Rapport van de Groep van Wijzen, opgericht op initiatief van de Voorzitter van de Europese Commissie
Met toestemming van de Fondazione Laboratorio Mediterraneo
*
De dialoog tussen volkeren en culturen in het Euro-mediterrane gebied
Medevoorzitters van de Groep: Assia Alaoui Bensalah Jean Daniel Leden van de Groep: Malek Chebel, Juan Diez Nicolas, Umberto Eco, Shmuel N. Eisenstadt, George Joffé, Ahmed Kamal Aboulmagd, Bichara Khader, Adnan Wafic Kassar, Pedrag Matvejevic, Rostane Mehdi, Fatima Mernissi, Tariq Ramadan, Faruk Sen, Faouzi Skali, Simone Susskind-Weinberger en Tullia Zevi
Dit rapport geeft uitsluitend de mening van de Groep van Wijzen weer, en niet noodzakelijk het standpunt van de Europese Commissie. *
De kaart is georiënteerd volgens de opvattingen van de Arabische cartografen van de Middeleeuwen.
Brussel, oktober 2003 Definitieve versie
Rapport van de Groep van Wijzen
SAMENVATTING Het is moeilijk om het Middellandse-Zeegebied als een samenhangend geheel te beschouwen zonder rekening te houden met de breuklijnen die het gebied verdelen en de conflicten die het verscheuren: Palestina-Israël, Libanon, Cyprus, oostelijke Balkan, Griekenland-Turkije, Algerije, echo's van andere oorlogen in verder gelegen gebieden zoals Afghanistan en Irak, enzovoorts. Het Middellandse-Zeegebied bestaat uit verschillende kleinere gehelen die de eenmakingsgedachte afwijzen of tarten. Toch is in dit gebied het conflict geen onafwendbaar noodlot of voorbeschikking. Naar aanleiding van deze constatering heeft de Voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi een Groep van Wijzen ingesteld. Deze groep heeft zich gebogen over de Dialoog tussen volkeren en culturen in de ruimere context van de mondialisering van de economie, de uitbreiding van de Europese Unie, de langdurige aanwezigheid op haar grondgebied van geïmmigreerde volken en burgers en de identiteitsvraagstukken die deze veranderingen aan weerszijden van het Middellandse-Zeegebied oproepen. De uitbreiding van de Europese Unie is voor haar aanleiding om na te denken over zowel haar eigen identiteit als over haar relatie met de rest van de wereld, te beginnen bij de haar omringende landen. Haar beleid ten aanzien van haar buurlanden brengt op creatieve wijze de visie tot uitdrukking dat de Unie een drijvende kracht moet zijn bij het nastreven van goed nabuurschap – weliswaar met de bijzondere verantwoordelijkheid een stabiele factor te zijn – door zo nauw mogelijke banden te onderhouden met haar "kring van vrienden". De landen in het Middellandse-Zeegebied die niet tot de Europese Unie behoren, staan bloot aan uiteenlopende krachten die hun streven naar eenmaking dwarsbomen en verhinderen dat de stem van hun volkeren wordt gehoord. De nabijheid tot hun "noordelijke buur" – die zijn kracht voor een belangrijk deel ontleent aan zijn eenmaking – kan voor hen een opening betekenen naar betere - dat wil zeggen intensievere en gelijkere - relaties. Aan weerszijden van het Middellandse-Zeegebied gaat de mondialisering gepaard met fundamentele veranderingen. In een context van algehele verschuiving van kaders en ijkpunten onder invloed van de vermenging van volkeren en ideeën – evenals goederenen dienstenstromen – maakt het tempo waarin deze ontwikkelingen zich voordoen het niet altijd mogelijk om te bepalen wat in de verschillende zich transformerende "beschavingen" ongewijzigd is gebleven. Tussen het ene uiterste - fatalisme ten overstaan van een in hoofdzaak economische mondialisering – en het andere uiterste – nationalisme op basis van eigen identiteit – ligt er als middenweg voor ons allen maar één mogelijkheid open om op creatieve wijze onze gemeenschappelijke toekomst gestalte te geven, en dat is ernaar te streven de ontwikkelingen gezamenlijk te sturen. Daarvoor moet aan twee voorwaarden worden voldaan: ten eerste dienen wij in de dialoog met de Ander een bron van nieuwe aanknopingspunten voor onszelf vinden, ten tweede moeten we gezamenlijk streven naar het tot stand brengen van een "gemeenschappelijke beschaving" die de legitieme diversiteit van de geërfde culturen overkoepelt. Kortgezegd, in de bewoordingen van Leopold Sedar Senghor, "vivre le particularisme jusqu’au bout pour y trouver l’aurore de l’universel" ("volledig opgaan in het particularisme totdat we het universele zien gloren"). Een dergelijke beschaving kan alleen maar het universele als horizon hebben, met als pendant gelijkheid, terwijl een dergelijke dialoog wordt gevoed door diversiteit, met als pendant de voorliefde voor verschil.
3
Uit de bewustwording van deze noodzaak is de politieke wil voortgekomen een krachtig initiatief voor te stellen. Onder initiatief moet hier worden verstaan het tot stand brengen van een interculturele dialoog, niet alleen in de traditionele zin van het woord, maar vooral in de zin van antropologische aanvaarding waaronder alle concrete aspecten die deel uitmaken van een cultuur in de dagelijkse praktijk (onderwijs, rol van de vrouw, plaats en beeld van immigrantenvolkeren, enzovoorts). De cultuur is per definitie een domein van gelijkheid tussen alle vormen die zij kan aannemen: zij vormt dus zowel het fundament als de drager van een gelijkwaardige relatie. Maar de cultuur is tevens bij uitstek het terrein van onbegrip zowel als van intellect; zij is met andere woorden de bevoorrechte ruimte voor een gezamenlijke onderneming tussen gelijken om de Euro-mediterrane betrekkingen te ontwarren en te verrijken, betrekkingen die nog immer gekenmerkt worden door vooroordelen (wederzijdse verkeerde beeldvorming, rol van de media, enzovoorts) en miskenning (van rechten, van waardigheid, van vrijheid, van gelijkheid, enzovoorts). Waarom zouden we deze relaties bevoordelen? Zeker niet om een zeer hypothetische botsing der beschavingen te voorkomen, maar juist in de zekerheid dat de twee helften van de Euromediterrane ruimte binnen een halve eeuw dagelijks geconfronteerd zullen worden met elkaars belangrijkste complementaire eigenschappen: het is van belang om deze vandaag voor te bereiden. Deze complementariteit krijgt thans vorm, maar het risico bestaat dat zij niet tot het door allen gewenste resultaat leidt indien geen inspanning wordt gedaan om deze te doen vergezellen van een ambitieuze stap voorwaarts in de toenadering tussen de volkeren en de culturen. Op het spel staat een groot historisch en politiek belang, en de tijd dringt. Waarom zouden we kiezen voor de cultuur als drager van de dialoog in deze betrekkingen? Wel in de laatste plaats als wondermiddel of substituut voor het huidige beleid dat in het kader van het Euro-mediterraan partnerschap werd geformuleerd in Barcelona. Nee, veeleer als middel om de burgermaatschappijen te betrekken bij oplossingen om een einde te maken aan de discriminatie waaronder nog te veel EUburgers van niet-Europese afkomst te lijden hebben en aan de nog immer onrechtvaardige situatie, het geweld en de onveiligheid in het Midden-Oosten, alsmede hen te betrekken bij de tenuitvoerlegging van onderwijsprogramma's die zijn ontworpen om kennis en begrip in de plaats te stellen van negatieve beeldvorming aan weerskanten. Deze benadering moet ook leiden tot de schepping van gunstige voorwaarden voor een harmonieus samengaan van de culturele – in het bijzonder religieuze – diversiteit, onbeperkte vrijheid van geweten in al zijn dimensies en de neutraliteit van de openbare ruimte. Indien vervuld kunnen deze voorwaarden een garantie zijn voor een open secularisatie, bij ontstentenis waarvan racistische, meer bepaald antisemitische en anti-islamitische, vooroordelen kunnen blijven bestaan. De Groep van Wijzen veroordeelt unaniem en met kracht elke doctrine of retoriek die een rechtvaardiging zou kunnen vormen voor welke vorm van uitsluiting of discriminatie ook, ongeacht wat ermee wordt beoogd. Teneinde de dialoog met dit perspectief voor ogen in goede banen te leiden heeft de Groep van Wijzen een inventarisatie gemaakt van een reeks grondbeginselen en deze gerangschikt in volgorde van belangrijkheid. Vervolgens werden deze vertaald in actieprincipes die in de Dialoog van de Volkeren en Culturen in de Euro-mediterrane ruimte als toetssteen moeten dienen om het beleid ten aanzien van onze buurlanden een menselijk gezicht te geven. Dit geheel van beginselen vormt de «software» van de Euromediterrane stichting, en de bijbehorende "specificaties" moeten haar in staat stellen 4
alle acties die aan deze beginselen voldoen te initiëren, te bevorderen en te coördineren en anderzijds te verifiëren of elk initiatief beantwoordt aan deze beginselen. De Groep van Wijzen heeft tevens drie "operationele" richtsnoeren gedefinieerd op de terreinen Onderwijs, Mobiliteit en de toepassing van beproefde praktijken en de Media. Deze richtsnoeren zijn vervolgens uitgewerkt tot een aantal concrete voorstellen.
****
5
Inhoud SAMENVATTING INLEIDING I. WAAR STAAN WE ? 1.1. Veranderende identiteiten in het noorden en in het zuiden 1.2. De uitbreiding verandert de identiteit van de Europese Unie 1.3. De interculturele dialoog als antwoord op de structurele problemen in het zuiden 1.4. De mondialisering versterkt het indentiteitsvraagstuk zowel ten noorden als ten zuiden van de Middellandse Zee 1.5. De dialoog: voorheen een wens, nu bittere noodzaak… II. EEN INTERCULTURELE DIALOOG IN OPBOUW 2.1. De dialoog tussen volkeren en culturen: een cruciale uitdaging voor de Euromediterrane betrekkingen 2.2. Plaats en rol van de dialoog tussen volkeren en culturen binnen een actieve Euromediterrane ruimte 2.3. Gemeenschappelijke grondbeginselen 2.4. De noodzakelijke gezamenlijke institutionele steun 2.5. De heterogeniteit van de ontvangers van onze aanbevelingen en van de voorwaarden voor haalbaarheid waaraan moet worden voldaan III. ONMIDDELLIJKE HERNIEUWING VAN DE DIALOOG 3.1. Aanbevelingen voor maatregelen en besluiten 3.1.1. Onderwijs als speerpunt voor het overbrengen van kennis van diversiteit en voor de kennismaking met de Ander 3.1.2. Mobiliteit en uitwisselingen stimuleren en kennis, vaardigheden en goede sociale praktijken toepassen 3.1.3. De media als belangrijkste instrument voor het gelijkheidsbeginsel en wederzijdse kennis 3.2. De Stichting als stuwende kracht achter de dialoog 3.3. Onze voorstellen: voorwaarden voor succes, risico's en gevolgen CONCLUSIE LIJST VAN VOORGESTELDE ACTIES LIJST VAN DE LEDEN VAN DE GROEP VAN WIJZEN 6
INLEIDING De recente geschiedenis kenmerkt zich door omwentelingen die elkaar steeds sneller opvolgen, met tussenpozen van ongeveer tien jaar: de islamitische revolutie in Iran in 1979, de val van de muur van Berlijn in 1989 en, nog niet zo lang geleden, de terroristische aanslag van 11 september op de torens van het World Trade Center. Elk van deze gebeurtenissen was bepalend voor het desbetreffende tijdperk. Tezamen hebben zij vorm gegeven aan de wereld van onzekerheid en angst waarin wij vandaag leven. Deze crises, aanvankelijk symptomen maar later op hun beurt oorzaken van diepgaande historische veranderingen, maakten een einde aan de gevestigde verschijningsvormen, methodes en regels van de internationale orde. Door de mondialisering ondergaan de hedendaagse samenlevingen voorts vele diepgaande veranderingen; in combinatie met de genoemde crises leidt dit tot wezenlijke ontwikkelingen en transformaties. Dit vraagt om nieuwe paradigma's. **** Voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi was reeds vóór het drama van 11 september 2001 doordrongen van deze wezenlijke veranderingen en had lang daarvoor reeds gewezen op de dringende noodzaak actie te ondernemen om deze malaise te boven te komen en nauwe banden te smeden tussen de volkeren en de samenlevingen. Hij was van oordeel dat de interculturele Dialoog tussen volkeren en culturen1 het beste middel was om dit doel te bereiken, omdat deze berust op de gelijkwaardigheid van de culturen, zonder dat deze enig cultureel relativisme impliceert met betrekking tot de fundamentele rechten voor elk menselijk wezen. Met deze constatering als uitgangspunt heeft hij twee fundamentele vragen geformuleerd: – Hoe kunnen wij bijdragen tot het ontstaan, naast de gemeenschap van staten, tot een "gemeenschap van volkeren en culturen" in de Euro-mediterrane ruimte? Hoe moet de dialoog tussen de culturen worden vormgegeven, vooral binnen de volkeren die zowel drager als erfgenaam van deze culturen zijn, op zodanige wijze dat deze tenminste de volgende drie beginselen waarborgt: gelijkheid, internalisering en kruisbestuiving? Deze politieke wil werd voor het eerst tot uiting gebracht tijdens het Symposium over de interculturele dialoog dat op 20 en 21 maart 2002 plaatshad te Brussel, welke gelegenheid door Commissievoorzitter Prodi werd aangegrepen om de noodzaak te benadrukken opnieuw na te denken over deze dialoog, daarbij rekening houdend met de volgende bewoordingen van de Constitutie van de UNESCO: "Aangezien oorlogen hun oorsprong vinden in de geest van de mensen, moeten ook de verdedigingswerken voor de vrede in de geest van de mensen worden opgebouwd". Daarom heeft hij de Groep van Wijzen om concrete en operationele voorstellen gevraagd voor de Euro-mediterrane ruimte, in het kader van een beleid inzake onze buurlanden dat
1
De term 'cultuur' wordt hier – en in de rest van het Rapport – gebruikt in de brede betekenis van het woord, dat wil zeggen de antropologische betekenis. 7
gericht is op het scheppen van "een ruimte van welvaart en goed nabuurschap – een "kring van vrienden" – die zich kenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op onderlinge samenwerking". Dit nabuurschapsbeleid, een wens van de zich uitbreidende Unie die als een van de doelstellingen is opgenomen in de ontwerpgrondwet, biedt de kans een fundamentele sprong voorwaarts te maken en tegelijkertijd te komen tot een doeltreffendere politiek om de menselijke factor tot de kern van de Euromediterrane betrekkingen te maken, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat meer dan de helft van de betrokkenen vrouw is. **** Vanaf het begin heeft de Groep van Wijzen zich geschaard achter de keuze van Commissievoorzitter Prodi voor de interculturele dialoog als uitgangspunt voor een historische ambitie die wordt gedeeld door alle betrokken partijen: de totstandbrenging van een ruimte van goed nabuurschap met een menselijke dimensie in de Euro-mediterrane regio, te beginnen bij het Middellandse-Zeegebied. Bij onze werkzaamheden zijn we uitgegaan van twee veronderstellingen: −
Ten eerste ligt het voor de hand dat Europa en haar mediterrane buurlanden, als wederhelften van eenzelfde gebied met eeuwenoude banden, op duurzame wijze hun troeven bundelen: een jonge bevolking aan de ene zijde, structuren en kapitaal aan de andere zijde, om maar eens het meest in het oog springende aspect te noemen. De mondialisering is een aanvullend motief om snel een dergelijke toenadering te bewerkstelligen. Dit vanwege de enorme rij complexe en transversale effecten op de samenlevingen die ervan uitgaan: de onderlinge economische afhankelijkheid, de migratie, het ter discussie stellen van de rol van bemiddelaar van de Staat en – sinds de val van de Berlijnse muur – de autoriteit van bepaalde internationale organisaties, enzovoorts.
−
Deze twee delen van de Euro-mediterrane ruimte worden – langs verschillende wegen en om afzonderlijke redenen – gelijktijdig geconfronteerd met problemen met betrekking tot interne reorganisatie in een wereld die volop in verandering is. Zo is de op handen zijnde historische uitbreiding van de Europese Unie, die haar in alle opzichten zal transformeren, aanleiding om na te denken over de gevolgen daarvan voor zowel Europa in haar geheel als voor de Euro-mediterrane ruimte. In het Middellandse-Zeegebied dient voorts bij alles wat men doet of zegt rekening te worden gehouden met het gewicht van de geschiedenis en de wederzijdse beeldvorming. Dit is in het bijzonder een fundamenteel onderdeel van het gezichtspunt van de zogenaamde zuidelijke landen.
Direct bij het van start gaan van onze werkzaamheden heeft Voorzitter Prodi benadrukt dit doel als een zeer politiek doel te beschouwen, in de meest nobele zin van het woord, reden waarom hij ons heeft gevraagd er in alle vrijheid en onafhankelijkheid over na te denken. **** Door rekening te houden met al deze factoren kan een praktische benadering worden overwogen voor het formuleren en bevorderen van een dialoog tussen de culturen van het Middellandse-Zeegebied. Onze groep heeft gezocht naar wegen en middelen die noodzakelijk zijn om de rol van deze dialoog op zijn juiste waarde te schatten. Uit deze overdenkingen hebben wij enkele lessen getrokken, waaruit wij aanbevelingen hebben gedistilleerd om zowel de plaats, de rol als de inhoud van de Dialoog tussen volkeren en 8
culturen in de Euro-mediterrane betrekkingen te veranderen. Voor het welslagen van dit beleid is het noodzakelijk om te beschikken over een innovatief institutioneel instrument dat door alle partijen gemeenschappelijk benut kan worden en waarin door alle vitale krachten van de samenlevingen kan worden geparticipeerd. * *
*
9
I. WAAR STAAN WE? 1.1.Veranderende identiteiten in het noorden en het zuiden (i) Het initiatief van Voorzitter Prodi (de instelling van een Groep van Wijzen in het kader van de uitstippeling van een nabuurschapsbeleid) is een vervolg van het proces van Barcelona en moet met name het culturele aspect daarvan een nieuwe vorm geven. Voorts is het een reactie op een tweeledig identiteitsvraagstuk dat zowel speelt in de uitgebreide Europese Unie als bij onze mediterrane buren. Dit parallelle debat in het noorden en het zuiden heeft twee effecten. Allereerst wordt de vraag opgeworpen in hoeverre men in staat is om krachten te bundelen die tot op heden los van elkaar stonden of zelfs met elkaar in tegenstrijd waren, teneinde een nieuwe weg te banen naar vrede en welvaart door twee symmetrische en steeds reëlere risico's te vermijden : Enerzijds de dominantie van het noorden in de ruime zin van het woord; Anderzijds een alternatief dat zich voordoet als revolutionair en geïnspireerd wordt door culturen (of vormen van beschavingen) die van elkaar vervreemd zijn, gedeformeerd en gereduceerd tot loutere ideologieën. (ii) Deze problemen, die zowel gezamenlijk als specifiek zijn voor het noorden en het zuiden van het Middellandse-Zeegebied, gaan vergezeld van drie ontwikkelingen met betrekking tot de totstandkoming van identiteiten en sociale banden die het nationale kader overstijgen. Allereerst gaat het om het ontstaan van transnationale instellingen en samenwerkingsverbanden die het niet alleen buiten bemiddeling van natiestaten kunnen stellen, maar erboven uitstijgen in het eerste geval en hen ter discussie stellen in het tweede. Ook zien we steeds vaker oproepen om erkenning van culturele verschillen in het openbare leven – niet alleen in de privé-sfeer. Als resultaat hiervan ontstaan in tal van Europese landen nieuwe publieke fora waar culturele en identiteitsverschillen tot uiting kunnen komen, hetgeen nieuwe banden tussen culturele identiteit en burgerschap tot resultaat heeft. De letterlijk "revolutionaire daad" de Unie een grondwet te geven, markeert dan ook de overgang van een geografische ruimte die nog sterk verdeeld is door nationale belangen naar een "ruimte van geïntegreerde volkeren die een gemeenschap vormen en soeverein besluiten waarden vast te stellen"2. Sinds de voltooiing van de werkzaamheden van de Conventie met betrekking tot de toekomst van de Unie heeft het institutionele proces een duidelijke kwaliteitsdrempel overschreden. Het staat buiten kijf dat de goedkeuring en invoering van een Grondwet, een pact dat het verbond tussen natie en burgers bezegelt, de aanwezigheid van een draagvlak veronderstelt dat veel verder gaat dan de ethnische/nationale homogeniteit van een politieke bevolking. Deze twee ontwikkelingen worden benadrukt door de eisen van talrijke sociale en minderheidsbewegingen. Deze verschillende bewegingen zijn van dien aard dat zij op elk
2
D. Rousseau, « Les constitutions possibles de l’Europe » in Cités, Les Constitutions possibles de l’Europe, figures politiques de l’Europe unie », 13, 2003, blz. 14. 10
moment kunnen evolueren naar openheid en pluralisme of naar terugtrekking in de eigen identiteit en totalitair fundamentalisme. Overigens komen deze verschillende hedendaagse visies vaak tot uitdrukking binnen eenzelfde cultuur, ongeacht welke. Vanwaar het belang van een derde ontwikkeling, die aanmoediging en ontwikkeling verdient, te weten het ontstaan van open en/of pluralistische publieke ruimten in de landen in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied evenals de erkenning door de Europeanen dat het gaat om een autonome ontwikkeling van de zogenoemde zuidelijke landen. 1.2 De uitbreiding verandert de Europese identiteit Door de uitbreiding zal de identiteit van de EU veelzijdiger worden en zal het aantal buurlanden toenemen. Het vraagstuk van haar grenzen, dat tot nu toe met opzet onbeantwoord is gebleven, kan niet langer worden bezien in dezelfde termen van het onderscheid tussen wat tot de Unie behoort en wat niet bestemd is ertoe te behoren. Het stellen van deze vraag betekent op zichzelf dat de wens bestaat om een antwoord te vinden door rekening te houden met alle mogelijke affiniteiten. Van de directe omgeving van de EU is het Middellandse-Zeegebied het sterkst voelbaar, met een steeds nadrukkelijker aanwezigheid en gevestigde migrantengemeenschappen, in combinatie met een eeuwenlang gedeeld verleden. (ii) Wat zullen de consequenties van de uitbreiding zijn voor het vermogen van de EU om een dialoog te voeren? De op handen zijnde uitbreiding van de EU roept bepaalde angsten op in de landen en samenlevingen in het Middellandse-Zeegebied of versterkt deze, waarbij de vrees overheerst dat de verschillen met het noorden nog verder zullen worden benadrukt. Tegen een achtergrond van wederzijdse culturele bezorgdheid wordt deze vrees geuit op drie niveaus, te weten politiek, economisch en, daar waar deze twee niveaus elkaar kruisen, op het vlak van de migratie. Op politiek niveau kan de uitbreiding twee positieve effecten sorteren, respectievelijk op de interne situatie in de landen en samenlevingen in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied en op het Euro-mediterraan partnerschap via het nabuurschapsbeleid van de EU. Het proces ter voorbereiding van de uitbreiding heeft in de toetredingslanden geleid tot politieke hervormingen en invoering van de rechtsstaat, zodat de nieuwe lidstaten een rijke ervaring hebben in te brengen in de permanente dialoog tussen maatschappelijke organisaties en bevolkingen in het noordelijk en zuidelijk Middellandse-Zeegebied. Dank zij deze "geïnternaliseerde" hervormingservaring (op economisch, democratisch gebied) zal de EU ongetwijfeld meer ervaringen kunnen delen met de landen en samenlevingen in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied om hen te helpen hun eigen overgang en democratisering tot een goed einde te brengen. Doordat haar nieuwe leden zelf bepaalde moeilijkheden hebben moeten overwinnen waarmee verscheidene Mediterrane partners thans worstelen, zal de uitgebreide EU hen beter kunnen helpen om bepaalde risico's te voorkomen (terugtrekking in de eigen identiteit waarbij ieders identiteit tot een "dodelijk brandmerk" wordt, religieus fundamentalisme, de combinatie van armoede/analfabetisme, enzovoorts) en mogelijke oplossingen te vinden : cultuur van participatie ; gelijke rechten en kansen of positieve discriminatie en beëindiging van de economische en sociale uitsluiting van vrouwen, enzovoorts. Omdat bij het stimuleren van participatieve formules ook lagere overheden en maatschappelijke organisatie moeten worden betrokken, zouden we ons, in plaats van in algemene termen te verwijzen naar de democratie, moeten richten op welbepaalde eisen inzake goed bestuur : sociale harmonisering, doorzichtige en doeltreffende publieke 11
praktijken, enzovoorts, waaraan de mate van democratische openheid van een land beter kan worden afgemeten. Vanwege de weg die zij zelf hebben afgelegd zouden de nieuwe lidstaten van de EU zich in een betere positie moeten bevinden om paternalisme te voorkomen bij een dergelijk gezamenlijk streven in het kader van het nabuurschapsbeleid en het Euro-mediterraan partnerschap en de daarbinnen te ontwikkelen Dialoog tussen culturen. Op economisch niveau zien de nieuwe lidstaten het welslagen van hun toetreding en de versterking van het Euro-mediterraan partnerschap in toenemende mate als complementair en niet langer als concurrerende of tegenstrijdige ontwikkelingen. Dit gewijzigde beeld zou op zijn beurt mede de eventuele angst bij de landen in het zuidelijk MiddellandseZeegebied moeten wegnemen en hen ervan moeten overtuigen dat een uitgebreide EU met meer "interne" samenhang en solidariteit des te meer voordelen te bieden heeft voor de Mediterrane partners. Deze verandering ten goede van de wederzijdse beeldvorming – het uitdragen daarvan dient één van de prioriteiten van het nabuurschapsbeleid te zijn – op economisch gebied is zonder meer gunstig voor de totstandbrenging van een dialoog tussen gelijken op cultureel gebied in brede zin. Dat de wederzijdse beeldvorming een verandering heeft ondergaan, wordt bevestigd door een reeks objectieve constateringen en gedeelde analyses die alle ingaan tegen de vrees van de Mediterrane partners dat "arbeidsintensieve productie voortaan zou worden verplaatst van de huidige naar de nieuwe EU-lidstaten in plaats van naar de Mediterrane partners om profijt te trekken van de beloningsverschillen". De eerste van deze constateringen, op het gebied van het handelsverkeer, betreft het feit dat de belangrijkste uitdaging waarvoor de Mediterrane landen zich gesteld zien hoofdzakelijk een uitvloeisel zal zijn van de liberalisering van de multilaterale handel, hetgeen een vergroting van de concurrentiedruk en een afbrokkeling van de bevoorrechte toegang tot de Europese markt ten gevolge zal hebben. De tweede constatering, met betrekking tot buitenlandse investeringen, bewijst dat niet de nieuwe lidstaten de werkelijke concurrenten van het Middellandse-Zeegebied zijn maar Latijns-Amerika en, daar bovenop en op termijn, China, India en het merendeel van de andere Aziatische landen. In deze omstandigheden en niet alleen wegens de toenemende vergrijzing van de bevolking van de uitgebreide EU evenals het demografische verschil met de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, zal Europa potentiële immigranten blijven aantrekken en een beroep blijven doen op het migratiepotentieel van haar buurlanden. Wat de migratie betreft impliceert de uitbreiding van de Unie niet noodzakelijkerwijs dat grote « interne » migratiebewegingen van het oosten naar het westen op gang zullen komen. Wij moeten derhalve rekening houden met de mogelijkheid dat de nieuwe lidstaten, waar door de soms negatieve demografische groei sprake is van sterkere vergrijzing, op hun beurt « immigratielanden » worden voor migranten afkomstig uit het Zuidelijk MiddellandseZeegebied. De gecombineerde ontwikkeling van deze toekomstige migratiestromen en de toetreding van nieuwe volkeren tot de EU is een vraagstuk met vele dimensies en talrijke sociale, demografische en economische, maar vóór alles culturele implicaties. De uitbreiding van de EU kan en moet een voorbeeld zijn voor de culturele verwantschap die op korte termijn zal moeten worden uitgebreid naar – of liever worden gedeeld met – het Middellandse-Zeegebied en de migranten die er vandaan komen, een voorbeeld waarbij het noodzakelijk is een onderscheid te maken tussen de waarden die geleidelijk worden gedeeld en de geloofssystemen. Met de uitbreiding zal immers niet de aard maar het uitgangspunt van de Dialoog tussen de Culturen op het grondgebied van de EU (en met de Mediterrane buurlanden) veranderen. 12
Allereerst omdat in de uitgebreide EU de als traditioneel beschouwde relatie tussen het christendom en het westelijk judaïsme enerzijds en de islam anderzijds zal worden verlaten door de opname van bevolkingen met een orthodoxe cultuur en geloofsovertuiging. Aangezien de orthodoxie vaak leidt tot gedragingen die verrassende verwantschap vertonen met de islam - in het bijzonder wat secularisatie betreft– kan verwacht worden dat deze gelijkenissen een belangrijke invloed zullen hebben op of tot ingrijpende wijzigingen zullen leiden van de relatie tussen de uitgebreide Unie en de arabisch-islamitische wereld en, in bredere zin, de Euromediterrane dialoog. Dergelijke gelijkenissen zouden wel eens kunnen leiden tot een versnelling van de bewustwording van hun gemeenschappelijke geschiedenis en lotsbestemming en het helpen relativeren en overbruggen van de inhoudelijke verschillen. Vervolgens zal de uitbreiding op termijn naar Bulgarije (waar 10% van de bevolking moslim is), de oostelijke Balkanlanden (waarvan Bosnië-Herzegovina overwegend moslim is) en tot slot Turkije (dat een seculier politiek stelsel combineert met het islamitisch geloof en op dit moment 80 miljoen inwoners heeft) leiden tot het ontstaan van een "historische" Europese islam. Deze voorspelbare ontwikkeling, in combinatie met de aanwezigheid in Duitsland en Oostenrijk van bevolkingsgroepen van Turkse in plaats van Noord-Afrikaanse origine, zal bijdragen tot een diversificatie van de islam in Europa. Van deze twee toekomstige ontwikkelingen zullen verschillende positieve effecten uitgaan op de immigratieperspectieven en op de plaats van de islam in Europa. Allereerst zal hierdoor duidelijk worden dat zich een Europese islam ontwikkelt, hetgeen de mythe van een sluipende islamisering van Europa zal ontzenuwen. Deze Europese islam ontwikkelt eigen kenmerken die het steeds meer zullen onderscheiden van de islam zoals deze wordt beleden in de islamitische landen : Allereerst gaat het om een minderheidsgodsdienst waarvan de aanhangers definitief hebben gekozen voor vestiging op Europees grondgebied en die derhalve hebben aanvaard dat zij niet zullen terugkeren. Ten tweede transformeert hun permanente vestiging in een seculier Europees kader geleidelijk de denk- en gedragspatronen van deze nieuwe Europese burgers met een islamitische geloofsovertuiging, in het bijzonder hun opvattingen over de relatie tussen samenleving en religie. Deze transformatie rechtvaardigt en resulteert in de wens om te worden beschouwd als "volwaardige burgers in plaats van tweederangsburgers". Ten derde worden de EU en haar lidstaten door deze ontwikkelingen vanzelfsprekend gedwongen om opnieuw na te denken over hun, nog vaak problematische, relatie met de dichtstbijzijnde Ander. De relatie van Europa met haar naaste omgeving conditioneert immers die met landen verder weg en omgekeerd. Het spreekt voor zich dat de Euro-mediterrane partners een gelijke inspanning moeten doen ten aanzien van hun joodse en christelijke minderheden. 1.3. De interculturele dialoog als antwoord op structurele problemen in het zuiden Afgezien van het feit dat de landen rondom de Middellandse Zee die geen deel uitmaken van de uitbreide EU sinds duizenden jaren en tot op de dag van vandaag actieve betrekkingen onderhouden met Europa - getuige het intensieve menselijke, financiële, culturele en andere verkeer in het gehele Middellandse-Zeegebied–, vormen zij een ruimte, 13
weliswaar heterogeen en verdeeld langs diepe scheidslijnen, die in algemene zin als een geheel kan worden beschouwd. Ook in deze ruimte wordt nagedacht over de toekomst naar aanleiding van demografische ontwikkelingen, economische en maatschappelijke veranderingen onder invloed van de mondialisering, de sociale en politieke ontwikkeling van de bevolkingen en van regeringen, enzovoorts. Al deze factoren komen samen in een reflectie over de plaats die het Middellandse-Zeegebied zal toevallen in de wereld die zich thans aftekent. (i) Het welslagen van de Dialoog vereist dat men volledig op de hoogte is en rekening houdt met de factoren en kenmerken van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied. Toegegeven, het ontwikkelen van een open interculturele samenleving waarin gemeenschappelijke regels worden nageleefd (het noorden) en een open en evenwichtig partnerschap Noord-Zuid/Zuid-Noord vormen slechts een noodzakelijke voorwaarde voor een weloverwogen en vruchtbare dialoog tussen de hedendaagse en toekomstige EU en een belangrijk deel van haar buurlanden. In dit opzicht vormt het ontstaan van een werkelijk, dat wil zeggen dynamisch en samenhangend, partnerschap met het zuiden niet zozeer een voorafgaande vereiste dan wel een samenstellend onderdeel van een dergelijke dialoog, dat wil zeggen dat aan de essentiële voorwaarde is voldaan. Te dien aanzien moeten wij benadrukken in hoeverre het ontbreken van vooruitgang in het vredesproces in het Midden-Oosten een aanvullend obstakel vormt voor de democratisering van het Middellandse-Zeegebied, waarbij het voorts Israël onmogelijk wordt gemaakt een gezamenlijke bijdrage te leveren tot de voor democratie noodzakelijke voorwaarden. Wil de interculturele dialoog zich ontwikkelen, dan moet deze plaatsvinden in een context van naleving van de fundamentele rechten, maar zij kan tegelijkertijd een belangrijke drager van democratisering zijn. Vanuit het perspectief van deze vereiste een "volwaardig" partner te worden, zijn in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied zes groepen van factoren van belang: Allereerst de bijzondere driehoek die wordt gevormd door de politieke macht, de maatschappelijke organisaties en de religie. De vraag is waarom in de arabischislamitische wereld van de XXe eeuw ondanks de aanzienlijke secularisatie (materiële modernisering, gebruik van burgerlijke wetboeken en moderne instellingen, enzovoorts) geen godsdienstneutrale maatschappijen ontstaan ? Met andere woorden, waarom blijven secularisatie en deconfessionalisering goeddeels van elkaar gescheiden? Hiervoor zijn drie historische redenen : het beroep op de islam als politiek middel en basis voor identiteit tijdens de strijd voor de onafhankelijkheid (soms nadat de koloniale autoriteiten dit eveneens als instrument gebruikten om hun macht te vestigen), de eerste oproepen tot modernisering die allereerst afkomstig waren van de "verlichte oelema's" gedurende de XIXe en XXe eeuw, en tot slot het mislukken van de modernistische politiek van de nieuwe onafhankelijke staten. De huidige situatie is dus voornamelijk ontstaan omdat de samenlevingen de islam drie intrinsiek politieke functies opdroegen die niets met de religie hebben te maken : zich teweer stellen tegen het kolonialisme (en/of het te dienen in de tijd ervoor), bestrijden van archaïsche en conservatieve systemen van hun tijd en tot slot het ontmaskeren van sociaal ondoelmatige en vaak corrupte regimes. Hoe kunnen we bereiken dat de meerderheid van de bevolkingen in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied zich herkent in het beginsel van de scheiding van kerk en staat, het fundament van positieve tolerantie, in plaats van dit te beschouwen als een uiting van "decadent modernisme" ?
14
Er zijn nog andere factoren die een rol spelen en die het gewicht, of, volgens sommigen, het overwicht, van de religie versterken. Allereerst betreft het de demografische en sociale ontwikkeling: de afgelopen vijftig jaar is de Arabische bevolking gegroeid van 80 naar 320 miljoen inwoners, waarvan 50% jonger is dan 20 jaar. Dit heeft tot gevolg gehad dat geen enkel land is ontsnapt aan ontvolking van het platteland en een vergroting van de afhankelijkheid met betrekking tot de voedselvoorziening; sinds de jaren tachtig wordt de helft van de verbruikte calorieën ingevoerd. Daar komt nog bij dat alle industrialiseringsstrategieën – of het nu gaat om import-substitutie, onderaanneming of "industrialiserende industrialisering" - hun grenzen hebben bereikt, terwijl de schuldenlast in 2002 het recordcijfer van 260 miljard USD bereikte. Al deze ontwikkelingen leidden vanzelfsprekend tot een toename van het sociale beroep dat wordt gedaan op de staten, die tegelijkertijd moeten zorgdragen voor de uitrusting van het land, de scholing van meer dan 120 miljoen jongeren, de huisvesting van de nieuwkomers in reeds overbevolkte steden en, tenslotte, het verzorgen en voeden van een bevolking die, ondanks bepaalde tekenen die wijzen op een demografische kentering, zich elke 25 à 30 jaar blijft verdubbelen. In zulke jonge maatschappijen waar bovendien de defensie- en veiligheidsbegrotingen een niet-aflatende stijging laten zien–, kan de Cultuur en de Dialoog niet dezelfde rol spelen en dezelfde steun vinden als voor de verouderende en gedesillusioneerde bevolkingen in het noordelijke Middellandse-Zeegebied. De onderontwikkeling van de economie en de infrastructuur is nog immer pregnant, zoals blijkt uit enkele gegevens die wij hieronder weergeven. Deze onderontwikkeling dwingt de verantwoordelijken van lagere overheden en actoren van maatschappelijke organisaties er soms toe voor andere prioriteiten te opteren dan de Dialoog, of althans andere dringende onderwerpen te berde te brengen om deze te voeden, wanneer geconfronteerd met deze overlevingsproblematiek. Een ander waardenstelsel, bij voorbeeld wat het statuut van personen, in het bijzonder de plaats van vrouwen3, betreft, enzovoorts, dat sterk afsteekt tegen de waarden van het dagelijks leven, doordrenkt van solidariteit, of het nu gaat om solidariteit met familie, lokale onderlinge bijstand, solidariteit jegens ouderen, enzovoorts. Deze waarden van het dagelijks leven illustreren, evenzeer als de grond- en actiebeginselen (zie punt 2.3), de mate waarin het zuiden ook iets "te bieden" heeft wat in het bijzonder solidariteit betreft. Toegegeven, deze solidariteitsgebruiken kenmerken zich soms ook door ambiguïteit omdat zij door het islamisme tot een instrument kunnen worden gemaakt. De accumulatie van wantrouwen en conflicten tussen bepaalde zuidelijke landen, waarbij het om meer gaat dan uiteenlopende belangen. Het is deze "last van het verleden" die één van de voornaamste belemmeringen vormt voor het welslagen van regionale initiatieven zoals de Unie van de Arabische Maghreb (UMA), waardoor het zuiden zich niet tot een volwaardig partner kan ontwikkelen. De redenen hiervoor zijn over het algemeen niet conjunctureel maar veel fundamenteler van aard. In het geval van de UMA werkt het verleden overigens eerder in het voordeel van een toenadering. Het is dan ook een illusie om te denken dat staten die zich nog volop in sociologische, politieke, economische en culturele zeer complexe - of ronduit pijnlijke -processen van
3
Op dit gebied bestaan ook opmerkelijke uitzonderingen. Al in 1957 voerde Tunesië een familiewetboek in waarin de gelijkheid van mannen en vrouwen werd gegarandeerd. Marokka ontwikkelt thans een vergelijkbaar initiatief. 15
de opbouw van hun staat bevinden, spontaan geneigd zouden zijn tot regionale samenwerking4. Staten die pas onlangs hun soevereiniteit hebben heroverd kijken immers met wantrouwen naar het delen van bevoegdheden, en nog meer naar de overdracht van bevoegdheid naar een regionaal niveau. Het gewicht van de vernedering en het gevoel van machteloosheid, zonder twijfel erfenissen uit de koloniale tijd, worden met regelmaat gevoed en zelfs versterkt door de dwalingen en het vastlopen van het vredesproces in het Midden-Oosten en door slecht voorbereide oorlogsavonturen die worden opgevat en uitgevoerd als ware het een "een kruistocht" - zoals in Irak. (ii) Deze kenmerken mogen niet leiden tot een valse dialoog, noch tot een ideologie of tot houdingen die een "botsing der beschavingen" onvermijdelijk maken. In tegendeel, de dialoog Noord-Zuid/Zuid-Noord in de Euro-mediterrane ruimte lijkt de enige gemeenschappelijke weg naar een oplossing voor de interne problemen in zowel het noorden als het zuiden. De "Dialoog tussen de beschavingen" is een afgeleide van het polemisch, ja tot oorlog aanzettende concept van "de botsing der beschavingen", en vloeit als tegenhanger ervan jammergenoeg voort uit dezelfde logica, namelijk het idee dat er twee "blokken" tegenover elkaar zouden staan, die op bijna ontologische wijze van elkaar verschillen. Paradoxaal levert juist de dialoog tussen de "beschavingen" de minste problemen op, zoals blijkt uit de respectieve handels-, toerisme- en migratiebewegingen, want daaruit blijkt een wederzijdse aantrekkingskracht. De elites neigen te dien aanzien eerder tot universalisme, beleven hieraan soms in al hun arrogantie plezier, in tegenstelling tot de minder bedeelde meerderheden voor wie de identiteit louter op een mythe berust. Eventuele verschillen tussen beschavingen doen zich pas echt voor wanneer de contacten zo nauw worden dat vermenging begint op te treden. In dat geval is er geen sprake van het afvlakken van verschillen tussen beschavingen, maar van interne woelingen in elk van hen, die, als een zekere omvang of duur wordt bereikt, binnen korte tijd zelf tot de vorming van een nieuwe beschavingsruimte leiden, enzovoorts. Er is niet meer verschil tussen "beschavingen" als binnen beschavingen zelf. Zodra we buiten het overwegend ideologische kader van algemene classificaties komen, ontdekken we een veelheid aan verschillen en tegenstellingen waaruit elke beschaving is opgebouwd. Een eeuw geleden verbaasde niemand zich over een indeling van de volkeren naar ras, totdat we, mede dank zij de biologie, ons ervan bewust werden dat er, ondanks verschillende fenotypen, waarlijk geen enkel middel is om welke grens van dien aard dan ook te trekken. De mensheid kan feitelijk alleen worden onderverdeeld in enerzijds afzonderlijke individuen die alle van elkaar verschillen, en anderzijds als algemene universele soort, zonder dat tussen deze twee uitersten enige afbakening kan worden gerechtvaardigd. Evenzo is het heden ten dage ondenkbaar om "beschavingen" in historische zin af te bakenen, zeker daar waar – in het Middellandse-Zeegebied – elk van de pretendenten op de titel zo diepgaand, zo duurzaam en op dermate complexe wijze is
4
Hetgeen niet uitsluit dat reeds enige successen werden geboekt. Daarbij denken we vooral aan de ondertekening, op 21 mei 2003, in het kader van de ministersconferentie over energie van Tunesië, Algerije en Marokko, van een intentieverklaring betreffend de integratie van de markt voor elektriciteit van de Maghreb-landen en die van de Unie. 16
doorgedrongen tot het hart van alle anderen, dat het volstrekt onmogelijk is hen van elkaar te onderscheiden zonder in karikaturen te vervallen. De verleiding het project van de interculturele dialoog in het Middellandse-Zeegebied alleen te bezien langs de as Noord-Zuid/Zuid-Noord zou derhalve gevaarlijk zijn als het daartoe beperkt zou blijven. Het probleem is gewoon veel algemener : men is bevreesd voor de culturele realiteiten en de invloed ervan op de geschiedenis in het noorden en in het zuiden en, als men toegeeft aan de verleiding om te provoceren, tussen het noorden en het zuiden. Een hellend vlak, want daarna is het nog maar één stap naar: Europa versus Afrika, Europeanen versus Arabieren, Christenen versus moslims, Christendom versus islam, zij versus wij of wij versus zij. De realiteit waarmee we te maken hebben is evenwel een hele andere: het gaat om Ons, en verder niets. Een Ons dat begint bij eenieder afzonderlijk en dat zich uitstrekt tot onze gehele omgeving, in dit geval de Euro-mediterrane ruimte, zonder een verdere uitbreiding naar het universele uit te sluiten. Wij zijn burgers van hier en van de wereld, dus van alles dat zich tussen deze twee bevindt, en niet in de eerste plaats van een ras of bevolkingsgroep van een gegeven land behorend tot een bepaalde regio, die zich alle zouden definiëren in tegenstelling tot de anderen. Met andere woorden, onze afkomst wordt voortaan gedefinieerd door elkaar doorsnijdende cirkels, niet langer door concentrische of opeengestapelde cirkels. Het probleem van de relatie tot de Ander in termen van verschillen stelt zich in eerste instantie niet ten opzichte van een ver verwijderde ander maar ten opzichte van de naaste. Was het niet Amine Maalouf die, in "Les Identités meurtrières", heeft gezegd dat "naasten elkaar het gemakkelijkst verscheuren" ? De situatie van het zuidelijke gedeelte van de Euro-mediterrane ruimte is hiervan een perfecte illustratie. Nergens anders dan in het Heilige land is de confrontatie tussen verschillende culturen - die elkaar door hun vijandschap dreigen te simplifiëren ondanks beider extreme rijkdom en complexiteit - zo gewelddadig, waarbij zelfs de meest hechte samenlevingsverbanden niet worden ontzien. In de oorlogen in de Balkanlanden gold dezelfde logica van geweld waarbij buren tegenover elkaar kwamen te staan en ingrijpen door derden noodzakelijk was om de vrede te herstellen. Hoe gangbaar het ook is om te verwijzen naar de integratieproblemen van de bevolkingen die uit de Maghreb-landen en Turkije naar Europa zijn gekomen, toch mag niet worden onderschat welke moeilijkheden zij ondervinden om hun relatie met hun land van herkomst te definiëren, een ervaring die het clichébeeld verstoort van een ongewijzigde oorspronkelijke identiteit die geconfronteerd wordt met een onverdraagzaam klimaat in het land van bestemming. Het probleem is in werkelijkheid een probleem van aanpassing, binnen een gegeven samenleving, van nieuwe elementen die bijdragen tot veranderingen en dus op fundamentele wijze participeren in haar evolutie vanaf het moment van hun aankomst. Het is fictief zich een statische samenleving voor te stellen met daar tegenover migranten voor een gesloten poort. In werkelijkheid bestaat er tussen migratie en samenlevingen een relatie van wederzijdse transformatie die hen vanaf het begin met elkaar verbindt in eenzelfde avontuur, waarbij de moeilijkheid gelegen is in de proporties en de tijd; immers, in het ene geval gaat het vaak om de beleving van een individuele lotsbestemming, in het andere om trage en globale, nauwelijks waarneembare, ontwikkelingen. Hoe dan ook hebben migranten zowel de samenlevingen van bestemming als van herkomst veranderd, in het geval van de landen van herkomst alleen al door de overmaking van geldbedragen, vele malen hoger dan de ontwikkelingshulp en de investeringsstromen tezamen. 17
Aldus begint het vraagstuk van de culturele relatie in de Euro-mediterrane ruimte voor eenieder voor zijn eigen voordeur, net zo goed voor de zuidelijke als voor de noordelijke landen. Het is daar dat de schok van de moderne tijd heeft geleid tot de omvangrijkste, snelste en verwarrendste verandering, waar de overdracht en het delen van de cultuur (in antropologische zin) tot één van de meest prangende vraagstukken is gemaakt in samenlevingen die diepgaande veranderingen ondergaan. Een dergelijke dialoog met zichzelf is, in zekere zin, het moeilijkste dat er bestaat wegens het ontbreken van aanknopingspunten, omdat de mogelijke interne referenties juist het voorwerp zijn van verandering en twijfel. Dit proces kan dan ook gemakkelijk uitmonden in confrontatie, retoriek, ideologieën, vooroordelen en het zoeken van zondebokken. Een algemene toestand waarin niets hetzelfde blijft kan tot grote verwarring leiden. De enige manier om uit deze impasse te raken is het vergroten van de cirkel van culturele uitwisselingen. De Euro-mediterrane dialoog moet dan ook niet zozeer worden beschouwd als een op te lossen probleem als wel als een onderdeel van de oplossing zelf voor problemen die zich in respectievelijk het noorden en het zuiden op verschillende wijze manifesteren. Het gaat erom een gezamenlijke weg te vinden waarlangs de ontwikkelingen in zowel het noorden en het zuiden gekanaliseerd kunnen worden, waarvan de impact op hun toekomst door hen afzonderlijk moeilijk te beheersen is. Samen zullen zij daar veel beter in slagen. Paradoxaal heeft "het zuiden", dat de afgelopen halve eeuw niet de vruchten heeft kunnen plukken van de fantastische school voor onderlinge toenadering die de Europese eenwording is gebleken te zijn, het meest te winnen bij deze gezamenlijke Euromediterrane inspanning. Als gevolg van afscheidingsreacties na de dekolonisatie (tussen het noorden en het zuiden, tussen landen die zich tot het zuiden rekenen), nog versterkt door de keuzes die tijdens de koude oorlog werden gemaakt, is het "zuiden" evenwel thans verdeeld en georganiseerd op smalle, voornamelijk nationale, bases op een moment in de geschiedenis waarop onder invloed van de mondialisering alle bestaande situaties opnieuw ter discussie worden gesteld. In dezelfde mate waarin het noorden profijt heeft van het "massa-effect" dank zij de Europese Unie, wordt het zuiden daarentegen in alle hevigheid verdeeld door uiteenlopende invloeden, zodanig dat het dreigt te verworden tot het toneel van een openlijke concurrentiestrijd tussen de integratiekrachten van de mondialisering en de – soms islamitisch-fundamentalistische - krachten die daar afwijzend tegenover staan. Het zuiden moet dringend een intraculturele dialoog voeren. Dit kan alleen door als uitgangspunt een Euro-mediterrane dialoog te nemen, hetgeen overigens geenszins een, bijvoorbeeld, Arabisch-Afrikaanse dialoog uitsluit, of een dialoog met de andere grote werelddelen. In het Middellandse-Zeegebied blijft Europa evenwel de dichtstbijzijnde buur. 1.4. De mondialisering versterkt de identiteitsvraagstukken in het noordelijke en het zuidelijke Middellandse-Zeegebied (i) Het Middellandse-Zeegebied is ongetwijfeld één van de gebieden waar het concept van de wereld zijn oorsprong heeft, evenals de relaties via welke het bij ons bekende universum georganiseerd is. Uit deze regio is het concept van het universele, evenals de kritische gedachte, afkomstig, met andere woorden het instrument om het algemene te bevatten en het bijzondere te onderscheiden. Wegens zijn geschiedenis zou het de spil moeten vormen van elke geslaagde mondialisering. Welnu, het tegenovergestelde is het 18
geval. Sinds enkele eeuwen is deze ruimte immers het toneel van opeenvolgende radicale omwentelingen van de machtsverhoudingen, de rijkdom en de invloed. Het is net alsof de mondialisering in het Middellandse-Zeegebied gebaseerd is op een oud cultureel litteken. In deze context wordt mondialisering er meer dan elders bezien als een proces dat leidt tot uitschakeling en marginalisering. De huidige ontwikkeling draagt bij tot deze beeldvorming. Er zijn drie aspecten die tezamen de wanorde benadrukken : Ten eerste onthult de mondialisering, door het blootleggen van de economische, sociale en financiële structuren in alle maatschappijen, zowel hun troeven als hun handicaps, doordat het instabiele karakter van bestaande systemen wordt benadrukt en de reeds meer kwetsbare maatschappijen worden verzwakt. Ten tweede treedt er, onder invloed van een voornamelijk economisch en financieel liberalisme, een versnelde toename op van de onderlinge afhankelijkheid, hetgeen maatschappijen die kampen met interne chaos en druk van buitenaf verder destabiliseert. Tot slot brengt mondialisering zelf zijn eigen complexiteit mee, bijvoorbeeld door het gecombineerde effect van standaardisering en fragmentatie, het beginsel en de mechanismen van het verbodene, alle met elkaar strijdige factoren die zowel in de werkelijkheid als in de beleving van de mens reële verwarring ten gevolge hebben. Nog slechts weinige analisten hebben geleerd te aanvaarden dat de mondialisering niet, of niet meer, een proces van verandering binnen gevestigde structuren is, maar een heroverweging van de structuren zelf, van regels, van ijkpunten en van verhoudingen. Daar waar was vastgesteld dat sprake was van een geheel, moeten we verschillen zien, daar waar verdeling heerste, tekenen zich affiniteiten af. Deze tendens tot ontmanteling, ofschoon vast en zeker vol nieuwe mogelijkheden, biedt hen die erdoor geraakt worden geen zichtbare voordelen. Het is tijd voor de terugkeer van de politiek. Dit is overduidelijk - en op jammerlijk wrede en spectaculaire - wijze gebleken op 11 september 2001. De terugkeer van de politiek is tevens het antwoord op andere bloedige uitingen van extremisme in het Middellandse-Zeegebied: de oorlogen op de Balkan, het IsraëlischPalestijnse conflict, de opkomst van het terrorisme en de sluipende toename van veiligheidsmaatregelen als reactie op de aldus ontstane angst. In een wereld waarin mondialisering een toekomst geregeld door de economie mogelijk maakt, belemmert het Middellandse-Zeegebied het streven van volkeren naar een democratisch systeem en verdediging van rechten, dat wil zeggen het primaat van het "gemeenschappelijke goed" dat wordt beheerd door de politiek. Deze wederopstanding van de politiek is echter niet het antwoord op alles, alleen daarmee de essentie wordt ontkend, namelijk de noodzaak van reconstructie van kaders en ijkpunten, van referenties en regels. De nationale context waarmee de politiek vertrouwd is, is niet langer voldoende om de vraagstukken die op het spel staan het hoofd te bieden (zie punt 1.1. hiervoor). Ideologie biedt dan een ontsnappingsmogelijkheid uit deze onzekerheid, door een tegenwicht te bieden door zekerheden te scheppen. Aldus zien we in het Middellandse-Zeegebied, op de ruïnes van vroegere kaders, karikaturale visies van de wereld ontstaan : simplistische antwoorden op complexe mondialiseringsvraagstukken 19
waarvoor subtiel onderdelen van de menselijke werkelijkheid worden gekarikaturiseerd en aangewend om de culturele diversiteit te transformeren tot een botsing der "beschavingen". Deze fameuze beschavingen bestaan echter niet als voltooide, op zich zelf staande entiteiten, want ze zijn in de loop van de geschiedenis volledig met elkaar vervlochten geraakt [zie punt 1.3(ii) hiervoor]. Zelf als we de ene of de andere groep in zijn geheel onder deze noemer zouden willen brengen, zou dit een dubbele absurditeit zijn : allereerst door "blokken" te vormen door kunstmatige scheidslijnen te trekken op grond van specifieke aspecten en deze onderdelen als het geheel te beschouwen, ten tweede door te ontkennen dat altijd binnen de meest hechte gehelen de snelste differentiaties worden waargenomen, terwijl entititeiten die in alles verschillend lijken, ontdekken dat ze veel gemeen hebben, hetzij ten opzichte van derden, hetzij met betrekking tot ontwikkelingen waarmee zij beide te maken hebben. (ii) Uit dit alles blijkt dat het dringend noodzakelijk is terug te keren naar de bron door duidelijk te maken uit welke elementen deze "blokken" zijn samengesteld. Aldus kan eenieder zich ervan bewust worden dat alle individuen en groepen in de wereld van vandaag in één en dezelfde wereld leven die zich laaft aan hun verschillen en deze niet doet vervagen, wel in tegendeel, erdoor wordt gevoed. Deze verschillen, bron van conflicten indien zij tegenover elkaar worden gezet, zijn in de wereld van vandaag onbetaalbare troeven die noodzakelijk zijn om onze gezamenlijke toekomst gestalte te geven. De culturele samenwerking is één van de belangrijkste manieren om dit doel te bereiken. Om tot stand te komen moet deze samenwerking uitgang van de concrete werkelijkheid : Allereerst de dominante ideologieën die tot het verleden moeten gaan behoren, of het nu gaat om de hernieuwde tendens in het Westen tot demonisering van een vijand die wordt geïdentificeerd met terrorisme en, door onterechte projectie, de Islam via radicale moslimfundamentalisten die aanhangers zijn van het terrorisme, of de verbeelding van de moderne westelijke wereld als een te bestrijden satan, zoals sommige religies hun volgelingen voorhouden. Nationalisme dat exclusief gebaseerd is op identiteit en de vaak ermee gelieerd tegenpool, maffianetwerken die actief zijn over staatsgrenzen heen, welke gemakkelijk kunnen "uitmonden" in klassiekere maar niet minder schadelijke ideologieën, komen steeds frequenter voor. Daarenboven is momenteel onmiskenbaar sprake van een parallelle ontwikkeling waarbij in het noorden een geruststellend pacifistisch egalitarisme, blind voor het lijden elders (waartegen het zichzelf beschermt), ontstaat, en een uit wanhoop geboren islam in het zuiden, beide veeleer symptomen van een malaise dan constructieve antwoorden. Vervolgens de geopolitieke realiteit, met allereerst de open wonde van de oorlog in het Heilige land, maar het zou naïef zijn geen aandacht te besteden aan de veiligheid, olie, migratie en ecologische vraagstukken en niet te vergeten smokkel van allerlei aard en de georganiseerde misdaad. Tot slot, op een dieper niveau, de fundamentele veranderingen vertegenwoordigd door:
20
Subtiele verschuivingen in het internationale recht, waar vandaag duidelijk voorrang wordt gegeven aan de bevordering van democratische ideeën op zowel binnenlands als internationaal niveau ; De moeizame aanpassing van de natiestaten, enerzijds niet bereid hun autoriteit af te staan, maar anderzijds niet opgewassen tegen problemen die het niveau van de staat overstijgen ; De veranderende rol van zowel de enige supermacht, Amerika, als de internationale instellingen en NGO, waarbij het internationale toneel voortdurend gewijzigd wordt door de wisselwerking tussen hun werkterreinen en methodes. Tegen deze achtergrond is sprake van drie ingrijpende transformaties, namelijk op demografisch, economisch en politiek vlak, die zich in respectievelijk het noordelijk en het zuidelijk Middellandse-Zeegebied op geheel andere wijze voltrekken. Van transformaties is bekend dat het riskante periodes zijn en, ofschoon er redenen zijn om aan te nemen dat hieruit nieuwe relaties tussen de partijen aan weerszijden van de Middellandse Zee zullen groeien (bijvoorbeeld een oprecht partnerschap tussen het verouderde, rijke noorden en het zuiden met een grote jonge groep werkzoekenden) dat er wegens het tijdsbestek dat deze aanpassingen vereisen, sprake kan zijn van ernstige risico's. De vraag is hoe we erin kunnen slagen de politieke gemeenschappen te vormen die noodzakelijk zijn voor het bevorderen van democratisch pluralisme, bijvoorbeeld in samenlevingen waar het bindmiddel van de natiestaat, meer bepaald de islam, de inzet is geworden van de strijd tussen extremistische religieuze groepen en etnische of tribale minderheden. In deze samenlevingen, waar moet worden afgerekend met de fatale combinatie van armoede en alfabetisme, vervuilt het geld, dat het democratische leven in het noorden vergiftigt, in combinatie met de corruptie in het zuiden de geest van de ontluikende democratie zelf voordat deze wortel kan schieten. De burgermaatschappij is bezig zich te organiseren en te consolideren. Samen met betrokken belangengroeperingen en staten zullen zijn nog belangrijke en vernieuwende stappen moeten zetten om te voldoen aan de noodzaak van effectieve democratisering en een participatiecultuur te bevorderen. Dit alles is cruciaal. Het zou een illusie zijn te pretenderen dat al deze dominante factoren binnen de Dialoog van volkeren en culturen beheerst zouden kunnen worden. Toch is er voor de Dialoog een eigen ruimte, reikwijdte en betekenis weggelegd als onmisbaar element bij de vormgeving van een afdoend regionaal antwoord op de uitdagingen van de mondialisering. (iii) De opeenstapeling van allerlei acties, programma's en initiatieven van culturele aard, in de traditionele betekenis van het woord, kan vanzelfsprekend niet beschouwd worden als een beleid: dit bewijst veeleer hoezeer de culturele dimensie is gemarginaliseerd en hoe groot het onbegrip is van de rol van deze interculturele Dialoog. De Dialoog wordt voorts bevorderd noch gevoed door de versnippering van de initiatieven, dat een samenhangend optreden in de weg staat. Deze situatie verergert de ontgoocheling van de bevolkingen van de zwakste landen en leidt bij besluitvormers tot een zekere "vermoeidheid". Het Euro-mediterraan partnerschap (EMP), veruit het meest globaal van opzet, neemt evenwel een belangrijke plaats in binnen de Dialoog. Dit partnerschap is met instemming begroet, 21
zowel omwille van wat het tot het verleden moest veroordelen – in zekere zin het koloniale pact - als omwille van wat het moest inluiden – een zone van vrede, veiligheid, stabiliteit en gedeelde welvaart. Helaas werd op het moment dat de Dialoog werd uitgedacht over het hoofd gezien dat deze nog een andere dimensie diende te hebben. Het proces van Barcelona, slachtoffer van ambivalentie tengevolge van ontwerpfouten, van de kloof tussen de aspiraties en de beperkte middelen en mechanismen om deze te bereiken, gijzelaar van de integratie in het noorden en de ontstentenis ervan in het zuiden, heeft hoe dan ook de merite te bestaan, ook al luistert het te veel naar de beperkingen en de belangen van de EU. De ontgoocheling omtrent het Partnerschap is klaarblijkelijk even groot als de hoop die het schiep. Het blijkt niet eenvoudig om het proces vlot te trekken, ondanks de vastberadenheid om het nieuw leven in te blazen die werd aangekondigd in Valencia. Het derde onderdeel, het menselijk en cultureel partnerschap, is ongetwijfeld het zwakste punt. Ondanks enkele resultaten lijkt het hoofdzakelijk gericht op de immigratiepolitiek. Zal dit beperkt worden tot de overeenkomsten inzake hernieuwde toelating, waarbij de EU tot het zo verguisde "fort Europa" wordt herschapen ? De geest van Schengen en het steeds restrictievere immigratiebeleid in de lidstaten, die hun grondgebied afsluiten voor de andere helft van de partners , hebben het gereduceerd tot een "virtueel" partnerschap door het nog meer van zijn geloofwaardigheid te ontnemen. Deze uitdagingen kunnen wij alleen het hoofd bieden als eenieder daarvoor verantwoordelijk wordt gemaakt. Te beginnen bij het veranderen van onze leefwijze, zo vernietigend voor de beperkte hulpbronnen en de kwetsbare ecosystemen. Een reële en doeltreffende dialoog en de samenwerking tussen gelijken vormen – wegens de onderlinge afhankelijkheid en de mondialisering – de enige weg naar een afdoend antwoord op de bezorgdheid van ons allen. 1.5. Een dialoog die gisteren wenselijk was, is vandaag bittere noodzaak geworden … De dialoog, gisteren nog slechts een wens, is vandaag meer dan ooit een bittere noodzaak. Niet alleen om de handen ineen te slaan om de ideologie van de botsing der beschavingen onschadelijk te maken, maar om een einde te maken aan de onwetendheid, waarvan het concept van de botsing zelf één van de schadelijkste concepten vormt . Want het gaat veeleer om een botsing der onwetendheden, die veel meer schade zou kunnen toebrengen. Maar wat is de plaats van een werkelijke Dialoog tussen volkeren en culturen, wanneer cultuur en religie tot instrument zijn gemaakt in de strijd tegen de "gevestigde orde", zowel intern als internationaal ? Welke plaats heeft de cultuur, in een tijdperk waarin de mondialisering van risico's en de privatisering van geweld hebben geleid tot een erosie van de - zowel collectieve als individuele - veiligheid, een absolute prioriteit, en waardoor de handhaving ervan bijzonder ingewikkeld is geworden? En welke plaats is er voor de Cultuur in een tijdperk waar het ideaal van de naties wordt uitgedrukt in termen van "concurrentievermogen" en marktaandelen ? Welke plaats is er voor de culturele diversiteit, in een tijdperk van standaardisering en het politiek of cultureel correcte? Zo vele vragen die zich in alle hevigheid opdringen, zeker in het Middellandse-Zeegebied als regio waar een zo groot deel van onze geschiedenis ontspringt en als bakermat en ontmoetingplaats van de beschavingen, maar waar thans alle breuklijnen samenkomen nu 22
dit gebied het strijdtoneel is geworden van structureel geweld, zowel letterlijk als figuurlijk . Dit geweld kan echter een nog veel verraderlijker, ja perverse vorm aannemen wanneer racistische, met name antisemitische en anti-islamitische, uitingen tot de dagelijkse praktijk gaan behoren. Alleen via een dialoog gebaseerd op respect voor de culturele diversiteit en de vrijheid van geweten, evenals op de actieve bevordering van de neutraliteit van de openbare ruimte, kunnen deze krachten die aansturen op uitsluiting worden gedwarsboomd. Alvorens de onderliggende redenen aan de orde te stellen en te onderzoeken wat uiteindelijk met de interculturele dialoog in het Middellandse-Zeegebied moet worden bereikt, is het dan ook noodzakelijk om allereerst zowel op mondiaal als Euro-mediterraan niveau de strategische, politieke en economische context te analyseren die ten grondslag ligt aan de dialoog en de achtergrond vormt waartegen deze moet worden gevoerd. II. EEN INTERCULTURELE DIALOOG IN OPBOUW 2.1. De dialoog tussen volkeren en culturen: een cruciale uitdaging voor de Euromediterrane betrekkingen Voor de volkeren ten noorden en ten zuiden van de Middellandse Zee vormt de belangrijkste uitdaging samen, met respect voor hun onderlinge verschillen en niet langer afzonderlijk, het hoofd te bieden aan de onzekerheden waarmee zij geconfronteerd worden en aan de internationale wijzigingen. De inzet op termijn is het ontwikkelen van zowel het gevoel als de perceptie van een gedeelde toekomst. De dialoog tussen volkeren en culturen dient dus een doorslaggevende rol te spelen bij de opbouw van een Euromediterrane ruimte die samenhangt en een reële zin heeft. Daartoe zal die dialoog verder moeten reiken dan de klassieke mechanismen van samenwerking en van internationale en regionale bijstand. Hij zal ook zijn bindmiddel moeten vinden in de kennis en het wederzijds begrip, niet alleen van staten en instellingen maar ook en vooral van samenlevingen en personen die binnen deze gezamenlijke ruimte leven. Bij gebrek aan een dergelijke rol - die een belangrijke wijziging van aanpak en gedrag impliceert, zowel in het noorden en het zuiden als binnen de noord-zuidbetrekkingen -, bestaat er een groot risico dat de (nieuwe en oude) sterke krachten die in deze ruimte werkzaam zijn, zich in negatieve en niet in postieve zin aaneensluiten: "wederzijdse herinneringen en denkbeelden", die een nieuw elan hebben gekregen en zelfs tot instrument worden gereduceerd in de naam van doelstellingen van dominantie, wraak of het op zichzelf terugplooien, die ieder vooruitzicht op een gemeenschappelijke actie uitsluiten; het fragieler worden van de identiteiten als gevolg van de impact van de mondialisering en de interpenetratie van culturen en levenswijzen (vooral in de armste landen) door handel, reizen, beeldcultuur ....; druk van de expanderende migratie (130 miljoen personen in de wereld) en van de "gevestigde" immigratie op de onthaallanden zowel ten noorden als ten zuiden van de Middellandse Zee;
23
effect van de onopgeloste conflicten en van het veel te lang uitblijven (Israëlisch-Arabisch conflict) van een billijke oplossing voor deze conflicten, waardoor iedere dag weer wordt getwijfeld aan de reële wil van de internationale gemeenschap en een diepgaande bitterheid en een drukkend gevoel van "twee maten en twee gewichten" ontstaat; effect op Europa van de veroudernig van zijn bevolking en zijn sterke uitbreiding naar het oosten van het contingent, in duidelijke termen van groei- en machtspotentieel maar ook in termen van een moeilijke convergentie van de politieke belangen, waarden en prioriteiten, kortom van de mogelijkheid om zich voor de Ander open te stellen; cumulatieve verschillen tussen de noordelijke en de zuidelijke oever: demografische verschillen, verschillen in ontwikkelingsniveau en in niveau van de autoriteit; verschil in de plaats van de religie binnen de betrekkingen tussen samenleving en politieke en administratieve macht; verschil in de status van het individu en de interpretatie van zijn onvervreemdbare rechten; verschil inzake flexibiliteit en aanpasbaarheid van de nationale samenlevingen wat betreft het creëren van de nodige banden tussen culturele identiteit en nationaliteit; verschil inzake de regelgevende capaciteit van de nationale overheidsinstanties. Deze krachten, die specifiek zijn voor de Euro-mediterrane ruimte, interageren voortdurend met de grote ontwikkelingen in de wereld en van de geopolitiek en met de klassieke tegenstellingen die door dergelijke ontwikkelingen ontstaan: nieuwe risico's en nieuwe bedreigingen (terrorisme; verspreiding van massavernietigingswapens); financiële onstabiliteit; afbrokkeling van het internationaal systeem en met name van de UNO; uniformisering tegenover het streven naar differentiatie. Het doel is dus een relatie op te bouwen die samen met het economisch en commercieel partnerschap wordt uitgebouwd en ontwikkeld en eventueel te komen tot een politiek en veiligheidspartnerschap dat in de toekomst vorm zou kunnen krijgen en een solide en op gelijkheid gebaseerd proces zou kunnen creëren om in de gehele Euro-mediterrane ruimte een "samenleving te creëren die aandacht heeft voor verschillen en respect voor de specificiteiten" en die de nadruk legt op het "willen samenleven". De dialoog tussen volkeren en culturen, die moet worden herschreven vergeleken met de verklaring van Barcelona - verklaring die in een heel andere internationale context was opgesteld en goedgekeurd - moet de belangrijkste drager van dit nieuwe proces vormen. Zulks veronderstelt dat in het kader van het Euro-mediterraan partnerschap zoals dat vandaag bestaat en morgen in het kader van het nabuurschapsbeleid zal bestaan, aan de dialoog een plaats en een rol worden toegekend die hij vandaag absoluut nog niet heeft. 2.2. Plaats en rol van de dialoog tussen volkeren en culturen binnen een actieve Euromediterrane ruimte Wat van bij het begin duidelijk moet worden begrepen is dat de dialoog tussen volkeren en culturen geen ondergeschikte dimensie van de Euro-mediterrane relaties kan zijn die een plaats naast de andere dimensies krijgt ("het stiefkind" van het proces van Barcelona) maar dat hij afgezien van zijn specifieke actieterreinen een horizontale dimensie moet krijgen waarbij aan alle aspecten van de Euro-mediterrane betrekkingen een gemeenschappelijke leefwijze wordt toegekend zoals al eerder gezegd.
24
Een dergelijke rol moet op solide basis worden geconstrueerd: hij heeft immers geen vanzelfsprekend karakter, zoals duidelijk blijkt uit de organisatie en de werking van de associatieovereenkomsten tussen de Unie en elk van haar mediterrane partners. Deze overeenkomsten, die door een Associatieraad en een Associatiecomité worden beheerd via een internationaal model en besprekingen op basis van unanimiteit tussen vertegenwoordigers van de regeringen (zonder dat er sprake is van de systematische instelling van gemengde parlementaire commissies) laten slechts weinig ruimte over voor overleg en vooral overleg met de actieve krachten in de samenleving (lagere overheidsinstanties, sociaal-economische actoren), die zowel in het noorden als in het zuiden een centrale rol zouden moeten spelen. Hoe kan men zich onder deze omstandigheden voorstellen dat de betrekkingen de bindende kracht vormen die leidt tot de kennis en het wederzijds begrip waarnaar wij streven ? Wij hebben duidelijk een andere aanpak en een andere praktijk nodig. Deze zaak, die totnogtoe weinig aandacht heeft gekregen, is zo belangrijk dat zij onverwijld moet leiden tot een krachtdadig en concreet engagement, waarbij niet alleen regeringen en instellingen maar ook burgers en volkeren zijn betrokken. Dit proces lijkt enigszins op de stappen die de uitgebreide Unie onlangs heeft gezet op weg naar een "grondwet", waarbij plaats wordt ingeruimd niet alleen voor het streven naar doeltreffendheid maar ook voor de relatie van goed nabuurschap, het respect voor de mensenrechten en de handhaving van de hoogste democratische eisen. Europa en de Euro-mediterrane ruimte bevinden zich elk "op een tweesprong"; beide moeten streven naar nieuwe wegen en nieuwe benaderingswijzen, zo niet riskeren zij dat de sterke krachten waarover in de inleiding is gesproken, zich negatief aaneensluiten, met onoverzienbare gevolgen. Dit herzieningsproces veronderstelt het creëren van een werkelijk Euro-mediterraan parlement dat beschikt over reële initiatief- en controlebevoegdheden en democratische werkwijzen in de gehele Euro-mediterrane ruimte stimuleert. Het proces veronderstelt vooral dat uitgaande van een gezamenlijk vastgelegd geheel van doelstellingen en basisbeginselen, een gezamenlijk en evenwichtig institutioneel draagvlak wordt gecreëerd waardoor de dialoog tussen volkeren en culturen de Euro-mediterrane relatie tot de zijne kan maken en hem die bijzondere kwaliteit verlenen om binnen het kader van die relatie zowel aan de impact van de mondialisering als aan de internationale betrekkingen een menselijker karakter te geven. 2.3. Gemeenschappelijke grondbeginselen (i) Wat betreft de dialoog tussen volkeren en culturen zijn sommige grondbeginselen essentieel, waarbij het van belang is deze beginselen duidelijk en in overleg vast te stellen, ze concreet te beschrijven tot en met hun praktische regels en na te gaan of zij in de praktijk worden nageleefd. Het is vanuit dit praktisch oogpunt dat wij onderstaande reeks grondbeginselen hebben opgesteld en hiërarchisch geordend : (1) Het respect voor de Ander, zonder hetwelk relaties onmogelijk zijn. 25
(2) Gelijkheid op alle niveaus : tussen staten, volkeren, culturen, individuen, mannen en vrouwen, enz. (3) De absolute en volledig onbeperkte vrijheid van geweten, die afhankelijk is van de twee voorgaande beginselen. (4) Solidariteit op alle niveaus en alle gebieden, waarbij de samenlevingen van het zuiden een specifieke bestemming voor te stellen hebben. (5) Tenslotte de kennis, het grondbeginsel van de dialoog en van de waardering voor de Ander, die zonder twijfel het eindpunt van de andere beginselen vormt maar ook de voorwaarde voor hun voortbestaan in het dagelijkse leven van de samenlevingen en de individuen. Het is inderdaad van essentieel belang deze grondbeginselen regelmatig en in onderling overleg te verrijken wat betreft hun inhoud en hun ontwikkeling. Het eerste principe is ongetwijfeld het volledig respect voor de Ander, met dien verstande dat er tussen volkeren en culturen in de Euro-mediterrane ruimte geen belangrijker verhoudingen kunnen bestaan dan de wederzijdse contacten en de vrijheid van geweten (derde grondbeginsel), waarbij deze laatste absoluut en zonder enige beperking moet zijn. Sindsdien vormt de algemene verspreiding van de democratische waarden en van de rechtsstaat een geloofwaardig vooruitzicht voor alle landen van het Middellandse-Zeegebied. De argumenten die zich baseren op de verdediging van het pseudo-particularisme of op de zogezegde onontvankelijkheid van bepaalde culturen voor de mensenrechten en de democratie verliezen hierdoor iedere schijn van geloofwaardigheid. In die zin zijn deze argumenten tegengesteld aan de denkwijze van Leopold Sedar Senghor, die inhoudt "vivre le particularisme jusqu'au bout pour y trouver l'aurore de l'universel" (volledig opgaan in het particularisme totdat we het universele zien gloren). Het opgeven van een onbezonnen relativisme in een wereld die diepgaand verstoord is door de plotselinge radicalisering van conflicten kan evenwel niet worden beschouwd als identiek met uniformiteit, want de democratie draagt noodzakelijkerwijs het stempel van de culturen waarin zij zich heeft ontwikkeld. Dit beginsel van wederzijds respect moet leiden tot een gewijzigde houding opdat ook de attitudes veranderen. Het houdt in dat "de geschiedenis gezamenlijk opnieuw wordt bekeken", al was het maar om de bijdrage van beide zijden te herkennen en ook al die min of meer langdurige periodes waarin dat beginsel door deze of gene met voeten is getreden. Deze gezamenlijke taak kan slechts tot een goed einde worden gebracht indien zij nauwgezet en zonder enige zelfingenomenheid bij de interpretatie van het verleden wordt uitgevoerd. De vormings- en informatie-elementen identificeren, die de basis vormen om op alle niveaus van de betrokken samenlevingen de kennis bij te brengen en te verspreiden, te beginnen met de jongsten in de scholen en het brede publiek in de media, zou een goed uitgangspunt zijn om het wederzijds respect binnen de realiteit van vandaag, het wereldbeeld en de toekomstplannen te bevorderen. Dit principe van werkelijk wederzijds respect dat na zijn invoering degelijk in stand wordt gehouden, leidt tot een tweede grondbeginsel, namelijk dat van de gelijkheid in de diversiteit, dat wordt geconfronteerd met de verschillende ongelijkheden die kunnen worden vastgesteld. Gelijkheid is geen relativiteit. Het gelijkheidsbeginsel waarover wij het hier hebben moet een concrete inhoud hebben : het gaat om de gelijkheid binnen de 26
deelname aan de dialoog en de toegang tot wederzijdse contacten op gelijke voet, kortom alle dingen die niet het voorwerp van een verordening vormen maar tot het dagelijkse leven behoren. De gelijkheid die spontaan door de culturele banden wordt uitgedrukt - en waarvan de cultuur de natuurlijke habitat vormt - dient snel zichtbaar te worden in alle aspecten van het Euro-mediterrane nabuurschap. Instellingen met verschillende partners, zoals de Euro-mediterrane stichting, kunnen snel op korte zowel als lange termijn, inspelen op deze wens die is uitgegroeid tot een eis. Daartoe dient deze Stichting in haar werking en in de keuze van haar actieterreinen bepaalde actieprincipes te verspreiden en toe te passen (zie hierna, punt 3.2). Het zou werkelijk een diepgaande vernieuwing van de Euro-mediterrane ruimte zijn indien ze uitgroeit tot de gepriviligieerde plek waar allen een permanente inspanning leveren tot dit gelijkheidsbeginsel (gelijkheid tussen staten, volkeren, culturen, individuen, mannen en vrouwen), die verder gaat dan de (geheel respectabele) verschillen en de ongelijkheden die zich al te vaak voordoen. De gelijkheid uitroepen tot een basisbeginsel van de dialoog in de Euro-mediterrane ruimte vereist dat de vrouwen er de actoren en de eerste begunstigden van zijn. Wij moeten er ons immers permanent bewust van zijn dat het met de cultuur binnen deze ruimte slechts goed zal gaan indien de vrouw haar rol ten volle kan spelen - de vrouw als drager van een algemene wijziging en niet de vrouw als een categorie onder de andere. Het vooruitzicht van een rustig nabuurschap en het netwerk dat daaraan vorm zal geven, beide kunnen slechts een bestaansrecht hebben wanneer zij de vrouwen integreren als dragers van een transformatie die uitkijkt naar de toekomst aangezien zij de kern van de opvoeding en van de interpersonele relaties vormen - en dus van een radicale metamorfose van de civiele samenleving ten noorden zowel als ten zuiden van die ruimte. Alleen de vrouw kan immers een band slaan tussen werelden die vaak al te zeer op zichzelf zijn geconcentreerd en die zonder haar elkaar blijven negeren en zich blijven baseren op onrust en immobilisatie. De vrouwen zijn immers de hoedsters van de tradities maar staan heel sterk open voor wijzigingen en emancipatie; zij hebben de unieke vaardigheid om dagelijks de dialoog op gang te houden, zowel in het specifieke als in het universele. Maar, zoals is gebleken uit het rapport van de UNDP (Programma van de Verenigde Naties voor Ontwikkeling) over "de menselijke ontwikkeling in de Arabische wereld" zijn de vrouwen in het algemeen de meest dynamische actoren van de economische ontwikkeling, ondanks de discriminaties waaronder zij blijven lijden. Het gelijkheidsbeginsel, dat verwant is aan het beginsel van wederzijds respect, zou een eindeloze rijkdom aan voorstellen en ideeën kunnen produceren, die uitsluitend zouden worden beoordeeld aan de hand van hun respectieve merites en niet in het licht van de macht en het (economisch, financieel, militair of ander) gezag van degene die ze heeft geformuleerd. Het is door dergelijke initiatieven, die zijn toegespitst op het gemeenschappelijk Euromediterraan belang, dat het concept zal groeien van een gemeenschappelijke toekomst en dus een noodzakelijke solidariteit (vierde grondbeginsel), die zelf geworteld is in een steeds "grondiger kennis van de volkeren en de culturen" (vijfde grondbeginsel). (ii) Deze grondbeginselen (die in een handvest moeten worden opgenomen) moeten een krachtdadige steun en een reëel richtsnoer vormen voor allen die zich verantwoordelijk achten voor de opbouw van de Euro-mediterrane ruimte, gaande van staatshoofden, plaatselijke verenigingen, groeperingen van burgers, tot parlementaire verenigingen, vakbonden en NGO's. Opdat zulks mogelijk zou zijn, dienen de grondbeginselen die de 27
dialoog structureren zich uit te splitsen in vijf actieprincipes die de wijziging moeten structureren: Billijkheidsbeginsel ten dienste van de gelijkheid: het gaat immers om een dialoog over verschillende wijzen om gedeelde waarden in de beschaving te interpreteren - en te concretiseren - en niet om een dialoog (die meestal op ongelijke basis verloopt) tussen beschavingen, die moet worden opgestart en ontwikkeld. Internaliseringsbeginsel en beginsel van gedeelde verantwoordelijkheid, wat samenhangt met het voorgaande: het gaat erom een eind te maken aan het gevoel van achtergesteldheid dat sommige partners uit het zuiden ervaren. Zulks is bijzonder belangrijk in de context van het Euro-mediterraan partnerschap en zou om te beginnen concrete vorm moeten krijgen in de oprichting van gezamenlijke instellingen die zouden bijdragen tot het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van alle partners. Horizontaliteitsbeginsel: op het gebied van de cultuur - een term die, om duidelijk te zijn, hier wordt gebruikt in de antropologische betekenis van het woord - heeft iedere vraag die binnen een bepaalde context of geografische as (noorden, zuiden, noord-zuid/zuidnoord) aan de orde wordt gesteld, een weerslag op andere kwesties, net zoals ieder initiatief. Beginsel van kruisbestuiving : de culturele dialoog mag niet geïsoleerd verlopen van andere aspecten (politiek, economie, veiligheid) van de relaties tussen volkeren en landen maar moet zich daarmee voeden en ze op zijn beurt eveneens voeden. De dialoog tussen volkeren en culturen krijgt slechts een toegevoegde waarde wanneer hij al die andere aspecten een coherentie verleent, die acceptabel voor allen is. Samenwerkingsbeginsel (ten dienste van de solidariteit) om de aangegane dialoog zo concreet mogelijk te vertalen, dicht bij de reële behoeften en uitdagingen. 2.4. De noodzakelijke gezamenlijke institutionele steun (i) Om een gevoel van individuele of gedeelde verantwoordelijkheid bij alle besluitvormers en actoren te stimuleren, is het absoluut noodzakelijk dat de grondbeginselen worden beschermd en afgewisseld, niet alleen door hun omzetting in de operationele principes die als handleiding kunnen dienen maar ook door het creëren van een gezamenlijk institutioneel mechanisme waarin de machten en tegengestelde machten elkaar goed in evenwicht houden. In afwachting van het opzetten van een dergelijk mechanisme zal de Euro-mediterrane stichting de enige gezamenlijke institutionele plaats - en de enige band zijn waar de overgang van het doenbare naar het wenselijke zal plaatsvinden. De Euro-mediterrane Raad, de Associatieraden en het Associatiecomité zijn niet voldoende noch voor de bescherming, noch voor de afwisseling, noch om een goed evenwicht van machten en bevoegdheden te verzekeren. Het is trouwens ongetwijfeld niet volledig per toeval dat het in het kader van de Europese Unie nodig werd geacht een Europees Parlement op te richten (dat eerst een voortzetting van de nationale parlementen was en vervolgens met directe universele verkiezing tot stand kwam), een Europese Commissie (hoedster van de verdragen en houdster van een voorstelmonopolie in het licht van het gemeenschappelijk belang), een Hof van Justitie dat recht spreekt, een Comité van de regio's en een Economisch en Sociaal Comité. 28
Zonder enigszins te willen aansturen op een zuivere en eenvoudige transpositie is het duidelijk dat hier toch denkwerk nodig is, op dezelfde wijze als betreffende het pad waarlangs het institutioneel apparaat van de Europese Unie geleidelijk tot stand is gekomen. (ii) Aangezien de dialoog tussen volkeren en culturen voor de Euro-mediterrane ruimte een cruciaal belang aanneemt, dat tijdens de Verklaring van Barcelona in november 1995 door niemand werd vermoed, waarom niet beginnen met deze gezamenlijke institutionele steun ? Het "stiefkind" van het proces van Barcelona zou aldus - teken des tijds - de voortrekker van de toekomstige Euro-mediterrane betrekkingen worden. Er zou een Euro-mediterrane raad van cultuur en onderwijs komen (het is toch werkelijk paradoxaal te constateren dat sinds de lancering van Barcelona slechts twee sectorale ministerconferenties over het dossier cultuur hebben plaatsgevonden, terwijl de ministers van onderwijs en onderzoek nooit zijn bijeengekomen). Er zou een Euro-mediterrane parlementaire vergadering zijn, met in het kader daarvan een invloedrijke Commissie voor de dialoog tussen Volkeren en Culturen. Er zou een Stichting zijn, die samen met de parlementaire vergadering de partners zou wijzen op de tekortkomingen ten opzichte van de grondbeginselen en die samen met de Raad programmaprioriteiten zou uitwerken, een autonome evaluatie van de lopende culturele programma's en de culturele impact van de andere maatregelen (privatisering, commerciële openstelling, visa- en immigratiebeleid, strijd tegen discriminatie, ...) die haar terecht ten goede komen. Bij de uitoefening van haar creatieve rol zou deze Stichting zoveel mogelijk rekening moeten houden met de ervaringen en initiatieven van plaatselijke instanties, waarbij de nadruk wordt gelegd op de waardevolle plaats die deze innemen en de wijze waarop zij de dagelijkse interculturele dialoog zouden moeten uitbreiden. De actoren van de civiele samenleving, die hetzij naar geografische hetzij naar thematische criteria zijn georganiseerd, zouden volledige toegang hebben tot elk van deze drie gezamenlijke instellingen, die afzonderlijk en samen een veel beter inzicht zouden hebben in de moeilijkheden en uitdagingen van een werkelijke dialoog tussen volkeren en culturen en in de wijze waarop die doeltreffend kunnen worden weggewerkt. 2.5. De heterogeniteit van de ontvangers van onze aanbevelingen en van de voorwaarden voor haalbaarheid waaraan moet worden voldaan Wij moeten rekening houden met de heterogeniteit van de actoren van de dialoog en de ontvangers van onze aanbevelingen. Wij zijn eveneens tot de conclusie gekomen dat het met het oog op de doeltreffendheid van de dialoog noodzakelijk was de diversiteit van de haalbaarheidsvoorwaarden (politiek, institutioneel, economisch, maatschappelijk) onder de loep te nemen opdat deze aanbevelingen resultaat opleveren. Ons denkwerk en onze aanbevelingen tot actie, die van de meest structurele tot de meest specifieke aspecten gaan, richten zich naar ons gevoel tot een grote diversiteit van ontvangers, die meestal actoren van de dialoog zijn. Zij die het beleid inzake het nabuurschap van de Europese Unie zullen uitstippelen en opbouwen, teneinde met haar en rond haar een "vriendenkring" tot stand te brengen 29
enerzijds, en anderzijds ervoor te zorgen dat de Unie - gezien vanaf het zuiden - door het maximumaantal mensen als een "bevriende organisatie" wordt beschouwd. Zij die in de zuidelijke zowel als de noordelijke staten verantwoordelijk zijn voor en geëngageerd in het beleid en in maatregelen die kunnen bijdragen tot deze noodzakelijke dialoog en tot de vooruitgang die die met zich meebrengt, teneinde iedere vorm van discriminatie, desinformatie, onwetendheid, aanslag op de menselijke waardigheid en ongelijke relaties tussen staten, bevolkingen, mannen en vrouwen en individuen te bestrijden. Zij die binnen de samenlevingen van noord en zuid zich kunnen steunen op onze aanbevelingen, teneinde de politieke leiders te verzoeken ze te concretiseren met respect voor de beginselen en de actieconcepten die wij hebben vastgelegd. Opdat deze beknopte "beschrijving" van de actoren niet zou blijven steken in een princiepsfase maar integendeel een concrete vorm zou krijgen, en opdat de dialoog zijn vruchten zou dragen, dienen een aantal haalbaarheidsvoorwaarden van tevoren voorhanden te zijn. De eerste voorwaarde is de bewustwording en het respect van de kant van de politieke besluitvormers aan beide oevers dat cultuur in de eerste plaats handelt over gelijkheid in feite en in beginsel tussen alle betrokken partijen. Opdat dit ook in concreto zo zou gebeuren, dienen de besluitvormers ontvangende partij te zijn bij de "nieuwe institutionele driehoek" die wij hebben vastgesteld (zie hierboven, punt 2.4.), en waarbinnen de Euromediterrane stichting een doorslaggevende rol als "hoedster van de actiebeginselen" van de dialoog toegewezen krijgt (zie hierna, punt 3.2.). Geen enkele cultuuruiting kan aanspraak maken op een dergelijke superioriteit. Alle, hoe verschillend zij ook mogen zijn, hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij een uiting van de menselijke specificiteit zijn, en daarom zijn ze alle gelijk. De tweede voorwaarde, die hier rechtstreeks uit voortvloeit, heeft betrekking op het feit dat de Europese Unie en haar buurlanden in het Middellandse-Zeegebied zich ervan bewust moeten zijn dat zowel intern als binnen het grotere verband waarvan zij deel uitmaken de culturele dimensie van de geschiedenis in wording momenteel cruciaal is. Europa wil zijn identiteit verrijken via alle relaties waaruit die bestaat. De volkeren in het Middellandse-Zeegebied willen graag dat hun bijdrage aan de beschaving in universele zin bekend is en erkend wordt. De betrekkingen tussen Europa en zijn buren in het Middellandse-Zeegebied moeten gebaseerd zijn op wederzijds begrip. De derde voorwaarde is dat aan beide kanten van de Noord-Zuidas die het Euromediterrane partnerschap vormt de wil om de culturele en menselijke dimensie te benutten duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht en concrete vormen aanneemt. In het noorden, waar de oorspronkelijke culturele basis overal moet veranderen en zich aanpassen aan een steeds meer multiculturele, multi-etnische en multinationale samenleving, moet de boodschap tweeledig zijn: leren om deze nieuwe rijkdom te waarderen en streven naar een interculturele dialoog en samenleving, dat wil zeggen gezamenlijk aanvaard en opgebouwd. De culturele dimensie moet voornamelijk gestimuleerd worden via onderwijs (op school, vanaf jonge leeftijd en ook thuis) en door deelname aan het arbeidsproces en samenleven in de gemeenschap, wat ook betrokkenheid van de media vereist. 30
In het zuiden moeten solide en open partners tot stand komen wil de voortgang in het noorden en in de betrekkingen tussen het noorden en het zuiden tot de verwachte resultaten leiden. De boodschap is dus duidelijk: hiervoor moeten de staten en de maatschappelijke organisaties in het zuiden het initiatief nemen. In dit verband is het onontbeerlijk maatschappelijke organisaties te betrekken bij de opzet en ontwikkeling van dergelijke initiatieven willen deze enig effect hebben. Allereerst moet vastgesteld worden hoe "dynamische associaties" (vakbonden, verenigingen, enz.) binnen het maatschappelijk middenveld gevormd en gestimuleerd kunnen worden, en hoe wederzijdse investeringen (juridisch kader, rechtsstaat) gegenereerd en aangetrokken kunnen worden. Hieruit blijkt dat zowel in het zuiden als in het noorden op vergelijkbare wijze prioriteit gegeven moet worden aan het onderwijs, de media, het arbeidsproces en wijkstructuren. Wanneer ergens op de Noord-Zuidas de wijze waarop het Euro-mediterrane partnerschap functioneert niet resulteert in betrekkingen die overeenkomen met de intensiteit van de culturele en interpersoonlijke banden, moet de boodschap luiden: het partnerschap heroverwegen, in het licht van de culturele dimensie en de daarbij behorende beginselen. Dit betekent echter niet dat cultuur een panacee kan zijn of een substituut voor initiatieven op andere terreinen. Door middel van kruisbestuiving kan cultuur richting geven en voor coherentie zorgen omdat hierdoor de menselijke dimensie het hart vormt van het Euro-mediterrane nabuurschap. Het risico bestaat dat er steeds meer onduidelijkheid ontstaat over hoe een waarachtig partnerschap eruit moet zien. Evenwichtig nabuurschap vraagt met name om gedeelde instellingen: om te beginnen de Euro-mediterrane stichting en de Euro-mediterrane bank, spoedig gevolgd door de in 2.4 geschetste "institutionele driehoek". Dergelijke instellingen lijken beter in staat om het begrip culturele gelijkheid in de praktijk te vertalen en een actieve aanpak op politiek en cultureel gebied aan te moedigen. III. ONMIDDELLIJKE HERNIEUWING VAN DE DIALOOG Om het gewenste effect te kunnen hebben op de Euro-mediterrane betrekkingen en een echte proeftuin te kunnen zijn waaruit alle regio’s in de wereld wijze lessen kunnen trekken, moet de hernieuwde interculturele dialoog in zijn uitvoering, van de eerste voorwaarden tot de dagelijkse gang van zaken, het toonbeeld zijn van een hulpmiddel dat duidelijke resultaten oplevert, die als ze niet onmiddellijk meetbaar zijn, toch in ieder geval op termijn zichtbaar moeten zijn. Het duurzaamheidselement is hierbij van wezenlijk belang. De aanbevelingen die wij willen doen aan de politieke besluitvormers en de betrokkenen uit maatschappelijke organisaties vormen een onlosmakelijk geheel in de tijd. De situatie is dringend, in alle betrokken sectoren. Voor bepaalde maatregelen, bepaalde werkingsvormen en de uitvoering van bepaalde instrumenten zijn geduld en volharding nodig, maar er moet onmiddellijk besloten worden om onze specifieke aanbevelingen uit te voeren. Het gaat om de samenhang van het geheel, de algemene doelmatigheid en uiteindelijk om de geloofwaardigheid van alle inspanningen van de verschillende partners die bij de dialoog betrokken zijn. Het succes van een dergelijke dialoog berust in feite op drie onlosmakelijk verbonden elementen. Vooraf moet voldaan worden aan de voorwaarden voor de dialoog, met name aan de belangrijkste voorwaarde, namelijk dat de betrokken partijen in staat zijn een dialoog te voeren. Het belangrijkste instrument in dit verband is onderwijs. Daarna is er de 31
dagelijkse gang van zaken tijdens de dialoog, de omzetting naar de praktijk door middel van een daadwerkelijke uitwisseling via communicatie tussen personen en organisaties, langs virtuele weg of in het echt, via mobiliteitsprogramma’s en activiteiten in het kader daarvan. Ten slotte moet het proces worden geconsolideerd, begeleid, en verspreid naar alle lagen van de samenleving. Hier is een belangrijke rol voor de media weggelegd en voor eenieder die op een of andere manier de publieke opinievorming beïnvloedt. Deze drie elkaar opvolgende elementen zijn een voorwaarde, maar nog niet voldoende. Ter ondersteuning moet er een adequaat besluitvormingskader zijn. We hebben eerder al gewezen op de noodzaak van gezamenlijke institutionele ondersteuning in het hele Middellandse-Zeegebied. Voor concrete maatregelen is een instrument vereist om hieraan bestuurlijk en juridisch vorm te geven. Wanneer de uitvoering van dergelijke maatregelen niet onder verantwoordelijkheid van de overheid valt, zou de Euro-mediterrane cultuurstichting uiteraard als stuwende kracht moeten fungeren. De autoriteiten hoeven de Stichting alleen maar duidelijke taken op te leggen en voldoende bevoegdheden en middelen beschikbaar te stellen. De prestaties en resultaten van de Cultuurstichting zullen bijvoorbeeld gemeten worden door te bekijken in welke mate er op brede schaal rekening wordt gehouden met het thema gelijke kansen voor mannen en vrouwen bij alle activiteiten. De opzet van een waarnemingscentrum voor man/vrouwverhoudingen binnen de Stichting zou hieraan bij kunnen dragen en zou goed overeenkomen met zijn bredere wachtersfunctie. Daartoe zou er ook een "waakgroep" gecreëerd moeten worden die goede praktijken op maatschappelijk gebied en met betrekking tot de interculturele dialoog inventariseert en nagaat in hoeverre zij op grotere schaal toegepast kunnen worden. Wanneer de uitvoering van maatregelen, en met name het besluit om daartoe over te gaan, onder verantwoordelijkheid van de overheid valt, moet deze onze aanbevelingen overnemen, bekrachtigen en de uitvoering ervan concreet ondersteunen ongeacht het betrokken besluitvormingsniveau, lokaal, nationaal, communautair of regionaal (in de zin van Euro-mediterraan). Dit is een voorwaarde sine qua non voor het succes van de hernieuwde dialoog als geheel en vormt ook de garantie dat de dialoog gebaseerd is op een duidelijke politieke wil. Een dergelijke dialoog is niet zonder risico en alle consequenties moeten zorgvuldig overwogen worden. 3.1. Aanbevelingen voor maatregelen en besluiten 3.1.1. Onderwijs als speerpunt voor het overbrengen van kennis van diversiteit en voor de kennismaking met de Ander Onderwijs vormt de kern van onze aanbevelingen, de crux van het geheel. Zonder onderwijs is de dialoog vergeefs, want dan zijn er geen partijen om de dialoog te voeren, geen gesprekspartners die kennis kunnen overdragen en opnemen. Als onderwijs niet tot hulpmiddel bij uitstek van de dialoog wordt gemaakt, zal deze beperkt blijven tot een navelstarende elite, een eindeloze opvolging van comités van wijzen die geen weerklank vinden en geen toekomst hebben. Onderwijs kan dynamiek geven aan het maatschappelijk middenveld en een sterke sociale structuur tot stand brengen, zodat er een daadwerkelijke dialoog tussen volkeren plaatsvindt en mensen kennis verwerven over zichzelf en anderen en deze kennis ook willen verdiepen. Dit is een voorwaarde willen de betrokken zich deze materie eigen maken, een van de vijf beginselen waarop onze voorstellen gebaseerd zijn. Iedere maatregel op dit gebied begint bij de school, op zo jong mogelijke leeftijd, wanneer de basis gelegd wordt voor toekomstig gedrag. Op school leert een kind respect, op de 32
eerste plaats voor zichzelf, en vervolgens ook voor anderen. Op school ontdekt hij dat hij op een bepaalde manier bekeken wordt, wat hij misschien niet altijd begrijpt, maar wat wel bepaalt hoe hij naar anderen kijkt. Mits daartoe aangezet door verstandige en goed opgeleide docenten ontwikkelt een kind op school zijn smaak en nieuwsgierigheid en krijgt de behoefte om de grenzen van zijn kennis te overschrijden. Tijdens de hele onderwijscarrière wordt de basis gelegd voor de kennis waarmee iemand als volwassene een kritische geest kan ontwikkelen en vanuit zijn geweten vrije keuzes kan maken, waarbij tegelijkertijd de ander gerespecteerd wordt. Wil de school deze rol kunnen vervullen, dan moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn op alle niveaus van het onderwijssysteem: de doelstellingen van het schoolsysteem moeten opnieuw gedefinieerd worden: het onderwijs moet niet alleen op "productie" gericht zijn, maar voortaan ook op "burgerschap", waarbij leerlingen niet alleen voorbereid worden op hun beroep, maar ook toegang krijgen tot cultuur en leren wat burgerschap inhoudt; in verband hiermee moet in de curricula een centrale plaats ingeruimd worden voor vakken die bijdragen aan de ontwikkeling van de culturele identiteit en de burgerschapszin: geschiedenis, godsdienst (vergelijking van verschillende religies), literatuur, culturele en kunstzinnige vorming en talen; de kennis moet in evenwicht zijn: om met respect voor anderen een dialoog te kunnen voeren, moet de wederzijdse kennis gevoed worden door vergelijkend onderwijs in de vakken die bijdragen aan de gewetensvrijheid en de ontwikkeling van belevingswerelden en culturen waarin verschillende landen en identiteiten tot uitdrukking komen; dit is cruciaal voor het godsdienstonderwijs, maar ook voor geschiedenis, literatuur en natuurlijk de talen. Deze drie voorwaarden hebben niet zo zeer betrekking op een specifieke herziening van de inhoud van het onderwijs, maar behelzen wel een herinrichting van de curricula, geen radicale omwenteling, maar een evenwichtige ontdekkingstocht naar de diversiteit van verschillende culturen, leidend tot het vermogen om een dialoog te kunnen voeren. Hiervoor moeten ook de beoordelingscriteria binnen het onderwijs aangepast worden, en met name de "prestatie-indicatoren" die gebruikt en vastgesteld worden door de ministeries van Onderwijs en de bevoegde internationale instellingen (Unesco, UNDP, OESO, enz.). Wij moeten ons er echter van bewust zijn dat een dergelijke aanpak niet gemakkelijk uit te voeren is, want er is een sterke politieke wil op besluitvormend niveau voor nodig, evenals constante inspanningen van het onderwijzend personeel en voortdurende waakzaamheid van alle betrokkenen. Wij vragen alle landen in de regio, die exclusieve bevoegdheid hebben op dit gebied, zich onmiddellijk te gaan inzetten en de genoemde waakzaamheid te betrachten. Wederzijds respect en de mogelijkheid om de verschillende godsdiensten te vergelijken zijn alleen mogelijk als de religieuze diversiteit erkend wordt. De religieuze identiteit is op zich eerbiedwaardig, maar moet wel open blijven staan, en daarom moeten neigingen tot navelstaren krachtig onderdrukt worden. Om andermans godsdienst echt te kunnen begrijpen, moet er eerst sprake zijn van kennis over en weer. Door zich in elkaar in te leven, leert men het gedachtegoed van de ander positief te bekijken. De ander tegemoet komen wil echter niet zeggen dat men zichzelf moet vergeten, en geeft vaak juist 33
aanleiding tot zelfreflectie. Elke religieuze gemeenschap die open staat voor een dialoog moet zichzelf afvragen in welke mate zij daartoe in staat is. Naast de inspanningen die de religieuze gemeenschappen in dit verband moeten doen, lijkt het ons duidelijk dat de verwezenlijking van deze doelstelling vooral afhangt van de manier waarop het onderwijs aangepakt wordt. Zo bezien vormt onderwijs de laatste, in alle rust te doorlopen fase van het proces van secularisering en deconfessionalisering waardoor onze moderne samenleving gekenmerkt wordt. Op school moet uitgelegd worden wat de psychosociale, culturele en soms ook politieke functie van religie is. Op die manier zou de kritische geest gescherpt worden en zou voorkomen worden dat het groepsdenken te ver doorschiet. Het voorgaande is van wezenlijk belang voor het onderwijssysteem, met name voor de godsdienstdocenten. Wat moet binnen het godsdienstonderwijs onderwezen worden? Wie kan de verschillende religieuze doctrines inhoudelijk goed vergelijken? Verwarring moet voorkomen worden en er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen godsdienstonderwijs zoals bedoeld door de aanhangers van een geloof, waarbij de waarden, de leer en de liturgie overgedragen worden, zodat de gelovigen hun geloof op de juiste wijze belijden (zoals de katholieke catechisatie), en onderwijs waarbij verschillende godsdiensten vergeleken worden, zuiver gericht op kennis van godsdiensten en hun geschiedenis. Uitsluitend dit tweede type onderwijs vormt de basis voor een interculturele dialoog. Het eerste type onderwijs is alleszins achtenswaardig, maar heeft niets te maken met de doelstelling. Het vergelijkende godsdienstonderwijs moet gegeven worden door deskundige docenten die in staat zijn om los van hun eigen geloofsovertuiging verschillende godsdiensten analytisch te vergelijken als objectieve deskundige en niet als fervent aanhanger. Deze keuze is een noodzakelijke voorwaarde voor het succes van de dialoog via het onderwijs. Het moeilijke hiervan is dat het thema godsdienst, een uiterst gevoelig onderwerp in de Euro-mediterrane wereld, geïntegreerd moet worden in het onderwijs, waarbij rekening gehouden moet worden met het feit dat godsdiensten onwrikbare systemen zijn, die de absolute waarheid in pacht pretenderen te hebben, zonder afbreuk te doen aan de manier waarop kennis wordt overgedragen, op basis van nieuwsgierigheid, zelfrespect en openheid voor de Ander. De opleiding van docenten is dus cruciaal. Wij stellen in dit verband voor een netwerk van universitaire instellingen in het hele Middellandse Zeegebied opleidingsmodules voor docenten uit het primair en secundair onderwijs te laten organiseren waarbij zij kennis kunnen nemen van de vergelijkende analyse van de lesstof (waaronder godsdienst), die bijdraagt tot de vorming van een culturele identiteit, en leren hoe wederzijdse kennisoverdracht geschiedt en welke dialoogtechnieken er bestaan. Deze modules zouden gegeven moeten worden aan elke universiteit die deel uitmaakt van het netwerk, op basis van wederkerigheid en mobiliteit van docenten van zuid naar noord en omgekeerd. Gezien de omvang van de behoeften, vergt een dergelijk initiatief aanzienlijke middelen, zowel financieel (via beurzen) als administratief, wat grote inzet van alle landen in het Middellandse-Zeegebied en de Europese instellingen vraagt. Deze middelen zijn nodig om een dergelijk initiatief over langere tijd te ondersteunen, wat noodzakelijk is, anders staan de bestaansreden en de doelmatigheid ervan op het spel. Gezien de ongelijke verdeling van middelen tussen het noorden en het zuiden vragen wij aan de Europese Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om een specifiek samenwerkingsinstrument op te zetten ter (financiële) versterking en (inhoudelijke) verrijking van de bestaande programma’s (MED TEMPUS), met steun van de toekomstige Euro-mediterrane cultuurstichting. 34
Ook het leren van vreemde talen is een centraal thema. Door kennis van andermans taal verloopt de communicatie niet alleen gemakkelijker, maar wordt een gesprek, een dialoog, ook intenser, leuker en persoonlijker dan via een tolk, hoe goed deze ook is. Wij vragen alle landen in de regio, die in dit opzicht de grootste verantwoordelijkheid dragen, zich in te zetten voor de intensivering binnen het leerplan van het onderwijs in de talen van naburige landen en de uitbreiding van de docentcapaciteit in verband met deze nieuwe behoeften. Wij vragen de Europese Commissie te onderzoeken hoe de landen in het zuiden op dit gebied ondersteund kunnen worden. Wij vragen eveneens bijzondere inspanningen van de landen in het noorden om hun schooljeugd te stimuleren de talen van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied, en met name Arabisch, te leren. Als de jeugd aldus wordt aangemoedigd kennis te maken met deze talen en ze wil leren, wordt een doorbraak bereikt in de vernieuwing van de dialoog tussen het noorden en het zuiden, en eveneens in de interne dialoog binnen Europa tussen autochtone bevolkingsgroepen en EU-burgers van niet-Europese afkomst. Jongeren ontwikkelen de dialoog tussen culturen echter niet alleen via het onderwijs, maar vooral ook binnen het gezin. De ouders moet daarom betrokken worden bij de school, zodat de kennis die school en ouders overdragen elkaar aanvult en niet tegenstrijdig is. Het is ook een kwestie van mobiliteit en communicatie: jongeren moeten zich verplaatsen en verschillende culturen ontdekken door te reizen, deel te nemen aan uitwisselingen en plezier te beleven aan het oversteken van zeeën en grenzen. Scholen die zich inzetten voor de dialoog moeten deze ontwikkelen door met elkaar te praten, in alle delen van de Euro-mediterrane regio. Mobiliteit en uitwisselingen mogen niet voorbehouden zijn aan de universitaire elite. Als wij willen dat de dialoog tussen culturen een sterke sociale structuur tot stand brengt, moeten scholen, die een centrale rol vervullen, hun tegenhangers aan de andere kant van de Middellandse Zee leren kennen, door bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden (zusterscholen) aan te gaan en leerlingen aan te moedigen kennis te maken met hun leeftijdsgenoten aldaar. Ook daarvoor zijn middelen nodig. Naar voorbeeld van de mobiliteitsprogramma’s voor studenten in Europa en het programma Euromed Jeugd, en parallel aan de noodzakelijke versterking van de bestaande programma’s voor de mobiliteit van studenten in de Euro-mediterrane regio (mobiliteit voor studenten tijdens hun studie, en niet alleen aan het eind daarvan, daadwerkelijke wederkerigheid en garantie dat de student terugkeert naar zijn land van oorsprong), zouden wij graag een breed mobiliteitsprogramma voor scholieren in de Euro-mediterrane regio zien, met name voor leerlingen tussen de tien en twaalf jaar. Een dergelijk programma zou korte uitwisselingen moeten omvatten, waarbij de reis- en verblijfskosten (gastgezinnen) vergoed worden en de leerlingen goed begeleid worden door deskundige docenten. Dergelijke uitwisselingen, al dan niet tussen scholen die een samenwerkingsverband zijn aangegaan, moeten echte uitwisselingen zijn, waarbij zowel leerlingen uit het zuiden naar het noorden reizen, als van het noorden naar het zuiden en binnen het zuiden. Om wat kennisoverdracht betreft optimaal te profiteren van dergelijke uitwisselingen, zou er ook naar gestreefd moeten worden de lesstof geleidelijk op elkaar af te stemmen en lesmodules uit te wisselen over alle onderwerpen die bijdragen aan de vorming van de identiteit (cultuur, geschiedenis, literatuur, enz.), met als uiteindelijke doel gedeelde onderwijsprogramma’s. Het aldus op elkaar afstemmen van de lesstof zou de opmaat moeten vormen voor een grootschaliger initiatief op langere termijn, namelijk de totstandkoming van een gemeenschappelijke, en niet langer alleen gedeelde, kennisbasis binnen de geesteswetenschappen. Dit vakgebied moet als het ware helemaal herzien worden, de geschiedenis van het Middellandse-Zeegebied moet opnieuw en diepgaand bestudeerd 35
worden, rekening houdend met de antropologische, juridische, culturele, religieuze, economische en sociale aspecten, zodat alle tendentieuze interpretaties, bedrieglijke dubbelzinnigheden in taalgebruik en vocabulaire, valse waarheden, verwrongen beelden, tekenen van argwaan en het misbruik dat daarvan in politieke en ideologische zin gemaakt wordt opgespoord en uitgebannen worden, niet om deze te verdoezelen, want ook leugens maken deel uit van de geschiedenis, maar om ze als zodanig te presenteren. Dit is een gigantische klus van lange adem, die zich moet baseren op het reeds bestaande onderzoek op dit terrein, alsmede op klassieke werken en naslagwerken die op grotere schaal verspreid en vertaald moeten worden, wat ondersteund moet worden door de landen in de regio, die hiervoor verantwoordelijk zijn, evenals de uitgeverijen die dergelijke publicaties verzorgen. Schoolboeken op het gebied van geschiedenis van het Middellandse-Zeegebied moeten herzien worden en moeten ontdaan worden van alle negatieve stereotyperingen. Een dergelijke onderneming kan alleen uitgevoerd worden door een aantal alom erkende deskundigen. De landen in de regio moeten de politieke verantwoordelijkheid op zich nemen om een dergelijk initiatief te ontplooien, en ze moeten hierbij nauw samenwerken en overwegen om gezamenlijke methoden te ontwikkelen om deze moeilijke onderneming tot een goed einde te brengen. Wij stellen in dit verband institutionele ondersteuning op twee niveaus voor: enerzijds de oprichting van een Euro-mediterrane academie, bestaande uit schrijvers en erkende deskundigen op dit gebied, die een afspiegeling vormen van de hele regio, voor de semantische analyse van teksten, waarbij dubbelzinnigheden in taal- en woordgebruik worden opgespoord. Deze academie zal ondersteund worden door de Euro-mediterrane cultuurstichting; anderzijds, voor het eigenlijke historische onderzoek in al zijn facetten, de opzet van een specifiek universitair netwerk aan weerszijden van de Middellandse Zee, in het kader waarvan regelmatige bijeenkomsten zullen plaatsvinden aan de betrokken universiteiten. Zij zullen een nauwkeurig schema opstellen voor de tijd die ze nodig hebben voor de uitvoering van hun taak; ook hier zou de Stichting een rol kunnen spelen door het netwerk te leiden, waarbij men zich kan baseren op de ideeën die uitgewerkt zijn naar aanleiding van het voormalige Euromed-programma op het gebied van de geesteswetenschappen. Aansluitend op dit voorstel, en om de continuïteit ervan te garanderen, door de verzameling, verspreiding en wetenschappelijke verrijking van de gemeenschappelijke kennis die uit deze initiatieven zal voortvloeien, stellen wij ook voor permanente centra voor Euro-mediterrane studies in te richten en overal in het Middellandse-Zeegebied leerstoelen in te stellen onder de naam Braudel-Ibn Khaldoun. Braudel (1902-1985) was een Europees historicus, auteur van "De Middellandse Zee en de mediterrane wereld ten tijde van Filips II" en bedenker van het concept "wereldeconomie" (économie-monde), uitgaande van een multidisciplinaire en antropologische aanpak van de geschiedenis. Ibn Khaldoun (1332-1406) is de beroemdste Arabische historicus, gespecialiseerd in het preislamitische tijdperk en de islamitische rijken en auteur van "Kitab al-Ibar". Dit BraudelIbn Khaldoun-netwerk zou zich, met steun van de Cultuurstichting, kunnen baseren op en aansluiten bij het Jean Monnet-netwerk en hiervan de mediterrane tak vormen, in de geest van en ter ondersteuning van het nabuurschapsbeleid. Ook in dit verband vragen wij aan de Europese Commissie te onderzoeken of middelen beschikbaar gesteld kunnen worden voor dit netwerk, ter aanvulling op de bestaande voorzieningen voor het Jean Monnetnetwerk. Een dergelijk kader zou een gunstige invloed kunnen hebben op de ontwikkeling 36
van bijvoorbeeld een master-opleiding op het gebied van mediterrane cultuurstudies aan universiteiten in de regio. 3.1.2. Mobiliteit en uitwisselingen stimuleren en kennis, vaardigheden en goede sociale praktijken toepassen Het hierboven geschetste onderwijskader speelt een centrale rol, maar is op zichzelf alleen niet voldoende als basis voor de dialoog tussen volkeren en culturen in het MiddellandseZeegebied. Ook hetgeen buiten scholen en universiteiten gebeurt, kan bepalen of jongeren een dialoog kunnen voeren en of ze zin hebben om de Ander te leren kennen en met hem van gedachten te wisselen. Buiten de school spelen het gezin, de omgeving en verenigingen een beslissende rol, die in strijd kan zijn met de inspanningen van de school om wederzijdse kennis te stimuleren of er zelfs toe kan leiden dat deze doelstelling niet in de praktijk wordt gebracht. Het is een misvatting dat onderwijs ophoudt bij de schoolpoort. Ook van de familie wordt een bijzondere inspanning verwacht, met name van de ouders, volwassenen in het algemeen, en alles wat onder het begrip "informeel onderwijs" valt. Kinderen en jongeren vormen terecht de belangrijkste "doelgroep" van onze inspanningen. Ook volwassenen moeten opgevoed, opgeleid, geïnformeerd en bewust gemaakt worden, zowel als opvoeders als voor hun eigen ontplooiing. Permanente educatie of levenslang leren kan en mag zich niet, zoals het schoolonderwijs, exclusief richten op integratie op de arbeidsmarkt. Toegang tot cultuur en burgerschap zijn vandaag de dag een belangrijke doelstelling, ook voor kinderen en jongeren. Vandaar dat het volgens ons cruciaal is om buiten het onderwijssystemen ontmoetingen tussen burgers tot stand te brengen, plaatsen met een ander karakter als daar waar de "contacten" tussen immigranten en douanebeambten, politieagenten, enz. plaatsvinden: plaatsen waar een dialoog gevoerd kan worden, waar woorden en blikken gewisseld worden, tussen volwassenen, tussen jongeren, tussen generaties. Want de dialoog tussen volkeren is ook een dialoog tussen generaties, en niet te vergeten een dialoog tussen verschillende lagen van de bevolking en achterstandswijken, die vaak in de greep zijn van hun angsten, hun vooroordelen, hun haat jegens mensen die het beter hebben of willen hebben, hun weerstand tegen arrogantie, hun angst voor ellende, hun denkbeelden over en weer. Dergelijke ontmoetingsplaatsen moeten vooral een gemengd karakter dragen en georganiseerd worden door maatschappelijke organisaties, die ook netwerken tussen ontmoetingsplaatsen tot stand moeten brengen, met hulp van de Euro-mediterrane stichting en de lokale en nationale overheid in het hele Middellandse-Zeegebied. Het heeft twee voordelen om dergelijke ontmoetingsplaatsen samen te brengen in netwerken: aan de ene kant wordt voorkomen dat dergelijke initiatieven versnipperd raken en geen samenhang vertonen, wat een geduchte valkuil is en op lange termijn tot mislukken gedoemd is, en aan de andere kant wordt een hefboomeffect van de uitwisselingen en ontmoetingen gegarandeerd. Zo is geen enkele groep of denkwijze uitsluitend met één Ander in een confrontatie verwikkeld, wat vaak tot conflicten leidt. Er is altijd nog weer een andere Ander, een interventie door een derde partij, een voortdurende verplaatsing van de dialoog naar andere horizonten, met een andere afloop, andere toehoorders, andere oplossingen. We moeten ervoor waken dat de netwerken alleen langs virtuele weg met elkaar communiceren, wat verleidelijk is gezien de moderne elektronische hulpmiddelen, want dit zou contraproductief kunnen zijn. De ontmoetingsplaatsen moeten concrete plaatsen zijn, waar alle facetten van de dialoog ervaren kunnen worden, waar het contact niet slechts abstract is, maar verrijkt wordt door de mogelijkheid met elkaar te praten, elkaar te zien 37
en aan te raken, elkaars stem en de klank van de woorden te horen en de kleur van elkaars gezicht, de blik in elkaars ogen, elkaars handgebaren te zien, elkaar te ruiken: zo vele vormen van taal, die veel zeggen over jezelf en de Ander, zo vele gelegenheden om de dialoog tussen culturen te voeren via een dialoog van de zintuigen. Er moet ook gedacht worden aan een "plaats der plaatsen", een of meer ontmoetingen per jaar tussen allen die de ontmoetingen organiseren of eraan deelnemen, overal in het Middellandse-Zeegebied. Een uitwisseling houdt namelijk niet alleen in ergens bij elkaar komen en in kleine groepjes discussiëren. Een uitwisseling wil ook zeggen: in beweging komen, de straat oversteken, en ook de zee, de route nemen die naar de Ander leidt. Niet alleen studenten, scholieren, docenten en onderzoekers moeten zich verplaatsen, ook alle mannen en vrouwen die deel uitmaken van wat men het "maatschappelijk middenveld" noemt, die allemaal hun culturele verschillende, vaardigheden en kennis inbrengen. En is er een betere manier om te beginnen dan met vrijgevigheid en een gezamenlijke inspanning? Er bestaan duizenden lokale organisaties aan weerszijden van de Middellandse Zee, elk met een eigen karakter, culturele identiteit en capaciteiten. De dialoog zou grote vooruitgang kunnen boeken en het wederzijdse begrip zou toenemen als dergelijke organisaties het voortouw zouden nemen, met name op het gebied van humanitaire hulp en maatschappelijke solidariteit. Maar ze zijn vaak geïsoleerd, hebben onvoldoende middelen en worden onvoldoende gesteund door de overheid, ook al voeren ze soms taken uit die eigenlijk onder verantwoordelijkheid van de overheid zouden moeten vallen. De Stichting moet er zich voor inzetten het opzetten van dergelijke verenigingen gemakkelijker te maken, met name door initiatiefnemers de weg te wijzen naar overheidssubsidies en het voortbestaan op lange termijn te bevorderen. Zij spelen een cruciale rol in de dialoog tussen culturen en stellen gewone mensen in staat zich deze dialoog toe te eigenen. De Stichting moet er eveneens op toezien dat het isolement van deze verenigingen doorbroken wordt door hen te stimuleren samen te werken en netwerken op te bouwen. Een van de gevolgen van dit streven naar een bundeling van krachten is dat goede praktijken op het gebied van maatschappelijke integratie beter verspreid kunnen worden en dat het noordelijke Middellandse-Zeegebied de kennisrijkdom van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied kan ontdekken, met name op het gebied van de gezondheidszorg en culturele uitingsvormen. Dit is een wezenlijk onderdeel en een belangrijke bijdrage van het zuiden aan de uitwisseling en de dialoog met het noorden. Deze bijdrage zou daarnaast aangevuld moeten worden met een andere belangrijke bijdrage van oorspronkelijk uit het zuidelijke Middellandse-Zeegebied afkomstige bevolkingsgroepen die in het land waarnaar zij geëmigreerd zijn vaardigheden en kennis hebben verworven waarvan de bevolking in het zuiden kan profiteren. Deze "nieuwe Europeanen" beschikken over ongekende professionele capaciteiten op allerlei gebied: techniek, wetenschap, handel, ondernemerschap, culturele en kunstzinnige initiatieven, die als uitgangspunt kunnen dienen voor projecten voor technische bijstand ten behoeve van bevolkingsgroepen in het zuiden. Dergelijke projecten zouden uitgevoerd moeten worden door initiatiefnemers uit het noorden, die zo een brugfunctie kunnen vervullen tussen het noordelijke en het zuidelijke Middellandse-Zeegebied. In het algemeen moeten alle initiatieven die een brugfunctie pogen te vervullen en ontmoetingen mogelijk maken tussen tegengestelde denkwerelden gestimuleerd worden, mits ze gestructureerd en in een kader geplaatst worden. Dit geldt ook voor een ander initiatief dat wij graag uitgevoerd zouden zien, namelijk het aanzetten van jongeren in het 38
hele Middellandse-Zeegebied tot een soort "maatschappelijke dienstplicht", op basis van vrijwilligheid, op sociaal, cultureel en humanitair terrein. Wij hebben ons hierbij laten inspireren door het voorstel van de Conventie voor een nieuwe Europese grondwet om een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulp op te richten. Een dergelijk initiatief zou een ideale aanvulling zijn op de verschillende samenwerkingsvormen binnen netwerken die wij voorstellen om de dialoog tussen volkeren en culturen een duurzame weerslag te geven, met name door middel van uitwisselingen tussen en mobiliteit van de jongere generaties. Laten we tot slot niet vergeten dat een dialoog tussen culturen ook plaatsvindt door middel van dialoog tussen kunsten en kunstenaars, artiesten en schrijvers, via hun scholen, ateliers en de platformen waar zij zich uiten. De Stichting moet een actief netwerk opzetten van mensen die werkzaam zijn in de kunsten en de letteren en ontmoetingen en evenementen organiseren die een nieuwe impuls kunnen geven aan de dialoog tussen oude en nieuwe denkbeelden en waardoor het cultureel erfgoed het kloppende hart van de cultuur wordt, en niet een versteend overblijfsel. 3.1.3. De media als belangrijkste instrument voor het gelijkheidsbeginsel en wederzijdse kennis De media spelen uiteraard een zeer belangrijke rol in de interculturele dialoog. De media voorziet het publiek van informatie en de inhoud daarvan, de juistheid en het gewicht dat wordt toegekend aan verschillende onderdelen van de actualiteit vormen de publieke opinie, wat bepaalt of een dergelijke ambitieuze onderneming als de dialoog tussen culturen een succes of een mislukking wordt. Een specifieke actie op dit gebied is daarom noodzakelijk ter ondersteuning van de eerder beschreven richtsnoeren en vult deze in een later stadium aan als voltooiing van de collectieve inspanningen om binnen de burgermaatschappij nieuwe capaciteiten te doen ontstaan om een goede, hernieuwde dialoog te voeren. In dit verband is het belangrijkste niet zo zeer de wijze waarop de media zelf functioneren of zich verhouden tot de markteconomie, maar de invloed van de overgedragen informatie op het publiek en dus op zijn vermogen tot dialoog. Wij moeten op onze hoede zijn voor een belangrijke valkuil: zodra men het over de inhoud van informatie heeft, is men geneigd de invloed ervan alleen te meten aan de hand van een te eenvoudig criterium: wat wordt er gezegd? Is het waar of niet? Het antwoord zou inderdaad gemakkelijk zijn als wij het erover eens zouden zijn wat "de waarheid" is, en dat is uiteraard niet het geval. Iedereen heeft zijn eigen waarheid en zijn eigen idee van wat een leugen is, en zelfs wanneer het om kale feiten gaat, die ogenschijnlijk eenduidig en onweerlegbaar zijn in het licht van de waargenomen of ervaren werkelijkheid, kunnen deze door de manier waarop ze gepresenteerd worden veranderen van een overduidelijke waarheid in een aperte leugen. In dit verband is de rol van de media niet alleen cruciaal, maar ook zeer ingewikkeld. Journalisten staan heden ten dage voor een vrijwel onmogelijke taak, een dagelijks gevecht waarbij het succes niet zo zeer afhangt van de informatie op zichzelf, als wel van de hoeveelheid en de relevantie van de informatievoorziening, zodat het publiek tot een afgewogen oordeel kan komen. Een overvloed aan informatie kan een negatief effect hebben: wanneer er te veel op ons afkomt, ontstaat informatiemoeheid, kunnen we geen goed oordeel meer vormen en zijn we geneigd afwijzend te reageren. Maar waar ligt de grens tussen een overvloed aan informatie en een gebrek daaraan? Deze vraag is des te prangender in een samenleving waarin de druk op de media zeer groot is en onmiddellijk rendement verplicht is. Onder deze druk bestaat het risico dat de media vergeten dat hun belangrijkste rol, in aanvulling op het onderwijs, is om kritisch nadenken en een kritische blik te stimuleren. Het begrip 39
kritische blik is zeer belangrijk. Het analyseren van een beeld moet, net als lezen, geleerd worden. De taal van het beeld, die tegenwoordig zeer krachtig is, moet op alle niveaus en leeftijden onderwezen worden. De media kunnen natuurlijk niet in hun eentje de gebreken van het onderwijssysteem op dit vlak oplossen, maar ze kunnen deze verergeren, of juist herstellen. Alles hangt af van de mate waarin degenen die werkzaam zijn in de communicatie zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid in dit proces van meningsvorming en ontwikkeling van een kritische blik van het publiek. Vandaar dat het noodzakelijk is hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid op dit gebied. Dit geldt overigens niet alleen voor de media in de strikte zin van het woord (geschreven en audiovisuele pers), maar ook voor allen die in een of andere vorm betrokken zijn bij de vorming van een kritische geest bij het publiek, met name degenen die werkzaam zijn in de uitgeverij of de filmkunst. In dit verband vragen wij in de eerste plaats van de overheden van onze landen dat zij de scholen voor journalistiek, de filmacademies en de opleidingen op het gebied van de uitgeverij aansporen om cursussen te ontwikkelen op het gebied van culturele diversiteit en de voorbereiding van het publiek op het voeren van een dialoog tussen culturen en het ontwikkelen van een kritische blik. Een dergelijke actie zou een aanvulling kunnen vormen op de initiatieven ten behoeve van de journalisten in het zuiden in het kader van het Europees initiatief voor de democratie en de mensenrechten. Wij vragen de overheden eveneens een programma op te zetten voor bijzondere steun aan de ontwikkeling, of zelfs het voortbestaan (in termen van productie en verspreiding) van de uitgeverijsectoren die zich gespecialiseerd hebben in het populariseren van wetenschap, universitair en literatuuronderzoek, de toegang tot niet-Europese culturen en de vertaling van naslagwerken op deze terreinen. Hetzelfde geldt voor de wereld van film en televisie voor de sector die gespecialiseerd is in documentaires, die gestimuleerd zou moeten worden films te maken en te verspreiden over het leven in het Middellandse-Zeegebied, ambachten, traditionele vaardigheden, kunst en muziek en de rol van vrouwen. Deze actie zou een ondersteuning kunnen vormen van de bestaande initiatieven in het kader van het audiovisuele programma van Euromed. Wij stellen eveneens voor televisiezenders uit te nodigen hun in hun licenties vastgelegde verantwoordelijkheid op zich te nemen wat betreft de vorming van een kritische blik bij het grote publiek, door meer concrete maatregelen te nemen, zoals de opzet van "teleclubs", jongeren betrekken bij de opzet van programma’s, waarbij gebruik gemaakt kan worden van de ervaringen op het gebied van het populariseren van wetenschap, met name de geesteswetenschappen, op zenders die bestemd zijn voor een breed publiek. Op dit specifieke terrein van samenwerking vragen wij de Commissie ten slotte via het audiovisuele programma van Euromed steun te verlenen aan lokale kanalen en distributienetwerken in de landen in het zuiden, en daarnaast de opzet aan te moedigen van zenders ter versterking van de brugfunctie die immigranten vervullen ten opzichte van hun land van oorsprong, waarbij tegelijkertijd voorkomen moet worden dat deze groep te geïsoleerde positie inneemt. In dit verband vragen wij de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken voor steun voor de opzet van een of meerdere meertalige niet-gecodeerde televisiekanalen via bestaande mediterrane satellieten zoals ARAB SAT. Om dit alles te completeren zou het nuttig zijn een instrument te creëren voor toezicht op de resultaten van de actie op het gebied van de media, bijvoorbeeld in de vorm van een aan de Stichting gekoppeld waarnemingscentrum voor de media. 40
3.2. De Stichting als stuwende kracht achter de dialoog i) De dialoog tussen volkeren en culturen in het Euro-mediterrane gebied moet voortdurend aangewakkerd worden. Hij heeft een soort hoeder nodig, meer nog, een stuwende kracht, die bij noodweer de juiste koers aanhoudt en stevig het touw in handen heeft dat de zo talrijke en verspreide actoren van de dialoog met elkaar verbindt. Deze stuwende kracht moet de Euro-mediterrane stichting voor de dialoog tussen culturen zijn. De oprichting hiervan is gepland in het kader van de Euro-mediterrane conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken in Napels op 2 en 3 december 2003. Wij zijn van oordeel dat deze Stichting een centrale rol moet spelen in het hele proces van de totstandbrenging van de dialoog tussen culturen in het Euro-mediterrane gebied zoals wij die voor ogen hebben. Maar deze centrale rol, de capaciteit om de krachten van de dialoog te bundelen, stimulansen te geven en versnipperde energieën op elkaar af te stemmen, hangt af van de functies, de middelen en de macht die de politieke besluitvormers haar zullen toekennen. Daarom moet de Stichting ongehinderd drie essentiële functies kunnen vervullen. In de eerste plaats moet zij de hoedster zijn van de waarden en de actiebeginselen van de dialoog, die samen de "besturingssoftware" zullen vormen: dit betekent dat de Stichting erop moet toezien dat deze waarden en beginselen in de praktijk worden toegepast, met name met gebruikmaking van de noodzakelijke tussenschakels in een nieuw institutioneel kader (zie punt 2.4.), en dat zij dus haar capaciteit om te interageren moet kunnen uitoefenen met directe toepassing van het beginsel van de kruisbestuiving. Voorts moet haar "bestek" haar in staat stellen enerzijds alle acties en initiatieven die met deze beginselen stroken, te ondersteunen, te stimuleren en te coördineren, en anderzijds te evalueren of alle lopende initiatieven aan die beginselen voldoen. Om haar rol van evaluator volledig en efficiënt te kunnen vervullen zal de Stichting zo spoedig mogelijk de passende methoden en criteria moeten vaststellen en zal zij voor de toepassing daarvan over de nodige middelen moeten kunnen beschikken. Hoewel het politieke besluit inzake statuut, structuur en vestigingsplaats van de Stichting vanzelfsprekend moet worden genomen door de ministers van Buitenlandse Zaken die in Napels bijeenkomen, is het aan ons om te duidelijk te stellen onder welke voorwaarden zij volgens ons de haar toevertrouwde taak naar behoren zal kunnen vervullen. Zonder daarom een geldschieter te zijn, zal de Stichting activiteiten en netwerken van actoren van de burgermaatschappij beheren, hetzij rechtstreeks, hetzij via door haar gecoördineerde nationale netwerken. Zij zal intellectuele ondersteuning bieden door culturele ontmoetingen en evenementen te organiseren en door reeds aanwezige deskundigheid en expertise met elkaar in contact te brengen. Zij zal de behoeften en de evaluatieresultaten inventariseren, de in de burgermaatschappij aanwezige energieën opsporen en bijeenbrengen, gegevens verzamelen en verspreiden en tot virtuele communicatie aanzetten. Zij zal bij de regeringen aanbevelingen doen over acties die moeten worden ondersteund en waarvan zij, na analyse, vindt dat ze relevant zijn. Volstaan deze functies, hoe belangrijk zij ook zijn, om van de Stichting de stuwende kracht achter de dialoog te maken, de generator van dynamisme, de energiekatalysator waarop wij hopen?
41
In de huidige fase van het oprichtingsproces is het zo goed als onmogelijk om hierop met zekerheid te antwoorden. ii) De uitdaging is zo groot dat men zich met recht en reden kan afvragen of de Stichting aan de eisen en de door haar gewekte verwachtingen zal kunnen beantwoorden als niet aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De eerste voorwaarde is die van onafhankelijkheid, geloofwaardigheid en legitimiteit.
een
basisvereiste
voor
Afgezien van de formele onafhankelijkheid ten opzichte van regeringen, internationale instellingen en economische machten, die noodzakelijk is en "in steen moet worden gebeiteld", d.i. gewaarborgd door een passend internationaal rechtsinstrument, moet de Stichting onafhankelijk zijn wat betreft financiering en beheer enerzijds, en ideeën anderzijds. Onafhankelijkheid inzake financiering en beheer betekent dat de voogdij-instanties zich niet mogen mengen in de keuzen die de Stichting maakt met betrekking tot de besteding van de haar toegewezen financiële middelen en tot haar toekomstige partners. Zij moet rekenschap afleggen, resultaten laten zien voorzover die meetbaar zijn, maar in geen geval mogen haar vooraf beslissingen over de besteding van haar budgettaire middelen worden opgedrongen. Deze regel zou ook moeten gelden voor de nationale netwerken die door haar worden gecoördineerd. Ook de conceptuele onafhankelijkheid is van kapitaal belang. Geen enkele overweging van politiek opportunisme of sectoraal belang mag de Stichting van haar taak afhouden. Haar vrijheid om te denken, voor te stellen, te dialogeren en een methodologie, een werkingssfeer en een intellectueel partnerschap te kiezen moet volledig zijn, anders wordt niet naar haar geluisterd, verwerft ze geen aanzien en wordt ze zelfs niet ernstig genomen. De tweede voorwaarde is dat de financiële en administratieve middelen in overeenstemming moeten zijn met de behoeften. Natuurlijk moet de Stichting over aanzienlijke middelen beschikken, die in verhouding staan tot de omvang van de uitdaging. Haar activiteiten zullen veel kosten. Ze heeft gekwalificeerd personeel nodig dat als katalysator kan optreden voor de activiteiten van het netwerk en een beroep moet kunnen doen op een Wetenschappelijk comité van zeer hoog niveau dat haar in haar betrekkingen met haar partners onbetwistbare intellectuele legitimiteit zal verschaffen. Voorts heeft de Stichting bekwame managers en deskundigen op internationaal, cultureel en religieus gebied nodig. Zij moet ook over exploitatiemiddelen beschikken die in verhouding staan tot haar taak. Ontmoetingen organiseren, het sociaal weefsel van 27 landen doorgronden, netwerken, archieven, virtuele bibliotheken beheren, permanent contacten onderhouden met universiteiten, onderzoekcentra, NGO's en plaatselijke verenigingen, toezicht houden, plannen, dag aan dag toezien op de vorderingen die jongeren maken bij het aanleren van de dialoog tussen culturen, op de opleiding van leerkrachten, op de ontwikkeling van de media en op jumelages tussen scholen, dit alles kost tijd, personeel en geld. De ontgoocheling die zou volgen als het project wegens een tekort aan middelen zou mislukken, zou des te groter zijn omdat de verwachtingen zo hoog zijn gesteld. Daarom moet worden toegestaan dat op termijn een beroep wordt gedaan op particuliere sponsoring. Deze optie maakt het volgens ons mogelijk de Stichting de middelen te geven die in verhouding staan tot de ambitie die de hare zou moeten zijn. Zij zou dus gedeeltelijk uit particuliere fondsen moeten kunnen putten, en hoe groot dit gedeelte mag zijn, moet 42
door de Euro-mediterrane ministerconferentie worden bepaald, maar deze bijdrage zou aanzienlijk moeten zijn. De diversiteit aan financieringsbronnen zal zowel een waarborg voor de autonomie zijn als een teken dat de Stichting zich verankerd heeft. Het is namelijk door de aantrekkingskracht, de originaliteit en de efficiëntie van haar initiatieven dat zij erin zal slagen steun van particuliere deelnemers te verkrijgen. De derde en laatste voorwaarde is de zichtbaarheid. De Stichting moet kunnen worden geïdentificeerd met een zichtbare en duidelijk herkenbare plaats, waar die ook wordt gekozen. Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, als het publiek niet de kans krijgt de intenties en resultaten van de dialoog te lezen zonder tussenpersoon, door de duidelijkheid van de boodschap zelf, als het geen "materieel" anker krijgt (een gebouw, gezichten) waarmee het de Stichting kan identificeren, wordt de Stichting tot een schimmig bestaan veroordeeld en zal zij snel in de vergetelheid geraken. Wordt aan deze voorwaarden voldaan of zal hieraan in de toekomst worden voldaan? De reeds genomen beslissingen, met name inzake de begroting, voorspellen niet veel goeds. Met name in Napels, maar ook later, zullen de regeringen veel meer politieke moed en visie aan de dag moeten leggen om de haalbaarheid van dit project en het succes ervan op de lange termijn te waarborgen, d.i. om aan de verwachtingen te voldoen. Als de Stichting door gebrek aan politieke wil en aan de nodige middelen niet in staat zou zijn de centrale rol te spelen die de hare moet zijn, zou beter worden afgezien van een project dat de gestelde verwachtingen niet kan inlossen en waarvan de ontoereikendheid zeer vernietigend zou inwerken op de publieke opinie en zeer demotiverend zou zijn voor de burgermaatschappij. Een karikatuur van wat we op het oog hebben zou een alibi voor verwoestend immobilisme zijn. 3.3. Onze voorstellen: voorwaarden voor succes, risico's en gevolgen De uitdaging is immens, maar zo zijn ook onze ambitie, onze gedrevenheid, onze wil om de dialoog tussen volkeren en culturen in het Euro-mediterrane gebied grondig en op beslissende wijze te vernieuwen. Het gaat om niets minder dan om de Vrede, niet de vrede van schuchteren en zwakken, niet de vrede van de angst en de vlucht, de vrede van onverschilligheid en onwetendheid, maar de vrede van de sterkeren en de dapperen, van moed en overtuiging, van nieuwsgierigheid en kennis. De eerste voorwaarde voor het succes van deze onderneming is dus dat degenen tot wie wij onze oproep richten, de politieke besluitvormers en de actoren van de burgermaatschappij, deze oproep niet alleen horen, maar ook in hun eigen visie integreren, zich hem toe-eigenen en omzetten in verantwoorde daden die zonder dralen worden uitgevoerd. Want de tijd dringt. En de urgentie waar we het over hebben, begint morgen en houdt overmorgen niet op. Urgentie houdt in dat we ons elk moment bewust zijn van de continue inspanning die moet worden geleverd. Urgentie gaat in tegen de tijd, maar roept tegelijk op tot geduld, zoniet wordt geïmproviseerd en worden kortetermijndoelstellingen nagestreefd. De dialoog is een proces dat wordt opgebouwd en in stand wordt gehouden. Om ermee te beginnen is zeker politieke wil nodig, maar er is nog veel meer politieke moed nodig om ermee door te gaan.
43
Moed, zowel van de besluitvormers als van de deelnemers, is de voorwaarde voor het overleven van de dialoog. Er is namelijk moed voor nodig om luidop te zeggen dat de cultuur soeverein is en dat zij, om de dialoog te voeden, "moet worden gebeiteld in de steen" van de politieke actie en eindelijk de status van natuurlijke ontwikkelingsprioriteit moet krijgen. Voorts is moed vereist omdat de dialoog zelf niet zonder risico's is. Het grootste risico is autisme, de weigering van een van de potentiële partners om een dergelijke dialoog zelfs maar voor mogelijk te houden, de onverzoenlijke houding van wie zo diep gekwetst is, vernederd door het koloniale verleden of de huidige arrogantie, opgesloten in politiek-religieuze zekerheden, in vervreemde, vervormde culturen die tot loutere ideologieën zijn teruggebracht en te sterk ingeworteld zijn om ter discussie te worden gesteld. Want de vraag stellen is reeds twijfel uiten en voor sommige geesten met een te beperkt blikveld zijn twijfels ondraaglijk. Deze houding is op zich niet verwerpelijk en kan paradoxaal genoeg zelfs tot bewonderenswaardig gedrag leiden, maar ze kan evengoed verschrikkelijke aberraties veroorzaken, een aaneenschakeling van niet in toom te houden collectieve reacties die aanzwellen tot fanatisme en uitlopen op terreur en GEWELD. Geweld is de vijand van de dialoog, en deze vijand blijft aanwezig totdat de dialoog erin zal slagen hem uit de geesten te bannen en zo de moed zal rechtvaardigen van allen die ernaar streven de dialoog voort te zetten. Als geweld de vijand van de dialoog is, is ontmoediging de kwade genius ervan: de ontmoediging nl. van wie gedesillusioneerd is geraakt, van sceptische elites en van leidinggevenden die niet meer durven. De tweelingzus van ontmoediging is wederzijds wantrouwen, met name het wantrouwen dat op de loer ligt bij staten die zich zorgen maken om hun door mondialisering uit evenwicht gebrachte en door migratie bedreigde identiteit en (zelfs formele) onafhankelijkheid, die zij met een wanhopig protectionistisch beleid willen beschermen, zowel tegen de burgermaatschappij, van wie de stem luider begint te klinken, als tegen de andere staten, die zich inmengen of migrerende armoede veroorzaken. Hoe kan men mobiliteit, nieuwsgierigheid, de zin om de Ander te ontdekken en grenzen te overschrijden aanwakkeren als die grenzen zogezegd "beschermd" worden met praktijken die zelfs de meest gemotiveerden zouden ontmoedigen (denken we aan het visumbeleid van sommige landen)? Het is allemaal een kwestie van grenzen: nationale, lokale, morele of mentale grenzen. De uitdaging bestaat erin die te overschrijden. Een van deze grenzen is overal aanwezig en is op zich reeds voldoende om al onze hoop te kelderen: het is de kloof tussen de intellectuele, politieke en economische elites en al diegenen die niet het geluk hebben met een diploma te pronken of een bepaald erfgoed tot het hunne te mogen rekenen. Als de dialoog die wij tussen het noorden en zuiden van het Middellandse-Zeegebied op gang willen brengen, er niet in slaagt door te dringen tot het gewone leven van elke dag van de mensen, zullen wij gefaald hebben. We zullen ook gefaald hebben als rijkdom en armoede elkaar blijven gadeslaan met wantrouwen aan de ene kant en onverschilligheid aan de andere. De grens tussen rijken en armen is ook een culturele grens: als zij intact blijft, zal zij rancune, haat en geweld blijven voeden en onze inspanningen totaal ondermijnen. De dialoog is eigenlijk niets anders dan een vorm van beleefdheid. Hoe kunnen wij ons 44
opnieuw de beleefdheid van koningen, die de hoogste wordt genoemd, eigen maken als er nog zoveel dienaars en slaven zijn? Dialoog is evenwel meer dan vage woorden en lege formules. Er zijn contacten nodig, verplaatsingen, ontmoetingen, projecten, netwerkondersteunende acties, allerhande dagelijkse activiteiten die tijd en energie vergen en geld kosten. Onze inspanningen zullen tevergeefs zijn als het geld om de mensen te betalen en de materiële en logistieke voorzieningen te financieren ontbreekt. De Stichting heeft financiële middelen nodig, net als elk beleid waarvoor, ongeacht de vorm van de uit te voeren acties, middelen worden uitgetrokken in verhouding tot de omvang van de uitdaging. Als de verwachtingen hooggespannen zijn en de inzet hoog is, moet daarnaar worden gehandeld en moeten de financiële gevolgen onder ogen worden gezien, ook al moeten misschien pijnlijke keuzen worden gemaakt of drastische maatregelen worden genomen. Ongetwijfeld zal een beroep moeten worden gedaan op de vrijgevigheid van het publiek of op particuliere sponsoring en daartoe zal een grote voorlichtings- en communicatiecampagne moeten worden opgezet. De door ons geformuleerde voorstellen zijn ambitieus, maar realistisch. Zij vergen doelgerichte inspanningen, die al bij al vrij beperkt zijn. Dit is de voorwaarde om efficiënt te kunnen zijn, want hoeveelheid en kwaliteit gaan niet samen. Het zal er dus op aan komen de juiste actiemiddelen en financieringsbronnen te vinden, wat met een minimum aan goede wil van elke betrokken partij mogelijk zou moeten zijn. En wat daarna? Als de tijd van het vragen stellen, van de onzekerheden en van de politieke keuzen voorbij is, als de actie zal gestart zijn, bijgestuurd en voor sommige middellange- of langetermijnaspecten zelfs zal afgerond zijn, zullen de resultaten moeten worden beoordeeld. Ook daarvoor is een instrument nodig, een evaluatie-instrument dat de mogelijkheid biedt er rekening mee te houden - wat niet eenvoudig is - dat het effect van de dialoog van immateriële aard is en niet systematisch, met wetenschappelijke striktheid kan worden gemeten. Wij stellen een "Barometer voor de Euro-mediterrane cultuur" voor, d.i. een om de twee jaar uit te voeren maatschappelijk onderzoek, met opiniepeilingen, over de wederzijdse collectieve percepties in een aantal Europese landen (een land uit Noord-Europa, een land met een groot aantal immigranten, een land rond de Middellandse Zee en een nieuwe lidstaat van de Europese Unie) en in een aantal landen in het oosten en het zuiden van het Middellandse-Zeegebied. Ongetwijfeld zal de Stichting dit initiatief op zich kunnen nemen in het kader van haar evaluatietaken, en zij zal als enige hiervan gebruik kunnen maken om op regelmatige tijdstippen een op een diepgaande analyse van waarden en gedragingen gebaseerde maatschappelijke studie ("social survey") uit te voeren en te superviseren. Maar zover zijn we nog niet. De drijvende kracht, de eerste aanzet tot actie, de vastberadenheid van de eerste ogenblikken, de moed van de besluitvormers zullen doorslaggevend zijn voor het welslagen of het misukken van een onderneming die in tal van opzichten onze toekomst en die van toekomstige generaties zal bepalen. ****
45
CONCLUSIE
I. Voor het ogenblik is de botsing der beschavingen, althans in het Euro-mediterrane gebied, nog niet meer dan een door sommigen georkestreerde en door anderen verhoopte hersenschim. Om dit zo te houden ondanks de onrustbarende voortekenen op de internationale scène, raden wij aan, de cultuur zonder dralen als hefboom te gebruiken zodat we geleidelijk tot het besef kunnen komen dat we tot eenzelfde eenheid behoren en een gemeenschappelijke lotsbestemming hebben. Hierdoor zouden Europa en zijn mediterrane partners de grondslag leggen van een "verruimde burgerzin" die gebaseerd is op een convergente lezing van de geschiedenis en van ons gemeenschappelijk erfgoed. Maar opgelet: als we niet nu reeds in cultuur "investeren", lopen we het risico samen te worden geconfronteerd met deze "wereldbrand", waar de culturen worden gegijzeld met de meest reactionaire en misdadige bedoelingen. Als we ons evenwel samen bewust worden van de omvang van deze virtuele uitdaging, zullen de volkeren van de twee oevers van de Middellandse Zee binnen vijfentwintig jaar wel degelijk een gemeenschap van mensen vormen, een economische gemeenschap, een gemeenschap die haar stempel op de geschiedenis kan drukken. Hopelijk zal de mondialisering op die manier niet langer de weg effenen voor marginalisatie en frustratie (soms met betrekking tot identiteitsverlies).
II. De hoop die wij stellen in de dialoog tussen volkeren en culturen, mag ons evenwel niet beletten op onze hoede te zijn. Wij zijn ons wel degelijk bewust van de moeilijkheden en zelfs de risico's die met de uitvoering van sommige van onze aanbevelingen gepaard gaan. In het noorden van het Middellandse-Zeegebied is het risico dubbel. Eerst is er het met het systeem samenhangende risico van een gebrek aan coherentie bij de Europese Unie. Om zich hiertegen te wapenen zou de Europese Unie zich moeten kunnen baseren op bepalingen terzake in de toekomstige grondwet. Naast dit eerste risico bestaat het gevaar dat in bepaalde lidstaten populistische en xenofobe bewegingen blijven bestaan, wat de onderschrijving door de vijfentwintig EU-lidstaten van de hier voorgestelde "filosofie van de actie" zou kunnen bemoeilijken. In het zuiden is er weinig bescherming tegen de gevolgen van mogelijke dubbelspraak of tegen het risico dat van het eigenlijke doel van de dialoog wordt afgeweken bij een deel van deze elites of bij de burgermaatschappij. Het zuiden resten alleen de politieke moed en de wil tot openheid, die kunnen worden ondersteund door een nabuurschapsbeleid dat niet "aan de oppervlakte" blijft, maar ten volle – naast de traditionele machtstructuren – de vitale krachten van de burgermaatschappij aanspreekt.
46
LIJST VAN VOORGESTELDE ACTIES Zonder iets af te doen aan de mogelijkheid om een inventaris van aan de gang zijnde acties en reeds elders geplande initiatieven op te stellen, heeft de Groep van Wijzen, met name om een aantal van die acties en initiatieven efficiënter te maken of aan te vullen, twintig voorstellen voor acties geselecteerd, die beantwoorden aan de drie onderstaande operationele richtsnoeren. Overigens moet de toekomstige Euro-mediterrane stichting onbeperkte onafhankelijkheid worden gewaarborgd en moet zij de diversiteit van de culturen in de regio tot uitdrukking kunnen brengen om al deze acties, die bedoeld zijn voor de burgermaatschappij en de betrokkenheid ervan impliceren, op coherente wijze te kunnen voorbereiden en uitvoeren. Onderwijs als speerpunt voor het overbrengen van kennis van diversiteit en voor de kennismaking met de Ander Het leren kennen van de diversiteit en de kennismaking met de Ander vanaf de basisschool moeten met name worden ondersteund door een reeks specifieke, concrete acties: 1.
het leren van de talen van het Middellandse-Zeegebied;
2.
aanpassing van de leerprogramma's met het oog op vergelijkend godsdienst- en cultuuronderwijs;
3.
mobiliteit van de kinderen (reizen, jumelages en schooluitwisselingen);
4.
wederzijdse terbeschikkingstelling van onderwijsmodules over culturen, geschiedenis en godsdiensten, met het oog op de invoering van programma's met gemeenschappelijke leerinhoud.
Actie met effect op langere termijn, maar waarmee ook nu reeds moet worden begonnen: 5.
het op een nieuwe leest schoeien van de menswetenschappen en van het onderwijs daarvan voor wat betreft de antropologische, juridische, culturele, religieuze, economische, sociale, enz. dimensies van de geschiedenis van het Middellandse-Zeegebied. Het komt erop aan elementen van gemeenschappelijke kennis op te bouwen.
Deze actie moet worden aangevuld met de volgende specifieke, concrete maatregelen: 6.
opleiding van leerkrachten universiteitscursussen;
7.
vertaling van klassieke werken en naslagwerken;
8.
ondersteuning van uitgeverssector(en);
de
en
bij
de
47
herziening
twee
van
vorige
schoolboeken
acties
en
betrokken
9.
oprichting van een Euro-mediterrane academie die de vier voorgaande acties een wetenschappelijke basis moet geven (met de steun van de Euromediterrane stichting).
Creatie van netwerken van wederzijdse kennis en wederzijds begrip door de: 10.
oprichting van een aantal Centra voor Euro-mediterrane studie in het Middellandse-Zeegebied;
11.
oprichting van een "Braudel-Ibn Khaldoun-netwerk" van universitaire leerstoelen, dat aan het "Jean Monnet-netwerk" wordt gekoppeld.
Mobiliteit en uitwisselingen stimuleren en kennis, vaardigheden en goede sociale praktijken toepassen 12.
Steun voor de oprichting of verdere ontwikkeling van netwerken van ontmoetingsplaatsen voor burgers, die bedoeld zijn om het contact tussen de verschillende lagen van de bevolking te vergemakkelijken en de dialoog tussen de generaties aan te wakkeren. In dit verband moeten mechanismen worden ontwikkeld die ertoe aanzetten cultuurverschillen in de publieke sfeer tot uitdrukking te brengen, zodat alle deelnemers in waardigheid en wederzijdse erkenning het gevoel kunnen ontwikkelen tot eenzelfde eenheid te behoren.
13.
Aanmoediging van de plaatselijke verenigingen om een grotere rol te spelen, vooral bij solidariteitsacties.
14.
Netwerkvorming tussen deze plaatselijke verenigingen (zie voorstel 13) om de “beste praktijken” inzake sociale integratie te bevorderen en gebruik te maken van de knowhow van de plaatselijke en regionale culturen, met name op het gebied van de volksgezondheid (bijv. bij bejaarden) en de verschillende culturele uitdrukkingsvormen.
15.
Stimulering van de jeugd aan beide zijden van het Middellandse-Zeegebied om op vrijwillige basis een gezamenlijk maatschappelijk engagement ten dienste van het Euro-mediterrane gebied aan te gaan, dat de naam "Maatschappelijk engagement van de Euro-mediterrane jeugd" draagt.
16.
Versterking van de waakfunctie van de Euro-mediterrane stichting door binnen de Stichting een "waakgroep"/task force op te richten die de "beste praktijken" op maatschappelijk gebied en met betrekking tot de interculturele dialoog inventariseert en nagaat in hoeverre die op grotere schaal kunnen worden toegepast. Voorts zal deze waakgroep tot taak hebben nieuwe ideeën en suggesties te verzamelen om de Stichting te helpen bij de opstelling van concrete voorstellen.
De media als belangrijkste instrument voor het gelijkheidsbeginsel en wederzijdse erkenning 17.
Aansporen tot de ontwikkeling van cursussen over culturele verscheidenheid in de scholen voor journalistiek, de filmacademies en de scholen voor uitgeversopleidingen. 48
18.
Organisatie en opleiding van het brede publiek/de televisiekijkers door een reeks gerichte concrete acties: oprichting van "tv-clubs"; deelname van jongeren aan de opzet van de uitzendingen; hiervoor moet uitgegaan worden van wat reeds is verwezenlijkt op het gebied van de wetenschappelijke vulgarisatie (deze deelname moet in de licentie van de televisiezenders worden ingeschreven om ervoor te zorgen dat de uitzendingen aantrekkelijk zijn en zo het gewenste effect bereiken).
19.
Stimulering – in het kader van de reeds genoemde vulgarisatie – van de productie van specifieke uitzendingen op zenders die zich tot het brede publiek richten, en steun voor de productie en de verspreiding van films van en over het Middellandse-Zeegebied.
20.
In het kader van het programma "Euromed audiovisueel": ondersteuning van lokale kanalen en distributienetwerken in de zuidelijke landen en, meer nog, stimulering van de oprichting van "buurtzenders" die een brug kunnen slaan tussen de geïmmigreerde bevolking en de zuidelijke landen waar zij vandaan komt. Hierbij moet erop worden gelet dat niet in "particularisme" wordt vervallen; ondersteuning, door middel van EU-cofinanciering, van de oprichting van een of meer meertalige en niet gecodeerde televisiezenders die uitzenden via de bestaande mediterrane satellieten; stimulansen geven tot de oprichting van een Waarnemingscentrum voor de media, dat aan de Euro-mediterrane stichting wordt gekoppeld en daardoor ook volledige onafhankelijkheid wordt gewaarborgd.
****
49
LIJST VAN DE LEDEN VAN DE GROEP VAN WIJZEN
Medevoorzitterschap: Assia ALAOUI BENSALAH Jean DANIEL
Leden: Malek CHEBEL Juan DIEZ NICOLAS Umberto ECO Shmuel N. EISENSTADT George JOFFÉ Ahmed KAMAL ABOULMAGD Bichara KHADER Adnan Wafic KASSAR Pedrag MATVEJEVIC Rostane MEHDI Fatima MERNISSI Tariq RAMADAN Faruk SEN Faouzi SKALI Simone SUSSKIND-WEINBERGER Tullia ZEVI
Werk- en discussiegroep (ter ondersteuning van de Groep van Wijzen)
Léonce BEKEMANS Yudhishthir Raj ISAR Philippe RATTE
50