De dorsaalwapens op het hoogkoor van de Grote of St.-Bavokerk (Voordracht bij de presentatie op 25 september 2015 van het gelijknamige deeltje uit de bavoreeks door de auteur, Steef Kaatee) Dames & Heren, Beste mensen, 1.(Jaartallen) Onze Vereniging viert dit jaar haar 40-jarig jubileum. We hebben dit jaar nog een andersoortig jubileum; de koorbanken staan 500 jaar in de kerk. De aanbesteding stamt uit 1512. De schrijnwerker (Mychel Claesz), de beeldsnijder (Jaspar Pietersz) en andere ambachtslieden konden het werk afronden in 1515. Waarschijnlijk vormden de koorstoelen oorspronkelijk een dubbele rij. Vanaf 1515 betraden koorheren de stoelen zeven keer per dag en zeven dagen in de week om de getijden, een vaste reeks gebeden en psalmen, te verzorgen. Dat werd hier al gedaan sedert het gereedkomen van dit gotische koor rond het jaar 1390. Het koperen koorhek is in dezelfde periode aanbesteed als de koorstoelen. Het duurde wat langer vooraleer dit hek door de Mechelse geelgieter Jan Fierens kon worden voltooid. Het houten hekwerk aan de noord- en zuidoostelijke kant van het koor stamt uit 1535. 2.(lotgevallen wapens) Er is nog een onderdeel van het koormeubilair dat het geen vijf eeuwen heeft volgehouden en dat zijn de familiewapens of blazoenen op de dorsalen. We weten niet wanneer ze zijn aangebracht. We weten evenmin wanneer ze weer zijn verdwenen, want de wapens zijn op enig moment overgeschilderd met bruingele verf. Het overschilderen van de wapens kan tamelijk snel na de overgang tot de Gereformeerde kerk rond 1580 hebben plaatsgevonden, maar ook onder Napoleon (rond 1800). De kerk werd toen gezuiverd van talloze familiewapens, niet alleen op de dorsalen, maar ook op grafstenen en rouwborden. Rond 1870 werden de dorsaalwapens herontdekt. Door bemoeienis van de onvolprezen kerkvoogd mr A.J. Enschedé (1829-1896) werd toestemming verkregen om de bruingele verflaag te verwijderen en de wapens te tonen ´in haren vorigen luister´. Vanaf dat moment bestond de verzameling uit de huidige 32 wapens. De herontdekking van de wapens leidde vanzelfsprekend tot de vraag naar de oorsprong: wanneer zijn ze aangebracht en in wiens opdracht? Kort na de herontdekking werd het vermoeden uitgesproken dat de wapens zijn aangebracht onder het pontificaat van Godfried van Mierlo (1518-1587), de tweede bisschop van Haarlem tussen 1571 en 1578. Geheel onlogisch is dit niet. Na het Spaanse beleg van de stad (1572/73) werd de kerk door hem opnieuw ingewijd en leek voor het pas opgerichte kathedraalkapittel de weg vrij voor het gebruik van de koorstoelen voor het doel waarvoor deze werden geplaatst. Dat is achteraf bezien er nauwelijks van gekomen. 3.(verzameling valt uiteen in twee groepen personen) De 32 wapenschilden behoren toe aan vooraanstaande personen overwegend uit het voormalige graafschap Holland. Zij leefden grofweg tussen 1450 en 1575. De verzameling is uit meer dan een oogpunt curieus te noemen. De eerste groep van 17 personen heeft een eerste of tweedegraads familierelatie met het echtpaar Walraven van Brederode (1462-1531) en Margaretha van Borssele (1472-1507). Beiden telgen uit de twee belangrijkste adellijke families in Holland en Zeeland, waarbij de familie van Borssele de oudste papieren bezit. Het wapen van Walraven staat op zuid 8 (Brederode-heraldiek zwijnskoppen en brandende takken). Het wapen van Margaretha is niet aanwezig. Voor wie een beetje gevoel voor romantiek heeft is dit jammer. Walraven heeft in 1492 zijn bruid namelijk gekidnapt en ontvoerd naar zijn kasteel Batenstein in Vianen. Hij was 30 en zij 19. Walraven was nog niet zo lang geleden tot
De dorsaalwapens op het hoogkoor van de Grote of St.-Bavokerk
2
ridder geslagen en had al een huwelijk met kinderen achter de rug. Margaretha was van hoge adel, dochter van graaf Wolfert van Borssele (noord 4). Haar moeder was een demoiselle uit de Franse familie de Bourbon. Haar oom was Lodewijk van Gruuthuse (ca. 1422-1492), stadhouder van Holland en opdrachtgever van het naar hem genoemde Middeleeuwse handschrift (Oudvlaemsche liederen en gedichten) niet lang geleden aangekocht door de Koninklijke Bibliotheek. Margaretha was niet van de straat, zeg maar. Zij woonde bij haar ouders op het slot in Veere en was al verloofd met Martin van Polheim. Voor het verbreken van de verloving vroeg Martin een afkoopsom van 1968 florijnse gulden en dat schijnt hij ook nog te hebben ontvangen van zijn mededinger en dus de nieuwe bruidegom. Niet alleen vanuit romantische overwegingen is het vreemd dat Margaretha geen plaatsje in de selectie kreeg, ook vanuit de familieheraldiek klopt het niet. Zij is immers de moeder van het volgende stamhoofd Reinout III van Brederode (zuid 10), naast diens echtgenote Filippa van der Marck (zuid 11). Haar tweede zoon Wolfert krijgt een plaats (noord 10) evenals twee van haar kleinkinderen en de echtgenote van een van de kleinkinderen. Bovendien wordt de tweede echtgenote van Walraven, Anna von Neuenahr, wel bedeeld (zuid 9). Ik noem dit voorbeeld van gravin Margaretha om aan te geven dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de selectie van de familiewapens niet de indruk wekken thuis te zijn geweest in heraldieke regels. In het bavodeeltje worden meer voorbeelden genoemd. 4.(tweede groep) De tweede groep, de overige 15 personen, behoren tot de bestuurlijke elite van het toenmalige graafschap Holland. In een aantal met de Grote Kerk vergelijkbare kerken uit de bouwperiode van de Brabantse gotiek worden dorsaalwapens aangetroffen in allerlei vormen op hout en steen. Vaak brengen deze wapens in herinnering dat ooit in de kerk een kapittelvergadering van de ridders van de Orde van het Gulden Vlies is gehouden, bijvoorbeeld in de Onze-LieveVrouwekerk in Antwerpen (1556), de St.-Rombout in Mechelen (1491), de St.-Jan in Den Bosch (1481), de St.-Bavo in Gent (1559) en de kathedraal in Barcelona (1519). Hier in deze Bavo is een dergelijke vergadering nimmer bijeen geweest. Dat wil niet zeggen dat de Haarlemse verzameling niet bedoeld kan zijn als een huldeblijk aan de orde van de Vliesridders. Veertien van de 32 getoonde wapens zijn immers van edellieden die als ridder zijn opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies en als zodanig ook uitgemonsterd. Het symbool van de orde is een klein gouden ramsvacht met kop en poten, door een ring gehaald, hangend aan een gouden keten met 52 schakels. De aanwezigheid van de wapens van Bourgondische hertogen Filips de Goede, de stichter van de Orde van het Gulden Vlies in 1430, en Filips de Schone, achterkleinzoon en een van zijn latere opvolgers als grootmeester van die Orde, kunnen daarop wijzen. De Orde van het Gulden Vlies laat ik nu verder rusten; in het boekje wordt een en ander toegelicht. Intussen kan het aanbrengen van deze familieblazoenen hier op het hoogkoor natuurlijk niet geheel worden losgezien van de religieuze locatie en het rituele decor. Uiteraard dienen deze wapens de pronkzucht, ter meerdere glorie van de persoon om wie het gaat. Maar de betrokkenen zouden voor dat doel ook een andere plek hebben kunnen bedenken: een stadhuis, jaarmarkt of ridderspel. Deze locatie is bewust gekozen. Met het plaatsen van deze wapens op de koorstoelen wordt gesymboliseerd dat betrokkenen -in navolging van de koorheren- sereen en in gezamenlijke harmonie de lof voor de Schepper en de schepping uitdragen. Bij nader inzien is voor die harmonie weinig reden. 5a.(gebrek aan harmonie) De periode 1450 – 1575 wordt in het graafschap Holland gekenmerkt door drie grote maatschappelijke conflicten: achtereenvolgens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, de
De dorsaalwapens op het hoogkoor van de Grote of St.-Bavokerk
3
Reformatie en de 80-jarige oorlog. Van alle drie conflicten zijn vertegenwoordigers in de selectie aanwezig. Schoolmeesters doen wel eens schichtig over de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, als zou dat conflict ingewikkeld zijn en moeilijk te begrijpen. Zij maken zich er dan (te) gemakkelijk vanaf. De kern van dit conflict in de 15e eeuw is simpel. Nederland en België bestaan nog niet als eenheidsstaat. Het gebied is verkaveld in velerlei vorstendommen, graafschappen, hertogdommen en ook bisdommen. Rond 1425 is Jacoba van Beieren gravin van Holland. Terzelfder tijd is haar neef Filips de Goede hertog van Bourgondië. Jacoba is de jonge en enige dochter van de onder verdachte omstandigheden vroeg overleden graaf Willem VI. Neef Filips slaagt erin het jonge meisje haar graafschap Holland met list en geweld te ontfutselen, onder andere met medewerking van de stad Haarlem. Om gebiedsuitbreiding te verkrijgen (wijk Welgelegen) zoekt Haarlem aansluiting bij de kabeljauwse partij, de partij van de Bourgondische hertog. Die stap komt Haarlem en Holland op langere termijn duur te staan. In onze streken had soevereiniteit in het eigen gewestelijke domein eeuwenlang kans gehad wortel te schieten; men hield niet op voorhand van vreemde (voer)lui. Dit gold des te meer toen het Bourgondische hof voor het streven naar concentratie van bestuursmacht belastingen ging heffen. Dat zou blijven wringen weten we nu. Het wapen van Filips staat op 2 noord; het wapen van Jacoba staat op 3 zuid. 5b. (gebrek aan harmonie) Van de tweede maatschappelijke controverse, de Reformatie, zijn ook twee interessante vertegenwoordigers aanwezig: bisschop Nicolaas van Nieuwland (zuid 15) en Jean d’ Estrées (noord 14), ook tegenover elkaar. Jean is markies en bewoont een kasteel in Coeuvres nabij Compiègne. Ongeveer op het moment dat Nicolaas tot bisschop wordt benoemd begint Jean, als eerste in Picardië. met het organiseren van protestantse kerkdiensten op zijn kasteel. Predikanten krijgen bij hem onderdak. Het is de tijd van Frans/Italiaanse koningin-moeder Catharina de Medici en haar jacht op de Hugenoten, de Franse protestanten, met als dieptepunt de Bartholomeusnacht in 1572. Na enkele Hugenotenoorlogen besluit Jean, mogelijk mede vanwege de bescherming van familieleden en bezittingen, zijn relatie met de prille Eglises Réformées te verbreken. Waarom zijn wapen hier is aangebracht is onduidelijk, maar het zou zo maar kunnen zijn vanwege de terugkeer van deze ketter in de moederschoot van de rooms-katholieke kerk. En tegenover hem hangt Nicolaas van Nieuwland, vanaf 1541 wijbisschop in Utrecht en vanaf 1546 pastoor en proost in deze kerk. Al vóór zijn benoeming in Haarlem raakt hij actief betrokken bij het werk van de Inquisitie, de kerkelijke rechtbank die tot taak had ketters op te sporen en te vervolgen. In die tijd was het nogal gebruikelijk dat een ketter zijn leven eindigde op de brandstapel. 5c. (gebrek aan harmonie) In de selectie hebben we dus -naast het opperhoofd van de Kabeljauwen en de aanvoerster van de Hoeken- een ketter en een ketterjager. Maar het kan nog erger. We staan aan het begin van de strijd om de onafhankelijkheid van de 7 gewesten. In april 1566 vervoegen 200 edelen zich ongevraagd bij landvoogdes Margaretha van Parma. Zij is de hoogste vertegenwoordigster van koning Filips II, die in Spanje verkeert. De edelen overhandigen haar het zogenoemde Smeekschrift. Dat bevatte een veroordeling van de Inquisitie en een verzoek tot afschaffing van de Plakkaten. De edelen staan onder leiding van Hendrik van Brederode (zuid 16) en Lodewijk van Nassau, de jongere broer van Willem de Zwijger. Margaretha twijfelt een moment en dat brengt de koning tot het besluit om de hertog van Alva naar de lage landen te sturen. Margaretha treedt ontgoocheld af. De hogere adel (Willem de Zwijger, Egmont, Horne en ook Peter Ernst van Mansfeld (zuid 17), allen leden van de Raad van State, kunnen zich niet meer afzijdig houden. De Zwijger, Egmont, Horne kiezen voor de opstand; Mansfeld
De dorsaalwapens op het hoogkoor van de Grote of St.-Bavokerk
4
kiest definitief voor de spanjaard. Hij zal het brengen tot hun hoogste legeraanvoerder en hij neemt korte tijd Balthasar Gerards, de moordenaar van, als secretaris in dienst. Nog in datzelfde jaar 1566 moet Hendrik van Brederode, die met de erenaam ‘Grote Geus’ de vaderlandse geschiedenis ingaat, het land ontvluchten en worden zijn bezittingen onteigend. Als beloning krijgt Mansfeld deze in beheer. Hier hangen hun wapens naast elkaar, als zouden ze samen de getijden hebben kunnen bidden als voorbeeld voor de kerkganger. Dat lijkt niet helemaal te kloppen. 6. (kerk en caritas) Naar verluidt hebben de Romeinen in de eerste paar eeuwen van de jaartelling met verbazing de vroege christenen gadegeslagen. De Romeinse samenleving was een standenmaatschappij met grote verschillen in positie en welvaart tussen patriciërs, plebejers en slaven. De christenen brachten een boodschap van naastenliefde en verlossing voor de maatschappelijke onderlaag: zieken, gebrekkigen, kreupelen, slaven, ongewenste kinderen, prostituees en daaraan moet in deze tijd ontheemden en vluchtelingen worden toegevoegd. Bovendien had iedereen na de dood gelijke rechten op een plaats in de hemel. De christelijke kerk was bij uitstek een instelling die zich metterdaad bekommerde om de minderbedeelden, met een praktische oriëntatie op de caritas. In de late Middeleeuwen is van die oriëntatie niet veel meer over. Omdat tegenwoordig een opleving in belangstelling voor de Middeleeuwen wordt vastgesteld kan ik me een kleine uitweiding veroorloven. In de late Middeleeuwen voltrekt zich op het platteland een catastrofe; niet alleen in onze lage landen maar ook in Engeland, Frankrijk en in de Duitse gebieden. Ooit werd het platteland overwegend bewoond en bewerkt door kleine pachtboeren; het drieslagstelsel is een term die u zich nog van vroeger zult herinneren. Door velerlei oorzaken raakt de grond geleidelijk in handen van een beperkt aantal adellijke families en grote kloosters. De grootgrondbezitters denken met een ander gebruik van de grond de opbrengst te verbeteren met als sprekend voorbeeld het Engelse platteland waar de akkerbouw wordt vervangen door de schapenteelt. Voor de kleine akkerbouwer is geen plaats meer; zij worden van hun akkers verdreven en we zien hen in de late Middeleeuwen onder erbarmelijke omstandigheden terug als horige of lijfeigene. Bekijk de schilderijen van Hieronymus Bosch (1450-1516) of Pieter Bruegel (1527-1569). Natuurlijk, dit proces werd ondersteund door misoogsten en besmettelijke ziekten. Maar wat de bestuurlijke elite valt te verwijten is dat de boerenbevolking scholing werd onthouden en dat de boeren niet de vrijheid kregen om iets te verbeteren aan hun eigen lot. De omstandigheden in de steden waren duidelijk beter; de steden waren in staat geweest om door het afdwingen van stadsrechten zich te beschermen tegen de luimen en grillen van de heer. Haarlem zou 23 november, de dag van haar stadsrecht, ook wel wat enthousiaster mogen vieren als een van de eerste stappen op weg naar emancipatie van de burger; maar dit terzijde. De arme boerenbevolking komt van tijd tot tijd in opstand. We beleven in 1492 in enkele Hollandse steden, waaronder Haarlem, het oproer van het kaas- en broodvolk. Wat daarbij blijkt is dat de familie van Brederode -zacht gezegd- niet als zeer sympathiek staat aangeschreven; het kasteel in Santpoort wordt door de boeren geplunderd. Omgekeerd kan de boerenbevolking ook niet op begrip of empathie rekenen van de kabeljauwse Haarlemse autoriteiten. De stadhouder van het graafschap Holland, Jan van Egmont (1438-1516), manke Jan in de wandelgangen, mag namens de vorst – dan Maximiliaan van Habsburg- het oproer met veel geweld neerslaan. Onder de slecht bewapende boeren vallen tientallen doden. Van de kerkelijke leiding –nogal behaagziek in die tijd- mag manke Jan als beloning hier met zijn blazoen aanschuiven: dorsaal 7 noord. Van enig begrip voor de boerenstand is geen sprake en
De dorsaalwapens op het hoogkoor van de Grote of St.-Bavokerk
5
zelfs in de hedendaagse Haarlemse canon komen de Kennemer boeren er weinig flatteus vanaf. 7. (adel en gravenportretten stadhuis) Voor Haarlemmers dringt de vergelijking met de 32 gravenportretten in het stadhuis zich op; ook daar toevallig 5 vrouwenportretten. Maar daarmee houdt de vergelijking op. In de gravenportretten zit een duidelijke historische lijn: de achtereenvolgende graven van Holland van Dirck I tot gravin Maria van Bourgondië. Van de gravenportretten kennen we de herkomst en de datum: ergens tussen 1475 en 1500 (karmelietenklooster). De dorsaalwapens lijken jonger te zijn, hetgeen bijvoorbeeld is te zien aan de vrouwenwapens. Op het stadhuis hebben zij de vorm van een schild en hier van een ruit. Op enig moment heeft men gemeend dat vrouwen niet op een slagveld thuishoren en dat zij dus ook niet met een verdedigingsmiddel als een schild moeten worden getooid: een humanistisch trekje uit de Renaissance. 8.(slot) Onduidelijk is gebleven wie de keuze van de mannenwapens heeft gemaakt en wat daarbij het criterium is geweest. Misschien moeten we er niet meer dan pronkzucht en ijdeltuiterij achter zoeken. De gewone kerkgangers, waaronder ik ook de boerenbevolking schaar, zullen niet in de keuze zijn gekend. De adel is als bestuurderselite hopeloos tekort geschoten. Natuurlijk waren de tijden ingewikkeld maar toen en nu wordt van bestuurders verlangd en verwacht dat zij met overtuiging moeilijke beslissingen voor een brede achterban stapje voor stapje aanvaardbaar maken. Die mentaliteit was toen even zoek. De adellijke families waren vooral bezig met het behartigen van de belangen van hun dynastie. En als hun persoonlijke levensstijl aan dezelfde toets zou hebben voldaan als waarmee de minder aanzienlijke onderdanen werden beoordeeld dan viel aan eerbetoon nog te denken. Het was de tijd dat kardinalen binnenkamers -niet in het graafschap Holland want dat heeft geen kardinalen voortgebracht- pochten over het aantal kinderen dat ze hadden verwekt. Bij 7 mannen die hier hun wapen hebben hangen heb ik zonder veel zoekwerk 45 bastaardkinderen geteld; kinderen die buiten hun huwelijk zijn verwekt. En dan heb ik 3 buitenechtelijke kinderen van Mansfeld niet meegeteld omdat hij op het eind van zijn lange leven deze kinderen alsnog heeft geëcht. Maar misschien is het wel zo dat de katholieke kerk tegenwoordig betreurt dat de dorsaalwapens in 1870 zijn herontdekt en dat het om een aantal redenen beter zou zijn geweest als de wapens achter de bruingele verf verborgen zouden zijn gebleven. dankwoord.