De Holocaust in Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken Een Europese herinnering?
MA Thesis in European Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam Author: Wendy Jansen Main Supervisor: Dr. M.M. Lok Second Supervisor: Dr. A.R.M. Jourdan July, 2011
Inhoudsopgave
Inleiding............................................................................................................................................. p. 4 Hoofdstuk 1 Herinnering en identiteit..................................................................................................... 1.1 Individuele en collectieve herinnering................................................................................................ 1.1.1 Individuele herinnering………………………………………………………………………………………………………… p. 7 1.1.2 Collectieve herinnering………………………………………………………………………………………………………… p. 9 1.1.3 Schoolboeken: wiens herinnering?.......................................................................................... p. 11 1.2 Identiteit en herinnering……………………………………………………………………………………………………………… 1.2.1 Identiteit door herinnering, herinnering door identiteit……………………………………………………… p. 13 1.2.2 Collectieve Identiteit door vergeten……………………………………………………………………………..……. p. 16 Hoofdstuk 2 De Dynamiek van de herinnering in Duitsland en Nederland…………………………………………. 2.1 De dynamiek van de Duitse herinnering…………………………………………………………………………………………. 2.1.1 De BRD………………………………………………………………………..……………………………………………………… p. 19 2.1.2 De DDR………………………………………………………………………………………………………………………………. p. 23 2.1.3 Verenigd Duitsland……………………………………………………....……………………………………………………. p. 24 2.2 De dynamiek van de Nederlandse herinnering…………………………………………………………….………… p. 26 Hoofdstuk 3 De Holocaust in Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken……………………………….. 3.1 De Holocaust in Duitse middelbare schoolboeken…………………………………………………………………………. 3.1.1 De Holocaust in Duitse middelbare schoolboeken 1945-1992………………………….………………… p. 29 3.1.2 De Holocaust in Duitse schoolboeken na 1992……………………........………………………………………. p. 32 3.2 De Holocaust in Nederlandse middelbare schoolboeken……………………………………………………………….. 3.2.1 De Holocaust in Nederlandse middelbare schoolboeken 1945-2000………….………………………. p. 38
2
3.2.2 De Holocaust in Nederlandse schoolboeken na 2000…………………………………………………………. p. 40 3.3 Duitse (1992-nu) en Nederlandse schoolboeken (2000-nu) vergeleken……………………….………… p. 45 Conclusie.......................................................................................................................................... p. 49 Bibliografie…………………………………………………………………………………………………………….……………………. p. 52
3
Inleiding Europe, on the fast track to integration, seems more and more to be finding a common unifying memory in the events of World War II, and - what is increasingly emerging a posteriori as its core event - the Holocaust. Such a commonly shared European memory is not only assuming the salience of an arsenal of remembrance. No, it is also being transformed into a veritable foundational, a seminal event – quite comparable to a certain extend to the Reformation or the French Revolution.
1
Met deze these opent historicus Dan Diner zijn essay over de herinnering aan de Holocaust in het huidige Europese politieke klimaat. In dit werk stelt Diner onder andere dat het mogelijk is dat in de toekomst de verschillende Europese collectieve herinneringen aan de Holocaust zullen worden samengevoegd in een gemeenschappelijke canon.2 Volgens Aleida Assmann is een dergelijk ontwikkeling daadwerkelijk in gang gezet: In der Tat sind inzwischen institutionelle Schritte gefolgt, um diese gemeinsame Erinnerung als Kern der europäischen Identität zu verankern. Am 27. Januar 2000 lud der schwedische Präsident Persson Vertreter von 16 Staaten (darunter 13 gegenwärtige und zukünftige EU-Mitgliedstaaten) zu einer Konferenz nach Stockholm ein, auf der die Formen der Kommemoration und der Pädagogik des Holocaust diskutiert wurden.
3
In de verklaring van Stockholm, die uit deze conferentie voortkwam wordt een duidelijk verband tussen de herinnering aan de Holocaust en het onderwijs gelegd. Onder punt vijf van de verklaring kan men bijvoorbeeld lezen: “We share a commitment to encourage the study of the Holocaust in all its dimensions. We will promote education about the Holocaust in our schools and universities, in our communities and encourage it in other institutions”.4 In het licht van deze verklaring en de voorspelling van Dan Diner is het interessant te bekijken in hoeverre een ontwikkeling naar een Europese herinnering aan de Holocaust heeft plaatsgevonden in Europese middelbare schoolboeken. Volgens Diner zal door elke nationale herinnering aan de canon van Europese herinnering en identiteit worden bijgedragen. In het centrum van deze negatieve Europese herinnering zal, naar zijn idee, plaats zijn voor de rol van Duitsland als ultiem daderland.5 Maar omdat, zoals James Young 1
Diner, Dan. “Restitution and Memory: The Holocaust in European Political Cultures”. New German Critique No. 90, Autumn, 2003. p. 36. 2 Ibid. p. 42. 3 Assmann, Aleida. Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. München: C.H. Beck, 2006. p. 255. 4 Declaration of the Stockholm International Forum on the Holocaust. http://www.holocausttaskforce.org/about-the-itf/stockholm-declaration.html, geraadpleegd op 22-06-2011. 5 Diner, Dan. op. cit. p. 42.
4
aangeeft, het lastig is voor een natie om het herinneren van haar eigen misdaden vol te houden,6 kan men zich afvragen of en op wat voor een manier er plaats kan zijn voor een Duitse herinnering binnen de Europese canon. Om deze vraag te beantwoorden met betrekking tot de middelbare schoolboeken is een vergelijking tussen daderland Duitsland en een voormalig door Duitsland bezet Europees land, in dit geval Nederland, noodzakelijk. De vraag die in deze scriptie gesteld wordt is dan ook of er verschillen zijn in de huidige manier van herinneren van de Holocaust tussen Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken. Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van de begrippen herinnering en identiteit. Ook zal de dynamiek van de herinnering in beide landen aan de orde komen, om te kijken in hoeverre men kan zeggen dat de ontwikkeling van de herinnering in schoolboeken met ontwikkelingen in het wetenschappelijke debat overeenstemt. Schoolboeken maken een belangrijk deel uit van het onderwijssysteem, zoals wij deze in Europa kennen. Omdat in Duitsland en Nederland een door de overheid opgelegde leerplicht bestaat7, kan men stellen dat de geschiedenislessen in deze landen onderdeel uitmaken van een door de staat uitgedragen of institutionele herinnering. Toch zijn er naast de overheid ook andere factoren die een rol spelen in de manier waarop de herinnering aan de Holocaust in schoolboeken wordt uitgedragen. Verschillende soorten herinneringen, waaronder de institutionele herinnering, en hun onderlinge samenhang zullen in hoofdstuk 1 aan de orde komen. Daarnaast zal in dit hoofdstuk ingegaan worden op de betekenis van de herinnering voor de identiteit en vice versa. Omdat herinneringen geen vaststaand gegeven, maar een dynamisch concept zijn, zal in het tweede hoofdstuk gekeken worden naar de dynamiek van de herinnering in Duitsland en Nederland. Dit is interessant voor dit onderzoek, omdat een verandering in een overheersende herinnering ook een verandering in de door schoolboeken uitgedragen herinnering kan betekenen. Immers, verschillende soorten herinneringen kunnen elkaar beïnvloeden en de van boven opgelegde politieke herinnering werkt, zoals Assmann betoogt, “auf die Gesellschaft ein*…+”.8 Op deze manier kan men dus zien hoe de ontwikkeling naar de huidige stand van zaken precies gelopen is en in hoeverre de heersende opvattingen hun weg vinden tot in de schoolboeken. In het laatste hoofdstuk zal dan ook gekeken worden naar de ontwikkeling van de herinnering in de middelbare schoolboeken in Nederland en Duitsland. Hierbij zal, met het oog op de vraag of er tegenwoordig al een met een Europese herinnering vergelijkbaar vertoog bestaat, met
6
Young, James. The Texture of Memory. New Haven: Yale UP, 1993. pp. 25. Zie bijvoorbeeld Leerplicht|Rijksoverheid.nl, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht, geraadpleegd op 22-06-2011 en Basel, Ramona. Lernen und Lehren in Deutschland und England. Norderstedt: GRIN, 2011. p. 11. 8 Assmann, Aleida. op. cit. p. 37. 7
5
name aandacht besteed worden aan de laatste twee decennia. Omdat er reeds veel geschreven is over de Nederlandse schoolboeken over de Holocaust in de jaren 90, zullen vooral Nederlandse boeken van na 2000 aan de orde komen. Het onderzoek naar de Duitse boeken zal eerder beginnen, namelijk in 1991. Dit is ten eerste omdat er minder onderzoeken te vinden zijn over de schoolboeken uit de jaren 90 in Duitsland en ten tweede omdat het land toen net weer bestond en het interessant is om te zien hoe twee verschillende manieren van oorlogslessen zijn samengevoegd tot één verhaal. De Duitse schoolboeken die onderzocht zullen worden zijn Geschichte und Geschehen uit 1991; Wege durch die Geschichte uit 1994; Geschichte und Geschehen uit 1997; Expedition Geschichte uit 1999; Expedition Geschichte uit 2003; Forum Geschichte uit 2003; Geschichte und Geschehen uit 2005 en Das waren Zeiten uit 2005. Met uitzondering van Geschichte und Geschehen uit 1991, zijn alle boeken bedoeld voor de zogenaamde ‘Sekundarstufe I’, wat te vergelijken is met de Nederlandse ‘onderbouw’. De meeste hiervan worden of werden op de gymnasia gebruikt. Daarnaast zijn met uitzondering van Wege durch die Geschichte, die bedoeld is voor Beierse gymnasia, alle boeken door meerdere Bondslanden goedgekeurd. De Nederlandse middelbare schoolboeken die behandeld zullen worden zijn Sfinx uit 2003; het Memo basiskatern Een Eeuw Compleet uit 2003; Feniks uit 2009; Geschiedeniswerkplaats uit 2009 en Memo uit 2010. Deze boeken zijn allemaal bedoeld voor de derde klas van het vwo, met uitzondering van het Memo basiskatern, die bedoeld is voor de tweede fase. De reden dat gekozen is voor deze boeken is dat met enige zekerheid kan worden aangenomen dat deze methodes in Nederland een hoge oplage hebben. Met behulp van een vergelijking tussen deze Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken zal een antwoord gegeven worden op de vraag: In hoeverre stemmen Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken overeen in hun behandeling van de Holocaust en is die overeenstemming zodanig dat er op dit gebied sprake kan zijn van een eventuele ontwikkeling van een Europese herinnering, ook al verwacht men misschien verschillen tussen de herinnering van het daderland en een niet-daderland?
6
Hoofdstuk 1 Herinnering en identiteit 1.1 Individuele en collectieve herinnering 1.1.1 Individuele herinnering In het domein van de individuele herinnering wordt een onderscheid gemaakt tussen het korte en lange termijn geheugen. Het korte termijn geheugen is volgens Alan Baddeley “the retention of small amounts of information over brief time intervals”. Volgens Baddeley heeft dit begrip echter aan populariteit verloren en plaatsgemaakt voor het begrip ‘working memory’. Dit houdt in dat het idee van het korte termijn geheugen, dat inhield dat er slechts één plek in het menselijk geheugen was waar korte termijn informatie werd opgeslagen, is vervangen door het idee dat er een systeem is met meerdere componenten die afhankelijk van de manier van herinneren kunnen worden ingezet.9 Voor het onderzoeken van sociale herinneringen of collectieve herinneringen is dit geheugen niet van belang, omdat het hier niet gaat om het in herinnering blijven van bijvoorbeeld historische gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen vallen onder het lange termijn geheugen, volgens Geoffrey Cubitt het geheugen “which permits some of that *just received+ information to be retained over a longer period and incorporated into larger structures of knowledge”. Cubitt verdeelt dit lange termijn geheugen in ‘declarative’ en ‘non-declarative’, met andere woorden: herinneringen die wel of niet verwoord worden, en merkt op dat voor de historicus slechts de verwoorde herinnering bruikbaar is. Vervolgens onderscheidt hij binnen dit verwoorde lange termijn geheugen de semantische en de episodische herinnering: “declarative memory itself is often divided further, into semantic memory (memory for factual or conceptual information*…+) and episodic memory (the individual’s conscious memory of events and experiences in which he or she has been personally involved)”. 10 Het episodisch verwoorde lange termijn geheugen is voor de historicus het belangrijkst, omdat het hier gaat om het blijven herinneren van gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het individu en omdat deze herinneringen behandeld kunnen worden, doordat de herinneringen door het individu geuit worden. In de behandeling van het individuele geheugen in de wetenschap onderscheidt Cubitt grofweg drie stromingen: het cognitivisme, het subjectivisme en het sociaal-culturalisme. Het cognitivisme gaat volgens Cubitt uit van het geheugen als instrument van het individu voor het verwerken van informatie over de wereld. Het subjectivisme daarentegen ziet het geheugen niet als 9
Baddeley, Alan. “Short-Term and Working Memory”. The Oxford Handbook of Memory. Ed. Endel Tulving en
Fergus I. M. Craik. Oxford: Oxford UP, 2000. p. 77. 10
Cubitt, Geoffrey. History and Memory. Manchester: Manchester UP, 2007. p. 68.
7
instrument om de wereld te begrijpen, maar als invloed op de manier waarop een individu poogt de wereld voor hem- of haarzelf uit te leggen. Het sociaal-culturalisme verschilt van deze twee stromingen in dat het niet slechts uitgaat van de innerlijke werking van het geheugen en de herinnering van het individu, maar van de invloed die de sociale context kan hebben op de manier waarop het individu herinnert.11 Deze laatste stroming is vooral interessant wanneer men gaat kijken naar een sociale of collectieve herinnering. Een belangrijke denker binnen de stroming van het sociaal-culturalisme was de Franse socioloog Maurice Halbwachs, die, geïnspireerd door zijn leermeester Émile Durkheim, de theorie van het collectief geheugen ontwikkelde. Halbwachs was van mening dat de herinneringen van individuen te allen tijde beïnvloed worden door de sociale context waarin zij zich bevinden, zelfs wanneer het gaat om herinneringen van gebeurtenissen die alleen door één persoon meegemaakt zijn. Dit komt volgens Halbwachs omdat mensen deel uit maken van een of meerdere sociale groepen en daarom nooit echt alleen zijn.12 Om dit te verklaren gebruikt Halbwachs het voorbeeld van een wandeling door Londen, die herinneringen aan verschillende werken van bijvoorbeeld Charles Dickens kan oproepen. Dit betekent dus ook dat de mensen of groepen die een herinnering oproepen bij een individu niet op dat moment in levende lijve aanwezig hoeven te zijn.13 Naast het feit dat andere mensen of groepen herinneringen bij een individu kunnen oproepen, kunnen zij, wanneer zij ook getuigen van een bepaalde gebeurtenis zijn, bijdragen aan het verwerven van een scherper beeld van deze gezamenlijk herinnerde gebeurtenis. Dit kan echter alleen wanneer er zich in de geest van het individu nog de contouren van een herinnering aan deze gebeurtenis bevinden.14 De reconstructie van een herinnering, die volgens Halbwachs op deze manier plaatsvindt, kan alleen plaatsvinden wanneer alle getuigen deel uit maken van dezelfde sociale groep. Wanneer een individu niet meer tot de groep behoort, waartoe hij behoorde op het moment dat de gebeurtenis plaatsvond, is een herbeleving van deze gebeurtenis op basis van de getuigenissen van andere leden van de groep voor dit individu onmogelijk.15 Halbwachs lijkt in zijn theorie uit te gaan van een collectief geheugen, dat het geheugen en de herinneringen van individuen ondergeschikt maakt en waaraan individuen zonder hier iets aan te kunnen doen deelhebben.
11
Ibid. p. 72-3.
12
Halbwachs, Maurice. Das kollektive Gedächtnis. Stuttgart: Ferdinand Enke Verlag, 1967. p. 2.
13
Ibid. p. 3
14
Ibid. pp. 4-5.
15
Ibid. pp. 7-10.
8
Dit wil echter niet zeggen dat Halbwachs alleen gelooft in het bestaan van een collectieve herinnering. Volgens Halbwachs bestaan er twee soorten van herinnering, namelijk de individuele (die weliswaar door de sociale context wordt beïnvloed) en de collectieve. Het verschil tussen deze twee begrippen ligt in de ervaring. De individuele herinnering komt volgens Halbwachs voort uit een persoonlijke ervaring, terwijl de collectieve herinnering een onpersoonlijke herinnering is die het individu zich toe-eigent omdat deze interessant is voor de sociale groep waartoe hij behoort. Met andere woorden: een individuele herinnering is individueel in dat het een persoonlijke ervaring betreft en kan daarom niet met herinneringen van andere individuen verward worden. Halbwachs noemt deze twee soorten van herinnering ook wel de persoonlijke en de sociale herinnering of de autobiografische en de historische herinnering.16
1.1.2 Collectieve herinnering Voor Maurice Halbwachs is de collectieve herinnering een herinnering van een bepaalde sociale groep, die door individuen kan worden overgenomen die geen persoonlijke herinnering aan het gebeurde hebben.17 De term ‘collectieve herinnering’ wordt echter niet door iedereen overgenomen, omdat deze volgens sommigen een te kleine rol voor het individu impliceert. James Fentress en Chris Wickham geven de voorkeur aan de term ‘sociale herinnering’, omdat zij geloven dat Halbwachs’ ‘collectieve herinnering’ te veel afbreuk doet aan de invloed van het individu: “an important problem facing anyone who wants to follow Halbwachs in this field is how to elaborate a conception of memory, which, while doing full justice to the collective side of one’s conscious life, does not render the individual a sort of automaton, passively obeying the interiorized collective will”.18 Dit probleem dat door Fentress en Wickham wordt aangekaart lijkt echter niet geheel gerechtvaardigd. Halbwachs sluit immers niet uit dat de individuele herinnering de kern kan zijn van alle herinneringen: “Schließlich beweist nichts, daß all die Kentnisse und Bilder, die den sozialen Milieus, denen wir angehören, entlehnt sind und die im Gedächtnis wirksam werden, nicht wie ein Schirm eine individuelle Erinnerung abdecken“.19 Bovendien beweert Halbwachs niet dat het individu buiten zijn wil om de collectieve herinnering van de sociale groep waartoe hij behoort overneemt, maar dat het individu kan besluiten tot het overnemen van een collectieve
16
Ibid. p. 34-6.
17
Halbwachs, Maurice. op. cit. p. 34-6.
18
Fentress, James en Wickham, Chris. Social Memory. Oxford: Blackwell, 1992. p. ix.
19
Halbwachs, Maurice. op. cit. p. 15.
9
herinnering.20 Dit houdt in dat een individu volgens de theorie van Halbwachs nog steeds een herinnering kan hebben die alleen hem behoort en dat het individu vrij is om te kiezen of hij al dan niet tot een bepaalde sociale groep wil behoren en zich de collectieve herinnering van deze groep eigen wil maken. Omdat Halbwachs de mogelijkheid tot een interne individuele herinnering niet uitsluit, is het volgens zijn theorie ook nog steeds mogelijk dat een individu een herinnering heeft die niet strookt met de collectieve herinnering van de sociale groep waartoe hij behoort. Daarnaast ziet Halbwachs de collectieve herinnering als een herinnering die deels is opgemaakt uit de persoonlijke herinneringen van individuen.21 Geoffrey Cubitt neemt echter ook de stelling van Fentress en Wickham over. Hij beweert daarnaast dat de term ‘collectieve herinnering’ impliceert dat het collectief, net zoals het individu, beschikt over een continue geest. Met andere woorden: de geest die een gebeurtenis waarneemt is dezelfde als de geest die later de herinnering oproept. Omdat dit duidelijk niet het geval is in het proces van herinneren in sociale groepen, geeft Cubitt de voorkeur aan de term ‘sociale herinnering’.22 Dit betekent echter niet dat Cubitt de term ‘collectieve herinnering’ verwerpt. Voor hem is de collectieve herinnering namelijk een onderdeel van de sociale herinnering: Social memory is a set of processes that are not necessarily neatly bounded by the dividing lines between different human communities, and that within any community are likely to generate a diversity of understandings both of what pasts ought to be evoked *…+, and of the particular contents that representations or evocations of each of those pasts should incorporate or articulate. Collective memory is the species of ideological fiction, itself often generated by and within these processes of social memory, which presents particular social entities as the processors of a stable mnemonic capacity that is collectively exercised, and that presents particular views or representations of a supposedly collective past as the natural expressions of such a collective mnemonic capacity.
23
Cubitts ‘sociale herinnering’ bestaat dus uit sociale processen die invloed hebben op wat in een bepaalde sociale groep belangrijk geacht wordt. Het verschil tussen de benadering van Cubitt en die van Halbwachs is dat Cubitt uitgaat van het bestaan van processen die kunnen leiden tot een vergroot belang in een bepaald soort herinnering in een sociale groep, terwijl Halbwachs niet uitgaat van processen die daartoe kunnen leiden, maar van het a priori bestaan van een dergelijke herinnering.
20
Ibid. p. 34.
21
Ibid. p. 35.
22
Cubitt, Geoffrey. op. cit. p. 16-7.
23
Ibid. p. 18.
10
Historicus Susan Crane geeft op basis van het probleem dat ook Cubitt constateert in de theorie van Halbwachs, namelijk de onmogelijkheid van een sociaal collectief om op dezelfde manier te herinneren als een individu, de voorkeur aan de termen ‘collectieve’ en ‘historische’ herinnering. Collectieve herinnering is voor haar anders dan de historische herinnering in dat de collectieve herinnering nog steeds verbonden is met het verleden door sociale tradities, waar de historische herinnering een breuk met deze tradities impliceert.24 Voor zowel Crane als Cubitt is de collectieve herinnering dus een continuïteit in het bewustzijn van een bepaalde sociale groep. Cubitt stelt echter, in tegenstelling tot Crane, dat deze continuïteit van de herinnering een sociaal construct is, dat desalniettemin belangrijk kan zijn voor de ontwikkeling van een bepaalde kijk op het verleden in een sociale groep.25 Aan deze discussie voegt Richard Ned Lebow het begrip ‘institutionele herinnering’ toe. Deze vorm van herinnering ziet hij als een derde categorie naast de individuele en de collectieve herinnering. De institutionele herinnering is volgens Lebows theorie de herinnering van de elite, die de herinneringen van individuen en collectieven beïnvloedt.26 Voor dit onderzoek naar schoolboeken is de theorie van Lebow erg belangrijk, omdat het hier gaat om een door de politieke elite opgelegde vorm van herinneren. Ook Aleida Assmann noemt deze vorm van herinnering, al noemt zij deze de politieke of nationale herinnering. Zij stelt dat “Im Gegensatz zum vielstimmigen sozialen Gedächtnis, das ein Gedächtnis von unten ist und sich im Wechsel der Generationen immer wieder auflöst, *…+ das auf überlebenszeitliche Dauer angelegte nationale Gedächtnis eine sehr viel einheitlichere Konstruktion [ist], die in politischen Institutionen verankert ist und
auf die Gesellschaft einwirkt“.27
1.1.3 Schoolboeken: wiens herinnering? Ook wanneer het lijkt alsof schoolboeken perfect passen onder de noemer institutionele herinnering, moet hier een aantal nuances gemaakt worden. Niet alleen de overheid heeft invloed op wat er in een schoolboek staat, maar ook andere factoren, zoals de uitgeverij en haar medewerkers en de
24
Crane, Susan A. “Writing the Individual Back into Collective Memory”. The American Historical Review, Vol.
102, No. 5, 1997, pp. 1373-1377. 25
Cubitt, Geoffrey. op. cit. p. 18.
26
Lebow, Richard Ned. “The Memory of Politics in Postwar Europe”. The Politics of Memory in Postwar Europe.
ed. Lebow et. al. Durham: Duke UP, 2006. p. 10. 27
Assmann, Aleida. op. cit. p. 37.
11
leraren kunnen hier invloed op uitoefenen. Om te kunnen analyseren hoe ver deze invloed gaat in zowel Nederland als Duitsland, dient te worden gekeken naar wie in welke mate verantwoordelijk is voor de beslissing tot het gebruiken van een bepaald schoolboek in deze landen en wiens herinnering hierdoor wordt uitgedragen. De auteurs van schoolboeken in zowel Nederland als Duitsland schrijven in opdracht van een uitgeverij. Deze uitgeverijen stellen voor het schrijven van de boeken groepen van auteurs samen. Op basis van de in deze scriptie onderzochte boeken kan gesteld worden dat deze groepen van auteurs in Duitsland veelal uit professoren en doctoren bestaan. De Nederlandse boeken daarentegen lijken, met enkele uitzonderingen, vooral door middelbare schooldocenten geschreven te worden. De schrijvers zijn echter wel allen historici, iets wat zou kunnen leiden tot het overnemen van wetenschappelijke debatten in schoolboeken en de herinnering van de schoolboekschrijvers met de herinnering van de academici zou verbinden. Het verband tussen het wetenschappelijk debat en historici die dit debat vertalen naar schoolboeken wordt ook door Dienke Hondius gelegd, in haar boek Oorlogslessen: Onderwijs over de oorlog sinds 1945.28 De auteurs van de schoolboeken en de uitgeverij die deze mensen aanneemt, zijn echter niet de enigen die bepalen wat er in een schoolboek komt te staan. In Duitsland hebben bijvoorbeeld de bondslanden het voor het zeggen wanneer het op de inhoud van de boeken aankomt. Zij bepalen welke boeken geschikt zijn om in scholen te worden gebruikt en zij onderwerpen de boeken aan verschillende tests. De manier waarop dit gebeurt verschilt per bondsland. In sommige bondslanden hoeven boeken niet vooraf goedgekeurd te worden. Bijvoorbeeld: In Beieren worden de boeken door het Bondsministerie getest, in Sachsen door het Bildungsinstitut en in Berlijn hoeven boeken niet door het bondsland goedgekeurd te worden om in scholen gebruikt te mogen worden.29 Hier zijn het de leraren zelf die bepalen welke boeken geschikt zijn om te gebruiken in de klas.30 Omdat de boeken door bondslanden, of in het geval van Berlijn (maar ook Hamburg, het Saarland en SchleswigHolstein31), door leraren worden getest, hebben zij invloed op de herinnering die in deze boeken wordt uitgedragen. Immers, wanneer de herinnering van de schoolboekauteurs niet in grote lijnen met die van het bondsland of de leraar overeenstemt, zal zij het boek niet goedkeuren en hij voor een ander boek kiezen.
28
Hondius, Dienke. Oorlogslessen: Onderwijs over de oorlog sinds 1945. Amsterdam: Bert Bakker, 2010. p. 20. Stöber, Georg. “Schulbuchzulassung in Deutschland: Grundlagen, Verfahrensweisen und Diskussionen“. http://www.edumeres.net/publikationen/beitraege/beitrag_243/p/schulbuchzulassung-in-deutschland.html, geraadpleegd op 7-7-2011. p. 14. 30 Ibid. p. 13. 31 Ibid. p. 14. 29
12
In Nederland is sprake van een vergelijkbare situatie als in de bondslanden waar boeken geen goedkeuring vooraf hoeven te krijgen. Er is hier sprake van een open markt wanneer het om schoolboeken gaat. Monika Labusch legt dit als volgt uit: “Schoolboeken zijn niet onderhevig aan goedkeuring van de minister van Onderwijs. Elke school en elke leraar kan zijn eigen leermiddelen uitzoeken, elke uitgeverij kan zoveel schoolboeken uitgeven als ze wil. De markt bepaalt hoe een schoolboek er uit moet zien”.32 Toch heeft de overheid wel degelijk invloed op wat de leerlingen op school leren. De examens in Nederland worden namelijk centraal geregeld, zodat de kennis van de leerlingen als het ware door de overheid getoetst wordt. Labusch: “Uiteindelijk wordt bij het centraal schriftelijk examen duidelijk, of de leraren er in geslaagd zijn de voorgeschreven leerdoelen te behandelen, maar ook hun leerlingen adequaat hebben opgeleid. De eindexamenopgaven worden centraal opgesteld en er wordt verwacht, dat alle richtlijnen zowel door de auteurs van schoolboeken als door de leraren in acht genomen zijn”.33 De herinnering die in schoolboeken in Nederland en Duitsland wordt uitgedragen kan dus gezien worden als een herinnering die voortkomt uit een combinatie van invloeden. De schoolboekauteurs en de uitgeverijen bepalen wat er in een schoolboek komt te staan en vervolgens bepalen leraren of overheden of dit verhaal geschikt is voor klassikaal gebruik. De rol van de leraar gaat echter verder dan de keuze van een schoolboek. Hij of zij kan de manier waarop de tekst in de klas behandeld wordt bepalen, kan bepaalde onderwerpen meer of minder aandacht geven en kan de inhoud van het boek becommentariëren. Na het besluit tot gebruik van een schoolboek is het verhaal dus nog niet afgerond. In het kader van dit onderzoek naar schoolboeken is het echter niet van belang wat geschiedenisleraren in beide landen met de schoolboeken doen in de klas. Hier zal zoals gezegd slechts gekeken worden naar een deel van de herinnering: de tekst waarmee de docenten werken.
1.2 Identiteit en herinnering 1.2.1 Identiteit door herinnering, herinnering door identiteit De begrippen identiteit en herinnering lijken nauw met elkaar verbonden te zijn. Dit geldt niet alleen voor de individuele of autobiografische herinnering en de zelfperceptie van het individu, maar ook voor de collectieve of sociale herinnering en de collectieve identiteit. Dit wel echter niet zeggen dat 32
Labusch, Monika. “De Nederlandse herdenkingcultuur sinds 1945 en haar uitwerking op Nederlandse schoolboeken”. Nederland en Duitsland: elkaar kennen en begrijpen ed. Vis, Jan en Moldenhauer, Gebhard. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2001. p. 431. 33 Ibid.
13
het proces van wederzijdse beïnvloeding tussen de herinnering en identiteit voor individuen en collectieven op eenzelfde manier verloopt. De individuele ‘zelf’ is volgens socioloog Anthony Smith een verzameling van verschillende rollen en identiteiten, die gebaseerd zijn op sociale classificaties. Dit houdt in dat een individu meerdere identiteiten heeft.34 Een persoon kan bijvoorbeeld de rol van moeder hebben en tegelijkertijd de rol van directeur van een bedrijf en daarmee samenhangende en mogelijk deels overlappende identiteiten. Het idee dat een individu meerdere identiteiten heeft wordt door veel wetenschappers aangehangen. Monica Riera en Gavin Schaffer leggen het begrip identiteit als volgt uit: “a subjective and all-encompassing system of perceptions and allegiances that we believe or are led to believe are markers of difference and which trigger in us an intellectual or emotional response, or both”.35 Zij gaan dus uit van één identiteit, die een verzameling is van meerdere identiteiten. Dit sluit aan bij Smiths idee van een zelf die bestaat uit meerdere rollen en identiteiten. Riera en Schaffer betogen daarnaast dat identiteiten, in tegenstelling tot de ‘zelf’, constant veranderen, naar gelang de situatie of sociale groep waarin het individu zich bevindt.36 Richard Ned Lebow uit eenzelfde zienswijze als Riera en Schaffer: “Individuals have multiple identities, some of which are collective”.37 Ervan uitgaande dat de conclusie van Maurice Halbwachs, dat herinneringen van individuen worden beïnvloed door de sociale groep waartoe zij behoren, juist is, houdt het voorgaande in dat de verschillende identiteiten die een individu kan hebben en die een weerspiegeling zijn van diens rol in een sociale groep, de herinneringen van dit individu beïnvloeden. De begrippen identiteit en herinnering zijn dus met elkaar verbonden in dat de identiteit van een individu invloed kan hebben op zijn of haar herinnering. Maar dit proces werkt ook andersom; herinneringen kunnen ook onze identiteit bepalen. Psycholoog Robyn Fivush verwoordt dit als volgt: “autobiographical memories and our self-concept are linked; autobiographical memory is the story of our life, the way that we construct a coherent narrative that describes who we are”.38 Dat er een nauwe verbondenheid tussen de begrippen herinnering en identiteit is wordt door meerdere wetenschappers gesuggereerd. Geoffrey Cubitt zegt bijvoorbeeld over de relatie tussen de 34
Smith, Anthony D. National Identity. Londen: Penguin Books, 1991. p. 3-4.
35
Riera, Monica en Schaffer, Gavin. The Lasting War: Society and Identity in Britain, France and Germany after
1945. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2008. p. 5. 36
Ibid.
37
Lebow, Richard Ned. op. cit. p. 28.
38
Fivush, Robyn. “The Silenced Self: Constructing Self from Memories Spoken and Unspoken”. The Self and
Memory. ed. Denise R. Beike et. al. New York: Psychology Press, 2004. p. 75.
14
individuele herinnering en de identiteit: “memory can contribute materials for the composition of *…+ an active sense of selfhood” en “selves*…+are things we mentally construct out of a range of available materials, including memories”.39 Ook John R. Gillis bevestigt de interdependentie van de twee begrippen: “the notion of identity depends on the idea of memory, and vice versa. The core meaning of any individual or group identity, namely, a sense of sameness over time and space, is sustained by remembering; and what is remembered is defined by the assumed identity”.40 Dit standpunt van Gillis vertoont een duidelijke overeenkomst met de theorie van de collectieve herinnering van Maurice Halbwachs. De sociale groep waartoe individuen besluiten te behoren is dus niet alleen een onderdeel van hun identiteit, maar beïnvloedt ook de manier waarop zij herinneren en herinneringen interpreteren en door te herinneren kan de identiteit, of zelfperceptie, van het individu bevestigd worden. Hoewel sociale groepen en individuen niet op dezelfde manier functioneren wanneer het gaat om herinneren of het vormen van een identiteit, is er ook in collectieve context sprake van een verband tussen herinnering en identiteit. Volgens Geoffrey Cubitt is de herinnering voor een sociale groep, net zoals bij het individu, belangrijk voor de vorming van een identiteit. Hij stelt dat de herinnering belangrijk is in de afbakening van de groep ten opzichte van andere groepen41 en dat de collectieve identiteit van een groep tot stand komt doordat individuen herinneringen delen binnen de sociale groep waar zij deel van uitmaken.42 Volgens Jürgen Kocka zijn sociale groepen zelfs ondenkbaar zonder een collectieve identiteit: “Die Kraft und Belastbarkeit kollektiver Identitäten variieren sehr, doch ohne jede Identität *…+ sind soziale Gruppen *…+ und handlungsfähige Institutionen *…+ undenkbar.”. Onder deze ‘handlungsfähige Institutionen’ verstaat Kocka onder andere universiteiten, gemeentes en staten.43 Richard Ned Lebow erkent ook het belang van de identiteit voor sociale groepen en de nationale staat in het bijzonder. Hij benadert dit begrip vanuit een politieke context en beweert dat de identiteit zo belangrijk is voor een nationale staat, dat zij de herinnering beïnvloedt en soms zelfs onderdrukt: “In many *…+ countries the need to build or sustain a national identity, for pshychological
39
Cubitt, Geoffrey. op. cit. pp. 91-2.
40
Gillis, John R. Commemorations: the politics of national identity. Princeton: Princeton UP, 1994. p. 3
41
Cubitt, Geoffrey. op. cit. p. 137.
42
Ibid. p. 154.
43
Kocka, Jürgen. “Europäische Identität als Befund, Entwurf und Handlungsgrundlage“. Europäische Identität:
Voraussetzungen und Strategien. Ed. Julian Nida-Rümelin en Werner Weidenfeld. Baden-Baden: Nomos, 2007. p. 47.
15
as well as political reasons, has been a powerful drive. It has shaped and repressed memory, history, and their representations to suit its needs”.44 De collectieve identiteit heeft niet alleen een uitwerking op de sociale herinnering, maar wordt ook door de herinnering gevormd en beïnvloed. Volgens Anthony Smith zijn collectieve herinneringen en mythes een essentieel onderdeel van een nationale identiteit. Zijn definitie van het begrip nationale identiteit luidt dan ook als volgt: “a named human population sharing an historic territory, common myths and historical memories, a mass, public culture, a common economy and common legal rights and duties for all members”.45 Ook de Franse historicus Jacques Le Goff ziet de herinnering als iets wat de nationale identiteit bepaalt: “The relationship a nation has with its past, the traumas it has suffered, the idiosyncrasies of its historiography, are all crucial parts of its collective identity”.46 De Franse theoloog en rechtsgeleerde Ernest Renan erkende in 1882 al het belang van de herinnering voor de vorming van de nationale staat in een rede die hij gaf in Sorbonne. Hij stelde dat de natie een spiritueel principe was, dat bestaat uit het bezit van een rijke erfenis aan herinneringen en de wil om samen te leven.47 Renan zag echter niet alleen de herinnering als een belangrijk aspect in de vorming van een nationale identiteit, maar ook het collectieve vergeten.
1.2.2 Collectieve identiteit door vergeten Volgens historicus Jacques Le Goff is het de morele taak van naties en individuen om hun geschiedenis zonder oogkleppen op onder ogen te zien. Hij vindt dan ook dat het vrijwillig vergeten van delen van de collectieve geschiedenis een serieuze afwijking is.48 Maar vergeten kan natuurlijk wel essentieel zijn voor het voortbestaan van een collectieve identiteit en sociale groepen en andere historici erkennen, net zoals Ernest Renan, dan ook wel het belang van het vergeten. Een van deze historici die het belang van het vergeten onderschrijft is Frank Ankersmit. In zijn essay The Sublime Dissociation of the Past: or how to be(come) what one is no longer betoogt hij dat 44
Lebow, Richard Ned. op. cit. p. 28.
45
Smith, Anthony D. op. cit. p .14.
46
Geciteerd in Bischof, Günther en Pelinka, Anton. Austrian Historical Memory & National Identity. New
Brunswick: Transaction, 1997. p. 4-5. 47
Renan, Ernest. What is a Nation?. http://ig.cs.tu-
berlin.de/oldstatic/w2001/eu1/dokumente/Basistexte/Renan1882EN-Nation.pdf, geraadpleegd op 23-06-2011. p. 7 48
Geciteerd in Bischof, Günther en Pelinka, Anton. op. cit. p. 4-5.
16
de collectieve identiteit de som is van alle littekens op de collectieve ziel.49 Hiermee bedoelt hij dat wanneer een collectief door dramatische gebeurtenissen een identiteit kwijtraakt, de nieuwe identiteit wordt gevormd door het trauma van het verlies van de oude. De oude identiteit wordt hiermee onbruikbaar en vergeten.50 Naast dit type van vergeten dat Ankersmit beschrijft, bestaat er nog een aantal types van vergeten dat belangrijk kan zijn voor de vorming van de identiteit van een collectief. Paul Connerton noemt in zijn werk onder andere de ‘repressive erasure’ of ‘gedwongen uitwissing’ van herinneringen en ‘prescriptive forgetting’ of ‘voorgeschreven vergeten’. Deze begrippen zijn beide het werk van een staat, maar het verschil tussen deze begrippen is dat de eerste meer druk impliceert dan de tweede, die in het belang van alle partijen geacht wordt te zijn.51 Een sociale groep kan dus druk uitoefenen op haar leden opdat bepaalde dingen vergeten worden en het vergeten (maar ook het herinneren) kan daarmee dus een belangrijk politiek instrument zijn. Dit wordt ook door Geoffrey Cubitt verwoord wanneer hij theorieën van andere historici over de relatie tussen geschiedenis en herinnering beschrijft: “They see in history *…+ a powerful political instrument – a potential vehicle for emancipation and enlightenment, but also for repression and domination”.52 Maar het vergeten hoeft niet altijd opzettelijk gedwongen vergeten te zijn. Het herinneren brengt namelijk gewild of niet ook vergeten met zich mee. Cubitt noemt dit ook: “any historical narrative is based on selection – *…+ in retaining some things, it represses others”.53 Dit houdt in dat wanneer bijvoorbeeld de nadruk gelegd wordt op de Joodse Holocaustslachtoffers, andere groepen van slachtoffers, zoals bijvoorbeeld zigeuners of homoseksuelen, naar de achtergrond geschoven worden. Omdat de herinnering een belangrijk onderdeel is in het vormen van een identiteit (collectief of individueel), is de andere kant van de herinnering, het vergeten, ook belangrijk. Het herinneren van bepaalde aspecten van de geschiedenis van een groep brengt namelijk automatisch met zich mee dat andere aspecten vergeten worden. Wat herinnerd wordt en wat vergeten wordt door een collectieve groep heeft vaak te maken met politieke of sociale keuzes, maar het kan ook, volgens de
49
Ankersmit, F. R. “The Sublime Dissociation of the Past: or how to be(come) what one is no longer”. History
and Theory. Okt. 2001. p. 302. 50
Ibid. pp. 301-3.
51
Connerton, Paul. “Seven Types of Forgetting”. Memory Studies. 2008 vol. 1. pp. 60-2.
52
Cubitt, Geoffrey. op. cit. p. 53.
53
Ibid.
17
theorie van Ankersmit, een gevolg zijn van een tragische gebeurtenis en het verlies van een collectieve identiteit.
18
Hoofdstuk 2 De Dynamiek van de herinnering in Duitsland en Nederland 2.1 De dynamiek van de Duitse herinnering De Duitse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust kan in verschillende fasen en natuurlijk drie verschillende landen verdeeld worden, zoals bijvoorbeeld Stefan Berger in zijn “Remembering the Second World War in Western Europe 1945-2005”54 en Matthias Heyl in zijn “Duitse herinneringscultuur. Gedachten en patronen”55 doen. In de West-Duitse Bondsrepubliek bestond van 1949 tot 1990. In dit land zijn drie verschillende fasen van herinnering te onderscheiden: 1949-1959, 1960-1979 en 1980-1990. In de Duitse Democratische Republiek daarentegen bestond vanaf haar bestaan in 1949 tot haar einde in 1990 maar één overheersende herinnering. In de huidige verenigde Bondsrepubliek Duitsland zijn de verschillende herinneringen samengekomen en weer nieuwe dominante herinneringen ontstaan. Er zal hier voornamelijk gekeken worden naar de dominante en de door de politiek omarmde collectieve herinneringen, hoewel individuele herinneringen die niet strookten met deze bovenliggende herinnering natuurlijk in alle landen en fases aanwezig zullen zijn geweest.
2.1.1 De BRD 1949-1959 Tijdens de eerste twee decennia van het bestaan van de West-Duitse Bondsrepubliek was de herinnering aan de oorlog nog vers en de denazificatie, die door de geallieerden direct na de oorlog nagestreefd werd, allesbehalve voltooid. Mensen die zelf bewust onderdeel waren geweest van het naziregime maakten het overgrote deel uit van de bevolking. Dit kan een verklaring zijn voor de manier waarop in deze decennia de oorlog in West-Duitsland herinnerd werd; een herinnering die al direct na de oorlog in bezet Duitsland ontstond. Immers, zoals Aleida Assmann stelt: “Solange das Tätergedächtnis in ein selbstbezügliches nationales Gedächtnis eingeschlossen bleibt, werden sich die Externalisierungsstrategien der Schuldabwehr und die heroischen Werte der Ehre und des
54
Berger, Stefan. “Remembering the Second World War in Western Europe, 1945-2005”. A European Memory? Contested Histories and Politics of Remembrance ed. Pakier, Małgorzata en Stråth, Bo. New York: Berghahn, 2010. pp. 119-136. 55 Heyl, Matthias. “Duitse Herinneringscultuur. Gedachten en patronen”. De Dynamiek van de Herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een Internationale Context ed. van Vree, Frank en van der Laarsse, Rob. Amsterdam: Bert Bakker, 2009. pp. 221-244.
19
positiven Selbstbildes immer wieder gegen die Annahme eines negatives Gedächtnisses versperren“.56 De net na de oorlog overheersende herinnering aan de Tweede Wereldoorlog werd dan ook gekenmerkt door een interesse in het eigen slachtofferschap en het verzet en een gebrek aan interesse in de slachtoffers van het nazisme. Dit wil echter niet zeggen dat misdaden tegen bijvoorbeeld Joden ontkend werden, aan deze misdaden werd alleen veel minder aandacht besteed dan aan bijvoorbeeld Duitse krijgsgevangenen of verdrevenen.57 Matthias Heyl beschrijft dit als onverschilligheid tegenover het Joodse lijden: “De*…+ weerstand om Auschwitz onder ogen te zien kan geïnterpreteerd worden als een voortzetting van de onverschilligheid jegens de joden toen zij vervolgd en vermoord werden”.58 Duits daderschap werd in deze periode ook niet ontkend, maar slechts beperkt tot een kleine groep nazi’s en volgens dit heersende paradigma was het onmogelijk om zowel slachtoffer als dader te zijn. Robert G. Moeller beschrijft dit zwart-wit denken als volgt “only a handful of Germans appeared as perpetrators, the overwhelming majority were victims, and no one was both: guilt and innocence were mutually exclusive categories”.59 De desinteresse in het Joodse lijden en daarnaast het zich distantiëren van deze misdaden lijkt te duiden op zowel een voortzetting van nazistische gedachtepatronen als van een voortzetting van nationale vertelpatronen. Het idee van deze continuïteit wordt door Stefan Berger onderstreept in zijn beschrijving van de nationale vertelpatronen. Volgens hem hielden vooraanstaande Duitse historici vast aan het idee dat nationalisme een goed idee was en dat het nationaalsocialisme slechts een verdraaiing hiervan was. Daarnaast werd het nationaalsocialisme gezien als een Duitse variant op een Europees fenomeen, dat haar oorsprong vond, niet in de Duitse tradities, maar in een Europawijde crisis van de liberale maatschappij.60 In latere decennia werden deze patronen en slachtoffermythes echter ontkracht. 1960-1979 De herinneringscultuur in de jaren 60 en 70 wordt in West-Duitsland gekenmerkt door een kritische blik op het verleden. Het discours van het Duitse slachtofferschap werd langzaam maar zeker ontkracht en er kwam meer aandacht voor de slachtoffers van de racistische politiek van de Nazi’s.
56
Assmann, Aleida. op. cit. p 113. Moeller, Robert G. War Stories: The Search for a Usable Past in the Federal Republic of Germany. Berkeley: California UP, 2001. p. 2-3. 58 Heyl, Matthias. op. cit. p. 232. 59 Moeller, Robert G. op. cit. p. 13. 60 Berger, Stefan. The Search for Normality: National Identity and Historical Consciousness in Germany since 1800. Province: Berghahn, 1997. p. 40-3. 57
20
De oorzaak voor deze omslag in de manier waarop er in West-Duitsland herinnerd werd kan gevonden worden in een aantal nationale, maar ook internationale gebeurtenissen. Volgens Stefan Berger zijn belangrijke redenen voor de verandering van de herinnering in deze periode onder andere het Eichmann-proces, dat in 1961-2 in Israel plaatsvond, de Auschwitzprocessen in Frankfurt van 1963-5 en verscheidene filmproducties.61 Matthias Heyl voegt hier de antisemitische golf van de winter van 1959-60 aan toe62 en Konrad Jarausch ziet de debatten over de verjaring van nazimisdaden als een belangrijk element in het opkomen van een kritischer klimaat in West-Duitsland.63 Volgens laatstgenoemde hebben daarnaast de studentenbeweging van de jaren 60 en het daarmee samenhangende generatieconflict de confrontatie met het Naziverleden gedramatiseerd en populairder gemaakt64, iets wat volgens Gassert en Steinweis heeft geleid tot een grotere publieke kennis, maar ook, door drastische acties van de beweging, een groot deel van de West-Duitse samenleving van dit discours vervreemd heeft.65 Ook Assmann noemt de studentenbeweging als een belangrijke spil in het proces van verandering. Zij stelt dat “dank des Einspruchs der 68er-Generation *…+ das Schweigen nicht mehr das selbstverständliche Habitus gegenüber den Verbrechen der NS-Herrschaft war“ en dat in deze periode “das , das die Kultur der fünfziger Jahre dominiert hatte, immer entschiedener durch Protest und Revolte der Jugend gebrochen *wurde+“.66 Al deze genoemde ontwikkelingen leidden in deze periode in West-Duitsland echter wel tot een afzwakking van de herinnering aan de oorlog in termen van Duits slachtofferschap, maar ook tot het in zekere mate wegnemen van de verantwoordelijkheid van de oudere generatie voor het nazisme, omdat de 68-er studentenbeweging het verleden trachtte te universaliseren en te dehistoriceren.67 Daarnaast bleef ook de opvatting dat het slechts ging om een kleine groep daders bestaan.68 Meer aandacht voor de echte slachtoffers van het nazisme kwam wel duidelijk op. In scholen werd er steeds meer tijd besteed aan de behandeling van de nazimisdaden69 en met de
61
Ibid. p. 125-6. Heyl, Matthias. op. cit. p. 236. 63 Jarausch, Konrad H. “Critical Memory and Civil Society: The Impact of the 1960s on German Debates about the Past”. Coping with the Nazi Past: West-German Debates on Nazism and Generational Conflict 1955-1975 ed. Gassert, Philipp en Steinweis, Alan E. New York: Berghahn, 2006. p. 21. 64 Ibid. p. 21. 65 Gassert, Philipp en Steinweis, Alan E. Coping with the Nazi Past: West-German Debates on Nazism and Generational Conflict: 1955-1975. New York: Berghahn, 2006. p. 2. 66 Assmann, Aleida. op. cit. p. 179. 67 Gassert, Philipp en Steinweis, Alan E. op. cit. pp. 2-3. 68 Jarausch, Konrad H. op. cit. p. 23. 69 Ibid. p. 24. 62
21
Zesdaagse Oorlog van 1967 ontstond een zekere sympathie voor de Israëli’s, die leidde tot een soort van medeleven met het Joodse lijden van de Tweede Wereldoorlog.70 1980-1990 De jaren 80 in West-Duitsland kunnen samengevat worden als een periode waarin steeds meer aandacht kwam voor de verschrikkingen van de Holocaust en waarin de zogenaamde Historikerstreit plaatsvond. De dominante herinnering aan de oorlog veranderde ten gevolge hiervan. Volgens Matthias Heyl werd er met het uitzenden van de televisieserie Holocaust een “nieuwe dimensie” aan het publieke debat over de nazimisdaden toegevoegd. Dit hield in dat de medeverantwoordelijkheid voor en deelname aan de misdaden door de ‘normale’ burgers duidelijker belicht werden.71 Christine Axer ziet ook een verschuiving in deze periode van aandacht voor de manier waarop Hitler aan de macht had kunnen komen naar interesse in het lijden van de slachtoffers van het nazisme.72 Naast meer aandacht voor de slachtoffers kwam er ook een debat op over de plaats van het naziverleden in de Duitse geschiedenis. Dit debat staat bekend als de Historikerstreit en was een discussie tussen onder andere filosoof Jürgen Habermas en de conservatieve historicus Ernst Nolte. Het debat ging over de mogelijkheid om de Holocaust te vergelijken met andere oorlogsmisdaden, zoals bijvoorbeeld het verdrijven van etnische Duitsers uit het oosten van Europa.73 Habermas vatte dit debat aan, met zijn reactie op een artikel van Nolte, waarin laatstgenoemde beweerde dat het onontkoombaar was om een vergelijking te maken tussen het Nazisme en het Russische communisme. De reactie van Habermas hierop was een waarschuwing voor de mogelijkheid van de relativering van het nazisme en de Holocaust, wanneer zij met andere gebeurtenissen vergeleken zouden worden.74 Naast nog meer interesse in het lijden van de slachtoffers van het nazisme en de discussie over het al dan niet bestaan van de mogelijkheid om het nazisme met andere historische stromingen te vergelijken, is er nog een ander aspect van het debat en de herinnering die een breuk met de voorgaande periode vertegenwoordigt. Stefan Berger omschrijft deze verandering ten opzichte van de voorgaande periodes als volgt: “More recent accounts of the war find it less necessary to think in 70
Ibid. p. 23. Heyl, Matthias. op. cit. p. 239. 72 Axer, Christine. Die Aufarbeitung der NS-Vergangenheit: Deutschland und Österreich im Vergleich und im Spiegel der französischen Öffentlichkeit. Keulen: Böhlau, 2011. p. 100. 73 Berger, Stefan. 2010. op. cit. p. 131. 74 Bosworth, R. J. B. Explaining Auschwitz and Hiroshima: History Writing and the Second World War 19451990. Londen: Routledge, 1993. p. 82. 71
22
terms of black and white, perpetrators and victims. There is greater exploration of the many shades of grey”.75
2.1.2 De DDR Omdat in Oost-Duitsland na de oorlog geenszins sprake was van een democratische staat en ook niet van een mogelijkheid om in het openbaar te discussiëren over de mogelijke manieren van herdenken van het naziverleden, is het logisch dat de ontwikkeling van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in Oost-Duitsland anders is verlopen dan die in het Westen. De manier waarop de Tweede Wereldoorlog werd gezien in de DDR wordt door veel historici de ‘antifascistische mythe’ genoemd. De antifascistische mythe bestaat uit het idee dat de DDR voortkwam uit een traditie van verzet tegen het fascisme en functioneerde als legitimatie voor het bestaan van de DDR en haar partij, de SED.76 Deze mythe wordt niet alleen gekenmerkt door een benadrukking van de strijd van de communisten tegen het fascisme, maar ook door de plaats die zij hebben als belangrijkste slachtoffers van dit regime.77 Een duidelijke communistische inslag klinkt ook door in de plaatsing van het nazisme onder de noemer fascisme, dat volgens de communistische ideologie voortkwam uit kapitalisme.78 Dit laatste verklaart ook waarom de DDR zichzelf zag als het antifascistische Duitsland en de BRD juist als een voortzetting van het fascisme. Binnen de officiële antifascistische lezing van de geschiedenis was weinig ruimte voor aandacht voor de Joodse slachtoffers van het nazisme of voor enige herkenning van verantwoordelijkheid door de regering. De verantwoordelijkheid voor de nazimisdaden werd met deze terminologie afgeschoven op de BRD en de Joodse slachtoffers werden gezien als medeverzetsstrijders, of als minder belangrijke slachtoffers.79 Een ander aspect van de herinnering aan de oorlog in Oost-Duitsland was volgens Margalit de “tone of appeasement toward the
75
Berger, Stefan. 2010. op. cit. p. 132. Nothnagle, Alan L. Building the East German Myth: Historical Mythology and Youth Propaganda in the German Democratic Republic, 1945-1989. Ann Arbor: Michigan UP, 1999. p. 93. 77 Moeller, Robert G. op cit. p. 19. 78 Nothnagle, Alan L. op. cit. p. 97-8. 79 Margalit, Gilad. “Divided Memory? Expressions of a United German Memory”. Remembering the Holocaust in Germany, 1945-2000: German Strategies and Jewish Responses ed. Michman, Dan. New York: Peter Lang, 2002. p. 33. 76
23
Germans” door de Sovjet-Unie en de communistische partijen, die volgens hem leidde tot de ontkenning van hun politieke en morele verantwoordelijkheid voor de nazimisdaden.80 De opgelegde officiële lezing van het verleden in de DDR had volgens Bill Niven echter niet tot gevolg dat het Joodse lijden compleet gemarginaliseerd of ontkend werd. Volgens hem leidde de instrumentalisatie van de Holocaust als legitimiteitgrond en als afbakening van het antifascistische Oost-Duitsland tegen het fascistische Westen, ook tot publicaties over de moord op de Joden.81 Daarnaast merkt hij op dat binnen verschillende groepen en organisaties wel degelijk aandacht geschonken werd aan de Holocaust en dat de Zesdaagse Oorlog, net zoals in de BRD, onder de bevolking een zeker medeleven met de Joden voortbracht.82 Er lijken dus wel degelijk parallellen te bestaan tussen de herinnering in de BRD en die in de DDR, maar deze lezingen van de geschiedenis komen in de DDR van onderaf en worden niet door de regering ondersteund.
2.1.3 Verenigd Duitsland De ontwikkeling die begon in de jaren 80 in West-Duitsland, namelijk het verschuiven van het zwartwitbeeld van daderschap en slachtofferschap naar een verzameling van verschillende grijstinten, heeft zich doorgezet in de jaren 90, iets wat volgens Patrick Dassen en Ton Nijhuis duidelijk wordt uit bijvoorbeeld de aandacht voor de misdaden van de Wehrmacht.83 Daarnaast is ook de aandacht voor de misdaden van het nazisme en haar slachtoffers is blijven bestaan. Volgens Bill Niven is er niet alleen meer aandacht voor de slachtoffers van het nazisme gekomen, maar worden ook steeds meer slachtoffers als zodanig erkend. Er is dus een meer inclusieve definitie ontstaan van het begrip ‘slachtoffers van het nazisme’. Aan de andere kant van het spectrum is ook het begrip daders inclusiever geworden en realiseert men zich nu dat ook ‘gewone’ Duitsers medeplichtig waren aan het gebeurde. Dit bracht met zich mee dat Duitsers zichzelf nu niet meer zien als slachtoffers van Hitler en er is volgens Niven nu minder de neiging om het Duitse lijden ten gevolge van bombardementen of verdrijving te vergelijken met het lijden van slachtoffers van de nazi’s.84 Toch wil dit niet zeggen dat dit niet meer gebeurt. Het paradigma van
80
Ibid. Niven, Bill. “Remembering Nazi Anti-Semitism in the GDR”. Memorialization in Germany since 1945 ed. Niven, Bill en Paver, Chloe. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2010. p. 206. 82 Ibid, p. 207. 83 Dassen, Patrick en Nijhuis, Ton. Gegijzeld door het verleden: Controverses in Duitsland van de Historikerstreit tot het Sloterdijk-debat. Amsterdam: Boom, 2001. p. 20. 84 Niven, Bill. Facing the Nazi Past: United Germany and the Legacy of the Third Reich. London: Routledge, 2002. p. 233. 81
24
‘inclusiviteit’ heeft namelijk ook contraparadigma’s verwekt.85 Dit wordt ook betoogd door Gilad Margalit die beschrijft hoe Duitse neonazi’s en extreem rechts nog steeds Duitsers zien als slachtoffers en het lijden van de slachtoffers van het nazisme ontkennen.86 Verder wordt de periode van na 1990 ook gekenmerkt door het verminderen van de spanningen in de debatten over de oorlog, doordat de generatie die het nu voor het zeggen heeft de oorlog zelf niet meer heeft meegemaakt. Dit heeft er ook voor gezorgd dat de herinnering aan het nazisme minder actueel en minder politiek is geworden.87 Een nieuwe generatie is echter niet de enige reden voor deze verandering. Door de val van de muur is er namelijk ook een meer recente Duitse geschiedenis onder de aandacht gekomen, namelijk die van de DDR. Dit heeft volgens Helmut König tot gevolg gehad dat de herinnering aan de DDR de plaats van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog innam.88 In het verenigde Duitsland is ook een verandering op te merken in de manier waarop het verleden wordt ingezet om zich afzijdig te houden in de buitenlandse politiek. Volgens Dassen en Nijhuis wordt deze gekenmerkt door een ‘normalisering’, wat volgens hen inhoudt dat Duitsland haar verantwoordelijkheden niet langer ontloopt en weer gaat deelnemen aan internationale vredesoperaties.89 Helmut König merkt ook op dat er een verandering in het Duitse buitenlandse beleid heeft plaatsgevonden: “Für die erforderliche Neuorientierung der deutschen Außenpolitik nach dem Ende des realen Sozialismus konnte mithin der Blick auf der NS-Vergangenheit kein eindeutiger Kompaß mehr sein“. Hij ziet hierin ook het minder politiek worden van de herinnering aan het naziverleden, omdat het verleden nu kan dienen zowel als argument voor als tegen meedoen aan internationale missies.90 In het verenigde Duitsland bestaat er dus een meer inclusiever beeld van de slachtoffers van het nazisme, dan dat er in de BRD of de DDR ooit heeft bestaan. Daarnaast is ook het idee van daderschap inclusiever geworden. Verder kenmerkt deze periode zich, door het aan de macht komen van een nieuwe generatie, door een normalisering van de omgang met het naziverleden en een normalisering van de Duitse buitenlandse politiek.
85
Ibid. Margalit, Gilad. Guilt, Suffering and Memory: Germany Remembers Its Dead of World War II. Bloomington: Indiana UP, 2010. p. 295. 87 König, Helmut. Die Zukunft der Vergangenheit: Der Nationalsozialismus im politischen Bewußtsein der Bundesrepublik. Frankfurt am Main: Fischer, 2003. p. 38-40. 88 Ibid. p. 37. 89 Dassen, Patrick en Nijhuis, Ton. op. cit. p. 20. 90 König, Helmut. op. cit. p. 40. 86
25
2.2 De dynamiek van de Nederlandse herinnering In de Nederlandse herinneringscultuur kan een grof onderscheid gemaakt worden tussen twee periodes: die van voor de jaren 60 en die van erna. Frank van Vree geeft bijvoorbeeld aan dat patronen in de herinnering vanaf de jaren 60 sterk veranderde, omdat deze samenhangt met maatschappelijke omstandigheden91. Door een verandering in maatschappelijke omstandigheden verandert dus ook de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust sterk ten opzichte van de periode ervoor. Over de herinnering aan de Holocaust zeggen Hans Marks en Friederike Pfannkuche bijvoorbeeld, dat de Joden tegen het einde van de jaren 60 werden opgenomen in het collectief van slachtoffers.92 1945-1959 Na de oorlog kwam in Nederland een nationale verzetsmythe op, die inhield dat alle ‘goede’ Nederlanders in het verzet gezeten hadden.93 Deze mythe maakte deel uit van het overheersende beeld van goed en kwaad. Tussen deze twee begrippen werd in Nederland een duidelijk onderscheid gemaakt, waarbij collaborateurs, soldaten die in Duitse dienst waren geweest, leden van de NSB, de zogenaamde ‘moffenmeiden’, en zwarte markthandelaren het kwaad vertegenwoordigden.94 Onder de ‘goeden’ daarentegen viel de meerderheid van de bevolking.95 Naast het onderscheid tussen goed en kwaad werd de Nederlandse herinneringscultuur van net na de oorlog gekenmerkt door een egalitair96 en traditioneel nationaal christelijk discours.97 Binnen dit discours was weinig plaats voor alles wat niet binnen de dominante herinnering van Nederland als een land van “heldenmoed en nationale wederopstanding” paste. Voor de doden en de Joodse slachtoffers was dus weinig aandacht.98 Wanneer er net na de oorlog melding werd
91
van Vree, Frank. “De Dynamiek van de Herinnering: Nederland in een internationale Context”. De Dynamiek van de Herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een Internationale Context ed. van Vree, Frank en van der Laarse, Rob. Amsterdam: Bert Bakker, 2009. p. 32. 92 Marks, Hans en Pfannkuche, Friederike. “Die Toleranz der Generationen: Wie Gut und Böse in den Niederlanden unterschieden werden“. Der Krieg der Erinnerung: Holocaust, Kollaboration und Widerstand im europäischen Gedächtnis ed. Welzer, Harald. Frankfurt an Main: Fischer, 2007. p. 114. 93 Kesteloot, Chantal. “Die Stellung des Krieges in den nationalen Gesellschaften: Belgien, Luxemburg und die Niederlande“. Der Zweite Weltkrieg in Europa: Erfahrung und Erinnerung ed. Echternkamp Jörg en Martens, Stefan. Paderborn: Ferdinand Schöningh, 2007. p. 47. 94 Marks, Hans en Pfannkuche, Friederike. op. cit. p. 113. 95 Ibid. p. 114. 96 Ibid. 97 van Vree, Frank. op. cit. p. 22-3. 98 Ibid. p. 25.
26
gemaakt van aantallen slachtoffers, in bijvoorbeeld de media, werd geen onderscheid gemaakt tussen Joden en andere groepen slachtoffers.99 Het gebrek aan interesse in het Joodse lijden wordt ook genoemd door Ido de Haan, wanneer hij een studie van Frank van Vree beschrijft. In deze studie “stelt hij dat in de publieke herinnering gedurende de eerste vijftien jaar na 1945 geen plaats was voor de vervolging en vernietiging van de Joden. De herinnering daaraan werd ingepast in en vaker nog weggemoffeld achter een nationale geschiedschrijving van de oorlogsjaren, waarin slechts oog was voor nazistische onderdrukking en vaderlands verzet”.100 Volgens Friso Wielenga werd in deze periode, met uitzondering van het eerste paar jaar na de oorlog, sowieso niet veel aandacht besteed aan de bezettingstijd. Dit had volgens hem te maken met het belang van de wederopbouw, het begin van de Koude Oorlog en de strijd in Indonesië.101 De interesse in de Tweede Wereldoorlog begint weer toe te nemen in het begin van de jaren 60. De jaren 60 en daarna Tijdens de jaren 60 verandert de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Nederland enorm. Dit proces begint met onder andere het uitgeven van een boek van Jacques Presser over het lot van de Joden in Nederland, dat ervoor zorgde dat de Holocaust voor het eerst centraal stond in de herinnering aan de oorlog102, en kritiek van een kleine groep mensen op de serie ‘De Bezetting’ van Lou de Jong.103 Deze kritiek werd onder andere verwoord door Frank van Vree. Volgens hem vertelde de televisieserie “die Geschichte der Vergewaltigung eines unschuldigen Volkes, das aber durch Seine geistige Stärke und Unbeugsamkeit, unter der beseelten Führung seiner Monarchin, das Böse besiegt und im Prinzip ungebrochen und gereinigt aus diesem Kampf hervorgeht“.104 Van deze kritiek is duidelijk af te leiden dat in de jaren 60 het beeld van goed en kwaad en het beeld van Nederlanders als dappere verzetsstrijders werd ontkracht.
99
de Haan, Ido. Na de Ondergang: de Herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995. Den Haag: IJkpunt, 1997. p. 16. 100 Ibid. p. 2. 101 Wielenga, Friso. “Erinnerungskulturen im Vergleich. Deutsche und niederländische Rückblicke auf die NSZeit und den Zweiten Weltkrieg“. Themenheft: Vergangenheitspolitik und Erinnerungskultur ed. Wielenga, Friso et. al. Münster: Aschendorff, 2002. p. 16-18. 102 Ibid. p. 23. 103 Ibid. p. 21-2. 104 Geciteerd in Marks, Hans en Pfannkuche, Friederike. op. cit. p. 114.
27
Het boek van Presser leidde volgens Wielenga tot meer interesse in de Holocaust en vragen over de schuld van Nederland hieraan. Toch was dit geen aspect van een generatieconflict, zoals dat in West-Duitsland het geval was. De kritische houdingen en vragen die in deze tijd naar voren kwamen, kwamen uit allerlei leeftijdsgroepen.105 Toch leidde beide soorten van kritiek niet tot een complete verandering van het Nederlandse herinneringslandschap, maar functioneerde zij slechts als startpunt van deze ontwikkeling. De serie van Lou de Jong werd namelijk bijvoorbeeld erg goed ontvangen en hiermee werd de bestaande mythe bevestigd. Wielenga vat dit als volgt samen: “Einerseits gab es im kollektiven historischen Bewußtsein eine Verstärkung des bereits vorhandenen Bildes, andererseits wurde dieses Bild von einer kritischen Minderheit nicht länger akzeptiert“.106 Vanaf de jaren 80 verandert het beeld wel onder de gehele bevolking. De discussie over goed en kwaad zette zich door107 en er werd gepleit voor een denken in grijstinten in plaats van in zwart en wit.108 Daarnaast heeft het idee zich doorgezet dat Nederland voor een groot deel bestond uit schuldige omstanders. Tegenwoordig staan dit schuldmotief en het lijden van de slachtoffers van het nazisme centraal in de herinnering aan de oorlog.109
105
Wielenga, Friso. op. cit. p. 22. Ibid. p. 22. 107 Marks, Hans en Pfannkuche, Friederike. op. cit. p. 114. 108 Wielenga, Friso. op. cit. p. 28. 109 van Vree, Frank. op. cit. p. 39-40. 106
28
Hoofdstuk 3 De Holocaust in Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken 3.1 De Holocaust in Duitse middelbare schoolboeken 3.1.1 De Holocaust in Duitse middelbare schoolboeken 1945-1992 De beschrijving van de Holocaust in Duitse middelbare schoolboeken wordt door verschillende auteurs in meerdere fases en natuurlijk drie verschillende landen onderscheiden. Falk Pingel deelt de geschiedenis van de beschrijving van de Holocaust in West-Duitsland in vijf verschillende perioden in.110 Reinhold Boschki en Wilhelm Schwendemann onderscheiden daarentegen slechts drie WestDuitse fases.111 De door deze auteurs genoemde kenmerken van de door hen onderscheiden periodes stemmen echter wel grotendeels overeen. Volgens Boschki en Schwendemann wordt de eerste West-Duitse periode, die zij met het einde van de oorlog laten beginnen, gekenmerkt door een stilzwijgen van de Holocaust. Zij stellen dat hoewel er direct na de oorlog onder dwang van de bezetters aandacht was voor de misdaden van de nazi’s, vanaf de oprichting van de BRD een fase van “öffentlichen und privaten Tabuisierung und der gewollten Nicht-Thematisierung des Holocaust” aantrad, die tot het begin van de jaren 60 aanhield. De oorzaak hiervan ligt volgens hen bij het terugkeren van de oude elites in het onderwijs, mensen die zelf het Derde Rijk hadden meegemaakt.112 Pingel komt tot eenzelfde constatering, maar maakt onderscheid tussen de periode van de bezetting, waarin volgens hem het nationaalsocialisme uitvoerig behandeld werd in de klas, en de periode vanaf het ontstaan van de BRD tot het begin van de jaren 60, waarin weinig aandacht was voor de Shoah: “The extermination of the Jewish population was usually dealt with in a few sentences and there were practically no considerations on how this genocide could have been possible”. Het idee van daderschap in de schoolboeken van deze tijd kan volgens Pingel samengevat worden als het idee dat “the people had been led astray by a small group of individuals bearing sole responsibility”.113 Annegret Ehmann en Hanns-Fred Rathenow zien ook deze afschuiving van schuld in de jaren 50: So konzentrierte sich die Auseinandersetzung mit der NS-Geschichte entweder in personalisierender und dämonisierender Betrachtungsweise auf die Hauptexponenten der “Hitlerdiktatur“, oder die Schuld an den Verbrechen wurde anonymen Mächten zugeschrieben wie dem “Abfall von Gott“ durch die Konservativen oder dem “Militarismus“ und dem “Kapitalismus“ durch die Linken – Leerformeln, 110
Pingel, Falk. “National Socialism and the Holocaust in West German School Books” http://www.kpolisa.com/KP6-7/Pdf/KP07-III-1-FalkPingel.pdf, geraadpleegd op 20-06-2011. p. 191. 111 Boschki, Reinhold en Schwendemann, Wilhelm. ““I can’t hear it any more!” – Education after and about Auschwitz in Germany”. http://www.eh-freiburg.de/.../UNESCO-journal-Holocaust_Education-Germanydeutsch-D-30-05-2009.pdf. geraadpleegd op 20-06-2011. p. 4. 112 Ibid. pp. 4-6. 113 Pingel, Falk. op. cit. pp. 191-3.
29
mit denen sich die konkrete Verantwortung der ihre Karrieren in Politik und Verwaltung fortsetzenden Täter und Mitläufer verschleiern ließ.
114
In de tweede door Boschki en Schwendemann aangemerkte West-Duitse fase in de beschrijving van de Holocaust in schoolboeken veranderde een aantal dingen. In deze periode, die volgens hen van het begin van de jaren 60 tot midden jaren 80 was, kwam er, door onder andere antisemitische voorvallen in Duitsland, het Eichmann-proces in Jerusalem en de radiovoordracht van Theodor Adorno over “Erziehung nach Auschwitz”, steeds meer aandacht voor de Holocaust in het onderwijs.115 Pingel stelt dat deze verandering iets later begon, in het midden van de jaren zestig, maar ook hij geeft aan dat in deze tijd steeds meer beschrijvingen van de Holocaust te vinden zijn in de West-Duitse schoolboeken. Hij vermeldt daarnaast dat de toenemende aandacht voor het onderwerp gepaard ging met een andersoortige benadering: “for the first time victims were allowed to speak in the reference texts” en “The process of extermination was described in the book by a former prisoner and not, as usual, by an extract from the diary of camp commander Höß”.116 Toch ging de verandering niet zo ver als misschien het geval lijkt te zijn. Ehmann en Rathenow zeggen hierover: “Doch blieb in den 60er und 70er Jahren die Beschreibung des jüdischen Schicksals mit Akzentverschiebung auf die Ideologie- und Strukturgeschichte des Nationalsozialismus überwiegend im Kontext der “Endlösung“, d.h. der Täter-/Verfolgerperspektive. *…+Es fehlte die konkrete Benennung von Tätern“. Zij merken ook op dat het slachtofferschap vrijwel alleen aan Joden werd toegekend.117 De derde West-Duitse fase die Boschki en Schwendemann onderscheiden begint in het midden van de jaren 80 en is “durch eine zunehmende Intensität des wissenschaftlichen, pädagogischen und öffentlichen Interesses gekenzeichnet“. De oorzaak hiervan zien zij onder andere in het uitzenden van de televisieserie Holocaust, de Historikerstreit en het zogenaamde Goldhagendebat.118 Pingel omschrijft hoe deze periode een voorzetting was van de jaren 70, zij het in een ietwat afgezwakte versie. Hij stelt dat in de jaren 80 de Holocaust een apart onderwerp is geworden in schoolboeken en dat aan een behandeling van de Holocaust een beschrijving van het Joodse leven in de getto’s is toegevoegd.119 Pingel laat deze periode gevolgd worden door een fase de hij
114
Ehmann, Annegret en Rathenow, Hanns-Fred. “Nationalsozialismus und Holocaust in der historischpolitischen Bildung”. http://container.zkm.de/lfh/pdf/DCDINFO3.PDF, geraadpleegd op 20-06-2011. p. 11. 115 Boschki, Reinhold en Schwendemann, Wilhelm op. cit. p. 6. 116 Pingel, Falk. op.cit. pp. 194-6. 117 Ehmann, Annegret en Rathenow, Hanns-Fred. op. cit. p. 12. 118 Boschki, Reinhold en Schwendemann, Wilhelm. op. cit. p. 7-8. 119 Pingel, Falk. op. cit. p. 199.
30
“Contemporary history”120 noemt. Deze fase staat volgens hem, omdat hij schrijft in 1994, nog steeds open en is volgens hem nieuw vanwege het uiteenvallen van het socialistische systeem en de hereniging van Duitsland.121 In tegenstelling tot in de BRD, konden in het socialistische systeem van de DDR geen duidelijk verschillende fases worden aangemerkt. Volgens Bodo von Borries zijn in de weinige schoolboeken die in de DDR gebruikt zijn slechts kleine verschillen aan te merken. De officiële in schoolboeken terug te vinden versie van de misdaden van de nazi’s was volgens hem als volgt: In th[e] official GDR version of the second world war, there was every reason to stress the crimes of the anti-socialist attack by the Nazis in the east, including the exportation, the plundering and destruction and the genocide against Slavic people, as intensively as possible. This was done on many pages in all editions in terrifying detail, alongside figures and tables of manpower losses, numbers of ruined buildings and factories, quantities of raw materials and food destroyed or stolen, and lists of names of the industrial companies that profited from all this and continued to exist in West-Germany. [...] This concept did not require any stress on the persecution and destruction of European Jewry.
122
Dit idee, dat de Joden slechts een van de vele vervolgde groepen waren, blijft in stand tot het einde van de DDR. Volgens von Borries werd pas in 1988 een schoolboek uitgegeven waarin de Wannseeconferentie en het aantal Joodse slachtoffers genoemd werden. Toch werd in deze editie wederom geen melding gemaakt van misdaden tegen Joden om hun geloof en werd ook een vermelding van het vermoorden van Joden met behulp van gifgas achterwege gelaten.123 Het begrip ‘Holocaust’ werd pas tegen het einde van de jaren 80 af en toe gebruikt. Ook dan wordt echter nog geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van politieke en slachtoffers van racistische vervolgingen. Daarnaast werd ook weinig aandacht geschonken aan andere slachtoffers, zoals Jehovagetuigen, homoseksuelen, Sinti en Roma.124 De daders van de misdaden werden in Oost-Duitse schoolboeken vooral omschreven als fascisten, iets wat volgens von Borries getuigt van een “conscious forming and manipulating of emotions and the creation of a cult of heroes”.125 Hij stelt dat het daderschap voornamelijk werd afgeschoven op “the political regime, *...+ the upper strata *...+ and to the capitalists, not to the
120
Ibid. p. 202. Ibid. p. 191. 122 von Borries, Bodo. “The Third Reich in German History Textbooks since 1945”. Journal of Contemporary History, vol. 38, no. 1. p. 47. 123 Ibid. p. 48-9. 124 Ehmann, Annegret en Rathenow, Hanns-Fred. op. cit. p. 15-6. 125 von Borries, Bodo op. cit. p. 49. 121
31
population, the simple soldiers or the workers”.126 Er werd daarom geen onderscheid gemaakt tussen misdaden van bijvoorbeeld de SS en het leger en de schuld hiervoor werd gegeven aan de SS of ‘fascisten’. Volgens de boeken maakte het leger zich vooral schuldig aan plundering, maar niet aan massamoord.127
3.1.2 De Holocaust in Duitse schoolboeken na 1992 Er zijn zowel overeenkomsten als verschillen te vinden tussen de beschrijving van de Holocaust in de Oost-Duitse geschiedenisboeken en de beschrijving in de Duitse boeken van na 1992. De onderzochte Duitse schoolboeken boeken van na 1992 vertonen ook enkele overeenkomsten met de West-Duitse boeken uit de jaren 80. Omdat de jaren 80 in West-Duitsland echter gezien kunnen worden als voortzetting van de daar in de jaren 70 overheersende manier van beschrijving van de Holocaust, zijn ook interessante verschillen aan te merken.
Slachtofferschap Zoals gezegd meldden Ehmann en Rathenow dat de slachtoffers die in de West-Duitse boeken van de jaren 70 voornamelijk de Joden zijn. Dit is in de Duitse boeken van de jaren 90 echter niet langer het geval. Wege durch die Geschichte uit 1994 stelt namelijk al: “die Entrechtung und Verfolgung der Juden [bildeten] das Kernstück der NS-Innenpolitik vor dem Krieg. Gleichermaßen wurden auch die „Zigeuner“ Deutschlands, die Sinti und Roma, Opfer der NS-Rassenpolitik“ en “Neben Juden, Zigeunern und sowjetischen Kriegsgefangenen (als sog. Untermenschen) waren auch körperlich und geistig Behinderte Opfer der NS-Vernichtungspolitik“.128 Geschichte und Geschehen uit 1997 voegt daar nog meer groepen aan toe: “Leidtragende waren alle Angehörigen von missliebigen Minderheiten in Deutschland, insbesondere jüdische Deutsche, aber auch Sinti und Roma – damals „Zigeuner“ genannt – Homosexuelle und Anhänger religiöser Sekten wie die „Zeugen Jehovas““129 en “In ihrem Vernichtungswahn ermordeten die Täter Millionen Juden, Sinti und Roma, „slawische Untermenschen“, „Bolschewisten“, Homosexuelle – alle, die sie in ihrem Rassismus für „minderwertig“ erklärten“.130 Expedition Geschichte uit 1999 geeft een vergelijkbare opsomming en
126
Ibid. p. 47. Ibid. p. 49. 128 Berg, Rudolf. Wege Durch die Geschichte: Grundkurs Geschichte 13. Berlijn: Cornelsen, 1994. pp. 41-2. 129 Bergmann, Klaus et. al. Geschichte und Geschehen: A4. Leipzig: Klett, 1997. p. 104. 130 Ibid. p. 120. 127
32
noemt onder andere “Juden“, “Geistig, seelisch und auch körperlich Behinderte“, “Homosexuelle“, “Zeugen Jehovas“ en “Sinti und Roma“.131 Ook in de boeken van na 2000 is de beschrijving van slachtoffers uitgebreider dan in de boeken van voor 1992. Forum Geschichte uit 2003 geeft bijvoorbeeld aan dat naast Joden ook Sinti en Roma slachtoffer waren van vervolgingen en bevat daarnaast een illustratie waarop de “Kenzeichnung der KZ-Häftlinge durch die NS-Bürokratie” wordt afgebeeld. In deze illustratie worden onder andere “politischer Häftling”, “Bibelforscher”, “Zigeuner” en “Homosexueller”genoemd.132 Ook wordt in een andere hoofdstuk gesproken over de moord op gehandicapten.133 Das waren Zeiten uit 2005 noemt “Juden, Sinti und Roma” en “Zeugen Jehovas, Homosexuelle, Kriminelle, „Asoziale“, Frauen und Männer des politischen oder christlichen Widerstandes, Werbedienstverweigerer, Deserteure sowie andere „Feinde des NS-Regimes“ als slachtoffers van de nazi’s. Geschichte und Geschehen uit hetzelfde jaar en Expedition Geschichte uit 2003 geven eenzelfde opsomming. De slachtoffers van de nazi’s komen in de meeste boeken, net zoals in de West-Duitse boeken vanaf de jaren 60 zelf ook aan het woord.
Het Jodendom Interessant is dat in de meeste onderzochte boeken, zowel die van tussen 1992 en 2000 en die van na de eeuwwisseling, expliciet of impliciet vermelden dat het Jodendom een religie is. Dit doen de meeste boeken door de slachtoffers meerdere malen ‘deutsche Juden’ of ‘jüdische Deutsche’ te noemen, maar sommige boeken geven meer informatie. Zo vermeldt Geschichte und Geschehen uit 1997 bijvoorbeeld dat “politische Gegner und jüdische Deutsche *…+ aus ihrem Vaterland *flohen+“134 en Geschichte und Geschehen uit 2005 dat joodse Duitsers niet verwachtten “in einem zivilisierten Land wie Deutschland als Deutsche von Deutschen verfolgt zu werden“.135 Das waren Zeiten uit 2005 geeft aan dat het Jodendom een godsdienst is, door uitdrukkelijk te vermelden dat het iets is waartoe men zich kan bekeren.136
131
Osburg, Florian en Klose, Dagmar. Expedition Geschichte: 3. Frankfurt am Main: Moritz Diesterweg, 1999. p. 112. 132 Regenhardt, Hans-Otto en Tatsch, Claudia. Forum Geschichte: 4. Berlijn: Cornelsen, 2003. p. 122-3. 133 Ibid. p. 110. 134 Bergmann, Klaus et. al. op. cit. p. 98 135 Bender, Daniela et. al. Geschichte und Geschehen: Sekundarstufe I Band 4. Stuttgart: Klett, 2005. p. 112. 136 Brückner, Dieter en Focke, Harald. Das waren Zeiten: Das 20. Jahrhundert 4 Ausgabe C. Bamberg: C.C. Buchner, 2005. p. 64.
33
Daderschap Naast de beschrijving van het slachtofferschap heeft ook de beschrijving van het daderschap vanaf de jaren 90 een interessante ontwikkeling doorgemaakt. In plaats van dat een duidelijke benoeming van daders ontbreekt, zoals Ehmann en Rathenow in de West-Duitse boeken van de jaren 80 hebben geconstateerd, of de daders slechts onder de noemer ‘fascisten’ worden gevat, zoals in de DDR het geval was, worden in de boeken van na 1992 de verschillende groepen van daders op een heldere manier genoemd. In Geschichte und Geschehen uit 1997 worden als daders onder andere “Deutsche Sonderkommandos“137, “Regierung“ en “fanatische Deutsche“138 genoemd. Hetzelfde boek noemt ook verschillende groepen die van de Jodenvervolging geprofiteerd hebben of deze hebben toegejuicht. Zo valt er te lezen dat de “Deutsche Christen” het “Antisemitismus bejahten”139, dat met het wegvoeren van Joodse ondernemers “Mittelständische Unternehmen *…+ ihre missliebige Konkurrenten ausschalten *konnten+“140 en dat “Großunternehmen und Konzerne – darunter Siemens, Knupp und IG Farben“ profiteerden van dwangarbeid door gevangenen uit concentratiekampen te laten werken in hun vlakbij gebouwde fabrieken.141 Dit patroon is terug te zien in de andere onderzochte boeken. Zo ver als in de in 1991 verschenen uitgave van Geschichte und Geschehen gaat de toekenning van schuld in de meeste boeken echter niet. Dit boek lijkt namelijk een directe beschuldiging te uiten aan het adres van de lezer: In der Weltgeschichte hat es viele große Verbrechern gegeben. Angehörige aller Völker waren an ihnen beteiligt. Wer aber den Holocaust mit anderen geschichtlichen Untaten vergleicht, auf eine Stufe stellt oder aufrechnet, erschwert uns Deutschen das notwendige Nachdenken über unsere Geschichte. Es waren deutsche Soldaten und Angehörige deutscher „Sondereinheiten“, deutsche Beamte und deutsche Wirtschaftsführer, deutsche Juristen und deutsche Ärzte, deutsche Frauen und Männer, die sich abscheulichster Verbrechen schuldig gemacht haben. Sie waren von deutschen Eltern erzogen worden, hatten deutsche Schulen durchlaufen und deutsche Traditionen politischen Verhaltens und politischer Kultur in sich aufgenommen – gerade so wie wir, die Nachgeborenen.
142
137
Bergmann, Klaus et. al. op. cit. p. 120 Ibid. p. 104. 139 Ibid. p. 99. 140 Ibid. p. 105 141 Ibid. p. 120. 142 Kochendörfer, Jürgen en Rumpf, Erhard. Geschichte und Geschehen: Berufliche Gymnasien. Stuttgart: Klett, 1991. p. 354. 138
34
Het enige boek dat melding maakt van andere dan Duitse daders is Das waren Zeiten. Dit boek stelt: “Aus fast ganz Europa wurden mithilfe der Polizei und Unterstützung der Reichsbahn Juden, Sinti und Roma in die Gettos oder Konzentrations- und Vernichtungslager gebracht“.143
Het verzet Wanneer in de Duitse middelbare schoolboeken van na 1992 het verzet behandeld wordt, dat vrij uitvoerig aan de orde komt, wordt vaak wel naar andere landen verwezen. Dit niet alleen wanneer het gaat om verzet tegen de bezetting, iets wat in bijna alle boeken genoemd wordt, maar soms ook wanneer het gaat om verzet tegen de Jodenvervolging door niet Joodse groeperingen. Dit laatste is het geval in Wege Durch die Geschichte waarin over de Jodenvervolging in Denemarken gezegd wordt: “Dänemark wehrte sich standhaft dagegen”.144 In hetzelfde boek wordt ook het Nederlandse verzet tegen de deportatie en vervolging van Joden genoemd.145 De andere boeken noemen als nietjoods Europees verzet echter alleen het verzet tegen de bezetting. Over het verzet in Duitsland zelf wordt meer verteld. In alle onderzochte boeken wordt melding gemaakt van kerkelijk, politiek en andersoortig verzet en komen de bewegingen ‘die Weisse Rose’ en ‘die Bekennende Kirche’ en de aanslag op het leven van Hitler door onder meer Graf von Stauffenberg genoemd. Toch geven alle boeken aan dat het verzet in Duitsland slechts op kleine schaal plaatsvond en op weinig steun van de bevolking kon rekenen. Geschichte und Geschehen uit 1997 zegt hierover: “Die meisten Menschen gingen ihren täglichen Geschäften nach oder passten sich irgendwie an – aus Angst, aus Gleichgültigkeit, aus Opportunismus, oft in der Hoffnung dass alles bald wieder vorüber sei“.146 Geschichte und Geschehen uit 2005 stelt: “Einige haben in Einzelfällen unter Lebensgefahr Juden geholfen und sie z. B. vor der Gestapo versteckt. Wirkungsvollen Protest und Widerstand leistete aber niemand“.147 Das waren Zeiten zegt over de ‘Kristallnacht‘: “Proteste gegen diesen Terror blieben die Ausnahme. Viele Bürger kritisierten die Zerstörungen mehr als die Misshandlungen der Menschen“.148 Over Joods verzet tegen vervolgingen wordt in de meeste boeken uit uitgebreid verslag gedaan. Zo ontbreekt bijvoorbeeld in bijna geen enkel boek een beschrijving van de opstand in het getto van Warschau in 1943. In zes van de acht onderzochte boeken wordt deze opstand genoemd. 143
Brückner, Dieter en Focke, Harald. op. cit. p. 99. Berg, Rudolf. op. cit. p. 141 145 Ibid. p. 37. 146 Bergmann, Klaus et. al. op. cit. p. 98. 147 Bender, Daniela et. al. op. cit. p. 131. 148 Brückner, Dieter en Focke, Harald. op. cit. p. 66. 144
35
Voor het veelal uitblijven van verzet in concentratiekampen wordt bovendien een verklaring gegeven in één van de boeken: “Widerstand gegen diese Gewalt war sowohl im Getto als auch im KZ fast unmöglich. Denn zu dem menschenverachtenden System der SS gehörte es, dass sie aus den Opfern auch „Mittäter“ machte“.149 Dit geeft ook aan hoe het maken van een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad door de schrijvers van dit boek onmogelijk geacht wordt. Dit kan natuurlijk ook gezegd worden van de bovengenoemde beschrijving van de houding van de Duitse bevolking in Geschichte und Geschehen.
De geschiedenis van het antisemitisme Ondanks het feit dat in de meeste boeken aandacht besteed wordt aan de positie van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van hun verzet tegen vervolging, is er vrijwel geen beschrijving van eerdere vormen van antisemitisme in Europa te vinden. Het racisme van de nazi’s wordt in enkele boeken teruggevoerd op de theorieën van Charles Darwin. Das waren Zeiten zegt bijvoorbeeld over de nazi’s: “Sie rechtfertigten ihre Ansichten durch falsche Schlüsse aus biologischen Theorien, die in der 2. Hälfte des 19. Jh. von Charles Darwin und anderen entwickelt worden waren“.150 Ook Expedition Geschichte uit 1999 bevat een verwijzing naar Darwin: Der berühmte Naturforscher Charles Darwin *…+ hatte festgestellt, dass im Tierreich diejenigen Arten den „Kampf ums Dasein“ am ehesten überleben, die sich ihrer Umwelt anpassen bzw. sich gegenüber Schwächeren durchsetzen. Diese Theorie übertrug der „Sozialdarwinismus“ auf das Leben der Völker Der Nationalsozialismus übersteigt diesen Gedanken noch und rechtfertigte damit die Anwendung von Gewalt gegenüber angeblich „minderwertigen“ einzelnen Personen, „Rassen“, und Nationen.
151
De enige boeken die melding maken van het reeds bestaan van antisemitisme voor het aan de macht komen van de nazi’s zijn Expedition Geschichte uit zowel 1999 als 2003 en Forum Geschichte uit 2003. Deze meldingen beperken zich echter tot een paar zinnen of woorden. In Expedition Geschichte uit 1999 wordt gemeld dat “Der Nationalsozialismus *…+ den traditionellen Antisemitismus mit der Rassentheorie *verband+“.152 In de latere versie van deze methode wordt hetzelfde in meer woorden gezegd: “Die NS-Ideologie verband den in Deutschland traditionell vorhandenen, ursprünglich religiös bestimmten Antisemitismus mit ihrer Rassenlehre“.153 Alleen in
149
Ibid. p. 99. Ibid. p. 51. 151 Osburg, Florian en Klose, Dagmar. 1999. op. cit. p. 109 152 Ibid. p. 110 153 Osburg, Florian en Klose, Dagmar. Expedition Geschichte: G3. Frankfurt am Main: Moritz Diesterweg, 2003. p. 173. 150
36
Forum Geschichte wordt een Europese dimensie aan het antisemitisme gegeven, zij het in een bijzin: “Trotz der teilweise verdeckten, teilweise offen gezeigten Judenfeindschaft, die auch im übrigen Europa zu finden war, erwiesen sich die Jahre der Weimarer Republik unter dem Schutz der demokratisch-liberalen Verfassung als vergleichsweise sicher“.154
De vervolging Zoals eerder gezegd is er in de boeken wel aandacht voor de positie van Joden tijdens de periode dat de nazi’s aan de macht waren. Dit beperkt zich niet tot de eerder genoemde melding van het Joodse verzet, maar omvat ook een duidelijke beschrijving van de manier waarop Joden vervolgd werden. In alle boeken wordt een beschrijving van de situatie in Duitsland voor de oorlog, inclusief de ‘Nürnberger Gesetze’ en de ‘Kristallnacht’, gevolgd door een schets van het gevolgde proces tot de uiteindelijke gevangenschap of dood in concentratiekampen. In slechts één van de onderzochte boeken, Wege durch die Geschichte uit 1994, komen de ‘Kristallnacht’ en de ‘Nürnberger Gesetze’ niet voor. Alle boeken noemen de Wannseeconferentie. Ook het leven in de getto’s komt in de meeste boeken aan de orde, wat overeen stemt met de West-Duitse boeken uit de jaren 80.
Waar en door wie het verhaal verteld wordt Wat ook overeenstemt met de West-Duitse boeken uit de jaren 80 is dat de Shoah veelal een eigen paragraaf krijgt toebedeeld in de geschiedenisboeken. Wanneer dit niet het geval is, geeft de naam van het hoofdstuk aan hoe belangrijk deze misdaad gevonden wordt. In Forum Geschichte is dit bijvoorbeeld het geval. Het hoofdstuk over de oorlog heet in dit boek “Krieg und Völkermord”.155 Een interessante breuk met de voorgaande West-Duitse periode is te zien in de verschuiving van daderperspectief naar slachtofferperspectief. In slechts een van de onderzochte boeken worden alleen bronnen vanuit daderperspectief gebruikt, namelijk in Wege Durch die Geschichte uit 1994. Alle andere boeken gebruiken deze bronnen of niet, of gebruiken naast deze bronnen ook verhalen van slachtoffers. Er zijn dus enkele overeenkomsten en verschillen te vinden tussen de Duitse geschiedenisboeken van na 1992 en de West-Duitse boeken van hiervoor. Maar een aantal overeenkomsten met Oost-Duitse boeken dient ook te worden benoemd. Zo was het bijvoorbeeld in 154 155
Regenhardt, Hans-Otto en Tatsch, Claudia. op. cit. p. 92. Ibid. p. 112-31.
37
deze boeken normaal dat misdaden van de nazi’s genoemd werden. Ook werden Joden in deze boeken genoemd als slachtoffer, zij het als minderwaardige slachtoffers ten opzichte van communistische slachtoffers. Wel is een duidelijk verschil te zien in de beschrijving van het daderschap, dat in de boeken van de DDR slechts werd toebedeeld aan een beperkte groep, die als ‘fascisten’ werd aangeduid, en in de recentere Duitse boeken aan een veel grotere groep mensen.
3.2 De Holocaust in Nederlandse middelbare schoolboeken 3.2.1 De Holocaust in Nederlandse middelbare schoolboeken 1945-2000 Het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust op Nederlandse middelbare scholen heeft in de loop der jaren veel veranderingen doorgemaakt. Aanvankelijk kreeg de oorlog in de schoolboeken een plaats in de patriottistische kijk op de geschiedenis.156 Later wordt vooral de nadruk gelegd op een verband tussen ‘toen’ en ‘nu’.157 Ook de beschrijving van de Holocaust in geschiedenisboeken in het bijzonder is door de jaren heen niet gelijk gebleven. Volgens Dienke Hondius zijn in de jaren na de oorlog het streven naar nationale eenheid en de plaatsing van de oorlog “in een vertoog van eeuwenlange strijd tegen onderdrukking” de voornaamste kenmerken van het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog.158 Dit had volgens haar ook een uitwerking op de geschiedenisboeken, die worden gekenmerkt door generaliserende oordelen, het vergroten van het verzet en het slechts noemen van de NSB als “ultiem contrast”.159 Omdat het uitvergroten van het verzet moeilijk samengaat met een grondige behandeling van de Jodenvervolging in Nederland, is het niet verwonderlijk dat in deze tijd weinig schoolboeken melding maken van de Holocaust. Hondius: “over de Jodenvervolging *wordt+ in veel Nederlandse lesmethodes in de periode 1945 tot in de jaren zeventig weinig tot niets *…+ vermeld; en wanneer het vermeld wordt, is dat meestal in het kader van de Duitse, niet de Nederlandse geschiedenis”.160 Vanaf de jaren zeventig komt er meer aandacht voor de binnenlandse politiek en de daarmee samenhangende antisemitische politiek ten tijde van de bezetting. Volgens André Beening had dit tot gevolg dat het mogelijk werd de tot dan toe overheersende generalisaties in het dader- en slachtofferbeeld te vermijden, maar ook dat de misdaden van de bezetter meer en meer in de
156
Hondius, Dienke. op. cit. p. 79 Ibid. p. 180. 158 Ibid. p. 79. 159 Ibid. pp. 121-2. 160 Ibid. p. 122. 157
38
belangstelling kwamen te staan.161 Het vermijden van generalisaties is volgens Beening echter niet helemaal doorgedrongen tot in de Nederlandse schoolboeken: “Bij de behandeling van het antisemitisme is hetzelfde patroon te zien als bij de behandeling van het fascisme. Enerzijds de vaststelling dat antisemitisme een Europees verschijnsel was, maar anderzijds richtte de aandacht zich vervolgens nagenoeg uitsluitend op Duitsland”. Hij concludeert: “In de Nederlandse schoolboeken is antisemitisme daardoor praktisch een Duits verschijnsel”.162 Het blijven voortbestaan van het zwart-wit beeld van daders wordt ook genoemd door Hondius, die een opmerkelijke passage uit een geschiedenisboek aanhaalt: “Het beeld over de NSB in schoolboeken lijkt na de jaren zestig en zeventig, waarin het goed-foutschema domineert, niet meer te veranderen, getuige bijvoorbeeld een geschiedenisboek voor havo en vwo uit 1980, in een passage over het Duitse bestuur in Nederland: ‘Daar de NSB’ers hierin de leiding kregen, weigerden alle “echte” (d.w.z. anti-Duitse) Nederlanders zich hierbij aan te sluiten’”.163 Toch zal er een verandering optreden in zowel dit beeld van daders als in het beeld van het verzet. Toch wordt volgens Beening wel degelijk een Nederlandse betrokkenheid bij de Holocaust genoemd, deze werd volgens hem echter niet uitgewerkt.164 Met de opkomst van aandacht voor de Jodenvervolging in schoolboeken van de jaren negentig verandert het beeld van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Het idee van een groot verzet tegen de bezetter maakt, als gevolg van de verhoogde interesse in de Holocaust, plaats voor de term ‘accommodatie’ en het verzet wordt hierom ook minder uitgelicht. Daarnaast is ook minder aandacht voor collaboratie. Het beeld van het verzet en de collaborateurs verandert volgens Hondius echter niet: “Zowel over het verzet als over de collaboratie blijft een gefixeerd beeld bestaan, dat in de schoolboeken minder ruimte krijgt toebedeeld”.165 Verder komt in de jaren negentig het idee op dat er een verband gelegd moet worden tussen ‘toen’ en ‘nu’ en komt er meer aandacht voor ooggetuigenverslagen. Ook hierin ziet Hondius een neiging naar het besteden van meer aandacht aan de Holocaust en daarnaast minder aandacht aan de periode van bezetting.166 Het verband tussen ‘toen’ en ‘nu’ komt volgens Ido de Haan echter al eerder ter sprake in de geschiedenisboeken. Hij stelt dat in de jaren zeventig in sommige lesmethodes reeds gepoogd werd lessen te trekken uit het verleden, wat tot gevolg had dat de Jodenvervolging werd gekoppeld aan recentere gebeurtenissen, bijvoorbeeld: “In de leergang Sprekend Verleden *…+ was geprobeerd de betekenis van de Jodenvervolging te actualiseren *…+. Zo was er een opdracht onder de noemer ‘Wat moet je doen?’ 161
Beening, André. Duitsland in de Nederlandse Schoolboeken: 1750-2000. Amsterdam: DIA, 2001. p. 109. Ibid. p. 112. 163 Hondius, Dienke. op. cit. p. 125. 164 Beening, André. op. cit. p. 124. 165 Hondius, Dienke. op. cit. p. 125. 166 Ibid. p. 180. 162
39
Dit was een vraag ‘van alle tijden’, omdat er nu nog steeds landen waren ‘waar mensen worden geregeerd door regeringen die ze afkeuren’”.167 Vanaf de jaren zeventig is er dus steeds meer aandacht gekomen voor de Holocaust in de Nederlandse geschiedenisboeken. De manier waarop dit onderwerp behandeld werd en het hiermee samenhangende beeld van de daders is echter niet veel veranderd. De verantwoordelijkheid voor de misdaden wordt vrijwel geheel afgeschoven op de bezetter en de NSB, die bijna niet meer als Nederlands gezien wordt. Volgens Beening viel in sommige boeken zelfs het verschil tussen bezetters en collaborateurs weg, wat tot gevolg had dat collaborateurs los van de Nederlandse samenleving gezien konden worden.168 Naast de aandacht voor de Holocaust en het beeld van de daders, is ook het beeld van het verzet redelijk gelijk gebleven. Toch is een verandering te zien in de overstap van het idee van een groot verzet naar een realistischer beeld, in samenhang met de toenemende aandacht voor de Jodenvervolging en het idee van accommodatie. Het heldenbeeld lijkt dus wel, in tegenstelling tot het daderbeeld, minder zwart-wit te zijn geworden.
3.2.2 De Holocaust in Nederlandse schoolboeken na 2000 In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is er niet erg veel veranderd in de beschrijving van de Holocaust in de Nederlandse middelbare schoolboeken ten opzichte van het laatste decennium van de voorgaande eeuw. Ook zijn interessante overeenkomsten te vinden met de boeken uit de jaren zeventig, in bijvoorbeeld het daderbeeld. De beschrijvingen zijn echter niet helemaal gelijk gebleven en een aantal verschillen valt wel te constateren. Het beeld van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog in de nieuwere edities schoolboeken kenmerkt zich voornamelijk door het idee van accommodatie, het voortbestaan van het idee van een klein verzet, een voortzetting van een vrij exclusief daderbeeld, dat Nederlanders vrijwel compleet uitsluit en het verdwijnen van de in de jaren negentig opkomende idee van ‘toen’ en ‘nu’. De als slachtoffer aangemerkte groepen verschillen van boek tot boek, met als enige gemene deler de joden en met het veel voorkomende voorbeeld van Anne Frank.
Slachtofferschap
167 168
de Haan, Ido. op. cit. p. 47. Beening, André. op. cit. p. 121.
40
In Sfinx Gemeenschappelijk deel VWO uit 2003 worden “joden en zigeuners, Slavische communisten enzovoort”169 als slachtoffers genoemd. Verderop in het boek blijkt dat onder ‘enzovoort’ ook homoseksuelen vallen, wanneer de schrijvers van het boek opmerken dat de “vervolging van zigeuners en homo’s *…+ nagenoeg niet aan de orde *is+ geweest”.170 Andere boeken noemen andere slachtoffers. Het boek Feniks uit 2010 noemt bijvoorbeeld ook verstandelijk gehandicapten als slachtoffers van de Nazi’s, zij het niet onder het kopje Holocaust,171 maar dit boek laat het noemen van communistische slachtoffers weer achterwege. Het Memo Basiskatern Een Eeuw Compleet uit 2003 noemt zelfs alleen de joden als slachtoffers van de vervolgingen.172
Het Jodendom Wat interessant is aan de beschrijving van de joodse slachtoffers van de Holocaust die in de middelbare schoolboeken genoemd worden, is dat vrijwel nergens wordt uitgelegd dat het Jodendom geen ras of nationaliteit, maar een religie is en dat soms zelfs nazieterminologie wordt overgenomen. In het boek Memo uit 2010 wordt bijvoorbeeld gezegd: “*De nazi’s+ geloofden in de theorie dat een volk ‘raszuiver’ moest zijn en dat Joden en andere Untermenschen, zoals zigeuners, niet in het Duitse Rijk hoorden” en “Tijdens de Duitse inval in de Sovjet-Unie kregen speciale SSEinsatzgruppen de opdracht om Joden, maar ook andere Russische Untermenschen te vernietigen”.173 Het boek Feniks uit 2010 lijkt een onderscheid tussen het Nederlanderschap en het Jodendom te impliceren: “Behalve enkele tienduizenden Joden zaten ongeveer 300.000 Nederlanders ondergedoken”.174 Van de onderzochte boeken geeft alleen Geschiedeniswerkplaats uit 2009 duidelijk aan dat het Jodendom een religie is: “De meesten waren ‘gewone’ vaderlandslievende Duitsers, die in hun joodse godsdienst afweken van de protestantse en katholieke Duitsers”.175
Daderschap
169
Boom, Stefan en Greep, Jan. Sfinx: Gemeenschappelijk deel VWO. Utrecht: ThiemeMeulenhoff, 2003. p. 72. Ibid. p. 83 171 van der Heijden, Cor et. al. Feniks: Geschiedenis voor de onderbouw Leesboek 3 vwo. Baarn: ThiemeMeulenhoff, 2010. p. 99. 172 Wester, Marlouk. Memo: Een Eeuw Compleet. ’s-Hertogenbosch, Malmberg, 2003. p. 23. 173 Blankers, Anneke et. al. Memo: 3 vwo Geschiedenis voor de onderbouw Handboek. ’s-Hertogenbosch: Malmberg, 2010. p. 45. 174 van der Heijden, Cor et. al. op. cit. p. 104. 175 van der Geugten, Tom et. al. Geschiedeniswerkplaats. Groningen: Noordhoff, 2009. p. 75 170
41
Van de daders van de Holocaust bestaat een eenduidiger en eenvoudiger beeld in de Nederlandse schoolboeken. Sfinx zegt hierover: “De racistische leiders van het Derde Rijk waren hiervoor verantwoordelijk”. Toch sluit het hoofdstuk over de Holocaust in dit boek met de opmerking: “De direct verantwoordelijken, de kampbeulen en de leiders van het Derde Rijk, werden zoveel mogelijk opgepakt en berecht. Maar zij waren niet de enigen die een rol hadden gespeeld”, waarna een artikel uit de Volkskrant geciteerd wordt over de tewerkstelling van gevluchte joden in Zwitserland. In een opdracht die op dit hoofdstuk volgt stellen de auteurs van Sfinx de scholieren bovendien nog de vraag: “Hadden de Geallieerden niet in kunnen grijpen door de spoorlijnen te bombarderen? Zijn alle Duitsers medeschuldig?”.176 Wat vooral interessant is hieraan is wat wordt weggelaten. Zo wordt bijvoorbeeld nergens in het boek ook maar geïmpliceerd dat er Nederlanders betrokken zouden zijn geweest bij de Jodenvervolging. Bijna alle passages over het wegvoeren van de joodse bevolking uit Nederland zijn in een passieve constructie geschreven, zonder het noemen van een verantwoordelijke, zoals bijvoorbeeld de volgende opmerkingen: “de opgepakte joden werden gedeporteerd” en “Door het concentreren van de Nederlandse joden op één plaats werd de deportatie vergemakkelijkt”.177 Wanneer er wel een verantwoordelijke genoemd wordt, is dit de bezetter. Hetzelfde is terug te zien in Feniks. Over de vervolging van de joden in Nederland zegt dit boek bijvoorbeeld: “Toen begon de deportatie via kamp Westerbork, waar Joden wachtten op de trein die elke dinsdag duizenden Joden naar de werk- en vernietigingskampen bracht”. De trein is hier dus het onderwerp van de zin, maar van een machinist wordt niet gesproken. Ook bij het beschrijven van de steeds moeilijker wordende situatie voor joden in Nederland wordt geen dader genoemd: “Al gauw werden de maatregelen tegen de Joodse Nederlanders verscherpt”.178 De enige keer dat in dit boek gesproken wordt over daders is in een zeer beperkte alinea onder het kopje Holocaust, waar wordt verteld dat de daders de Duitse Einsatzgruppen waren. De beschrijving van daders in Memo Een Eeuw Compleet is al net zo beperkt. In dit boek wordt slechts Duitsland genoemd als dader. Een meer uitgebreide beschrijving van daders is te vinden in Memo uit 2010, waarin het daderschap wordt toebedeeld aan de Duitsers, de nazi’s en de Einsatzgruppen en daarnaast een medeplichtigheid van de NSB geïmpliceerd wordt: “Ondertussen trokken NSB-groepen regelmatig de Joodse wijken in om ruzie te zoeken en Joodse bezittingen te vernielen. Toen daarbij in februari 1941 een NSB’er dodelijk gewond raakte, gingen de Duitsers over tot razzia’s in de Joodse buurten”. Ook het Nederlandse bevolkingsregister wordt, in een onhandig geformuleerde zin, als medeplichtige 176
Boom, Stefan en Greep, Jan. op. cit. pp. 72-5. Ibid. p. 77. 178 van der Heijden, Cor et. al. op. cit. p. 104. 177
42
aangemerkt: “De overzichtelijke administratie van het Nederlandse bevolkingsregister was erg nuttig bij het opsporen van Joden”. 179 Het enige boek dat enigszins afwijkt in zijn beschrijving van daderschap is Geschiedeniswerkplaats. In dit boek worden namelijk niet alleen nazi’s, SS’ers en SD-leider Heydrich genoemd als verantwoordelijken, maar wordt in een aparte bron over Anne Frank vermeld dat “de onderduikers door Duitse en Nederlandse politieagenten gearresteerd” werden.180 Daarnaast wordt over de moord op joden in de Sovjet-Unie en de Baltische staten gezegd dat de SS’ers daarbij “hulp van antisemieten uit de lokale bevolking” kregen.181
Het verzet Over het verzet in Nederland en Europa bestaat een vrij eenduidig beeld in de onderzochte boeken. Het idee van een klein verzet in Nederland is overheersend. Memo zegt hierover: “Van massaal verzet was geen sprake”182, wat overeenstemt met Feniks waarin staat: “De meeste Nederlanders kozen niet voor verzet”.183 Ook Memo Een Eeuw Compleet deelt dit beeld: “Overigens bleef de verzetsbeweging in verhouding klein”.184 Dit laatste boek merkt zelfs op dat het opvallend is “hoe weinig tegenstand er werd geboden tegen het wegvoeren van de joden”.185 Bij de beschrijving van het Nederlandse verzet wordt met name het voorbeeld van de Februaristaking aangehaald. De conclusie van de beschouwing van de houding van de Nederlanders ten tijde van de oorlog is in de meeste boeken dat deze houding werd gekenmerkt door accommodatie. Sfinx: “het grootste deel van de bevolking probeerde zo goed en zo kwaad als mogelijk het leven van voor de oorlog voort te zetten, te overleven door vergaande aanpassing”.186 Memo meldt dat de meeste mensen zich aanpasten en dat “slechts een kleine groep *…+ het aandurfde om actief verzet te plegen”.187 Ook de oudere versie van deze methode onderstreept dit: “Onder de bevolking heerste vooral in het eerste bezettingsjaar een passieve houding. Bijna iedereen dacht dat het beter was om zich voorlopig maar
179
Blankers, Anneke et. al. op. cit. p. 44. van der Geugten, Tom et. al. op. cit. p. 77. 181 Ibid. p. 76. 182 Blankers, Anneke et. al. op. cit. p. 43. 183 van der Heijden, Cor et. al. op. cit. p. 104. 184 Wester, Marlouk. op. cit. p. 24. 185 Ibid. p. 23. 186 Boom, Stefan en Greep, Jan. op. cit. p. 79. 187 Blankers, Anneke et. al. op. cit. p. 43 180
43
bij de situatie neer te leggen”.188 Feniks noemt zelfs het begrip ‘accommodatie’ en omschrijft het als het zich aanpassen aan de nieuwe situatie en de poging er het beste van te maken.189 Het enige boek dat een beschrijving geeft van verzet in andere landen dan Nederland is Geschiedeniswerkplaats. Dit boek noemt de Duitse verzetsbeweging ‘die Weisse Rose’ in een paragraaf die Lessen van het verleden heet. De schrijvers van Sfinx constateren aan het einde van het hoofdstuk over de Tweede Wereldoorlog dat over dit onderwerp, net zoals over de vervolging van zigeuners en homoseksuelen, niet is gesproken: “over de bezetting van andere Europese landen, oorlog en bezetting in Nederlands-Indië, het verzet in Duitsland tegen Hitler, economische achtergronden van de oorlog en vragen als: zijn alle Duitsers medeschuldig? – daar zijn we niet op ingegaan”.190
De geschiedenis van het antisemitisme Geschiedeniswerkplaats is naast het enige boek dat het Duitse verzet noemt, ook een van de weinige boeken waarin wordt aangegeven dat antisemitisme geen nieuw fenomeen was. Toch gaat ook voor dit boek op dat, zoals André Beening in andere schoolboeken constateerde, alleen Duitse voorbeelden worden gegeven. In tegenstelling tot wat Beening in andere boeken heeft aangetroffen191, wordt in dit boek zelfs niet eens vermeld dat het hier om een Europees verschijnsel gaat. De beschrijving van de geschiedenis van antisemitisme luidt als volgt: “Joodse Duitsers hadden in het verleden al diverse vormen van antisemitisme meegemaakt. Ze hadden ervaring met pesterijtjes, buitensluiting en kwetsende opmerkingen”.192 Ook in Memo wordt melding gemaakt van een geschiedenis van antisemitisme: “Er is al eeuwenlang een afkeer tegen de Joden, die vasthielden aan hun gewoontes en vaak niet wilden overgaan tot het christendom of de islam”.193 Vervolgens worden geen andere voorbeelden dan de Shoah genoemd. Dit boek stemt dus wel grotendeels overeen met de constatering van Beening, hoewel er niet gezegd wordt dat het hier gaat om een Europees fenomeen. De andere onderzochte boeken maken geen melding van een geschiedenis van antisemitisme.
188
Wester, Marlouk. op. cit. p. 23. van der Heijden, Cor et. al. op. cit. p. 104. 190 Boom, Stefan en Greep, Jan. op. cit. p. 83. 191 Beening, André. op. cit. p. 112. 192 van der Geugten, Tom et. al. op. cit. p. 75. 193 Blankers, Anneke et. al. op. cit. p. 44-5. 189
44
De vervolging Een beknopte beschrijving van de geschiedenis van de Jodenvervolging onder het nazisme is in de meeste boeken wel te vinden. Toch ontbreken in sommige boeken belangrijke begrippen. In Memo Een Eeuw Compleet wordt bijvoorbeeld noch de Kristallnacht noch de Wannseeconferentie genoemd en in Feniks ontbreekt de laatste. In Sfinx worden beide begrippen genoemd, maar beweren de schrijvers dat de beslissing de joden te vermoorden reeds in 1939 door de nazi’s genomen was: In de loop van 1939 werden er, uitgevoerd door mannen als Adolf Eichmann, allerlei maatregelen genomen om in de naderende oorlog de grootscheepse vervolging van joden in de bezette gebieden voor te bereiden. Het stempelen van een J in het paspoort werd uitgebreid tot de verplichting een ster te dragen, concentratiekampen werden ingericht. Het besluit tot ‘Endlösung der Judenfrage’ door het vernietigen van de joden in Europa was toen al door de nazi-top genomen.
194
Waarom het verhaal verteld wordt Het idee dat er lessen getrokken moeten worden uit deze gebeurtenissen is maar in één van de onderzochte boeken terug te vinden. Geschiedeniswerkplaats bevat een reflecterende paragraaf dat Lessen van het verleden heet en volgt op de paragrafen over de oorlog. In deze paragraaf wordt vooral ingegaan op de Verenigde Naties en de manier waarop in Nederland de oorlog herdacht wordt. De andere boeken maken geen melding van een te leren les of een verband tussen ‘toen’ en ‘nu’ zoals dat in de jaren negentig gemaakt werd. Hierin verschilt deze periode van na de eeuwwisseling dus van de periode ervoor. Het daderbeeld en het beeld van het verzet is echter grotendeels gelijk gebleven.
3.3 Duitse (1992-nu) en Nederlandse schoolboeken (2000-nu) vergeleken Er zijn veel overeenkomsten te vinden tussen de Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken die hier zijn onderzocht. De meeste boeken bevatten eenzelfde soort beschrijving van het dader- en slachtofferschap en in de beschrijving van de houding van de bevolking loopt het idee van ‘accommodatie’ als rode lijn door de verhalen. Toch zijn er ook belangrijke verschillen.
Slachtofferschap 194
Boom, Stefan en Greep, Jan. op. cit. p. 73.
45
Iets wat grotendeels overeenstemt is het beeld van slachtofferschap. Zoals hierboven beschreven, worden, met als uitzondering het Memo Basiskatern Een Eeuw Compleet, dat alleen de Joodse slachtoffers noemt, in zowel de Nederlandse als de Duitse middelbare schoolboeken meerdere groepen van slachtoffers van de nazi’s aangewezen. Het enige opvallende verschil is hier dat in de meeste Duitse boeken ook de Jehovagetuigen genoemd worden, terwijl een melding van het slachtofferschap van deze mensen in de Nederlandse boeken niet aanwezig is. Als personificatie van het slachtofferschap wordt in bijna alle Nederlandse boeken het verhaal van Anne Frank aangehaald. Dit is ook het geval in vijf van de acht onderzochte Duitse boeken.
Het Jodendom De beschrijving van de Joodse slachtoffers is wel anders in de Nederlandse en Duitse boeken. Waar er in de Duitse boeken vaak duidelijk wordt gemaakt dat het Jodendom een religie is en nazieterminologie alleen tussen aanhalingstekens verschijnt, is in de Nederlandse boeken vaak het tegenovergestelde het geval. Toch is er, zoals gezegd, wel een Nederlands boek dat aangeeft dat het hier om een religie gaat en wordt dit in de Duitse methode Expedition Geschichte niet erg duidelijk gemaakt.
Daderschap Ook de beschrijving van het daderschap vertoont interessante overeenkomsten. In de Nederlandse boeken wordt het daderschap vooral toegekend aan alles wat Duits was: ‘de SS’, ‘de nazi’s’ en ‘de Duitsers’ zijn slechts drie van de termen die gebruikt worden. Daarnaast wordt in Sfinx de vraag gesteld of alle Duitsers medeschuldig zijn.195 Alleen Geschiedeniswerkplaats vermeldt dat de nazi’s hulp kregen van de lokale bevolking in de uitvoering van hun verschrikkelijke plan.196 In de Duitse boeken bestaat een vergelijkbaar beeld van de daders. Naast het benoemen van groepen als de SS, komt hier ook de houding van profiteurs, zoals het Duitse bedrijfsleven, uitvoerig aan bod. Ook wordt in sommige boeken, zoals Das waren Zeiten de nadruk gelegd op het feit dat er niet slechts een kleine groep verantwoordelijken was: “Aber nicht nur ein kleiner Kreis von Beamten und Offizieren trug dafür die Verantwortung: Letztlich arbeiteten mehr als 500 000 Menschen von ihrer Schreibtischen aus oder in den Lagern dafür, dass die grauenvolle Vernichtungsmaschinerie
195 196
Boom, Stefan en Greep, Jan. op. cit. p. 75. van der Geugten, Tom et. al. op. cit. p. 76.
46
funktionierte“.197 Ook wordt in enkele boeken de vraag gesteld wat de Duitse bevolking wist van de Jodenvervolging, met de conclusie dat zij wist wat er gebeurde. Ook onder de Duitse boeken is er slechts een, Das waren Zeiten, dat vermeldt dat de nazi’s hulp kregen van delen van de bevolking in de door hen bezette gebieden.
Het verzet Het overheersende idee in de Duitse boeken is echter dat de mensen in de bezette gebieden zich verzetten tegen de bezetter en af en toe tegen de deportatie van Joden en andere slachtoffers. Zelfs het verzet tegen de Jodenvervolging in Nederland wordt in een boek genoemd. Daarnaast wordt er met betrekking tot het verzet in eigen land vooral geconcludeerd dat zij op kleine schaal plaatsvond en niet erg succesvol was. Het beeld van een klein, onsuccesvol verzet kan men ook terugvinden in het verhaal van de Nederlandse boeken over het Nederlandse verzet. In een van de boeken wordt melding gemaakt van Duits verzet. De beschrijving van het verzet lijkt dus ook in hoofdlijnen met elkaar overeen te stemmen.
De geschiedenis van het antisemitisme Een andere overeenkomst is te vinden in het grotendeels afwezig zijn van een beschrijving van eerdere vormen van antisemitisme in Europa. In de Nederlandse boeken wordt dit, wanneer dit beschreven wordt, vooral beschreven aan de hand van Duitse voorbeelden. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat Joodse Duitsers in het verleden al met antisemitisme te maken hadden gehad.198 Ditzelfde beeld is terug te vinden in de Duitse boeken. Wanneer melding gemaakt wordt van een geschiedenis van antisemitisme wordt dit aan de hand van voorbeelden uit eigen land verduidelijkt.
De vervolging Het antisemitisme in de tijd van de nazi’s wordt in zowel de Nederlandse als Duitse boeken beschreven. Verschillen in deze beschrijving zijn te vinden in de uitvoerigheid; de Duitse boeken zijn veel gedetailleerder in het illustreren van het leven in getto’s en concentratiekampen, en in wanneer de beschrijving begint. In de meeste Nederlandse boeken begint een beschrijving van de
197 198
Brückner, Dieter en Focke, Harald. op. cit. p. 98. van der Geugten, Tom et. al. op. cit. p. 75.
47
Jodenvervolging met de ‘Kristallnacht’ en daarom wordt een vermelding van de ‘Nürnberger Gesetze’ achterwege gelaten. In de Duitse boeken daarentegen begint de schets van de situatie eerder. Dit komt omdat in alle boeken de nadruk ligt op een beschrijving van de situatie in eigen land.
Het hoe en waarom van het verhaal Het belang van de Shoah wordt echter in bijna alle Nederlandse en Duitse boeken onderkend. In op een na alle Nederlandse boeken krijgt deze gebeurtenis een eigen paragraaf toebedeeld en in op een na alle Duitse boeken ook. Wanneer men zoekt naar een onderkenning van het belang van de Holocaust voor de huidige tijd, komen echter wel verschillen aan het licht. In tegenstelling tot oudere Nederlandse schoolboeken, zijn in de schoolboeken van na 2000 de te leren lessen uit het verleden grotendeels verdwenen. Slechts een Nederlands boek, Geschiedeniswerkplaats, geeft aan dat men van de Tweede Wereldoorlog kan leren. De Duitse boeken uit zowel de jaren 90 als die van na de eeuwwisseling daarentegen besteden wel aandacht aan de gevolgen van de geschiedenis. In veel boeken wordt een verband gemaakt tussen het nationaalsocialisme en het huidige rechts-extremisme. Forum Geschichte zegt hierover onder het kopje “Rechtsextremismus – ein Erbe des Nationalsozialismus?“: “dennoch wirkt diese Epoche bin in unsere Gegenwart hinein“.199 Das waren Zeiten brengt onder het kopje “Aus der Vergangenheit lernen – für die Zukunft bewahren“ het euthanasieprogramma van de nazi’s in een bron in verband met de biomedische wetenschappen: Vor dem geschichtlichen Hintergrund beobachten wir aktuelle Entwicklungen im Bereich der Gesundheits- und Behindertenpolitik mit großer Sorge: Der Europarat hat Mitte November 1996 den Text einer „Menschenrechtskonvention zur Biomedizin“ gebilligt. Diese Konvention sieht unter anderem die Möglichkeit biomedizinischer Forschung an „einwilligungsunfähigen“ Menschen vor, die als geistig behindert oder psychisch krank gelten, altersgebrechlich sind oder sich im Wachkoma befinden – auch dann, wenn diese Forschung für die Betroffenen selbst keinen therapeutischen Nutzen birgt. Hier werden die Forschungsfreiheit, der medizinische Fortschritt und wirtschaftliche Interessen über die universellen Menschenrechte auf Unverletzlichkeit und Unantastbarkeit des Einzelnen gestellt.
200
Er zijn dus naast veel overeenkomsten ook enkele verschillen te vinden tussen de beschrijvingen van de Holocaust in de Duitse en Nederlandse middelbare schoolboeken. Toch stemmen de verhalen in hoofdlijnen met elkaar overeen. 199 200
Regenhardt, Hans-Otto en Tatsch, Claudia. op. cit. p. 134. Brückner, Dieter en Focke, Harald. op. cit. p. 97.
48
Conclusie Om de herinnering aan de Holocaust in Duitse en Nederlandse schoolboeken te kunnen analyseren is het belangrijk te weten om wat voor een soort herinnering het hier gaat en wat voor een soorten herinnering er bestaan. Men kan een onderscheid maken tussen de individuele, collectieve of sociale en institutionele herinnering. Voor dit onderzoek is vooral de laatste soort herinnering van belang. Voor een historisch onderzoek naar individueel herinneren is het episodische declaratieve lange termijn geheugen van belang. Dit houdt het blijven herinneren van uitbare belangrijke gebeurtenissen. Ideeën over het individuele geheugen kunnen worden onderverdeeld in drie stromingen, waarvan een het sociaal-culturalisme is. Een belangrijk denker die onder deze stroming valt was Maurice Halbwachs. Hij kwam met de theorie van het collectieve geheugen. Dit hield volgens hem in dat herinneringen van individuen te allen tijde door hun sociale context beïnvloedt worden. Dit betekent volgens hem niet dat er geen individuele herinnering mogelijk is, maar dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de persoonlijke, door het individu meegemaakte herinnering en de collectieve herinnering, die het individu zich kan toe-eigenen. Andere wetenschappers verkiezen de term ‘sociale herinnering’ boven Halbwachs’‘collectieve herinnering’, omdat zij vinden dat laatstgenoemde term te veel overeenkomsten tussen het individu en de sociale groep impliceert en de invloed van het individu op de herinnering onderschat. De sociale herinnering is volgens hen een set van processen die invloed hebben op wat er in een sociale groep belangrijk geacht wordt. Deze herinnering komt dus van onderaf. Een andere soort herinnering, die van bovenaf komt, is de institutionele herinnering. Dit is een herinnering die aan mensen wordt opgelegd door instituties. Deze herinnering kan zowel een invloed hebben op de individuele herinnering als de collectieve of sociale herinnering. Schoolboeken zijn een voorbeeld van een institutionele herinnering, omdat zij worden gebruikt in de door de overheid verplicht gestelde scholen en zodoende van bovenaf worden opgelegd. Toch is het niet alleen de overheid die invloed kan uitoefenen op de inhoud van schoolboeken. Ook leraren, schoolboekauteurs en uitgeverijen dragen hieraan bij. In Nederland is vooral de rol van de leraar belangrijk in de keuze voor een bepaald schoolboek, in Duitsland wordt meestal op bondslandniveau bepaald welke boeken gebruikt mogen worden. Het begrip ‘herinnering’ hangt samen met het begrip ‘identiteit’. De herinnering kan de identiteit beïnvloeden en vice versa. Dit geldt voor zowel de individuele herinnering en identiteit en de collectieve of sociale herinnering en de groepsidentiteit, wat inhoudt dat de herinnering ook voor 49
de nationale identiteit belangrijk is. Naast de herinnering is ook het vergeten essentieel voor het bestaan van een dergelijke identiteit. Een eventuele Europese herinnering aan de Holocaust is dus belangrijk voor het ontstaan van een mogelijke Europese identiteit. Een herinnering is niet statisch, maar verandert met de loop der jaren. Dit geldt ook voor de herinnering aan de Holocaust in Duitsland en Nederland. De dominante herinnering aan de oorlog en de Holocaust in West-Duitsland heeft zich ontwikkeld van een nadruk op het eigen slachtofferschap, met weinig aandacht voor de Joodse slachtoffers, naar een steeds kritischer wordende blik op het verleden, met de toekenning van het daderschap van de nazimisdaden aan een steeds grotere groep mensen en met steeds meer aandacht voor de Shoah. In de DDR heeft geen zodanige ontwikkeling plaatsgevonden. Hier viel de herinnering samen te vatten als de ‘antifascistische mythe’, die inhield dat de communisten werden gezien als belangrijkste strijders tegen en slachtoffers van het nazisme. Het lijden van de Joden en andere groepen of de misdaden va de nazi’s werden hier niet ontkend of verzwegen, maar zij hadden een minder belangrijke plaats in dit vertoog over verzet. De daders van de misdaden werden in de DDR ‘fascisten’ genoemd en het overgrote deel van de bevolking werd onschuldig bevonden. Dezelfde vormen van herinnering als die in de BRD en DDR zijn terug te vinden in de schoolboeken uit deze landen. In de schoolboeken uit de BRD kan ook een ontwikkeling van stilzwijgen van de Holocaust naar meer aandacht voor deze misdaden gevonden worden en in de schoolboeken van de DDR wordt de ‘antifascistische mythe’ verkondigd. De overheersende herinnering in verenigd Duitsland stemt ook grotendeels overeen met die in de onderzochte schoolboeken van na 1992, iets wat aangeeft dat de schoolboekauteurs beïnvloed worden door overheersende herinneringen en wetenschappelijke debatten. De herinnering in verenigd Duitsland die in schoolboeken terug te vinden is houdt in dat er steeds meer aandacht voor steeds meer groepen slachtoffers van de nazimisdaden kwam en dat het daderschap aan steeds meer groepen werd toebedeeld. Daarnaast is voor deze herinnering de opkomst in het denken in grijstinten belangrijk. In de onderzochte Duitse schoolboeken worden ook veel groepen daders en slachtoffers genoemd en wordt bovendien vermeld hoe mensen zich aanpasten aan de omstandigheden en hoe slachtoffers tot medeplichtigen konden worden: een duidelijk voorbeeld van denken in grijstinten. De herinnering in Nederland heeft ook een ontwikkeling doorgemaakt. Net na de oorlog was de ‘verzetsmythe’ de belangrijkste herinnering in dit land. Dit hield in dat het verzet werd vergroot en dat er weinig aandacht was voor het lijden van de Joden en andere door de nazi’s vervolgde groepen mensen. Vanaf de jaren zestig is dit beeld veranderd en is er meer aandacht gekomen voor 50
de Holocaust. Omdat er meer aandacht kwam hiervoor, kon ook de mythe van het grote verzet niet langer in stand gehouden worden. Van het idee van Nederland als een land van verzetsstrijders veranderde de overheersende herinnering in een beschrijving van accommodatie en schuldige omstanders aan de hand van het schuldmotief. De ontwikkeling die de overheersende herinnering in de Nederlandse samenleving heeft doorgemaakt is voor een deel terug te vinden in de Nederlandse schoolboeken. In de jaren na de oorlog wordt in de schoolboeken ook de nadruk gelegd op een groot verzet en wordt er weinig aandacht besteed aan de Shoah. Later komt meer aandacht voor deze misdaad en maakt het idee van het grote verzet plaats voor de accommodatie. Toch is het idee van schuldige Nederlandse omstanders niet in de huidige schoolboeken terug te vinden. Wanneer in deze boeken over daders gesproken wordt, zijn deze Duits. Hier lijkt dus het wetenschappelijke debat maar voor een deel te zijn overgenomen. De beschrijving van de Jodenvervolging en de Holocaust in de recente Duitse en Nederlandse schoolboeken vertoont wel interessant veel overeenkomsten. De schoolboeken uit beide landen noemen veel verschillende groepen slachtoffers, merken dezelfde groepen als daders aan en leggen allen de nadruk op een klein verzet en accommodatie in hun land. Ook besteden boeken uit beide landen veel aandacht aan de Holocaust. Toch bestaan er ook enkele verschillen, zoals het feit dat in de Duitse boeken, in tegenstelling tot in de Nederlandse, nog wel wordt gesproken over de te leren lessen uit het verleden en de manier waarop het Jodendom wordt uitgelegd. De beschrijvingen van de Holocaust in Duitse en Nederlandse schoolboeken stemmen wel in hoofdlijnen overeen. Zij stemmen zelfs zodanig overeen dat er geen sprake kan zijn voor een belemmering van een eventuele ontwikkeling van een Europese herinnering aan de Holocaust. Of er daadwerkelijk gesproken kan worden van een Europese herinnering is op basis van dit onderzoek moeilijk te zeggen. Of middelbare schoolboeken in alle Europese landen in deze mate overeenstemmen blijft namelijk de vraag. Bovendien zijn schoolboeken slechts een heel klein onderdeel van het geheel van een bestaande herinnering. Een antwoord op de vraag of er een Europese herinnering aan de Holocaust bestaat kan zonder verder onderzoek dan ook niet beantwoord worden.
51
Bibliografie Ankersmit, F. R. “The Sublime Dissociation of the Past: or how to be(come) what one is no longer”. History and Theory. Okt. 2001. pp. 295-323. Assmann, Aleida. Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. München: C.H. Beck, 2006. Axer, Christine. Die Aufarbeitung der NS-Vergangenheit: Deutschland und Österreich im Vergleich und im Spiegel der französischen Öffentlichkeit. Keulen: Böhlau, 2011. Baddeley, Alan. “Short-Term and Working Memory”. The Oxford Handbook of Memory. Ed. Endel Tulving en Fergus I. M. Craik. Oxford: Oxford UP, 2000. Basel, Ramona. Lernen und Lehren in Deutschland und England. Norderstedt: GRIN, 2011. Beening, André. Duitsland in de Nederlandse Schoolboeken: 1750-2000. Amsterdam: DIA, 2001. Bender, Daniela et. al. Geschichte und Geschehen: Sekundarstufe I Band 4. Stuttgart: Klett, 2005. Berg, Rudolf. Wege Durch die Geschichte: Grundkurs Geschichte 13. Berlijn: Cornelsen, 1994. Berger, Stefan. “Remembering the Second World War in Western Europe, 1945-2005”. A European Memory? Contested Histories and Politics of Remembrance ed. Pakier, Małgorzata en Stråth, Bo. New York: Berghahn, 2010. pp. 119-136. Berger, Stefan. The Search for Normality: National Identity and Historical Consciousness in Germany since 1800. Province: Berghahn, 1997. Bergmann, Klaus et. al. Geschichte und Geschehen: A4. Leipzig: Klett, 1997. Bischof, Günther en Pelinka, Anton. Austrian Historical Memory & National Identity. New Brunswick: Transaction, 1997. Blankers, Anneke et. al. Memo: 3 vwo Geschiedenis voor de onderbouw Handboek. ’s-Hertogenbosch: Malmberg, 2010.
52
Boom, Stefan en Greep, Jan. Sfinx: Gemeenschappelijk deel VWO. Utrecht: ThiemeMeulenhoff, 2003. Boschki, Reinhold en Schwendemann, Wilhelm. ““I can’t hear it any more!” – Education after and about Auschwitz in Germany”. http://www.eh-freiburg.de/.../UNESCO-journalHolocaust_Education-Germany- deutsch-D-30-05-2009.pdf. Bosworth, R. J. B. Explaining Auschwitz and Hiroshima: History Writing and the Second World War 1945-1990. Londen: Routledge, 1993. Brückner, Dieter en Focke, Harald. Das waren Zeiten: Das 20. Jahrhundert 4 Ausgabe C. Bamberg: C.C. Buchner, 2005. Connerton, Paul. “Seven Types of Forgetting”. Memory Studies. 2008 vol. 1. pp. 59-71. Crane, Susan A. “Writing the Individual Back into Collective Memory”. The American Historical Review, Vol. 102, No. 5, 1997, pp. 1372-1385. Cubitt, Geoffrey. History and Memory. Manchester: Manchester UP, 2007. Dassen, Patrick en Nijhuis, Ton. Gegijzeld door het verleden: Controverses in Duitsland van de Historikerstreit tot het Sloterdijk-debat. Amsterdam: Boom, 2001. de Haan, Ido. Na de Ondergang: de Herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995. Den Haag: IJkpunt, 1997. Declaration of the Stockholm International Forum on the Holocaust. http://www.holocausttaskforce.org/about-the-itf/stockholm-declaration.html, geraadpleegd op 22-06-2011. Diner, Dan. “Restitution and Memory: The Holocaust in European Political Cultures”. New German Critique No. 90, Autumn, 2003. pp. 36-44. Ehmann, Annegret en Rathenow, Hanns-Fred. “Nationalsozialismus und Holocaust in der historischpolitischen Bildung”. http://container.zkm.de/lfh/pdf/DCDINFO3.PDF.
53
geraadpleegd op 20-06-2011. Fentress, James en Wickham, Chris. Social Memory. Oxford: Blackwell, 1992. Fivush, Robyn. “The Silenced Self: Constructing Self from Memories Spoken and Unspoken”. The Self and Memory. ed. Denise R. Beike et. al. New York: Psychology Press, 2004. pp. 75-94. Gassert, Philipp en Steinweis, Alan E. Coping with the Nazi Past: West-German Debates on Nazism and Generational Conflict: 1955-1975. New York: Berghahn, 2006. Gillis, John R. Commemorations: the politics of national identity. Princeton: Princeton UP, 1994. Halbwachs, Maurice. Das kollektive Gedächtnis. Stuttgart: Ferdinand Enke Verlag, 1967. Heyl, Matthias. “Duitse Herinneringscultuur. Gedachten en patronen”. De Dynamiek van de Herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een Internationale Context ed. van Vree, Frank en van der Laarsse, Rob. Amsterdam: Bert Bakker, 2009. pp. 221-244. Hondius, Dienke Oorlogslessen: Onderwijs over de Oorlog sinds 1945. Amsterdam: Bert Bakker, 2010. Jarausch, Konrad H. “Critical Memory and Civil Society: The Impact of the 1960s on German Debates about the Past”. Coping with the Nazi Past: West-German Debates on Nazism and Generational Conflict 1955-1975 ed. Gassert, Philipp en Steinweis, Alan E. New York: Berghahn, 2006.pp. 11-30. Kesteloot, Chantal. “Die Stellung des Krieges in den nationalen Gesellschaften: Belgien, Luxemburg und die Niederlande“. Der Zweite Weltkrieg in Europa: Erfahrung und Erinnerung ed. Echternkamp Jörg en Martens, Stefan. Paderborn: Ferdinand Schöningh, 2007. pp. 45-64. Kochendörfer, Jürgen en Rumpf, Erhard. Geschichte und Geschehen: Berufliche Gymnasien. Stuttgart: Klett, 1991. Kocka, Jürgen. “Europäische Identität als Befund, Entwurf und Handlungsgrundlage“. Europäische Identität: Voraussetzungen und Strategien. Ed. Julian Nida-Rümelin en Werner Weidenfeld.
54
Baden-Baden: Nomos, 2007. pp. 47-59. König, Helmut. Die Zukunft der Vergangenheit: Der Nationalsozialismus im politischen Bewußtsein der Bundesrepublik. Frankfurt am Main: Fischer, 2003. Labusch, Monika. “De Nederlandse herdenkingcultuur sinds 1945 en haar uitwerking op Nederlandse schoolboeken”. Nederland en Duitsland: elkaar kennen en begrijpen ed. Vis, Jan en Moldenhauer, Gebhard. Assen: Koninklijke van Gorcum, 2001. pp. 422-437. Lebow, Richard Ned. “The Memory of Politics in Postwar Europe”. The Politics of Memory in Postwar Europe. ed. Lebow et. al. Durham: Duke UP, 2006. Leerplicht|Rijksoverheid.nl, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/leerplicht, geraadpleegd op 22-06-2011 Margalit, Gilad. “Divided Memory? Expressions of a United German Memory”. Remembering the Holocaust in Germany, 1945-2000: German Strategies and Jewish Responses ed. Michman, Dan. New York: Peter Lang, 2002. pp. 31-42. Margalit, Gilad. Guilt, Suffering and Memory: Germany Remembers Its Dead of World War II. Bloomington: Indiana UP, 2010. Marks, Hans en Pfannkuche, Friederike. “Die Toleranz der Generationen: Wie Gut und Böse in den Niederlanden unterschieden werden“. Der Krieg der Erinnerung: Holocaust, Kollaboration und Widerstand im europäischen Gedächtnis ed. Welzer, Harald. Frankfurt an Main: Fischer, 2007. pp. 112-149. Moeller, Robert G. War Stories: The Search for a Usable Past in the Federal Republic of Germany. Berkeley: California UP, 2001. Niven, Bill. “Remembering Nazi Anti-Semitism in the GDR”. Memorialization in Germany since 1945 ed. Niven, Bill en Paver, Chloe. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2010. pp. 205-213.
55
Niven, Bill. Facing the Nazi Past: United Germany and the Legacy of the Third Reich. London: Routledge, 2002. Nothnagle, Alan L. Building the East German Myth: Historical Mythology and Youth Propaganda in the German Democratic Republic, 1945-1989. Ann Arbor: Michigan UP, 1999. Osburg, Florian en Klose, Dagmar. Expedition Geschichte: 3. Frankfurt am Main: Moritz Diesterweg, 1999. Osburg, Florian en Klose, Dagmar. Expedition Geschichte: G3. Frankfurt am Main: Moritz Diesterweg, 2003. Pingel, Falk. “National Socialism and the Holocaust in West German School Books” http://www.kpolisa.com/KP6-7/Pdf/KP07-III-1-FalkPingel.pdf, geraadpleegd op 20-06-2011. Regenhardt, Hans-Otto en Tatsch, Claudia. Forum Geschichte: 4. Berlijn: Cornelsen, 2003. Renan, Ernest. What is a Nation?. http://ig.cs.tu-berlin.de/oldstatic/w2001/eu1/dokumente/ Basistexte/Renan1882EN-Nation.pdf, geraadpleegd op 23-06-2011. Riera, Monica en Schaffer, Gavin. The Lasting War: Society and Identity in Britain, France and Germany after 1945. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2008. Smith, Anthony D. National Identity. Londen: Penguin Books, 1991. Stöber, Georg. “Schulbuchzulassung in Deutschland: Grundlagen, Verfahrensweisen und Diskussionen“. http://www.edumeres.net/publikationen/beitraege/beitrag_243/p/schulbuchzulassu ng-in-deutschland.html, geraadpleegd op 7-7-2011. van der Geugten, Tom et. al. Geschiedeniswerkplaats. Groningen: Noordhoff, 2009. van der Heijden, Cor et. al. Feniks: Geschiedenis voor de onderbouw Leesboek 3 vwo. Baarn: ThiemeMeulenhoff, 2010.
56
van Vree, Frank. “De Dynamiek van de Herinnering: Nederland in een internationale Context”. De Dynamiek van de Herinnering: Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een Internationale Context ed. van Vree, Frank en van der Laarse, Rob. Amsterdam: Bert Bakker, 2009. pp. 1740. von Borries, Bodo. “The Third Reich in German History Textbooks since 1945”. Journal of Contemporary History, vol. 38, no. 1. pp. 45-62. Wester, Marlouk. Memo: Een Eeuw Compleet. ’s-Hertogenbosch, Malmberg, 2003. Wielenga, Friso. “Erinnerungskulturen im Vergleich. Deutsche und niederländische Rückblicke auf die NS-Zeit und den Zweiten Weltkrieg“. Themenheft: Vergangenheitspolitik und Erinnerungskultur ed. Wielenga, Friso et. al. Münster: Aschendorff, 2002. pp. 11-30. Young, James. The Texture of Memory. New Haven: Yale UP, 1993.
57