- ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING Burgemeester en wethouders van Zoetermeer; gezien de aanvraag ingekomen d.d. dossiernummer van
om vergunning tot
: 7 augustus 2014; : WB20140415; : SnowWorld Leisure de heer W.A. Moerman ::Buytenparklaan 30, 2717AX Zoetermeer; : het uitbreiden van Snowworld (o.a. verlengen 3e baan);
op het perceel kadastraal bekend gemeente : ZOETERMEER; sectie : C; nr(s) : 6488; plaatselijk gemerkt
: Buytenparklaan 30 te Zoetermeer
Besluiten Gelet op de Coördinatieverordening Zoetermeer, artikel 3.30, artikel 3.31 en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alsmede artikelen 2.1 en 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), besluiten wij om gecoördineerd met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ de omgevingsvergunning te verlenen voor de volgende activiteiten: 1. het bouwen van een bouwwerk; 2. het uitvoeren van een werk of werkzaamheden; 3. het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het inwerking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk (revisie). Op basis van artikel 2.24, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt voor de seizoensgebonden overdekte schaatsbaan dat dit een bouwwerk betreft dat seizoensgebonden is vanaf de oprichting in de maand oktober tot de sloop in de maand maart van het daaropvolgende kalenderjaar zoals in de ‘Vergunningvoorschriften’ van dit besluit staat vermeld. Bij dit besluit behoren de volgende als zodanig gewaarmerkte stukken; de aanvraag, de beschrijving, de tekeningen en overige ingediende stukken en de vergunningvoorschriften zoals opgenomen in de bijlage(n); Overwegingen: Met betrekking tot de vergunde activiteit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen aan het besluit ten grondslag:
*WB20140415*
-
het project heeft betrekking op het uitbreiden van SnowWorld. Het gaat om het verlengen van de derde baan met uitkijktoren, het plaatsen van verschillende soorten containers, het plaatsen van een seizoensgebonden schaatsbaan, het plaatsen van een schietbaan, het uitvoeren van werkzaamheden en het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het inwerking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk (revisie);
Bouwen (2.1, lid 1, onder a Wabo) - de activiteit (ver)bouwen is gelegen binnen het met deze omgevingsvergunning gecoördineerde bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’; -
ter plaatse geldt de bestemming ‘Sport - Skibaan’, met de gebiedsaanduiding overige zone – puinstort, de aanduidingen bouwvlak, bouwaanduidingen specifieke bouwaanduiding - ijsbaan en specifieke bouwaanduiding – trap/uitkijktoren, maatvoeringen gedeeltelijk maximum bebouwingspercentage 10 % en maximum bouwhoogte van gedeeltelijk 69, 32, 11, 4 en 3 meter;
-
de activiteit (ver)bouwen is in overeenstemming met de doeleindenomschrijving en de bebouwingsvoorschriften binnen de voornoemde bestemming;
-
de omgevingsvergunning voor de activiteit (ver)bouwen is gecoördineerd voorbereid met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ op basis van de Coördinatieverordening Zoetermeer die op 22 juli 2011 inwerking is getreden;
-
de Coördinatieverordening Zoetermeer is gebaseerd op artikel 3.30, lid 1 van de Wro en is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een enkelvoudige of meervoudige vergunning in de zin van de artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan, waaronder in ieder geval begrepen besluiten op grond van de Wet geluidhinder, A.P.V. en de Drank- en Horecawet;
-
het is op grond van artikel 3 van de Coördinatieverordening Zoetermeer mogelijk om deze besluiten gecoördineerd voor te bereiden omdat: a. het besluit over een bestemmingsplan en over een omgevingsvergunning tenminste deel uitmaken van de te coördineren besluiten; en b. deze omgevingsvergunning voor de (ver)bouwactiviteit verband houdt met het besluit over het bestemmingsplan; c. door het college van burgemeester en wethouders op 27 januari 2015 is vastgesteld dat deze omgevingsvergunning gecoördineerd kan worden verleend; d. door het college van burgemeester en wethouders op 27 januari 2015 is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 4 van de Coördinatieverordening voordoet;
-
op de gecoördineerde voorbereiding van de omgevingsvergunning voor de activiteit (ver)bouwen met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ zijn op grond van artikel 5 van de Coördinatieverordening Zoetermeer artikelen 3:26 en 3:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) respectievelijk 3.31 van de Wro en paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing;
-
op grond van artikel 3:26 van de Awb dient de activiteit (ver)bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wabo te worden voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb omdat op grond van artikel 3.8 van de Wro deze procedure ook van toepassing is op de voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’;
-
de stadsbouwmeester heeft in de vergadering van 3 september 2014 geoordeeld dat de activiteit (ver)bouwen voldoet aan redelijke eisen van welstand;
-
de aangevraagde (ver)bouwactiviteit is getoetst aan de bepalingen van het Bouwbesluit en er is aannemelijk gemaakt dat de aangevraagde (ver)bouwactiviteit hiermee in overeenstemming is;
-
de aangevraagde (ver)bouwactiviteit is getoetst aan de bepalingen van de Bouwverordening en er is aannemelijk gemaakt dat de aangevraagde (ver)bouwactiviteit hiermee in overeenstemming is.
Uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden (2.1, lid 1, onder b Wabo) -
het perceel waarop de activiteit ‘uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ plaats gaan vinden, is gelegen binnen het met deze omgevingsvergunning gecoördineerde bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’;
-
ter plaatse geldt de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – puinstort’;
-
het is op grond van artikel 8.1.1 van de bestemmingsplanvoorschriften ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - puinstort' verboden zonder, of in afwijking, van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk (geen bouwwerk zijnde), of van werkzaamheden, gronden te ontginnen, te verlagen, af te graven, te egaliseren of op te hogen;
-
de aanvrager op 19 december 2014 heeft stukken met betrekking tot de genomen werkzaamheden overgelegd;
-
de stukken zijn getoetst door de bodemspecialist van de gemeente en akkoord onder nader genoemde voorwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning;
-
door de aanvrager is op grond van artikel 8.1.2 van de bestemmingsplanvoorschriften aangetoond dat de werkzaamheden geen nadelige gevolgen hebben voor de puinstort met de daarbij behorende voorzieningen;
-
er is voor de werkzaamheden geen omgevingsvergunning noodzakelijk ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening;
-
het werk of de werkzaamheid is niet in strijd met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening op grond van artikel 2.11, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
in het kader van de beoordeling van de activiteit ‘uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ hebben wij de betrokken belangen afgewogen en wij menen dat de belangen van de aanvrager in deze prevaleren;
-
tegen de verlening van de vergunning voor de activiteit ‘uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ bestaan van gemeentezijde geen bezwaren aangezien deze activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening;
-
er bestaat aanleiding om de volgende voorwaarden te stellen: 1. Er geen heiwerkzaamheden mogen plaats vinden bij de realisering van het project. 2. Indien graafwerk onvermijdelijk is, dient dit voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gemeld bij het bevoegd gezag: de Omgevings Dienst Haaglanden. Deze melding kan worden gedaan middels een BUSmelding; 3. Voordat de (ver)bouwactiviteit van start kan gaan dient een rapportage te worden aangeleverd met de resultaten van die drukproeven waaruit blijkt dat er geen nadelige gevolgen zijn voor het aanwezige geohydrologisch beheerssysteem. 4. Onderhouds- en monitoringwerkzaamheden aan de nazorgvoorzieningen van de stortplaats en het geohydrologisch beheerssysteem moeten te allen tijde mogelijk blijven.
Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het inwerking hebben van een inrichting (2.1, lid 1, onder e, Wabo) -
op 7 augustus 2014 is de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen. Het betreft een verzoek van SnowWorld Leissure N.V., Buytenparklaan 30 te Zoetermeer;
-
de onderhavige inrichting beschikt over skipistes, materiaalverhuur, ski- en snowboardonderhoud, restaurants, een grand café, een bierstube, een aprèsskihut op de piste, sportwinkel, kinderopvang, vergaderzalen, fitness, wellness, schiet- en schaatsbaan, fysiotherapie en kantoor. De inrichting is gelegen aan de Buytenparklaan 30 te Zoetermeer, in een parkachtige omgeving tegen nabij het landelijk gebied. De inrichting is 7 dagen per week, 365 dagen in het jaar geopend waarbij de openingstijden meestal zijn gelegen tussen 09.00 uur en 23.00 uur. Incidenteel 12 keer per jaar zal de inrichting langer geopend zijn in verband met (school-)feesten;
-
de aanvrager is voornemens de inrichting uit te breiden door verlenging van de derde skibaan. In verband met verouderde vergunningen en het legaliseren van activiteiten (schietbaan, opslagcontainers, koelcontainer, perscontainers, schaatsbaan) die nog niet eerder vergund waren, is in overleg met de Omgevingsdienst Haaglanden besloten een revisievergunningaanvraag in te dienen. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning;
-
Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen verleend: Soort vergunning Oprichting (Wet milieubeheer) Verandering (Wet milieubeheer) Verandering (Wet milieubeheer) Verandering (Wet milieubeheer)
Datum 7 juli 1998
Kenmerk WM 5/1998
18 juli 2000
WM 15/2000
16 juli 2002
WM 11/2002*
11 november 2004
WM 15/2004*
De hierboven genoemde vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer, zijn volgens de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Met het van kracht worden van deze vergunning komen alle voorgaande vergunningen van rechtswege te vervallen; -
Op grond van artikel 3.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn wij het bevoegd gezag voor het onderdeel milieu om te beslissen op de aanvraag;
-
Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van het Bor is voor het onderdeel milieu geen wettelijke adviseur aangewezen;
-
In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Abm) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen.
-
In bijlage I, onderdelen B en C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt.
-
Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen.
-
De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type C inrichting. Dit vanwege het in ieder geval van toepassing zijn van artikel 1 onder b en c uit bijlage I onderdeel B van het Bor, categorie 19.4 onder a (inrichting voor sport of recreatie die per jaar 500.000 bezoekers of meer aantrekken) en categorie 19.4 onder f (inrichting voor schieten in de open lucht met wapens werkend met luchtdruk), uit bijlage I onderdeel C van het Bor. Binnen de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit: - Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; - In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie; - In werking hebben van een natte koeltoren; - In werking hebben van een koelinstallatie; - Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank; - Bereiden van voedingsmiddelen.
-
Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de artikelen uit het Abm en de bijbehorende Activiteitenregeling (Arm). Het bevoegd gezag mag uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover dat in het Activiteitenbesluit is aangegeven. De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Abm en de bijbehorende Arm. Op basis van artikel 1.10 van het Abm moet de verandering van de inrichting worden gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Abm vallen aangemerkt als melding;
. Onderhavige aanvraag wordt tevens aangemerkt als een melding in het kader van het Activiteitenbesluit voor de genoemde activiteiten; -
Voor de overige overwegingen, inhoudelijke toetsing en voorwaarden wordt verwezen naar bijlagen 3 en 4 behorende bij de omgevingsvergunning. Deze overwegingen, inhoudelijke toetsing en voorwaarden maken een integraal onderdeel uit van de omgevingsvergunning;
Algemeen: -
van het voornemen tot de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit (ver)bouwen gecoördineerd met het ontwerpbestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’, de activiteit het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden en de activiteit het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het inwerking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk is een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.12, lid 2 van de Wabo gedaan op * in de lokale krant Zoetermeer Dichtbij, de Staatscourant, op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website;
-
de ontwerp omgevingsvergunning, het ontwerp bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’, de ontwerp watervergunning, de aanvraag om omgevingsvergunning en de bijbehorende stukken hebben vervolgens met ingang van * gedurende zes weken ter inzage gelegen;
-
op de voorgenomen omgevingsvergunning en/of het ontwerpbestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ zijn geen zienswijzen zijn ingediend of op de voorgenomen omgevingsvergunning en/of het ontwerpbestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ is/zijn (een) zienswijze(n) ingediend door…..;
-
deze zienswijze(n) is/zijn beantwoord in onze brief (brieven) met ons kenmerk …, welke gelijktijdig met deze vergunning en het vastgestelde bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ is/zijn verstuurd en de hierin opgenomen motivering en belangenafweging deel uitmaken van deze gecoördineerde besluiten;
-
voorts vindt op grond van artikel 3:27 van de Awb en artikel 3.32 van de Wro de bekendmaking van dit besluit gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Verlenging derde baan SnowWorld’ plaats op de wijze als verwoord in artikel 3:44 van de Awb;
Procedure Dit besluit is voorbereid volgens de uitgebreide procedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Daarnaast is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriele regeling omgevingsrecht. De aanvraag voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften waardoor de gevraagde omgevingsvergunning wordt verleend. Op grond van artikel 2.22 van de Wabo worden voorschriften aan deze omgevingsvergunning verbonden. Deze zijn opgenomen in de Bijlage(n) ‘Vergunningvoorschriften’. Geldigheid van de vergunning Overeenkomstig artikel 2.25 lid 1 van de Wabo geldt de verleende omgevingsvergunning, voor eenieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de aan deze omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Indien de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de vergunninghouder meldt deze overeenkomstig artikel 2.25 lid 2 van de Wabo ten minste een maand voordien aan ons onder vermelding van de onder artikel 4.8 van het Besluit omgevingsrecht vermelde gegevens. Zoetermeer, 27 januari 2015 Burgemeester en wethouders van Zoetermeer, de secretaris, de burgemeester,
drs. H.M.M. Koek
Ch.B. Aptroot
de wethouder
directeur
M.J. Rosier
R. van Nood
Contactpersoon : de heer D.A. van Kapel, telefoonnummer 079-346 9566 Bouwsom
: € 8,470,000.00 (incl. BTW)
Bijlage(n)
: diverse
Rechtsbescherming (uitgebreide procedure): Op grond van artikel 8.3 van de Wro worden de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan voor de mogelijkheid van beroep als één besluit gezien. Tijdens de termijn van terinzagelegging kan er beroep worden ingesteld tegen de genomen besluiten (vaststelling bestemmingsplan en verlenen omgevingsvergunning). U kunt alleen in beroep gaan: als u een belanghebbende bent; en als u kunt aantonen dat u redelijkerwijs niet in staat was om eerder een zienswijze bij de gemeenteraad tegen het ontwerpbestemmingsplan of het ontwerpbesluit naar voren te brengen.
U gaat in beroep door een brief te sturen aan de Raad van State. U heeft hiervoor zes weken de tijd. Dit is de beroepstermijn. Stuur uw brief voor * 2015 naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Heeft u beroep ingesteld? Dan zal de Raad van State u vragen om hen een bedrag te betalen. Dit noemen zij griffierecht. Zij laten u weten hoe u kunt betalen en hoeveel tijd u daarvoor heeft. Inwerkingtreding Het besluit treedt in werking met ingang van * 2015. Dit is de eerste dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Heeft u op tijd beroep ingesteld en wilt u niet dat het besluit in werking treedt op * 2015? Dan moet u een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het besluit treedt dan pas in werking nadat op uw verzoek is beslist. Als u een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet u daar ook griffierecht voor betalen. Overige opmerkingen De aanvrager wordt erop gewezen dat: Indien t.b.v. de werkzaamheden openbare verharding,-terreinen en/of openbaar groen betreden, c.q. in gebruik genomen moet worden, moet voor de aanvang van de werkzaamheden ontheffing op grond van artikel 2.5 APV en een melding op grond van artikel 2.7 APV worden aangevraagd/gedaan. U dient dit te richten aan het college van B&W, afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving, Postbus 15, 2700 AA Zoetermeer; Bij beschadigingen aan openbaar groen en/of bestratingen zijn de herstelkosten voor de rekening van de aanvrager; Het bouwwerk moet worden geplaatst volgens het matenplan van de gemeente Zoetermeer; hiertoe worden de hoekpunten aangegeven door afdeling Stadsbeheer, telefoonnummer 079-3469858, 2x 24 uur van te voren melden; Op basis van artikel 2.24, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt voor de overdekte schaatsbaan dat dit een bouwwerk betreft dat seizoensgebonden is vanaf de oprichting in de maand oktober tot de sloop in de maand maart van het daaropvolgende kalenderjaar. De volgende werkzaamheden dienen jaarlijks bij de afdeling VVH van de gemeente Zoetermeer gemeld te worden: a. De oprichting, welke niet eerder dan 1 oktober plaatsvindt, dient uiterlijk twee weken voor oprichting, gemeld te worden. b. De sloop, welke uiterlijk op 31 maart plaatsvindt, dient uiterlijk twee weken na afbraak gedaan te worden. Het bouwwerk mag niet in gebruik worden genomen voor goedkeuring van de afdeling VVH is afgegeven. Deze seizoensgebonden vergunning is alleen van toepassing op de aangevraagde overdekte schaatsbaan. Voor uitbreidding, vernieuwing of vervanging van de vergunde overdekte schaatsbaan dient een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd te worden. De vergunning met bijbehorende gewaarmerkte bescheiden moeten op het werk aanwezig zijn en desgevraagd aan de inspecteur van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving worden getoond; De vergunning wordt verleend behoudens rechten van en verplichtingen jegens derden. c.c. : Afdeling Financiën en Control + legesbrief Brandweer Stad (archief) Geodesie
Omgevingsbalie BAG Coördinator bouwinspectie Mees Ruimte & Milieu; Postbus 854; 2700 AW Zoetermeer (gemachtigde)
Bijlage 1: Aan te leveren stukken (Bouwbesluit 2012) Activiteit bouwen nog aan te leveren stukken (Mor) Uiterlijk 3 weken vóór aanvang van de desbetreffende werkzaamheden dienen de navolgende stukken aangeleverd te worden bij de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving van de gemeente Zoetermeer (artikel 2.7 van de Mor): a.
Na het verlenen van de omgevingsvergunning dienen alle (definitieve) constructiegegevens naast enkelvoud digitaal tevens in tweevoud op papier te worden ingediend, 3 weken voor aanvang van de betreffende werkzaamheden.
b.
De (staal)constructie is met Eindige Elementen Methode (EEM) berekend. Conform de Uitwerking Indieningsvereisten EEM-berekeningen ontvangen we ter beoordeling eveneens de digitale berekeningsbestanden in enkelvoud.
c.
gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de, bij de aanvraag aangegeven, ventilatiecapaciteit van ten minste 1625 dm3/s;
d.
het bouw- sloop veiligheidsplan, zie voorwaarde hoofdstuk 8 Bouwbesluit;
e.
Rapportage brandveiligheid van Adviesbureau Hamerlinck (2014.1055 Rev A, 20 november 2014) maakt deel uit van de vergunning en is niet geheel akkoord. Bijlage C bepaling vuurbelasting klopt niet voor wat betreft de toe te passen dakisolatie. Hierbij is men uitgegaan van 100mm dik EPS. Dit dient aangepaste (en doorgerekend) te worden aan de hand van de daadwerkelijke toegepaste dikte.
f.
Het Programma van Eisen (PvE) van de brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie dient ter goedkeuring te worden ingediend bij de Veiligheidsregio Haaglanden (brandweer, afdeling Risicobeheersing).
Opmerking Houdt u er rekening mee dat het doorgaans drie weken duurt om de gegevens te controleren. Wij kunnen om aanvullende gegevens vragen. In dat geval geldt een termijn van drie weken na ontvangst van die aanvullende gegevens. Digitale constructiegegevens kunt u indienen via het Omgevingsloket online of per email versturen naar
[email protected] o.v.v. het aanvraagnummer. Voor wat betreft de EEM-bestanden kunt die ook mailen naar dhr. Belfort (constructeur):
[email protected].
Bijlage 2: VERGUNNINGVOORSCHRIFTEN BOUWACTIVITEIT (Bouwbesluit 2012) bij omgevingsvergunning WB20140415, voor het uitbreiden van SnowWorld (o.a. verlengen 3e baan) op het perceel Buytenparklaan 30 te Zoetermeer. Aan deze omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden. Deze voorschriften moeten in acht worden genomen, opdat het plan voldoet aan de bepalingen van de Wabo en overige relevante wetgeving (waaronder de Mor, het Bor en het Bouwbesluit) Informatie m.b.t. deze voorschriften kan worden ingewonnen bij Afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving van de gemeente Zoetermeer, tel.: 14 079. Algemeen: 1.
De aanvrager is gehouden te bouwen overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit;
2.
Indien de vergunningsstukken (berekeningen en tekeningen) onderling niet geheel overeenkomen, dan geldt bij uitvoering van de werkzaamheden steeds de zwaarste uitvoering/eis;
3.
Ingevolge artikel 1.23 van het Bouwbesluit dienen de volgende bescheiden op de bouwplaats aanwezig te zijn en op verzoek van de bouwinspecteur van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving te worden getoond: de omgevingsvergunning met bijbehorende voorwaarde; bouwveiligheidsplan als bedoeld in hoofdstuk 8 Bouwbesluit;
4.
De werkzaamheden kunnen pas aanvangen wanneer de gegevens zoals omschreven in bijlage 1 van deze vergunning door vergunninghouder zijn aangeleverd en door de gemeente zijn goedgekeurd;
5.
Ingevolge artikel 1.24 van het Bouwbesluit mag niet met de bouw worden begonnen voordat door de gemeente, voor zover nodig: Het straatpeil is uitgezet; De rooilijnen en/of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet. Voor het uitzetten kan contact worden opgenomen met de afdeling Stadsbeheer/Geo-info/sectie Landmeten: tel.: 079-346 9858.
6.
Ingevolge artikel 1.25 van het Bouwbesluit moet de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving ten minste 2 dagen van te voren in kennis worden gesteld van: de feitelijke aanvang van de bouwwerkzaamheden waarvoor vergunning voor het bouwen is verleend door de houder van die vergunning. Dit kan met behulp van bijgevoegde gele briefkaart; het gereed komen van de betonwapening.
7.
Het bevoegde gezag wordt ten minste op de dag van de beëindiging van de bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend, Door de houder van die vergunning schriftelijk van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld. Dit kan met behulp van bijgevoegde gele briefkaart.
8.
Het bouwwerk wordt niet in gebruik gegeven of genomen voordat de beëindiging van het werk is gemeld en de oplevering van het werk door bouwtoezicht en brandweer akkoord is bevonden.
veiligheid: 9.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2012 mag de in de NEN 8700 bedoelde grenstoestanden niet worden overschreden. Hiervan dienen de definitieve tekeningen en berekeningen ter beoordeling te worden ingediend;
10.
Ingevolge 6.23 lid 1 dient het totale bouwwerk voorzien te zijn van een type A ontruimingsinstallatie conform NEN 2575:2004 .
11.
Ingevolge artikel 6.24 lid 1 moet een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen voorzien zijn van vluchtrouteaanduiding die voldoet aan de NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in artikel 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.
12.
Ingevolge artikel 6.28 moeten in het gebouw voldoende brandslanghaspels zijn aangebracht, zodat elk punt in het gebouw met minimaal één slanghaspel bestreken kan worden. Dit is vanuit gebruiksoogpunt (vries temperatuur) niet wenselijk en ter compensatie zal moeten worden voldaan aan artikel 6.31.
13.
Ingevolge artikel 6.31 lid 1 dienen voldoende draagbare blustoestellen aanwezig te zijn om een beginnende brand zo snel mogelijk door aanwezige personen in het gebouw te bestrijden. Dit dient aan bevoegd gezag aangetoond te worden.
14.
Ingevolge 6.23 lid 1 dient het totale bouwwerk voorzien te zijn van een type A ontruimingsinstallatie conform NEN 2575:2004 .
15.
Ingevolge artikel 6.24 lid 1 moet een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen voorzien zijn van vluchtrouteaanduiding die voldoet aan de NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in artikel 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.
16.
Ingevolge artikel 6.28 moeten in het gebouw voldoende brandslanghaspels zijn aangebracht, zodat elk punt in het gebouw met minimaal één slanghaspel bestreken kan worden. Dit is vanuit gebruiksoogpunt (vries temperatuur) niet wenselijk en ter compensatie zal moeten worden voldaan aan artikel 6.31.
17.
Ingevolge artikel 6.31 lid 1 dienen voldoende draagbare blustoestellen aanwezig te zijn om een beginnende brand zo snel mogelijk door aanwezige personen in het gebouw te bestrijden. Dit dient aan bevoegd gezag aangetoond te worden.
T.a.v. de schaatsbaan en de Schirmbar / Wintertuin: 18.
In de aanvraag wordt uitgegaan van een sportfunctie en overige gebruiksfunctie.Beide bouwwerken worden ook als bijeenkomstfunctie gebruikt en is als zodanig getoetst. Ingevolge artikel 6.3 lid 1 dient ruimte ‘schaatsbaan’ en ‘ruimte Schirmbar/Wintertuin’ voorzien te zijn van noodverlichting als bedoeld in lid 5.
19.
Ingevolge artikel 6.20 lid 1 dient ruimte ‘schaatsbaan’ en ‘ruimte Schirmbar/Wintertuin’ voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking conform NEN 2535+C1 2010.
bouw- en sloopwerkzaamheden: 20.
De op grond van hoofdstuk 8 Bouwbesluit te treffen maatregelen worden vastgelegd in een bouwof sloopveiligheidsplan. De maatregelen hebben ten minste betrekking op: a. de afscheiding en afsluiting van het bouw- of sloopterrein; b. de bereikbaarheid en de bruikbaarheid van bluswater en andere openbare voorzieningen; c. het stallen, afsluiten of opbergen van machines, werktuigen, materialen en installaties op zodanige wijze dat onbevoegden daar geen toegang toe hebben; d. het waarborgen van de verkeersveiligheid; e. het voorkomen van vallende objecten.
21. Er staat mast voor diverse telecomaanbieders bovenaan piste 3, aan de noordoost kant. Kabels lopen daarvandaan naar de westzijde van SnowWorld en dan richting Buytenparklaan. De kabels worden overkluisd door de uitbreiding, overleg met Telecomaanbieders is nodig.
BIJLAGE 3: OVERWEGINGEN EN TOETSINGEN MET BETREKKING TOT HET VERANDEREN OF VERANDEREN VAN DE WERKING VAN EEN INRICHTING (2.1, lid 1, onder e, WABO) 1 TOETSINGSKADER MILIEU 1.1 Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 2 AFVALSTOFFEN Binnen de inrichting ontstaan afvalstoffen die worden opgeslagen. Het gaat hierbij om: - papier/karton; - glas; - klein chemisch afval; - afgewerkte olie; - bouw- en sloopafval; - swill; - vet en water (vet afscheider); - restafval; - vetten. Binnen de inrichting ontstaat ongeveer 190.325 kilo/liter per jaar aan afval. Het bedraagt afval die ontstaat op kantoor, keukens en werkplaatsen. Het afval wordt over het algemeen wekelijks door een erkend verwerker afgehaald. In de vergunning zijn inzake het omgaan met afvalstoffen voorschriften opgenomen. 3 AFVALWATER Binnen de richting wordt leidingwater gebruikt voor sneeuwproductie en sanitair. Zowel het huishoudelijk afvalwater als het schoon - en verontreinigd hemelwater wordt op het vuilwaterriool geloosd. Ter plaatse van de keuken is een vetafscheider geplaatst om het vet af te vangen voordat het wordt geloosd. Het water afkomstig van het dak van de verlengde derde baan zal naar de bodem worden geleid om uitspoeling van de leeflaag te voorkomen. 4 BODEM Op het huidige terrein is een stalen, dubbelwandige dieseltank aanwezig met een inhoud van 995 liter. Deze dieseltank staat bovengronds opgesteld boven een vloeistofdichte voorziening, waardoor het bodemrisico verwaarloosbaar is. De dieseltank wordt conform de richtlijn PGS-30:2011 (versie 1.0 december 2011) onderhouden. De diesel wordt enkel gebruikt voor eigen materieel zoals vorkheftruck en pistebully’s. Binnen het gebouw worden op diverse plekken verschillende ADR-klasse stoffen opgeslagen. Met name onder baan 3 vindt opslag plaats in de werkplaats. Het gaat dan om stoffen als benzine, verf, gassen (in gasflessen en spuitbussen), cryogene vloeistoffen (stikstof en kooldioxide). Waar relevant vindt opslag plaats boven een lekbak en een vloeistofkerende voorziening, waardoor er sprake is van een verwaarloos bodemrisico. Naast ADR-klasse stoffen worden nog een aantal bodembedreigende stoffen opgeslagen die niet onder de ADR vallen. Het gaat daarbij stoffen als smeerolie, biocide en anti corrosie. Al deze stoffen worden overdekt opgeslagen, boven een lekbak met daaronder een vloeistofkerende voorziening. Dit volstaat om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. De vloer van de inrichting is daarnaast vloeistofkerend uitgevoerd. Binnen de gehele inrichting is derhalve sprake van een verwaarloosbaar bodemrisico. In de vergunning zijn hiertoe voorschriften opgenomen. Nul- en eindsituatieonderzoek Het preventieve bodembeschermingsbeleid, uitgewerkt in de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB), gaat ervan uit dat zelfs de maatregelen en voorzieningen die leiden tot een verwaarloosbaar
bodemrisico, nooit volledig kunnen uitsluiten dat onverhoopt een belasting van de bodem optreedt. Om die reden blijft een nul- en eindsituatieonderzoek noodzakelijk. De onderzoeken zijn met name gericht op het vastleggen van de bodemkwaliteit op die locaties waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Bij vergelijking van de resultaten van het nul- en eindsituatieonderzoek kan het verschil in bodemkwaliteit worden vastgesteld. Indien aldus een onverhoopte bodembelasting is geconstateerd kan het bodemherstel worden verhaald op de veroorzaker. De bodemkwaliteit is reeds voldoende bekend, derhalve is alleen de verplichting tot het verrichten van een eindsituatieonderzoek in de voorschriften van deze vergunning opgenomen. 5 EXTERNE VEILIGHEID Binnen het gebouw worden op diverse plekken ADR-geklasseerde stoffen opgeslagen. Het zijn stoffen behorend tot de klassen 2, 3,5.1, 8 en 9 van de ADR. De opslag daarvan vindt plaats conform de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012). Hiertoe zijn in de vergunning voorschriften opgenomen. 6 GELUID EN TRILLINGEN Binnen de inrichting zijn verschillende geluidsbronnen. De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige objecten zijn echter op grote afstand (meer dan 100 meter) van de inrichting gelegen. Voor de verlenging van de derde skibaan is een M.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld. Dit is een oplegnotitie op de M.e.r.-beoordeling in het kader van de vierde baan (waarvan de realisatie onhaalbaar is gebleken). In deze beoordeling wordt aangetoond, dat de realisatie van de verlengde derde baan geen toename van de geluidsbelasting veroorzaakt. Ten aanzien van de geluidsvoorschriften in deze vergunning is aangesloten bij de geluidsvoorschriften uit de vigerende vergunning. Deze houden onder andere in, dat voor festiviteiten maximaal 12 keer per jaar en maximaal één etmaalperiode ruimere geluidsnormen gelden. Van deze afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie moeten wij vooraf op de hoogte worden gesteld. Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Wij achten het daarom niet nodig hierover voorschriften in de vergunning op te nemen. 7 GEUR SnowWorld Zoetermeer beschikt over verschillende keukens (fitness en restaurants op begane grond). In de keukens wordt eten voor de gasten bereid. In de keuken worden de dampen met behulp van een koolstoffilter die regelmatig wordt vervangen naar buiten afgevoerd, waardoor geuroverlast tot een minimum wordt beperkt. Ten aanzien van het voorkomen van geuroverlast zijn de voorschriften van het Abm rechtstreeks van toepassing. 8 LUCHT Uit de eerder genoemde M.e.r.-beoordelingsnotitie blijkt, dat de uitbreiding van SnowWorld niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens wordt ter plaatse van de inrichting de grenswaarden voor de verschillende luchtkwaliteit parameters niet overschreden. 9
VERRUIMDE REIKWIJDTE
Energie Uit de aanvraag blijkt dat sprake is van een relevant jaarlijks energiegebruik door de inrichting. Het gaat 3 daarbij op jaarbasis om 7.900.000 kWh aan elektriciteit en 280.000 m aan aardgas(equivalenten). Bij de aanvraag is gevoegd de rapportage van een energiebesparingsonderzoek. In het rapport van 11 augustus 2009 met kenmerk 30380E0302ZM(1D) worden diverse besparingsmogelijkheden onderzocht. Een groot aantal daarvan worden reeds toegepast. Verdere besparingsmogelijkheden zullen op een natuurlijk moment alsnog worden uitgevoerd. Op grond hiervan zijn wij van mening dat energiebesparing voldoende aandacht geniet. In de vergunning zijn daarom alleen algemene voorschriften opgenomen. Vervoer
De inrichting heeft 113 werknemers in dienst. Teneinde de verkeers- en parkeerbelasting in de omgeving van de inrichting te beperken zijn in de vergunning voorschriften opgenomen, waartoe is aangesloten bij hetgeen in het Abm is opgenomen. 10
OVERIGE ASPECTEN
Bedrijfsbeëindiging Voor het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken zijn in deze vergunning voorschriften opgenomen. Werkplaats werkzaamheden Onder baan 3 is de werkplaats gelegen. In de werkplaats vinden (onderhouds)werkzaamheden plaats zoals: hout en metaal bewerking, lassen en onderhoud aan installaties en materieel. Deze vinden slechts op kleine schaal plaats. Op grond hiervan zijn geen specifieke voorschriften voor deze werkzaamheden in de vergunning opgenomen.
Bijlage 4: VOORSCHRIFTEN ACTIVITEIT HET VERANDEREN OF VERANDEREN VAN DE WERKING VAN EEN INRICHTING (2.1, lid 1, onder e, WABO) 1.
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.1.
Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond moeten ten minste de volgende aspecten zijn aangegeven: - alle gebouwen en de installaties met hun functies; - alle opslagen van stoffen welke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken met vermelding van aard en maximale hoeveelheid.
1.2.
Gebouwen, installaties en opslagvoorzieningen moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen of nabij de installaties mogen geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die welke voor het proces nodig zijn of daardoor zijn verkregen, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen.
1.3.
De gehele inrichting, inclusief het buitenterrein, moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.4.
De verbrandingsmotor van de sneeuwschuiver (piste-bully) moet zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. De verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat.
1.5.
De gebouwen van de inrichting en de apparaten, machines, installaties en opslagvoorzieningen, inclusief afvalcontainers die op het buitenterrein zijn opgesteld respectievelijk gelegen, moeten buiten werktijd deugdelijk zijn afgesloten.
1.6.
De bedrijfsvoering van de inrichting dient zodanig te zijn dat de onder de inrichting gelegen zeefzandberging op geen enkele wijze negatief wordt beïnvloed door de zetting of het gebruik van de inrichting.
1.7.
Degene die de inrichting drijft, is voor zover dit tot zijn verantwoordelijkheid kan worden gerekend, gehouden in de directe omgeving van de inrichting hinder, veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers, te voorkomen of te beperken. Daartoe dienen voorzieningen te worden aangebracht dan wel maatregelen te worden getroffen, die met name betrekking kunnen hebben op: a. het geleidelijk aankondigen van het sluitingstijdstip; b. het gebruik van aanwezige toe-, in- of uitgangen; c. het gebruik van tot de inrichting behorende parkeervoorzieningen; d. het gebruik of de periode van openstelling van de inrichting of delen ervan; e. het houden van toezicht in de directe omgeving van de inrichting.
1.8.
Degene die de inrichting drijft, verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting.
1.9.
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen.
1.10.
Door de degene die de inrichting drijft wordt ten minste één ter zake kundige persoon aangewezen, die in het bijzonder belast is met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
1.11.
De vergunninghouder moet, indien zich daarin veranderingen voordoen, aan het bevoegd gezag schriftelijk naam en telefoonnummer opgeven van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen waarbij het milieu betrokken is, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen.
1.12.
Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: a. alle overige voor de inrichting geldende omgevingsvergunningen en meldingen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; d. de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik.
1.13.
De documenten genoemd in voorschrift 1.12 onder c en d moeten ten minste vijf jaar worden bewaard.
1.14.
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen, door of namens vergunninghouder, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze en in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
2.
OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN Algemeen
1
2.1.
De verpakking van gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen, vloeibare bodembedreigende stoffen en CMR-stoffen is tegen normale behandeling bestand en zodanig dat niets van de inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen.
2.2.
Aan het voorschrift 2.1 wordt in ieder geval voldaan indien het een UN (United 1 Nations)-gekeurde verpakking betreft. Conform het ADR is de toegestane gebruiksduur voor kunststof vaten en jerrycans, alsmede ‘Intermediate Bulk Containers’ (IBC) van stijve kunststof en combinatie-IBC's met binnenhouder van kunststof, 5 jaar (tenzij door de bevoegde autoriteit anders is bepaald).
2.3.
Ten aanzien van de eisen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR stoffen in verpakking blijven buiten beschouwing gevaarlijke stoffen, verpakte gevaarlijke stoffen en verpakte CMR stoffen die: - Als werkvoorraad aanwezig zijn; - Via leidingen zijn aangesloten op een installatie, of - Aanwezig zijn in hoeveelheden kleiner dan de in de onderstaande tabel weergegeven
Het Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route (ADR) is het verdrag voor het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
hoeveelheden. Indien sprake is van stoffen uit verschillende klassen in hoeveelheden die kleiner zijn dan in deze tabel opgenomen ondergrens, wordt naar rato berekend of de ondergrens wordt overschreden. 2
ADR klasse Alle klassen CMR-stoffen 2 (UN-nummer 1950: Spuitbussen en UN-nummer 2037: Houders, klein, gas) 3 3 4.1, 4.2, 4.3 5.1 6.1 6.2 categorie I3, I4 Totaal voorgaande klassen 8 9 2 (Gasflessen) Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Verpakkingsgroep I n.v.t. n.v.t.
Ondergrens in kilogram of liter 1 1 50
II III II en III II en III II en III II en III II en III II en III n.v.t.
25 50 50 50 50 50 50 250 250 125 liter waterinhoud 400
2.4.
Onverminderd het gestelde in voorschrift 2.3 geldt een vrijstelling tot de dubbele hoeveelheid van de in de voorgaande tabel genoemde ondergrenzen voor verpakkingen als LQ. Deze vrijstelling geldt alleen indien de stoffen zijn opgeslagen in een gesloten verpakking die voldoet aan de daartoe in het ADR gestelde eisen.
2.5.
Voor stoffen met een bijkomend gevaar is de laagste ondergrens uit de tabel van voorschrift 2.3 bepalend. Opslag van (verpakte) gevaarlijke stoffen
2
2.6.
Gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR stoffen in verpakking worden in een opslagvoorziening opgeslagen overeenkomstig de volgende onderdelen van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012): - De voorschriften van paragraaf 3.1, met uitzondering van voorschrift 3.1.2; - De voorschriften van paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.12; - De voorschriften van de paragraaf 3.4, 3.8 tot en met 3.20, met uitzondering van voorschrift 3.10.5; - Het voorschrift 3.21.1 (1e alinea), en - De voorschriften van paragraaf 3.23.
2.7.
Het voorschrift 2.6 is niet van toepassing op de volgende stoffen van klasse 3 van het ADR: - Alcoholhoudende dranken in consumentenverpakking; - Dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 60 graden Celsius en 100 graden Celsius; - Verwarmde brandbare vloeibare stoffen met UN-nummer 3256, of - Niet giftige, niet-bijtende en niet-milieugevaarlijke viskeuze oplossingen en homogene mengsels met een vlampunt van 23 graden Celsius en hoger, die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR.
2.8.
Het voorschrift 2.6 is eveneens niet van toepassing op: - Gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking van de klassen 1, 4 of 7 van het ADR; - Gevaarlijke stoffen in verpakking en CMR-stoffen in verpakking van de klasse 9 van het ADR, met uitzondering van de stoffen met classificatiecode M6 of M7 die het aquatisch
Zonder bijkomend gevaar.
-
milieu verontreinigen; Gasflessen van de klasse 2 van het ADR.
Opslag van gasflessen 2.9.
Gasflessen behorende tot de klasse 2 van het ADR in een opslagvoorziening worden opgeslagen overeenkomstig de volgende onderdelen van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012): - De voorschriften 3.1.1 en 3.1.3; - De voorschriften van paragraaf 3.2, met uitzondering van voorschrift 3.2.12; - De voorschriften van de paragraaf 3.4, met uitzondering van voorschrift 3.4.5; - De voorschriften van 3.11 tot en 3.15 tot en met 3.20; - Het voorschrift 3.21.1 (1e alinea), en - De voorschriften van paragraaf 3.23 en de voorschriften 6.1.2 en 6.1.3.
2.10.
Gasflessen behorende tot de klasse 2 van het ADR in een brandveiligheidskast worden opgeslagen overeenkomstig de volgende onderdelen van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012): - De voorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.3.; - De voorschriften 6.2.7 tot en met 6.2.16; - De voorschriften 6.3.2 tot en met 6.3.6.
2.11.
Het opslaan van gasflessen anders dan in een brandveiligheidskast voldoet aan paragraaf 6.2 van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012).
2.12.
Het opslaan van gasflessen buiten een opslagvoorziening als bedoeld in voorschrift 2.9 voldoet aan de voorschriften 6.2.3, 6.2.7, 6.2.10, en 6.2.14 van de richtlijn PGS 15:2011 (versie 1.1 december 2012).
3.
BODEM Algemeen 3.1.
De inrichting wordt zodanig in werking gehouden dat een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Bodembescherming
3.2.
Een bodembeschermende voorziening is zodanig uitgevoerd dat: a. gemorste of gelekte vloeibare bodembedreigende vloeistoffen effectief worden opgevangen en kunnen worden opgeruimd; b. er geen hemelwater op of in terecht kan komen, tenzij het hemelwater regelmatig van of uit de voorziening wordt verwijderd.
3.3.
Een bodembeschermende voorziening is bestand tegen de inwerking van de daarboven opgeslagen vloeibare bodembedreigende stoffen en de condities waaronder deze stoffen worden gebruikt en opgeslagen.
3.4.
Brandbare vloeistoffen die op een bodembeschermende voorziening zijn gemorst worden direct opgeruimd.
3.5.
Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtank worden opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.
Incidentenmanagement 3.6. De controle, het onderhoud en beheer van bodembeschermende voorzieningen wordt in eenduidige bedrijfsinterne procedures en werkinstructies vastgelegd en overeenkomstig uitgevoerd. 3.7.
In de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in voorschrift 3.6 is ten minste aangegeven op welke wijze: - de staat en goede werking van bodembeschermende voorzieningen, verpakkingen en apparatuur waarin vloeibare bodembedreigende stoffen worden opgeslagen of getransporteerd, wordt gecontroleerd; - er zorg voor wordt gedragen dat zo vaak als de omstandigheden daarom vragen inspecties op morsingen en lekkages plaatsvinden; - is gewaarborgd dat gemorste of gelekte stoffen direct worden opgeruimd.
3.8.
Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor, dat de medewerkers die binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten verrichten, op de hoogte zijn van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies, dat deze worden nageleefd en binnen de inrichting zodanig aanwezig zijn dat een ieder daarvan op eenvoudige wijze kennis kan nemen.
3.9.
Morsingen en lekkages worden overeenkomstig de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies verholpen en opgeruimd.
3.10.
Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de in het kader van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies noodzakelijke absorptiemiddelen en andere materialen en middelen ter bescherming van de bodem, binnen de inrichting in voldoende mate aanwezig zijn en dat er voldoende, in het gebruik van deze middelen geïnstrueerd, personeel aanwezig is.
3.11.
Bevindingen van controles of onderhoud aan bodembeschermende voorzieningen alsmede acties genomen na incidenten met bodembedreigende stoffen, die mogelijk hebben geleid tot een bodemverontreiniging, worden opgenomen in een logboek dat te allen tijde beschikbaar is voor het bevoegd gezag. Eindsituatieonderzoek
3.12.
Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten wordt uiterlijk binnen zes maanden een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit toegezonden aan het bevoegd gezag. Het onderzoek moet zijn gericht op de bodembedreigende stoffen die, door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging van de bodemkwaliteit hebben gevormd. In dit rapport wordt ten minste vermeld: - de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht; - de wijze waarop het onderzoek is verricht; - de aard en de mate waarin de bodemkwaliteit is gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de oprichting of de verandering van de inrichting voor zover die situatie is vastgelegd in een rapport; - de wijze waarop en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld zoals bedoeld in voorschrift 3.13. Het onderzoek en de rapportage wordt uitgevoerd onderscheidenlijk opgesteld door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
3.13.
Indien uit het rapport blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting drijft er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van het rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot de situatie bij oprichting of verandering van de inrichting voor zover die situatie op een deugdelijke wijze is vastgelegd of de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit
bodemkwaliteit (indien geen nulsituatierapport). Herstel vindt plaats voor zover dat met de best beschikbare technieken redelijkerwijs haalbaar is. 3.14.
Het herstel van de bodemkwaliteit geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
3.15.
Degene die de inrichting drijft meldt de aanvang en de afronding van de werkzaamheden direct aan het bevoegd gezag. Afleveren vloeibare brandstof
3.16.
Een vaste afleverinstallatie voldoet bij het afleveren van vloeibare brandstof anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer, aan de volgende onderdelen van PGS 28:2011 (versie 1.1 december 2011): a. de voorschriften 2.3.8 en 2.3.11 tot en met 2.3.13; b. de voorschriften 3.4.2 tot en met 3.4.11; c. de voorschriften 5.5.1 en 5.5.3, en d. de paragrafen 5.6 en 5.7.
3.17.
In afwijking van voorschrift 3.16 voldoet het afleveren van vloeibare brandstof anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer waarbij minder dan 25 kubieke meter per jaar wordt afgeleverd, aan de voorschriften 3.4.1, 3.4.4, 3.4.5 en 3.4.8 van PGS 30:2011 (versie 1.1 december 2011).
3.18.
Een mobiele afleverinstallatie voldoet bij het afleveren van gasolie, anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer aan bijlage D van PGS 30:2011 (versie 1.1 december 2011).
3.19.
Het afleveren van vloeibare brandstof anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer vindt plaats boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
3.20.
De vloeistofdichte vloer of verharding, bedoeld in voorschrift 3.19, is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf, dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit, en strekt zich, voor zover erfafscheidingen, gebouwen en andere fysieke begrenzingen dit toelaten, vanaf de afleverzuil uit over een afstand van ten minste de lengte van de afleverslang plus 1 meter, met een minimum van 5 meter. Aan de zijde waar geen tankende voertuigen kunnen worden opgesteld, strekt de vloeistofdichte vloer of verharding zich uit tot een afstand van ten minste 1 meter vanaf het hart van de afleverzuil.
3.21.
De afwateringssystemen van de vloeistofdichte vloer of verharding zijn vloeistofdicht uitgevoerd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat Besluit. Terstond na de installatie en beproeving op dichtheid wordt de riolering afgedekt.
3.22.
De riolering, olieafscheider en de kolken en putten van de afwateringssystemen zijn aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
3.23.
Een afleverinstallatie is geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Doorvoeringen en afsluitingen van deze vloeistofdichte vloer of verharding zijn eveneens vloeistofdicht.
3.24.
Gelekte vloeistoffen worden vanaf de in het voorschrift 3.19 lid bedoelde vloeistofdichte vloer afgevoerd naar het afwateringssysteem of naar de in het eerste lid bedoelde vloeistofdichte vloer of verharding. Indien gebruik wordt gemaakt van afsluiters of terugslagkleppen zijn deze geplaatst boven een vloeistofdichte vloer of verharding.
3.25.
Pompeilanden en aanwezige doorvoeren zijn vloeistofdicht en zijn aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.
3.26.
In afwijking van de voorschriften 3.19 tot en met 3.25 vindt het afleveren van vloeibare brandstof anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer, waarbij minder dan 25 kubieke meter per jaar wordt afgeleverd, plaats boven een bodembeschermende voorziening.
4.
AFVALSTOFFEN Opslag en scheiding 4.1.
Afvalstoffen worden naar soort gescheiden opgeslagen in daarvoor bestemde voorzieningen en vervolgens afgegeven aan, tot acceptatie van deze stoffen, bevoegde inrichtingen. Dit geldt in ieder geval voor de volgende afvalstoffen: - Bedrijfsafval; - Papier en karton; - Elektr(on)ische apparatuur; - Glas; - Hout; - Metalen; - Gevaarlijk afval; - GFT/Swill; - Bouw- en sloopafval; - Folies.
4.2.
Binnen de inrichting is een structuur van inzamelmiddelen aanwezig waarmee een optimaal scheidingsresultaat wordt behaald.
4.3.
Afvalstoffen worden in de inrichting, met inbegrip van het bij de inrichting behorende open terrein, niet verbrand, gestort of begraven of op een andere wijze in of op de bodem gebracht.
4.4.
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de bijlage van de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen worden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven.
4.5.
De verpakking van een gevaarlijke afvalstof is voorzien van een etiket, waarop op een te allen tijde duidelijk te onderscheiden wijze is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt.
4.6.
Gevaarlijke afvalstoffen, voor zover overeenkomend met (verpakte) gevaarlijke stoffen waarop de PGS-15:2011 (versie 1.1 december 2012) van toepassing is, worden opgeslagen conform de voorschriften in deze vergunning voor de opslag van (verpakte) gevaarlijke stoffen.
4.7.
5.
Gevaarlijke afvalstoffen worden ten minste één maal per jaar afgevoerd. ENERGIE
5.1.
6.
Met het oog op energiebesparing worden alle maatregelen getroffen welke een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder. VERVOERSMANAGEMENT
6.1.
In de interne communicatie en externe communicatie dient de bereikbaarheid per openbaar vervoer, fiets en andere alternatieven minimaal als gelijkwaardig aan de bereikbaarheid per auto te worden behandeld.
6.2.
De in de bijlage 1 van de bij Activiteitenbesluit milieubeheer behorende Activiteitenregeling milieubeheer opgenomen maatregelen dienen te worden uitgevoerd tot het aantal punten, dat is vereist op grond van het aantal werknemers. Aantal werknemers 50 - 100 werknemers 101 – 500 werknemers Meer dan 500 werknemers
7.
Aantal punten 35 45 45
GELUID Algemeen 7.1.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en door verkeersbewegingen binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt [omschrijving]
Gevel van gevoelige 3 gebouwen of 150 m 4 contour . 7.2.
Dag
Avond
Nacht
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
45
40
35
Het maximale geluidsniveau (LAmax),veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en door verkeersbewegingen binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt [omschrijving]
3
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT) [in dB(A)]
Maximaal beoordelingsniveau (LAmax) [in dB(A)]
Dag
Avond
Nacht
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
Gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van de gebouwen behorende bij de betreffende inrichting. 4 De contour zoals weergegeven in het akoestische rapport nr J.96.0217.A, behorend bij de aanvraag van 20 april 2000, volgens de variant in paragraaf 5.2.1 (45 d(BA)). Deze geldt als beoordelingspunt indien binnen deze contour geen gevoelige gebouwen aanwezig zijn.
Gevel van gevoelige gebouwen of 150 meter contour.
70
65
60
7.3.
Het maximale geluidsniveau (LAmax), zoals bedoeld in voorschrift 7.2, is niet van toepassing op 5 laad-en losactiviteiten ten behoeve van de inrichting, voor zover die plaatsvinden tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
7.4.
Bij het bepalen van de geluidsniveaus worden buiten beschouwing gelaten: - het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein; - het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van de inrichting.
7.5.
Gedurende het laden en lossen mogen de motoren van de voertuigen waarin wordt geladen of van waaruit worden gelost niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is ten behoeve van de laad- en losapparatuur.
7.6.
Tussen 23.00 en 07.00 uur mag de muziekinstallatie in de skihal niet in werking zijn.
7.7.
Tijdens het ten gehore (doen) brengen van muziek in de inrichting moeten de ramen en de deuren in de buitengevel(s) van de inrichting zijn gesloten. De bedoelde deuren mogen slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen. Deze deuren moeten zijn voorzien van een zogenaamde “deurdranger met stop” en mogen niet in geopende stand worden vergrendeld.
7.8.
Het meten en berekenen van de geluidniveaus en het beoordelen van de meetresultaten vindt plaats volgens de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Festiviteiten
5
7.9.
Ten hoogste 12 maal per jaar (waarvan ten hoogste 6 keer door de Burgemeester krachtens de APV Zoetermeer vastgestelde collectieve festiviteiten en ten hoogste 6 keer door de inrichtinghouder te kiezen festiviteiten) is het toegestaan, met voorafgaande ontheffing van burgemeester en wethouders, in de inrichting, behoudens in de ruimte van de skihelling, levende of vergelijkbaar versterkte muziek ten gehore te brengen waarbij het in voorschrift 7.1,7.2 en 7.6 gestelde niet van toepassing is, met dien verstande dat een ontheffing gedurende maximaal 12 aaneengesloten uren kan gelden. Tussen twee ontheffingen moet een tijdsperiode van minimaal 48 uur in acht worden genomen.
7.10.
Een schriftelijk verzoek tot ontheffing moet ten minste drie weken van tevoren bij burgemeester en wethouders worden ingediend. Een dergelijk verzoek dient minimaal de volgende gegevens te bevatten: a. de naam en het adres van verzoeker; b. de dagtekening; c. de datum en tijdsduur waarvoor ontheffing wordt aangevraagd; d. de naam en telefoonnummer van de verantwoordelijke beheerder in de inríchting ten tijde van de festiviteit waarvoor ontheffing wordt aangevraagd; e. een indicatie van het aantal bezoekers dat in redelijkheid tijdens de festiviteit kan worden verwacht;
Onder laad- en losactiviteiten worden mede verstaan aanverwante activiteiten als het slaan van autoportieren, starten, aanrijden en wegrijden.
f. de aard van de te houden of de te organiseren festiviteit. 7.11.
De aanvrager moet omwonenden schriftelijk minimaal 48 uur van te voren in kennis stellen van een te houden festiviteit.
7.12.
Tijdens een ontheffing mag gebruik worden gemaakt van niet vast in de inrichting opgestelde muziekapparatuur
7.13.
Burgemeester en wethouders van Zoetermeer kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de grenswaarden en de eindtijdstippen die in acht moeten worden genomen op de dagen waarvoor ontheffing wordt verleend.
7.14.
Gedurende de dagen waarvoor ontheffing is verleend is degene die de inrichting drijft gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen.
8.
WATER Algemeen 8.1.
Afvalwater wordt op het vuilwaterriool geloosd.
8.2.
Het te lozen afvalwater bevat geen verontreiniging van zodanige aard en omvang, dat beschadiging of verstopping van het gemeentelijk rioolstelsel kan ontstaan, de verwerking van het slib uit het gemeentelijk rioolstelsel wordt belemmerd of dat een nadelige invloed wordt uitgeoefend op het proces in de rioolwaterzuiveringsinrichting en/of de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.
8.3.
Stoffen die giftige gassen kunnen vormen of stankoverlast kunnen veroorzaken worden niet in het gemeentelijke riool gebracht.
8.4.
Het te lozen afvalwater kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd. Persluchtcompressoren
8.5.
Alvorens te worden geloosd doorloopt het condensaat, voorafgaand aan de vermenging met andere afvalwaterstromen, een olieafscheider die voldoet aan en wordt gebruikt conform NEN-EN 858-1 en 2.
ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING AFDELING
: Veiligheid, Vergunningen en Handhaving
PORTEFEUILLE
: Wethouder M.J. (Marc) Rosier
ONDERWERP
: het uitbreiden van Snowworld (o.a. verlengen 3e baan)
DOSSIERNUMMER : WB20140415 Te nemen besluit: Ik adviseer: De omgevingsvergunning voor de activiteit(en): 1. het bouwen van een bouwwerk; 2. het uitvoeren van een werk of werkzaamheden; 3. het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het inwerking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk (revisie). onder het stellen van nadere voorschriften te verlenen ex artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo voor het uitbreiden van Snowworld (o.a. verlengen 3e baan) op het perceel Buytenparklaan 30 te Zoetermeer ten behoeve van SnowWorld Leisure.
DATUM : REDACTIE
: D.A. van Kapel
d.d.:
paraaf:
SENIOR JURIDISCH
: mr. J. van den Bergh
d.d.:
paraaf: