DE HEMEL BOVEN VAN EYCK
Van Eyck kwam uit de lucht vallen. Althans zo lijkt het. Alles aan die man was nieuw. De manier waarop hij de olieverf gebruikte was zelfs zo nieuw dat men een tijdlang dacht dat hij die had uitgevonden. Zijn weergave van de ruimte in het platte vlak, maar ook van stoffen en materialen, het was allemaal zo onthutsend nieuw dat je je afvraagt: waar heeft hij dat allemaal geleerd? Of was hij werkelijk met dat alles de eerste? Er is veel onderzoek gedaan. Een aantal mythes is doorgeprikt, een aantal kwesties lijkt onoplosbaar. De tentoonstelling hierboven behandelt dezelfde intrigerende vraag: waar kwam Van Eyck zo schijnbaar plotseling vandaan? Ik ga ervan uit dat niemand zo nieuw kan zijn dat hij niet in zijn tijd past. Iedere tijd brengt de kunstenaar voort die min of meer past. Marcel Duchamp kon geen middeleeuwer zijn, Jeroen Bosch is niet van vandaag. Ik heb geprobeerd naar de tijd van Van Eyck te kijken op zoek naar verklaringen voor zijn uitzonderlijkheid. En daarbij heb ik juist de kunst buiten beschouwing gelaten - de tentoonstelling doet dat prachtig. En ook over het dagelijks leven heb ik nauwelijks nagedacht. De catalogus heeft op dat punt genoeg te bieden. Hoe dacht men over de werkelijkheid? Hoe zag de wereld er voor een middeleeuwer uit? Hoe zat de boel in elkaar? En veranderde de visie op de werkelijkheid rond de tijd van Van Eyck? Meteen heb ik al behoefte aan het markeren van een ijkpunt. Ik kies daarvoor de voltooiing van Het Lam Gods Altaar in Gent. Dat werd door Jan Van Eyck voltooid in 1432, nadat hij het met zijn mysterieuze broer Hubrecht was begonnen. 1432 wordt ons ijkpunt, ons Van Eyckpunt. Hoe dacht men voor 1432 over de werkelijkheid? We worden op onze wenken bediend door Keizer Friedrich II von Hohenstaufen. Die had de tijd om na te denken, want tobde met zijn gezondheid en heeft in een kuuroord in oktober en november 1227 een vragencatalogus geschreven voor zijn hoffilosoof Michael Scotus. Daarin staat de volgende vraag centraal: "Daarom vragen we u om, uit uw liefde voor de wijsheid en eerbied voor onze kroon en de majesteit van het keizerdom, ons de grondslagen van de aarde te verklaren, namelijk hoe zij vast staat boven de ruimtediepte onder de aarde en of er iets anders is dat de aarde draagt dan lucht en water. Of ze misschien in zichzelf gegrondvest is of in de hemelen die onder haar zijn. En hoeveel hemelen er zijn en wie hun bestuurders zijn, die daarin hun hoofdzakelijke zetels hebben. En hoe ver - in ware maten gemeten - de ene hemel van de andere verwijderd is. En dan nog: wat is er buiten de laatste hemel - als er meerdere zijn - en hoeveel groter de ene hemel is dan de andere". Dat is helder geformuleerd de vraag die zo'n anderhalf millennium op min of meer dezelfde manier beantwoord is. En daar komt het: het type antwoord veranderde rond de tijd van ons Van Eyckpunt dramatisch! Zijn we hier op het juiste spoor om de vraag naar Van Eycks uitzonderlijkheid enigszins bevredigend te beantwoorden?? Laten we eens kijken of we wat antwoorden kunnen vinden op de vragen van Keizer Friedrich II. Gelukkig zijn heel wat antwoorden geïllustreerd. Eén ding stond vast. Hoe het ook allemaal in elkaar zit: het is het werk van God.
Deze overtuiging heeft veel consequenties. God is namelijk almachtig en alles wat je denkt over hoe de werkelijkheid in elkaar zit moet in overeenstemming zijn met deze almacht. Fouten zitten er niet in de schepping. Dit feit heeft eeuwenlang cirkelredeneringen opgeleverd. Alles is perfect en zie je een foutje, dan kijk je verkeerd. Hegel - toch niet de domste negentiende-eeuwse filosoof - promoveerde in 1801 op de overtuiging dat tussen de bekende planeten zich geen andere konden bevinden. Waarom niet? Hij had zijn overtuiging niet gekregen na waarneming met de telescoop, maar na het lezen van de Timaios-dialoog van Plato! Daarin is sprake van een harmonische getallenreeks, die de afstanden van de planeten mooi vastlegt. En in die keurige orde is geen plaats voor 'nieuwe rijken'. Erg jammer voor Hegel dat juist in uitgerekend de nieuwjaarsnacht van net datzelfde jaar 1801 de astronoom Giovanni Piazzi wel door een telescoop keek en tussen Mars en Jupiter de kleine Ceres ontdekte. Maar terug naar de middeleeuwen. Absolute orde dus, geschapen door Plato's scheppergod Demiurg of door Jahweh, Allah of kortweg: God. De cirkel is de meest volkomen vorm. Die zal dan ook wel de basis vormen van al die prachtige harmonie. En zo is het. Hoe de aarde nu precies gegrondvest is heeft keizer Friedrich waarschijnlijk nooit te horen gekregen. Maar wel dat ze is omringd door cirkels. En wel zo:
In het midden van een serie concentrische cirkels vinden we de aarde met alles wat erop leeft. Daaromheen woelen de elementen water en lucht, omgeven door een cirkel van vuur. Vervolgens zien we de Maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter, Saturnus. Dan zijn er nog drie hemelen met de vaste sterren van de dierenriem in de achtste cirkel, een kristallijnen sfeer in de negende, en de Primum Mobile in de tiende cirkel. De Primum Mobile is de Eerste Beweger, die het hele mechaniek in werking zet. Buiten de cirkels ligt het Empyreum en daar woont God met al zijn uitverkorenen. Dat is allemaal zo heerlijk overzichtelijk dat we met dit model nog heel lang voort hadden gekund. Ware het niet dat er kinken in de kabel kwamen. Die kwamen door heel goed kijken. En dat heel goed kijken kwam weer door Aristoteles. Tot de dertiende eeuw is Plato de denker die bepaalt hoe de hazen lopen. En zoals we zagen liepen sommige hazen door tot in de negentiende eeuw. Plato heeft niet zoveel op met de waarneming. Die kan namelijk maar bedriegen. De waarheid is gelegen in de Wereld van de Ideeën. Die is echt. Wat wij zien is maar schijn. "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis" sprak de Platoonse haas die nog opdook in Goethe's Faust. Maar in de dertiende eeuw gaat men weer Aristoteles lezen. En Aristoteles moet niet veel hebben van een vooraf vaststaande waarheid. Een algemene waarheid kan slechts het resultaat zijn van analyseren, redenerend bewijzen van wat het individu in de werkelijkheid waarneemt. De Arabische denkers Averoës en Avicenna vertaalden Aristoteles en via Spanje kwam zijn denken opnieuw de Westerse wereld binnen. Dat had verstrekkende consequenties. Aristoteles zag God namelijk heel anders dan Plato. Bij hem geen scheppende Demiurg, maar een wonderlijk abstract wezen, dat als iets volkomen transcendents bestond buiten de wereld, die hij ook nog eens niet gemaakt had. Hooguit was god het uiteindelijke doel waarnaar de onvolkomenheid der wereld moest streven. Daar zal de kerk niet op hebben zitten wachten. Het is te danken aan Thomas van Aquino dat Aristoteles niet meteen officieel verketterd werd. Thomas leverde het huzarenstukje van de verzoening van Aristoteles met het Christendom. Van die verzoening door Thomas van Aquino is een mooi plaatje:
Uiteindelijk is hiermee het Paard van Troje binnengehaald. Telkens als de wetenschap een stap voorwaarts zet moest de Kerk dit als slag incasseren. Maar zover zijn we nog niet. Voorlopig maakt het christelijk geloof nog een integraal deel uit van de heersende kosmologie. Dat kunnen we het beste zien aan de manier waarop Pseudo-Dionysius in de vijfde eeuw de sferenharmonie uitbreidde met de christelijke engelenhiërarchie:
Heel opvallend is dat hier geen sprake is van concentrische cirkels maar van een lange ononderbroken spiraal. Zo grijpt het hogere onophoudelijk en zonder horten of stoten in in het lagere. Maar ook hier is God het verst mogelijk van de aarde verwijderde. De engelen - in de omlopen 2 tot en met 10 - bemiddelen, ieder met een eigen taak. Bij cijfer 1 staat weliswaar Mens, maar dat is hier natuurlijk het Latijn voor geest.
In deze a$eelding zien we de informatie vertaald naar de zogenaamde harmonie der sferen. De engelen zijn georganiseerd in drie orden. De hoogste orde wordt gevormd door de serafijnen, cherubijnen en tronen. De middelste orde zijn de vorstendommen, machten en krachten. De laagste orde de heerschappijen, aartsengelen en engelen. Samen vormen zij het spirituele interval. De negen sferen daaronder, van het primus mobile tot aan de maan, zijn het bemiddelende interval. Vuur, lucht, water en aarde zijn het materiële interval en de grote luisteraar is natuurlijk Mens F. Thomas van Aquino ging ervan uit dat als de wetenschap zich inspant de werkelijke toedracht van de verschijnselen te onderzoeken, zij vanzelf bij God uit zou komen. Een conflict tussen theologie en wetenschap is voor hem ondenkbaar. Maar dat was misgerekend. Het is juist dit vertrouwen in de wetenschap dat de theologie definitief in de verdediging heeft gedrongen. Thomas zag in de rede, hoewel gevaarvol, evengoed een weg om God te bereiken, als in de mystiek. Ongeveer zo:
Via de zintuigen, de voorstelling, de ratio, de intelligentie, tot het Woord. Tot God. Heel aristotelisch en heel thomistisch. Het zien wordt de primaire bron van kennis. Nog één laatste schitterend voorbeeld van het heersende wereldbeeld in de beeldende kunst. Nu in Italië en iets later, bij deze Hemelvaart van Maria van Francesco di Giovanni Botticini, geboren in 1446.
Hier is de hele engelenfamilie nog een keer keurig bijeen. Netjes geordend in drie maal drie rijen, gezien vanaf de aarde. Maar het bouwwerk is allang begonnen scheuren te vertonen. Gek genoeg juist door een actie binnen de kerk zelf om de wetenschap aan banden te leggen. Bisschop Tempiers van Parijs heeft al in 1277 een lijst van maar liefst 219 aan de universiteit verspreidde ideeën ketters willen verklaren. Er waren heel wat puur aristotelisch-thomistische basisgedachten bij. Had Tempiers zijn ban erdoor gekregen dan was de wetenschap zwaar gebreideld geweest. Er komen felle protesten. En warempel: het hielp ook toen al om naar het Malieveld te gaan. De lijst ging van tafel en de kerk liep zware averij op. De engelen vallen als het ware uit de hemel:
Het decreet van Tempiers wordt pas in 1325 officieel verworpen. Dat moment markeert een diepe crisis. De clerus en de doctores gaan van af nu openlijk de strijd met elkaar aan. Het theologisch wijsgerige gaat het steeds vaker afleggen tegen het natuurwetenschappelijke. De tijd van Van Eyck komt langzaamaan in beeld en hij wordt ook gaandeweg denkbaarder. Wat was nu eigenlijk het heikele punt tussen de theologie en de natuurwetenschap? Er waren waarnemingen aan de hemel die niet strookten met de harmonische theorie. Mars bijvoorbeeld had kuren. De oorlogsplaneet liep niet steeds in de pas en soms zelfs terug! Ptolomeüs had dat in de tweede eeuw al gezien. Hij had een behoorlijk charmante oplossing voor het probleem van de retrograde planetenbewegingen. Hij ontwikkelde de theorie dat menig planeet ook zelf een cirkelbeweging maakte - de zogenaamde epicykel. Daarmee heeft hij heel lang de anders onbegrijpelijke bewegingen aan de hemel kunnen verklaren en het plaatje dat erbij hoort ziet er ook nog mooi uit en helemaal niet onharmonieus:
Alleen: het klopte niet! Niet alles wat te zien was aan de hemel liet zich verklaren vanuit dit epicykel model. De harmonie rammelde echt. En dan komt Nicolaas van Oresme. Hij leefde van 1323 tot 1382. Dat komt al interessant dicht bij Van Eyck. Van Oresme opperde voor het eerst dat niet de hemel zich per etmaal een volle omloop westwaarts bewoog, maar dat de aarde zelf een volledige omloop in oostelijke richting maakte en dat de bewegingen die we vanaf de aarde aan de hemel zien dus schijnbaar waren. Dit is hem, de held:
Van Oresme had hele logische redeneringen voor zijn slotsom. Maar ook hele komische, waar geen speld tussen te krijgen is. Vooral deze: de kip draait toch ook rond in het vuur en het vuur niet rond de kip? Hiermee wordt de aarde voor het eerst bevrijd uit de goddelijke orde. De aarde in rust inruilen voor een aarde in beweging raakte aan de fundamenten van het denken. De aanname dat de aarde beweegt betekent een breuk met Aristoteles, met de christelijke dogma's en daarmee met het het wereldbeeld van vijftienhonderd jaar of meer. En dat allemaal rond de tijd van Van Eyck's loopbaan! Had Van Eyck van deze baanbrekende ideeën kunnen weten? De vraag kan beter luiden: had hij er ook niet van kunnen weten? Nicolaas van Oresme was secretaire du Roi van Karel V. Aan datzelfde hof waren veel kunstenaars verbonden. Van Eyck wordt later valet de chambre - kamerheer -van Filips de Goede. Hij bewoog zich in dezelfde kringen. Van Oresme was niet eens de enige die met het idee van de beweging van de aarde bezig was. Het leefde. Het leefde daar waar alle nieuwe ideeën in kunst en wetenschap samenkwamen: aan de hoven. Van Oresme's bespiegelingen waren allerminst ongevaarlijk. Voor hem zelf dan. Op 17 februari van het jaar 1600 mocht Giordano Bruno de brandstapel op de Campo dei Fiori in Rome beklimmen, omdat hij vergelijkbare ideeën had. Ruim twee eeuwen na Van Oresme! Copernicus in de zestiende eeuw en Galilei in de zeventiende eeuw kwamen met de schrik vrij. Het is dus niet verbazingwekkend dat Van Oresme na de ontplooiing van zijn ideeën eenvoudig constateerde dat het mooi was geweest en dat het natuurlijk gewoon onmogelijk was. En dus is het niet vreemd dat we in de kunst nog niets terug zien van de revolutionaire omwenteling. Neem het prachtige schilderij van Enguerrand Quarton:
'De kroning van de Maagd' uit 1452-53. Quarton was grofweg een tijdgenoot van Van Eyck. Dit schilderij geeft nog geen volkomen gewijzigd wereldbeeld te zien. Maar toch zijn er al dingen veranderd. De keurige engelenhiërarchie die we net zagen bij Botticini is verdwenen of z'n minst verstoord. Er loopt ineens een hele hoop min of meer gewoon volk in de hemel. Veel koningen, keizers en bischoppen, dat wel. Maar volkomen ongevleugeld. Dit schilderij is een prachtige weergave van de wereld zoals Dante die schetst in zijn Divina Commedia. De aarde is maar een dun korstje. Daaronder is - rechts - de hel. Links zien we de Louteringsberg met in het Voorgeborchte eronder de ongedoopt gestorven kinderen. De Louteringsberg, niet voor niets geschilderd tegen de achtergrond van de Moederkerk, is de entree tot bovenwereld. Daar wordt Maria gekroond door de Heilige Drie-eenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. En u weet: de Vader en de Zoon zijn één. Dat kan je hier wel zien. Hun tegenhanger - de gevallen Engel Lucifer - markeert de weg naar het Hellevuur en is geschilderd op een manier waar Jeroen Bosch zich niet voor zou schamen:
De beeldende kunst lijkt dus vooralsnog ongeschonden de revolutie in de kosmologie te zijn doorgekomen. Of niet? Ik wil u nog één denker voorstellen. Hij is een tijdgenoot van Van Eyck. Het gaat om Nicolaas von Kues, geboren in 1401 in het Duitse stadje Kues. Hij is beter bekend onder zijn Latijnse naam Cusanus. Hij kwam uit een welvarend nest en heeft zijn kansen zich te ontplooien maximaal benut. In alle belangrijke centra van de intellectuele wereld is hij geweest en in de leer gegaan bij leidende denkers. Hij was filosoof, mathematicus, kerkrechtsgeleerde, maar hield zich ook bezig met astronomie en kosmologie. Een hard core humanist, maar wel een met een sterk ontwikkelde wetenschappelijke kant. Een denker, eerder dan een rederijker.
Cusanus is een exemplarisch voorbeeld van een denker die de wetenschap bevrijdt uit de scholastische verstarring. Bij hem heeft het oneindige (God, het universum) geen verhouding tot het eindige. Het oneindige is niet kenbaar. Hoe dieper iemand besef heeft van dit onvermogen tot kennen, hoe wijzer hij is: de docta ignorantia, de geleerde onwetendheid. Cusanus illustreert deze onkenbaarheid met een aantal cirkels. De binnenste cirkels zijn zichtbaar rond. Maar hoe groter de cirkels worden, hoe moeilijker het is om hun rondheid nog waar te nemen.
Een oneindig grote cirkel (hier ab)doet zich voor als een rechte lijn. Voor het redelijk denken zijn een cirkel en een rechte lijn tegenstellingen. Maar een hoger geestelijk vermogen houdt het voor mogelijk dat een rechte lijn een oneindig grote cirkel is. Die oneindige lijn kan in principe iedere denkbare vorm bevatten. Hij is niet alleen recht, maar tegelijk een driehoek, met een grootst denkbare basis en een kleinst denkbare hoogte, een oneindig brede vierhoek, vij'oek, achthoek enzovoort. In het oneindig rechte worden de tegenstellingen tussen de verschillende figuren opgeheven, evenals de tegenstelling tussen het waarneembare en het denkbare. God - het oneindig Ene - lijkt zowel te zijn verdwenen als alles te bevatten. En Hij is onkenbaar. Ineens is onze zeventiende-eeuwse Spinoza helemaal niet ver weg! Met Cusanus valt de vertrouwde basis onder de oude kosmologie definitief weg. Er is geen middelpunt meer en geen omtrek. De aarde is niet meer in het midden en God is niet meer het verst verwijderde. En alles wordt nevenschikkend: de mens verschilt niet van de leeuw, de hemel niet van de aarde. In God is alles verenigd, maar Hijzelf onkenbaar. Het denken van Cusanus verandert alles pas echt. En blijvend.
En pats, moet u nu eens kijken! Hier zijn we bij ons Van Eyckpunt 1432. Middenin de tijd waarin Cusanus zijn ideeën ontvouwt. Hier zien we de aarde according to Van Oresme, maar vooral: according to Cusanus. De aarde is hier plotseling: de wereld. De wereldse wereld. Er is geen groen, maar er zijn planten.Tweeëndertig verschillende en herkenbare plantensoorten komen er voor op dit middenpaneel van het Lam Gods in Gent. In plaats van de zon in een ring om de aarde zijn er nu ringen om de zon. Dat kàn een halo zijn, maar let op: het beeld staat ook in dit opzicht haaks op de millennium oude voorstelling van ringen rond de aarde. Het beeld klopt naadloos met het nieuwe, nog schoorvoetend ontluikende idee van de kosmos als geordend in ringen rond de zon. Hier is de aarde bevrijd uit de beschermende schillen van planeten. Maar tegelijkertijd zien we de bevrijding uit de beschermende schillen van de engelenhiërarchie. Ook op dit punt strookt het paneel helemaal met de nieuwe inzichten. De engelen zitten niet meer keurig gordend in rotten van drie maal drie in hun eigen orden, zoals bij Botticini. De engelen zijn afgedaald naar dezelfde grasmat waarop zich ook de joden en de heidenen bevinden - links van de bron - de vrome belijders rechts van de bron en achterin de in mannen en vrouwen gescheiden groepen heiligen. Het zijn geordende groepen, maar er is geen zichtbare hiërarchie: mensen en engelen zijn elkaars evenknie. Precies als bij Cusanus is alles nevenschikkend. Het allereerste werk dat ons gedocumenteerd als een Van Eyck is overgeleverd, het Lam Gods, brengt ons meteen in een wereld die een perfecte afspiegeling blijkt te zijn van de nieuwste ideeën op het gebied van de kosmologie. Alles was nieuw aan Van Eyck. Maar misschien is dit nog wel het allerbelangrijkste: dat hij nieuw was in zijn denken. Dat hij in overeenstemming schildert met een radicaal en hagelnieuw wereldbeeld. En daarom bewonder ik hem nog het meest. Niet eens om hoe zijn penseel ging. Prachtig, maar dat vind ik ook van Robert Campin, van Enguerrand Quarton, van Petrus Christus, van Rogier van der Weyden. Maar hoe de processen verliepen in zijn hoofd en hoe dat zijn hand stuurde: daarin ligt volgens mij de ware aard van zijn meesterschap. Wat ik nu ga laten zien en zeggen neigt naar speculatie. En dat hoort eigenlijk niet. Maar ik kwam iets tegen dat ik te
mooi vond om niet met u te delen.
In het boek over het Lam Gods dat Peter Schmidt in 2005 schreef kwam ik deze a$eelding tegen. De a$eelding laat zien hoe de achthoekige bron of doopvont op de voorgrond de basis vormt van het compositorisch programma van het hele paneel. Er zijn duidelijk zichtbaar drie octogonale vormen in perspectief te vinden. Eerst het bekken zelf, dan in de groep engelen rondom het Lam, vervolgens in de ruimere groep die de engelen, de joden en de belijders omvat. Ik zal u niet alle details geven die Peter Schmidt, samen met de ingenieurs Vanoverbeke en Baudrez, in het boek presenteren. Ze zijn overweldigend overtuigend. Maar waar het om gaat is dat de achthoek in perspectief met ongelofelijke precisie tot twee keer toe wordt herhaald. Toeval is uitgesloten. Schmidt vraagt zich een aantal dingen af met betrekking tot de iconografie van deze constructie. Hij kondigt ook nader onderzoek aan. Zo wil hij weten of de verder van het centrum gelegen groepen in de verte mogelijk ook deel uitmaken van een, nog grotere achthoek. Ik zou daar aan willen toevoegen: zijn de steden op de achtergrond niet ook deel van een - opnieuw nog grotere achthoek? En is die achthoek niet zelfs zo groot dat hij zich voordoet als een….rechte lijn? Met andere woorden: is dit centrale paneel van het Lam Gods Altaar niet een exacte weergave van de theorie van Cusanus, met de trapsgewijs vergrotende cirkels of veelhoeken? Enerzijds kan ik dat nauwelijks geloven. Anderzijds draagt het paneel zelf feiten aan die er het onomstotelijk bewijs van lijken te zijn. Het raadsel Van Eyck is er niet kleiner op geworden. Ik heb contact gezocht met de heer Schmidt. Hij vindt mijn gedachte boeiend, maar waarschuwt voor overhaaste conclusies. Van Eyck is volgens hem in verband gebracht met echt iedere tijdgenoot die er enigszins toe deed en men moet zeer terughoudend zijn met deze verbanden. Maar ik zet mijn speculatie toch nog even door. Van Eyck was zoals gezegd kamerheer van Filips de Goede. Het is bekend dat hij een aantal reizen heeft gemaakt in opdracht van de hertog. Sommige van deze reizen waren geheime missies. Zou een van deze reizen soms een reis naar Cusanus zijn geweest? Wilde Filips meer weten van de nieuwste wetenschappelijke ideeën, maar hoedde hij zich iemand aan het hof te ontbieden die later een ketter zou blijken? Stuurde hij zijn beste vertrouweling: Van Eyck? Toch kan het ook nog heel anders zijn. Van Eyck kan ook een bron zijn geweest voor Cusanus! Inderdaad zijn er wetenschappelijke artikelen geschreven over een verband tussen hen, maar die gaan allemaal uit van Cusanus als vertaler van de beeldtaal van Van Eyck in een algemene theorie. Daarbij speelt Van Eycks gebruik van het perspectief een rol en wordt dit paneel van het Lam Gods inderdaad als voorbeeld gebruikt. Ik hou helemaal niet van Da Vinci Codes. Ik stop met mijn speculatie. Maar iets in mij zegt dat het allemaal mogelijk is. In het Lam Gods Altaar is hoe dan ook iets te zien dat naadloos past bij Cusanus prille leer. Deel van die leer is het idee van de onkenbaarheid van de waarheid. Ik laat de definitieve conclusie graag in het ongewisse. Wat we ook zonder speculeren kunnen zien is dat Van Eyck de wereld op een heel andere manier dan zijn voorgangers toont. Dat de hemel op aarde gekomen lijkt en dat de wereld een eigenstandig ding is, dat de moeite van het bestuderen en weergeven meer dan waard is. We zien hier niet een dunne aardkorst, waaronder een eeuwig dreigende hel is. Deze wereld is ook niet de plek die er helemaal niet toe doet, omdat we naar het eeuwig verst verwijderde moeten verlangen. Deze wereld is zichzelf genoeg.
Dan is het ook niet vreemd dat de engel die Maria bezoekt er helemaal niet uitziet als een hemelse bode:
Deze engel is een mens. De glimlach is niet hemels, maar werelds. De engel van de Annunciatie komt de menswording van God aankondigen, maar feitelijk heeft die al plaatsgevonden: het hemelse is in deze engel zelf al aards geworden. Soms stel ik me voor bij het zien van dit prachtige, maar zo wereldse schilderij dat deze engel de geboorte van….Nietzsche komt aankondigen. Waarop Maria natuurlijk schrikt! Wat beweegt een hedendaags kunstenaar eigenlijk zich al deze vragen te stellen? Dit ligt allemaal immers ver achter ons. Maar zijn de vragen die aan bod kwamen in mijn verhaal niet moeiteloos te actualiseren en hebben ze ook niet direct met het nu te maken? Cultuurhistorie is immers een ononderbroken lijn en alle vragen over vroeger leiden naar die betreffende het nu. Dus, om met de nieuwe song van David Bowie te spreken: Where are we now? Wat is onze hangplek in het universum? In het centrum bevinden we ons niet. Dat is er namelijk niet. We reizen rond de zon, maar wat doet die er eigenlijk toe? Er zijn ontelbaar veel zonnestelsels. Ons zonnestelsel maakt deel uit van het Melkwegstelsel. Maar beter is het om te zeggen: van een melkwegstelsel. Want ook daarvan zijn er heel veel. En ja, of dit universum maar alleen is of een van de velen, dat is nog niet duidelijk. Dus waar zijn we? Misschien hier ergens:
Of hier:
of hier:
Een van de stipjes op deze foto kan de aarde zijn. Op die stip 'aarde' is ergens ondergronds een cirkelvormige tunnel met een straal van 27 kilometer. In die tunnel draaien pakketjes rond. 1400 de ene kant op en 1400 de andere. Dat doen ze met een snelheid van 11.000 rondjes van 27 kilometer. Per seconde. Daar komen natuurlijk ongelukken van. Als de pakketjes - die protonen bevatten - op elkaar botsen komt er van alles vrij. En misschien wel het Higgs-deeltje. Er is een kans dat bij 1 op vijf miljard botsingen tussen alle nanotroep een Higgs-deeltje zit. En het grote nieuws is nu, dames en heren, dat na heel veel rekenen het er nu echt naar uit ziet dat Higgs bestaat! Belangrijk, maar ja…Wat heeft het nieuws met ú gedaan? Als er een verband bestaat tussen het kunstenaarschap van Van Eyck en het wereldbeeld van zijn tijdgenoten, dan zou er toch ook een verband moeten zijn tussen óns idee van de werkelijkheid en de kunst die we maken? De aarde is zichtbaar kwetsbaar. Niet alleen omdat ze onomhuld en eenzaam is in het universum. Ons omringen geen beschermende ringen van elementen, planeten en engelen meer. Maar nog kwetsbaarder dan door deze metafysische eenzaamheid is de aarde door onszelf. Dat weten we inmiddels ook. We maken op wat schaars is. We stoten uit waar te veel van is. De aarde - of beter de wereld - was sinds de tijd van Van Eyck de thuishaven van het humanisme. Ook dat is veranderd en ook dat maakt ons mensen kwetsbaar. Wij Nederlanders hebben de eer te leven in een land waarvan de regering - dus niet het plebs - maar de re-ge-ring cultuur, kunst en kunstenaars schaamteloos heeft gedeclasseerd. En waarin een museum een deel van haar collectie wil verkopen om zoiets tijdelijks als financiële perikelen het hoofd te bieden. Een eeuwenoud humanistisch ideaal verdampt waar we bij zijn. We leven kortom in bedenktijd. De mens is in staat dingen voort te brengen. Daarin is sinds de Oude Grieken de essentie van de stervelingen
gelegen. Dat ze door woorden en daden die het stempel 'onvergankelijk' verdienen uit kunnen stijgen boven de kringloop van het tijdelijke, het puur biologische. Dat is het model waarnaar eeuwenlang is geleefd. Halbe Zijlstra's kunstopvatting (laten we het zo maar even noemen) is een laat voorbeeld van de verbrijzeling van het humanisme, die met Adam Smith in de achttiende eeuw lijkt te zijn begonnen. We zijn nu allemaal bewoners van die belangloze stip 'aarde' in een zonnestelsel, in een melkweg, in een universum. Hoe gaan we om met onze kosmische onbeduidendheid enerzijds en ons dikke ik anderzijds? Hoe vullen we ons humanistisch vacuüm? Kunst van nu moet worstelen met deze existentiële vragen. Kunst van nu is ongemakkelijk en niet zelden politiek. Geëngageerd. Het zoeken naar 'de nieuwe Rembrandt' of de nieuwe Van Eyck is misleidend. Het zoeken is naar zoekende kunstenaars. Het zoeken is naar een vóór-zoeker in bedenktijd.
Voordracht uitgesproken op 20 januari 2013 in Museum Boijmans Van Beuningen ter gelegenheid van de tentoonstelling 'De weg naar Van Eyck' door Olphaert den Otter.