De dans van Shiva méér dan een reis… door Zuid-India
Eerste druk, oktober 2011 © 2011 Erika Vink isbn: 978-90-484-2113-8 nur: 508 Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (i) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (ii) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
De dans van Shiva méér dan een reis… door Zuid-India
Erika Vink
voor Wil
Dankwoord
Vele uren heb ik geschreven… gespeeld met woorden, ritme en kleur. Zalig vond ik het, wás elke keer dat ik schreef weer in India… Alle duizenden woorden, alinea’s… avonden lang. Tijdens dit proces van schrijven, en later het werkelijk tot stand brengen van dit boek heb ik enorm veel steun gekregen van de lieve mensen om mij heen. Daar ben ik ze heel dankbaar voor. Mijn vader en moeder, (die noem ik natuurlijk als eerste!) mijn geweldige zussen Aafke en Margreet, en natuurlijk mijn lief René… zij bléven me aanmoedigen en interesse tonen. Ze hielpen me door mijn boek te (proef ) lezen en – belangrijker nog – te geloven in mijn droom. Te weten dat er van je gehouden wordt is heerlijk, maar het uithoudingsvermogen van deze lieverds, dat ik toch danig op de proef stelde, is echt bewonderenswaardig te noemen. Ook Jolanda wil ik hierbij graag noemen, vriendin en raadsvrouwe door de jaren heen, en Yvonne, die mijn epistel als een van de eersten las en steeds met me meedacht. En Natasja… ook zij heeft me geholpen… dank! En dan zijn er nog al die andere lieve vrienden, nichtjes, tantes, neef die interesse toonden… Mijn twee prachtige jongens, Thomas en Indra, wil ik hiervandaan ook een groetje doen. Ook zij leefden steeds met me mee. Als zij groot zijn kunnen ze zelf lezen wat hun papa en ik daar in dat gekke India allemaal beleefd hebben. En dan… tenslotte… groet ik in gedachten schoonpa Anne… en Wil, die aanwezig was terwijl ik schreef.
H
7
Deel 1
Het vuil, de stad en de modderslippers
Ik zit onder een afdak van het busstation als een grote Tata het plein op draait. De bus zit vol, de passagiers kijken uit het raam en een vrouw met zwarte ogen kijkt me lang en doordringend aan. Als ze blijft kijken, raak ik geïrriteerd en denk: dat spelletje kan ik ook. En ik terugkijken. Zo lang ik maar kan. Maar het helpt niet. Je wint het niet. Je kunt de mensen recht in het gezicht aan blijven staren, maar ze geven geen krimp. Ze kijken gewoon terug. En jij bent uiteindelijk degene die zijn blik afwendt. Kijken vormt hier geen bedreiging. Tenminste: niet voor hen. De reis naar Shencotta had lang geduurd. Mijn huid is bedekt met een fijn laagje stof dat door de vensterloze ramen naar binnen is gewaaid. Ik merk het als ik mijn lippen nat maak en het vuil proef. Meteen besef ik dat het kwaad nu is geschied… en dat er nu ik weet niet welke kwaadaardige bacteriën mijn lichaam inzwemmen, op zoek naar een zwakke plek. Ach, ik kan er nu toch niets meer aan doen. Ik vis een stuk zeep uit mijn tas en was mijn gezicht en handen met een beetje mineraalwater schoon. Mijn haren hebben zich tijdens de reis innig met elkaar verstrengeld, als de lokken van Shiva zelf. En daar zit ik dan, op een heet Indiaas busstation waar ik niet wil zijn en waar ik maar niet vandaan kan komen. Ik zit op mijn reistas en wacht, terwijl mijn lief maar weer eens op zoek is naar informatie, of naar iemand die Engels spreekt in het stationsgebouwtje verderop. Het is stil. Vaalgele gebouwtjes staan rondom het plein van rode aarde, waar af en toe een zware Tatabus komt binnenzeilen. Van onder de overkapping kijken honderden ogen. Jonge en oude ogen, en allemaal naar mij. Een zwarte stip komt naderbij. Het is een vrouw, het lange grijze haar in een vlecht op haar gekromde rug. Haar blote voeten lopen over de rode aarde naar me toe en blijven een halve meter bij me vandaan staan. Het kleine vrouwtje torent boven mij uit. Ze bekijkt me. ‘Hello’ zeg ik goedwillend en ik probeer te glimlachen. Geen reactie. Op haar gemak bekijkt het vrouwtje me van top tot teen. ‘Vanakkam’ probeer ik nog eens, terwijl ik mijn hoofd buig en mijn handpalmen tegen elkaar druk. Weer niets. Ze lijkt mijn woorden niet te horen, zozeer is ze bezig deze alien die op haar busstation is neergestreken, te bezichtigen. Haar kleine oogjes glimmen en ze lacht in haar opgetogen verbazing een paar verdwaalde tanden bloot. Ik kijk in het rond maar niemand schijnt het raar te vinden wat er gebeurt. Zij kijken gewoon mee. Na een uitvoerige inspectie, waarbij ik nog net niet op mijn gebit gecon9
troleerd word, schommelt ze weg… om een ogenblik later terug te komen, met een ander krakkemikkig vrouwtje aan haar arm. Ze wijst haar ontdekking aan en ook de ogen van haar vriendin worden groot van verbazing. De besjes mompelen wat in hun onverstaanbare Tamil en wijzen naar mijn rode haar. Ze moeten er wel om lachen. Ik wacht geduldig. Het is niet nieuw, deze belangstelling. Ruim een maand trekken we nu door het zuiden van India en steeds en overal worden we aangekeken zonder schaamte. Ach… de bus zal eens wel komen. Shaantih shaantih shaantih om
En wat hebben wij allemaal al gezien in dit bizarre met kleurenpoeder bestrooide land. Chaotische steden en gloedvolle mensen, armoedige dorpen, uitbundige kindjes… Vreemde verhalen uit vroegere tijden, wuivende palmen en galmende tempels. Goden, godinnen en rituelen… Maar wacht, ik kan maar beter beginnen bij de tijd en de plaats waar het begon.
H
10
Chennai, Poort naar het Zuiden
16 oktober 1999, zeven uur in de ochtend. De ijzeren vogel die ons hier heeft gebracht is geland bij de stad die nu Chennai heet en vroeger de okergele naam Madras droeg. Hier begint onze bijzondere reis door Zuid-India, die ons zal leiden door de deelstaten Tamil Nadu, Kerala en Karnataka. Als we aankomen in dit gekke land is het schildersdoek nog leeg. Het is zeven uur in de ochtend en het is bloedheet. Natuurlijk, dat hoort. Als ik een karretje pak voor de bagage en daardoor meteen vette handen heb, weet ik het weer. O ja… India… vies! Een supersmerige bus belooft richting centrum te gaan en daar klimmen we in. De bekleding glimt ons gezellig donkerbruin tegemoet. Maar de rit is mooi en terwijl we richting stad denderen, waaieren groene bananenbladeren aan het busraam voorbij. Eerst zijn de straten nog keurig, maar naarmate we dichter bij het centrum komen wordt het steeds rommeliger. Dan komt de zon hoger en laat een wazig oranje over de stad neerdalen. India ontwaakt. Langzaam komt het verkeer op gang, de meeste kleine stalletjes langs de kant van de weg zijn al open. Op de stoepen en vluchtheuvels liggen nog mensen te slapen. En dan ben je er ineens. Je gaat India niet binnen, je wordt er ingesmeten. Met een grote klap zit je er middenin. De stad is eerder ontwaakt dan ik had verwacht en ineens zitten we in de hectiek van deze grote Indiase stad met zijn oorverdovende en chaotische verkeer. Alles raast en kruipt voorbij: toeterende bussen, fietsrickshaw-wallahs die kromgebogen op de pedalen staan, mannen gekleed in dhoti’s en slobberige hemden, vrouwen met sari’s en zwarte vlechten. Een golf van herkenning spoelt door mijn lijf. Ik ben terug in het land van de kinderen met vuile gezichtjes die met de bus meerennen, van de heilige koeien die het verkeer altijd en overal ontregelen en altijd voorrang hebben… India stormt op me af… en vreemde geuren dringen mijn neus binnen: specerijen, vuilnis, urine, wierook, uitlaatgassen, houtvuren, bloemen… Honderd indrukken per minuut worden op me afgevuurd. Terug bij de Blauwe goden en Bollywoodsterren. De armoede. Met een grote vrachtwagenscheet is de bus tot stilstand gekomen en de deuren zwaaien open. Zachtjes laat ik mijn reistas op de grond ploffen en spring de hoge tree af. Opspattende rode klei. We zijn tot diep in de stad doorgedrongen en zijn aangekomen op de plek waar we dachten te willen zijn. Nu we eenmaal uitgestapt zijn en de buurt in ogenschouw nemen, beginnen we daar ernstig aan te twijfelen. Of de moesson al op haar retour is door het land, of dat het gewoon flink 11
geregend heeft is onduidelijk, maar de onverharde armoedige weg waarin we achtergelaten zijn, is vol met bruine modderplassen. De mensen lijkt het niet te storen, zij lopen er blootsvoets doorheen. Overal ligt vuilnis. Neus dicht. Hoewel we hier een goedkoop hotelletje hádden willen zoeken, en daar zelfs een zwakke poging toe ondernemen, bedenken we al snel dat het geen vreselijke straf zou zijn in een andere buurt te moeten slapen dan deze. Wegwezen hier, wat een klerezooi! Verderop in het straatje klinkt een geluid alsof iemand op een eend gaat zitten: het toetertje van een scooterrickshaw. Even later zitten we tegen elkaar aangedrukt op het smalle achterbankje van het knetterende geel-met-zwarte ei. Ik voel me een reus in een fiat Panda en zie er waarschijnlijk ook zo uit, maar dat maakt me niet uit. Het gevoel na jaren weer in een rickshaw te zitten, in India, is geweldig, ondanks de voorbije en toekomstige ontberingen die rickshawrijders nu eenmaal met zich meebrengen. De bestuurder van deze rickshaw vertrouwt op Ganesha terwijl hij door de drukke straten schiet. Op de voorruit hangen kleurige stickers van hindoegoden en in een hoekje hangt een plukje gedroogde bloemen. Met pikzwarte ogen kijkt hij om. ‘Where you from?’ roept hij vrolijk. Aha, daar hebben we meteen de meest gestelde vraag in heel India. Dan hebben we die maar weer gehad. Antwoord geven is moeilijker, want over zijn schouder zie ik de krioelende chaos op de weg. ‘Holland’ gil ik naar voren, en kan me nog net vastgrijpen als we bijna over een voetganger rijden. Toch bereiken we het busstation Egmore Station in redelijke staat. We besluiten rechtstreeks naar Mahabalipuram door te reizen, een plaatsje dat een paar uur van Chennai vandaan ligt en relaxed schijnt te zijn.
H
12
Paradijsje waar ben je toch?
Het busstation verkeert zo mogelijk in nog slechtere staat. We kijken elkaar aan, de krotten waar we zojuist langskwamen nog op het netvlies getekend. Is dit nu het paradijs waar we zo naar verlangd hebben? Dat Tamil Nadu een arme deelstaat is wisten we al, en hier in de grote stad zijn de leefomstandigheden niet beter. Kinderen rennen op blote voetjes over het terrein, de haren los en verward, de gezichten en kleren zwart van het vuil. Ze vermaken zich wel. Jagen achter elkaar aan, lachend en uitgelaten, en zodra ze ons zien, jagen ze achter ons aan en zetten hun zieligste gezichtje op. ‘Hello, hello, madam please… baksheesh?’ Rondom het trieste kale plein zijn wat fruitstalletjes. Her en der zitten mensen op een kleed met een stapel kokosnoten, bananentrossen of bloemenslingers om een paar centen te verdienen. Vrouwen lopen er in sari, en jongens en mannen in een overhemd dat los over hun ‘ouwemannenpantalon’ heen bungelt, de tenen in blauwe slippers of sandalen gestoken. De rijkere Indiase mannen die hier op de bus wachten zien er westers uit, dragen hun overhemd keurig in de broek en daarbij mooie dichte schoenen of sandalen. En vaak een bril. En een horloge. Toonbeeld van de beschaafde, moderne mens. Ook zij lopen hier rond en schijnen de armoede die ons zo ontzet niet te zien. Zij zorgen er nauwlettend voor dat hun kleren schoon blijven en de mooie gepoetste schoenen smetvrij. De écht rijke Indiërs zie je hier niet, die gaan natuurlijk niet in zo’n vieze bus zitten, die nemen een taxi of luxe minibus. § Wij kregen een goede tip, die ik je niet wil onthouden: Als je in India hulp nodig hebt van een voorbijganger, bijvoorbeeld als je de weg wilt vragen, denk er dan aan dat je dezelfde vraag aan verschillende mensen stelt. Als je steeds ongeveer hetzelfde antwoord krijgt, kun je er voorzichtig van uitgaan dat het wel goed zit. Als je simpel vraagt ‘Is dit de weg naar…’, dan zal het antwoord zeker ‘yes, yes’ zijn. Dit kan echter álles betekenen: 1. Ja! Dit is de juiste weg. 2. Ik heb geen idee waar je moet zijn, maar ik zeg toch maar gewoon ‘ja’. 3. Je zit helemaal verkeerd maar ík wil niet degene zijn die je dat gaat vertellen. Pas dus op, anders kom je geheid uit in Siberië. (Wat wel weer handig is als je naar Siberië moet.) Ψ 13