Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Thomas Denys
De ‘Destructie van Jherusalem’ in een Utrechtse bijbel Studie en gedeeltelijke editie van een Middelnederlandse vertaling van Flavius Josephus’ ‘De bello Judaico’ in HS. GENT, UB, 632
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de historische taal- en letterkunde
2014
Promotor:
prof. dr. Youri Desplenter
Dankwoord Ik wil mijn dank betuigen aan enkele personen die mij geholpen en gesteund hebben tijdens het schrijven van deze masterproef. Ten eerste wil ik mijn promotor prof. dr. Youri Desplenter bedanken, onder wiens supervisie deze masterproef tot stand gekomen is. Hij hielp me op weg met relevante en nuttige bronnen, beantwoordde zonder dralen al mijn vragen en gaf waardevolle en constructieve feedback. Hij gaf me de kans om een luisterrijk handschrift van dichtbij te bestuderen en zo de kennis die ik opgedaan heb tijdens mijn masteropleiding in de praktijk om te zetten. Ik wil professor Desplenter ook nog bedanken voor de vele interessante lessen Oudnederlands, Middelnederlands, codicologie en literatuurgeschiedenis, die in bijzondere mate bijgedragen hebben aan mijn fascinatie voor de historische letterkunde. Daarnaast wil ik mijn vriendin uit de grond van mijn hart bedanken voor haar nietaflatende steun en motivatie, voor het nalezen van deze masterproef en omdat iemand zich geen betere partner kan wensen.. Ten laatste wens ik nog de componisten te bedanken van de soundtracks die me tijdens het schrijven geconcentreerd hielden.
2
Inhoud Dankwoord .......................................................................................................................................... 2
Deel I: studie ....................................................................................................................................... 5 Inleiding ............................................................................................................................................... 5 I.
De bello Judaico ....................................................................................................................... 7 A.
De oerbron: Flavius Josephus’ De bello Judaico ................................................................. 7
1.
Flavius Josephus en De bello Judaico................................................................................................ 7
2.
Korte inhoud van De bello Judaico.................................................................................................... 8
B.
De bello Judaico na Josephus ............................................................................................... 8
1.
Receptie en overlevering .................................................................................................................... 8
2.
Vroege vertalingen ............................................................................................................................. 9
II.
De bello Judaico in de Middelnederlandse literatuur ............................................................. 10 A.
Jacob van Maerlant: de Wrake van Jherusalem .................................................................. 10
1.
Algemeen ......................................................................................................................................... 10
2.
Maerlants bewerking ........................................................................................................................ 11
3.
Maerlants interpretatie van De bello Judaico................................................................................... 13
B.
De Hernse bijbelvertaler: de Destructie van Jherusalem ................................................... 14
1.
Algemeen ......................................................................................................................................... 14
2.
De bewerking van de Hernse bijbelvertaler ..................................................................................... 15
3.
Maatschappelijk gevolg? .................................................................................................................. 16
4.
De Destructie in druk ....................................................................................................................... 17
C. III.
Die destructie vander stat van Jherusalem ......................................................................... 17 De Destructie van Jherusalem in HS. GENT, UB, 632 ............................................................. 18
A.
HS. GENT, UB, 632: een historiebijbel ................................................................................ 18
1.
Het genre van de historiebijbels ....................................................................................................... 18
2.
De Middelnederlandse historiebijbels .............................................................................................. 21
3.
De Hernse bijbel............................................................................................................................... 22
4.
De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament ............................................................ 25
5.
De Utrechtse bijbels ......................................................................................................................... 26
6.
HS.
B.
Gent, UB, 632 als een Utrechtse bijbel ...................................................................................... 29
De tekst van de Destructie van Jherusalem in HS. GENT, UB, 632 ..................................... 31
Conclusie ........................................................................................................................................... 32
3
Deel II: diplomatische editie ............................................................................................................. 34 I.
Beschrijving van het handschrift: HS. GENT, UB, 632 ............................................................ 34 A.
Formeel ............................................................................................................................... 34
B.
Inhoudelijk .......................................................................................................................... 35
II.
Diplomatische editie van de Destructie van Jherusalem........................................................ 37 A.
Wijze van uitgeven ............................................................................................................. 37
B.
Korte inhoud van de geëditeerde fragmenten ..................................................................... 38
C.
Geëditeerde fragmenten ...................................................................................................... 39
Bijlagen............................................................................................................................................ 113 Bijlage 1: voorbeelden van de u-corona .......................................................................................... 113 Bijlage 2: geografische kaarten ....................................................................................................... 114 Bijlage 3: letters in superscript ........................................................................................................ 116 Bijlage 4: curiosa ............................................................................................................................. 117 Bijlage 5: versierde letters op de eerste regel van kolommen ......................................................... 118 Bijlage 6: de verschillende versies van de koptitel.......................................................................... 119 Bijlage 7: eerste bladzijde van de Destructie (f. 215r) en close-up van de miniatuur (f. 215ra) .... 121
Gebruikte afkortingen ...................................................................................................................... 123 Literatuur ......................................................................................................................................... 124
Aantal woorden: Deel I: 11 974 Deel II: 26 019 Hele document: 40 120
4
Deel I: studie Inleiding In deze masterproef bestudeer ik de Destructie van Jherusalem, een veertiende-eeuwse Middelnederlandse versie van Flavius Josephus’ (37 – ca. 100) De bello Judaico, zoals die voorkomt in HS. GENT, UB, 632, het tweede deel van een Utrechtse bijbel. Het is voornamelijk mijn bedoeling om verspreide gegevens te bundelen over zowel de tekst als het handschrift en om met deze synthese van informatie tot nieuwe inzichten te komen. Dit is de opzet van de studie in deze masterproef. Met mijn editie wil ik dan weer bijdragen tot het in kaart brengen van het historiebijbelgenre. Zoals Van den Berg opmerkt,1 “ontbreken […] betrouwbare edities” om het onderzoek naar historiebijbels vooruit te helpen. Ik begin mijn studie met een inleiding op De bello Judaico, waarin ik wat contextuele informatie over de tekst geef, de inhoud kort bespreek en de antieke en middeleeuwse receptie en overlevering behandel. Daarna bespreek ik de Middelnederlandse traditie van de tekst. De eerste daarvan is de Wrake van Jherusalem van Jacob van Maerlant (ca. 1235- ca. 1300), een berijmde vertaling rechtstreeks gebaseerd op een invloedrijke Latijnse versie van het Griekse origineel. Ik behandel kort de bewerkingen die Maerlant heeft doorgevoerd in zijn vertaling, en zijn interpretatie van de gebeurtenissen waarover de tekst verhaalt. Vervolgens kom ik tot een algemene bespreking van de Destructie van Jherusalem, de tekst die ik later gedeeltelijk editeer. Deze tekst is een prozabewerking van Maerlants vertaling en kwam tot stand als onderdeel van de zogenaamde Hernse bijbel. De laatste Middelnederlandse tekst in de lijn van Josephus’ werk is Die destructie vander stat van Jherusalem, een volksboek dat alleen in incunabelvorm bestaat. Deze tekst bespreek ik enkel ter volledigheid, ze is verder van geen enkel belang voor deze masterproef. In het derde deel staat de context van de Destructie van Jherusalem centraal: de tekst komt namelijk enkel voor in Middelnederlandse historiebijbels. Ik behandel daarom eerst algemeen het historiebijbelgenre, wat historiebijbels zijn en welke maatschappelijk-literaire ontwikkelingen aan de basis lagen bij het ontstaan van het genre. Vervolgens bespreek ik de Middelnederlandse vertegenwoordigers, de Hernse bijbel en de Noordnederlandse historiebijbel, en ga ik daarna wat dieper in op die eerste, aangezien de Destructie van Jherusalem ontstaan is als deel van deze historiebijbel. De zogenaamde Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament staat centraal in het volgende onderdeel van deze masterproef. Ik bespreek deze (gedeeltelijke) bijbelvertaling omdat in het vijftiende-eeuwse Utrecht handschriften ontstonden die inhoudelijk een verzameling vormden van teksten uit deze vertaling en uit de Hernse bijbel. HS. GENT, UB, 632, de codex die in deze masterproef centraal staat, is één van deze ‘Utrechtse bijbels’. De onderwerpen van de volgende onderdelen zijn dus respectievelijk de Utrechtse bijbels en het Gentse exemplaar als 1
VAN DEN BERG 1999, p. 41.
5
vertegenwoordiger hiervan. Ik beëindig mijn studie met een bespreking van de Destructie van Jherusalem zoals die voorkomt in het bestudeerde handschrift. Het tweede deel van deze masterproef bestaat uit een diplomatische editie. Ik vang aan met een gedetailleerde beschrijving van de formele en inhoudelijke kenmerken van het handschrift. Daarna volgt mijn transcriptie van uitgebreide fragmenten van de Destructie van Jherusalem, voorafgegaan door een verantwoording van de editiemethode en een korte inhoud van de getranscribeerde fragmenten.
6
I.
De bello Judaico A.
De oerbron: Flavius Josephus’ De bello Judaico
1. Flavius Josephus en De bello Judaico Jozef de zoon van Matthias (37 – ca. 100), beter bekend als Flavius Josephus, was een Joodse historiograaf. De naam Flavius dankte hij aan het feit dat hij een vrijgelatene was van de Flavische keizers Vespasianus en diens zoon Titus, die hem tijdens de Joodse Oorlog gevangen genomen hadden omdat hij een leider was van de Joodse opstandelingen in Jotapata. Van Josephus zijn vier werken bekend: de Antiquitates Judaicae, een erg omvangrijk werk over de geschiedenis van het Joodse volk; Contra Apionem, een polemiek waarin hij het jodendom verdedigt; Vita, de autobiografie van Josephus; en De bello Judaico, een werk over de Joodse Oorlog (66-70) waar hij zelf getuige van was.2 Josephus schreef zijn egodocument over de Joodse Oorlog oorspronkelijk in het Aramees voor een Oosters, waarschijnlijk Joods publiek.3 Ongeveer een jaar na het einde van de oorlog, in 71, begon Josephus in Rome aan een tweede, definitieve en uitvoerige versie van zijn verslag, deze keer in het Grieks.4 Dit vertelt hij zelf in de inleiding van zijn werk: Daarom heb ik besloten het relaas dat ik eerder in mijn eigen taal over die oorlog heb geschreven, in het Grieks te vertalen. Daarmee komt het boek, dat eerder alleen door de bewoners ten oosten van de rijksgrens gelezen kon worden, ook binnen het bereik van het lezerspubliek binnen de grenzen van het Romeinse rijk.5 Dat Josephus de Griekse tekst zelf geschreven heeft, is niet erg aannemelijk: hij beschikte niet over genoeg kennis van het Grieks om een werk van deze omvang in de taal te schrijven. De Griekse versie zal waarschijnlijk met medewerking van hulpkrachten onder zijn regie tot stand gekomen zijn.6 Hij voltooide zijn geschiedwerk tussen 75 en 79 en gaf het de titel Phlauiou Iōsēpou historia Ioudaikou polemou pros Rōmaious biblia (lett. ‘Flavius Josephus’ boeken over de geschiedenis van de Joodse oorlog tegen de Romeinen’).7 De toenmalige keizer Titus, ook een persoonlijke vriend van de joodse historiograaf, riep Josephus’ werk al snel uit tot de officiële weergave van de Joodse Oorlog.8 In de hedendaagse vakliteratuur verwijst men naar dit Griekse werk met de Latijnse naam De bello Judaico of Bellum Judaicum omdat de tekst in Rome is opgesteld en daar ook aanvankelijk gerecipieerd werd. 2
MEIJER & WES 1992, p. 9. Idem, p. 33. 4 Idem, p. 15. De meest recente Nederlandse editie van De Joodse Oorlog is een vertaling van de Griekse tekst door F. J. A. M. Meijer en M. A. Wes (zie bibliografie: DE JOODSE OORLOG). 5 DE JOODSE OORLOG, I, 3. 6 SCHRECKENBERG 1972, p. 174. 7 Hij behandelt nog de inwijding van de Vredestempel in 75 en heeft naar eigen zeggen “een exemplaar van het voltooide werk aangeboden aan Vespasianus, die in 79 is overleden” (MEIJER & W ES 1992, p. 15). 8 SCHRECKENBERG 1972, p. 174. 3
7
Logischer en correcter zou het natuurlijk zijn als men Ioudaikou polemou als titel zou gebruiken, ook al omdat een Latijnse vertaling uit de middeleeuwen onder de naam De bello Judaico wijd verspreid werd (zie hieronder) en men eventuele verwarring zou kunnen voorkomen. Voor die terminologische verandering is het echter al veel te laat.9 2. Korte inhoud van De bello Judaico Josephus begint zijn werk met het schetsen van de historische achtergrond van de Joodse Oorlog. Die voorgeschiedenis, die het eerste van zeven boeken beslaat, vangt aan met de inname van Jeruzalem door Antiochus Epiphanes, koning van Syrië, in de tweede eeuw voor Christus en eindigt met de dood van Herodes de Grote, koning van Judea, in 4 v. Chr. Het tweede boek vertelt over de groeiende onrust in het Joodse land in de eerste eeuw, veroorzaakt door de toenemende onvrede over de overheersing van de Romeinen. In boek III onderneemt keizer Nero actie en geeft hij de opdracht aan generaal Vespasianus om oorlog te gaan voeren met de Joden en de opstand te bedwingen. Het grootste onderdeel van dit boek behandelt de slag om Jotapata, de stad waarvan Josephus de militaire leider was, de daaropvolgende overwinning van Vespasianus en de gevangenneming van Josephus. Het vierde boek behandelt verdere ontwikkelingen in de oorlog: de slag om Gamala en Gischala, de burgeroorlog die uitbreekt in Jeruzalem tussen de radicale rebellen (de Zeloten en de Sicariërs) en het volk en de burgeroorlog in Rome over het keizerschap. Het boek eindigt met Vespasianus die keizer wordt en zijn zoon Titus de opdracht geeft om met zijn troepen Jeruzalem te belegeren. Boeken V tot VII behandelen het beleg van Jeruzalem, de geleidelijke inname van de stad, de rampspoed en de hongersnood die het Joodse volk troffen, en de uiteindelijke verwoesting van de stad en de joodse Tempel. In boek VII vertelt Josephus ook nog over het einde van de Joodse Oorlog: hoe Vespasianus ontvangen werd in Rome en hoe de Joodse opstand in andere, kleine steden werd neergeslaan.
B.
De bello Judaico na Josephus
1. Receptie en overlevering De werken van Josephus kenden gedurende de late oudheid en de middeleeuwen een blijvende populariteit. Ze werden dan ook in verschillende talen overgezet en bereikten zo een breed publiek. Het gebeurde echter zelden – waarschijnlijk nooit – dat een vertaler een werk van Josephus zomaar overnam. Talrijke interpolaties, voortdurende revisie en censuur: het zijn de middelen waarmee een vertaler of bewerker zijn eigen religieuze of politieke stempel op Josephus’ werken drukte.10 Josephus’ oeuvre diende ook als een rijke bron voor andere schrijvers: Cassius Dio, Origenes, Hiëronymus, Augustinus, Jacobus de Voragine, Alcuinus, 9
Een gelijkaardige poging deed Petra Berendrecht in 1992 met betrekking tot Jacob van Maerlants vertaling van de HS (zie hieronder): ze riep op om de term Rijmbijbel te vervangen door Scolastica, nota bene de titel die Maerlant zijn werk zelf gegeven had (B ERENDRECHT 1992, p. 2). Op enkele uitzonderingen na bleek dat veeleer een ijdele poging, het begrip Rijmbijbel was al te goed ingeburgerd. 10 SCHRECKENBERG 1972, p. 172.
8
Geoffrey van Monmouth, Vincentius van Beauvais en Pico della Mirandola zijn maar enkele namen op de ellenlange lijst van auteurs die naar hartenlust uit zijn werken citeerden.11 Vooral Hiëronymus (ca. 347-420) speelde een belangrijke rol in de Josephus-traditie. Hij behandelde Josephus in zijn De viris illustribus, een verzameling biografieën van schrijvers die belangrijk waren voor de geschiedenis van het christendom, waardoor de joodse historiograaf als christelijke autoriteit beschouwd werd. Opmerkelijk is wel dat Josephus’ werk in Europa door bijna iedereen (positief) gerecipieerd werd, behalve door zijn eigen geloofsgenoten. Die zagen hem immers als een collaborateur en een verrader van zijn volk omdat hij zich al te gemakkelijk aan de Romeinen zou hebben overgegeven nadat hij eerst tegen hen vocht en met hen had meegewerkt tegen de Joden.12 De receptie en overlevering van zijn teksten gebeurde dus bijna exclusief in een christelijke context, zowel in het Griekse oosten als het Latijnse westen.13 De joodse historiograaf was voor de christenen primair van belang als ooggetuige: zijn teksten vormen een neerslag van de contemporaine achtergrond van de gebeurtenissen waarover het Nieuwe Testament verhaalt. De historische figuur van Jezus Christus figureert zelfs twee keer in zijn Antiquitates Judaicae. Secundair speelde Josephus ook een belangrijke rol doordat christelijke vertalers of bewerkers – waaronder ook Jacob van Maerlant (zie hieronder) – de gebeurtenissen waarover hij vertelt in de christelijke heilsgeschiedenis kaderen en zo een andere visie op die gebeurtenissen geven. Ik kom straks uitgebreid op deze interpretatio christiana terug. Ten slotte was Josephus’ De bello Judaico een praktisch handboek voor kruisvaarders. Het werk zit namelijk vol met uitgebreide geografische en topografische beschrijvingen van Palestina en de steden van het zogenaamde Heilige Land, waaronder Jeruzalem als voornaamste stad. Getuige van deze gebruikswijze is het ontstaan van nieuwe handschriften met Josephus’ tekst over de Joodse oorlog in streken die als geestelijke centra geldden en waar het kruistochtidee sterk aanwezig was, met name het noordoosten van Frankrijk, Vlaanderen en het Nederrijns gebied.14 2. Vroege vertalingen Hieronder geef ik een kort overzicht van de vroegste vertalingen van De bello Judaico, met uitzondering van de Middelnederlandse traditie die ik in een volgend onderdeel bespreek.15 De oudste vertaling is de zogenaamde Hegesippus en wordt rond 370 gedateerd. Het betreft een vrije, Latijnse vertaling van De bello Judaico in vijf boeken, die aangevuld is met stukken uit de Antiquitates Judaicae en stukken uit Tacitus’ Historiae. De anonieme vertaler introduceert de christelijke interpretatie van de gebeurtenissen waarover de tekst handelt. Die 11
Idem, p. VI-IX. MEIJER & WES 1992, p. 16, 41. 13 SCHRECKENBERG 1972, p. 172. 14 SCHRECKENBERG 1972, p. 173. 15 Voor dit onderdeel over de laat-antieke en middeleeuwse traditie van De Bello Judaico heb ik mij hoofdzakelijk gebaseerd op Heinz Schreckenbergs werk over de Josephus-overlevering en in het bijzonder zijn hoofdstuk over oude vertalingen van Josephus’ werken (SCHRECKENBERG 1972, p. 56-64). 12
9
houdt in dat de verwoesting van Jeruzalem en de joodse tempel een verdiende straf is voor de trouweloosheid van de joden en de dood van Christus.16 De tekst ademt dus een sterk antijoodse sfeer uit. Ik kom in het onderdeel over Jacob van Maerlants vertaling van De bello Judaico uitgebreid terug op die christelijke interpretatie. De op één na oudste vertaling stamt uit het einde van de vierde eeuw en is de versie die in de middeleeuwen onder de naam De bello Judaico de wijdste verspreiding kende.17 De tekst wordt doorgaans toegewezen aan Rufinus van Aquileia (†410) en geldt als de beste tekstgetuige van het Griekse origineel. De vertaler probeerde duidelijk een woordgetrouwe weergave te bieden van de Griekse tekst in correct Latijn, maar wijkt toch soms af van zijn brontekst.18 Een sterk bewerkte gedeeltelijke vertaling van Josephus’ tekst – enkel het zesde boek is vertaald – verschijnt rond ca. 400 in de Syrische Vulgaat in de vorm van een vijfde Makkabeeënboek. Een volgende versie is de Josippon, een Hebreeuwse vertaling uit de tiende eeuw en waarschijnlijk ontstaan in Italië. De Josippon behandelt de joodse geschiedenis tot en met de verwoesting van Jeruzalem en kende een wijde verspreiding als volksboek. Het is een vertaling van de Latijnse tekst toegeschreven aan Rufinus, misschien in combinatie met de Hegesippus en met aanvullingen uit vele andere bronnen. De laatste bekende middeleeuwse vertaling is een Slavische versie, die waarschijnlijk een vertaling is van een tekst uit de Hegesippus-traditie.
II.
De bello Judaico in de Middelnederlandse literatuur A.
Jacob van Maerlant: de Wrake van Jherusalem
1. Algemeen De Middelnederlandse literatuur heeft een pioniersrol wat betreft de traditie van Josephus’ werk en dat hebben we te danken aan een pionier van de Middelnederlandse literatuur. De vroegste volkstalige bewerking van De bello Judaico is namelijk Jacob van Maerlants Wrake van Jherusalem.19 De Wrake van Jherusalem (verder: Wrake) is geschreven op rijm en vormt het tweede deel van Maerlants Rijmbijbel, volgend op de Scolastica, zijn vertaling van Petrus Comestors Historia scolastica.20 Hij voltooide de Wrake en daarmee de gehele Rijmbijbel op
16
SCHRECKENBERG 1972, p. 56. BERENDRECHT 1996, p. 118. 18 SCHRECKENBERG 1972, p. 60. 19 MEIJER & W ES 1992, p. 31. Maerlants bewerking droeg oorspronkelijk geen titel, maar wordt in de medioneerlandistiek doorgaans met de naam Wrake van Jherusalem aangeduid. 20 BERENDRECHT 1996, p. 117. Ook Rijmbijbel en Scolastica zijn officieuze namen. Ik gebruik in navolging van Petra Berendrecht de twee namen om verwarring te vermijden tussen het volledige vertaalproject (Rijmbijbel) en de vertaling van de Historia scolastica (Scolastica), dat enkel het eerste deel van dat vertaalproject uitmaakt. 17
10
25 maart 1271.21 Ik zal de Wrake hier vrij uitgebreid bespreken, omdat de Destructie niet bestaan had zonder deze tekst. De Destructie is namelijk een prozabewerking van Maerlants rijmtekst, zoals verder in deze studie zal blijken. Alles wat Maerlant dus aan Josepus’ tekst veranderde, werd overgenomen door de de bewerker van de Destructie. Laten we ter inleiding van dit onderdeel over Wrake even Maerlant zelf aan het woord: Liete mi mijn goede vrient. Die dicke wile heft verdient. So waert mi wel rustens tijt. Mar ic wille ghijs seker sijt. En ware houes no recht. Ontseidict hem nv oft echt.
Als mijn goede vriend het me toeliet, Die zich dikwijls verdienstelijk heeft gemaakt, Dan zou het tijd zijn dat ik kon rusten. Maar wees gerust, Het zou niet fatsoenlijk of rechtschapen zijn Als ik hem nu zou weigeren
Dat hi wilde. ende ict vermochte. Hi bat mi dat ic vord brochte. Na de verrisenesse ons heren. Hoe datten met groter eren. Die romeine sident wraken. Ende die stad al sticken braken. Jherusalem al dar hi was. Ghepassijt alstment teersten las. Nv hord so wie so wille hier naer.22
Wat hij eertijds wou en ik kon gedaan krijgen. Hij verzocht me dat ik zou vertellen Hoe, na de verrijzenis van onze Heer, de Romeinen zich door grote deugdzaamheid van Gods straf vrijstelden En de stad Jeruzalem volledig verwoestten, (Waar die stond.) Dure eden zijn gezworen toen men het eerst las. Luister nu, wie wil, naar dit relaas.
Deze openingsverzen van de Wrake geven ons wat interessante contextuele informatie. Maerlant vertaalde De bello Judaico op verzoek van een goede vriend, die de schrijver vaak een dienst had bewezen. Hij was echter niet erg gemotiveerd om eraan te beginnen, wat natuurlijk niet verwonderlijk is: hij had net de Scolastica af, een huzarenwerk dat ongeveer 27 000 verzen telt, dus wat rust zou hem wel gegund geweest zijn. Niettegenstaande het feit dat Maerlant tegen het vertaalwerk op zag, hield hij toch zijn woord en zette zich aan het werk. De mindere motivatie had echter zijn neerslag op het werk. Hij wou waarschijnlijk zijn vertaling zo vlug mogelijk af krijgen, waardoor hij in zijn haastigheid veel zaken opzettelijk wegliet. 2. Maerlants bewerking Over het algemeen is Maerlants Wrake een bewerkende vertaling van Josephus’ De bello judaico in de Latijnse versie van Rufinus (vgl. boven).23 Hoewel de tekst flink ingekort is, dwingt nader inzicht ons tot nuancering: er zijn wel degelijk stukken die bij Maerlant uitgebreider verschijnen dan in zijn bron. De bekorte boeken behandelen vooral de
21
MERTENS 2000, p. 277. RIJMBIJBEL, r. 27082-27096. De tekst rechts is mijn vertaling. 23 KUIPER 2007, p. 73-74. 22
11
voorgeschiedenis en de gebeurtenissen tijdens het verhaal die niets toevoegen aan de hoofdlijn. Zo heeft Maerlant zelfs het hele eerste boek niet vertaald, dat de voorgeschiedenis en de (politieke) achtergrond van de Joodse oorlog behandelt. De boeken die hij wat uitvoeriger bewerkt, beschrijven vooral directe confrontaties tussen de joden en de Romeinen.24 We kunnen deze bekortingen en toevoegingen veel specifieker en gedetailleerder beschrijven dan op het macroniveau van de boeken. Deze taak heeft Berendrecht echter al met succes uitgevoerd in haar monografie over Jacob van Maerlants vertaal- en bewerkingstechnieken.25 Ik zal me dus beperken tot algemene vaststellingen die voortvloeien uit haar onderzoek. De passages waar Maerlant flink het mes in zet zijn ten eerste de geografische beschrijvingen.26 Die worden meestal volledig weggelaten, tenzij de plaatsen strategisch van belang zijn. Een uitzondering hierop vormt Jeruzalem, dat veel uitvoeriger besproken wordt dan bij Josephus. Gegevens over het Romeinse leger neemt Maerlant ook zelden over, behalve als het hun wapenarsenaal betreft. De vele redevoeringen in De bello Judaico worden – op twee moraliserende toespraken na – ook heel wat beknopter weergegeven in de Wrake. Passages over Romeinse en joodse geschiedenis worden ook vaak achterwege gelaten, vooral waar de onderlinge verdeeldheid tussen de joden naar voren komt. 27 Een laatste soort bezuinigingen betreft de strijdbeschrijvingen. Hoewel we bij het lezen van de Wrake misschien wel de indruk krijgen dat er bijna onophoudelijk wordt gevochten, laat Maerlant toch een aantal gevechtsscènes weg die geen invloed hebben op het verhaal. Naast de bekortingen en weglatingen zijn er echter ook aanzienlijk wat uitbreidingen of toevoegingen, hoewel die heel wat geringer in aantal en omvang zijn. Meestal zijn ze inhoudelijk ook van geen enkel belang. Bij de toevoegingen gaat het voornamelijk om structurerende uitdrukkingen en “waarheidsbetuigingen”.28 Die laatste beklemtonen in hoofdzaak dat Josephus, die een ooggetuige was en als christelijke autoriteit gold, een waarheidsgetrouw relaas heeft geschreven. De structurerende toevoegingen roepen veelal op tot aandacht, of behelzen vooruit- en terugverwijzingen. De helft van de vooruitverwijzingen refereren aan de verwoesting van Jeruzalem; de terugverwijzingen zijn meestal bijbels van aard en verwijzen de ene keer naar de Scolastica, de andere keer naar de Bijbel.29 Uitbreidingen op De bello Judaico zijn ook veeleer schaars, maar mogen niet onvermeld blijven. Maerlant last zowel stof uit de Bijbel in – en specifieker de Handelingen – als uit 24
BERENDRECHT 1996, p. 122. BERENDRECHT 1996. Voor de volgende alinea’s over de uitbreidingen en bekortingen in de Wrake ten opzichte van De Bello Judaico was hoofdstuk IV een rijke bron van informatie (‘<Want haer sonden eesten wrake>. Maerlants bewerking van De Bello Judaico’, p. 117 tot 137). 26 Bij het schrijven van de volgende alinea heb ik me gebaseerd op BERENDRECHT 1996, p. 123-126. 27 Een duidelijk voorbeeld hiervan is het nevenverhaal over Josephus en zijn tegenstander, de rebellenleider Johannes van Gbischala. 28 BERENDRECHT 1996, p. 128. 29 Idem, p. 129. 25
12
Josephus’ andere bekende werk Antiquitates Judaicae, hoewel Berendrecht niet uitsluit dat die aanvullingen ook al aanwezig waren in de Latijnse versie die Maerlant raadpleegde bij zijn vertaling. Uit de bovenstaande vaststellingen kunnen we dus (in navolging van Berendrecht) besluiten dat Maerlant bij zijn bewerking vooral veel belang hechtte aan het narratieve aspect. Hij concentreert zich op de centrale verhaallijn – het gewapend conflict tussen de rebellerende joden en de Romeinse overheersers – en probeert daar zo weinig mogelijk van af te dwalen.30 Die verhaallijn bereikt een eerste hoogtepunt bij het beleg van Jotapata, maar piekt pas echt bij de strijd om Jeruzalem. Maerlant wil ‘to the point’ blijven met zijn verhaal, wat helemaal in de lijn ligt van de haastigheid waarmee hij de vertaling maakte en waar ik eerder al op wees. 3. Maerlants interpretatie van De bello Judaico Maerlant gaat bij zijn vertaling uit van een christelijke interpretatie, zoals die al in de Hegesippus geïntroduceerd werd. Deze interpretatio christiana past de gebeurtenissen waarover Josephus vertelt in de christelijke heilsgeschiedenis in. Dit is veruit het belangrijkste aspect dat Maerlant aan zijn vertaling toevoegt. Hij doet dit ten eerste door het invoegen van een proloog en een epiloog waarin hij vertelt dat de overwinning van de Romeinen op de joden, de verwoesting van Jeruzalem en de joodse tempel, en de talloze joodse gesneuvelden de wraak is van God voor de dood van Jezus Christus. De politieke achtergrond en strategische zetten van de Romeinen die Josephus in zijn werk schetste en als oorzaak zag van de rampzalige gebeurtenissen, gaat Maerlant niet uit de weg, maar zet hij op een “lager plan”.31 Voor Josephus is het de “verhouding tussen het opstandige Joodse volk en hun overheersers [dat] leidt tot onderlinge verdeeldheid en uiteindelijk tot hardhandig ingrijpen van de Romeinen onder leiding van Vespasianus”.32 Daarnaast beschouwt de Joodse historiograaf ook de moord op de Joodse hogepriester Jacob als trigger van de “troebelen die uiteindelijk leidden tot rampzalige burgeroorlog, de opstand tegen Rome, de val van Jeruzalem en de verwoesting van de Tempel”.33 Deze Jacob, ook wel gekend als de apostel Jakobus de Mindere, zou een broer van Jezus geweest zijn.34 Dit alles ziet Maerlant echter als secundaire oorzaken, ze maken deel uit van Gods plan. Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom hij passages die spreken over de onderlinge verdeeldheid tussen joden veelal niet of toch sterk verkort overneemt. Maerlant wil benadrukken dat de rampspoed die de joden overkomt een straf van God is, en niet zozeer door hun eigen slechte politieke aanpak veroorzaakt wordt. Een duidelijk voorbeeld hiervoor is te vinden bij de slag om Gamala. Een plotse hevige storm die komt opzetten en in het voordeel van de Romeinen werkt, ziet 30
BERENDRECHT 1996, p. 127. Idem, p. 122. 32 Ibidem. 33 KUIPER 2007, p. 70. 34 Ibidem. 31
13
Josephus als niets meer dan puur geluk. Maerlant ziet hier echter de hand van God in: Mar een storm wies bouen so grod. Die god sende te hare [= de Joden] dod.35 Zoals Berendrecht echter ook opmerkt, moeten we Maerlants interpretatie wat nuanceren en hem niet al te zeer als een antisemiet afschilderen.36 Hij maakt in navolging van Josephus ook het onderscheid tussen goede en slechte joden. Die eerste vinden we vooral terug bij de beschrijving van de situatie onder de joden in Jeruzalem. Tot de goede joden rekent hij hen die zich vrijwillig aan de Romeinen willen overgeven en zich verzetten tegen het bewind van de slechte joden, de guerilla-achtige groep van de Zeloten die hun eigen volk vermoorden en de stad Jeruzalem plunderen. Het blijft echter een feit dat Maerlant zijn vertaling schrijft vanuit een interpretatio christiana van de gebeurtenissen. Hij schildert de joden daardoor af als de moordenaars van Christus en bestendigt zo de “middeleeuws-christelijke visie op de joden als Godsmoordenaars”.37 Op deze manier draagt hij bij aan de jodenhaat die de laatmiddeleeuwse maatschappij zo kenmerkt.38 We mogen ook niet vergeten dat bijna drie eeuwen lang, tot een nieuwe (en volledige) Nederlandse vertaling verscheen, de Wrake en de latere prozabewerking daarvan (zie hieronder) de enige volkstalige tekst was die verhaalde over de verwoesting van Jeruzalem.39 Lezers die geen Latijn konden lezen, maar toch meer wilden weten over die gebeurtenis, moesten dus teruggrijpen naar Maerlants christelijke en antijoodse presentatie van de feiten, wat ongetwijfeld veel lezers beïnvloed zal hebben in hun visie op de joden.40
B.
De Hernse bijbelvertaler: de Destructie van Jherusalem
1. Algemeen Toen de Hernse bijbelvertaler zijn historiebijbel schreef, voegde hij daar “naar het voorbeeld van Maerlant het gedeelte [aan toe] over de vernietiging van Jeruzalem uit Flavius Josephus’ Bellum Judaicum”.41 Intussen is al gebleken dat Maerlant hem niet alleen inspireerde om een vertaling van De bello Judaico aan zijn werk toe te voegen, maar dat de Destructie van Jherusalem (verder: Destructie) “niets anders is dan een zorgvuldig ontrijmde Wrake van Jherusalem van Jacob van Maerlant”.42 De Destructie is dus met andere woorden een
35
RIJMBIJBEL, r. 29888-29889. BERENDRECHT 1996, p. 136. 37 BERENDRECHT 1996, p. 122. 38 Een uitstekend werk over dit onderwerp is Luc Dequekers Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de middeleeuwen (zie bibliografie: DEQUEKER 2000). 39 Een vertaling door Nicolaes van Winghe (ca. 1495 – 1522) is in 1552 verschenen bij Simon Cock in Antwerpen (BESAMUSCA & SONNEMANS 1999, p. 137). 40 KUIPER 2007, p. 77. 41 KORS 2007a, p. 45-46. 42 KUIPER 2007, p. 84. 36
14
prozabewerking van de Wrake, wat al langer geweten is.43 De Hernse bijbelvertaler plaatste de tekst naar het voorbeeld van Maerlant ook op het einde van zijn werk. Hoewel de Destructie niet in alle handschriften van de Hernse bijbel – of met delen daarvan – als laatste gekopieerd is, moet de tekst oorspronkelijk toch die plaats gehad hebben. Bewijs hiervoor levert het colofon met de datering, dat wel in alle handschriften na de Destructie komt.44 De proloog op de tekst wijst hier ook op: “Ende om dit woert te volmakene inden yeesten. Soe wil ic hier dit na setten als ic cortste mach”.45 Met zijn prozabewerking van de Wrake wil de bijbelvertaler dus zijn werk over de bijbelgeschiedenis voltooien. 2. De bewerking van de Hernse bijbelvertaler De Hernse bijbelvertaler heeft over het algemeen de Wrake getrouw in proza omgezet: de ene keer neemt hij vrij letterlijk over wat Maerlant schrijft, de andere keer gebruikt hij een parafrase. Zijn bewerking verliep echter niet probleemloos. Sommige woorden of zelfs passages begreep hij waarschijnlijk niet goed, wat ofwel aan Maerlants taalgebruik kan hebben gelegen– de Wrake was immers al bijna een eeuw oud – of aan een corrupt exemplaar van de Wrake, of een combinatie van die twee factoren. Zo gebruikte hij onder andere verkeerde vormen van namen:46 gallicaen (Gallicanus) werd galiranum;47 cebron, een corrupte schrijfvorm van Hebron, werd cedren.48 Vooral die laatste zorgde ervoor dat hij een passage niet goed begreep en helemaal verkeerd bewerkte. Josephus en Maerlant beschrijven namelijk een uitzonderlijk grote terpentijnboom die op een kilometer van Hebron ligt.49 De Hernse bijbelvertaler gaat ervan uit dat met cebron de vallei Kedron (cedren) wordt bedoeld, die op ongeveer een kilometer van Jeruzalem ligt en die hij zo beschrijft. Kedron en Jeruzalem komen dus in de plaats van de terpentijnboom en Hebron; de kilometer blijft bewaard maar duidt nu een andere afstand aan. In een andere passage waar de Romeinen Josephus’ schuilplaats te weten komen, is het volgens onze prozabewerker een toevallige passante die Josephus aan de Romeinen verraadt. In De bello Judaico en in de Wrake is het echter een vrouw die zich samen met hem verbergt die verraad pleegt. Deze ‘varianten’ in de tekst wijzen erop dat de Hernse bijbelvertaler geen versie van De bello Judaico raadpleegde om eventuele onduidelijkheden op te lossen.50
43
Vgl. DE BRUIN 1935, p.192 en EBBINGE-WUBBEN 1999, p. 123. Kors heeft hier blijkbaar geen secundaire literatuur op nagelezen wanneer hij het volgende zegt: “Of hij in [het] geval [van de Destructie] Maerlant ook als bron heeft gebruikt, moet verder onderzoekn uitwijzen” (KORS 2007a, p. 45-46). 44 KORS 2007a, p. 44. 45 Citaat uit mijn editie van hs. GENT, UB, 632, f. 215rb. 46 Dit zijn geen kopiistenfouten, deze vormen komen zowel voor in HS. GENT, UB, 632 als in GOUDA 1482. 47 RIJMBIJBEL, r. 29137; HS. GENT, UB, 632, f. 223ra 48 RIJMBIJBEL, r. 30558; HS. GENT, UB, 632, f. 229va. 49 DE JOODSE OORLOG, IV, 533; RIJMBIJBEL, r. 30560-30562. 50 Vgl. ook BENOY 1952, p. 45.
15
Bij zijn bewerking liet hij ook geregeld namen weg die maar een enkele keer voorkomen in de tekst en verder van geen tel zijn. Ook nam hij het niet al te nauw met getallen (zie de verschillende voetnoten in mijn editie).51 De Hernse bijbelvertaler neemt niet alleen op tekstueel vlak de Wrake over, ook de christelijke betekenis, de interpretatio christiana, van de tekst ontleent hij aan Maerlant. Bij de Destructie is alle rampspoed die de joden overkomt net zoals bij zijn voorbeeld een straf van God voor de dood van Jezus Christus: want nemmermeer totten doemsdage toe en seldi soe groten plage hoeren als hier geuiel den ioden die god op hen seinde.52 Ook de anti-joodse gevoelens die in de Wrake naar voren komen worden overgenomen door de Hernse bijbelvertaler, die ze soms zelfs nog wat verscherpt. Ter illustratie geef ik het commentaar van Maerlant op de moorden die de Zeloten pleegden op vooraanstaande joden in Jeruzalem en hoe die in de Destructie omgezet wordt: Wrake
Destructie
Met aldus dare onwerde. Bleuer XII M dod. Edel liede dits iammer grod. Soude iemen om die iueden mesbaren.53
Mit dusdaniger onweerde sloegen dese quade moerdenaers doot wel XIIM volcs. Ia dat alle edele ioden waren dat iammer was. waren dieioden wairt datmense beclagen soude54
Naar Maerlants mening geeft niemand dus om de joden, maar bij de bijbelvertaler zijn ze het zelfs niet waard om medelijden mee te hebben, wat van een nog groter haatgevoel getuigt. 3. Maatschappelijk gevolg? Dat de Wrake de rechtstreekse bron voor de Destructie was, houdt natuurlijk in dat Maerlants interpretatie van de feiten ook overgenomen werd. De jodenhaat die Maerlant al dan niet bedoeld in de hand werkte met zijn christelijke interpretatie van de feiten werd nog meer (of opnieuw) aangewakkerd met deze prozabewerking. De Destructie zal alleszins wat bijgedragen hebben aan de felle anti-joodse gevoelens die op het moment van zijn totstandkoming woedden. Die jodenhaat kende in onze contreien een triest hoogtepunt in 1370, nota bene nog geen tien jaar nadat de Destructie voltooid was. In mei van dat jaar 51
Dit zou ook kunnen te wijten zijn aan de kopiist van de Destructie in HS. GENT, UB, 632. Waarschijnlijk is dit echter niet het geval aangezien fout overgenomen getallen uit de Wrake meestal ook in GOUDA 1482 (zie hieronder) voorkomen, waarvan de tekst met zekerheid niet gebaseerd is op HS. GENT, UB, 632 te zien aan de vele tekstuele verschillen. 52 Citaat uit mijn editie van hs. GENT, UB, 632, f. 227ra. 53 RIJMBIJBEL, r. 30297-30300. 54 Citaat uit mijn editie van hs. GENT, UB, 632, f. 228rb.
16
werden in Brussel zes joden ten onrechte beschuldigd van hostieprofanatie.55 Ze zouden gestolen hosties met messen doorboord hebben, waarna de hosties zouden gebloed hebben. De zes joden sterven op de brandstapel. Het zou natuurlijk een brug te ver zijn om de tekst als een directe oorzaak te zien van deze gruwelijke gebeurtenis, maar de tekst zal toch wel wat olie op het vuur gegooid hebben. Vooral opmerkelijk is het feit dat de Hernse bijbelvertaler een kartuizer was uit het klooster van Herne, dat op nog geen dertig kilometer ten zuidwesten van Brussel ligt.56 4. De Destructie in druk In 1482 drukt de bekende Noord-Nederlandse drukker Gheraert Leeu in Gouda de Destructie. Drie incunabelen zijn hiervan overgeleverd: één bevindt zich in de British Library,57 een andere in de universiteitsbibliotheek van Utrecht, en de andere in de universiteitsbibliotheek van Gent.58 In de incunabeltekst van de Destructie zijn veel minder kopiistenfouten aanwezig dan in HS. GENT, UB, 632. Ook zijn soms zelfs andere woorden gebruikt, die in enkele gevallen ook in de Wrake gebruikt worden. Dit doet mij vermoeden dat Gheraert Leeu ofwel aan de tekst heeft gesleuteld, met de bedoeling om een correctere versie op de markt te brengen, of dat Leeu een minder corrupte legger raadpleegde bij het drukken. Verder onderzoek zou het exacte verband tussen de tekst van de Destructie in handschrift en druk moeten bepalen en in kaart brengen.
C.
Die destructie vander stat van Jherusalem
Er bestaat nog een andere Middelnederlandse tekst die over de verwoesting van Jeruzalem vertelt, namelijk Die destructie vander stat van Jherusalem. Dit volksboek is echter niet gebaseerd op Josephus, maar op de Oudfranse Vengeance de nostre Seigneur, die overgeleverd is in de vorm van “een twaalfde-eeuwse chanson de geste en een vijftiendeeeuwse prozaversie”.59 De twaalfde-eeuwse versie werd als Onsen Heren Wrake naar het Middelnederlands vertaald, maar deze vertaling is niet overgeleverd.60 De prozaversie werd echter ook ‘verdietst’ en is als volksboek bewaard gebleven in een druk uit ca. 1525 van Antwerpenaar Willem Vorsterman. Deze laatste draagt de naam Die destructie vander stat van Jherusalem. Waar de Wrake en de Destructie als geleerde teksten gelden, als teksten die de bedoeling hebben om kennis over te brengen, is dit volksboek veeleer een populaire, romantische tekst, “een merkwaardige vermenging van volkse verbeelding in een vaag historische gefundeerde [context]”.61
55
DEQUEKER 2000, p. 21. VAN OOSTROM 2013, p. 221. 57 HS. BLL IA. 47339; de kritische editie van deze Londense druk door Willem Kuiper (zie bibliografie: G OUDA 1482) heb ik vooral gebruikt om corrupte passages in mijn editie te belichten. 58 RES. GENT, UB, 170/1; online in facsimile raadpleegbaar. 59 KUIPER 2007, p. 71. 60 BRAEKMAN 1984, p. 7. 61 BRAEKMAN 1984, p. 8. 56
17
III.
De Destructie van Jherusalem in HS. GENT, UB, 632 A.
HS. GENT, UB, 632: een historiebijbel
De teksten die zich in HS. GENT, UB, 632 bevinden, zijn onmiskenbaar geschriften met een religieuze inslag; negen van de tien zijn zelfs middeleeuwse bijbelteksten.62 Hieronder lijst ik een inhoudstafel van het handschrift op:63 1 Makkabeeën 2 Makkabeeën Jan Hyrcanus Evangeliënharmonie64 Handelingen van de Apostelen Paulinische brieven Brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas Openbaring, oudtestamentische perikopen uit de profeten en epistelen Destructie van Jherusalem Psalmen Al deze teksten, met uitzondering van de Psalmen, komen met wisselende frequentie voor in de zogenaamde historiebijbels. 1.
Het genre van de historiebijbels
a. Algemeen Hoewel de term ‘bijbel’ gebruikt wordt, gaat het bij een historiebijbel echter om een verzameling bijbelteksten en wereldlijke historiografische geschriften. Bij de keuze van de werken ligt het zwaartepunt op het historische en narratieve aspect: compilatoren zullen veeleer de verhalende boeken van het Oude Testament selecteren voor hun historiebijbel dan de “profetische (zoals Jeremia en Jesaia) en didactische stof (bijvoorbeeld Spreuken en Wijsheid)”.65 Het Nieuwe Testament – waaronder de vier evangeliën – komt ook minder vaak voor in historiebijbels, terwijl profane bronnen dan weer wel aangewend en ingelast worden
62
De meeste van die teksten gelden nu als apocriefe bijbelteksten. In de middeleeuwen bestond er echter nog geen vast Bijbelcanon, dus het zou anachronistisch zijn om ze als zodanig te beschrijven. 63 De indeling is gebaseerd op Biemans’ bespreking van het handschrift (1984, p. 278-279) en getoetst aan het fysieke exemplaar. In het editiegedeelte van deze masterproef geef ik een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud van het handschrift, met vermelding van folionummers bij de verschillende onderdelen. 64 Vóór de proloog op de evangeliënharmonie had de kopiist eerst verkeerdelijk de proloog op de Destructie geschreven. Die proloog op de Destructie schrijft hij later opnieuw, maar dan op de juiste plaats. 65 KORS 2007b, p. 49.
18
om de “jongere geschiedenis van [Palestina]” te verhalen.66 Een historiebijbel is dus in essentie een volkstalige bijbelgeschiedenis in proza. De hoofdbron van veel historiebijbels is de Historia scholastica van Petrus Comestor (ca. 1100-1179). Daarin behandelt die laatste de “historische boeken van het Oude Testament, de apocriefen en de evangeliën”.67 Hij zet de teksten in een chronologisch correcte volgorde en voorziet die van commentaar en glossen. Comestor wou met zijn werk een “compendium van bijbelse geschiedenis samenstellen, waarin de kennis van eeuwen bijbelstudie […] overzichtelijk werd weergegeven”.68 Als bron voor de wereldlijke stof in de Historia scholastica (verder: HS) maakte Petrus Comestor gebruik van Flavius Josephus’ Antiquitates Judaicae en De bello Judaico.69 b. De historiebijbels als resultaat van voorgaande ontwikkelingen Het genre van de historiebijbel dook op in de veertiende en kende zijn bloeiperiode in de vijftiende eeuw. Natuurlijk is het niet toevallig dat net in dit tijdskader de historiebijbels zo populair waren; ze waren het logische resultaat van twee niet geheel onafhankelijk progressieve evoluties. De eerste en vroegste evolutie deed zich voor in de loop van de dertiende en veertiende eeuw en betreft de hoge toename aan geletterdheid.70 Er ontwikkelde zich een nieuwe geletterdheidscultuur, met als boegbeeld Jacob van Maerlant. Met zijn Rijmbijbel, een vertaling van de HS en Josephus’ De bello Judaico, wordt de “vergrendeling van kennis achter de poorten van de latinitas [= de Latijnse geleerdentraditie] […] doorbroken”.71 Kennis van Latijn is niet langer een voorwaarde voor geletterdheid nu schrijvers hun teksten in de volkstaal schrijven. Volkstalige literatuur opent de deur naar geletterdheid bij leken, geletterdheid die niet enkel meer uit het schoolcurriculum voortkomt. De tweede evolutie betreft de exponentieel groeiende religieuze interesse bij leken, wat een voorspelbaar gevolg was van de toenemende geletterdheid. Die interesse was al aangewakkerd door Maerlants Rijmbijbel aan het eind van de dertiende eeuw. Om die groeiende religieuze interesse bij leken te voeden moest er echter eerst nog een struikelblok overwonnen worden. Veel van de religieuze kennis bevond zich namelijk nog als onderdeel van de clergie, “het geheel van kennis, ethiek en geloof”,72 in de latinitas. De geletterdheid mocht dan wel in hoge mate toegenomen zijn in de laatste eeuwen, kennis van het Latijn bleef een soort van voorrecht waarover maar een beperkte groep beschikte, de zogenaamde litterati. Vooral de geestelijke litterati stonden terughoudend tegenover het beschikbaar maken van religieuze teksten in de volkstaal. Hun vrees was namelijk dat de illitterati, die het Latijn niet 66 67 68 69 70 71 72
VAN DEN B ERG 1998, p. 19. BERENDRECHT 1992, p. 2. BERENDRECHT 1992, p. 3. BERENDRECHT 1996, p. 118. W ARNAR 2012, p. 267. WARNAR 2004, p. 117.
Idem, p. 117.
19
machtig waren, zo toegang kregen tot de diepere betekenissen in de stichtelijke literatuur en die op een andere manier zouden interpreteren en eigen geloofsopvattingen zouden krijgen, “met de risico’s van dwalingen en alle gevolgen van dien voor de orthodoxie en de zuiverheid van de leer”.73 Niettegenstaande de overwegend afkeurende houding van de clerus tegenover de lekenlectuur van religieuze teksten, waren er in diezelfde kringen ook voorstanders van het openbaren van religieuze kennis aan leken. De Moderne Devotie met Geert Grote (1340-1384) als centrale figuur speelde de voortrekkersrol in de vernacularisatie van de geestelijke literatuur in de Nederlanden.74 Aan Geert Grote wordt een volkstalige vertaling van zestig psalmen toegeschreven die in de liturgie, meer bepaald in het officie of getijdengebed gebruikt werden.75 Deze Middelnederlandse getijdenvertaling moet immens populair geweest zijn, getuige de meer dan achthonderd overgeleverde handschriften,76 wat wijst “op een diepgaande invloed van het geschreven woord op de privédevotie in lekenkringen”.77 De overvloedige overlevering van de getijdenvertaling is een perfecte illustratie van de grote vraag naar stichtelijke teksten in de volkstaal. Hoewel schrijvers zich nu echt begonnen bezig te houden met het schrijven of vernaculariseren van religieuze teksten was de argwaan en twijfel bij de geestelijkheid allesbehalve verdwenen. Zelfs uit dezelfde hoek als Geert Grote trad men nog altijd min of meer restrictief op tegen ongebreidelde lekenlectuur. Gerard Zerbolt van Zutphen (13671398), een ander vooraanstaand figuur van de Moderne Devotie, boog zich over het hekel onderwerp met zijn traktaat De libris teutonicalibus. Daarin schrijft hij het volgende: Dat eerste punt is dattet leken menschen niet verboden en is, mer het is hem gheraden vanden heylighen dat si lesen die boeken der heyligher scrift die in duytschen sijn ghemaect of uten latine of ander tale in duytsche overgheset, ist dat dese duytsche boeke beyde in hoeren woerden ende haren synne ende manier van spreken overdreghen of eens sijn mitter lere der heyligher kerken ende der ghemeynre leraers der heyligher kerken. Ende oec en disputieren of subtiliken ondersoeken hoghe materien of leringhen.78 Zerbolt vindt dus dat leken gerust religieuze teksten mogen lezen in een volkstalige versie, zolang die vertalingen de christelijke leer letterlijk overzetten of ermee overeenkomen. De leken mogen zich echter niet bezighouden met teksten die hoghe materien behandelen. Die opvatting had Augustinus (345-430) – één van de leraers der heyligher kerken – namelijk ook 73
Idem, p. 114. Het woord ‘vernacularisatie’ – een functioneel begrip bij het aangesneden onderwerp – werd naar mijn weten voor het eerst gebruikt door Saskia Bogaart, die er het volgende over weet te zeggen: “Met vernacularisatie bedoel ik het geleidelijk aan in de volkstalen beschikbaar komen […] van kennis en inzichten die aanvankelijk slechts in het Latijn beschikbaar waren” (B OGAART 2004, p. 21). 75 HEYMANS 1978, p. IX. 76 VAN OOSTROM 2013, p. 492. Hij schat dat er oorspronkelijk meer dan tienduizend exemplaren van het getijdenboek verspreid waren. 77 WARNAR 2012, p. 277. 78 VERCLARINGHE , p. 179. De spelling en interpunctie is genormaliseerd. 74
20
al verdedigd: leken moesten zich beperken tot boeken “die zonder gevaar letterlijk konden worden geïnterpreteerd”.79 De historische boeken van het Oude Testament, nota bene de kern van de Middelnederlandse historiebijbels, hoorden daar niet bij. De onchristelijke daden en gewoontes die daarin beschreven werden zouden al te makkelijk tot misverstanden kunnen leiden bij een ongeleerd publiek.80 Nochtans had de Hernse bijbelvertaler, de schrijver van de de eerste Middelnederlandse historiebijbel, de Hernse bijbel, enkele decennia daarvoor duistere oudtestamentische passages aangevuld met commentaar uit Comestors HS, maar dit was blijkbaar niet voldoende voor Zerbolt. Als puntje bij paaltje kwam, waren naar zijn mening enkel de Evangeliën en de Handelingen van de Apostelen veilig genoeg om in de volkstaal voor leken te worden opengesteld.81 Het duurde echter niet lang voordat de religieuzen moesten inbinden door de grote, noch te negeren noch te stillen honger van leken naar volkstalige stichtelijke lectuur, zoals we zullen zien aan de hand van de overlevering van de Hernse bijbel en het vertaalwerk van Johan Scutken (zie hieronder). De vijftiende eeuw werd namelijk gekenmerkt door een enorme toename van het aantal volkstalige religieuze teksten. Door hun vorm en inhoud beantwoordden de historiebijbels dus perfect aan de twee evoluties die ik zonet besproken heb: ze waren geschreven in de volkstaal, een taal die de steeds groter wordende groep geletterde leken kon lezen of begrijpen, en ze verzamelden grotendeels teksten met een religieuze grondslag of tenminste een stichtelijk doel. Uit het voorgaande blijkt dus duidelijk wie het publiek en wat het doel van de historiebijbels waren. De historiebijbels “kwamen tegemoet aan het groeiend religieus bewustzijn bij leken of moesten dit aanwakkeren” en moesten “een brug slaan naar de Latijnse geleerdentraditie”.82 Van den Berg omschrijft de historiebijbels nog treffend als “godsdienstonderwijs in de vorm van geschiedenis”, maar dan met receptie buiten de onderwijsinstellingen.83 Ze moesten de lekenlezers namelijk op basis van (slechte) gedragsvoorbeelden een “christelijke moraal bijbrengen”.84 De historiografische vorm wijst erop dat de ze bedoeld waren om in één stuk te worden gelezen, als een “continuous narrative”,85 en dus geen liturgische functie hadden. 2. De Middelnederlandse historiebijbels In de Middelnederlandse literatuur zijn er twee werken die tot het genre van de historiebijbels gerekend worden. Het oudste is de Hernse bijbel, een bijbelvertaling uit de Zuid-Nederlanden die in 1361 werd voltooid. In het volgende onderdeel kom ik uitgebreid terug op deze historiebijbel. 79
KORS 2007b, p. 54. Ibidem. 81 KORS 2007a, p. 155. 82 WARNAR 2012, p. 367; KORS 2007b, p. 49. 83 VAN DEN B ERG 1998, p. 18. 84 MERTENS 2000, p. 277. 85 FOLKERTS 2013, p. 227 80
21
Naast de Hernse bijbel bestaat er nog een ander basiswerk in het historiebijbelgenre: de Noordnederlandse historiebijbel. Deze is onafhankelijk van zijn Zuid-Nederlandse tegenhanger ontstaan, waarschijnlijk in de tweede helft van de veertiende eeuw,86 hoewel het eerste overgeleverde handschrift pas uit 1458 stamt.87 De Noordnederlandse historiebijbel is veeleer een bijbelbewerking dan een echte vertaling.88 Hij bevat dezelfde historische boeken van de Bijbel zoals de Hernse bijbelvertaler die vertaalde (met uitzondering van het boek Job) terwijl een ander boek, Godolias, wel werd opgenomen.89 Die historische Bijbelboeken zijn nog “aangevuld met teksten uit de wereldlijke geschiedenis en apocriefe verhalen van joodse herkomst”.90 De belangrijkste bronnen voor de Noordnederlandse historiebijbel waren de Vulgaat, de HS en Maerlants Rijmbijbel.91 De bijbelvertaler/-bewerker gebruikte de HS vooral om de vertaalde Vulgaattekst met topografische en etymologische weetjes aan te vullen; de Rijmbijbel diende ter detaillering en voor vooruitverwijzingen naar het Nieuwe Testament.92 “De Antiquitates Judaicae en [De bello Judaico] leverden aanvullende informatie over Caesar en Octavianus”.93 Aan de tekst van de Noordnederlandse historiebijbel gaat een proloog vooraf, waarin de vertaler-bewerker zijn bedoelingen duidelijk maakt. Hij hoopt dat mensen via het verleden richting kunnen geven aan hun gedrag, steeds met het oog op eeuwige zaligheid. 94 Van de Noordnederlandse historiebijbel zijn zeven exemplaren overgeleverd, waarvan het oudste – zoals eerder vermeld – uit 1458 stamt. Daarnaast zijn er nog zes andere handschriften overgeleverd. De handschriftelijke overlevering van de Noordnederlandse historiebijbel wordt gekenmerkt door een erg curieus verschijnsel: zes van de zeven codices zijn door dezelfde hand geschreven.95 3. De Hernse bijbel Dit is wellicht het bekendste werk in het genre van de historiebijbel en zelfs in de Middelnederlandse bijbeltraditie. Andere benamingen waaronder de Hernse bijbel bekend staat zijn de Bijbel van 1360 en de Eerste Historiebijbel. a. Inhoud Bij de Hernse bijbel gaat het grotendeels om een vertaling van de historische boeken van de Bijbel zoals die in de Vulgaat – de middeleeuwse Latijnse standaardbijbel – voorkomen.96 Tot 86
VAN DEN B ERG 1998, p. 29 Idem, p. 32. 88 Idem, p. 24. 89 Idem, p. 29. 90 Ibidem, p. 29 91 Idem, p. 61. 92 Idem, p. 32. 93 VAN DEN BERG 2007, p. 63. 94 VAN DEN B ERG 1998, p. 78. 95 Idem, p. 32. 96 Voor dit onderdeel over de bronnen van de Hernse Bijbel was het inleidend stuk De Bijbel van 1360 van Van den Berg (1998, p. 25) mijn voornaamste bron. Andere bronnen zijn in voetnoten aangegeven. 87
22
de historische bijbelboeken worden gerekend: de Pentateuch, Jozua, Rechters, Ruth, Koningen 1-4, Tobias, Daniël, Judit, Ezra, Ester, Job en Makkabeeën I en II. De ‘Hernse bijbelvertaler’ – zoals de noodnaam van de onbekende vertaler luidt – vult passages uit deze boeken aan met bijbeluitleg uit de HS. Opmerkelijk is dat hij in zijn werk de hoofdtekst en de aanvullende tekstjes uit de HS erg duidelijk van elkaar scheidt, soms met behulp van rode kaders, en dat hij ook expliciet vermeldt dat toekomstige kopiisten van zijn werk dit ook moeten handhaven.97 Daarnaast voegt hij nog Comestors evangeliënharmonie toe en wereldlijke verhaalstof over Cyrus, Hyrcanus en Alexander de Grote uit de HS.98 Verder haalt de bijbelvertaler nog inspiratie bij Flavius Josephus en Jacob van Maerlant. Die laatste voegde aan zijn Scolastica een vertaling in rijm van Josephus’ De bello Judaico toe. De Hernse bijbelvertaler ontleent deze tekst op zijn beurt aan Maerlant en zet hem om in proza (zie hieronder). Tot slot voorziet de bijbelvertaler nog alle teksten van prologen. b. De vertaling en zijn vertaler De Hernse bijbel kwam tot stand in opdracht van de Brusselaar Jan Taye,99 die nog andere bijbelteksten liet vertalen door de Hernse bijbelvertaler, zoals de wijsheidsboeken van het Oude Testament, de Psalmen en het boek Job.100 Het werk is in twee stappen tot stand gekomen: de eerste partie voltooide de vertaler op 12 juni 1360, de tweede op 23 juni 1361.101 Kors onderscheidt drie vertaalprincipes die de Hernse bijbelvertaler hanteerde gedurende de ‘verdietsing’ van zijn bronteksten: de ene keer vertaalt hij vrij letterlijk woord voor woord, de andere keer behoudt hij alleen de betekenisinhoud en zet hij zijn bron om in eigen woorden, en bij sommige stukken gebruikt hij de twee vertaalmethodes door elkaar.102 De identiteit van de Hernse bijbelvertaler is nog altijd niet met zekerheid vastgesteld, maar onder medioneerlandici is er een vrij grote consensus dat het een kartuizer betreft uit het klooster Herne, vlak bij Brussel.103 Deze kartuizer schreef een enorm oeuvre bijeen dat dubbel zo groot is als dat van Jacob van Maerlant en enkel bestaat uit vertalingen van teksten met een religieuze inslag, zoals de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (1228 of 1229-1298), de Regel van Benedictus (zesde eeuw) en werken van Bonaventura (1221-1274) en Gregorius de Grote (ca. 540-604).104 De Hernse bijbelvertaler is dus met voorsprong de meest productieve
97
FOLKERTS 2013, p. 226-227. In de Noordnederlandse historiebijbel is het onderscheid tussen de bijbeltekst en de interpolaties uit de HS niet aangegeven, waardoor het hier dus om een soort van mengtekst gaat (VAN DEN B ERG 1998, p. 24). 98 KORS 2007b, p. 50. 99 VAN OOSTROM 2013, p. 213-214. 100 Idem, p. 216. 101 Ibidem, p. 216 102 KORS 2007b, p. 54. 103 VAN OOSTROM 2013, p. 221. Kors (2007a, p. 17-32) is ervan overtuigd dat we de Hernse bijbelvertaler moeten identificeren als Petrus Naghel, een monnik uit datzelfde kartuis. 104 VAN OOSTROM 2013, p. 211. Op deze pagina bevindt zich ook een overzicht van alle vertalingen van de hand van de Hernse bijbelvertaler.
23
Middelnederlandse schrijver, of zoals Frits van Oostrom hem omschrijft: “de meest woordenrijke zwijger uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis”.105 c. Publiek en doel In de algemene proloog maakt de Bijbelvertaler zijn bedoelingen bekend en welk doelpubliek hij voor ogen heeft: Om dese zake heeft mi langhe int herte gheweest dat ic gheerne die fundament van der scrifturen van latine te dietsche trecken soude omdat ic hope datter menich zalich mensche die ongheleert is van clergiën, zijn profijt in doen soude ende dat oec enighe lieden den tijt daerin corten souden, als si te anderen ydelheyden waert gaen souden op die heilighe daghe die gheordineert ende gheset sijn van der heyligher kerken, dat die ghemeine liede op die daghe die kerke oefenen souden.106 Hij schrijft dus hoofdzakelijk voor godsvruchtige mensen die geen toegang hebben tot de latinitas omdat ze simpelweg het Latijn niet beheersen (de menich zalich mensche die ongheleert is van clergiën). Dit kunnen zowel devote burgers zijn als kloosterzusters en lekenbroeders,107 die toch hun voordeel willen doen met de in de volkstaal beschikbaar gemaakte religieuze kennis, een concept dat Kors profijt noemt.108 Daarnaast heeft de bijbelvertaler als publiek ook gewone mensen voor ogen (de ghemeine liede in het citaat) zodat die zich op zondagen en kerkelijke feestdagen niet zouden bezighouden met “ijdele wereldse genoegens”, tijtcortinge bij Kors.109 Aangezien handschriften handenvol geld kostten,110 zal de laatstgenoemde doelgroep wel niet uit erg ‘gewone’ mensen bestaan hebben, maar veeleer uit rijke burgers en edelen. d. Overlevering De handschriftelijke overlevering van de Hernse bijbel is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Hoewel de tekst voltooid is in 1361, zijn er uit de veertiende eeuw geen tekstgetuigen overgeleverd, afgezien van een enkel blad uit ca. 1400. Dit kunnen we waarschijnlijk verbinden met het eerder genoemde traktaat De libris teutonicalibus van Gerard Zerbolt van Zutphen. Lekenlectuur van de Hernse bijbel moet Zerbolt niet al te veilig geleken hebben. Een andere factor die invloed kan hebben gehad op de gebrekkige overlevering van veertiende-eeuwse tekstgetuigen is het decreet uitgevaardigd door de Roomse keizer Karel IV in 1369. Hiermee verbood de keizer vertalingen van de Vulgaat,111 maar gaf hij zijn inquisiteurs ook nog de opdracht om “ketterse geschriften in de volkstaal op 105
VAN OOSTROM 2013, p. 241. EBBINGE -W UBBEN 1999, p. 70, r. 79-86. 107 Leken die tot de kloostergemeenschap behoren zonder dat ze de drie kloostergeloften – armoede, kuisheid en gehoorzaamheid – hebben afgelegd (VAN DIJK & MERTENS 1993, p. 355). 108 KORS 2007b, p. 52. 109 Ibidem. 110 HOGENELST & VAN OOSTROM 1995, p. 29. 111 VAN OOSTROM 2013, p. 234. 106
24
te sporen en te vernietigen”.112 In de vijftiende eeuw wordt de bijbelvertaling echter erg populair: ongeveer vijftig handschriften zijn uit die eeuw overgeleverd. Men kan die handschriften in twee groepen opsplitsen: de eerste groep levert enkel de Hernse bijbel over, “de andere vult die aan met latere vertalingen, vooral van Johannes Scutken”.113 4. De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament Onder invloed van de Moderne Devotie raakte de Hernse bijbel ook bekend in NoordNederland. Eén van de leden van die religieuze beweging was Johan Scutken (†1423), een broeder van het gemene leven en beheerder van de lekenbibliotheek (librarius) in Windesheim, het belangrijkste klooster van de Moderne Devotie.114 Hoewel hier nog geen absolute zekerheid over bestaat, wordt Johan Scutken door de meeste medioneerlandici beschouwd als de schrijver van de Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament (verder: Nnl. NT).115 Die vertaling, tot stand gekomen omstreeks 1390,116 bestaat uit de vier Evangeliën, de Handelingen van de Apostelen, de Brieven van de Apostelen – die nog niet eerder vertaald waren –117 en de Openbaring van Johannes. Daarnaast vertaalde Scutken de oudtestamentische perikopen, die na het Nieuwe Testament stonden.118 Wat Scutken dus vertaalde van het Nieuwe Testament komt ongeveer overeen met de teksten die Zerbolt als geschikt zag voor lectuur door leken.119 De basisbron bij zijn vertaalwerk was de Vulgaat. Scutken bleef dicht bij de originele tekst wat de inhoud betreft, maar vertelde wel vrij. Hij wou namelijk een “juiste, verantwoorde [en] duidelijke vertaling” maken.120 Wel voegde hij naar hartenlust glossen toe, die hij samenstelde uit geschriften van de Kerkvaders.121 Scutkens vertaling kende een brede verspreiding, getuige de overvloedige overlevering: er zijn minstens 160 handschriften en fragmenten van de Nnl. NT bewaard die zowel uit de Noord-Nederlanden als de Zuid-Nederlanden stammen, en zelfs uit de Duitse grensgebieden.122 Het publiek dat de librarius voor ogen had, was in de eerste plaats de lekenbroeders uit Windesheim.123 Zijn vertaling was bedoeld om dienst te doen als lectionarium of perikopenbundel,124 een “boek in de volkstaal waar de mislezingen stuk voor stuk in stonden,
112
KORS 2007a, p. 113. KORS 2007b, p. 56. 114 W ARNAR 2012, p. 266; CORBELLINI 2007, p. 133. 115 DE B RUIN 1979, p. XII. 116 VAN OOSTROM 2013, p. 497. 117 CORBELLINI 2007, p. 137. 118 Idem, p. 133. 119 Idem, p. 135. 120 Idem, p. 140. 121 DESCHAMPS 1979, p. 159. 122 Idem, p. 160. 123 CORBELLINI 2007, p. 133. 124 DESCHAMPS 1976, p. 162. 113
25
netjes geordend volgens het kerkelijk jaar”.125 Een lectionarium had niet echt een liturgische functie,126 maar deed veeleer dienst om lekenbroeders bezig te houden tijdens de liturgie.127 De liturgie werd namelijk in het Latijn gehouden, een taal die de lekenbroeders niet verstonden. Met een perikopenbundel konden ze zich toeleggen op religieuze lectuur, zodat ze hun tijd toch niet verkwistten. Vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw begint men dan delen uit de Hernse bijbel samen te voegen met de vertaling van Scutken. De bijbelhandschriften die door deze inhoudelijke samenstelling gekenmerkt worden, zijn de zogenaamde Utrechtse bijbels en “verwante handschriften”.128 5.
De Utrechtse bijbels
a. Algemeen De Utrechtse bijbels worden zo genoemd omdat de opdrachtgevers en bezitters van de handschriften (indien bekend) op een of andere manier met de stad Utrecht geassocieerd kunnen worden. Eén Utrechtse bijbel bestond uit minstens twee banden, soms zelfs drie, getuige de samenhorende set LONDEN, BRITISH LIBRARY, MS. ADD. 10.043 en BRUSSEL, KB, HS. 9018-19 en HS. 9020-23. Tussen 1430 en 1470 zijn minstens zestien sets van deze Utrechtse bijbels geproduceerd, wat we op het vlak van Middelnederlandse literatuur gerust een hype kunnen noemen.129 Er was dus een duidelijke afzetmarkt voor deze historiebijbels (zie hieronder). De twee criteria die Biemans hanteert om handschriften in de groep van de Utrechtse bijbels onder te brengen, hebben betrekking op de inhoud en op de vormgeving.130 b. Inhoud Tekstueel zijn de Utrechtse bijbels een compilatie van delen van de Hernse bijbel en de (gedeeltelijke) bijbelvertaling van Johan Scutken. Van de Hernse bijbel zijn zowel de religieuze als wereldlijke historische boeken overgenomen, en de evangeliënharmonie. Aan Johan Scutken werden zijn vertalingen van de oudtestamentische perikopen en de niethistorische stof van het Nieuwe Testament ontleend (Brieven van de Apostelen, de Openbaring van Johannes).131 Zeven Utrechtse bijbels bevatten ook de Psalmen in de standaardredactie van de Moderne Devotie.132
125
MERTENS 2000, p. 278. Idem, p. 278. Merten ziet perikopenbundels als een “paraliturgisch tekstgenre”. 127 Mondelinge mededeling door prof. dr. Youri Desplenter. 128 B IEMANS 1984, p. 250. 129 B IEMANS 1984, p. 251. Geert Warnar geeft 1480 als einde van de periode waarin de Utrechtse bijbels geproduceerd werden (W ARNAR 2012, p. 264). 130 B IEMANS 1984, p. 252. 131 Idem, p. 250. 132 De vertaling van het psalter in de standaardredactie van de Moderne Devotie wordt ook vaak aan Johan Scutken toegeschreven (HEYMANS 1978, p. X). Desplenter (2013, p. 156) toont aan dat de aanwezigheid van psalters in deze Utrechtse bijbels een vreemd verschijnsel is. 126
26
De Utrechtse bijbels komen met hun inhoud het dichtst bij een volledige Middelnederlandse bijbelvertaling. De enige voorwaarde waar de Utrechtse bijbels niet aan voldoen om een volledige volkstalige bijbel genoemd te kunnen worden, is dat ze de vier Evangeliën niet bevatten, maar in plaats daarvan een evangeliënharmonie. Hoewel alle teksten in de volkstaal voorhanden waren, is er nooit een complete bijbel samengesteld.133 c. Decoratie Op het vlak van decoratie zijn er grote onderlinge overeenkomsten tussen de Utrechtse bijbels. Die ‘Utrechtse stijl’ is het duidelijkst zichtbaar in de miniaturen, waarvoor de Utrechtse bijbels bovenal gekend zijn. Die miniaturen beelden meestal taferelen af uit de hoofdstukken waar ze aan voorafgaan, of – wanneer ze midden in de tekst geplaatst zijn – taferelen die zich afspelen in de buurt van waar de miniatuur geschilderd is. Er is dus een duidelijk samenspel tussen tekst en beeld, wat volgens Warnar met “vooropgezette bedoelingen” gebeurd is.134 De miniaturen zouden trouwens niet louter decoratief zijn, maar zouden ook een duidelijke functie hebben: ze zouden de lezer geholpen kunnen hebben bij het terugvinden van een bepaald boek of een bepaalde passage.135 Volgens Warnar zouden de miniaturen ook bijgedragen hebben “aan een beter begrip van de tekst”, een stelling waar ik het echter niet mee eens ben.136 Tenzij de lezer last had van een gebrek aan fantasie zie ik niet in waarom een miniatuur de tekst beter zou hebben doen begrijpen, net daartoe dienden de annotaties uit de HS in de stukken uit de Hernse bijbel en de annotaties van Scutken bij de stukken die hij vertaalde. Over de miniaturisten valt ook iets interessants te zeggen. Het komt vrij zelden voor dat we miniaturisten kunnen ‘identificeren’, maar doordat de Utrechtse stijl zo karakteristiek is, heeft kunsthistoricus Robert Calkins de stijl kunnen toewijzen aan het atelier van de zogenaamde Meester van Katharina van Kleef, de verluchter van het getijdenboek van Katharina van Kleef.137 Volgens Calkins waren de Meester van Katharina van Kleef en de leden van zijn atelier actief in de verluchting van verschillende historiebijbels.138 Dit stijlcriterium is doorslaggevend bij het identificeren van een handschrift met een Utrechtse bijbel. Biemans spreekt in zijn hoofdstuk over de Utrechtse bijbels nog over handschriften die “wat inhoud betreft dezelfde vermenging laten zien van bijbelboeken uit de twee genoemde vertalingen, maar niet versierd of geïllustreerd zijn in de […] ‘Utrechtse’ stijl” en daarom geen Utrechtse bijbels genoemd kunnen worden.139
133
MERTENS 2000, p. 282. W ARNAR 2012, p. 266. 135 Desplenter heeft het ook over een dergelijke functie met betrekking tot gehistorieerde initialen in Latijnse psalters (DESPLENTER 2013, p. 156). 136 W ARNAR 2012, p. 266. 137 CALKINS 1978, p. 143. 138 Idem, p. 143. 139 B IEMANS 1984, p. 252. 134
27
d. Productie Harde feiten wat betreft de productie van de Utrechtse bijbels zijn er niet, wel zijn er stellingen geponeerd die waarschijnlijk erg dicht bij de realiteit aanleunen. Biemans meent dat de compilator uit de Noordelijke Nederlanden stamt, misschien zelfs uit Utrecht, waar we ook de miniaturisten van de handschriften moeten zoeken.140 Hij gaat zelfs nog verder en denkt aan een Utrechtse kanunnik, hoewel hij geen argumenten aanbrengt ter ondersteuning van zijn stelling. Aangezien er zo’n groot aantal Utrechtse bijbels bewaard zijn gebleven, moet er waarschijnlijk een ‘commerciële machine’ geweest zijn die de grote vraag naar dit soort handschriften aankon. Warnar ziet de Utrechtse bijbels meer bepaald als het resultaat van teamwork, waarbij het ‘team’ samengesteld was uit kopiisten, rubricators en miniaturisten.141 Ook is het niet onwaarschijnlijk dat deze werkgroep onder toezicht stond van een “deskundige op het gebied van de theologie”.142 Biemans – waarop Warnar zich deels baseerde bij zijn stelling – stelt dat een dergelijk samenwerkingsverband aan de grondslag lag van de verluchting in de Utrechtse bijbels, maar zegt zelf niets over de kopiisten. Meuwese spreekt ook van een dergelijk fenomeen bij de Utrechtse bijbels; niet zelden zouden zelfstandige miniaturisten tijdelijk contractueel samengewerkt hebben “om een boek op kortere termijn af te kunnen krijgen”.143 Ze geeft het voorbeeld van een vroege Utrechtse bijbel die te boek staat als het uitvoerigst gedecoreerde handschrift: de verluchting in HS. DEN HAAG, KB, 78 D 38 III is het werk van maar liefst vijf hoofdverluchters en twee assistenten. e. Publiek en functie Warnar kent aan de Utrechtse bijbels dezelfde functie toe die de historiebijbels in het algemeen – of toch aanvankelijk – hadden, namelijk het lessen van de dorst naar religieuze kennis bij leken in de stad.144 Ik wil dit niet betwisten, maar er moet een sterke nuance op deze stelling aangebracht worden. Er zijn twee argumenten die ik zou willen aanhalen ter nuancering. Het eerste komt voort uit het feit dat de opdracht voor één van de historiebijbels, met name HS. WENEN, ÖNB, 2771-2772, gegeven werd door Evert Zoudenbalch (ca. 1425 – 1503), een invloedrijke Utrechtse kanunnik en dus absoluut geen leek.145 Het handschrift in kwestie bevat een liturgisch psalter in de volkstaal, iets waar een kanunnik helemaal geen behoefte aan had.146 Waarschijnlijk vervulde de historiebijbel van Zoudenbalch dus geen praktische functie, maar was het veeleer een salonboek dat enkel tot uiterlijk vertoon
140
Idem, p. 251. W ARNAR 2012, p. 266 142 Idem, p. 266-267. 143 MEUWESE 2007, p. 31. 144 W ARNAR 2012, p. 267. 145 DESPLENTER 2013, p. 161. 146 Ibidem. 141
28
diende.147 Hieraan kunnen we ook het tweede argument verbinden. Veel van de historiebijbels zijn in relatief gave conditie overgeleverd, wat niet onmiddellijk wijst op een praktische functie waarbij de boeken veel gelezen en behandeld werden. De conditie waarin de handschriften zijn overgeleverd, wijst hier dus ook op een functie als salonboeken. Over de bezitters van de Utrechtse bijbels zegt Warnar nog het volgende: De Utrechtse bijbels zijn te verbinden met een zelfbewuste lekenelite, die er eigen opvattingen, behoeften en belangstelling op nahield en die bereid was tot grote investeringen op het gebied van geestelijke lectuur.148 In het licht van de zonet aangehaalde argumenten beperken die “grote investeringen op het gebied van geestelijke lectuur” zich naar mijn mening tot het bezitten van handschriften met religieuze teksten, wat de rijke leken betreft. Aan de gaafheid en de relatief goede conditie van de overgeleverde handschriften te zien, zullen de rijkelui die de opdracht gaven voor de welig geïllustreerde Utrechtse bijbels zich wellicht niet zo van de oorspronkelijke functie van tijtcortinghe aangetrokken hebben. De Utrechtse bijbels fungeerden mijns inziens veeleer als een statussymbool. De bezitters wilden tonen dat ze geïnteresseerd waren in religie, dat ze bereid waren om er flink in te investeren en hun geld niet aan wereldse zaken verspilden. De handschriften waren dus een soort van materieel bewijs van hun religieus bewustzijn. In feite zijn de Utrechtse bijbels dus niet echt geproduceerd ter uitdrukking van geloofsbelevenis, maar veeleer ter uitdrukking van een wereldlijke, sociale status. Men wilde vooral tonen dat men geïnteresseerd was in religie voor de intellectuele en materiële status die daaraan vasthing. Het gaat dus wat de adel en rijke burgers betreft om pronkzucht en minder om godsvrucht. Deze uitspraak moet natuurlijk wel wat genuanceerd worden: er zal ook wel echt religieus bewustzijn aanwezig geweest zijn bij de opdrachtgevers. Ze hadden namelijk de tijd om zich aan religieuze literatuur te wijden “ter bestrijding van ledigheid en lichtzinnigheid”.149 Dat religieus bewustzijn werd vooral geprikkeld door te preluderen op het hiernamaals, op de hoop op verlossing en eeuwig leven.150 Van zuivere interesse kunnen we dus niet zozeer spreken, de opdrachtgevers en eigenaars van de Utrechtse bijbels kopen veeleer hun plaatsje in hemel, misschien wat vergelijkbaar met het aflatensysteem. 6.
HS. Gent, UB, 632 als een Utrechtse bijbel
a. Inhoud en vorm In het editiegedeelte van deze masterproef beschrijf ik de inhoudelijke en vormelijke aspecten van het handschrift gedetailleerd. Ik beperk me hier tot de belangrijkste kenmerken. 147
Desplenter (2013, p. 161) vermeldt nog dat de boeken mogelijk gebruikt werden voor privédevotie. Dit is echter niet erg plausibel als we het grote formaat van de boeken in rekening nemen, wat Desplenter ook opmerkt. 148 W ARNAR 2012, p. 274. 149 Idem, p. 278. 150 Idem, p. 280.
29
De teksten die zich in HS. GENT, UB, 632 bevinden, heb ik al eerder opgelijst en zal ik in het editiegedeelte uitvoeriger behandelen. Alle geschriften zijn van de hand van de Hernse bijbelvertaler, met uitzondering van de Paulinische brieven, de Brieven van de Apostelen, de Openbaring van Johannes en de oudtestamentische perikopen, die ontleend zijn de aan de Nnl. NT. Het psalter aan het eind is de standaardversie van de Moderne Devotie. Deze teksten vormen samen het tweede deel van een historiebijbel.151 Het boek is rijkelijk gedecoreerd: het bevat negenendertig miniaturen in de zogenaamde Utrechtse stijl en heel wat weelderig versierde initialen.152 Het handschrift is zoals eerder gezegd het tweede deel van een historiebijbel. In Biemans’ catalogus van Middelnederlandse bijbelhandschriften, waarin het desbetreffende handschrift het nummer 266 draagt, lezen we dat het eerste deel zich als hs. 78 D 39 in de Koninklijke Bibliotheek van ’s-Gravenhage bevindt (nummer 265 in Biemans’ catalogus).153 In de online catalogus van de KB lezen we vervolgens dat ene ‘Meester van de Vederwolken’ een medewerker was van het Haagse handschrift, wat met uitbreiding betekent dat diezelfde persoon ook aan ons Gentse handschrift heeft meegewerkt. De Meester van de Vederwolken is een anonieme miniaturist uit de vijftiende eeuw die in de Utrechtse stijl werkte en naast deze historiebijbel ook minstens één getijdenboek verlucht heeft, alsook de eerder vermelde historiebijbel die toebehoord heeft aan Evert Zoudenbalch.154 Net als de meeste Utrechtse bijbels is het handschrift in erg goede conditie, althans wat het boekblok betreft. De codex zal dus waarschijnlijk dienst gedaan hebben als salonboek (vgl. hierboven). b. Bezitter van het hs Hoewel HS. GENT, UB, 632 op zichzelf geen enkele aanwijzing bevat naar een mogelijke opdrachtgever of contemporaine bezitter is het middels wat logisch redeneren toch niet al te moeilijk het handschrift in een welbepaalde context te verankeren. In het eerdergenoemde Haagse handschrift, HS. ’S-GRAVENHAGE, KB, 78 D 39, merkt Biemans een wapenschild op dat toebehoort aan de familie De Gruther, nota bene een familie die in de vijftiende en zestiende eeuw in Utrecht woonde.155 Als we er dus van uitgaan dat deze familie De Gruther inderdaad de bezitter en opdrachtgever was van de Haagse codex, dan geldt dat logischerwijze ook voor de Gentse codex. Het ‘Utrechtse’ van deze Utrechtse bijbel wordt dus niet alleen inhoudelijk en vormelijk bevestigd, maar ook nog eens contextueel. Hoewel het plaatje dus perfect lijkt te kloppen, trekt Calkins dergelijke toewijzingen op basis van heraldiek in twijfel. Hij merkt op dat sommige wapenschilden die zich bevinden in de illustraties geproduceerd door het atelier van de Meester van Katharina van Kleef niet 151
BIEMANS 1984, p. 279. REYNAERT 1984, p. 133. 153 B IEMANS 1984, p. 277-279. 154 DEFOER 2010, p. 29-30. 155 B IEMANS 1984, p. 278. Warnar (2012, p. 269) reproduceert een afbeelding van de bladzijde (f. VIIIv) waar het wapenschild te vinden is. 152
30
noodzakelijk op een eigenaar of opdrachtgever hoeven te slaan.156 Hier zijn vorm en context echter zo complementair dat we met een aan de zekerheid grenzend gevoel kunnen stellen dat HS. GENT, UB, 632 aan de de familie De Gruther heeft toebehoord.
B.
De tekst van de Destructie van Jherusalem in HS. GENT, UB, 632
Zoals eerder gezegd bevat HS. GENT, UB, 632 in vergelijking met GOUDA 1482 veel fouten. Dat de kopiist zoveel fouten gemaakt heeft, zou kunnen te maken hebben met wat we misschien wel een historiebijbelindustrie kunnen noemen. De Utrechtse bijbels, waar het besproken handschrift een voorbeeld van is, waren zoals eerder gezegd erg populair. Daardoor kwam er waarschijnlijk veel druk op sommige kopiisten, die zo vlug mogelijk een handschrift moesten afwerken zodat ze aan een volgende konden beginnen. Door die haastigheid werden ze waarschijnlijk wat slordig en kropen er veel fouten in hun afschrift. Samen met die haastigheid speelde misschien ook de functie van de historiebijbels een rol. We hebben eerder vermeld dat de Utrechtse bijbels er meestal relatief gaaf uitzien, wat kan wijzen op een functie als salonboeken: boeken die veeleer een decoratieve of statussymbolische functie hadden dan een praktische. Kopiisten wisten misschien dat de boeken die ze schreven toch niet echt gelezen werden en gingen dan wat slordiger te werk. De kopiist van deze tekst sprong ook wat creatiever om met zijn bron dan we misschien van een kopiist gewoon zijn. In een bepaalde passage wordt een man wiens naam in de Destructie onvermeld blijft, maar die bij Josephus en Maerlant Niger wordt genoemd, door de Zeloten vermoord. Waar de Wrake en de incunabelversie het woord ontlijfden (MNW, ontliven: van het leven beroven, ombrengen) gebruiken,157 schrijft onze kopiist onthefden (MNW, onthoveden: onthoofden), wat duidelijk een meer plastische en tot de verbeelding sprekende beschrijving is. Het lijkt wel of de gewelddadigheid van de moord van meer belang wordt dan het slachtoffer. We zien hier dus een evolutie in de richting van sensatie, iets waar de kopiist waarschijnlijk bewust aan deelnam, aangezien hij niet aarzelde om zelf in de tekst in te grijpen.
156 157
CALKINS 1978, p. 157. RIJMBIJBEL, r. 30345.
31
Conclusie Ter conclusie som ik nog even de belangrijkste onderzoeksresultaten van mijn studie op. Die resultaten beslaan vier aspecten: de Destructie van de Hernse bijbelvertaler, de historiebijbels, de Utrechtse bijbels, HS. GENT, UB, 632 als vertegenwoordiger van de Utrechtse bijbels, en ten slotte de Destructie-tekst zoals die voorkomt in datzelfde handschrift. We hebben gezien dat de Destructie een prozabewerking is van Jacob van Maerlants Wrake door de Hernse bijbelvertaler, maar dat die laatste aanzienlijk wat inhoudelijke fouten gemaakt heeft bij het omzetten van de rijmtekst in proza. De oorzaak hiervan is dat het exemplaar van de Wrake dat de bewerker gebruikte, corrupt was, of dat hij Maerlants taalgebruik niet altijd goed begreep. Dit wijst er ook op dat hij geen Latijnse versie van De bello Judaico tot zijn beschikking had, wat enkele misverstanden had kunnen voorkomen. De Hernse bijbelvertaler neemt van Maerlant niet alleen de tekst over, maar ook zijn christelijke interpretatie, die de joden in een bijzonder slecht daglicht stelt. Dit laatste zal waarschijnlijk bijgedragen hebben aan de jodenhaat die nog geen tien jaar later een hoogtepunt bereikte met de executie van zes joden in Brussel, dat nota bene op amper dertig kilometer lag van het kartuizerklooster Herne, waar de Destructie tot stand kwam. Daarnaast heb ik het ontstaan van het historiebijbelgenre in de veertiende eeuw in de context van twee maatschappelijke en literaire ontwikkelingen geplaatst. Ten eerste nam, gedurende de dertiende en veertiende eeuw, de geletterdheid in hoge mate toe doordat kennis uit de Latijnse geleerdentraditie opengesteld werd in de volkstaal. Een ontwikkeling die deels uit deze evolutie voortvloeide, was die van de groeiende religieuze interesse bij leken. Zo ontstond er een grote vraag naar stichtelijke teksten in de volkstaal. De religieuze beweging van de Moderne Devotie moedigde lekenlectuur van religieuze geschriften aan en voorzag zelf in de vraag naar dergelijke teksten, maar legde tegelijkertijd restricties op om ketterij te voorkomen. Ik heb ook de functie van de zogenaamde Utrechtse bijbels onderzocht, historiebijbels die teksten uit de Hernse bijbel en de Nnl. NT bundelen en in een Utrechtse context tot stand kwamen. Zo kwam ik tot het besluit dat deze luxueuze bijbels als een soort van statussymbool fungeerden in de stedelijke context waarin ze geproduceerd werden, en niet zozeer als uitdrukking van geloofsbelevenis. De Utrechtse bijbels waren veeleer salonboeken dan leesboeken en drukten niet zozeer de godsvrucht van hun opdrachtgevers als wel hun pronkzucht. Als er al een religieus motief achter het bezit van een Utrechtse bijbel zat, dan had dat betrekking op de hoop op verlossing in het hiernamaals. Vervolgens heb ik HS. GENT, UB, 632 als vertegenwoordiger van de Utrechtse bijbels onderzocht en ben ik enkele interessante gegevens over het handschrift te weten gekomen. Zo is gebleken dat het handschrift verlucht is door de zogenaamde Meester van de Vederwolken, een Utrechts miniaturist die ook aan een andere historiebijbel meegewerkt heeft. Daarnaast 32
heb ik met bijna absolute zekerheid de Utrechtse familie De Gruther als bezitter van de historiebijbel kunnen aanduiden. Ten slotte heb ik nog de tekst van de Destructie in het Gentse handschrift bestudeerd en zag dat die tekst vrij veel kopiistenfouten bevat. Dit leidde tot de conclusie dat de tekst haastig afgeschreven is, wat misschien wel te maken heeft met de grote vraag naar de populaire Utrechtse bijbels en met hun functie als salonboeken, waar de kopiisten waarschijnlijk weet van hadden. Iets dat dit echter wat tegenspreekt, is het feit dat de kopiist van deze versie van de Destructie wat creatief met de tekst is omgesprongen en sporadisch de tekst van meer sensatie voorzag. Verder onderzoek zou meer licht kunnen werpen op het belang van sensatie in deze tekst.
33
Deel II: diplomatische editie I.
Beschrijving van het handschrift: HS. GENT, UB, 632
Het handschrift is in het verleden al tweemaal beschreven. Een uitvoerige codicologische beschrijving van de hand van Jo Reynaert bevindt zich in de handschriftencatalogus van de Gentse universiteit;158 Biemans beschrijft het handschrift op een beknoptere wijze in zijn Middelnederlandse bijbelhandschriften, waarin de codex het nummer 266 draagt en bij de Utrechtse bijbels wordt ingedeeld.159 De beschrijving van HS. GENT, UB, 632 in deze editie is gebaseerd op mijn eigen vaststellingen, waar nodig aangevuld met de beschrijvingen van Reynaert en Biemans.
A. Formeel HS. GENT, UB, 632 is een groot en zwaar papieren handschrift. De codex meet 355 op 260 mm en telt 292 folia, exclusief vier schutbladen vooraan en twee achteraan. De originele band is niet bewaard; de huidige band stamt waarschijnlijk uit de achttiende eeuw en is gerestaureerd in 1978:160 ze bestaat uit leder op kartonnen platten met moderne koperen sloten. Het boekblok is over het algemeen in relatief erg goede staat. Bij de meeste bladzijden is de afschrijving in inkt en de liniëring in loodstift nog erg goed zichtbaar, met uitzondering van f. 36r tot 42v die blanco zijn. De bladspiegel is ingedeeld in twee kolommen van zevenenvijftig regels. Elke bladzijde bevat ook een koptitel met de naam van de tekst die erop geschreven staat. Van f. 1r tot 35v zijn die in zwarte inkt geschreven, van f. 43r tot 292r in rode inkt. De contemporaine foliëring met Romeinse cijfers in zwarte inkt loopt van f. 43 (J) tot f. 248 (CCVI), de moderne foliëring met Arabische cijfers in potlood van f. 1 tot f. 292. Het handschrift werd geschreven door twee handen: de eerste hand schreef de eerste vijfendertig folia (f. 1r-35v), de twee hand de rest (f. 43r-292v).161 Beide handen hebben gebruik gemaakt van het hybrida lettertype. De codex bevat negenendertig miniaturen waarvan het overgrote deel zich in het Evangelien-gedeelte bevindt en zijn op drie na allemaal omkaderd met een raam van bladgoud van ca. 80 op 80 mm.162 Gedecoreerde initialen in rood en blauw komen vaak voor en zijn versierd met penwerk, bloemen en bladeren. Er zijn 158
REYNAERT 1984, p. 132-135. BIEMANS 1984, p. 278-279. 160 REYNAERT 1984, p. 133. 161 De eerste hand schreef tevens HS. ’S-GRAVENHAGE, KB, 78 D 39, het eerste deel van de Utrechtse bijbel waarvan het beschreven handschrift het tweede deel vormt. 162 De drie miniaturen die geen raam in bladgoud hebben bevinden zich telkens aan het begin van de eerste drie teksten, die door hand 1 geschreven zijn: machabeoy, machabeoy II en machabeoy III. 159
34
lombarden in rood en blauw van één tot (meestal) drie regels hoog, rubrieken worden veelvuldig gebruikt, net als rubricering en ophoging. In de bovenste regel van sommige kolommen zijn letterschachten verlengd en versierd, waarschijnlijk door de kopiist zelf, aangezien dezelfde zwarte inkt gebruikt is.163 Vermeldenswaardig zijn nog de lijnen in rode inkt die een stukje tekst van de andere tekst scheiden. Dit komt enkel voor bij teksten in de vertaling van de Hernse bijbelvertaler. Hij had namelijk, zoals ik al in de voorgaande studie vermeld heb, instructies gegeven aan kopiisten die zijn werk afschreven om net zoals hem de aanvullende informatie uit de Historia scholastica te scheiden van de hoofdtekst.
B. Inhoudelijk Samenstelling In de onderstaande tabel zijn de onderdelen van het handschrift weergegeven, voorafgegaan door de plaats in het handschrift en gevolgd door de titel waaronder de teksten vandaag bekend zijn of door een omschrijving. Bij het oplijsten van deze afzonderlijke tekstdelen heb ik mij gebaseerd op de koptitels in het handschrift of door een gedecoreerde initiaal die aan het werk voorafgaat. Plaats
Titel in het handschrift
Standaardtitel/ Omschrijving
1ra – 18rb
machabeoy
1 Makkabeeën
18rb – 30ra
machabeoy II
2 Makkabeeën
30rb – 35vb
machabeoy III
Jan Hyrcanus
35vb
[proloog op de Destructie van Jherusalem]164
36r- 42v
[blanco]
43ra – 108ra
Evangelien [met proloog]
evangeliënharmonie
108ra – 135va
Actus apostoloy [met proloog]
Handelingen van de Apostelen
135vb – 136va
Prologus
algemene proloog op de Paulinische brieven en de Brieven van de Apostelen
136va – 144vb
Ad romanos
Romeinen
144vb – 145ra
Prologus
proloog op Ad corintheos
145ra – 158ra
Ad corintheos
1 Korintiërs en 2 Korintiërs
158ra – 161ra
Ad galathas [met proloog]
Galaten
161ra – 163va
Ad ephesios [met proloog]
Efeziërs
163va – 165va
Ad philippenses [met proloog]
Filippenzen
165va – 167rb
Ad colocenses [met proloog]
Kolossenzen
Paulinische brieven
163
Zie bijlage 5 Vóór de proloog op de evangeliënharmonie had de kopiist eerst verkeerdelijk de proloog op de Destructie geschreven. Die proloog op de Destructie schrijft hij later opnieuw, maar dan op de juiste plaats. 164
35
167rb – 168vb
Ad tessalonicenses [met proloog]
1 Tessalonicenzen
168vb – 169vb
Ad tessalonicenses [met proloog]
2 Tessalonicenzen
169vb – 171vb
Ad thimotheum [met proloog]
1 Timoteüs
171vb – 173ra
Ad thimotheum [met proloog]
2 Timoteüs
173ra – 173vb
Ad tytum [met proloog]
Titus
173vb – 174rb
Ad philomenen [met proloog]
Filemon
174rb – 180rb
Ad hebreos [met proloog]
Hebreeën
180rb
Prologus
proloog op de Brieven van de Apostelen
180va – 181vb
Epistola jacobi
Jakobus
181vb – 185va
Epistola petri
1-2 Petrus
185va – 187rb
Epistola johannis
1-3 Johannes
187va – 188rb
Epistola judas
Judas
188rb – 199ra
Apocalipsis [met proloog]
Openbaring van Johannes
199ra – 212ra
Prophecien
oudtestamentische perikopen uit de profeten
212ra – 215ra
Die epistelen vanden heilighen
oudtestamentische perikopen uit de epistelen
215ra – 248vb
Destructie van iherusalem [met Destructie van Jherusalem proloog]
249ra- 255vb
Die tafel vanden boec
Inhoudstafel165
256ra – 292rb
Souter [met proloog]
Psalmen
Brieven van de Apostelen
Herkomst van de opgenomen teksten Het handschrift verzamelt teksten uit de Hernse bijbel en uit de Nnl. NT, aangevuld met een psalter. Van de Hernse bijbelvertaler zijn de volgende teksten opgenomen: 1 Makkabeeën, 2 Makkabeeën, Jan Hyrcanus, zijn evangeliënharmonie, de Handelingen van de Apostelen, de Destructie van Jherusalem en de prologen bij die werken, als die er zijn. Aan de Nnl. NT zijn dan weer de volgende teksten ontleend: de Paulinische brieven, de Brieven van de Apostelen, de Openbaring van Johannes en de oudtestamentische perikopen. De redactie van de Psalmen op het einde is een “lichte variant” op het standaardpsalter van de Moderne Devotie.166 Herkomst van het handschrift HS. GENT, UB, 632 is door Biemans geïdentificeerd als een Utrechtse bijbel,167 waar ik in mijn studie ook enkele argumenten voor aangehaald heb. Het handschrift stamt dus uit het Utrecht in de Noordelijke Nederlanden. Op f. 248v vermeldt de kopiist dat hij zijn schrijfwerk afmaakte “Doemen screef Dusent cccc ende lxviij”, zodat de codex gedateerd kan worden in het jaar 1468. 165
De inhoudstafel is ingedeeld in drie kolommen: de eerste vermeldt de kapitteltitels, de tweede het contemporain (Romeins) folionummer van het blad waar het kapittel begint; in de derde kolom worden de eerste woorden van het kapittel geschreven. Deze inhoudsopgave begint pas vanaf de evangeliënharmonie en rekent het psalter dat er na komt niet mee. 166 BIEMANS 1984, p. 279. 167 Idem, p. 278.
36
Over de contemporaine bezitter of opdrachtgever weten we niets met absolute zekerheid, maar zoals ik in mijn studie heb aangetoond, heb ik sterke vermoedens dat het handschrift aan de Utrechtse familie De Gruther heeft toebehoord. In de eerste helft van de negentiende eeuw is de codex in het bezit gekomen van baron P. J. S. L. Gobbelschroy (1787-1850),168 getuige zijn aantekeningen op de versozijde van het vierde schutblad vooraan. Toen in 1851 de bibliotheek van Gobbelschroy geveild werd, kocht baron Jules de Saint-Genois het handschrift aan voor de Gentse universiteitsbibliotheek.169
II.
Diplomatische editie van de Destructie van Jherusalem A. Wijze van uitgeven
Bij deze diplomatische editie heb ik geprobeerd de tekst van het handschrift zo precies mogelijk weer te geven. In mijn transcriptie heb ik de u en v typologisch ongewijzigd overgenomen, net als de i, ij en y. Waar lombarden en een enkele initiaal meerdere schrijfregels beslaan heb ik dit nauwgezet overgenomen in de editie. De interpunctie en het gebruik van hoofdletters is overgenomen zoals die in het handschrift voorkomt, ook waar die eerder vreemd geplaatst lijken. Waar rode inkt gebruikt is – bij gerubriceerde titels en opgehoogde letters – heb ik dit weergegeven door de desbetreffende letters of woorden in het vet te zetten. Sommige letters of woorden zijn geëxpungeerd met zwarte inkt en doorgehaald met zowel zwarte als rode inkt. Ik geef dit niet weer in de transcriptie, maar vermeld dit in een voetnoot waar dit het geval is. De abbreviaturen zijn in de editie opgelost in overeenstemming met de door de kopiist voluit geschreven vormen. Waar dit niet het geval is, vermeld ik dit duidelijk. De volgende abbreviaturen komen voor in de geëditeerde fragmenten: 1. Liggend streepje - boven a: lant [f. 215ra] - boven e: princen [f. 223 rb] - boven i: winnen [f. 227vb] - boven o: stont [f. 225va] - boven u: iosephum [f. 223ra] - boven e bij oe: eyghendoem [f. 223rb] - boven n bij en: ende [f. 215ra] 2. Apostrof - na h: here [f. 223rb] - na v: vergetes [f. 223va] - na w: wert [f. 223ra] 168 169
REYNAERT 1984, p. 133. BIEMANS 1984, p. 279.
37
3. Bijzondere afkortingen - streep boven ihrlm: iherusalem [f. 215ra] - een teken dat lijkt op een 9 aan het eind van een woord: iosephus [f. 215ra] - ihus xpc: ihesus cristus [f. 215rb] - streep boven caplm: capitulum [f. 226va]170 - streep boven ca: capittel [f. 227va] - p met krul aan de staart: profijt [f. 228 va] - streep boven cap: capittel [f. 229ra]
B. Korte inhoud van de geëditeerde fragmenten Bij de keuze van de fragmenten heb ik geprobeerd om een inhoudelijk eenheid te vormen. In deze editie heb ik ten eerste de proloog van de Hernse bijbelvertaler op de Destructie opgenomen. Daarna volgt wat overeenkomt met het achtste hoofdstuk van het derde boek van De bello Judaico. Dit stuk vertelt hoe Josephus – toen nog de leider van de opstand in Jotapata – zich samen met enkele kameraden in een waterput verschuilt nadat Vespasianus Jotapata overwonnen heeft. Josephus wordt gevonden en geeft zich al snel over, wat zijn kameraden hem erg kwalijk nemen. Ze dreigen hem te doden en daarna zelfmoord te plegen, maar Josephus weet hen met een lange rede – die ik niet opgenomen heb – van dit plan te weerhouden. Op het einde van dit fragment voorspelt Josephus aan Vespasianus dat die keizer zal worden, en zoon Titus zijn na hem. Vespasianus hecht niet erg veel geloof aan Josephus’ voorspelling en blijft hem gevangen houden, maar behandelt hem wel met eer en respect, wat Titus ook doet en zelfs in grotere mate. Het laatste fragment is het langste en beslaat de inhoud van het vierde boek van De bello Judaico. Het begint met het beleg en de inname van Gamala door Vespasianus en zijn troepen. Daaropvolgend verovert Titus zonder veel bloedvergieten de stad Gischala, waardoor heel Galilea dan onder de overheersing van de Romeinen staat. Johannes, een kwaadaardige Joodse radicale rebellenleider, die de opstand in Gischala leidde, vlucht met enkele manschappen naar Jeruzalem om de bevolking daar nog meer tegen de Romeinen op te zetten. De jongemannen in Jeruzalem worden opgehitst door de Johannes, beginnen de stad te plunderen, vermoorden prominente Joden en terroriseren het volk. Die laatste komen onder leiding van de hogepriester Ananus in opstand waardoor de bende militanten, die zichzelf de Zeloten noemen, zich in de Tempel moeten terugtrekken en het tot enkele gewelddadige confrontaties komt tussen het volk en de Zeloten. Johannes, die doet alsof hij aan de kant van Ananus en het volk staat, gaat onderhandelen met de Zeloten, maar geeft in plaats daarvan de ‘geheime plannen’ van Ananus vrij. Hij zegt dat die laatste de hulp van de Romeinen onder leiding van Vespasianus heeft ingeroepen, wat een leugen is. De Zeloten roepen daarop de hulp in van de stad Idumea, verklarende dat Ananus Jeruzalem aan de Romeinen wil opgeven. 170
Hoewel elders in de tekst capittel wordt gebruikt, wijst de abbreviatuur duidelijk op de Latijnse vorm capitulum.
38
De Idumeeërs komen direct in actie en trekken met tienduizenden naar Jeruzalem. Ze mogen de stad echter niet binnen en slaan hun tenten dan maar op voor de poorten. ’s Nachts ontsnappen enkele Zeloten uit de Tempel en openen de stadspoorten. De Idumëers stromen binnen, ontzetten de Tempel, verenigen hun krachten met de Zeloten, doden Ananus en vele anderen en plunderen de stad. De Romeinen zien deze onderlinge strijd onder de Joden als een geschenk uit de hemel. Ze willen onmiddellijk oprukken naar de stad, maar Vespasianus wil nog wat wachten tot de Joden nog meer verzwakt zijn door de burgeroorlog. Een zekere Simon, een wrede rebellenleider uit Masada, komt echter ook naar Jeruzalem, waar hij ook de bevolking begint te terroriseren en iedereen afslacht die wil vluchten of zich aan de Romeinen wil overgeven. Vespasianus maakt zich intussen op om tegen Jeruzalem op te trekken en de Joodse bevolking te redden van de barbariteiten, maar wordt tegengehouden door het nieuws van de dood van keizer Nero. Nero wordt opgevolgd door Galba, die al na enkele maanden wordt vermoord op het Forum. Vervolgens wordt Otho tot keizer uitgeroepen, tegen de zin van Vitellius die met zijn troepen tegen de nieuwe keizer ten strijde trekt. Na een nederlaag pleegt Otho zelfmoord en wordt Vitellius keizer van Rome hoewel Vespasianus door zijn leger tot keizer wordt uitgeroepen. Hij herinnert zich Josephus’ voorspelling, laat de Joodse man onmiddellijk vrij en behandelt hem met grote eer. Vespasianus stuurt Mucianus en zijn leger naar Rome om Vitellius van de troon te stoten, maar daar aangekomen heeft Antonius, die Vespasianus steunt, Vitellius en zijn troepen al verslaan. Vespasianus besluit naar Rome te vertrekken en geeft Titus het bevel over zijn troepen.
C. Geëditeerde fragmenten
39
Destructie van iherusalem 171 [f. 215ra] Hier begint dat prologus van Iosephus werc der destructien van iherusalem Osephus die een paep was 5 vanden Ioden ende een edel man. hi bescrijft hoe dat lant van Iudea ende die heilighe stat van Iherusalem gedestruweert weert. Ende al on10 der die voete geworpen wert vanden romeynen. Om der ioden sunde willen ghelijc als hijt selue mit sinen oghen sach. Want onses [f. 215rb] heren ihesus cristus doot. dien die ioden vals15 chelick ter doot brochten Ende oec om siner heiliger iongher doot. soe liet god al tlant destruweren alsoe ihesus sinen apostelen voerseit hadde Datmen daer den enen steen opten anderen niet en 20 souden laten leggen. Men souden om werpen. Ende om dit woert te volmakene inden yeesten. Soe wil ic hier dit na setten als ic cortste mach
I
171
De koptitel wordt op verschillende manieren geschreven doorheen de tekst, maar geef ik hier maar één keer weer in de transcriptie. Bijlage 6 behandelt de verschillende schrijfwijzes die voorkomen.
40
Glossaria r. 1 Destructie, VMNW, destructie: vernietiging, verwoesting r. 1 iherusalem: Jeruzalem r. 2 prologus, MNW, prologe: inleiding, proloog r. 2 Iosephus: Flavius Josephus, geschiedschrijver en auteur van De Joodse Oorlog, waarop de Destructie van Jeruzalem gebaseerd is. r. 3 werc, MNW, werc: geschreven werk, boek, geschrift r. 4 paep, MNW, pape: priester r. 5 Ioden, MNW, jode: jood r. 6 lant, MNW, lant: land, streek r. 7 Iudea: Judea was een Romeinse provincie ten tijde van het begin van de Joodse Oorlog in 66. r. 8-9 gedestruweert, MNW, destrueren: verwoesten r. 9 weert, MNW, werden: worden (hulpww.) r. 9-10 onder die voete geworpen, MNW, onder voet(e) werpen: onder zijn macht brengen r. 10 wert: < werden r. 11 romeynen, MNW, romein: Romein r. 11-12 Om der ioden sunde willen: omwille van de zonde van de joden172 r. 11-12 Om […] wille, MNW, om wille: wegens, door, omwille; staat met een woord in de gen. dat tussen de twee leden van de uitdrukking staat r. 12 sunde, MNW, sonde: zonde r. 12 ghelijc, MNW, gelike: versterkende bepaling bij het voegwoord alse r. 12 als, MNW, alse: alsof r. 12 hijt: hi dat r. 12 selue, MNW, selve: zelf r. 13 mit, MNW, met: met (vz.) r. 13 sinen, MNW, sijn: zijn (bezitt. vnw.) r. 13 oghen, MNW, oge: oog r. 13 sach, MNW, sien: zien r. 13-16 Want […] soe: wegens; drukt een oorzaak uit r. 13 onses, MNW, onse: ons (bezitt. vnw.); genitiefvorm [f. 215rb] r. 14 heren, MNW, here: Heer (verwijst hier naar Jezus Christus); genitiefvorm r. 14-15 valschelick, MNW, valschelike: op een bedriegelijke, laaghartige, kwaadaardige wijze r. 15 ter doot brochten, MNW, ter doot bringen: ombrengen, doden r. 15 oec: ook r. 15 om, MNW, omme: voor, te vergelding van r. 16 heiliger, MNW, heilich: heilig; hier eerder godvruchtig, vroom r. 16 iongher, MNW, jonger: discipel, apostel; oorspronkelijk waarschijnlijk een genitiefvorm173 r. 15-16 siner heiliger iongher: waarschijnlijk wordt hier Jakobus de Mindere bedoeld. Deze apostel werd in 61 doodgestenigd werd door een groep joden, aangespoord door hogepriester Ananias.174 r. 16 god: God r. 17 al, MNW, al: (ge)heel (bnw.) r. 17 tlant: dat lant r. 17 destruweren: < destrueren r. 17 alsoe, MNW, also: zoals, gelijk 172
In G OUDA 1482 is de vorm sonden wille in plaats van sunde willen. In tegenstelling tot de vorm in ons handschrift, is de vorm zoals die voorkomt in de incunabel grammaticaal correct. Het woord wille moet namelijk onverbogen blijven aangezien het een deel is van een vaste uitdrukking, terwijl sunde in de genitiefvorm zou moeten staan. 173 In GOUDA 1482 is staat de genitiefvorm ionghers. 174 DE OUDE GESCHIEDENIS VAN DE J ODEN, XX, 9, 1.
41
r. 17-18 sinen apostelen: dat.; aan zijn apostelen r. 18 voerseit, MNW, voreseggen: vroeger zeggen (in de betekenis van profeteren) r. 18 hadde: had; < hebben r. 18 datmen: dat men; dat: zodat r. 19 opten: op dien r. 20 souden: < sullen ‘zullen’; de verleden tijd van sullen wordt hier gebruikt om een verwijzing in het verleden naar de toekomst uit te drukken. r. 20 leggen, MNW, leggen: liggen r. 20 souden: soude hem; -en is de enclitische vorm van het pers. vnw. hem en wijst waarschijnlijk op den enen steen r. 20-21 om werpen, MNW, omwerpen: omverwerpen, verwoesten r. 21-22 Ende om dit woert te volmakende inden yeesten: en om de tekst van dit geschiedverhaal af te maken (vrij: ter voltooiing van deze historiebijbel) r. 21 woert, MNW, wort: geschrevene, tekst r. 21-22 volmakene, MNW, volmaken: voltooien, ten einde brengen r. 22 inden: in dien r. 22 yeesten, MNW, geeste: geschiedverhaal; verwijst waarschijnlijk naar de Hernse bijbel, waarin de Destructie van Jeruzalem als laatste tekst voorkwam. r. 22 Soe, MNW, so: zo, daarom r. 23 na setten, MNW, nasetten: navolgen, navertellen r. 23 als: zo … als (bij vergelijkingen met een bnw. in de superlatief) r. 23 cortste, MNW, cort: kort; superlatiefvorm r. 23 mach, MNW, mogen: kunnen
42
[f. 223ra] hoe Iosephus geuonden wert in eenre duwere Dat XXIII capittel Ie romeynen sochten al doer ende doere Iosephum wat si mochten 5 onder tfolc dat si vonden in g haghedochten ende in putten Mer doe175 die stat ghewonnen was die wile dat men vacht. soe ontuloech hi in enen putte die in die in die syde hadde onder176 een grote haghedochte als een kelre datmenne niet lichte en mochte vinden Hier binnen vant hi XL edele ioden ende vitalie ghenoech dies hi blide was Ende die romeyn hadden al om ende om die stat nauwe beleit dat Iosephus niet ontvli-177 en en conste. Des daghes hielt hi hem in dese duwiere ende des nachtes ghinc hi wt om dat hi geerne ontgaen hadde [ f. 223rb] Mer hi en mochte niet soe nauwe waren alle die gate beleit om sinen wille alleen In desen putten ontscuulde hi twe daghe Mer ten derden daghe waerts een wif gheware ende si seidet den romeynen Doe seinde vespasiaen twe princen paulinum ende galiranum dat si en op nemen souden178 Ende hi gaf hem sijn lif Dese twe princen beloueden Iosephum sekerlic sijn leuen Mer hi dorste hem niet op gheuen Ende hi antwoerde dat hine geenre ghenaden en hoepte om dat hi den romeynen soe groten scade gedaen hadden. Vespasiaen die seinde tot hem den derden princen enen die Nichanor hiet ende die Iosephus wel kende ende ontboet hem een ghewarich licteyken van vrede Ende dese Nichanor troeste Iosephum dat hi wt quame Ende ontfenge der romeynen vriendscap Mer Iosephus was altoes in twiuele wat hi doen mochte Doe worden die barone buten gram ende wilden vuer inden putte werpen Ende Iosephum ende sijn ghesellen daer in versmoren. Mer vespasiaen die verboet elken op sijn lijf dat sijs niet en deden
D 10
15
20
25
30
35
40
175
De eenzame g aan het begin van de regel is met zwarte en rode inkt doorgehaald. De tweede die in is verkeerdelijk herhaald. 177 Boven de twee u van nauwe staat een bolletje of corona (ů). Dit is een diakritisch teken dat verduidelijkt dat de onder-staande letter ‘open’ is en het dus een u betreft, en geen n. In r. 17 en r. 19 komt het ook voor bij respectievelijk duwiere en nauwe, in r. 21 komt het zelfs twee keer na elkaar voor bij ontscuulde; het komt verder in de tekst ook nog geregeld voor, maar zal verder niet meer aangegeven worden (zie bijlage 1). 178 De prozabewerker moet de naam verkeerd overgenomen hebben uit een handschrift van de RIJMBIJBEL, want het komt in andere handschriften en GOUDA 1482 ook voor, maar niet bij Maerlant, waar de vorm nog gallicaen is (R IJMBIJBEL, r. 29137). 176
43
Glossaria [f. 223ra] r. 1 geuonden, MNW, vinden: vinden r. 2 eenre: gevormd door r-metathesis uit de vorm ener r. 2 duwere, MNW, duwiere: krocht, onderaardse gang r. 2 capittel, MNW, capitel: hoofdstuk r. 3 sochten, MNW, soeken: zoeken r. 3-4 al doer ende doere, MNW, al dore ende dore: voortdurend, onafgebroken r. 4 Iosephum: Latijnse accusatiefvorm van Iosephus r. 4 wat, MNW, wat: al wat, wat ook (onbep. vnw.) r. 4 mochten: < mogen ‘kunnen’ r. 5 onder, MNW, onder: onder, te midden van r. 5 tfolc: dat volc ‘de mensen’ r. 6 haghedochten, MNW, hagedochte: hol, krocht, grot r. 6 putten, MNW, put: (water)put r. 6 Mer, MNW, maer: maar r. 6 doe, MNW, doe: toen r. 7 stat, MNW, stat: stad r. 7 ghewonnen, MNW, winnen: veroveren, innemen r. 7 die wile dat, MNW, die wile dat: terwijl r. 8 vacht, MNW, vechten: vechten, slag leveren r. 8 soe: toen r. 8 ontuloech, MNW, ontvlien: ontvluchten, ontkomen r. 9 putte: waterput179 r. 9 ; die in die syde hadde onder: die beneden aan de zijkant r. 9 syde, MNW, side: kant, zijde r. 9 onder: beneden r. 10 kelre, MNW, kelre: kelder r. 11 datmenne: dat men hem r. 11 lichte, MNW, licht: gemakkelijk r. 12 vant: < vinden r. 12 edele, MNW, edel: voornaam r. 13 vitalie, MNW, vitaelge: levensmiddelen r. 13 ghenoech, MNW, genoech: voldoende r. 13 blide, MNW, blide: blij, verheugd; met de genitief (zie dies in dezelfde regel) r. 14 die romeyn: de Romein (verzamelnaam) r. 14 al om ende om: al omme ende omme ‘helemaal rondom’ r. 15 nauwe, MNW, nauwe: nauw (weinig ruimte latend) r. 15 beleit, MNW, beleggen: belegeren r. 15 dat: zodat r. 16 conste, MNW, connen: kunnen, in staat zijn r. 16 daghes, MNW, dach: dag; des daghes: overdag r. 16 hielt […] hem, MNW, hem houden: zich ophouden, blijven r. 17 des nachtes: ’s nachts r. 17-18 ghinc […] wt, MNW, utegaen: naar buiten gaan r. 18 geerne, MNW, gerne: met begerigheid, graag r. 18 ontgaen, MNW, ontgaen: weglopen, ontsnappen r. 20 alle, MNW, al: alle r. 20 gate, MNW, gat: poort, uitweg 179
Vgl. DE J OODSE OORLOG, III, 341.
44
r. 20 om sinen wille: omwille van hem r. 20 alleen, MNW, allene: slechts, alleen maar r. 21 ontscuulde, MNW, ontsculen: zich verbergen, zich verstoppen r. 21 twe, MNW, twee: twee r. 22 ten: te dien ‘op de’ r. 22-23 waerts[…] gheware: waert des gheware; MNW, geware werden (+ gen.): opmerken, gewaar worden r. 22 wif, MNW, wijf: vrouw r. 23 seide, MNW, seggen: zeggen, vertellen r. 24 seinde, MNW, senden: sturen, zenden r. 24 vespasiaen: Vespasianus, of voluit Titus Flavius Vespasianus (9-79), was een Romeins generaal ten tijde van de Joodse Oorlog en keizer van Rome van 69 tot 79. r. 24 princen, MNW, prince: legeroverste r. 24-25 paulinum ende galiranum: Paulinus en Gallicanus, twee Romeinse tribunen180 r. 25 en: hem r. 25 op nemen: de onderwerping van een overwonnene, die op genade hoopt, aannemen r. 26 ende [dat] hi gaf hem sijn lif: en opdat hij zich aan hen zou overgeven r. 26 lif, MNW, lijf: leven; lichaam r. 27 beloueden, MNW, beloven: verzekeren r. 27 sekerlic, MNW, sekerlike: met zekerheid; in veiligheid (beide zijn hier mogelijk) r. 27 leuen: leven r. 28 dorste, MNW, dorren: durven r. 28 hem […] op gheuen, MNW, hem opgeven: zich overgeven r. 29 antwoerden, MNW, antwoorden: antwoorden, een antwoord geven r. 29 hine: hi ne; ne is een negatiepartikel die er eigenlijk niet zou moeten staan, aangezien er na ghenade al en staat, wat een meer logische plaats is (net voor het werkwoord hoepte). Het is dus waarschijnlijk een overblijfsel uit Maerlants Wrake, waar de ne ook achter hi staat (maar niet in één woord).181 De ne na hi ontbreekt ook in de incunabelversie, wat er op wijst dat het inderdaad een kopiistenfout betreft. r. 29 geenre, MNW, geen: geen; datiefvorm (vgl. r. 30 hoepte) r. 30 ghenaden, MNW, genade: genade; datiefvorm r. 30 hoepte, MNW, hopen (+ dat. of gen.): hopen op r. 30 om dat, MNW, omme dat: omdat r. 31 scade, MNW, schade: schade, verlies r. 32 tot, MNW, tote: naar r. 33 Nichanor: Nicanor, een Romeinse tribuun en oude vriend van Josephus182 r. 33 hiet, MNW, heeten: heten r. 34 ontboet, MNW, ontbieden: laten komen, ontbieden r. 34 ghewarich, MNW, gewarich: betrouwbaar r. 35 licteyken, MNW, lijctekijn: teken, bewijs r. 36 troeste, MNW, troosten: aansporen, aanzetten r. 36 wt quame, MNW, utecomen: naar buiten komen, tevoorschijn komen; conjunctief: ‘naar buiten zou komen’ r. 37 ontfenge, MNW, ontvaen: ontvangen, aannemen; conjunctief: ‘zou aannemen’ r. 37 der romeynen vriendscap: de genade van de Romeinen r. 37 vriendscap, MNW, vrientschap: vrede, genade, herstel van de goede verstandhouding r. 38 altoes, MNW, altoos: (nog) altijd r. 38 twiuele, MNW, twivel: onzekerheid, twijfel 180
DE J OODSE OORLOG, III, 344. R IJMBIJBEL, r. 29142. 182 DE J OODSE OORLOG, III, 346. 181
45
r. 39 mochte, MNW, moeten: moeten r. 39 barone, MNW, baroen: leenman, ridder r. 40 gram, MNW, gram: boos, kwaad r. 40 vuer, MNW, vuur: vuur r. 40 inden: in dien r. 41 ghesellen, MNW, geselle: kameraad, gezel r. 42 versmoren, MNW, versmoren: verstikken, verbranden r. 42-43 verboet, MNW, verbieden: verbieden r. 43 elken, MNW, elc: elkeen, iedereen r. 43 op sijn lijf: op hun leven
46
5
10
15
20
25
30
35
40
45
want hi hadden dan te doden. Nichanor seide Iosepho hoe erre die princen waren dat hi niet wt comen en wilde. Ende hoe si en daer om dreygeden Ende doe hi peynsende wert omme den zwaren droem die hem god des nachtes vertoent hadde daer hi an verstont die onsalicheit die den ioden nakende was. Ende dat dreygen vanden roemschen princen ende oec hoet mit hem vergaen soude. Want hi was herde vroet van droem te verstane Mer soe verstont hi wel der heiliger propheten scrifturen. Want hi was seluer pape Ende doe bede hi te gode dese bedinghe mit groter oetmoedicheit ende seide. Ay here god die al eertrick gescepen heeft hets dijn wille ende dijn vonnisse dat der ioden wet tonder ghedaen werden soude ende gaen ende eynden onder die van romen Ay here vader du vercores mijn ziele daer toe dat ic al dit voerseggen soude. Hier om wil ic mi ghewillichlic op geuen inder romeinen hant. In oerconscap dat ic my na dijn vonnisse an hem keren wille niet als een verrader. Mer als dijn dienst knecht soe geue ic mi op Doe gaf hem Iosephus nychanor op. Ende doe die ioden dit saghen die mit hem daer binnen waren. Doe ghinghen si al om hem staen ende si clageden here wet ende seiden Ay Iosephe geuestu di aldus op te eyghendoem hebstu dus saen vergheten. hoe menigen [f. 223va] man hebste doen steruen om die vriheit die du hieldes ende seides Ende dijn vrienscap was al valsch ende loes Hoe waenstu mit hem te vrienscap comen ende in vreden wesen. daer du soe seer op gestreden hebste Waenstu dat si di niet ontulien en sullen Ende wilstu hem bli183 uen. Ende ist dattu dijnre naturen vergetes om dat di die romeyne verwonnen hebben. wi sellen nochtant die ere van onsen landen houden ende slaen di doot mit onsen handen. Hier om sterue nv willichliken doer die ere als onse here ende onse leitsman. want sterfstu willichlic soe en selstu niet bliuen als een verrader 183
De kopiist heeft het woord ontulien geschreven hoewel het overeenkomstige woord GOUDA 1482 ontliuen is (net zoals bij Maerlant: R IJMBIJBEL, r. 29200). Dit komt waarschijnlijk doordat de woorden bijna identiek gespeld worden en het woord ontvlien – al dan niet verbogen – veel frequenter in de tekst voorkomt dan ontliven, een leesfout is dus gemakkelijk gemaakt. Ook mogelijk is natuurlijk dat de legger corrupt was.
47
Glossaria r. 1 hadden: hadde hem; hadde, MNW, hebben: verplicht zijn, moeten r. 2 Iosepho: Latijnse datiefvorm van Iosephus, ‘aan Josephus’ r. 2 erre, MNW, erre: boos, kwaad, woedend r. 2 dat: drukt een oorzaak uit; ‘omdat’ r. 3 wt comen: < utecomen r. 4 daer om: daer omme; dit verwijst naar het dreigement van de soldaten om vuur te werpen in de put waar Josephus en zijn kameraden zich verschuilen. r. 4 dreygeden, MNW, dreigen: dreigen r. 4 hi: Josephus r. 4 peynsende, MNW, pensen: denken r. 4-5 Ende doe hi peynsende wert: en toen hij begon te denken r. 5 zwaren, MNW, swaer: onaangenaam, naar r. 5 droem, MNW, droom: droom r. 6 vertoent, MNW, vertonen: openbaren r. 6 daer […] an: waaruit r. 7 verstont, MNW, verstaen: begrijpen, iets opmaken (uit) r. 7 onsalicheit, MNW, onsalicheit: ellende, rampzaligheid r. 7-8 nakende, MNW, naken: naderen r. 8 dreygen: < dreigen; gesubstantiveerd ww., ‘het dreigen’ r. 8 vanden: van dien r. 9 roemschen, MNW, roomsch: Romeins r. 9 hoet: hoe dat r. 9-10 hoet mit hem vergaen soude: wat er met hem zou gebeuren r. 10 vergaen, MNW, vergaen: vergaan, verlopen r. 10 herde, MNW, harde: erg, zeer r. 10-11 vroet (van), MNW, vroet (van): kundig in r. 11 verstane, MNW, verstaen: begrijpen, doorzien; droem te verstane: dromen begrijpen (droem is verkeerdelijk als enkelvoud geschreven) r. 11-12 verstont: < verstaen ‘verstand hebben, kennis hebben’ r. 12-13 der heiliger propheten scrifturen: de geschriften van de heilige profeten r. 12 propheten, MNW, prophete: profeet r. 12-13 scrifturen, MNW, schrifture: geschrift r. 14 bede, MNW, beden: bidden r. 14 te gode: tot God r. 14 bedinghe, MNW, bedinge: gebed r. 15 oetmoedicheit, MNW, ootmoedicheit: nederigheid r. 15 seide: < seggen r. 15 Ay, MNW, ai: och!, toe!; tussenwerpsel bij een verzoek of gebed r. 16 eertrick, MNW, erderike: de aarde, de wereld r. 16 gescepen, MNW, schapen: scheppen r. 16 hets: het is; het is de onzijdige vorm van het pers. vnw. in de nom. en is hier het grammatisch onderwerp bij een onderwerpszin. r. 16 dijn, MNW, dijn: uw; bezitt. vnw. van de tweede pers. r. 17 wille, MNW, wille: wil r. 17 vonnisse, MNW, vonnisse: ordonnantie (van God) r. 18 der ioden wet: het geloof van de joden; MNW, die jootsche wet: de Joden, het jodendom r. 18 tonder ghedaen, MNW, te onder doen: overwonnen worden, het onderspit delven r. 18 tonder […] gaen, MNW, te onder gaen: tenietgaan, ondergaan r. 19 eynden, MNW, enden: een einde nemen, eindigen 48
r. 19 onder die [wet] van romen: onder de Romeinen; onder drukt hier een ondergeschikte houding uit; romen, MNW, rome: Rome r. 20 du, MNW, du: U (verwijst naar God); pers. vnw. tweede pers. nom. enk. r. 20 vercores, MNW, vercoren: verkiezen r. 20 ziele, MNW, siele: ziel r. 20 daer toe: daartoe; drukt een reden uit r. 21 voerseggen: < voreseggen ‘profeteren’ r. 22 ghewillichlic, MNW, gewillichlike: gewillig, bereidwillig r. 22 mi […] op geuen: < hem opgeven ‘zich overgeven’ r. 22 inder: in der r. 23 hant, MNW, hant: hand; hier figuurlijk: macht r. 22-23 inder romeinen hant: aan de macht van de Romeinen r. 23 oerconscap, MNW, orcontscap: getuigenis, bewijs r. 23 my: mi r. 23 na, MNW, na: volgens, overeenkomstig r. 23-24 my […] keren, MNW, hem keren: zich wenden r. 25-26 dienstknecht, MNW, dienstcnecht: dienaar r. 28 saghen, MNW, sien: zien r. 29 al: allemaal r. 29 om: omme ‘rondom’ r. 30 clageden, MNW, clagen: klagen, zijn beklag doen r. 30 here: haere r. 30 si clageden here wet: ze klaagden bij hun geloof/volgens hun geloof r. 31 Iosephe: Latijnse vocatiefvorm van Iosephus r. 31 geuestu: geefs du r. 31 eyghendoem, MNW, eigendom: slavernij, lijfeigenschap r. 32 hebstu: hebs du r. 32 dus, MNW, dus: aldus, zo r. 32 saen, MNW, saen: snel [f. 223va] r. 33 hebste: hebs du r. 34 vriheit, MNW, vriheit: vrijheid, onafhankelijkheid r. 34 hieldes, MNW, houden: hebben, behouden r. 33-34 die vriheit die […] du seides: de vrijheid waarover je sprak/die je verkondigde r. 35 vrienscap: < vrientscap r. 35 loes, MNW, loos: vals, onbetrouwbaar, schijnheilig r. 36 waenstu: waens du; waens, MNW, wanen: hopen, verwachten, denken r. 36 mit hem: met hen (= de Romeinen) r. 37 wesen, MNW, wesen: zijn r. 37 daer: verwijst grammaticaal naar hem (r. 36) en inhoudelijk naar de Romeinen r. 37-38 op gestreden, MNW, striden op: strijden tegen, vechten tegen r. 39 wilstu: wils du r. 39-40 hem bliuen, MNW, enen bliven: bij iemand blijven r. 40 dattu: dat du r. 40 dijnre: bezitt. vnw. tweede pers. (gen. vr. enk.) r. 40 naturen, MNW, nature: aard, karakter; genitiefvorm r. 40-41 vergetes, MNW, vergeten (+ gen.): vergeten r. 41 di: pers. vnw. tweede pers. enk. acc. r. 41 verwonnen, MNW, verwinnen: overwinnen r. 42 sellen, MNW, sullen: zullen; drukt de toekomende tijd uit r. 42 nochtant, MNW, nochtan: dan r. 42 ere, MNW, ere: eer; bij personen ook ‘eerbied, goede naam, roem, aanzien’ (vgl r. 45) 49
r. 44 sterue: imperatief r. 45 willichlike, MNW, willichlike: bereidwillig r. 45-46 doer die ere als onse here ende onse leitsman: met de roem/het aanzien als onze heer en leider r. 46 leitsman, MNW, leitsman: leider r. 46 sterfstu: sterfs/sterves du r. 47 selstu: sels du; sels: < sullen r. 47 bliuen, MNW, bliven: sterven
50
5
10
15
20
25
30
35
40
45
[f. 224rb] Dus gaf hem Iosephus op Nichanor Ende hi leydese thans voer vespasiaens Alle die romeyne vergaderden ende liepen te hoep om Iosephum te sien. Ende die sulke waren blide dat hi dus geuangen was Ende veel wasser die baden datmenne doden soude Sulken verwonderden hem oec seer vander auenturen dat si so wandelbaer is om dat si nv Iosephum saghen geuanghen die si daer te voeren soe cortelic enen groten heer gesien hadden. want alle die prince die te voeren op Iosephum gram waren. Als sine saghe worden si sachtmoedich ende hadden ontfermenisse op hem. Ende tytus hadde ontfermenisse om hem bouen alle die romeynen. Want hi mercte an hem die ghestadicheit ende sine goede manie ren. Want hi mercte an hem sijn ge-184 stadicheit ende sine goede manieren die hi hadde in sinen verliese Ende oec hoe vroem hi corts geweest hadde inden stri strijt Ende hi mercte oec hoe185 hi nv geuanghen stont onder sine viande Ende hi hiet elken an hem merken die wandelbaerheit vander auenturen Ende hi seide datmen an Iosephum wel sien mochte dat ne ghe en dinc in aertrike vast noch gestade en ware Ende Tytus halp Iosephum al dat hi mochte voer sinen vader bouen alle die ghene die int heer waren. Ende vespasiaen beual Iosephum vast te houden. Ende gheliet hem als of hine den keyser seiden wilde Doe186 Woude Iosephus Vespasiaen heimelike dinghe van godes weghen seggen Mer hi en woude niet dattet yement hoerde sonder twe van sinen heren ende Tytus sijn soen. Doe seide hi vespasiaen. Ic wil dattu weets dat ic totti geseint bin bod van godes187 weghen di te seggen dat ghescien sal. Du wilste mi seinden tot Neronen als ofte hi heer bouen di ware Mer ic segge di dese nyemare 184
De kopiist heeft hier bijna twee regels (onopgemerkt?) herhaald: Want hi mercte an hem die ghestadicheit ende sine goede manieren (r. 20-21). De verstrooidheid van de kopiist komt hier wel erg duidelijk naar voor. 185 Het tweede woord van van de regel, stri, is met rode en zwarte inkt doorgehaald en met zwarte inkt geëxpungeerd. 186 In het woord seiden ontbreekt een n, de correcte vorm moet seinden zijn. 187 Het woord bod ontbreekt een e, de correcte vorm moet bode zijn.
51
Glossaria [f. 224rb] r. 2 leydese: leyde se; leyde-, MNW, leiden: brengen, leiden; -se (pers. vnw. acc. mv.) verwijst naar Josephus en de enige overlevende van de joden die zich met Josephus hadden verscholen. r. 2 thans, MNW, tehant: dadelijk, onmiddellijk r. 3 vergaderden, MNW, vergaderen: samenkomen r. 4 te hoep, MNW, te hope: bijeen r. 5 sulke, MNW, sulc: zulk, zo een (aanw. vnw.); die sulke ‘sommigen’ (onbep. vnw.) r. 6 geuangen, MNW, vaen: vatten, gevangen nemen r. 6 veel wasser die: veel waren er die r. 6 wasser: was daer r. 6-7 baden: < bidden ‘aandringen’ r. 7 datmenne: dat men hem r. 7 Sulken: ‘anderen’ r. 7-8 verwonderden hem, MNW, hem verwonderen: zich verwonderen r. 8-9 aventuren, MNW, aventure: het lot r. 9 wandelbaer, MNW, wandelbaer: veranderlijk r. 9 om dat: omme dat ‘omdat, doordat’ r. 11 te voeren: te voren, eerst r. 11 cortelic, MNW, cortelike: pas, onlangs r. 14 sine: si hem r. 15 sachtmoedich, MNW, sachtmoedich: zacht gestemd r. 15-16 ontfermenesse, MNW, ontfarmenisse: medelijden r. 16 tytus: Titus (39-81) was de zoon van Vespasianus en Romeinse keizer van 79 tot 81. Hij was verantwoordelijk voor het beleg van Jeruzalem en de verwoesting van de stad en de joodse tempel. r. 17 bouen, MNW, boven: meer dan r. 18 mercte, MNW, merken: opmerken, waarnemen r. 19 gestadicheit, MNW, gestadicheit: vastheid (van karakter), voorkomendheid r. 19 sine: < sijn r. 22 verliese, MNW, verlies: (het lijden van een) verlies, ellende r. 23 vroem, MNW, vrome: vroom, godsvruchtig r. 23 corts, MNW, corts: kort te voren, onlangs r. 23-24 inden: in dien r. 26 viande, MNW, viant: vijand r. 26 hiet, MNW, heeten: nadrukkelijk verklaren r. 26 an hem: bij hem r. 27 wandelbaerheit, MNW, onwandelbaerheit: veranderlijkheid r. 28 datmen: dat men r. 29-30 ne gheen, MNW, negeen: geen r. 30 dinc, MNW, dinc: ding, zaak r. 30 gestade, MNW, gestade: duurzaam, bestendig r. 31 halp, MNW, helpen: helpen r. 33 heer, MNW, here: leger r. 34 beual, MNW, bevelen: bevelen r. 35-36 gheliet hem als of, MNW, hem gelaten (als of): het voorkomen aannemen alsof, zich gedragen alsog r. 36 hine: hi hem r. 36 keyser, MNW, keiser: keizer; verwijst hier naar Nero, de toenmalige keizer188 r. 36 seiden: < senden ‘sturen’ 188
DE J OODSE OORLOG, III, 398.
52
r. 37-38 heimelike, MNW, heimelike: vertrouwelijk, onder vier ogen, heimelijk r. 38 dinghe: < dinc r. 38 van […] weghen, MNW, van – wege: vanwege, van de kant van r. 39 dattet: dat dat; respectievelijk een onderschikkend voegwoord en een bep. lw. r. 39 yement, MNW, ieman: iemand r. 40 hoerde: < horen r. 40 sonder, MNW, sonder: behalve r. 41 soen, MNW, sone: zoon r. 42 dattu: dat du r. 43 totti: tote di r. 43 geseint: < senden r. 43 bin: < sijn ‘zijn’ (hulpww.) r. 43 bod, MNW, bode: gezant, bode; ‘als bode’ r. 44 ghescien, MNW, gescien: gebeuren r. 45 wilste: wils du r. 45-46 Neronen: datiefvorm van Nero r. 47 nyemare, MNW, nieumare: bericht, tijding
53
5
10
15
20
dattu seluer keyser ende here sijst Ende Tytus dijn soen oec Ende om hier af die waerheit te prouen. soe wil ic dattu mi vaste doeste houden Ende en vinstuut niet waer soe doet mi iamerlic mijn lijf nemen [f. 224va] Vespasiaen en hielt hier niet af. want hi waende dat hijt geseit hadde gheueinsdelic. om dat hi hem des te meer goets doen soude. Mer daer na vernam hi dat Iosephus voerseit hadde dien van iotabata Doe die romeynen daer voer quamen dat si na XLVII daghen verliesen souden die stat ende haer volc Ende het was waer ende also ghesciedet ende hier bi ghelouede hi hem te beth dat hi hem te beth dat hi hem189 voerseit hadde vanden keyserrijck Mer nochtant deden vespasiaen spannen in Iser. Mer hi gaf hem ghiften ende dede hem ere. Mer tytus sijn zoen dede hem altos die meeste ere
189
Het stuk dat hi hem te beth is met rode en zwarte inkt doorgehaald, maar (anders dan bij de andere doorhalingen) niet geëxpungeerd.
54
Glossaria r. 1 dattu: dat du r. 1 sijst: < sijn r. 3 hier af, MNW, hier af: hiervan r. 3 waerheit, MNW, waerheit: waarheid r. 3 prouen, MNW, proeven: bewijzen, aantonen r. 4 dattu: dat du r. 4 doeste, MNW, doen: doen, bevelen r. 5 vinstuut: vins du dat; vins-: < vinden r. 5 waer, MNW, waer: juist, waar r. 6 iamerlic, MNW, jamerlike: jammerlijk r. 6 mijn lijf nemen, MNW, sijn lijf nemen: iemand doden [f. 224va] r. 7 hielt, MNW, houden: als waar aannemen r. 8 waende: < wanen ‘menen, denken’ r. 8 hijt: hi dat r. 8 geseit: < seggen r. 8-9 gheueinsdelic: < geveinsdelike; bijwoordelijke vorm van geveinst (staat in het MNW onder het trefwoord vensen, waarvan het het voltooid deelwoord is): voorgewend, vals r. 10 goets, MNW, goet: goed; gesubstantiveerd bnw. r. 10 daer na, MNW, daerna: daarna r. 12 iotabata: Jotapata (Hebreeuws: Yodfat) r. 12 dien van iotabata: bedoeld wordt de inname van Jotapata r. 13 daer voer quamen: naar de stad kwam r. 16 ghesciedet: ghesciede dat; ghesciede-: < gescien ‘gebeuren’ r. 17 dat: wat r. 18 voerseit: < voreseggen r. 18 keyserrijck, MNW, keiserrike: keizerschap r. 19 deden: dede hem r. 19 spannen, MNW, spannen: boeien r. 20 Iser, MNW, iser: ijzer, de boeien r. 20 ghiften, MNW, gifte: geschenk, gave r. 20-21 dede […] ere, MNW, ere doen: eren r. 21 zoen: < sone r. 22 altos: < altoos ‘steeds, altijd’
55
[f. 225va] hoe vespasiaen gamala begon ste te bestridene Dat XXVIII capittel. Ldus was die stat tharisse gewonnen die opt een eynde van 5 galilea stont Ende alt volc vanden land van galilea ghauen hem nu den romeynen op sonder twe die een heet gyscola ende ander gamala Ende oec waren veel ioden gheuloen op enen berch die heet taberius. Hamala was soe vasten stat dat si die romeyne niet en ontsaghen. Want si was veel vaster van roetsen dan Iotabata was Die berch daer dese stat op stont was ghemaect als een kemel ende si stont al op roetzen Ende si hadde die dale alte wonderlike diep Ende hier toe hadde Iosephus eer die romeynen quamen om doen mueren mit enen sterken hoeghen mueren al om en domme Ende die ghene die in die stat waren getoghen hem was wel van sekerheiden. om dat si vaster was dan Iotabata. Mer hier in gamala was myn volcs dan in Iothabata was Ende si en waren ooc niet also stout alsoe die waren Mer hier waren veel ioden in getoghen die em verlieten op die vasticheit vander stat Ende eer vespasiaen daer quam soe hadde agrippa VII maende voer die stat ge legen. Mer hi en mochter niet winnen Doe quam vespasiaen ende beleide die stat mer hi en mochtse altemael nyet beleggen. Want die dale waren te diep ende te groot soe datment niet doen en mochte. Mer vespasi aen ghinc die stat ander oestsiden wert. Daer een vast hoech toorne stont boven alle die stat. Daer teghen dede hi drachte draghen ende die dragen ende die grafte ende dale190 vullen. Ende agrippa ghinc doe ter mueren tegen spreken den ioden of si die stat op geven wildenEnde een iode die bouen op die muere stont hi worp mit eenre slinger na hem ende raecten mitten steen an sinen elleboge soe dat hi en zeer quetste [f. 225vb] Doe worden die romeynen so gram
A 10
15
20
25
30
35
40
45
50
190
dragen ende die zijn een herhaling (een kopiistenfout waarschijnlijk) en horen er dus niet te staan.
56
Glossaria [f. 225va] r. 1 gamala: Gamala was een joodse stad, gelegen op een steile heuvel nabij het Meer van Galilea.191 De stad kwam in opstand tegen het bewind van de Romeinen waardoor het Vespasianus (toen nog generaal) en zijn legioenen tegen zich in het harnas joeg. r. 1-2 begonste, MNW, beginnen: beginnen r. 2 bestridene, MNW, bestriden: aanvallen r. 3 tharisse: Tarichea, een stad aan het Meer van Galilea, ten zuiden van de stad Tiberias r. 4 opt: op dat r. 4 eynde, MNW, ende: grens, uiteinde r. 4-5 die opt een eynde van galilea stont: ofwel wordt hier het land Galilea bedoeld, ofwel het meer van Galilea. In het eerste geval staat Tarichea op de oostelijke grens van Galilea, in het twee geval staat de stad op het zuidelijke uiteinde van het meer van Galilea. Dit laatste lijkt me aannemelijker: [da]t een eynde impliceert ook een ander eynde,deze tweeledigheid past beter bij de langwerpige vorm van het meer van Galilea). r. 5 alt: al dat r. 6 land van galilea: de streek Galilea, “het noordelijke deel van het gebied ten westen van de Jordaan”,192 maakte ten tijde van de Joodse Oorlog deel uit van de Romeinse provincie Judea. r. 6-7 ghauen op, MNW, opgeven: zich overgeven (aan een overwinnende vijand) r. 6-7 den romeynen: aan de Romeinen r. 7 twe: twee (steden) r. 8 gyscola: Gischala, een stad in Judea193 r. 9 veel, MNW, vele: veel r. 9 ioden: joden r. 9 gheuloen, MNW, vlien: vluchten r. 10 berch: berg r. 10 Taberius: de berg Tabor194 r. 10 Hamala: Gamala r. 11 vasten, MNW, vast: sterk, standvastig r. 12 ontsaghen, MNW, ontsien: vrezen, bang zijn voor r. 13 vaster, MNW, vast: stevig, sterk; comparatief r. 13 roetsen, MNW, rotse: rots, rotsachtige of steile berghelling (beide zijn hier mogelijk) r. 15 ghemaect, MNW, gemaect: er zo uitziende r. 15 kemel, MNW, kemel: kameel r. 16 roetzen: vgl. roetsen in r. 13 r. 16 dale, MNW, dal: vallei r. 17 alte, MNW, alte: zeer, bijzonder r. 17 wonderlike, MNW, wonderlike: buitengewoon, zeer, in hoge mate r. 17-20: Ende hier toe hadde Iosephus eer die romeynen quamen om doen mueren mit enen sterken hoeghen mueren al om en domme: en vooraleer de Romeinen kwamen had Josephus rondom deze heuvel een sterke, hoge muur doen bouwen. r. 18 Iosephus: Flavius Josephus was tijdens de Joodse Oorlog (66-70) ook een militair bevelhebber. r. 18 quamen, MNW, comen: komen r. 19 mueren, MNW, muren: (op)bouwen, ommuren r. 19 sterken, MNW, starc: vast, sterk r. 20 hoeghen, MNW, hooch: hoog r. 20 al om en domme: al omme ende omme ‘helemaal rondom’ 191
Voor de ligging van alle vermelde toponiemen verwijs ik naar de kaart in bijlage 2. DE JOODSE OORLOG, p. 630. 193 Ibidem. 194 Idem, p. 644. 192
57
r. 20 mueren: muur r. 21-23 Ende die ghene die in die stat waren getoghen hem was wel van sekerheiden: En degene die in de stad getrokken waren (= vluchtelingen voor de Romeinen) waren gerust door een (misplaatst) gevoel van veiligheid. r. 21 die ghene: degene r. 22 getoghen, MNW, tien: trekken; voltooid deelwoord r. 22 hem: naast si een vorm van de derde persoon mv. van het pers. vnw. (maar wel met de grammatische vorm van een enk.) r. 22 wel, MNW, wel: goed (hier eerder: kalm, gerust, rustig) r. 22-23 sekerheiden, MNW, sekerheit: een (misplaatst) gevoel van veiligheid195 r. 24 myn, MNW, min: minder r. 25 volcs, MNW, volc: volk, inwoners; -s wijst op een genitiefvorm (meer specifiek een partitieve genitief), waarbij volcs gedomineerd wordt door myn. Modern Nederlands: ‘minder inwoners’ (lett. ‘minder van inwoners’) r. 25 Iotabatha: Jotapata was een vesting in Galilea waarvan Josephus de militaire leider was, tot de inname ervan door de Romeinen.196 r. 26 also, MNW, also: zo, in die mate r. 26 stout, MNW, stout: moedig, dapper r. 27 die: die [van Jotapata] r. 27-28 Mer hier waren veel ioden in getoghen: maar hier waren veel [vluchtende] joden naartoe getrokken197 r. 28 em verlieten, MNW, hem verlaten: vertrouwen op r. 29 vasticheit, MNW, vasticheit: stevigheid, soliditeit r. 29 vander: van der; van + dat.; der is dat. vr. enk. van het bep. lw. r. 30 eer, MNW, eer: voor (temporele betekenis), vooraleer r. 30 soe, MNW, so: toen r. 31 agrippa: Herodes Agrippa II was koning van Judea (41-44). r. 31 maende, MNW, maent: maand r. 31 voer, MNW, vore: voor (ruimtelijke betekenis) r. 32 mochter: mocht haer; mocht-: < mogen ‘kunnen’; -er is de enclitische vorm van het pers. vnw. hare (hier: acc. vr. enk.) en verwijst naar de stad (Gamala). r. 32 winnen, MNW, winnen: veroveren, innemen r. 33 beleide: < beleggen r. 34 mochtse: mocht se; -se (pers. vnw. derde pers. acc. vr. enk.) verwijst hier ook naar de stad. r. 34 altemael, MNW, altemale: helemaal, ganselijk r. 35 nyet: niet r. 36 soe datment: zodat men dat r. 37-39 Mer vespasiaen ghinc die stat ander oestsiden wert: maar Vespasianus ging naar de oostkant van de stad r. 38 ander: an der; der is de gen. vr. enk. van het bep. lw. (die) en verwijst hier weer naar de stad r. 38 oestsiden, VMNW, oostside: oostkant r. 39 wert, MNL, wert: in de richting van, naar (modern Ndl. –waarts) r. 39 Daer, MNW, daer: waar (relatief bijwoord dat een bijwoordelijke bijzin van plaats inleidt) r. 39 hoech: < hooch r. 39 toorne, MNW, toren: toren r. 40 alle die stat: heel de stad r. 41 drachte, VMNW, dracht: al wat aangedragen wordt voor versterking, ophoging of demping van een strategisch punt, al wat aangedragen wordt voor een belegeringswerk 195
De woorden getoghen en sekerheiden in r. 22-23 vormen een vooruitverwijzing door hun subtiele bijbetekenis (die ik tussen haakjes heb gezet). 196 DE JOODSE OORLOG, p. 634. 197 De joden die vluchtten vanuit de steden die al door de Romeinen veroverd waren.
58
r. 42 grafte, MNW, gracht: (stads)gracht r. 43 vullen: met de eerdergenoemde drachte r. 44 ter mueren tegen: tot tegen de muur r. 45 op geven, MNW, opgeven: (aan de vijand) overgeven, overhandigen r. 46 bouen: boven r. 47 eenre: dat. mann. van het onbep. lw. (een); mit, de dominant, zorgt voor de datiefvorm. r. 47 worp, MNW, werpen: werpen, gooien, slingeren r. 47 na, MNW, naer: naar r. 48 raecten: raecte hem; MNW, raken: treffen, raken r. 48 mitten: mit enen (mit + dat.) r. 49 soe dat: zodat r. 49 elleboge, MNW, ellenboge: elleboog r. 49 en: hem; pers. vnw. derde pers. mann. acc. enk. met de functie van lijdend voorwerp (kan qua vorm wdk. vnw. zijn bij quetste, maar inhoudelijk is dit niet echt plausibel) r. 49 quetste, MNW, quetsen: verwonden [f. 225vb] r. 50 gram, MNW, gram: boos, kwaad
59
5
10
15
20
25
30
35
40
45
om dat die coninc agrippa ghe quest was Ende si peinsden wel dat die ioden soe quaet waren dat si niemants myden en souden om dat si agrippa niet en myden die van hare wet was Dus ghinc daer toe menich man draghen. soe dat die graften geuullet worden. Ende men stelde daer ramme op die muere. Bynnen waren ioden van tharissen ende die begonsten hem teghen den storm te verweren. want si waren die voerbarichste vander stat Ende dat ander ghemeen volc dat halp hem. Mer haer weren was thant gedaen. want die scutters van buten deden si achterwaerts keren. Soe datmen mitten ram die muer begonste ontwe te stotene ende maecte een gat. Ende die romeynen toeghen binnen mit groeten gheruchte. soe dat die van binnen die were verloren ende vloen al op thoechste vander stat Ende die romeynen toeghen stercher in ende volghede hem na Mer die ioden quamen tot enen keer van bouen lopende op die romeynen weder ende stakense daer neder soe dat si daer neder vielen198 Ende van groten anxte vlien mosten in die huse die op die hangende roetzen stonden. want si en mochten hem niet gheweren. Mer dat si aldus in die huse vloen dat verderfdese Want daer vloecher soe veel in dat die huse van bedranghe soe verladen worden dattet een huus over dat ander neder volde alle die roetse neder Ende die romeyn neder bleuen daer binnen veel doot. Ende om desen anxt mosten die romeynen weder keren ende vlien te gate wart daer si in gecomen waren Mer dat gestof vanden gemulle was daer soe groet dat si tgat cume mochte vinden Ende vespasiaen duchte oneerlic hier te vlien. want hi pijnsde om die ere die hem voer ghesciet was. Ende hi bleef dat gat doe houdende. so dats den vianden wonderde Ende doe liepen si alle mit enen geruchte 198
si staat ‘superscript’ geschreven, maar de kopiist geeft aan dat het woord tussen dat en daer moet staan (zie bijlage 3).
60
Glossaria r. 1-2 ghequest: < quetsen (vgl. boven) r. 2 peinsden, MNW, pensen: denken r. 3 quaet, MNW, quaet: woedend r. 3-4 niemants, MNW, nieman: niemand; -s wijst op een genitiefvorm (zie myden) r. 4 myden, MNW, miden (+ gen.): ontzien r. 5 hare: hun; bezittelijk vnw. derde pers. mv r. 5-6 agrippa [...]die van hare wet was: de joodse wet r. 6 menich, MNW, menich: vele r. 7 man: enkelvoud qua vorm, meervoud qua betekenis; menich man: vele mannen r. 7-8 geuullet: < vullen r. 8 stelde, MNW, stellen: plaatsen, opstellen r. 9 ramme, MNW, ram: stormram r. 9 op: bij r. 9 Bynnen: binnen [de stadsmuren] r. 10 tharissen: Tarichea, een stad in Galilea199 r. 11 begonsten, MNW, beginnen: beginnen r. 11 storm, VMNW, storm: aanval r. 11-12 hem [...] verweren, MNW, hem verweren: zich verdedigen r. 12-13 voerbarichste, MNW, vorebarich: voornaam, voortreffelijk; superlatiefvorm r. 13-14 dat anderghemeen volc: het andere, gewone volk r. 14 halp: < helpen r. 14-15 Mer haren weren was thant gedaen: maar hun verdediging werd al vlug gebroken r. 15 weren, MNW, were: verdediging, weerstand r. 15 thant, MNW, tehant: dadelijk r. 15 gedaen, MNW, doen: volbrengen; hier is meer de terminatieve betekenis van gedaen als vertaling aangewezen (‘iets dat ten einde is’), inhoudelijk gezien kunnen we moeilijk zeggen dat de verdediging van de joden voltooid is (zie tekst).200 r. 16 scutters, MNW, schutter: (boog)schutter; in de vertaling van Meijer: katapultisten201 r. 16 buten, MNW, buten: buiten r. 16 si: hen (pers. vnw. derde pers. acc. mann. mv.) r. 17 datmen: dat men r. 17 mitten: mit enen r. 18-19 ontwe te stotene, MNW, ontwee stoten: stuk stoten, stuk slaan r. 19 gat, MNW, gat: opening r. 20 toeghen: < tien ‘(ergens heen) trekken’ r. 20-21 groeten, MNW, groot: groot, hier: luid r. 21 gheruchte, MNW, geruchte: geschreeuw, rumoer, lawaai r. 21 die van binnen, MNW, die van binnen: de belegerden, de bewoners van de stad r. 22 verloren, MNW, verliesen: verliezen r. 22 vloen: < vlien r. 23 thoechste: dat hoechste; -hoechste: superlatiefvorm van hooch r. 24 sterchr, MNW, starc: krachtig, hier: groot in aantal; comparatiefvorm r. 24 in, MNW, in: binnen (bijw.) r. 24-25 volghede [...] na, MNW, navolgen: najagen, achtervolgen r. 25-26 quamen tot enen keer: keerden zich om 199
DE JOODSE OORLOG, p. 644. Volgens de nomenclatuur van de Duitse grammatica (met betrekking tot de zogenaamde Aktionsarten – vergelijkbaar met het grammaticale begrip van aspectualiteit) zouden we deze betekenis van gedaen “finitiv” moeten noemen, i.t.t. tot de “completive” betekenis zoals gegeven in het MNW (definitie II.6). 201 DE J OODSE OORLOG, IV, 19. 200
61
r. 26 lopende: < lopen; tegenwoordig deelw. r. 27 weder, MNW, weder: weer, opnieuw r. 27 stakense: staken se; -se is een lijdend vw. r. 27-28 staken[...] neder, MNW, nedersteken: neersteken r. 28 soe dat: zodat r. 28 neder vielen, MNW, nedervallen: op de grond vallen, neervallen r. 29 van: van, uit; vz. dat causaliteit uitdrukt r. 29 anxte, MNW, anxt: gevaar r. 29 mosten, MNW, moeten: moeten r. 30 huse, MNW, huus: huis r. 31 mochten: konden (< mogen) r. 31-32 hem gheweren, MNW, hem weren: zich verdedigen r. 32 aldus, VMNW, aldus: op deze wijze r. 33 verderfdese: verderfde se; verderfde-, MNW, verderven: doden, de oorzaak zijn van iemands dood; -se is lijdend vw. r. 34 vloecher: vloech der; vloech-: < vlien; -er: enclitische vorm van de gen. mv. van het aanwijzend vnw., soe veel [d]er: zoveel van die (Romeinse soldaten) r. 35 bedranghe, MNW, bedranc: gedrang, mensenmassa r. 35 verladen, MNW, : zwaar beladen, overladen r. 36 dattet: dat dat r. 36-37 neder volde: naar beneden stortte (< nedervallen) r. 37 alle die roetse neder: langs de rotsen naar beneden; alle, MNW, al: langs (vz.) r. 37-39 Ende die romeyn neder bleuen daer binnen veel doot: en de Romeinen die beneden stonden stierven toen in groten getale in de stad r. 38 romeyn: foutief in de enkelvoudsvorm geschreven r. 38 neder: beneden (bijw.) r. 38 bleuen: < bliven ‘sterven’; vormt eigenlijk een pleonasme met doot r. 38 daer, MWN, daer: toen, bij die gelegenheid (aanw. bijw. van tijd) r. 38 veel, MNW, vele: in groten getale (bijw.) r. 38 binnen: in de stad, binnen de stadsmuren r. 40 weder keren, MNW, wederkeren: terugkeren, rechtsomkeer maken r. 40-41te gate wart daer si in gecomen waren: richting het gat waardoor ze binnengekomen waren r. 41 gate: zie r. 19 r. 41 te: naar, tot r. 41 wart: < wert r. 42 gestof, MNW, gestof: stof r. 42gemulle, MNW, gemulle: stof (vormt dus een tautologie met gestof) r. 43 cume, MNW, cume: nauwelijks, met moeite r. 44-45 Ende vespasiaen duchte oneerlic hier te vlien: En het scheen Vespasianus toe dat het oneerbaar zou zijn hier/nu te vluchten r. 44 duchte, MNW, dunken: toeschijnen r. 44-45 oneerlic, MNW, oneerlijc: oneerbaar, onfatsoenlijk r. 45 pijnsde om: < pensen omme (denken aan) r. 46 die ere die hem voer ghesciet was: de hachelijke situaties waar hij zich vroeger uit wist te redden hadden hem veel eer en roem opgeleverd r. 46 voer: vroeger r. 46 ghesciet, MNW, schien: te beurt vallen r. 47 houdende, MNW, houden: verdedigen r. 48 so dats: so dat des (zodat daarover); -s wijst op een bep. lidwoord in de genitief r. 48 wonderde, MNW, wonderen: zichverwonderen (onpers., met het subject in de datief of accusatief en de zaak waarover men zich verwondert in de genitief) 62
5
10
15
op hem vechten. soe dat hi achterwart weer mitten rugge tot buten der mueren. Eer hi hem rugge keerde [f. 226ra] In dit assaut bleef een prince van romen doot. Ende menich ander man Ende in deser noot ontuloech al heimelick een prince van romen die hiet gallus in een huus mit hem elften ende bergede hem daer Ende des avonts quamen daer lude van binnen in eten Ende gallus hoerde hem ouer maeltijt vertellen den raet vander stat. hoe hi bynnen was. Ende des nachtes sloech hi al die iode doot. Ende ontscoet also sonder hachte van daer. Hoe gamala ende taberius gewonnen worden Ende hoemen te giscola toech. Dat XXIX capitulum Espasiaen sach sijn heer staen 20 seer bescaemt ende bedroeft want si scaemden hem dat si haren heer hadden gelaten in sulker auenturenEnde si waren bedroeft dat si dus haer volc som ende die stat verloren hadden want al sulken mysual en gesciede hem nye. Mer vespasiaen troestese soe dat si alle weder te hem seluer quamen Ende die van binnen troesten hem een deel nu wel omme dattet hem int beghin aldus wel viel. Nochtan hadden si binnen soe grote brake dat hem veel lude mit crachtenontscoten ende liepen en wech. Ende die romeynen ghingen weder draghen om die stat te winnene. Doemen dus voer gamala lach soe seinde vespasiaen een heer om te bestaen den berch taberius die wel XXX stadien hoech was. Ende die sestijn stadien maken een myle Ende202 Desen berch was XX stadien wijt.203 Ende Iosephus hadde desen berch al om ende dom doen mueren mit eenre sterker mueren die hi binnen XL dage nochtan volmaecte. Ende in dese stat was alte veel volcs. Op dese wert placidus geseint. Mer hi mercte ende sach dat op dese stat geen striden en was om winnen. Daer om ghinc hi aen dat volc bouen ende riep hem
V 25
30
35
40
45
202 203
Bij Maerlant is het nog de helft, acht (VIII) stadien (R IJMBIJBEL, r. 29817). Dertig (XXX) bij Maerlant (R IJMBIJBEL, r. 29818).
63
Glossaria r. 1 (liepen si […]) op hem vechten: liepen ze op hen af om te vechten r. 1-3 soe dat hi achterwart weer mitten rugge tot buten der mueren. Eer hi hem rugge keerde: en toen verweerde hij zich tot buiten de muur (terwijl hij) met de rug achteruit (ging), vooraleer hij hen de rug toekeerde. r. 1 soe dat, MNW, sodat: en toen (de tweede definitie) r. 1-2 achterwart, MNW, achterwaert: achteruit, naar achteren r. 2 weer, MNW, weren: zich verdedigen, zich verweren r. 2 mitten: mit den r. 2 rugge, MNW, rugge: rug [f. 226ra] r. 4 assaut, MNW, assaut: aanval r. 4 prince: het betreft hier decurio Aebutius.204 r. 4 romen: Rome r. 4-5 bleef […] doot: pleonasme, lett. ‘stierf dood’ (vgl. boven) r. 6 noot, MNW, noot: geweld r. 6 heimelick, MNW, heimelijc: geheim, verborgen r. 7 hiet: < heten; preteritum derde pers. enk. r. 7 gallus: een Romeins centurio205 r. 8 mit hem elften: met hem als elfde (er zijn dus nog tien andere soldaten bij hem) r. 8 elften, MNW, elfste: elfde r. 8-9 bergede hem, MNW, hem bergen: zich verschuilen r. 9 des avonts: ’s avonds r. 10 lude, MNW, liede: mensen, liede, lui r. 10 lude van binnen: inwoners van de stad r. 11 hoerde, MNW, horen: horen r. 11 ouer, MNW, over: gedurende, tijdens r. 11 maeltijt, MNW, maeltijt: maaltijd r. 12 raet, MNW, raet: geheim plan, raadsbesluit r. 12 hoe, MNW, hoe: zoals (voegwoord) r. 12-13 hoe hi bynnen was: zoals het in de stad (beslist) was r. 13 des nachtes: ’s nachts r. 14-15 sloech […] doot, MNW, dootslaen: doodslaan, vermoorden r. 14 ontscoet, MNW, ontscieten: zich wegmaken, (ongemerkt en snel) ontsnappen r. 15 hachte, MNW, hachte: gevaar, hachelijke omstandigheden r. 17 hoemen: hoe men r. 18 toech te: < tien te, ‘trekken naar’ r. 19 heer: < here ‘leger’ r. 20 bescaemt, MNW, bescaemt: beschaamd, met schande gepaard gaande r. 20 bedroeft, MNW, bedroeft: bedroefd, treurig r. 21 scaemden hem, MNW, hem schamen: zich schamen r. 21 haren heer: hier wordt hun bevelhebber, Vespasianus, bedoeld. r. 22 gelaten, MNW, laten: achterlaten r. 22 auenturen, MNW, aventure: gebeurtenis, situatie r. 24 som, MNW, som: deels, een deel van (het volk) r. 25 mysual, MNW, misval: ongeluk, ramp, onheil r. 25 gesciede: < gescien ‘gebeuren met, overkomen’ r. 25 nye, MNW, nie: nooit 204 205
DE J OODSE OORLOG, IV, 35. Idem, IV, 37.
64
r. 26 troestese: troeste se; troeste-, MNW, troosten: moed geven, moed inspreken, steunen; -se: pers. vnw. derde pers. acc. mann. mv. r. 27 weder te (hem seluer) quamen, MNW, wedercomen te (hem): tot zichzelf komen, zijn bewustheid terugkrijgen r. 28 troesten hem, MNW, hem troosten: zich opbeuren, zich bemoedigen r. 28 deel, MNW, deel: poosje r. 29 omme dattet: omme dat dat (omdat het) r. 30 Nochtan, MNW, nochtan: nochtans, niettemin r. 31 soe dat, MNW, sodat: omdat r. 31 brake, MNW, brake: gebrek (aan voorraden) r. 31-32 hem ontscieten, MNW, hem ontscieten: zich wegmaken, ontsnappen aan een gevaar r. 32 crachten, MNW, cracht: snelheid,vlugheid, spoed r. 32-33 liepenen wech, MNW, wechlopen: weglopen, zich snel verwijderen r. 34 weder draghen, MNW, wederdragen: weerstand bieden, zich verzetten r. 35 Doemen: doe men r. 35 lach, MNW, liggen: liggen, gelegerd zijn r. 37 bestaen, MNW, bestaen: overrompelen, onverhoeds aanvallen r. 38 stadien, MNW, stadie: stadie; een afstandsmaat uit de oudheid; één Griekse stadie bedraagt bijna 200m. r. 39 sestijn, MNW, sestien: zestien r. 39 myle, MNW, mile: mijl r. 41 Iosephus: Josephus, een leider in Gamala, niet te verwarren met Flavius Josephus.206 r. 42 om ende dom: omme ende omme ‘rondom’ r. 43 dage: < dach; meervoudsvorm r. 44 nochtan: bovendien, daarenboven r. 44 volmaecte, MNW, volmaken: afmaken, voltooien r. 45 wert, MNW, werden: worden (hulpww.) r. 46 placidus: Julius Placidus, een Romeins krijgstribuun207 r. 46 mercte: < merken ‘opmerken, waarnemen uit de feiten’ r. 47op: tegen r. 47 striden, MNW, striden: strijd, oorlog voeren r. 48 om: omme; drukt een doel uit r. 49 aen, MNW, aen: tot (aan) r. 49 dat volc bouen: de rebellerende joden die zich op de Taborberg bevinden
206 207
DE J OODSE OORLOG, IV, 66. Idem, IV, 640.
65
5
10
15
20
25
30
35
40
45
dat si hem op gauen ter genaden ende te payse. Ende die ioden quamen goedertierliken wt als ofte si hem op geuen wilden Ende placidus208 sprac hem vriendelicken toe om dat hi tfolc al wt wilde doen comen te slechten lande Op dat hise daer honen mochte myt ghevechte. Mer die ioden begonden eerst te stridene Ende placidus vloe nederwart mit ten romeynen om dat si hem volghen [f. 226rb] souden tot beneden den berghe Ende doe si tot beneden comen waren. so keerden hem die romeyne ende onderginghen hem den berch ende sloegen daer veel der ioden doot. Ende hem ontlieper veel in die stat te iherusalem Ende dandere dierre bouen bleuen ghauen die stat op. Te gamala stormede men dach ende nacht op die stat vrieslic. Ende die van binnen weerden hem sterckelic Ende die van buten deden enen toern vallen mit alle die wachters die daer op laghen Soe dat alle die ander wachters in vare waren Ende die romeyne liepen haer ende daer ende sloegent al doot dat si vonden. Ende men scoet daer doot op die muere die voerbarichte vander poorte. Die stat wert doe in groten anxt. Ende cares die doe van enen euele siec lach vernamt ende hi sterf van anxt Mer die ioden gedach-209 ten hoe si eerst binnen der mueren geuaren hadden Ende en liepen al niet binnen der mueren nochtan waren si gram Doe quam tytus die herde gram was op die borgers vander stat Om dat si den romeynen soe groten scaden hadden gedaen Ende tytus nam mit hem IIC ridders ende voetgangers oec. Ende mittien soe besochte hi die stede. soe dat si binnen quamen mit ghemake. Ende als die aweyters dat vernamen soe liepen si te samen in wapine ende setten hem
208
Bij op geuen twijfelde ik even of het niet één woordeenheid betrof omdat de twee leden erg dicht bij elkaar staan. Ik vond echter geen verbinding dus besloot ik de woorden los van elkaar te transcriberen, ook naar analogie met op gauen in r. 1. 209 De kopiist heeft hier verkeerdelijk ioden geschreven. Bij zowel Josephus (DE J OODSE OORLOG, IV, 69) als Maerlant (R IJMBIJBEL, r. 29862) zijn de Romeinen het onderwerp in de overeenkomstige zin.
66
Glossaria r. 1 ter genaden: op genade r. 2 payse, MNW, pais: vrede, verzoening r. 3 goedertierliken, MNW, goedertierlijc: welwillend, vriendelijk r. 3 als ofte: als of ‘alsof’ r. 5 sprac toe, MNW, toespreken: toespreken, zich tot iemand richten met een bepaald doel r. 5 vriendelicken, MNW, vriendelijc: welwillend r. 6 tfolc: dat volc; -folc, MNW, volc: volk (de joden die zich op de Taborberg bevinden) r. 7 slechten, MNW, slecht: vlak, plat r. 7 lande, MNW, lant: land, terrein r. 7 Op dat, MNW, opdat: opdat (drukt een doel uit) r. 7 hise: hi se r. 7-8 honen, MNW, honen: schade aandoen r. 8 myt: mit ‘met, door middel van’ r. 8 ghevechte, MNW, gevecht: strijd, gevecht r. 9 begonden: < beginnen r. 9 eerst, MNW, eerst: het eerst, als eerste r. 10 vloe: < vlien r. 10 nederwart, MNW, nederwaerts: naar beneden, naar omlaag r. 10-11 mitten: mit dien; dien is dat. mv. van het bep. lidwoord r. 11 om dat: omme dat ‘opdat, omdat’ (drukt een doel uit) r. 11 si: de joden r. 11 hem: hen (Placidus en de Romeinen) [f. 226rb] r. 13 comen: voltooid deelwoord van comen met als hulpwerkwoord waren r. 14-15 onderginghen, MNW, ondergaen: de toegang tot iets (hier: den berch) afsnijden r. 16 veel der ioden: veel (van de) joden, der ioden is een partitieve genitief. r. 17 ontlieper: ontliep der; ontliep-, MNW, ontlopen: weglopen, ontkomen; -er is de enclitische vorm van de gen. mv. van het aanwijzend vnw. (der) en wijst op de joden. r. 17 in: naar r. 18 dandere: die andere r. 18 dierre: die daer; -re is de enclitische vorm van daer. r. 18 bleuen, MNW, blijven: (achter)blijven r. 19 ghauen[…] op, MNW, opgeven: aan de vijand overgeven, overleveren r. 19-20 stormede, MNW, stormen: bestormen r. 20 op: drukt de betekenis van ‘(gericht zijn) tegen’ uit die eigenlijk al in stormede vervat zit r. 21 vrieslic, MNW, vreselijc: hardvochtig, meedogenloos r. 22 sterckelic, MNW, starkelike: met kracht r. 23 toern, MNW, toren: toren; hier meerbepaald een verdedigingstoren210 r. 24 laghen, MNW, liggen: op de loer liggen r. 25-26 in vare waren, MNW, in vare (vaer) sijn: bang zijn, bevreesd zijn r. 27 haer ende daer, VMNW, hare ende dare: her en der, overal r. 27 sloegent: sloegen dat r. 28 scoet, MNW, schieten: schieten r. 29 voerbarichte: < vorebarich; superlatiefvorm r. 30 poorte, MNW, port: stad r. 30 wert: < werden (koppelww.) r. 31 cares: Chares, een leider in Gamala211 210 211
DE J OODSE OORLOG, IV, 63. Idem, IV, 68.
67
r. 32 euele, MNW, evel: kwaal, ziekte r. 32 siec, MNW, siec: ziek r. 32 vernamt: vernam dat; vernam, MNW, vernemen: horen, vernemen r. 33 sterf, MNW, sterven: sterven; preteritum derde persoon enk. r. 33-34 gedachten, MNW, gedenken: zich herinneren, indachtig zijn r. 34 eerst, MNW, eerste: te voren, vooraf r. 34-35 hoe si […] geuaren hadden: hoe het hen vergaan was r. 35 geuaren, MNW, varen: zich bevinden, het maken r. 35 al: versterkend partikel r. 36 nochtan: hoewel r. 37 herde, MNW, harde: erg, zeer r. 38 borgers, MNW, borger: burger r. 39 Om dat: omme dat ‘omdat’ r. 41 ridders, MNW, riddere: ruiter r. 42 voetgangers, MNW, voetganger: voetganger; hier in de betekenis van een infanteriesoldaat212 r. 42 mittien: mit dien r. 43 besochte, MNW, besoeken: vijandelijk aanvallen r. 43 soe dat: onder die omstandigheden, op die manier dat r. 44 mit ghemake, MNW, met gemake: kalm, bedaard, langzaam r. 45 aweyters, MNW, awetter: wachter, wachtpost r. 45 soe: toen r. 46 wapine, MNW, wapen: wapen, wapenrusting; in wapine: naar de wapens r. 46 setten hem [te were], MNW, hem ter weren setten: zich te weer stellen, zich verdedigen
212
Vgl. DE J OODSE OORLOG, IV, 70.
68
5
10
15
20
25
30
35
40
45
te were. Ende doe dat volc vander stat dat vernam. soe worden si alle in rore ende vloen mit wiue ende mit kinderen ten hoechsten wart vander stat. Ia sulke waren die vloen ende liepen onder die romeynen zweerde die sloegen si alle doot Ende tblo et liep al roet die straten neder. want men sloecher daer soe veel doot dat men tgetal niet en wiste. Vespasi aen toech vast mit sijnre macht ten hoechsten toerne. want daer dat volc al binnen vloech. Ende die toerne stont op soe hoech en roetze dat men re qualiken tocomen mochte Ende die ioden scoten ende worpen steen ster kelic op die romeyne Mer den ioden quam van bouen soe groeten stor me op die hem god seinde te hare doot. dat haer ghescut ende haer stenen niet vliegen en consten die si worpen ten romeynen wart. Ende [f. 226va] si en consten doer den storm oec niet ghesien. Mer die storm dreef alle den romeynen schichten op die ioden Ende binnen desen storm clommen die romey nen op totten ioden. Ende binnen desen storm clommen die romeynen op totten ioden ende vinghense ende213 sloegense doot mit groten hopen. want om dat grote verdriet dat si te voeren in die stat hadden soe en wilden si niemant sparen ende veel vanden ioden saghen dat si niet ont vlien en mochten soe lieten si hem seluen vallen vanden toern mit wiue ende mit kinderen. Ende oec van der roetzen nederwart int dal Ende aldus bleefter daer doot VM. Ende daer wasser verslegen VIM. Ende214 van alle die ghene die binnen der stat waren en ontghingenre cleyn noch groot den doot sonder alleen twe wiue diemen daer vant naden stride. Ende daer om lietmense leuen. Gamala was aldus gewon213
De kopiist was hier waarschijnlijk verstoord en heeft de voorgaande zin herhaald: Ende binnen desen storm clommen die romeynen op totten ioden. 214 Josephus (DE J OODSE OORLOG, IV, 80) en Maerlant (R IJMBIJBEL, r. 29908) spreken over vierduizend slachtoffers (IV in plaats van VI, zoals in ons handschrift). Er zijn dus vijfduizend joden die zich in de afgrond geworpen hebben en zesduizend joden (volgens onze kopiist) die gedood werden door de Romeinen.
69
Glossaria r. 2-3 worden […] in rore, MNW, in roere werden: in beroering, opschudding geraken. r. 3 wiue: < wijf r. 4 ten hoechsten wart: naar het hoogste punt r. 4 wart: < wert r. 5 Ja: tussenwerpsel r. 5 vloen: < vlien r. 6 romeynen: genitiefvorm, zweerden fungeert als dominant r. 6 zweerde, MNW, swert: zwaard r. 7-8 tbloet: dat bloet; -bloet, MNW, bloet: bloed r. 8 liep […] neder, MNW, nederlopen: naar beneden stromen r. 8 roet, MNW, root: rood r. 9 sloecher […] doot: sloech der; sloech- […] doot: < dootslaen; -er: enclitische vorm van de gen. mv. van het aanwijzend vnw. (der), wijst op de joden r. 10 tgetal: dat getal; getal, MNW, getal: aantal r. 10 wiste, MNW, weten: kennen r. 11 toech, MNW, tien: zich begeven r. 11 vast, MNW, vast: verzekerd, hard van inborst r. 11 sijnre, MNW, sijn: zijn; dat. vr. enk. van het. bezitt. vnw. in de derde pers. (dat. omdat het vz. mit (< met) de dat. staat, vr. enk. omdat macht de dominant is); sijnre is gevormd door r-metathesis vanuit de basisvorm sijner. r. 11 macht, MNW, macht: legermacht r. 12 toerne: < toren r. 14 hoech en: hoechen; foutje van de kopiist r. 14 roetze: < rotse r. 14-15 menre: men daer r. 15 qualiken, MNW, qualike: moeilijk r. 15 tocomen, MNW, toecomen: er bij komen, naderen tot iets, bereiken r. 16 worpen, MNW, werpen: gooien, werpen r. 16-17 sterkelic: < starkelike r. 18-19 quam […] op, MNW, opcomen: overkomen, overvallen (staat met een dat., vgl. den ioden) r. 18-19 storme, MNW, storm: storm, felle wind r. 19 god: God r. 19 te: tot, om; drukt een doel uit r. 20 dat: zodat r. 20 ghescut, MNW, gescut: geschut, werptuig r. 21 consten: < connen ‘kunnen’ r. 22 ten romeynen wart: naar de Romeinen [f. 226va] r. 23 doer, MNW, dore, ‘door, omwille van’ r. 24 ghesien, MNW, gesien: zien, gezichtsvermogen hebben r. 24 dreef, MNW, driven: drijven, voeren r. 24-25 den romeynen schichten: de pijlen van de Romeinen r. 25 schichten, MNW, schicht: pijl r. 26-27 clommen […] op, MNW, opclemmen: naar boven klimmen r. 27 totten: tot dien r. 29 vinghense: vinghen se; vinghen, MNW, vaen: gevangen zetten, omsingelen r. 30 sloegense doot: sloegen se doot; sloegen […] doot: < dootslaen r. 30 hopen, MNW, hoop: hoop, grote hoeveelheid; mit hopen: en masse r. 32 te voeren: tevoren, vooraf r. 33 niemant, MNW, nieman: niemand 70
r. 33 sparen, MNW, sparen: ontzien, sparen, in leven houden r. 34 saghen: < sien r. 35 soe: zodat r. 35-36 hem seluen: zichzelf r. 39 bleefter: bleef der; ter: < der (gen. mv. van het aanw. vnw.), wijst op de joden die zich in de afgrond wierpen. r. 40 wasser: was daer r. 40 verslegen, MNW, verslaen: ombrengen, neervellen; met de Romeinen als impliciet agens r. 41 die ghene, MNW, diegene: diegene, de zo pas genoemden r. 42 ontghingenre: ontginghen der; ontghingen-, MNW, ontgaen: ontsnappen; -re: < der (gen. mv. van het aanw. vnw.), wijst op de joden die in de stad waren op het moment van de Romeinse aanval r. 42 cleyn noch groot: ontkennende vorm van de uitdrukking cleine ende groot ‘klein en groot’, hier dus ‘klein noch groot’ r. 43 den doot: aan de dood r. 43 sonder, MNW, sonder: behalve r. 44 diemen: die men r. 44 vant, MNW, vinden: vinden r. 44 naden: na dien r. 45 lietmense: liet men se
71
5
10
15
20
25
30
35
40
45
nen opten XXIIIIsten dach van oc-215 tober. Ende die romeyne laghenre voer een deel meer dan een maent Dus w wart al galilea gedestruwe-216 ert soe datter niet binnen en bleef gheheel sonder gyscola die romeynen en haddent al ghewonnen dat binnen den ghemuerden steden was Mer die lude die binnen gyscola waren begeerden pays ende vrede mitten romeynen. Mer daer was binnen die quade valsche eualdadige Ian lenijs soen daer ic voer af geseit hebbe dat hi Iosephus verraden wilde Dese eueldadige ionghelinc hadde mit hem een groete scaer rouers. Ende hi troeste die vander stede een quaet spel te houden haer poerte.217 want hi hadde pijnde hem quaet dinc altoes te roerene. ende altoes te stridene om dat hi selue altoes heer wesen woude. Dit wisten veel luden wel Ende vespasiaen seinde derwart tytum sinen soen mit IIIC ridders Ende hi liet alle dat ander heer rusten om dat si te vromeliker striden souden op iherusalem want hi hadde gehoert dat dit ene grote vaste stat was ende alte vast van mueren. soe dat haers gelijc niet wesen en mochte van vasticheit Ende hi hadde wel gehoert dat hi hier omme cost soude moeten doene ende [f. 226vb] pijn eer hi die stat ghewonne Ende hier om dede hi sijn volc wese te gemake ende ayserredzer ieghen. Om dat si te willichliker op iherusalem pinen souden Ende tytus voer voer gyscola ende om leyde die stat mit sinen volke Ende hi mercte ende sach datmen die stat sonder grote pine soude moegen winnen. Mer hi hadde ontfermenisse datmen die goede mitten quaden Ende die kindere ende die wiue. Ende die ontsculdighen mitten schuldigen soude doden Ende hier om was hi in wille dat hise geerne op nemen soude. Mer doe sach hi ter mueren schilder voirwaert han215
Bij Josephus (DE J OODSE OORLOG, IV, 83) en Maerlant (R IJMBIJBEL, r. 29916) de drieëntwintigste. De enkele w is doorgehaald met zwarte en rode inkt en geëxpungeerd (enkel met zwart), hetzelfde met hadde (r. 19). 217 Na poerte staat – naar ik vermoed – een uitgerokken punt (zie bijlage 4). 216
72
Glossaria r. 1 opten: op dien r. 2 laghenre: laghen daer; laghen: < liggen ‘belegeren’ r. 3 voer een deel meer dan: iets meer dan r. 4 wart: < werden r. 4 al: heel r. 5 soe datter niet binnen en bleef gheheel sonder gyscola: zodat in [Galilea] geen van de [steden] ongeschonden overbleef, behalve Gischala r. 5 soe datter: soe dat der r. 5 bleef: < bliven ‘overblijven’ r. 6 gheheel, MNW, geheel: ongedeerd, ongeschonden; hier eerder in de betekenis ‘niet ingenomen’ r. 6 sonder: behalve r. 7 haddent: hadden dat r. 7 ghewonnen: < winnen ‘innemen, veroveren’ r. 8 ghemuerden, MNW, gemuert: ommuurd, versterkt r. 10 pays: < pais ‘vrede’; vormt een tautologie met vrede r. 10 mitten: mit dien r. 12 quade, MNW, quaet: (moreel) slecht, verdorven r. 12 valsche, MNW, valsch: boosaardig r. 12 eualdadige, MNW, eveldadich: misdadig r. 12 Ian: Johannes van Gischala was een leider van de joodse opstandelingen en tegenstander van Flavius Josephus.218 r. 13 lenijs: Levi, de vader van bovenvermelde Johannes219 r. 13 daer: waarover r. 13 voer af: eerder r. 13 geseit: < seggen ‘zeggen, vertellen’ r. 15 eueldadige: < eveldadich r. 15 ionghelinc, MNW, jongelinc: jongeman r. 16 scaer, MNW, schare: bende, troep r. 16 rouers, MNW, rover: rover; treffend vertaald als ‘terroristen’ in de laatste Nederlandse vertaling.220 r. 17-20 Ende hi troeste die vander stede een quaet spel te houden haer poerte want hi pijnde hem quaet dinc altoes te roerene: En met een boosaardige list hij spoorde de stedelingen aan hun stad te verdedigen (= in opstand te komen), want hij was er altijd op uit om met kwade praatjes de gemoederen op te hitsen. r. 17 troeste: < troosten ‘aansporen, op iets aandringen’ r. 17 stede, MNW, stede: plaats, stad r. 18 spel, MNW, spel: list, kunstgreep r. 18 houden: verdedigen, beschermen r. 18 poerte, MNW, port: stad r. 19 pijnde hem, MNW, hem pinen: erop uit zijn, zich beijveren r. 20 dinc, MNW, dinc: praatjes r. 20 roerene, MNW, roeren: bewegen, ophitsen r. 21 heer: < here ‘machthebber’ r. 22 wesen, MNW, wesen: zijn r. 22 woude, MNW, willen: willen r. 22 luden: < lude ‘mensen’ 218
DE J OODSE OORLOG, p. 633. Ofwel heeft de kopiist de legger verkeerd gekopieerd en stond er dus oorspronkelijk leuijs, ofwel was de legger zelf al corrupt. Een argument voor het laatste is het feit dat GOUDA 1482 ook de vorm lenijs voorkomt. 220 DE J OODSE OORLOG, p. 22-23. 219
73
r. 23-24 derwart: daer wert ‘daarheen’ r. 24 tytum: Latijnse accusatiefvorm van Titus r. 25-26 alle dat ander heer: de rest van het leger r. 26 heer: < here ‘leger’ r. 26 te, MNW, te: te; bijw. van graad bij de comparatief van een bijw. (vromeliker) r. 26-27 vromeliker, MNW, vromelike: standvastig, krachtig, dapper; comparatiefvorm r. 28 gehoert: < horen r. 29 alte, MNW, alte: bijzonder, buitengewoon r. 30 gelijc, MNW, gelike: de gelijke van r. 31 wesen: bestaan r. 31 van: wat betreft r. 32-33 hier omme, MNW, hieromme: hierom, hierdoor r. 33 cost […] ende pijn, MNW, cost ende pine: kosten en moeite [f. 226vb] r. 34 ghewonne, MNW, gewinnen: door een strijd verkrijgen, overmeesteren; conjunctiefvorm r. 34-35 hier om: < hieromme r. 35 dede te gemake, MNW, te gemake doen: iemand op zijn gemak zetten; hier eerder ‘laten rusten’ r. 35 volc: krijgsvolk, leger r. 36 ayserredzer: ayserrede se der; ayserred-, MNW, aisieren: iemand op zijn gemak zetten (een tautologie metde uitdrukking te gemake doen dus, die vaak samen met aisieren voorkomt); -er is de enclitische vorm van dat. vr. enk. van het aanw. vnw. (der) dat gedomineerd wordt door ieghen en wijst op de verovering van Jeruzalem. r. 36 ieghen, MNW, jegen (+ dat.): tegen, bij de nadering van (tijdbepalend vz.) r. 37 willichliker, MNW, willichlike: bereidwillig, met kracht r. 37 pinen, MNW, pinen: zich inspannen, zijn best doen r. 38 voer, MNW, varen: gaan, trekken r. 38-39 omleyde, MNW, ommeleggen: omsingelen, omlegeren r. 39 volke: < volc ‘krijgsvolk, leger’ r. 40 datmen: dat men (vgl. ook r. 42-43) r. 41 moegen: < mogen ‘kunnen’ r. 42 ontfermenisse: < ontfarmenesse ‘mededogen, medelijden’ r. 43 die goede mitten quaden: de goede mensen samen met de slechte mensen r. 43 mitten: mit dien (vgl. ook r. 45) r. 44-45 ontsculdighen, MNW, onsculdich: onschuldig; hier een zelfst. gebruikt bnw.,‘onschuldige’ r. 46 was […] in wille, MNW, in wille sijn: willen r. 46 hise: hi se r. 47 geerne, MNW, gerne: gemakkelijk, licht; hier misschien vrij vertaald ‘zonder bloedvergieten’ r. 47 op nemen, MNW, opnemen: de onderwerping aannemen van een overwonnene die op genade hoopt; ‘door onderhandelingen tot overgave bewegen’221 r. 48 schilde, MNW, schilt: schild r. 48 voirwaert, MNW, vorewaert: naar de voorzijde
221
Vgl. DE J OODSE OORLOG, IV, 92.
74
5
10
15
20
25
30
ghen tot enen teyken dat si die stat souden willen houden Ende hi sprac in wert ende seide mi verwondert dat ghi uwe stat teghen ons houden wilt. Ende wi ghewonnen hebben die stercste ende die vastste stede die wesen mochten Ende alle die bouen waren mosten om Ians wille zwigen. ende niement en mochte hem antwoerden. Dese valsche Ian stac sijn hoeft wtwaert ende antwoerde tytus ende seide dat hi geerne soude vorwaerde mit hem maken van payse op genade. Mer om dattet saterdach was die die ioden so sere moeten vieren na hare wette. Soe en mochten si op dien dach niet spreken om op geuen noch om striden Om dat si die viere vanden heilighen daghe niet breken en wouden. Ende hi badt tytus dat hi om die ere vander ioden wet hem dien dach in vreden geuen woude Mit deser loghene wilde dese valsche man tytum bedriegen. Want hi en micte niet op die viere vanden heiligen saterdaghe. Mer hi deet om dat hi des nachtes als dat niement sien en soude mit sinen rouers vlien in iherusalem. Mer god liet dat gescien om dat hi soude werden geuaen ende te meerre pijn gedoegen Ende dat hi oec enen scandeliken doot sma ken soude. Hoe die valschen Ian wt gyscola vloe Dat XXX capittel. ytus die een alte goedertieren 35 man was ende hem niet en hoede voer scamp. hi gaf hem des daghes vrede. Ende logeerde voer die stat. Ende des nachtes vloe dese Ian ende menich man te jherusalem waert mit wiuen ende mit kinderen. Mer daer si vloen quam soe groete vaer op hem. dat si haer [f. 227ra] wiue ende haer kinderen achter laten mosten die hem niet volghen en costen. Ende doe maecten die wiue ende die kindere die after bleuen groet mysbeer Ende alst dach geworden was soe quam tytus ter stede Ende die borgers ondeden hem die poerten ende ontfingene mit groter eren. Ende si seiden hem hoe die valsche Ian ontuloen was Ende
T 40
45
50
75
Glossaria r. 1 teyken, MNW, teken: teken; tot enen teyken: als teken r. 2 in wert, MNW, inwaert: naar binnen toe (in de richting van de stad) r. 3 seide: < seggen r. 3 mi: dat. van het pers. vnw. ic r. 3 verwondert, MNW, verwonderen (+ dat.): verwonderen (onpers.) r. 3 ghi, MNW, gi: jullie (pers. vnw.) r. 3 uwe, MNW, u: uw, jullie (bezitt. vnw.) r. 4 ende: hoewel (vgl. MNW, ende, definitie 8) r. 7 bouen: op de stadsmuren r. 7 mosten: < moeten r. 7 Ians: genitiefvorm van Jan (onderwerpsgenitief) r. 8 wille, MNW, wille: wil r. 8 zwigen, MNW, swigen: zwijgen r. 8 niement: < nieman r. 10 stac […] wt(waert), MNW, utesteken: naar buiten steken; -waert (< wert) versterkt de betekenis van richting, beweging. r. 10 hoeft, MNW, hooft: hoofd r. 12 vorwaerde, MNW, vorewaerde: overeenkomst, verbond, verdrag r. 12-13 payse: < pais r. 13 op genade, MNW, op genade(n): in de hoop op genade r. 13 om dattet: omme dat dat r. 13-14 saterdach: zaterdag, de dag waarop de jogen sjabbat hebben r. 14 sere, MNW, sere: in hoge mate; sere kan hier misschien vrijer vertaald worden als ‘verplicht’ r. 15 vieren, MNW, vieren: (een feestdag) eren, heiligen r. 15 na, MNW, na: volgens, overeenkomstig r. 15 wette, MNW, wet: godsdienstige wet; hier dus de joodse wet r.16 om: < omme ‘over’ r. 17-18 viere, MNW, viere: viering van een heilige dag, (sjabbats)rust r. 18 heilighen: < heilich r. 19 badt: < bidden ‘verzoeken, met aandrang vragen’ r. 20 ere, MNW, ere: eer, eerbied r. 22 loghene, MNW, logene: leugen r. 23 micte, MNW micken: zich ergens toe zetten, op iets uit zijn r. 25 deet: dede dat r. 29 geuaen: < vaen ‘gevangen nemen’ r. 30 meerre, MNW, mere: groter, meer r. 30 pijn, MNW, pine: moeite, inspanning r. 30 gedoegen, MNW, gedogen: lijden, verduren r. 31 scandeliken, MNW, schandelijc: onterend, schandelijk r. 31 doot, MNW, doot: dood (znw.) r. 31-32 smaken, MNW, smaken: lijden, ondervinden; komt vaak voor in de uitdrukking: die doot smaken ‘sterven’ r. 32-33 wt […] vloe, MNW, utevlien: ontvluchten, wegvluchten r. 34 goedertieren, MNW, goedertiere: goedaardig, zachtaardig, edel r. 36 hem […] hoede, MNW, hem hoeden: zich in acht nemen, zich hoeden r. 36 scamp, MNW, schamp: bedrog, arglistigheid r. 37 logeerde, MNW, loodseren: overnachten, zijn kamp opslaan r. 42 vaer, MNW, vaer: vrees, schrik [f. 227ra] r. 43-44 achter laten: achterlaten 76
r. 45 costen: < connen ‘kunnen’ r. 45-47 maecten […] mysbeer, MNW, mesbaer maken: jammeren, weeklagen r. 46 after bleuen, MNW, achterbliven: achterblijven r. 48 ter stede: ter plaatse (naar de stad) r. 49 ondeden, MNW, ontdoen: openen, open doen r. 49-50 poerten, MNW, poorte: (stads)poort r. 50 ontfingene: ontfingen hem; ontfingen, MNW, ontvaen: ontvangen, toelaten r. 52 ontuloen: < ontvlien
77
5
10
15
20
25
30
tytus seinde doe haesteliken na hem Mer hi was te iherusalem binnen. Soe dat si en niet ghecrighen en mochten Mer si onderhaelden wel na IIM man Die wiue ende die kindere die mit hem gheuloen waren. Die manne sloeghen si alle doot ende vingen niet veel myn dan IIIM menschen onder wiue ende onder kindere. Ende tytus was harde gram dat hem Ian dus ontuaren was Ende hi toech te gyscola in die stat ende dede een deel van der mueren daer neder vellen. Aldus als ghi te voeren gehoert hebt Soe wonnen die romeyn al galilea daer sy grote pijn ende verdriet om gedoegeden. ende dat si menigen man verloren Ende soe deden die ioden oec Nu sellen wi voert scriuen vanden geuechte ende den strijt op iherusalem hoe onse here god ihesus cristus die ioden al daer der heiliger onnosel bloet wrack dat si daer vanden beghin uitgestort hadden. want nemmermeer totten doemsdage toe en seldi soe groten plage hoeren als hier geuiel den ioden die god op hen seinde. om dat si bouen allen menschen zwaerlic teghen gode mysdaen hadden. Hoe die moerdenaren verheven worden ende dwongen al dat binnen iherusalem was. Dat XXXI capitulum Ls die voerscreuen valsche Ian binnen iherusalem quam. 35 soe quam al tfolc tegen hem Ende teghen die ghene die mit hem quamen om te vraghen om nyemare. Mer si waren soe ademloes vlien222 soe datter cume waren si thien den volc vertellen mochten dat verdriet dat die romeyne den volke deden in galilea. Mer die van iherusalem en gelouedens niet dat die romeyne soe machtich waren van volke Ende seiden dat si al willens comen waren geuloen in iherusalem Ende dat die stede soe vast was [f. 227rb] ende dat si daer soe seker in wesen sou
A 40
45
222
Waarschijnlijk ontbreekt het woord van in deze regel en moet de correcte vorm ademloes van vlien zijn.Vgl. Maerlants Wrake: “So ademloes waren si van vliene” (R IJMBIJBEL, r. 30036), GOUDA 1482: “Mer si waren so ademloes van vlien”
78
Glossaria r. 1 haesteliken, MNW, haestelike: haastig, vlug r. 3 en: hem r. 3 ghecrighen, MNW, gecrigen: in handen krijg, beet krijgen r. 4 onderhaelden, MNW, onderhalen: inhalen r. 8 myn: < min ‘minder’ r. 8-9 IIIM menschen onder wiue ende onder kindere: drieduizend vrouwen en kinderen r. 11 ontuaren, MNW, ontvaren: ontkomen, ontsnapen r. 13 neder vellen, MNW, nedervellen: naar beneden halen, omverhalen, afbreken r. 16 daer: waar r. 17 gedoegeden, MNW, gedogen: verduren r. 18 Ende soe deden die ioden oec: en zo was het ook bij de joden r. 19 scriuen, MNW, schriven (van): schrijven (over) r. 21-22 hoe onse here god ihesus cristus die ioden al daer der heiliger onnosel bloet wrack: hoe onze Heer God Jezus Christus het vrome, onschuldige bloed wreekte op de joden daar r. 22 al daer, MNW, aldaer: daar r. 22 onnosel, MNW, onnosel: onschuldig r. 23 wrack, MNW, wraken: wreken, wraak nemen op r. 24 uitgestort, MNW, utestorten: vergieten, laten vloeien r. 24-25 nemmermeer, MNW, nemmermee: nooit meer r. 25 doemsdage, MNW, doemdach: dag des oordeels r. 26 seldi: selt ghi r. 26 plage, MNW, plage: ramp, een door God gezonden straf r. 27 geuiel, MNW, gevallen: overkomen r. 29 zwaerlic, MNW, swaerlike: zeer, op een ernstige wijze r. 29-30 mysdaen, MNW, misdoen: kwaad doen r. 30 moerdenaren, MNW, mordenare: moordenaar, rover r. 31 verheven, MNW, verheffen: eer brengen, aanzien brengen r. 31 dwongen, MNW, dwingen: beheersen, onderdrukken r. 31 al: alles en iedereen r. 33 voerscreuen, MNW, voreschriven: vroeger schrijven; ‘waar ik eerder over schreef’ r. 35 tfolc: dat volc r. 36 die ghene: degene r. 37 nyemare: < nieumare ‘bericht, tijding, nieuws’ r. 38 ademloes: < ademloos ‘buiten adem’; het woord komt niet voor in het VMNW of MNW, maar de betekenis is duidelijk. r. 39 datter: dat daer r. 39-41 soe datter cume waren si thien den volc vertellen mochten dat verdriet: zodat er nauwelijks tien waren die het volk konden vertellen over het verdriet r. 39 thien, MNW, tien: tien r. 43 gelouedens: geloveden dat r. 44 machtig, MNW, machtich: sterk r. 45 al willens, MNW, al willens: uit eigen vrije wil [f. 227rb] r. 48 seker, MNW, seker: veilig
79
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
den. Mer die valsche Ian die hem niet en scaemde dat hi dus scandelic ontuloen was. hi ghinc smeken mitten volc ende mit sijnre loghene bedriegen. Ende seide dat die scare vanden romeynen niet groet en ware noch niet sterck Ende hi seide voert dat die ioden sterc waren ende vroem Ende wouden si hem voert houden wel die romeynen en souden niet moegen winnen op die mueren van iherusalem mit geenre auenturen noch mit list. Want si die cleyne stedekijn winnen mochten in galilea si haddenre soe groete pijn om ende verlorenre soe menigen man om dattet ontelliken was. Mit dusdanigen troest Ende mit desen bedriegeliken loghenen toech hi die sotte ionghelinghe an hem. Ende si worden stout ende bout ende wouden die stede houden watter na quame. Mer die ouders die vroet waren ende veel ghehoert hadden. Si weende om dese verradenisse. Want si voer peynsdent wel datter na af comen soude ende waren in anxte om dat si wel wisten dattet al verloren waer. Mer si en dorstenre niet toe seggen. want men soudese doot geslagen hebben. Vespasiaen wan Ianmyen ende leyder sijns selfs volc binnen. Het gesciede onder den ioden. soe wanneer dat si enighen pays hadden mitten romeynen. soe worden si onderlinge vechtende. Want dat oude volc dat veel wiste ende veel gesien hadden begeerden pays mitten vianden. Mer die ionghelinge die sot ende kints waren si begeerden te striden. Ende hier bi wert al tlant verloren. want die Ionghelinge wonnen die overhant want si roefdent volc binnen ende buten dorperlic. Ende daer op setten si al haer herte Ende hier om quamen alle die rouers te gader ghescaert in die stat van iherusalem die onberaden ende sonder hulpe was Mer die ioden die binnen der stat in groeten anxte saten in deser tijt. Si waenden dat die quade rouers in die stat quamen om die stat te sal 80
Glossaria r. 2 scandelic, MNW, schandelike: op een schandelijke wijze r. 3-4 smeken mitten volc: smeken mit dien volc; smeken mit-, MNW, smeken met: mooi praten tegen r. 5 scare: < schare ‘legertroep’ r. 7 voert, MNW, vort: verder r. 8 vroem: < vrome r. 9 hem […] houden, MNW, hem houden: zich verdedigen, zich weren r. 10 wel: goed r. 12 auentueren: < aventure ‘toeval, geluk’ r. 13 list, MNW, list: schranderheid, vaardigheid r. 13 cleyne, MNW, cleine: klein r. 13 stedekijn, MNW, stedekijn: stadje r. 14-15 haddenre: hadden daer r. 15-16 verlorenre: verloren daer r. 16 dattet: dat dat r. 16-17 ontelliken, MNW, ontellike: ontelbaar, onnoemelijk r. 17 troest, MNW, troost: aanmoediging, bemoediging r. 18 bedriegeliken, MNW, bedriegelijc: bedrieglijk r. 19-20 toech […] an, MNW, tien aen: tot zich trekken, lokken r. 19 sotte, MNW, sot: dwaas r. 19 ionghelinghe: < jongelinc ‘jongeman’ r. 20 stout, MNW, stout: moedig, onversaagd r. 21 bout, MNW, bout: koen, vol zelfvertrouwen r. 22 watter na quame: wat er naderhand ook zou gebeuren r. 22 watter: wat daer r. 23 vroet: verstandig, wijs r. 24 weende, MNW, wenen: weeklagen r. 24-25 verradenisse, MNW, verradenisse: valsheid, trouweloze/verraderlijke daad, opstand (tegen het wettig gezag) r. 25 voer peynsdent: voer peynsden dat; voer peynsden-, MNW, vorepensen: nadenken over iets wat nog moet komen, nadenken over het gevolg van iets r. 26 datter na af comen soude: wat er later van zou komen r. 26 datter: dat daer r. 28 waer: ware, < wesen ‘zijn’ r. 28-29 dorstenre: dorsten daer; dorsten-: < dorren ‘durven’ r. 29 toe seggen, MNW, toeseggen: tot iemand zeggen r. 30 soudese: soude se r. 31 wan: < winnen r. 31 Ianmyen: Jamnia, een stad in Judea223 r. 31 leyder: leyde daer; leyde-, MNW, leiden: leiden, brengen r. 32 sijns selfs volc: zijn eigen krijgsvolk r. 30-32 Vespasiaen wan Ianmyen ende leyder sijns selfs volc binnen: deze zin lijkt hier op het eerste gezicht wat willekeurig geschreven, maar geldt ter illustratie van de onderlinge verdeeldheid van de joden die de schrijver in de volgende zin beschrijft. De oudere en wijzere joden geven zich vrijwillig over aan de Romeinen om zo bloedvergieten en geweld te voorkomen; de jongemannen, onervaren en vlug opgehitst, willen zich verzetten tegen de Romeinen en terroriseren de oudere joden omdat die geen weerstand willen bieden tegen de Romeinen. r. 32 gesciede: < gescien ‘gebeuren’ 223
DE JOODSE OORLOG, p. 633.
81
r. 33 (soe) wanneer (dat), MNW, (so) wanneer (dat): ten tijde dat, wanneer r. 34 enighen, MNW, enich: soms; blijft soms onvertaald r. 34 pays: < pais ‘rust, vrede’ r. 34 mitten: mit dien r. 39 kints, MNW, kintsc: jong, dwaas, onervaren r. 41 hier bi: hierdoor r. 42 overhant, MNW, overhant: macht, gezag r. 43 roefdent: roefden dat; roefden-, MNW, roven: plunderen, beroven r. 43-44 binnen ende buten: binnen en buiten (de stad) r. 44 dorperlic, MNW, dorperlike: op een schandelijke, smadelijke wijze r. 44-45 setten si[…] haer herte, MNW, sine herte setten op: zijn zinnen zetten op r. 46 te gader, MNW, tegader: samen r. 46-47 ghescaert, MNW, scharen: verzamelen, bijeenbrengen r. 48 onberaden, MNW, onberaden: onbeschermd, aan zijn lot overgelaten r. 48 hulpe, MNW, helpe: hulp, steun; sonder hulpe: hulpeloos r. 51 waenden: < wanen ‘hopen, denken’ r. 52 sal[coerzen], MNW, secorsen: helpen, bijstaan
82
5
10
15
20
25
30
35
40
45
coerzen ende te hulpen in deser noot. Mer hier mede wert die stat meest ont-224 eert. Want dit quade volc verteerde die vitalie daer men die stat soude [f. 227va] hebben mede behouden. Ende hier om moste die stat gewonnen werden mit hongher. nochtant wast bo uen alle quaet ende onuerdrachlic die quaetheit die dit volc in die stat dede deen op dander. Si sloegen die beste vander stat doot ende namen al haer goet beide cleyn ende groot. Mer wie hier in deser tijtdie macht hier of hadde ende die ouerdade die laet ic cortelike staen. Want des iamers was225 alte veel ende alte groot. Want soe wie tot deser tijt die macht hadden binnen iherusalem. Ende die rijken tegen die rouers aen dat si die stat verraden wilden teghen die romeynen ende dodense iamerlic ende nemen hem dan haer goet. Dese moerdenaren die dus die stat tot haren willen hadden hieten hem zeloten dat beduut bescermers na dat die wet nochtant be-226 smettent si iamerlicken die wet. want si maecten enen onedelen sotten tyrant biscop vanden tempel die geen paep en was. noch die der papen dienst niet en conste. Want si hieldent al voer spot dat si doen mosten227 mochten al dat si wilden. Hier na wertet tfolc te rade dat si niet gedoegen en wilden om die doot te steruen dat dese zeloten die stat al ontreden228 langer ende die ouerhant hebben souden in die stat. Als die ananus ende die ander heren vernamen die te voeren princen waren ende biscop vander stat. Soe troesten si tfolck ende rieden dat si stoutelic op die zeloten vechten souden al waren si sterc mit hare geselscop. Ende alle die gemeente vander stat waert hier toe al te willich. hoe die zeloten inden tempel be224
De er van hier zijn superscript geschreven (zie bijlage 3). In plaats van staen staat zowel bij Maerlant (RIJMBIJBEL, r. 30100) als bij GOUDA 1482 het woord liden (MNW, liden: met stilzwijgen voorbijgaan, overslaan). 226 Het woord dat hoort hier niet te staan. 227 Het woord mosten is hier overbodig aangezien in het volgende vers ook al mochten staat (GOUDA 1482 heeft enkel mochten als overeenkomstige vorm). 228 De correcte vorm moet onteerden zijn (vgl. RIJMBIJBEL, r. 30118: ontheren; GOUDA 1482: onteerden). 225
83
Glossaria r. 1 hulpen, MNW, helpen: bijstaan, helpen r. 1 noot: benarde omstandigheden r. 2 hier mede, MNW, hiermede: hiermee, hierdoor r. 2-3 onteert, MNW, onteren: te gronde richten, ruïneren r. 3-4 verteerde, MNW, verteren: opgebruiken r. 4 vitalie: < vitaelge ‘levensmiddelen’ [f. 227va] r. 6 moste: < moeten r. 6 gewonnen: < winnen ‘overwinnen’ r. 7 wast: was dat r. 7-8 bouen alle quaet: boven alle slechtheid verheven, uitermate immoreel r. 8 onuerdrachlic, MNW, onverdrachlijc: onverdraagzaam, te zwaar om te verdragen r. 9 quaetheit, MNW, quaetheit: kwaad dat men anderen aandoet r. 10 deen op dander: die ene op dien ander ‘de een tegen de ander’ r. 12 goet, MNW, goet: bezittingen, eigendom r. 13 hier of, MNW, hieraf: hiervan, hierover; verwijst naar de moordaanslagen en plunderingen r. 14 ouerdade, MNW, overdaet: wandaad, schanddaad r. 14-15 cortelike: in korte woorden r. 15 staen, MNW, staen: ter zijde laten r. 15 iamers, MNW, jamer: leed, treurigheid r. 18 die rijken: lijdend voorwerp van de zin r. 18-19 tegen […] aen, MNW, aentigen: ten laste leggen, verwijten r. 19 die rovers: onderwerp r. 20-21 dodense: doden se r. 21 jamerlic: < jamerlike ‘op een deerniswaardige wijze’ r. 23 tot haren willen: in hun macht r. 23-24 hieten hem, MNW, hem heeten: zich noemen r. 24 zeloten: Zeloten, radicale revolutionaire joden229 r. 24 beduut, MNW, bedieden: betekenen r. 24-25 bescermers, MNW, bescermer: beschermer r. 25-25 bescermers na dat die wet: ‘beschermers van de wet’ r. 25-26 besmettent: besmetten; MNW, besmetten: ontheiligen, bevlekken r. 25 nochtant: hoewel r. 26 jamerlicken: < jamerlike r. 27 onedelen, MNW, onedel: laag (zowel van komaf als van karakter) r. 27 sot, MNW, sot: gek, dwaas, iemand zonder verstand r. 27-28 tyrant, MNW, tiran: tiran, wreedaard r. 28 biscop, MNW, bisscop: hogepriester r. 29 paep: < pape ‘priester’ r. 30 dienst, MNW, dienst: (geestelijk) ambt, (geestelijke) bediening r. 30 conste: < connen ‘verstand hebben van’ r. 30-31 hieldent, MNW, hielden dat r. 31 spot, MNW, spot: iets van weinig waarde, grap r. 33 wertet tfolc te rade: wert dat dat volc te rade; wert- te rade, MNW, te raden werden: tot iets besluiten r. 33-34 gedoegen: < gedogen ‘lijden, verduren’ r. 35 dat: zodat r. 35 ontreden: onteerden; < onteren 229
DE JOODSE OORLOG, p. 646.
84
r. 37 ananus: Ananus, “de oudste onder de hogepriesters” in Jeruzalem en leider van het verzet tegen de Zeloten in de stad.230 r. 40 troesten: < troosten ‘moed geven, moed inspreken, aansporen, aanzetten’ r. 40 tfolck: dat volck r. 41 rieden, MNW, raden: aasporen, aanzetten r. 41 stoutelic, MNW, stoutelike: op een dappere, moedige wijze r. 42 sterc: < starc ‘krachtig, sterk’ r. 43 geselscop, MNW, geselscap: (gewapend) gevolg, troep, schare r. 43-44 gemeente, MNW, gemeente: gemeenschap, volk r. 44 waert: < wesen r. 45 willich, MNW, willich: gewillig r. 45 be[leit]: < beleggen ‘belegeren, insluiten, omsingelen’
230
DE JOODSE OORLOG, IV, 151.
85
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
leit waren ende van die van ydumea XXXII capittel Ie zeloten worden des raets geware. ende si toegen mit groten scaren om inden tempel dien si hielden teghen die vander stat. Ende si sloegen veel lude van binnen doot mer die gemeente vander wert hem te sterc. Want ananus ende syn hulpers wonnen op die zeloten mit groter pinen die butenste muer vanden tempel. Ende sloeten die poerten. Mer ananus diese mit cracht winnen wou de hi beleitze bi dage ende bi nachte mit M VI man. Mer die moerdadige Ian die wt gyscola geuloen was daer daer ic voer af seide. hi verrietze al mit231 [f. 227vb] sijnre valscheit want ananus riepen vroe ende spade tot sinen rade. Ende dan liet hi den zeloten den raet al heimelic weten. hier om seinde Ananus desen. Ian binnen ten zeloten om vasten vrede te maken. want die goede lude vander stat en wilden niet den heiligen tempel ontsuueren mit bloede want dat willen si verhoeden Dese valsche Ian ghinc binnen te zeloten ende daer toende hi syn valsch heit ende dede den zeloten verstaen dat ananus boden sende wilde an vespasiaen om die stat op te geuen Ende dat hi zeloten ymmer wilde winnen den naesten daghe dat hi mochte Aldus verriet hijt al mit synre valsheit ende mit sinen doen Ende hem duchte wel dat hijse hadde gheuaen Dus waren die zeloten in groten vrese ende en wisten niet soe wat si doen wilden. Mer si seinden haestelic twe boden tot dien van ydumea die daer bi waren Ende ontboden hem dat Ananus boden geseint hadde an vespasiaen dat hi haestelic quame hi soude hem iherusalem op gheuen. Ende si ontboeden hem dat si ananus verdreuen hadden mit synre pertyen inden tempel om dat si die vriheit vander stat houden wilden Ende dat hise daer binnen beleit hadden Ende dat hise saen soude moeten winnen. Als die van ydumea dit ho-
D
231
Het woord daer is hier verkeerdelijk herhaald.
86
Glossaria r. 1 ydumea: Idumea, een district in het zuiden van (de streek) Palestina232 r. 2 raets, MNW, raet: (geheime) plannen r. 3-4 toegen […] om, MNW, ommetien: terugtrekken r. 4 scaren: < schare r. 5 hielden: < houden ‘(vast)houden’ r. 7 die gemeente vander [stat] r. 8-9 hulpers, MNW, helpere: medestander r. 10 pinen: < pine ‘moeite’ r. 11 sloeten, MNW, sluten: sluiten r. 11 poerten: < poorte ‘poort’ r. 12 diese: die se r. 12 mit cracht, MNW, met crachte: met grote inspanning van krachten r. 13 beleitze: beleit se r. 13 bi dage ende bi nachte: dag en nacht r. 14 moerdadige, MNW, morddadich: misdadig, gewetenloos r. 15 wt […] geuloen, MNW, utevlien: ontvluchten r. 16 verrietze: verriet se; verriet, MNW, verraden: verraden [f. 227vb] r. 17 riepen: riep hem r. 18 vroe en spade, MNW, vroe ende spade: altijd r. 19 rade: < raet ‘hulp, raad’ r. 22 vasten: < vast ‘bestendig, duurzaam’ r. 24 ontsuueren, MNW, ontsuveren: bezoedelen r. 25 bloede: < bloet r. 25 verhoeden, MNW, verhoeden: vermijden r. 27 toende, MNW, tonen: tonen, aan de dag leggen r. 28 dede […] verstaen, MNW, doen verstaen: vertellen, inlichten, meedelen r. 31 ymmer, MNW, emmer: met alle geweld, in elk geval r. 32 naesten, MNW, naest: eerstvolgende r. 33 hijt: hi dat r. 34 doen, MNW, doen: handelen, daden (znw.) r. 35 duchte, MNW, dunken: toeschijnen r. 35 hijse: hi se r. 35 gheuaen, MNW, vaen: zich op een listige of bedrieglijke wijze van iemand meester maken, hem in zijn macht brengen r. 38 haestelic: < haestelike r. 40 ontboden: < ontbieden ‘laten weten, berichten’ r. 42 dat hi haestelic quame: opdat hij vlug zou komen r. 44-45 verdreuen, MNW, verdriven r. 44 hem: de Idumeeërs r. 44-45 dat si ananus verdreuen hadden mit synre pertyen: de kopiist heeft de zin verkeerd opgevat, si zou het lijdend voorwerp moeten zijn en ananus het onderwerp. In deze zinsconstructie is si echter het onderwerp wat te zien is aan het werkwoord hadden, dat in het meervoud staat.233 r. 45 mit synre pertyen, MNW, met sire partien: met de zijnen, met hen die bij hem horen r. 48 hise: hi se r. 49 saen: spoedig, weldra
232 233
DE JOODSE OORLOG, p. 632. De overeenkomstige zin in GOUDA 1482 luidt: datse Ananus verdreven hadde mit sijnre partien.
87
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
erden. soe worden si zeer gram Ende van daer quamen te iherusalem wert M XX man om die stat op ananus te winnen. ende om den zeloten te helpen. Mer ananus wert des geware ende dede hem die poorten voer sluten. Ende hi sette wachters ter mueren. Ende een geheten ihesus die douste biscop was vander stat ghingen op enen toerne staen wtwart sprekende. Ende ihesus hielt die tale tegen die van ydumea. waer om dat si hem tegen die stat setten wilden. Ende die zeloten helpen234 om hare quaetheit ende om den moert die si daden inden tempel gesloeten waren. Dusdanige woerde seide ihesus dien van ydumea doe die buten waren. Mer si en hildenre niet af ende waren harde gram dat si niet in en mochten. want men woudse niet in laten si en deden haer haernesch wt Ende si en woudens [f. 228ra] niet af doen. Doe was onder die van ydumea een symon die die voerbarichste was van hem luden. Ende hi seide tot dien van sinen heer. Si doen tegen haer wet ende besmettense dat si haer poerten sluten teghen die ghene die van hare wet sijn. Want na recht soude dese stat open wesen allen ioden. Ende hier omme hilden sijt te bet waer dat si binnen den zeloten sonder scout ende mysdaet beleyt hadden inden tempel. Doe seiden si na dien datmen ons in die stat niet en wil laten die hier om goet gecomen sijn noch inden tempel oec. Soe sellen wi hier buten bliuen liggende ende weder staen die romeyne op dat si op dese stat comen willen Ende oec sellen wi ons pinen te wreken. die quaetheit die ghi ons doet Ende oec die zeloten die ghi belegen hebt om dat si die stat houden wilden in hare vriheit Om dese woerde waren drouich ananus ende ihesus. Ende die van ydumea sloeghen haer tenten neder voer iherusalem opt velt ende waren seer toernich ende gram Ende binnen dier nach soe quam soe 234
RIJMBIJBEL, r. 30196-30198: Ende si holpen den zeloten./ Die om haer quaetheit waren besloten.
88
Glossaria r. 7 voer sluten, MNW, voresluten: voor iemand sluiten, versperren r. 7 sette, MNW, setten: plaatsen r. 8 geheten: < heeten ‘heten, noemen’ r. 8-9 ihesus: Jezus, een hogepriester en vriend van Josephus235 r. 9 douste: die outste; -ouste, MNW, out: oud; de –st- wijst op een superlatief r. 10-11wtwart, MNW, utewaert: naar buiten, de stad uit r. 11-12 Ende ihesus hielt die tale tegen die van ydumea: en Jezus sprak de Idumeeërs toe r. 12 tale, MNW, tale: iemands woorden, rede r. 12-13 waer om, MNW, waeromme: waarom r. 13-14 hem tegen […] setten, MNW, hem setten: zich kanten tegen r. 17 woerde: < wort ‘woord’ r. 19-20 hildenre niet af: hilden daer niet af; hilden- […] af, MNW, afhouden: terugtrekken r. 22 woudse: woude se r. 22-23 deden […] wt, MNW, utedoen: uittrekken, uitdoen r. 23 haernesch, MNW, harnasc: wapenrusting r. 23 woudens: wouden dat [f. 228ra] r. 25 symon: Simon zoon van Caäthas, een aanvoerder van de Idumeeërs 236 r. 27 heer: < here ‘leger’ r. 28 besmettense: besmetten se r. 28 dat: doordat r. 29 die ghene: < diegene r. 30 na: volgens r. 30 recht, MNW, recht: al wat overeenstemt met de door God ingestelde wetten en ordonnanties, de zedewet r. 32 sijt: sij dat r. 32 hilden: < houden ‘beschouwen’ r. 32 te bet, MNW, te bet: te meer r. 34 scout, MNW, schout: schuld, reden r. 34 mysdaet, MNW, misdaet: misdrijf, misdaad r. 34 beleyt: < beleggen r. 35 datmen: dat men; ‘omdat men’ r. 37 om goet, MNW, om goet: met een goed doel, in het belang van een ander r. 39-40 weder staen, MNW, wederstaen: weerstaan, zich verzetten tegen r. 42 ons pinen: < hem pinen ‘zijn best doen, zich beijveren’ r. 42 wreken, MNW, wreken: wreken, wraak nemen r. 44 belegen: < beleggen r. 46 drouich, MNW, droevich: bedroefd r. 47-48 sloeghen haer tenten neder: sloegen hun tenten neer r. 47-48 sloeghen […] neder: < nederslaen r. 48 opt: op dat r. 49 velt, MNW, velt: vlakte, kampplaats r. 49 toernich, MNW, tornich: boos, kwaad r. 50 nach: < nacht
235 236
DE JOODSE OORLOG, p. 633 Idem, IV, 271.
89
5
10
15
20
25
30
35
40
grote coude ende tempeest dat die van ydumea wel na opt velt verdoruen waren want het donrede ende blixsemde soe seer dattet scheen oft die eerde beuede. Soe dat elc mensche merken mochte dat dit een voerteyken was vanden groten ongheualle dat der stat nakende was Die van ydumea die buten lagen cropen te gader van anxt ende van couden als oft verken geweest hadden Ende si decten hem mit haren scilden Mer die zeloten die den tempel hadden waren zeer drouich om die pijn die die van ydumea dogheden die buten lagen. Ende sie auentuerden hem ende toeghen uten tempel ende liepen al int heer van ydumea dat buten lach eert die van binnen gewaer mochten werden. Ende hier wert een geruchte van dien zeloten ende van ydumea Ende si sloegent al doot dat si vonden beide cleyn ende groet. som sloegen sise wakende som slapende som vliende ende som vechtende. Soe dat si binnen dier nacht doot sloegen VIIIM menschen. Ende si sloegen oec ananum ende ihesum doot. Ende roefden al tfolc haer goet Ende doe si ananum iamerliken ghedoot hadden. soe en lieten sise niet begrauen Mer si dedense wtwerpen te velde om dat se [f. 228rb] die honde eten souden. Nochtan was dit seer teghens moyses wet die den doden beueelt te grauen voer der sonnen onderganc. Daer sachmen dese twe grote heren die biscop waren inden tempel ende gode eerlic plagen te dienen voer den outare omveerdekken ende iamer-237 liken leggen als ofte si beesten hadden gheweest Dus geeft die auenture tzuere na den zueten. hoe die zeloten weder haer moerdaet deden in iherusalem Ls die zeloten XXXIII capittel ende die van ydumea ananum 45 ende ihesum hadden verslegen Doe sloegen sy te gader tfolc vander stat. ende si vingen die oude lude ende die iongen om dat si dien tween ghehulpen hadden. soe pijnden sijse alte iamerlic Ende dan sloegen sise doot ende
A 50
237
De v in omveerdekken wordt hier niet als een u geschreven, wat in de rest van de (geëditeerde) tekst wel het geval is.
90
Glossaria r. 1 coude, MNW, coude: koude, koud weer r. 2 tempeest, MNW, tempeest: onweer, hevige storm r. 2 na: bijna r. 2 verdoruen: < verderven ‘doden, ruïneren’ r. 3 donrede, MNW, donderen: donderen r. 3 blixsemde, MNW, blixemen: bliksemen r. 4 dattet: dat dat r. 4 scheen, MNW, schinen: schijnen, zich voordoen r. 4 eerde, MNW, erde: aarde, grond r. 4 beuede, MNW, beven: beven r. 6 voerteyken, MNW, voreteken: voorteken r. 7 ongheualle, MNW, ongeval: ramp, ellende r. 7 nakende: < naken ‘naderen’ r. 8-9 cropen, MNW, crupen: kruipen r. 10 oft: of dat r. 10 verken, MNW, varken: varken, zwijn r. 11 decten hem, MNW, hem decken: zich beschutten, zich beschermen r. 11 scilden: < schilt ‘schild’ r. 14 dogheden: < dogen ‘verduren, lijden’ r. 15 auentuerden hem, MNW, hem aventuren: zich wagen, zich in gevaar brengen r. 15 toeghen: < tien ‘trekken, gaan, zich begeven’ r. 16 int: in dat r. 16 heer: < here ‘leger’ r. 17 lach: < liggen ‘liggen, belegerd zijn’ r. 17 eert: eer dat; ‘vooraleer’ r. 18-19 gewaer werden: < geware werden ‘opmerken’ r. 19 wert: ontstond r. 19 geruchte: lawaai, rumoer r. 21 si: de Idumeeërs en de Zeloten met verenigde krachten r. 22 som: een deel r. 23 sise: si se; respectievelijk onderwerp en lijdend voorwerp r. 23 wakende, MNW, waken: wakker liggen, wakker worden r. 23-24 vliende: < vlien ‘vluchten’ r. 26-27 ananum ende ihesum: Latijnse accusatiefvormen van ananus en ihesus; lijdend voorwerp r. 28 tfolc: dat volc r. 30 begrauen, MNW, begraven: begraven r. 30-31 dedense: deden se r. 31 wtwerpen, MNW, utewerpen: wegwerpen, naar buiten werpen [f. 228rb] r. 32 honde, MNW, hont: hond r. 33 moyses: Mozes, de stichter en wetgever van het jodendom r. 34 beueelt: < bevelen r. 34 grauen, MNW, graven: begraven r. 34 sonnen, MNW, sonne: zon r. 35 onderganc, MNW, onderganc: ondergang r. 34-35 der sonnen onderganc: zonsondergang r. 35 sachmen: sach men; sach: < sien r. 37 eerlic, MNW, eerlike: op een gepaste wijze, plechtig, eervol r. 37 plagen, MNW, plegen: gewoon zijn r. 38 outare, MNW, outaer: altaar 91
r. 38 omveerdekken: omveer dekken; omveer-, MNW, ommeverre: ergens in de verte; -dekken, MNW, decken: wegstoppen, de waarde van iets verkleinen r. 39 leggen: liggen r. 38 beesten, MNW, beeste: dier r. 40 auenture: < aventure ‘het lot’ r. 40 tzuere: dat zuere; -zuere, MNW, sure: zuur (bnw.); ellende, onaangename toestand (znw.) r. 41 zueten, MNW, soete: zoet, aangenaam, gelukkig r. 42 moerdaet, MNW, morddaet: het plegen van een moord r. 45 verslegen: < verslaen ‘verslaan, dood slaan’ r. 46 sloegen: < slaen ‘verslaan, dood slaan’ r. 47 vingen: < vaen ‘gevangen nemen’ r. 47 lude: < liede ‘mensen, volk’ r. 48 tween: < twe ‘twee’; verwijst naar Ananus en Jezus r. 48-49 ghehulpen: < helpen ‘helpen, bijstaan’ r. 49 pijnden: < pinen ‘pijnigen, martelen’ r. 49 sijse: sij se
92
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
dedense onbegrauen daer buten werpen. Dus lagen daer veel edele ioden ende gemeen volc mit hem verslegen Ende niement en dorste om synen vrient wenen. Want wie daer om weende die sloegen si oec doot. Mer bi nacht alst niement en sach soe droecher sulc op sinen vrient daer hi doot lach een luttel aerden mitter hant Ende mit groter vresen Mit dusdaniger onweerde sloegen dese quade moer denaers doot wel XIIM volcs. Ia dat alle edele ioden waren dat iammer was. waren die ioden wairt datmense beclagen soude Hier en bouen doe si dit volc aldus verslegen hadden hadden. soe ghingen si valsche vonnis238 se iaghen. In die stat was een eersaem rijck man die zacharias heet dien si haten om sijn doecht ende om sijn goet ende si vingenen Ende hier om riepen si LXX vanden gemenen volcke die beste vander stat rechters ende wethouders Die zeloten leyden desen zacharias an dat hi boden geseint hadde tot vespasiaen om die stat te verraden. Ende doe suuerde hem zacharias van deser valschheit dat hi des ontsculdich was ende proefdet oec wel. soe datten die LXX wethouders daer af quijt hilden. Doe quamen twe vanden boutsten zeloten die hem zeer belchden ende sloegen desen man inden tempel doot. Ende spotten mit hem ende seiden Nu bistu van allen geabsoluiert Alst dit die van ydumea sagen soe deerdent hem zeer. Ende sy verstonden wel dattet loghene was dat [f. 228va] hem hier voertijts die zeloten ontboden hadden doe si inden tempel belegen waren Ende hem was leet ende si scaemden hem dat si dus in die stat gecomen waren ter zeloten salcoerse Ende si ontboden haer lude die mit hem daer gecomen waren ende vergaderden wel vol na XX dusent man Ende toghen wt te haren lande wairt Ende die gemeente vander stat wert hier af blide. Want si hoepten dat si nv 238
De kopiist heeft hadden verkeerdelijk herhaald.
93
Glossaria r. 1 onbegrauen, MNW, onbegraven: nog niet begraven, geen eerlijk graf deelachtig geworden r. 3 gemeen, MNW, gemeen: gewoon r. 5 vrient, MNW, vrient: kameraad, verwante r. 7 droecher: droech daer; droech-: < dragen r. 8 sulc: menigeen r. 9 luttel, MNW, luttel: weinig r. 9 aerden: < erde ‘aarde’ r. 9 mitter: mit der r. 11 onweerde, MNW, onwerde: minachting, nijd r. 12 volcs: van het volk r. 14 wairt, MNW, wert: waard zijn, verdienen (predicatief) r. 14-15 datmense: dat men se r. 15 beclagen, MNW, beclagen: betreuren, medelijden hebben met r. 15 Hier en bouen, MNW, hierenboven: daarenboven, bovendien r. 17-18 valsche vonnisse: leugenachtige uitspraken, verordeningen239 r. 18 iaghen, MNW, jagen: najagen, beogen, op iets uit zijn r. 18-19 eersaem, MNW, eersam: edel, eerwaardig r. 19 rijck, MNW, rike: voornaam, machtig, vermogend r. 19 zacharias: Zacharias de zoon van Baris240 r. 20 doecht, MNW, doget: deugdzaamheid r. 21 goet: eigendom; rijkdom r. 21 vingenen: vingen hem r. 22 riepen, MNW, roepen: bekendmaken, openlijk afkondigen r. 22 vanden gemenen volcke die beste vander stat: de voornaamste van het gewone stadsvolk r. 23-24 rechters ende wethouders: als rechters en handhavers van de wet r. 25 leyden an, MNW, aenleggen: beschuldigen, aanklagen r. 27-28 suuerde hem: < hem suveren ‘zich zuiveren, ontsmetten’ r. 28-29 valschheit, MNW, valschheit: leugen, bedrog r. 29 ontsculdich: < onsculdich ‘onschuldig’ r. 30 proefdet: proefde dat; proefde-, MNW, proeven: bewijzen r. 30 datten: dat hem r. 31 quijt, MNW, quite: vrij (van straf) r. 32 boutsten: < bout ‘stout, koen’; superlatiefvorm r. 33 hem […] belchden, MNW, hem belgen: zich boos maken r. 36 bistu: bist du; bist-: < sijn ‘zijn’ (ww.) r. 36 geabsoluiert, MNW, obsalveren: vergeven, absolutie schenken r. 38 deerdent, MNW, deren: verdriet doen [f. 228va] r. 40 voertijts, MNW, voretijt: kort voorheen r. 42 hem was leet: het speet hen, ze betreurden het; vgl. MNW, mi is leet: het spijt mij r. 44 salcoerse, MNW, secors: hulp, ondersteuning r. 45 ontboden: < ontbieden ‘oproepen, laten roepen’ r. 45-46 vergaderden, MNW, vergaderen: vergaderen, bijeenkomen r. 47 vol na, MNW, volna: bijna, ongeveer r. 48 toghen wt, MNW, utetien: uittrekken, wegtrekken r. 48 wairt: < wert ‘naar, in de richting van’ r. 50 blide, MNW, blide: blij, verheugd r. 50 hoepten: < hopen ‘hopen’ 239 240
DE JOODSE OORLOG, IV, 334: showprocessen. Idem, IV, 335.
94
5
10
15
20
25
30
35
40
die zeloten souden moghen weder staen. Ende die zeloten warens oec blide vander ander siden. Want si scaemden hem voer die van ydumea al haer quaetheit te doen. want doe die van ydumea en wech waren. soe gingen si moerden ende rouen ende slaen dat si wilden die stouste ende die beste vander stat Ende onder dander vander stat vinghen si enen eersamen man ende dien onthefden si buten der stat. Ende doe hi steruen soude na sijnre doot Mer si ontseident hem Ende241 doe bat hi wrake vanden romeynen. ende dat si god plagen wilde mit hongher ende mit oerloge ende mitter ga doot Ende onse heer verhoerde sine gebeden want alle dese plagen quamen cort op hem. Dese zeloten slogen soe vele volkes binnen doot dat die stat al om bebloet was vander geenre bloet die si doot sloeghen Daer en mochte niement ontgaen dan die oude ende die crancke die geen goet en hadden. Alle die romeyne groet ende cleyne hadden also grote begeerte om voer iherusalem te trecken. Ende si laghenre vespasianum om an. ende seiden dat si lichtelic die stat souden winnen om dat si binnen vochten. Mer vespasiaen peynsde. waert dat si voer die stat toeghen dat si dan van binnen versoenen souden Oeck seide hi dattet god aldus te hare profijt veel bet ordenierde. want si sellen soe veel binnen deen opten anderen verslaen dat haer grote volc mynderen sal. Ende aldus sellen wi die stat moghen winnen sonder striden. Want si en begheren binnen geen harnesch ofte mueren. want elc vermoert daer den anderen daer hi mach Ende aldus ist ons beter dat wi noch een luttelkijn beiden Ende desen raet duchte alle den romeynen goet.242 241
Ende doe hi steruen soude na sijnre doot: deze zin is niet volledig, de vertaling van deze zin moeten neerkomen op ‘en toen hij zou sterven [vroeg hij dat men hem zou begraven] na zijn dood’. Vgl. GOUDA 1482: Ende doe hi sterven soude, soe bat hi dat men begraven soude na sijnre doot. 242 Na deze regel volgen twee witregels, de laatste twee regels van de kolom. Hier zou normaal een rubriek moeten gestaan hebben. De rubricator zal hier overgekeken hebben of zal gewoon vergeten zijn de rubriek in te vullen. De titel van het vierendertigste kapittel staat wel vermeld in de inhoudstafel (Die tafel vanden boec) en luidt: hoe vespasiaen te iherusalem wert toech (f. 255).
95
Glossaria r. 1-2 weder staen: < wederstaen r. 2 warens: waren des r. 4 voer die van ydumea: in de aanwezigheid van de Idumeeërs r. 6 en wech, MNW, en wech: op weg, weg r. 7 moerden, MNW, morden: moorden r. 8 stouste: stoutste r. 9 dander: die ander r. 10 vinghen: < vaen r. 11 onthefden, MNW, onthoveden: onthoofden r. 13 ontseident: ontseiden dat; ontseiden-, MNW, ontseggen: ontzeggen, weigeren r. 14 bat, MNW, bidden: met aandrang vragen, verzoeken r. 14 wrake, MNW, wrake: wraak, vergelding r. 15 si: lijdend voorwerp r. 15 plagen, MNW, plagen: straffen, plagen toezenden aan r. 16 oerloge, MNW, orloge: oorlog r. 16 mitter: mit der r. 16-17 gadoot, MNW, gadoot: plotselinge dood r. 17 verhoerde, MNW, verhoren: verhoren, aanhoren r. 18 plagen, MNW, plage: onheil, ramp, door God gezonden straf r. 19 cort, MNW, corte: kort daarna r. 19-20 slogen […] doot: < dootslaen r. 21 bebloet, MNW, bebloeden: met bloed bevlekken r. 21 vander geenre: van dergeenre; -der geenre, MNW, diegene: diegene r. 24 crancke, MNW, cranc: arm, zwak; zelfstandig gebruikt bnw. r. 27 trecken, MNW, trecken: zich begeven, gaan, trekken r. 27 laghenre […] an: laghen daer […] an; laghen- […] an, MNW, aenleggen: voorstellen, voorleggen r. 28 lichtelic, MNW, lichtelike: vlug, gemakkelijk r. 29 si: de Joden r. 30 waert: ware dat ‘zou het gebeuren’ r. 32 versoenen, MNW, versoenen: verzoenen, een onderlinge twist bijleggen r. 33 profijt, MNW, profijt: voordeel r. 34 bet, MNW, bet: beter, liever r. 34 ordenierde, MNW, ordineren: verordenen, bepalen r. 35 deen opten anderen: die ene op dien anderen ‘de een tegen de ander’ r. 36 mynderen, MNW, minderen: minder of kleiner worden in getal r. 39 begheren, MNW, begeren: willen, vragen, verzoeken r. 39 harnesch: < harnasc ‘wapenuitrusting’ r. 40 vermoert, MNW, vermorden: vermoorden r. 43 luttelkijn, MNW, luttelkijn: een poosje, een beetje r. 43 beiden, MNW, beiden: wachten, afwachten r. 44 duchte: < dunken ‘toeschijnen’
96
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
H
Ier na vernam men saen wat profiteliker raet dattet was dit verbeiden. Want alle daghe quamen mt roemsche heer ioden gelo-243 pen mit groten hoepen die den zeloten ontulien mochten. Mer die wt iherusalem vlien wilde dat moste hem veel costen want men lieter niement wt gaen sonder myede. Ende soe wie wt iherusalem gaen wilde wast wijf ofte man op dat si niet geuen en mochten. Men sloechse rechte voert doot. want dese zeloten en hadden ne gheen ontfermenisse noch en hilden geen wet. Mer die valsche Ian van giscola daer wi voer af seiden die altoes stont na heer te werden bouen al vergaderde ene grote scare te sijnre hulpen Ende ginc den zeloten af ende wederstontse. soe dat si vtermaten seer vochten deen opten anderen lange tijt. Hier om toech man vter stat ende seiden dit vespasiaen. Ende si baden alle datmen die stat wonne eermen tfolc binnen al vermoerde. Ende vespasiaen begonste te ontfermene. ende hi toech te iherusalem wert als ofte hijt belegghen soude. Mer hi wilde eerst winnen alle die stede ende borghe daer hem scade of scande of mochte comen als hi daer voer laghe. Die van gaza ontfingene mit payse ende ghauen hem haer stat op. nochtant waren daer enege binnen dies niet ontfanghen en wouden Ende doe men die stat op gaf ende sijs niet geweren en mochten soe vloen die en wech. Ende vespasiaen dede breken die mueren van gaza om datter negeen ioden weder in comen en soude die hem deren mochten Ende vespasiaen seinde na dier geenre dier ontuloen placidum mit een deel ridders. Ende mit IIIIC mannen te voete. Ende dese vluchtige toeghen in een vast Casteel daer si ionghelingen in vonden die mit hem begonsten te striden op die romeyne. Ende placidus reet voer om den casteel te onder ridene ende hem te onder gaen. Mer dat volc sloeten daer buten. Want [f. 228vb]
243
Het woord mt is een verkeerde lezing van het woord wt (< ute).
97
Glossaria [f. 228vb] r. 1 vernam: < vernemen ‘ondervinden, ervaren’ r. 2 profiteliker, MNW, profitelijc: voordelig, nuttig r. 3 verbeiden, MNW, verbeiden: afwachten r. 4 roemsche: < roomsch ‘Romeins’ r. 4 heer: < here ‘leger’ r. 8 costen, MNW, costen: kosten r. 8 lieter: liet daer r. 9 myede, MNW, miede: koopsom; geld om de Zeloten om te kopen r. 11 op dat: < opdat ‘als, indien’ r. 12 sloechse: sloech se; sloech-: < slain r. 12 rechte, MNW, rechte: zonder enige twijfel r. 12 voert, MNW, vort: terstond r. 16 stont […] na, MNW, staen na: streven naar r. 19 wederstontse: wederstont se; wederstont-: < wederstaen r. 20 vtermaten, MNW, utermaten: buitengewoon, zeer r. 22 vter: vte der; vte-: < ute r. 26 ontfermene, MNW, ontfarmen: medelijden krijgen r. 27 hijt: < hij dat r. 29 borghe, MNW, borch: stad, burcht r. 29-31 daer hem scade of scande of mochte comen als hi daer voer laghe: die hem schade of schande kon toebrengen toen hij er voor belegerd was. r. 31 laghe: < liggen ‘gelegerd zijn’ r. 31 gaza: stad in het zuiden van Judea244 r. 31-32 ontfingene: ontfingen hem; ontfingen-, MNW, ontvaen: ontvangen r. 33 enege, MNW, enich: er, andere (mv.) r. 34 ontfanghen: < ontvaen r. 36 sijs: sij es; -s: enclitische vorm van es, gen. van het aanw. vnw. et ‘het’ r. 36 geweren, MNW, geweren: beletten, verhinderen r. 39 datter: dat daer r. 39 negeen, MNW, negeen: geen (enkel) r. 40 deren, MNW, deren: schaden, kwaad doen r. 41-42 na dier geenre dier ontuloen: naar diegene die daar vluchtten r. 43 ridders: < riddere ‘ruiter’ r. 43-44 te voete, MNW, te voet: te voet r. 44 vluchtige, MNW, vluchtich: voortvluchtig; hier een zelfst. gebruikt bnw. r. 45 Casteel, MNW, casteel: vesting, kleine stad r. 48 reet voer, MNW, voreriden: vooruitrijden r. 49 onder ridene, MNW, onderriden: te paard de toegang tot iets afsnijden r. 49 onder gaen, MNW, ondergaen: een bepaalde plaats bezetten om iemand te belemmeren r. 50 dat volc: het bevolking van de kleine stad r. 50 sloeten: sloet hem; sloet-: < sluten ‘sluiten’
244
DE JOODSE OORLOG, p. 630.
98
5
10
15
20
25
30
35
40
45
die ioden vloen voer sijn volc ten castele wert Ende hi volgede hem so cort na op die voet dat hi wel na mit sijnre scaren mede binnen gebroken hadde. Want si streden soe seer voer die poort dat die van binnen mit ngroter pinen haer poerten sloten245 [f. 229ra] Ende dese borch stormde dese stoute246 man placidus sere mit sijnre hulpen Ende si sloegen alle die ioden die si buten vonden doot. Ende die van binnen deden soe cleyne were op hem dat hise wan ende sloecht al doot datter binnen was wijf ende man watter binnen gheuonden wairt. Mer die Ioden die dapperste ende stercste waren si ontuloen sonder beiden Ende man roefde alle die stede ende hier mede worden die ioden seer verbloet Ende placidus toech hier na te ihericonia daer die ioden gheuloen waren Mer die ioden toghen al voer vten lande ende die romeynen iagedense al totter iordanen ende die si vingen slogensi doot Ende doe placidus die ioden alsoe gedreuen hadde op die reuiere die doe zeer ghewassen was. mitten reghene soe dat si niet ouer en mochten vlien soe bestreet hise aldaer. Ende si mosten vechten wer si wouden of en wouden. Daer sloegenre die romeynen doot M VIII Mer tgetal vanden ioden die daer in die iordane verdroncken was. soe247 groet datment niet gheweten en consste. Ia men leest dat soe grote hope Ioden laghen in die iordane soe dat si der Iordanen benamen haren stroem dat si niet gelopen en consten. Ende die zee daer die Iordane in valt was so vol doder ioden gedreuen datment te wonder an sach. Nochtant hadden si geuangen XIIC Ende die romeynen wonnen soe groten roef dattet ontelliken was. Dus verwan placidus alle die steden die teghen hem streden totter roeder zee toe Ende hi bedwanc oec die248 ghene die hem ontuloen waren in die 245
De n bij ngroter is met rode inkt doorkruist. De b van borch is versierd (zie bijlage 5). 247 Het – vreemd gepositioneerde – punt tussen was en soe is opgehoogd. 248 Hoewel Josephus (DE JOODSE Oorlog, IV, 438) en Maerlant (RIJMBIJBEL, r. 30467) het over de Dode Zee hebben, spreekt onze bewerker hier over de Rode Zee. Dit is geen kopiistenfout aangezien GOUDA 1482 ook Roeder Zee heeft. 246
99
Glossaria r. 1 volc: krijgsvolk, leger r. 3 cort na: dichtbij; wel na: bijna r. 4-5 binnen gebroken: < binnenbreken ‘binnendringen’ (niet in MNW) r. 6 poort: < port ‘stad’ [f. 229ra] r. 8 dese borch: lijdend voorwerp r. 8 stormde: < stormen ‘bestormen’ r. 9 hulpen, MNW, helpe: schildwacht, wacht r. 12 were, MNW, were: tegenstand r. 13 sloecht: sloech dat r. 15 watter: wat daer r. 15 wairt: < werden r. 17 sonder beiden, MNW, sonder beiden: dadelijk, zonder te talmen r. 18 roefde: < roven r. 19 verbloet, MNW, verbloeden: veel bloed verliezen, doodbloeden r. 20-21 ihericonia: Jericho, een stad in Judea249 r. 22 toghen […] voer, MNW, voretien: oprukken r. 23 iagedense: iageden se; iageden-, MNW, jagen: najagen, achtervolgen r. 23 totter: tot der r. 23-24 iordanen: de Jordaan, een rivier250 r. 24 vingen: < vaen r. 24 slogensi: slogen si; slogen-: < slaen r. 25 gedreuen, MNW, driven: drijven, kagen r. 26 reuiere, MNW, riviere: rivier r. 26-27 ghewassen, MNW, wassen: wassen, hoog staan (van water) r. 27 mitten: mit dien r. 27 reghene, MNW, regen: regen r. 28-29 bestreet: < bestriden ‘bestrijden’ r. 30 wer, MNW, wer: of … of; wer si wouden of en wouden: of ze wilden of niet r. 31 sloegenre: sloegen daer r. 32 tgetal: dat getal; -getal: aantal r. 33 verdroncken, MNW, verdrinken: verdrinken r. 34 datment: dat men dat r. 34 gheweten, MNW, geweten: te weten komen r. 37 benamen, MNW, benemen: beletten, belemmeren r. 37 stroem, MNW, stroom: stroming (van water) r. 38 gelopen, MNW, gelopen: vloeien, stromen r. 39 zee, MNW, see: zee r. 38-39 die zee daer die Iordane in valt: de Dode Zee r. 39 valt, MNW, vallen: vallen; hier eerder ‘uitlopen, uitstromen’ r. 40 gedreuen: < driven ‘drijven’ r. 41 an sach, MNW, aensien: aanzien, aanschouwen r. 40-41 te wonder, MNW, te wonder: met verbazing, met verwondering r. 43 roef, MNW, roof: buit r. 43 ontelliken: < ontellike ‘ontelbaar’ r. 44 verwan: < verwinnen ‘overwinnen’ r. 46 roeder zee: de Rode Zee r. 46 bedwanc, MNW, bedwingen: dwingen 249 250
DE JOODSE OORLOG, p. 633. Idem, p. 634.
100
roede zee Ende aldus dede hi alt lant251 onder. Van herodes keysers doot252 ende hoe symon van massayda rees. dat XXX capittel.253 Ier na wan vespasiaen alt lant van 5 ydumea. Ende hi versloech daer wel XM man ende hi vincker wel dusent Aldus vriede hi al tlant Ende sochte een stat die hem beste dochte daer hi die ioden die achter waren best soude weder mede staen Ende daer254 dede hi ene vaste borch maken Ende daer leyde hi een deel van sinen volc binnen om dat si die ioden weder staen souden dat si den heer geen ongelijck en deden als hi voer iherusalem leggen souden. Ende vespasiaen besloet aldus nauwe tlant ende iherusalem dat [f. 229rb] hem die ioden nergent en mochten ont-255 ulien. Nochtant wachtent die zeloten soe nauwe dat niement ontulien en mochte si en sloegenen doot. Hier na voer vespasiaen voer iherusalem Ende inden wege soe quam die bootscap dat die keyser doot was die gheregniert hadde XIIII Iaer ende VIII daghe. Dit was die quade Nero die quaetste keyser was die te romen ye crone ghedroech. Mit sijnre quaetheit dede hi doden sinte peter ende sunte pouwel int leste van sinen rijke Ende ten lesten dode hi hem seluen. Na dese waert Galba keyser. mer hi wasset onlanghe. ende om dese zake en wilde vespasiaen niet trecken voer iherusalem hi en hadde oerlof ghehadt vanden keyser Ende hi seinde tytum sinen zoen ten keyser galba wert wat hi wilde gedaen hebben mitten lande van Iudea dat hijt hem ontbode Dus voer tytus ende agrippa met hem te romen wert totten keyser galba. Ende eer si te romen quamen soe quam die nyemare dat die keyser galba doot geslagen ware. Doe hi geregniert hadde VII maende ende VII daghe.
H 10
15
20
25
30
35
40
45
251
Bij Maerlant gaat het hier ook over de Dode Zee (RIJMBIJBEL, r. 30469), net als bij GOUDA 1482. Waarschijnlijk is dit hier dus wel een kopiistenfout, en geen fout van de prozabewerker (vgl. voetnoot 248). 252 herodes is een verschrijving van Nero des (GOUDA 1482), wat inhoudelijk dan ook klopt. 253 Dit moet kapittel XXXV zijn en niet XXX, zoals hier verkeerdelijk staat geschreven. 254 De woorden weder en mede moeten eigenlijk in de omgekeerde volgorde geschreven staan (vgl. GOUDA 1482). 255 De h van mochten is versierd (zie bijlage 5).
101
Glossaria r. 1-2 dede […] onder, MNW, onderdoen: aan zich onderwerpen, overwinnen r. 1 alt: al dat r. 3 symon van massayda: Simon, zoon van Gorias, een leider van de opstand tegen de Romeinen:256 massayda: Masada, vesting op de westelijke oever van de Dode Zee257 r. 3 rees, MNW, risen: toenemen in macht r. 6 vincker: ving daer r. 7 vrieden, MNW, vrien: bevrijden r. 8 sochte, MNW, soeken: zoeken r. 8 dochte: < dunken ‘toeschijnen’ r. 12-13 leyde, MNW, binnenleiden: brengen, leiden r. 14 ongelijck, MNW, ongelijc: nederlaag, schade r. 16 besloet, MNW, besluten: afsluiten, omringen r. 17 tlant: dat lant r. 18 nergent, MNW, nergen: nergens, volstrekt niet r. 19 Nochtant: < nochtan ‘daarenboven, nog daarbij’ r. 19 wachtent: wachten dat; wachten-, MNW, wachten: letten op, maken dat iemand niet ontsnapt r. 20 nauwe: < nauwe ‘scherp’ r. 21 si en sloegenen doot: of ze sloegen hem dood r. 21 sloegenen: sloegen hem r. 22 voer, MNW, varen: trekken, gaan r. 22 voer: < vore r. 23 inden wege: onderweg r. 23-24 bootscap, MNW, bootscap: tijding, bericht r. 25 gheregniert, MNW, regneren: heersen, regeren r. 25 Iaer, MNW, jaer: jaar r. 27 ye, MNW, ie: ooit r. 27-28 crone droech, MNW, crone dragen: de kroon dragen, keizer zijn r. 29 sinte peter: de apostel Petrus; sinte, MNW, sent: sint, Heilige (komt vóór een heiligennaam) r. 29-30 sunte pouwel: de apostel Paulus; sunte: < sent r. 30 int leste, MNW, int leste: ten slotte r. 30 rijke, MNW, rike: keizerschap, regeerperiode r. 31 dode hi hem seluen: pleegde hij zelfmoord r. 32 Galba: Galba was gedurende zeven maanden Romeins keizer in 69.258 r. 32 wasset: was dat r. 33 onlanghe, MNW, onlange: niet lang r. 35 oerlof, MNW, orlof: toestemming r. 35-36: hi en hadde oerlof ghehadt vanden keyser: tenzij hij toestemming had gekregen van de keizer r. 36 zoen: < sone r. 39 hijt: hij dat r. 39 ontbode: < ontbieden ‘laten weten’ r. 43 nyemare: < nieumare ‘bericht’ r. 45 maende, MNW, maent: maand
256
DE JOODSE OORLOG, p. 643. Idem, p. 637. 258 Idem, p. 629. 257
102
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Ende na hem wairt Otto keyser die III259 maende regneerde. Hier om soe keerde tytus weder tot sinen vader in cesarien Ende si waren al in twiuele hoet mitten rijke van romen dus cortelic varen soude. Hier en binnen was in iherusalem groot oerloge ende gheuecht onder dien ioden. Hier was een iode een ionc stout scalc man die symon heet Ende hi was een rouer ende hi vloe te massayda wert. dat een vast casteel was dat al vol rouers was Ende daer voer hi wt rouen mitten anderen opt tlant Nochtan was dese symon niet soe scalc als die valsche Ian van giscola was daer wi voer af geseit hebben. Dese symon stont alte male om heerscappie te vercrighen. Ende vergaderde een grote scare daer hi al tlant mede roefde. Dese symon ontsagen sommeghe steden van ydumea soe groet was sine macht Ende hi maecte in ydumea een grote sterke borch ende vast Ende hi peinsde te maken hoele ende haghedochten daer hi mitten sinen den romeynen onsculen mochte. Ende daer leyde hi sinen roef in ende grote vitalie bi te leuen. Hij pijnde hem [f. 229va] soe veel te doen dat die van iherusalem verneert worden van hem Ende doe dat die zeloten vernamen soe beleyden sine. Ende hi streter tegen ende sloegher veel doot ende iagedese weder in die stat te iherusalem Mer hi en dorste hem niet steken tegens die stat van iherusalem. Ende hi wan een heer van die van ydumea van M XX mannen. Ende hi wan cedren een oude stat die vijf stadien van iherusalem was. Dese symon roefde al ydumea mit synen volke soe dat hem na volgeden XLM manne sonder die ander die gewapent waren in ydumea. Ende hier bi worden die zeloten gecranct. Mer symon en dorste noch tegen die zeloten niet striden. So dat sy sijn wijf vinghen ende voeren daer mede blide in iherusalem Ende symon volgede hem na ende 259
Na staat in superscript (zie bijlage 3).
103
Glossaria r. 1 Otto: Otho was keizer van Rome gedurende drie maanden in 69.260 r. 3-4 cesarien: Caesarea – vroeger Strato’s Toren – is een kuststad in het district Samaritis, dat tussen Judea en Galilea ligt.261 r. 4 hoet: hoe dat r. 5-6 cortelic: < cortelike ‘binnenkort, weldra’ r. 6 varen: < varen ‘gebeuren’ r. 9 ionc, MNW, jonc: jong r. 9 scalc, MNW, schalc: misdadig, arglistig r. 13 Ende daer voer hi wt rouen: en vandaaruit ging hij gaan plunderen r. 18 heerscappie, MNW, heerscapie: heerschappij, macht r. 18-19 vercrighen, MNW, vercrigen: verwerven, verkrijgen r. 21 ontsagen: < ontsien ‘vrezen’ r. 21 sommeghe, MNW, somich: sommige r. 25 hoele, MNW, hol: holte, kuil r. 25-26 haghedochten: < hagedochte ‘hol, krocht’ r. 27 onsculen: < onsculen ‘zich verbergen, zich verstoppen’ r. 28 roef: < roof ‘buit’ r. 29 vitalie: < vitaelge ‘levensmiddelen’ r. 29 bi, MNW, bi: om; drukt een reden uit r. 29 leuen, MNW, leven: (over)leven r. 29 pijnde hem: < hem pinen ‘erop uit zijn’ [f. 229va] r. 31 verneert, MNW, vernederen: vernederen, in aanzien achteruitzetten r. 33 sine: si hem r. 33 streter: street daer; stret-: < striden r. 34 sloegher […] doot: sloegh daer […] doot; sloegh- […] doot: < dootslaen r. 34 iagedese: iagede se; iagede: < jagen ‘jagen’ r. 36 dorste: < dorren ‘durven’ r. 36 hem […] steken, MNW, hem steken: iemand aanvallen r. 38 heer: < here ‘leger’ r. 39 cedren: dit moet slaan op Hebron, een oude stad in Judea.262 r. 43 na volgeden: < navolgen ‘(na)volgen’ r. 46 gecranct, MNW, cranken: krenken, in macht doen achteruitgaan
260
DE JOODSE OORLOG, p. 639. Idem, p. 625 en 642. 262 Idem, IV, 529. Bij Maerlant is de vorm cebron (RIJMBIJBEL, r. 30558), in GOUDA 1482 zoals hier ook Cedren. De vorm cedren stamt dus waarschijnlijk van de prozabewerker. Het is mogelijk dat hij de vorm in de Wrake, cebron, heeft verward met Kedron, een vallei tussen Jeruzalem en de Olijfberg (DE JOODSE OORLOG, p. 635), die op ongeveer een kilometer van Jeruzalem ligt, wat overeenkomt met ongeveer vijf Griekse stadiën (zie f. 229va, r. 40). Die vijf stadiën heeft de prozabewerker overgenomen van Maerlant, die daarmee echter de afstand besprak van een grote terpentijnboom tot de stad Hebron (RIJMBIJBEL, r. 30560-30562), zoals Josephus die ook beschreef (DE JOODSE OORLOG, IV, 533). De prozabewerker heeft dus zowel twee plaatsen als twee afstanden met elkaar verward, wat erop wijst dat hij de tekst niet goed begreep. 261
104
5
10
zwoer. sy en seinden hem sijn wijf weder hi soude daer die mure breken ende tfolc al doen doot slaen so dat hi niemant sparen en soude wijf noch schuldich noch onsculdich. Ende si worden des binnen te rade dat si hem sijn wijf weder seynden om dat hi gepayt werden souden. Van quaden feyten die Ian in iherusalem dede Ende hoe si symon ontfinghen. Dat Lle dat XXXVIII Capittel263 ioetsche volc was aldus verwoet soe dat die een opten anderen vacht also wi voerseiden soe was galba die keyser van romen lachterlic op die merct verslegen. Ende na hem wert Otto keyser gecoren Ende na dese coeren si te romen ene keyser die vitillius hiet dat een sot was. soe dat Otto ende vitillius oerloechden om trike te galatas in grieken Otto wan den eersten strijt opten eersten dach Mer ten anderen dage verloes hijt Want sijn volc vloech vanden velde Ende doe dode Otto hem seluen. hij hadde gheregniert III maent ende VII dage Otten ridders quamen vitillius te wille soe dat hi voer int lant van romen. Te deser tijt lach vespasiaen mit sinen heer in syrien ende wan thoechte ydumea. ende vellede alle die steden ende borgen. soe dat die ioden gheen ghemuerde stat en hadden sonder iherusalem allene dat die stercste stat was ende haer hoeft stat Mer hier toe hadden si III gemuerde vesten massayda [f. 229vb] herodium ende macheronta In desen264 drien borghen laghen die rouers ende die moerdenaers diet lant roefden ende tfolc moerden Als symon sijn wijf weder hadde soe bleef hi leggende buten voer iherusalem Ende hi sloech alle die metselaren doot daer hise gecrigen mochte die de muere van iherusalem versekerden. Want dese symon was buten vele felre op die ioden dan die romeynen waren Binnen in die stat waren die zeloten veel arger om der romeynen wille dan Symons geselscap die buten
A 15
20
25
30
35
40
45
263 264
Dit moet kapittel XXXVI zijn, niet XXXVIII. De h van herodium en de I van In zijn versierd met zwarte en rode inkt (zie bijlage 5).
105
Glossaria r. 1 zwoer, MNW, sweren: zweren, een eed doen r. 1-2 sy en seinden hem sijn wijf weder: als ze zijn vrouw niet terugstuurden r. 1-2 seinden […] weder, MNW, wedersenden: terugzenden r. 4 sparen, MNW, sparen: sparen, in leven houden r. 5 schuldich, MNW, schuldich: schuldig r. 6 worden des […] te rade, MNW, des te rade werden: iets besluiten r. 8 gepayt, MNW, gepait: tevreden r. 9 feyten, MNW, feit: misdaad, misdrijf r. 10 ontfinghen: < ontvaen ‘ontvangen’ r. 12 ioetsche, MNW, jodesch: Joods r. 12 verwoet, MNW, verwoet: woedend, vertoornd r. 13 vacht: < vechten r. 14 also wi voerseiden: verwijst naar de dood van keizer Galba en naar Otho die hem opvolgt. r. 15 lachterlic, MNW, lachterlike: op een schandelijke wijze r. 16 merct, MNW, marct: markt, marktplaats; verwijst hier naar het Romeinse Forum265 r. 17 gecoren, MNW, kiesen: kiezen r. 18 coeren: < kiesen r. 19 vitillius: Vitellius was korte tijd Romeins keizer in 69266 r. 20 oerloechden, MNW, orlogen: oorlog voeren r. 21 trike: dat rike; -rike: keizerschap r. 21 galatas: Galatië, “een door [G]allische stammen bewoond gebied in Klein-Azië, ook wel Gallograecia geheten”.267 r. 21 grieken, MNW, grieken: Griekenland r. 23 verloes: < verliesen r. 24 vloech: < vlien ‘vluchten, tenietgaan, moeten wijken voor iemand’ r. 27 Otten: genitiefvorm van Otto r. 28 te wille, MNW, te wille: volgens iemands wil, gehoorzaam r. 30 syrien: Syrië r. 31 thoechte ydumea: dat hoechte ydumea; Boven-Idumea268 r. 31 vellede, MNW, vellen: verwoesten, met de grond gelijkmaken r. 34 stercste: < starc ‘sterk, vast’; superlatiefvorm r. 35 hoeft stat, MNW, hovetstede: hoofdstad, voornaamste stad van een land r. 36 gemuerde, MNW, gemuert: ommuurd r. 36 vesten, MNW, veste: vesting, burcht [f. 229vb] r. 37 herodium: Herodium, een burcht gebouwd door Herodes de Grote (37 v. Chr. – 4 v. Chr.), koning van Judea.269 r. 37 macheronta: Machaerus, een strategische plaats vlak bij de Arabische bergen270 r. 43 metselaren, MNW, metselare: metselaar r. 44-45 versekerden, MNW, versekeren: beveiligen, veilig maken r. 46 felre, MNW, fel: wreed, meedogenloos; comparatiefvorm r. 48 arger, MNW, arch: slecht, gemeen; comparatiefvorm r. 49 geselscap: troep, bende 265
DE JOODSE OORLOG, IV, 546. Idem, p. 646. 267 BERENDRECHT 1996, p. 134. Bij Josephus vindt de oorlog tussen Otho en Vitellius plaats in Gallië (DE JOODSE OORLOG, IV, 548), bij Maerlant is het al Galatië geworden (Jn grieken tote galatas, RIJMBIJBEL, r. 30593), het zogenaamde ‘Griekse Gallië’. 268 DE JOODSE OORLOG, IV, 552. 269 Idem, p. 631-631. 270 Idem, p. 636. 266
106
5
10
15
20
25
30
35
40
45
lach. want si binnen vermoerden manne ende wiue ende kindere Dronckenscop roef ende diefte dit hilden si al ouer spel Ende si vercrachten die maghede ende die vrouwen binnen iherusalem Ende dese oncuusheit hilden si voer spot. van desen quaden daden was die valsche Ian hoeftman ende sijn partije hadde hier af die heerscappie. Hier om sceyde hem tghemene volc van binnen Ende die een partije wert tegen Ian striden de ende sloegen veel zeloten doot Ende si wonnen Ian of die sale die sale daer271 hi in lach Ende si verdreuen hem ende sijn partije inden tempel Ende si namen hem alle sijn goet dat hi geroeft hadde Doe gingen sy Ian ende sijn partije beleggen inden tempel Ende si sochten raet hoe si Ian souden mogen onteren. Mer god die de ioden alte mael verderuen wilden hi keerde haren raet ten archsten want si wilden symon daer binnen ontfangen om Ian daer mede te verderuene. Soe dat sy symon baden dat hi die stat in hoeden name ende Ian verderuen wilde. Alsoe saen als symon binnen iherusalem ghecomen was soe besette hi mit sinen volc al die stat. soe dat si hem niet en mochten ontkeren si en mosten onder hem bliuen. Want hi en hadde272 geen betrouwen op die ghenen die hem ontboden hadden noch op die zeloten oec noch op ian ende sijn pertije die inden tempel geuloen waren Ende symon toech voer den tempel ende beleydene. Mer Ian ende sijn vlo volc273 weerden hem stoutelic. Ende si maecten daer binnen IIII grote sterke toernen om hem daer in te verweren als sijs noot hadden Aldus iamerlic stontet in die heilige stat binnen. iheruzalem.274 [f. 230ra] hoe vespasiaen keyser waert ende hoe hi iosephum verloste Ende hoe tytus te iherusalem toech Dat XXXVII capittel 271
De woorden die sale zijn verkeerdelijk herhaald. De punt tussen bliuen en Want is opgehoogd. 273 vlo is met rode en zwarte inkt doorgehaald, en met zwarte inkt geëxpungeerd. 274 Het woord iheruzalem is geschreven op een losse manier en in een veel lichtere, bruine inkt (zie bijlage 4). Het is er hoogstwaarschijnlijk pas later bij geschreven. 272
107
Glossaria r. 2 Dronckenscop, MNW, dronkenscap: dronkenschap r. 3 roef: < roof ‘roven’ r. 3 diefte, MNW diefte: diefstal r. 3 dit hilden si al ouer spel: dit beschouwden ze als vermaak r. 4 vercrachten, MNW, vercrachten: verkrachten r. 4 maghede, MNW, maget: maagd r. 6 oncuusheit, MNW, oncuuscheit: onkuisheid, onzedelijkheid r. 6 spot, MNW, spot: scherts, grap r. 8 hoeftman, MNW, hovetman: aanvoerder, leider r. 8 partije, MNW, partie: bende r. 9 heerscappie: < heerscapie ‘macht’ r. 9-10 sceyde hem, MNW, hem scheiden: zich in vijandige partijen verdelen, zich van anderen afscheiden r. 10 tghemene: dat ghemene r. 11-12 stridende: < striden r. 13 sale, MNW, sale: paleis r. 16 geroeft: < roven r. 19 si sochten raet: ze overlegden r. 21 alte mael: < altemale ‘geheel en al, helemaal’ r. 21-22 keerde […] ten archsten, MNW, in tarchste keren: ten kwaadste keren, de slechtste uitkomst bezorgen; MNW, ten archsten: op zijn slechtst r. 25 baden: < bidden ‘verzoeken’ r. 26 hoeden, MNW, hoede: bescherming, toezicht r. 26 name: < nemen r. 29 besetten, MNW, besetten: bezetten r. 30-31 hem […] ontkeren, MNW, hem ontkeren: weggaan r. 33 betrouwen, MNW, betrouwe: vertrouwen r. 34 ontboden: < ontbieden ‘laten komen’ r. 38 beleydene: beleyde hem r. 39 stoutelic, MNW, stoutelike: op een dappere, moedige wijze r. 41 toerne: < toren ‘toren’ r. 42 sijs: sij des r. 42 noot hadden, MNW, noot hebben (+gen.): iets nodig hebben, behoefte hebben aan [f. 230ra] r. 45 waert: < werden r. 46 verloste, MNW, verlossen: vrijmaken
108
U 5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Itillius quam in die stat van Romen mitten duytschen ende si laghen in die stat mit crachte ende roefden tfolc Ende als vespasiaen dit vernam. soe was hijs herde gram dat vitillius keyser van romen werden wilde. Ende oec noch meer om die ouerdaet die hi ende sijn volc binnen romen daden Ende hadde hi niet soe verre van daer geweest hi hadt ghewroken Als vespasiaens princen dit vernamen soe toeghen si te gader te enen raet ende wordes des te rade om dattet dus inden lande stont dat si vespasiaen keyser maken wouden. want si hilden hem alle hier an Dats vespasiaen ende sijn zoen beth waert waren dan vitillius Ende si hadden vasten geloue dat alle menschen mit hem dit vast consentieren souden. Ende doe ghingen si alle gemeentlic mit alle den here Ende si baden hem dat hi dat rijck wilde helpen te vreden ende vitillium verdriuen. Hi ontsiet hem Ende dat heer moste hem daer toe dwingen mit getoghenen zweerden eer hi dat keyserscap ontfanghen wilde. Doe creech vespasiaen eerst tot sijnre hulpen ende hulden egypten ende Alexandrien dat tyberius ende alexander mit menigherhande heren hilden vanden keyser Doe dese hoerden dattet heer van romen vespasiaen keyser gecoren hadden. Soe waren sijs alle blide ende zwoeren hulde mit hem mit alle haren lande Aldus wert vespasiaen eerst keyser in orienten. Ende alle die van syrien ontfingen oec blidelike. Hier af quam die nyemare in pannonyen totter stat mesijn. Ende alt volc zwoer mit hem hulde. Als vespasiaen dus keyser geworden was soe ghedachte hi op Iosephum die hem dit voerseide dat hi keyser worden soude Ende doe dede hine275 vten yseren ende boeyen slaen alte male ende te leuereerdene staphans Ende van dier tijt voerwaerts soe dede hi Iose275
doe staat in superscript.
109
Glossaria r. 2 duytschen, MNW, duutsc: Germaans r. 3-4 mit crachte: < met crachte ‘met grote inspanning van krachten’ r. 5 hijs: hij des r. 8 ouerdaet, MNW, overdaet: wandaad, misbruikte macht, overdaad r. 11 hadt: hadde dat r. 11 ghewroken: < wreken r. 17 want si hilden hem alle hier an: want ze beschouwden hem allemaal als keizer r. 17 Dats: dat des r. 18 beth: < bet ‘meer’ r. 18 waert, MNW, wert (+gen.): iets waard r. 20 geloue, MNW, gelove: vertrouwen r. 21 consentieren, MNW, consenteren: het eens zijn r. 22-23 gemeentlic, MNW, gemeenlike: samen r. 23 here: leger r. 25 te vreden: tot vrede r. 26 ontsiet hem, MNW, hem ontsien: tegen iets opzien r. 28 getoghenen: getrokken; < tien ‘trekken’ r. 28 zweerden: swert ‘zwaard’ r. 30 creech: < crigen r. 31 hulden, MNW, houde: hoede, hulp, trouw, aanhankelijkheid r. 31 egypten: Egypte r. 32 Alexandrien: Alexandrië r. 32-33 tiberius ende alexander: Tiberius Julius Alexander (eerste eeuw) was procurator van Judea (46-48) en prefect van Egypte.276 r. 33 menigherhande, MNW, menigerhande: verschillende, velerlei r. 33-34 hilden vanden keyser: uit de handen van de keizer hielden r. 36 gecoren: < kiesen r. 37 zwoeren hulde, MNW, enen hulde sweren: iemand trouw zweren r. 39-40 orienten, MNW, orient: het Oosten (benaming voor het Heilige Land) r. 40-41 ontfingen: ontfingen hem r. 41 blidelike, MNW, blidelike: met vreugde r. 41 Hier af: hiervan(daan) r. 42 pannonyen: Pannonië was een Romeinse provincie bestaande uit het “westelijk deel van het huidige Hongarije en noordelijk deel van [het voormalige] Joegoslavië”.277 r. 43 mesijn: Moësië was een Romeinse provincie dat het huidige Servië en Bulgarije omvatte.278 r. 45 ghedachte: < gedenken ‘indachtig zijn, herinneren’ r. 46 voerseide: voorspelde r. 48 vten: vte dien; vte-: < ute r. 48 yseren, MNW, iser: een ijzeren boei, de boeien r. 48 boeyen, MNW, boie: keten, boei r. 48 slaen, MNW, slaen: door slaan verwijderen r. 49 leuereerdene: leuereerde hem; leuereerde-, MNW, livereren: bevrijden, in vrijheid stellen r. 49 staphans, MNW, stappans: onmiddellijk r. 50 van dier tijt voerwaerts: vanaf toen
276
DE JOODSE OORLOG, p. 620. Idem, p. 639. 278 Idem, p. 638. 277
110
5
10
15
20
25
30
35
40
phum grote ere ende geloefden hem in allen dinghen wel. Vespasiaen seinde mussiaen mit enen groten heer van syrien teghen vitillium te [f. 230rb] romen wairt. Mer eer hi daer quam soe hadde een die hiet anthonius die van vespaesians zide was ene strijt op vitillium gewonnen daer hi in verslegen hadde XXXM ende IIC man Ende anthonius hadde verloren IIIIM ende VC man. Ende hi tijde te romen waert Ende daer street vitillius zeer teghen hem binnen die stat Ende alle die van vitillius ptie waren die worden verslagen van Anthonius heer Ende vitillius waert geuangen ende voer anthonius ge bracht daer hem grote scande gedaen wert. Want men sleepten ende sloechgen zeer ende in mydden die stat sloechmen ne doot doe hi VIII maent ende VI daghe gheregniert hadde Desen strijt die anthonius binnen romen teghen vitillium hadde ghesciede opten derden dach van october ende daer waren verslegen vijftich dusent man. In desen strijt bleef doot sabijn. vespasiaens broeder Ende des daghes hier nae quam Musiaen mit sinen here ende maecten trayanum vespasiaens soen rechter bynnen romen die op die selue tijt te romen quam Ende hi dede die stat besetten van sijns vaders wegen God ordenierdet aldus dat vespasiaen binnen soe corter tijt keyser waert ende heer van eertrike Hier nae ghereyde hem vespasiaen om te varen te romen wert. Ende hi seinde tytum soen mit enen groten heer om iherusalem te winnen. Hier laten wi van vespasiaen die redene ende sellen voert vertellen hoe tytus sijn zoen iherusalem beleyde.
111
Glossaria r. 1 geloefden, MNW, geloven:geloven, vertrouwen r. 3 mussiaen: Mucianus was de “Romeinse gouverneur van Syrië in 67”.279 r. 4 heer: leger [f. 230rb] r. 6 anthonius: Antonius Primus, commandant van het legioen in Pannonië280 r. 6-7 die van vespasiaens zide was: die aan de kant van Vespasianus stond r. 7 zide, MNW, side: kant, zijde r. 11 tijde, MNW, tiden: gaan, zich begeven r. 12 street: < striden r. 15 Anthonius heer: het leger van Antonius r. 16 waert: < werden r. 17 scande: < schande ‘schande, ontering’ r. 18 sleepten: sleepte hem; sleept-, MNW, slepen: slepen, sleuren (langs de grond); vooral als benaming van een onterende straf die op bepaalde misdadigers werd toegepast r. 18 sloechgen: sloechg hem; sloechg: < slaen r. 19 mydden, MNW, midden: het midden r. 19-20 sloechmenne: sloech men hem r. 23 ghesciede: < gescien ‘gebeuren, plaatsvinden’ r. 25 vijftich, MNW, vijftich: vijftig r. 26 sabijn: Flavius Sabinus, de broer van Vespasianus281 r. 28 Musiaen: Mucianus r. 29 maecten: < maken r. 29 trayanum: Marcus Ulpius Trajanus was “commandant van het tiende legioen [en de] vader van de latere keizer Trajanus”.282 r. 29-30 vespasiaens soen: verwijst naar Titus r. 30 rechter, MNW, rechter: regent, bestuurder r. 31 die selue tijt: terzelfdertijd r. 32-33 van […] wegen, MNW, van … wege: vanwege, voor iemands zaak r. 33 ordenierdet: ordenierde dat; ordenierde: < ordineren ‘bepalen’ r. 35 eertrike: < erderike ‘wereld’ r. 36 ghereyde hem, MNW, hem gereiden: zich voorbereiden, zich opmaken r. 40 Hier laten wi van vespasiaen die redene: hier houden we op met vertellen over Vespasianus r. 40 laten, MNW, laten: niet meer doen, ophouden r. 41 redene, MNW, redene: hetgeen iemand zegt
279
DE JOODSE OORLOG, p. 638. Idem, p. 622. 281 Idem, p. 641. 282 Idem, p. 645. 280
112
Bijlagen Bijlage 1: voorbeelden van de u-corona f. 223ra
f. 223rb
113
Bijlage 2: geografische kaarten Palestina
(http://www.bible-history.com/maps/Map-Palestine-New-Testament-Times.jpg) 114
Galilea (met aanduiding van Vespasianus’ veldtocht)
(http://www.josephus.org/FlJosephus2/mapOfGalileeVesp.jpg)
115
Bijlage 3: letters in superscript f. 225vb
f. 227rb
f. 229rb
116
Bijlage 4: curiosa f. 226va: het ‘uitgerekte punt’
f. 229vb: iheruzalem (een latere toevoeging)
117
Bijlage 5: versierde letters op de eerste regel van kolommen f. 229ra
f. 229rb
f. 229vb
118
Bijlage 6: de verschillende versies van de koptitel Destructie van iherusalem
Destructie van iherusalem
Destruxi van iherusalem
119
Destruxi van iherusalem
120
Bijlage 7: eerste bladzijde van de Destructie (f. 215r) en close-up van de miniatuur (f. 215ra)
121
122
Gebruikte afkortingen aanw.
aanwijzend
acc.
accusatief
bep lw:
bepaald lidwoord
bezitt. vnw.
bezittelijk voornaamwoord
bijw.
bijwoord
bnw.
bijvoeglijk naamwoord
dat.
datief
derde pers.
derde persoon
Destructie
Destructie van Jherusalem
enk.
enkelvoud
gen.
genitief
HS
Historia scholastica
hulpww.
hulpwerkwoord
koppelww.
koppelwerkwoord
MNW
Middelnederlands Woordenboek
mv.
meervoud
Nnl. NT
Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament
nom.
nominatief
onbep. lw.
onbepaald lidwoord
onpers.
onpersoonlijk
pers. vnw.
persoonlijk voornaamwoord
VMNW
Vroegmiddelnederlands Woordenboek
vnw.
voornaamwoord
vr.
vrouwelijk
vw.
voorwerp
vz.
voorzetsel
wdk. vnw.
wederkerend voornaamwoord
Wrake
Wrake van Jherusalem
zelfst.
zelfstandig
123
Literatuur Handschriften HS. GENT, UB, 632
Gedrukte bronnen BENOY 1952 Hugo Benoy, Het boeck vander destructien van Iherusalem (Gouda, Geraert Leeu 1482). Een XVe eeuwse prozabewerking van Maerlant’s “Wrake van Jherusalem”? Proefschrift. Gent, 1952. BESAMUSCA & SONNEMANS 1999 Bart Besamusca & Gerard Sonnemans (eds.), De crumen diet volc niet eten en mochte. Nederlandse beschouwingen over vertalen tot 1550. (= Vertaalhistorie 6), ’sGravenhage, 1999. BERENDRECHT 1992 Petra Berendrecht, ‘Maerlants ‘Scolastica’ (c.q. ‘Rijmbijbel’) in relatie tot zijn directe bron’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 108 (1992), p. 2-31. BERENDRECHT 1996 Petra Berendrecht, Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. (= Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen XIV, Amsterdam, 1996. BIEMANS 1984 J.A.A.M. Biemans, Middelnederlandse Bijbelhandschriften. Leiden, 1984. BOGAART 2004 Saskia Bogaart, Geleerde kennis in de volkstaal. Hilversum, 2004. BRAEKMAN 1984 W. L. Braekman, Die Destructie vander Stat van Jherusalem. (= Vroege volksboeken uit de Nederlanden 3), Brugge, 1984. BUNTE 1989 Wolfgang Bunte, Juden und Judentum in der mittelniederländischen Literatur (11001600). (= Judentum und Umwelt 24), Frankfurt am Main/Bern/New York/Paris, 1989. CALKINS 1978 Robert G. Calkins, 'Parallels between incunabula and manuscripts from the circle of the Master of Catherine of Cleves', in: Oud Holland 92 (1978), p. 137-160.
124
CORBELLINI 2007 Sabine Corbellini, ‘De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament. Het paradijs in een kloostercel’, in: August den Hollander e.a. (ed.), Middelnederlandse bijbelvertalingen. Hilversum, 2007, p. 131-146. DE BRUIN 1935 C. C. de Bruin, Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament. Groningen/Batavia, 1935. DE BRUIN 1979 C. C. de Bruin (ed.), Het Nieuwe Testament van de moderne devotie (= Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten. Grote reeks. Afdeling II: het Nieuwe Testament 2), Leiden, 1979. DEFOER 2010 Henri L. M. Defoer. De Meester van de Inzameling van het Manna en de lokalisering van diens atelier in Utrecht. Utrecht, 2010. DE J OODSE OORLOG Flavius Josephus, De Joodse oorlog & Uit mijn leven. Baarn, 1992. DE OUDE GESCHIEDENIS VAN DE J ODEN Flavius Josephus, De oude geschiedenis van de Joden. Amsterdam, 2008. DEQUEKER 2000 Luc Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de middeleeuwen. Leuven, 2000. DESCHAMPS 1976 J. Deschamps, ‘De verspreiding van Johan Scutkens vertaling van het Nieuwe Testament en de oudtestamentische perikopen’, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 56: 1 (1975), p. 159-179. DESPLENTER 2013 Youri Desplenter, ‘Programming women’s prayer: textual and pictorial components in Middle Dutch psalters’, in: Thérèse de Hemptinne e.a. (reds.) Speaking to the eye: sight and insight through text and image (1150-1650). Vol. 2. Turnhout, 2013, p. 153172. EBBINGE -WUBBEN 1999 Claudius Henricus Ebbinge Wubben, Over Middelnederlandsche vertalingen van het Oude Testament. Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling. Nijmegen, 1999.
125
FOLKERTS 2013 Suzan Folkerts, ‘Reading the Bible lessons at home: holy writ and lay readers in the Low Countries’, in: Church history and religious culture 93 (2013), p. 217-237. HEYMANS 1978 J. G. Heymans (ed.), Psalters der moderne devotie. (= Verzameling van Middelnederlandse Bijbelteksten. Kleine reeks. Afdeling V: Psalters 2), Leiden, 1978. HOGENELST & VAN OOSTROM 1995 Dini Hogenelst & Frits van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen. Amsterdam, 1995. KORS 2007A Mikel Kors, De Bijbel voor leken. Studies over Petrus Naghel en de historiebijbel van 1361. Turnhout, 2007. KORS 2007B Mikel Kors, ‘De Historiebijbel van 1361. Leken en bijbellectuur in de veertiende eeuw’, in: August den Hollander e.a. (ed.), Middelnederlandse bijbelvertalingen. Hilversum, 2007, p. 49-58. KUIPER 2007 Willem Kuiper, ‘Die Destructie van Jherusalem in handschrift en druk’, in: Voortgang 25 (2007), p. 67-88. MEIJER & WES 1992 F.J.A.M. Meijer & M.A. Wes, ‘Inleiding’, in: Flavius Josephus, De Joodse oorlog. Baarn, 1992, p. 7-60. MERTENS 2000 Thom Mertens, ‘Middelnederlandse bijbelvertaling’, in: Ria Jansen-Sieben e.a. (reds.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde. Hilversum, 2000, p. 275-284. MEUWESE 2007 Martine Meuwese, ‘Verluchting in bijbelhandschriften. Bijbelvoorstellingen in een middeleeuws jasje’, in: August den Hollander e.a. (ed.), Middelnederlandse bijbelvertalingen. Hilversum, 2007, p. 25-36. REYNAERT 1984 J. Reynaert, Catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Gent. I. De handschriften verworven vóór 1852. Gent, 1984. SCHRECKENBERG 1972 Heinz Schreckenberg, Die Flavius-Josephus-Tradition in Antike und Mittelalter. (= Arbeiten zur Literatur und Geschichte des hellenistischen Judentums 5), Leiden, 1972. 126
SOREK 2008 Susan Sorek, The Jews against Rome. London, 2008. VAN DALEN -OSKAM 1997 Karina van Dalen-Oskam, Studies over Jacob van Maerlants Rijmbijbel. (= Middeleeuwse studies en bronnen LVII), Hilversum, 1997. VAN DEN BERG 1998 Marinus van den Berg. De Noordnederlandse historiebijbel. Een kritische editie met inleiding en aantekeningen van Hs. Ltk. 231 uit de Leidse Universiteitsbibliotheek. (=Middeleeuwse studies en bronnen LVI), Hilversum, 1998. VAN DEN BERG 2007 Marinus van den Berg. “De Noordnederlandse historiebijbel. Verhaal en moraal in bijbelse (en wereldlijke) geschiedenis”, in: August den Hollander e.a. (ed.), Middelnederlandse bijbelvertalingen. Hilversum, 2007, p. 59-76. VAN DIJK & MERTENS 1993 R. Th. M. van Dijk & Thom Mertens, “Termen uit het kerkelijk leven van de late middeleeuwen”, in: Thom Mertens e.a. (ed.), Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam, 1993. VAN OOSTROM 2013 Frits van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Amsterdam, 2013. WARNAR 2004 Geert Warnar, ‘<Studeren in duytschen boeken van geestelicheden>. Het Middelnederlands als literatuurtaal in de veertiende eeuw’, in: Queeste 11 (2004), p. 110-126. WARNAR 2012 Geert Warnar, ‘Het verlossende woord. De Utrechtse bijbels (ca. 1430-1480) in context’, in: Ons geestelijk erf 83:3 (2012), p. 264-282.
Online bronnen VERCLARINGHE
Gerard Zerbolt van Zutphen, ‘Een verclaringhe vanden duytschen boeken’, in: J. Deschamps (ed.), Middelnederlandse vertalingen van Super modo vivendi (7de hoofdstuk) en De libris teutonicalibus van Gerard Zerbolt van Zutphen. II. Vertaling(en) van De libris teutonicalibus. Oudenaarde, 1961, p. 179-200. Tevens beschikbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/zerb001midd01_01/zerb001midd01_01_0001.php 127
HOGENHOUT-MULDER 1983 Maaike Hogenhout-Mulder, Cursus Middelnederlands. Groningen, 1983. Tevens beschikbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=hoge008curs01 GOUDA 1482 Willem Kuiper, Die Destructie van Jherusalem. Kritische editie van het exemplaar BLL: IA. 47339. Amsterdam, 2005. Enkel beschikbaar op: http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/bml/Destructie_van_Jherusalem/Leeu1482_krit isch.pdf GEÏNTEGREERDE TAALBANK De Geïntegreerde Taalbank (GTB), Historische woordenboeken op internet. Gebruik van het Woordenboek der Nederlandse Taal, het Vroegmiddelnederlands Woordenboek en het Middelnederlandsch Woordenboek. Online databank: http://www.wnt.inl.nl/ RIJMBIJBEL Jacob van Maerlant, ‘Rijmbijbel’, in: Maurits Gysseling (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), Reeks II: literaire hanschriften, deel 3. Leiden, 1983. Tevens beschikbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/maer002mgys01_01/maer002mgys01_01_0001.php RES. GENT, UB, 170/1 RES. GENT, UB, 170/1. Ier beghint die tafel van desen boeck dat spreect va[n]der destructien van iherusalem ende va[n] alden lande van iudeen [...]. Gouda, 1482. Online in facsimile beschikbaar op: http://search.ugent.be/meercat/x/bkt01?q=900000176405 VAN LOEY 1976 A. van Loey, Middelnederlandse spraakkunst. II. Klankleer. Groningen, 1976. Tevens beschikbaar op de DBNL: http://www.dbnl.org/tekst/loey001midd03_01/
128