De coöperatie als oplossing voor instandhouding van georganiseerd instrumentaal muziekonderwijs aan muziekscholen Door: Ton Lamers1 Juni 2012 Inleiding Reeds sinds het begin van deze eeuw was duidelijk dat het exploiteren van muziekscho‐ len waar de nadruk ligt op instrumentaal muziekonderwijs vanuit economische perspectief een heikele zaak is. Dit instrumentale muziekonderwijs kenmerkt zich doordat de lessen in‐ dividueel of in zeer kleine groepen van twee à drie personen wordt gegeven. Het is dan evi‐ dent dat er relatief weinig inkomsten tegenover hoge kosten staan. Deze hoge kosten zijn het gevolg van de relatief dure arbeid in Nederland en een buitenproportionele overhead. In dit artikel zal een nadere analyse worden gemaakt van de wijze waarop instrumentaal mu‐ ziekonderwijs in Nederland wordt aangeboden en zal mogelijkheid worden besproken om de coöperatie in te zetten als rechtspersoon waarvanuit een beperkt gesubsidieerde organisatie instrumentaal muziekonderwijs kan aanbieden. Kort historisch perspectief Vanaf de vijftiger jaren van de vorige eeuw ijverden zowel de rijksoverheid als de ge‐ meentelijke overheden voor de uitbouw van instrumentaal muziekonderwijs. Deze vorm van onderwijs, buiten het reguliere onderwijs om, moest bereikbaar worden voor iedereen en zo werden door de gemeentelijke overheden, gesteund door de rijksoverheid, muziekscholen gesticht en uitgebreid2. De financiering van de muziekscholen was aanvankelijk tweeledig. De gemeenten financierden de school en als deze school voldeed aan de normen van de toenmalige rijksinspectie muziekonderwijs dan kon de gemeente aanspraak maken op rijks‐ subsidie. Met het afschaffen van de rijksinspectie muziekonderwijs in de negentiger jaren van de vorige eeuw verviel deze laatste geldstroom en waren gemeenten voor de financie‐ ring geheel op zichzelf aangewezen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat die gemeenten zich vanaf dat moment begonnen af te vragen of instrumentaal muziekonderwijs nog wel hun verantwoordelijkheid was. Deze ontwikkeling heeft zich voortgezet en momenteel is mede onder druk van de economische crisis het door gemeenten gesubsidieerde instrumen‐ taal muziekonderwijs voorwerp van forse bezuinigingen. Kern van de problematiek Zoals hiervoor reeds besproken is instrumentaal muziekonderwijs aan één, twee of drie personen relatief duur. Deze hoge prijs zit ‘m met name in de overhead, een rekenvoor‐ beeld: Tegenwoordig betaalt een leerling voor individueel instrumentaal muziekonderwijs aan een muziekschool al gauw tussen de € 850,‐3 en € 1.4304 voor 20 a 30 minuten les per week per jaar (gemiddeld 40 lesweken). Als we gemakshalve uitgaan van het gemiddelde van 1
Mr. dr. A.H. Lamers (1960) is als docent en onderzoeker verbonden aan de ArtEZ hogeschool voor de Kunsten en als PhD‐ fellow aan de OU. 2 Zie voor een uitgebreide beschouwing van de ontwikkeling betreffende de opkomst van kunst als maatschappelijk ver‐ schijnsel, R. Mulder e.a., Op grondslag van solidariteit, Den Haag: Voorzieningsfonds voor kunstenaars 1996 en R. Pots, Cultuur koningen en democraten, Overheid en cultuur in Nederland (diss. Nijmegen 2000), Nijmegen: Sun 2002. 3 4
De Muziekschool Twente, website geraadpleegd 22 juni 2012 Muziekschool Amsterdam, website geraadpleegd 22 juni 2012
1
deze twee scholen dan kost instrumentaal muziekles € 1.140,‐ per jaar voor 40 lessen. Dat is € 28,50 per les van maximaal 30 min. Indien een zelfstandig gevestigd docent € 28,50 per 30 min en dus € 57,‐ per uur kan omzetten bij een werkweek van 30 uren dan kan hij € 1.710,‐ per werkweek verdienen. Dit levert bij 40 lesweken per jaar (alle schoolvakanties wordt er dan geen les gegeven) een omzet van € 68.400,‐ op. Daarbij in acht genomen dat de zelf‐ standig gevestigd docent ook kosten zal hebben maar dat daar de fiscaal gunstige onderne‐ mersaftrek tegenover staat, is het voor een zelfstandig gevestigd docent dus heel goed mo‐ gelijk om een inkomen te verwerven dat bepaald niet onderdoet voor dat van collegae die een volle baan in dienstbetrekking hebben5. Anderzijds wijst dit er op dat de docentkosten op een muziekschool grotendeels door het lesgeld worden gedekt. Toch heeft een muziekschool behoefte aan veel subsidie en is het grootste deel van deze subsidie in verband te brengen met het instrumentaal muziekonderwijs6. Als deze subsidie‐ gelden niet zozeer de kosten van de docent betreffen dan blijft de overhead over. Het is evi‐ dent dat deze kosten van de overhead hoog zijn. Daarbij is onder andere te denken aan: 1. Huisvesting in grote voor het publiek bereikbare en centraal gelegen panden. 2. Directie en administratie. Grote scholen hebben een meerkoppige directie en een omvangrijk administratief apparaat. 3. Ander niet onderwijzend personeel zoals huismeesters en conciërges. 4. Instrumentarium dat door algemeen gebruik veel heeft te lijden. Dat instrumentaal muziekonderwijs duur is wordt ook nauwelijks bestreden. Probleem is echter dat de gemeenten keuzen moeten maken en dat het instrumentaal muziekonderwijs op muziekscholen steeds minder vaak voorkomt op de gemeentelijke prioriteitenlijstjes. Schijnbare oplossing De muziekscholen zijn naarstig op zoek naar ‘goedkopere’ manieren om instrumentaal muziekonderwijs te kunnen blijven aanbieden. Het eenvoudigweg afstoten van dit segment en alleen nog maar rendabele groepslessen aanbieden is geen optie. De ‘uitgeklede’ muziek‐ school waar dan alleen AMV lessen, balletlessen en andere vormen van onderwijs in grote groepen wordt gegeven mist dan de specifieke meerwaarde van het fenomeen ‘muziek‐ school’. Deze meerwaarde is gelegen in het feit dat instrumentale leerlingen ook gebruik kunnen maken van de extra faciliteiten zoals ensembles, bands, voorspeelavonden, theorie‐ les (voor de talenten die zich voorbereiden op een vakstudie) en dergelijke. Bovendien kan een ambitieuze instrumentale docent dan beter voor zichzelf beginnen want dan verdient hij, zoals in het voorgaande is gebleken, meer dan wanneer hij in dienstbetrekking op een muziekschool gaat werken7. Bovendien hebben jonge docenten dan geen last van het zoge‐ naamde “achter aan in de rij staan” als het gaat om de verdeling van leerlingen en “voor aan 5
Volgens de CAO kunsteducatie 2010‐2011 verdient een docent in schaal 8 gemiddeld ongeveer 40.000,‐ bruto per jaar. 6 Dat is het gevolg van het feit dat in het klassieke model van een muziekschool het overgrote deel van de do‐ cent‐leerling contacturen instrumentale lessen zijn. Natuurlijk hebben vele scholen de laatste jaren andere activiteiten ontwikkeld maar dan neemt niet weg dat instrumentaal muziekonderwijs aan muziekscholen duur is. Ook moet worden opgemerkt dat vele gemeenten voorrang geven aan kinderen voor instrumentaal muziek‐ onderwijs, deze vorm van onderwijs is dan relatief extra duur omdat lagere lesprijzen, teneinde de instrumen‐ tale lessen voor kinderen bereikbaar te houden, meer subsidie behoeven. Zie ook W. Gertsen, Muziekonderwijs 1.0 via 2.0 naar 3.0, hoe is het institutioneel muziekonderwijs in de provincie Gelderland op weg baar 2015?, Eindscriptie Master kunsteducatie ArtEZ hogeschool voor de Kunsten 2012. 7 En dan is in de berekening nog niet eens meegenomen dat ook een docent in een privé praktijk lessen kan combineren (duolessen en triolessen) waardoor hij zijn omzet significant kan verhogen.
2
in de rij staan” als het er om gaat wie het eerst zal worden ontslagen in het geval van een terugloop van leerlingenaantallen of bezuinigingen. Een niet gering aantal scholen menen een (schijnbare) oplossing te hebben gevonden in een eenvoudige truc. De dienstbetrekking tussen school en instrumentale docent wordt dan ontbonden en vervolgens blijft de docent exact dezelfde werkzaamheden voor de school verrichten als ondernemer8. Hij stuurt voor zijn diensten een maandelijkse factuur aan de school en daarmee is de school een stuk goedkoper uit want ze bespaart ten minste op de premies werknemersverzekeringen (circa 20% van de loonkosten) en, nog veel belangrijker, ze kan op elk moment de arbeidsrelatie met de docent stoppen of verminderen. Deze oplos‐ sing is zowel vanuit fiscaal perspectief maar vooral vanuit civiel perspectief uiterst risicovol en daarom geen optie9. De coöperatie als mogelijke oplossing Behalve het hiervoor beschreven reële gevaar dat in geval van een fiscaal of civiel con‐ flict de rechter zal concluderen tot een (voorgezette) dienstbetrekking is er ook nog het ge‐ vaar dat tussen de individuele docenten vennootschappelijke banden ontstaan met alle aan‐ sprakelijkheidsrisico’s van dien. Het is dus zaak dat, wil men de instrumentale docenten van‐ uit arbeidsrechtelijke zin ‘afkoppelen’ en tegelijkertijd met deze personen blijven ‘samen‐ werken’, er een (nieuwe) rechtspersoon wordt gezocht (opgericht) die het instrumentale onderwijs voor de muziekschool (zelf doorgaans een stichting) zal gaan verzorgen. Deze rechtspersoon kan een BV, een NV of een coöperatie zijn. Een extra stichting heeft geen zin omdat alsdan het probleem van de dienstbetrekking, zoals hiervoor beschreven, alleen maar wordt ‘opgeschoven’ naar de nieuwe stichting. Een BV is mogelijk maar wel minder geschikt omdat een BV een ‘besloten’ karakter heeft en de aandelenoverdracht in het geval vennoten toetreden en uittreden een relatief ingewikkelde en dure exercitie is, waarbij ook nog eens de belangen van alle zittende vennoten in het geding zijn en er dus om het minste of gering‐ ste onenigheid kan ontstaan. Een NV valt om dezelfde redenen af. Blijft over de coöperatie. Hierna zal worden onderzocht of de coöperatie een geschikte rechtspersoon zou zijn om ‘zelfstandige’ instrumentale docenten structureel te laten samenwerken met een muziek‐ school (stichting) zonder dat het risico van de (voortgezette) dienstbetrekking reëel is en zonder dat vennootschappelijke banden tussen de docenten op de loer liggen. Een coöperatie is een als zodanig bij authentieke akte opgerichte vereniging die zich blijkens de statuten in bepaalde stoffelijke behoeften (lees: economische voordeel) van haar leden voorziet door overeenkomsten met deze leden te sluiten10. Een coöperatie doet dus zaken met haar leden op een wijze en onder condities die tot voordeel strekken van de le‐ den. Een coöperatie “moet” dus een onderneming met haar leden exploiteren11. Men zou kunnen zeggen dat de coöperatie een onderneming is die wordt gedreven in de verenigings‐ vorm. Omdat een coöperatie uitsluitend bij notariële akte kan worden opgericht heeft ze rechtspersoonlijkheid, ook wel ‘volledige rechtsbevoegdheid’ genaamd. De coöperatie is 8
Tegenwoordig door leken ook zeer misleidend zzp‐er genaamd. Het is in dit artikel dat over coöperaties gaat niet de plaats om dit onderwerp uitgebreid te behandelen. Daar‐ voor wordt verwezen naar A.H. Lamers en J.H. Ermers, ‘De mythe van flexibele arbeid, waarom ons systeem van arbeidsrechtelijke bescherming niet kan voorzien in de vraag naar flexibele arbeid, www.mercaturahonesta.nl > publicaties en A.R. Nagel, Dienstbetrekking tussen docerend kunstenaar en kunst‐ onderwijsinstelling: de grenzen van de verklaring arbeidsrelatie, Afstudeerscriptie Saxionhogeschool Hogere Juridische Opleiding juni 2012. 10 Art. 2:53 lid 1 BW 11 RCL Galle e.a., Handboek coöperatie, Dordrecht: Convoy Uitgevers 2012, p 25 9
3
daarmee een zelfstandige drager van rechten en plichten. Dit in tegenstelling tot een VOF of maatschap waar de onderneming wordt gedreven door de vennoten (natuurlijke personen) zelf. Dat een coöperatie rechtspersoonlijkheid heeft is van belang omdat daarmee een direc‐ te band tussen de muziekschool en de docent is doorbroken waarmee het risico van de (voortgezette) dienstbetrekking zoals hiervoor beschreven is geminimaliseerd. In een sche‐ ma: Muziekschool (Stichting) Coöperatie Leden/docenten De interne organisatie van de coöperatie kan voor het overgrote deel naar eigen inzicht van de oprichters (en later de leden) worden ingericht. De coöperatie is mede daarmee een democratische ondernemingsvorm. Het reguliere verenigingenrecht is op de coöperatie van toepassing12. De bestuursvorm en de personen die in het bestuur zitting nemen kan dus gro‐ tendeels naar eigen inzicht worden ingericht. Zo is het mogelijk dat het bestuur van de coö‐ peratie worden gevormd door een bepaald aantal leden en één of meerdere buitenstaan‐ ders volgens een bepaald schema van aan‐ en aftreden. Ook is het mogelijk dat de bestuur‐ ders worden bezoldigd voor hun werkzaamheden. Net als bij ‘gewone’ verengingen is het ook mogelijk extern toezicht in te stellen door een Raad van Commissarissen. Het hoogste orgaan binnen de coöperatie is en blijft evenals in een vereniging de Algemene Ledenverga‐ dering (ALV). Een ander interessant kenmerk van de coöperatie in het licht van de interne organisatie is dat de in‐ en uitreding van leden zelf kan worden geregeld. Zo kunnen in de statuten of een eventueel huishoudelijk reglement vrijheidbeperkende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot in‐ en uittreding van leden. Verdere interessante kenmerken van de coöperatie zijn de mogelijkheid dat de coöpera‐ tie in deze alleen tot doel heeft gezamenlijk ‘in te kopen’ (bijvoorbeeld het huren van les‐ ruimte of andere faciliteiten van de muziekschool) op een ‘kostenmaatschap’ kan lijken. Daarmee wordt exact dat doel bereikt dat hiervoor als schijnbare oplossing is besproken, namelijk alle docenten zijn individueel zelfstandig ondernemer zonder dat er een te directe band is tussen de muziekschool en de docent waarmee het risico op een (voortgezette) dienstbetrekking, en alle fiscale en civiele gevolgen van dien, veel kleiner is. De coöperatie mag de overeenkomsten die zij met de leden sluit zoals bijvoorbeeld het exclusief aanbieden van leerlingen tegen een vaste lesprijs en het bieden van bepaalde facili‐ teiten van een muziekschool ook met derden (niet‐leden) sluiten13. Zo kunnen bijvoorbeeld ook invallers (docenten) op dezelfde wijze meedraaien in de organisatie. Wellicht nog inte‐ ressanter is deze mogelijkheid als het gaat om het beheersbaar houden van de organisatie. Het is evident dat democratie verstikkend kan werken. Afhankelijk van de in de statuten of 12 13
Art. 2:53a BW Art. 2:53 lid 3 BW Deze mogelijkheid moet dan wel in de statuten van de coöperatie zijn opgenomen.
4
het huishoudelijk reglement vastgelegde wijze van bevoegdheidsverdeling tussen bestuur en ALV kan zo worden geregeld dat alleen bepaalde docenten ook lid van de coöperatie kunnen zijn. Het is wel zo dat de overeenkomsten die met derden worden gesloten ‘van onderge‐ schikte betekenis’ moeten zijn ten opzichte van de overeenkomsten die de coöperatie met haar leden sluit14. De literatuur is niet eenduidig als het gaat om de grenzen van deze regel15 maar men kan daarbij denken aan kwantitatieve grenzen zoals bijvoorbeeld aantallen leer‐ lingen of de omvang van de omzet. Op deze wijze is het mogelijk om te regelen dat alleen kerndocenten lid zijn en stemrecht hebben zodat de ‘democratie’ beheersbaar blijft. Daar staat dan weer tegenover dat de ‘ledenbinding’(verplichtingen van de leden ten opzichte van de coöperatie) op zeer uiteenlopende wijze kan worden geregeld in de statuten of een huis‐ houdelijk reglement. Muziekschool (Stichting) Coöperatie Niet‐leden/docenten Leden/docenten Zoals hiervoor reeds opgemerkt is de interne rechtsorde van de coöperatie slechts on‐ derworpen aan de regels van de verenigingenrecht. Dat heeft als voordeel dat slechts een beperkt aantal keuzes met betrekking tot de inrichting van de organisatie, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om overeenkomsten te sluiten met derden, verplicht in de statuten hoeven te worden geregeld en er dus veel ruimte is om de onderlinge afspraken in een huishoudelij‐ ke reglement vast te leggen. Dat laatste is veel eenvoudiger te wijzigen en hoeft niet te wor‐ den gepubliceerd. Aansprakelijkheid Een coöperatie kan in haar statuten iedere verplichting van haar leden of oud‐leden om in een tekort bij te dragen of tot een maximum beperken16. Zulks wordt door de coöperatie naar buiten toe uitgedrukt in de naam van de coöperatie. De naam van de coöperatie moet niet alleen het woord “coöperatief” (of een vervoeging daarvan) bevatten maar als slot ook de letters W.A., B.A. of U.A. Bovendien is, behalve in reclames een coöperatie verplicht haar naam volledig te voeren. De letters W.A. staan voor ‘wettelijke aansprakelijkheid’. Daarmee geeft de coöperatie aan dat de (oud‐) leden verplicht zijn in de tekorten van de coöperatie bij te dragen. De letters B.A. staan voor ‘beperkte aansprakelijkheid’. Daarmee geeft de coö‐ peratie aan dat de (oud‐) leden verplicht zijn tot een bepaald in de statuten vermeld maxi‐ 14
Art. 3:53 lid 4 P.L. Dijk en T.J. van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2007, p. 36 16 Art. 2:56 lid 1 BW 15
5
mum in de tekorten van de coöperatie bij te dragen. De letters U.A. staan voor ‘uitgesloten aansprakelijkheid’. Daarmee geeft de coöperatie aan dat de (oud‐) leden niet verplicht zijn in de tekorten van de coöperatie bij te dragen. Omdat democratie tot gevolg kan hebben dat individuele leden geconfronteerd kunnen worden met meerderheidbesluiten waarmee men zich wellicht niet kan verenigen is een coöperatie UA voor een instrumentaal docentencol‐ lectief wat mij betreft de enige optie. Tot slot Een coöperatie kan een goede oplossing zijn om instrumentale docenten van een mu‐ ziekschool af te koppelen’. Deze ‘constructie’ vermindert het risico op een (voortgezette) dienstbetrekking zowel vanuit fiscaal als vanuit civiel perspectief aanzienlijk. Daarnaast heeft het de docenten de mogelijkheid om hun praktijken naar eigen inzicht uit te breiden of te beperken. Bovendien bepalen de leden/docenten zelf de hoogte van het lesgeld en de wijze waarop ze (samen‐) werken. Daar staat tegenover dat de docent de bij de dienstbetrekking behorende sociale zekerheid gaat missen. Dat laatste gemis is gezien de hiervoor beschreven maatschappelijke/politieke positie van het instrumentale muziekonderwijs erg relatief.
6