De Beschaafde Genocide Hedendaagse beeldvorming van het Romeinse Rijk
Michel Lemaire 07 - 07 - 2015 Studentnummer: 10659307 Masterthesis Publieksgeschiedenis Docent: Paul Knevel Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 19304
De Gemma Augustea (9-12). Bovenin zijn Keizer Augustus (zittend) en zijn toekomstige opvolger Tiberius (uiterst links) afgebeeld tussen goden. Beneden richten Romeinse soldaten te midden van geboeide barbaren een overwinningszuil op. Rechts houdt Mercurius, de God van de handel, een vrouw van de overwonnenen bij het haar en wordt gedwongen toe te kijken (Perse, 2015, p. 6; Memo, 2013, p. 60). (Foto: S. Steakly, 2013).
2
Inhoud: p. 4, introductie
De beschaafde genocide.
p. 6, methode
Een onderzoek.
p. 9, hoofdstuk 1
Cowboys zonder Indianen.
p. 18, hoofdstuk 2
Materiële idealen.
p. 32, hoofdstuk 3
Een politieke droom.
p. 43, concluderend
De context van beschaving.
p. 45
Bronnen.
p. 51
Bijlage.
3
De beschaafde genocide. Ooit liepen hier mensen rond met knuppels gehuld in berenvellen. En toen kwamen de Romeinen. Zo zag mijn geschiedenisles er op de basisschool ongeveer uit. Net zoals op de middelbare school: binnen anderhalve pagina was de vloerverwarming een algemene huishoudelijke voorziening. Was men daarvoor nog blij met een steen die schijnbaar gunstig in de hand lag - zo een waarvan je er op een goede wandeling vervuld met archeologische jongensdromen wel tien vond, en inmiddels de tuinpaden van mijn moeder begrenzen - nu vertoefden ‘wij’ in luchtige toga’s onder daken van keramisch gebakken steen. Zoals wij nú ook nog doen eigenlijk. Het is een club waar je graag bij hoort, de Romeinen. Niet lang geleden werd er bij het dreggen van de grachten van Kasteel Jeruzalem, gelegen in de oksel van de Maastrichtse wijk Limmel en een tbs-kliniek, een kakelverse schedel opgediept. De algen die het stoffelijk overschot behuisden waren de stukjes vlees nog achter de kiezen vandaan aan het krabben, toen de eerste buurtvertegenwoordiger al zijn opgetogen hoop uitsprak dat het zomaar de schedel van een Romein zou kunnen zijn. Een teken van beschaving. (De Trompetter, 21-03-2012, Raadsels rond schedel). Daar waar rekenen en begrijpend lezen onherstelbare gaten in mijn geschiedenisles sloegen, vulde Opa deze leegtes aan. Ook hij wist me, tussen de oorlogsverhalen door, wel te vertellen hoe er opgravingen waren gedaan aan de voet van de Meerssense Herkenberg en er een heuse Romeinse villa aan het licht kwam, en nog meer (op fluisterende toon) hoe de bouwers van een nieuw kantoor voor de regionale krant, in hartje Maastricht, de ene na de andere Romeinse vloertegel onder hun betonnen funderingen lieten verdwijnen. Zonder dat iemand het wist. Hoe spannend die verhalen ook waren, er bleef een duister stukje in de geschiedenis steken dat aanlokkelijk fluisterde. Een stukje van duizenden jaren om iets preciezer te zijn, want wie waren er vóór de Romeinen? Die met die knuppels konden het niet zijn, want dat was de steentijd? Hoe het precies gebeurde weet ik niet meer, ik denk via vreemde omwegen als ‘heavy metal’ en de heidense voorkeuren van deze rockgoden, maar op een dag had ik het gevonden en ik vertelde Opa over iets waar ik van gehoord had: de Kelten. Iets wat niet vaak voorkwam gebeurde, Opa zei even helemaal niks... Puzzelstukjes vielen op hun plaats want van Opa zijn oorlogsverhalen had ik al lang geleerd dat zo’n supermacht niet met de wind kwam aanwaaien. De Romeinse wegen, gestroomlijnde legeruniformen en Caesars grote boek Commentarii de bello Gallico kregen een nieuw bijsmaakje. Het moet ongeveer een minuut van stilte zijn geweest, toen mijn Opa tenslotte zei: “nee, dat zegt me niks”. Zijn reactie sprak opnieuw boekdelen, over de ‘gründlichkeit’ waarmee Caesar zijn
4
taak als brenger van beschaving ooit op zich had genomen. De van ambitie kokende generaal -dan nog gouverneur van de ‘Provènce’- doet zich in zijn persoonlijk verslag voor als een bevrijder wanneer hij West Europa invaseert. Bellum iustum, de rechtvaardige oorlog. Een defensieve invasie om Rome en hun bondgenoten te beschermen tegen het sluimerende gevaar. (Waar hebben we dit nog eens gehoord?). Het waren de Helveten, een op drift geraakte Keltische stam, samengepakt op paard en wagens op zoek naar vruchtbaarder land, die Caesar de grens over lokte voor zijn heldendaden voor de staat. (Meijer, 2004, pp.25-27). We vergeten even dat de Helveten toestemming hadden gevraagd voor een doortocht en stoten met Caesar door tot diep in onze regenachtige provincies: complete Germaanse en Keltische volksstammen werden door de driftige veldheer systematisch en met de nodige hightech uitgeroeid. Wat van hen overbleef zijn Romeins gedicteerde bladzijden: “Het op één na beste en meest passende was dan (...) om in diens gebied alle mensen, gebouwen en vee te vernietigen” (Hirtius geciteerd in Walboomers, 2011, p.59). Een van de volkeren die deze speciale behandeling ten deel viel waren de Eburonen die woonden in het huidige Limburg en delen van België en Duitsland, tot aan de Rijn. Hun aanvoerder Ambiorix had zich niet willen neerleggen bij de plotselinge bezetting door de Romeinen en hen in een hinderlaag gelokt. Caesar nam kort de tijd om eerst de Fransen weer onder de duim te krijgen en maakte vervolgens het karwij ook hier af: “Naar alle kanten van Ambiorix’ gebied zond hij legioenen of hulptroepen. Toen hij alles had uitgemoord, afgebrand of leeggeroofd en een groot aantal vijanden had gedood of gevangen genomen, stuurde hij Labienus met twee legioenen naar de Treveren” (Hirtius geciteerd in Walboomers, 2011, p.59). De opruiming wordt voortgezet en een modern woord dringt zich bij de lezer op: genocide. Moderniteit spreekt aan. Een recente tentoonstelling over de Romeinen in Museum het Valkhof, stond geheel en al in het teken van de technologische snufjes te danken aan het Romeinse imperium. Het Limburgs Museum ging op een meer huiselijke tour en goot zijn laatste Romeinse opstelling in de vorm van een hip Ikea-achtig warenhuis: Ixea genaamd. Hier en daar was zelfs een fraai stukje fresco in de toonzaal verwerkt, uit zo’n echte villa. Maar niks bijvoorbeeld over het afhakken van handen bij de mannen van het laatste stadje dat dapper weerstand bood, Uxellodunum (Meijer, 2004, p.76). Stelt u zich voor een geheel handenloze mannelijke bevolking in uw stad? Of wellicht wat minder grafisch: waar kwamen de slaven vandaan die al die vloeren warm moesten houden? Wat was de prijs van al die technologische snufjes? Was er vierhonderd jaar vrede in onze streken, of vierhonderd jaar onderdrukking? En waarom hebben we maar zo’n miezerig stukje fresco in het Limburgs Museum hangen, als elk kind, na een dagje shoppen bij de Ixea, weet dat iedereen in zo’n luxe villa woonde?
5
Een onderzoek. Tal van vragen wellen op wanneer je met een argwanende blik naar die vaderlandse Romeinse geschiedenis kijkt, zoals geïllustreerd in de weinig genuanceerde opening van deze thesis. Geschiedenis kan iets heel persoonlijks zijn. Zo kan geschiedenis wroeging of juist inspiratie oproepen. De Romeinen met hun rechte wegen, geportretteerd in gelijke uniformen, in strak geordende massa’s van legioenen, manipels en centuria1, riepen bij mij argwaan op. Grote rationaliseringsbewegingen hebben niet mijn voorkeur, zij ontnemen mij een gevoel van vrijheid en het kan een reden zijn waarom ik kanttekeningen ben gaan zetten bij de Romeinse historie in onze contreien. Daartegenover wordt traditioneel het beeld gezet van de ‘barbaar’ - Kelten en Germanen in dit geval - die ongeordend ten strijde trokken maar vanuit passie, vergaderden onder de sterrenhemel in bossen en leefden in lemen hutten. De ‘Bon Sauvage’ werden dit soort lieden liefkozend door achttiende-eeuwse denkers genoemd. Een Edele Wilde, dicht bij de natuur en zijn gevoel. Een archetypisch figuur welke al te herkennen valt in Tacitus’ omschrijvingen van de Germanen, als zijnde pure en geharde mensen, tegenover een gedegenereerde Romeinse elite, verweekt door hun cultuur2. Er worden voortdurend archetypen gevormd rondom bepaalde historische stromingen of personen, ze roepen associaties op die tot onze verbeelding spreken.3 Die historische archetypen zijn in beweging en soms zijn die bewegingen duidelijker aanwezig en soms subtieler, hoewel het altijd helpt als je de luxe hebt om terug te kijken in de geschiedschrijving. Zo was het voor veel historici in
1
Een legioen bestond uit ongeveer 6000 manschappen. Op het slagveld waren zij onder andere onderverdeeld in manipels bestaande uit 160 manschappen die weer waren opgedeeld in twee centuria bestaande uit 80 manschappen die elkaar afwisselden in de slag. 2 De Bon Sauvage of Noble Savage is een algemeen figuur in Romantische en Sentimentalistische literatuur en filosofie. Zelden wordt hij bij zijn letterlijke naam genoemd, zoals in het toneelstuk van John Dryden The conquest of Granada (1672). De naam van Bon Sauvage is sterk gelinkt aan de filosofieën van Jean Jacques Rousseau waarin hij een pleidooi doet voor de van ‘Nature’ goede mens, die echter vervreemd is van zijn natuurlijke staat door toedoen van de cultuur. Baron de Lahontan (1666-1716) geeft een treffende omschrijving wanneer hij de indiaan Adario opvoert: “He looks with compassion on poor civilised men (…) for science and the arts are but the parents of corruption. The Savage obeys the will of Nature, his kindly mother, therefor he is happy. It is civilized folk who are the real barbarians” (Geciteerd in Hazard, 1935). In de klassieke literatuur worden dit soort afspiegelingen ook al teruggevonden, zoals bij Tacitus. (Gabriëls, 2015, Rousseau; Wikipedia, 2015, Noble Savage). 3 Het ‘archetype’ is van oorsprong een term uit de psychologie van Carl Jung (1875 – 1961). De archetypen zijn symbolen met een universele draagwijdte die bij alle mensen en volken teruggevonden worden. In het werk van Jung gaat het om verbeeldingen die in fundamentele zin weerspiegelingen zijn van natuurlijke cyclussen die hun weerslag hebben op de menselijke psyche (Jacobi, ([1971] 2010). De term is echter ook doorgedrongen tot andere vakgebieden, zoals in de geschiedenis. Bij Boris Johnson, die later aan bod komt, worden de archetypen gezien als een soort gedeeld geheugen (Johnson, [2008]2006, pp.47 - 48).
6
de afgelopen decennia kraakhelder dat hun collega’s uit de laat negentiende eeuw vooral bezig waren met het voeden van nationalistische wensbeelden (Gielen, 2007, p.132). Er werden gigantische gevolgen verbonden aan deze eenzijdige wijze van geschiedschrijving, zelfs de ongeremde opkomst van de Nazipartij die zodoende jarenlang zijn sadistische politiek ten uitvoer kon brengen. Reden te meer dus waarom men argwanend moet staan tegenover een eenzijdige verbeelding van de geschiedenis, al is het maar omdat degene die jou een historisch verhaal voorschotelt net zo zeer zijn persoonlijke gevoeligheden heeft als jijzelf. Of in meer wetenschappelijke bewoordingen zoals Chris Lorenz het uitdrukt in zijn verhandeling De constructie van het verleden : “het perspectivistische, aspectmatige karakter van waarnemingen [komt] pas naar voren zodra één perspectief met een ander wordt geconfronteerd. Alleen om die reden al zou de historicus nooit met één registratie van het verleden tevreden mogen zijn” (2002, pp. 58-60). Naar mijn idee, zoals ook de introductie toonde, is het beeld dat van het Romeinse rijk getoond wordt in de historische media voor een breder publiek, eenzijdig te noemen. Zij focust zich vooral op ‘beschavende’ aspecten van wat feitelijk een bezettingsmacht was. Niet zelden wordt er een positivistische geschiedenis geschetst van de Romeinse oudheid in onze streken. Daarbij valt het op dat enkele aspecten in de afgelopen decennia in het bijzonder een hoofdrol hebben gekregen. Met name technologische vooruitgang, in de vorm van luxe zoals die veel besproken vloerverwarming of weelderige badhuizen, technologische hoogstandjes als aquaducten, maar ook rationaliserende instrumenten als een wegennet en het verbeteren van de handel door bijvoorbeeld het introduceren van munteenheden. Met als meest wenselijke uitwerking van dit alles: het creëren van ‘vrede’, in een streek waar men - van horen zeggen - elkaar voorheen onafgebroken de koppen insloeg. Vooral dit laatste vergt nogal een roze bril, die ons bijna toegereikt wordt bij de kindvriendelijke tentoonstellingen van anno de eenentwintigste eeuw. Het bovenstaande tezamen vormt dan ook een van de kernvragen van deze scriptie: waarom ligt- of heeft, de nadruk in de recente tijd zo gelegen op de technologisch-materialistische en rationaliserende kwaliteiten van de Romeinse bezetting? Het behandelt in bredere zin de aloude vraag waarom er überhaupt nadruk ligt op een bepaald perspectief in de geschiedschrijving? Bovendien, wanneer er veelvuldig gekozen wordt voor een bepaald perspectief, ontstaat er een blinde vlek in de geschiedenis. Hoe ziet die er uit in ‘onze’ Romeinse geschiedenis? Wat op zijn beurt aansluit op de bredere vraag, wat nou eigenlijk het belang is van context? Dat die archetypische beelden en associaties waarover ik aanvankelijk sprak, niet alleen door jezelf in jouw hoofd gevormd worden, mag voor zich spreken (Lorenz, 2002, pp. 58-60). Zij worden mede
7
gecreëerd door historici, filmmakers, kunstenaars, musea, striptekenaars, archeologen, docenten, Opa’s en zo veel meer. Het is onmogelijk om al deze bronnen onder de loep te nemen. Volledigheid is in die zin onmogelijk, en in deze scriptie vindt men dan ook maar een greep van de uitingen terug. Bovendien is bij het schrijven van dit verhaal voor een kritisch uitgangspunt gekozen en heeft ook dit onderzoek zijn eigen klank en kleur. Een heel ander geluid was ook mogelijk geweest. Zo zijn er in de wetenschap van heden ten dage tal van invalshoeken aanwezig - als je maar zoekt - en is discussie en nuance eerder streven dan een uitzondering. De studie publieksgeschiedenis, waarvoor deze scriptie geschreven wordt, wil zich juist richten op de media die een beeld overdragen aan een breder publiek. De cases die ik aandraag zullen dan ook vooral in deze hoek gevonden worden. Het interessantst daarbij zijn de media die zich bevinden op de snede van entertainment en wetenschap, waar voortdurend moet worden gezocht naar een balans tussen inhoud en toegankelijkheid. Museale tentoonstellingen en documentaires hebben in deze scriptie een hoofdrol. Er is nadrukkelijk niet gekozen voor één case-study, maar een waaier aan historische producties. Hetgeen geresulteerd heeft in een essayistisch geheel met een interdisciplinaire insteek. De wetenschappelijke c.q. secundaire literatuur wordt in dit onderzoek vooral gebruikt als hulp bij het toetsen van het beeld dat in de eerder genoemde media opgeworpen wordt. Als primaire bronnen gelden documentaires, populaire boeken, tentoonstellingen en interviews met hun makers (uit vakliteratuur, de pers en persoonlijke gesprekken). Maar ook massamedia en kunst als de speelfilm, helpen hier en daar om grip te krijgen op de beeldvorming van het Romeinse rijk. En niet te vergeten, persoonlijke ervaringen.
8
Cowboys zonder Indianen. Hoewel zijn interesse voor de geschiedenis groot is, is mijn grootvader geen historicus. En de middelen om zich in ‘zijn tijd’ te kwijten van de geschiedenis waren ook zeer beperkt, geen ‘Discovery-channel’, nauwelijks tentoonstellingen en geen geld voor boeken. De inheemse geschiedenis begon voor hem bij de Romeinen, zoals verteld in het lokale streekkrantje de Geulbode. Plots waren er die Romeinen, waarvan de sporen met name in Limburg talrijk zijn4. Een tegenhanger op die cultuur was er niet. Ik heb mij niet van de indruk kunnen onttrekken dat dit voor veel mensen gold en - alle Asterix en Obelix analyses ten spijt5- nog vaak geldt. In een gesprek aan het begin van mijn studies gaf de dienstdoende professor in de klassieke filosofen mij nog te kennen dat de Kelten niet meer dan een mythe waren. Als ‘kelto-fiel’ probeerde ik nuance aan zijn beeld te geven. Een ‘containerbegrip’, jazeker, maar toch geen mythe. Er leefden ook in de Lage Landen wel degelijk mensen: families, gezinnen, stammen, krijgers, geestelijken, handelaren, mensen met een cultuur, in dorpen en steden. Hoe we die mensen noemen verschilt, maar een van die namen is ‘Kelten’. Het gaat hier om het volk dat tijdens de brons- en ijzertijd, voorafgaand aan de ‘Romeinse tijd’, Midden en West Europa bevolkte. Ze worden in de wetenschap geïdentificeerd aan de hand van ofwel taalkenmerken of overeenkomstige kenmerken in archeologische vondsten (Clerinx, 2005, pp. 22-23). De La Tène stijl met zijn typische zwierige krulmotieven en de wat robuustere voorganger de Hallstatt stijl, zijn daarbij de classificerende stijlen. Voor de Griekse geschiedschrijvers die rond pakweg 500 v. Chr. over deze volken beginnen te schrijven, was simpelweg alles wat boven de alpen ronddwaalde ‘Keltoi’ (‘vreemdeling’). De vroege Romeinse geschiedschrijvers hebben het over ‘Celtae’ en ‘Galli’ (Green, 1996, pp. 5, 11). Caesar wordt in zijn verslagen iets gedetailleerder, en moet onderscheid maken tussen de verschillende stammen waarmee hij te maken krijgt. De kern van het Keltische volk zijn dan de Galliërs en er wordt een onderscheid gemaakt met Germanen, die zich overwegend rechts van de Rijn ophouden en nog brutere krijgers vormen dan de Keltische stammen (Caesar [Katwijk-Knapp, van, 1971] I 1.1). Het onderscheid tussen Kelten en Germanen wordt ook in de hedendaagse wetenschap gehandhaafd, hoewel deze scheiding nogal problematisch is. Stijlen en Klassieke beschrijvingen lopen door elkaar. Belangrijke Keltische vondsten worden gedaan in hartje Germania
4
Hoewel er al zo’n anderhalve eeuw opgravingen plaatsvinden in Limburg naar sporen van het Romeins verleden, toonde recent onderzoek dat de bevolkingsdichtheid en het aantal zogenaamde villa’s in Limburg nog groter is geweest dan werd aangenomen (Jeneson, 2013) 5 Het duo René Royen en Sunnyva van der Vegt schreven enkele boeken die de stripfiguren als uitgangspunt hebben voor een beschouwing van de Gallo-Romeinse geschiedenis, zoals Asterix en de Waarheid, Asterix en weide wereld, enz.
9
en andersom. Zoals de bekende Gundestrup ketel, opgebouwd uit verguld zilveren panelen met motieven van Goden die wij als typisch Keltisch beschouwen, gevonden echter in Denemarken, diep in Germaans gebied, en vervaardigd in een stijl die het meest lijkt op die van de Thraciërs uit het huidige Bulgarije. Een vondst die al decennia lang inspireert tot de meest wonderlijke en gedetailleerde theorieën6. In de praktijk loopt het nogal door elkaar wat we Kelten, Germanen of Galliërs noemen en het is goed mogelijk dat er tussen Keltische stammen onderling, net zo veel verschil was als tussen Germaanse of Keltische stammen (Green, 1996, P. 6). Zelf geef ik daarom de voorkeur aan de term ‘Kelto-Germaanse’ cultuur, zowaar een nog groter container begrip, maar het weerhoudt ons om te verzanden in onoplosbare volken-theorieën en is zeker voor dit onderzoek bruikbaar om een scheiding te maken tussen de Mediterrane cultuur van de Romeinen en de voor hun noord en westelijk gelegen culturen waarmee zij in aanraking kwamen, en waarvan zij zichzelf - alsook door historici wordt gedaan - ver distantieerden. Waarom zou ik het in hemelsnaam over Kelten en Germanen hebben, terwijl ik een scriptie over Romeinen schrijf? Waarom zou het überhaupt belangrijk zijn om inheemse culturen te noemen als je het over Romeinen hebt? Er zijn hier denk ik meerdere redenen voor. Redenen die het algemene belang van een symmetrische geschiedschrijving aangaan en redenen die in het bijzonder van belang zijn voor de beeldvorming van het Romeinse Rijk. Veroveraars of beschavers? In Mechelen bezoek ik de tentoonstelling High Tech Romeinen (20112015), een samenwerkingsproject tussen twee musea met belangrijke archeologische collecties, het Nijmeegse Museum Het Valkhof (NL) & het LVR-Landesmuseum in Bonn (D), en twee ‘sciencecentres’, het Museon in Den Haag (NL) & Technopolis in Mechelen (BE). De tentoonstelling wil een beeld geven van de technologische kennis van de Romeinen en hoe hun innovaties vandaag de dag nog doorklinken in onze samenleving. Het betrof een succesvolle tentoonstelling die veel mediaaandacht en bezoekers kreeg. In de drukte waarin ik mij begeef, is duidelijk te merken dat de tentoonstelling door zijn robuuste interactiviteit goed aanslaat bij de jonge doelgroep. Er is een minimum aan computer gadgets, maar vooral toestellen waar de handen gebruikt kunnen worden. Er zijn mooie vondsten verzameld zoals bewerkte bronzen kranen, en zelfs een unieke brandweerspuit, waar ook de volwassen bezoeker zich over kan verwonderen. Dat een jongetje zich naast mij hardop afvraagt wie of wat Romeinen in godsnaam waren, indiceert het op het oog enige
6
Een van de theorieën is dat de ketel zou zijn vervaardigd door Thracische vaklieden in opdracht van de Keltische Scordisci (Joegoslavië), maar werd geplunderd door de Noord Germaanse Cimbri, bij een inval in het Donau gebied. Terug bij huis deponeerden de Cimbri hun Keltische buit in een veen (Green, 1996, p. 45; University of North Carolina, retrieved 2015, Gundestrup cauldron).
10
knelpunt in de verder informatieve tentoonstelling, namelijk de zeer geringe context. Een regelmatig terugkerend probleem bij tentoonstellingen, die vooral eenvoudig moeten zijn voor het brede en steeds jongere publiek dat zij dienen, waarover later meer. Ietwat onhandig gepositioneerd - halverwege de tentoonstelling - hangt een A-tekst die de leergierige jongen al iets verder had kunnen helpen. We krijgen er wat algemene informatie over de Romeinen en lezen er dat ze over een wereldrijk heersten. Dat lukte hun zo goed volgens de tentoonstellingsmakers om de volgende redenen: “De Romeinen waren nieuwsgierig, inventief en praktisch. Ze namen veel ideeën over uit omliggende culturen. Ze pasten bestaande uitvindingen aan hun eigen wensen aan en verspreidden deze vervolgens systematisch over hun hele rijk.” Waar ze bijvoorbeeld vandaan kwamen, moet de jonge bezoeker in dit geval thuis opzoeken. Het rijk van de Romeinen werd zo’n 2800 jaar geleden in zijn geheel gevormd door een kleine nederzetting aan de Tiber, het huidige Rome in Italië. Langzaam maar zeker veroverden de voormalige boeren steeds meer land. Rond 270 v.Chr. behoorde het hele Italische schiereiland hen toe. Vanaf dat moment werden de ogen gericht op de omliggende gebieden aan de Middellandse Zee, van het huidige Spanje tot Turkije, en van Marokko tot Egypte, alles werd toegevoegd aan hun rijk, totdat Julius Caesar met recht de Middellandse Zee ‘onze zee’ kon noemen (Meijer, 2011, p. 16). Deze politicus, spiritueel leider en veldheer was ook begonnen met het veroveren van West- en Midden Europa. Alles voor ‘Rome’, want deze stad was inmiddels uitgegroeid tot een wereldstad en stond symbool voor hun grootsheid. Tweehonderd n.Chr. was het rijk op zijn grootst. In de ‘Lage Landen’ maakten de Romeinen zo’n 400 jaar de dienst uit, van het midden van de eerste eeuw v.Chr. tot in de vierde eeuw n.Chr. en in Turkije bleef een Romeins Rijk zelfs tot het midden van de vijftiende eeuw gecontinueerd. (Meijer, 2011, pp.15-17). Aan hun uitbreidingen te zien kan men dus als karaktertrek toevoegen dat ze naast nieuwsgierig, inventief en praktisch nogal dominant dan wel oorlogszuchtig van aard waren. En wellicht is het daarom niet onterecht dat het eerste wat men tegenkomt op de tentoonstelling de afdeling ‘ars militaris’ is, over het innovatieve wapentuig van de Romeinen, waar bezoekers zich kunnen leegschieten met een ‘ballista’ in miniatuurvorm. In Heerlen vinden we een opgraving die beschouwd wordt als het best bewaard gebleven Romeinse gebouw van Nederland, de restanten van een Romeins badhuis (Toebosch, 04-04-2015). Een vondst die niet had misstaan tussen de luxueuze en technologisch vernuftige artefacten van High Tech Romeinen, ware het niet dat je een geheel badhuis niet even verplaatst. Een miniatuur ontbrak echter niet. Omdat het om zo’n groot en uitzonderlijk artefact gaat, heeft men er in Heerlen in 1977
11
een museum omheen gebouwd. Je kunt er via een grote loopbrug over de opgraving over heen lopen. Met lasers worden de verschillende bouwdelen aangewezen en via animaties ontstaat er een beeld van het badhuis in zijn volle glorie. De loopbrug eindigt in een museumzaal met vaste opstelling. In 2012 werd deze ruimte voorzien van een nieuwe vaste opstelling, onder leiding van archeologe en conservatrice Karen Jeneson. Ondanks het feit dat het museum bestaat vanwege- en letterlijk om het luxe Romeinse badhuis heen is gebouwd, heeft de conservatrice er toch voor gekozen om de eenvoudige Romeinse boer samen met inheemse bevolking een prominente plaats te geven in de opstelling. Opvallend is ook dat er in de zaalteksten consequent gesproken wordt van ‘veroveraars’ wanneer het over de Romeinen in Nederland gaat. Er wordt nog een stapje verder gegaan, want er is bij binnenkomst zelfs ruimte voor de vraag naar “Massamoord?”. Een relevante vraag voor de lokale geschiedenis, waar zich het afgestrafte Eburoonse volk zou hebben bevonden. Museale overwegingen. De urgentie van de bovenstaande vraag, waarop overigens geen antwoord wordt gegeven, gaat dieper dan het bevredigen van een lokaal sentiment. Het is ook een vraag naar wat er voor nodig is om een dominerende cultuur te laten floreren, zoals in Limburg bijvoorbeeld het ontstaan van een Romeins ‘villa-landschap’. Jeneson zelf schrijft haar keuzes om het lokale volk te laten spreken, vooral toe aan haar antropologische benadering van archeologie waarbij in de eerste plaats de mens telt, tegenover een ‘klassieke’ benadering van de archeologie waar het in de eerste plaats draait om het artefact. (Jeneson geïnterviewd door Lemaire, 03-06-2015). Op de tweede plaats is er van Jenesons zijde een bewust zijn van de invasieve schaduwkant van de Romeinse cultuur die West-Europa meester werd. Ondanks het fundament van het museum, het badhuis, een luxe en technologisch geavanceerd artefact, schrikt het museum er niet voor terug de bezoeker te confronteren met een dilemma en bovenal de gewone menselijke maat van de Romeinse beschaving weer te geven. De tentoonstelling staat namelijk in het teken van het leven in Limburg ten tijde van de Romeinen. Een van de belangrijkste wapenfeiten van de archeologe en conservatrice, is haar onderzoek naar het Limburgs Villa Landschap, waarin enerzijds de dichtheid aan villa bebouwing wordt bevestigd, maar anderzijds het beeld van weelderige plattelands paleizen ontkracht wordt. Het waren overwegend ‘working farms’ zoals zij het zelf typeert. (Jeneson geïnterviewd door Lemaire, 03-06-2015). De tentoonstelling High Tech Romeinen ging over de innovatiedrift van de Romeinen. Om jonge, en oudere, bezoekers bewust te maken van de technologisch-materialistische erfenis van de Romeinse cultuur. Andere volken, of de keerzijdes van hun beschavingswerk kwamen niet aan bod. “We hebben het onderwerp van de presentatie van High Tech Romeinen scherp afgebakend om de tentoonstelling zo duidelijk mogelijk te maken voor de doelgroep (gezinnen). Maatschappelijke 12
onderwerpen, politieke achtergronden etc. hebben we daarom achterwege gelaten”, vertelt Odette Straten die deel maakte van het team (Straten geïnterviewd door Lemaire, 16-06-2015). De verheldering van museale boodschappen is een beweging die veel om ons heen te zien is. Bijgevolg ontstaat er een vereenvoudiging, de geschiedenis is namelijk zelden eenduidig en zonder wetenschappelijke of morele dillema’s. Een gegeven dat ook zeker leeft in de museumwereld en soms een ware hoofdbreker kan vormen. Zo vertelt een stafmedewerker van het Gallo Romeins Museum in Tongeren aan de vooravond van een grote verbouwing in 2005: “het verhaal dat we nu vertellen is wat te eenvoudig en te eenzijdig. (…) Vandaag laten we heel wat wetenschappelijke discussies gewoonweg achterwege. In het nieuwe museum zullen we veel meer nuanceren en verschillende inzichten bieden. Niet constant, want dan wordt de bezoeker gek.” (Distelmans, P. geïnterviewd door/in Gielen, P. 2007). De belangrijkste reden van de vereenvoudigingsslag ligt waarschijnlijk in het zo toegankelijk mogelijk maken van musea, in een poging tot het behalen van grotere bezoekersaantallen. Een ‘kwantificering’ die al jaren tot veel discussie leidt in de museumwereld en erfgoed sector (HooperGreenhill, 1988, p. 213; Gielen, 2007, p. 170). De druk voor instellingen in cultuur, erfgoed en zelfs wetenschap, loopt steeds hoger op om zichzelf te verantwoorden in getallen voor het verkrijgen van een gesubsidieerd bestaansrecht. Een mogelijk bijkomend effect hiervan is dat kinderen een almaar voornamere doelgroep zijn geworden voor het museum. Hoewel het geen cent af doet aan de goede zaak om jonge mensen te betrekken bij cultuur, maken de vele schoolklassen die voor de poort van het museum verschijnen een groot verschil wanneer het op getallen aankomt. Een verschuiving in doelgroep die de vereenvoudiging ongetwijfeld aandrijft. De medewerkster van het Valkhof Museum signaleert echter een trend waarbij er wordt gekeken om tentoonstellingen te maken voor het hele gezin, dus ook ouders. Dit gegeven diende tevens als uitgangspunt voor High Tech Romeinen. De gekozen technische objecten moesten daarbij omgezet kunnen worden in een hands-on exhibit die te bedienen zou zijn door kinderen vanaf vier jaar (Straten geïnterviewd door Lemaire, 16-06-2015). Ongeacht welke doelgroep afbakening of verbreding men zich oplegt, is het de vraag of het nodig of goed is om in te leveren aan inhoud? Inhoud is wellicht niet het woord dat de juiste lading dekt. Het zijn eerder zaken die te maken hebben met de ambiguïteit van geschiedenis waaraan nagenoeg geen historisch verhaal ontsnapt, en dus een waardevol deel zou kunnen zijn van de ‘boodschap’ die men wil overbrengen. Het kader voor deze ambiguïteit wordt gevonden in context. Van de context van een vondst, zoals die van de Gundestrup ketel die leidt tot wetenschappelijke discussie en twijfel, tot de grootschalige slavenarbeid die kwam kijken bij het geavanceerde Romeinse Rijk. 13
De overwinnaar schrijft de geschiedenis. Als één ding duidelijk is geworden, is het dat tentoonstellingen maken, keuzes maken is. Wanneer ik terugdenk aan de achtergrondkennis over de Romeinse tijd van mijn grootvader, mezelf of zelfs die van mijn voormalige docent filosofie, durf ik echter te beweren dat die slechts in beperkte mate gevormd werd door het aantal bezochte tentoonstellingen. De Groningse onderzoeker P. Gielen deed onderzoek naar het functioneren van musea en erfgoedinstellingen, onder titel De onbereikbare binnenkant van het verleden en is overigens pessimistisch als het gaat om doelgroepdefiniëring en daarmee meer mensen naar het museum te krijgen om iets te leren. Hij stelt in lijvige woorden zijn vertrouwen “in het onderwijs waar via secundaire socialisatie toch enig cultureel kapitaal kan worden bijgebracht” (2007, pp. 171172). Maar er zijn meerdere verklaringen mogelijk waarom de inheemse bevolking het onderspit moet delven tegenover de Romeinen in onze collectieve geschiedenis, alvorens we bij het onderwijs komen. De meest voor de hand liggende oorzaak, maar daardoor niet minder waar, ligt in het cliché dat de overwinnaar de geschiedenis schrijft. De oorlogsverslagen van Julius Caesar alsook memoires van zijn adoptiezoon, de eerste keizer Augustus, maken deel uit van de belangrijkste bronnen over de West Europese volken en de Romeinse tijd. Andere klassieke bronnen van grote invloed die iets vertellen over de volken in het Westen, zijn bijvoorbeeld Tacitus en Plinius. Het cliché van de geschiedenis schrijvende overwinnaar gaat in dit geval extra op, omdat de overwonnen volkeren nauwelijks aan schrijven deden. De Kelten hadden een merendeels orale cultuur. Hun geestelijk leiders, getypeerd als de druïden, zorgden voor de mondelinge overdracht van kennis. Er zijn slechts enkele vondsten bekend, zoals een astrologische kalender en een verwijzing in het werk van Caesar, waaruit blijkt dat Kelten zich het Griekse en Latijnse schrift meester hadden gemaakt, naast sporadisch aangetroffen alternatieve schriften (Clerinx, 2005, pp.58-59; Caesar [Katwijk-Knapp, van. 1971] I. 28.5; Jones, 2006). Gelukkig zijn er tal van materiële artefacten waarmee we toch een geschiedenis kunnen schetsen van de Keltisch-Germaanse cultuur. Maar hier ligt een etymologische valkuil op ons te wachten. Dé geschiedenis begint traditiegetrouw bij het geschreven woord. Wat betekent dat de Westerse geschiedenis begint in de Klassieke wereld, bij de Grieken en Romeinen. Wat er daarvoor gebeurde noemen we de ‘pre-historie’. Een misleidende en gedateerde terminologie. Want met dit ene woord, kan het merendeel van de menselijke geschiedenis als één kluwen worden weggeschreven. Honderdduizenden jaren geschiedenis tegenover enkele duizenden jaren. Het leidt er tevens toe dat culturen die naast culturen bestonden als de Romeinse met geschreven woord, toch in de nevelen van de prehistorie verdwijnen.
14
Gat in de geschiedenis. “Met de komst van de Romeinen eindigde onze prehistorie” (Memo, 2006, p. 42)7. Die ‘kluwen’ geschiedenis zien we terug in één van de meest vormende elementen van onze algemene kennis over geschiedenis, namelijk het deel dat we op school in onze jeugd en kinderjaren leren. Bij het bekijken van de lesmethodes van een drietal uitgevers, wat neerkomt op een tiental schoolboeken uit de periode 1982 [1978] tot 2014 [2012], voor de basisvorming tot bovenbouw VWO, blijken zij zonder enige uitzondering een sprong te maken van de prehistorie (tot plusminus 3000 v.Chr.) naar de Romeinse tijd, wanneer het de geschiedenis van onze gewesten betreft8. De heersende indeling is ongeveer deze: ‘Prehistorie’ ; ‘Het Oude Egypte’; ‘Grieken en Romeinen’ ; ‘Middeleeuwen’, enz. De prehistorie beslaat in de regel de overgang van nomadische volken naar boeren gemeenschappen, zo’n 10.000 jaar v.Chr. tot 3000 v.Chr. Daarna worden de lage landen verlaten om pas weer rond 57 v.Chr. vanuit het Mediterrane Zuiden met de Romeinen terug te keren in onze drassige rivierendelta. Wat er op neerkomt dat we grootgebracht worden met een gat van een kleine 3000 jaar in onze collectieve geschiedenis. Sommige basisboeken slaan de prehistorie in zijn geheel over en hebben de Grieks-Romeinse cultuur als startpunt van de geschiedenis (Memo, basisboek VWO, 1999; Sprekend Verleden, handboek 4 havo, 1998). Hoe zit het dan met de Keltisch-Germaanse cultuur wanneer de Romeinse tijd aan bod komt? De aandacht voor de al aanwezige culturen is eveneens in alle bestudeerde boeken ongeveer gelijk en concentreert zich in één paragraaf onder de titel ‘Romanisering’. Een uitschieter vormt Feniks, geschiedenis voor de bovenbouw Havo (2014 [2012]), waar op drie plekken in woord en beeld duidelijk gewag wordt gemaakt van al aanwezige en door de Romeinen onderworpen culturen (pp. 43, 47-48 & 62). Het boek Memo, geschiedenis voor de tweede fase, basisboek VWO, laat de inheems West-Europese culturen geheel buiten beschouwing, lijkt het. Wanneer het boek bij de Gouden Eeuw is beland en de vorming van een Republiek aan bod komt, worden ‘de Bataven’ ten tonele gevoerd: “Het was een mythe, want de nazaten van de Bataven bevonden zich nog eerder in Duitsland dan in Nederland en zo beschaafd waren ze nu ook weer niet” (1999, p.143). Gemiddeld zou men toch kunnen zeggen dat anderhalve pagina is vrijgemaakt voor de te Romaniseren volkeren. In het boek Sprekend Verleden, Een geschiedenis van de wereld is daarvan 1 pagina gevuld met stripfiguren uit Asterix en Obelix, ten overstaande van 50 pagina’s Romeinse 7
Er is bij de bronvermelding naar schoolboeken gekozen voor de titel van de methode en jaartal i.p.v. auteurs, deze zijn terug te vinden in de volledige bronvermelding in de literatuurlijst onder ‘Schoolboeken’. 8 Voor het complete overzicht zie onder Bronnen: ‘Schoolboeken’.
15
geschiedenis of 90 pagina’s Klassieke Oudheid (1982 [1978]). De strippagina komt ook in een latere editie van Sprekend Verleden terug (1998) en ook de methode Memo (2013) laat de beeldvorming aan dezelfde karikaturen over. Concluderend. De bovenstaande voorbeelden geven slechts een dwarsdoorsnede. Zo veel lesmethodes zijn er in ons land echter niet, waardoor deze kleine greep een redelijk duidelijk beeld geeft van het aanbod. Bovendien worden er leerdoelen vanuit overheidswege vastgesteld, het betekent dat er weinig variatie zal voorkomen. Men kan bijgevolg niet alle gewicht bij de auteurs of uitgevers leggen, net zoals bij tentoonstellingsmakers, die om hele andere politieke en sociaaleconomische redenen zoeken naar een helder en eenvoudig verhaal. Een van de schoolboeken geeft terecht eenzelfde overweging op als waar tentoonstellingsmakers mee jongleren: je kan nu eenmaal niet alles aan bod laten komen (Sprekend Verleden, 1998, p. 6). Het aanstippen van wat naar mijn idee een blinde vlek in de collectieve geschiedenis vormt, doe ik niet omdat ik als een gebeten hond een ‘zuivere’ nationale identiteit of geschiedenis wil promoten. Het belang ligt hem vooral denk ik in de mogelijkheid die een breed publiek ontnomen wordt om de geschiedenis op een symmetrische manier tot zich te nemen. Met de beste bedoeling wordt het grote publiek - gechargeerd gezegd - ‘dom’ gehouden, voor het creëren van eenduidige verhaallijnen zonder al te veel (morele) dilemma’s. Een vreemd gegeven eigenlijk, want ligt daar niet de basis van elk ‘goed’ verhaal? Van de antieke Prometheus tot bazige konijntjes in prentenboeken en tot puberende tovenaars, zij worden allen geconfronteerd met een dilemma. In de geschiedenis van de mens is het niet veel anders, het maakt haar alleen maar boeiender en persoonlijker. Ondanks dat ik mij bewust ben van de gewichtige en misschien zelfs clichématige klank van statements als de volgende, schuilen er gevaren in eenzijdige historische beeldvorming. Hoe vaak wordt geschiedenis niet voor een politiek karretje gespannen? We hoeven bijvoorbeeld maar te denken aan een VOC evocerende Jan Peter Balkenende, in de hoop op meer economische daadkracht van zijn volk. Iets wat hem duur kwam te staan, omdat de schaduwkanten van onze koloniale expansietijd goed in het collectief geheugen zijn ingebed9. Naast dat geschiedenis gewoon plezierig mag zijn, zoeken we haar relevantie in het feit dat zij als een richtingaanwijzer voor het heden kan zijn, van een persoonlijk verleden tot nationale dwalingen die we als collectief in de toekomst proberen te mijden. Een inzicht dat eveneens terug te vinden is in de inleidingen van onze schoolboeken. Wanneer wij ons er bewust van zijn dat de Romeinse cultuur zich hier heeft kunnen vestigen door het onderwerpen van andere volkeren, ver van hun Rome, kunnen we ons er ook bewust van
9
Het fragment uit een Kamerdebat van 2006 is terug te zien via Youtube ( https://www.youtube.com/watch?v=mBN8xJby2b8 ).
16
zijn dat er al een andere cultuur was. Het schrijven over Romeinen in West Europa zonder Kelten of Germanen, is als het schrijven over cowboys zonder Indianen. Het is belangrijk om te weten dat de Romeinen hier als bezetters of veroveraars waren om te oordelen over typeringen als ‘brengers van beschaving’ of zelfs ‘vredestichters’. Een belang dat hopelijk ook uit volgende hoofdstukken zal blijken.
17
Materiële idealen. “They have taken everything we had! And not just from us, from our fathers, and our fathers’ fathers!” “And from our fathers-fathers’ fathers, and from our fathers-fathers-fathers’ fathers!” (…) “And what have they ever given us in return?” Een groepje Joodse vrijheidsstrijders kijkt elkaar versuft aan: “The aquaduct?” Ze hebben zich verzameld in een herberg in een van de suburbs van Jeruzalem en beramen een ontvoering op de vrouw van de keizer, met als doel “to dismantle the entire apparatus of the Roman imperialist state”. Hun vergadering dreigt echter serieuze vertraging op te lopen wanneer hun aanvoerder de opzwepende vraag in de groep gooit, wat de Romeinen ooit voor hun gedaan hebben nadat zij hen van alles berooid hebben? Eén voor één steekt een van de gemaskerde mannen voorzichtig zijn vinger omhoog met een suggestie, totdat de voorman hen afkapt: “All right, but apart from the sanitation, the medicine, education, wine, public order, irrigation, roads, the fresh water system and public health: whát have the Romans ever done for us?!” “Brought peace?” Het is een bekende scene uit de Monty Python film Life of Brian (1979), geschreven en geregisseerd door Terry Jones, die zo in een paar minuten een heel historisch dilemma samenvat. Het is eind jaren zeventig wanneer de film wordt gemaakt, en opstand tegen onderdrukking en alles wat te maken heeft met ordehandhaving zindert door de naoorlogse generatie, maar ondertussen hebben we vooral geleerd dat de Romeinen ons zo veel gebracht hebben. Het is een les die al lang gelezen wordt, van de bekende achttiende-eeuwse historicus Edward Gibbon10 tot de educatieve websites van nu. Je kunt daarbij verschillende accenten ontdekken, zoals het fundament van moderne regeringssystemen dat veelvuldig bediscussieerd is11, maar in het bovenstaande satirische voorbeeld voeren materialistische innovaties de boventoon, vergezeld van enkele ‘soft values’ met als kopstuk de ‘vrede’. De kracht van stereotyperingen in satire is dat zij niet uit de lucht gegrepen zijn. Het zijn
10
Gibbon schreef een invloedrijk boek over de Romeinse geschiedenis: The History of the Decline and Fall of the Roman Empire. (1776-1788). 11 Zie bijvoorbeeld Lessen in beschaving van Fik Meijer (2008), alsook het derde hoofdstuk van deze scriptie.
18
algemeen geaccepteerde beelden die handig tegenover elkaar worden uitgespeeld, en ons confronteren met de absurde situatie waarmee we te maken hebben. Je wil sympathiseren met de onderdrukte vrijheidsstrijders maar een beeld van Romeinen die allerlei innovaties gebracht hebben, houdt je tegen, en trekt het idee om in opstand te komen zelfs in het absurde. Dat dit krachtige beeld van Romeinen niet uit de lucht gegrepen is, toont bijvoorbeeld de volgende inleidende passage uit een Latijn-schoolboek, verschenen zo’n tien jaar voor de Monty Python film: “In het gehele grote rijk, van Schotland tot in de Sahara, van Portugal tot aan Mesopotamië, genoot men grote voorspoed. Voortreffelijke wegen - in het bouwen waarvan de Romeinen ongeëvenaarde meesters waren - werden door heel het rijk aangelegd. Het verkeer op deze wegen, tussen honderden belangrijke steden, waarvan vele uitmuntten door schoonheid van bouw en ligging, was druk, veilig en geriefelijk, oneindig veel beter dan de middeleeuwen ooit hebben gekend, en zoals pas na 1800 in de meeste landen van Europa weer mogelijk werd.” (Broos & Fernhout, 1967, p.15) De vooruitgang druipt van de pagina. De uitvinding van de Romeinse weg staat centraal. Hieraan wordt een voorstelling gekoppeld van een gezellige drukke boel op de wegen, die je van de ene mooie plaats naar de andere brachten. Een technologische innovatie wordt verbonden aan een wenselijk maatschappelijk beeld van ‘schoonheid’, ‘geriefelijkheid’ en ‘veiligheid’, waarmee de techniek een ideaal wordt. Eentje die misschien wel zwaarder weegt dan de ideële strijd van enkele vrijheidsstrijders? De rol van techniek en materiële welvaart is in de verbeelding van het Romeinse Rijk sterk gebleven. Hoewel het taalgebruik minder wollig is geworden, moeten we haar niet onderschatten en vindt zij ook een weg in andere moderne uitingen zoals websites, filmpjes en moderne interactieve tentoonstellingen. High Tech Romeinen. De thema’s van tentoonstellingen over de Romeinen die in de lage landen plaatsvinden, sluiten met regelmaat op deze veronderstelling aan. Bij Museum het Valkhof heeft ongeveer de helft van de tentoonstellingen die sinds 2000 plaatsvonden, gerelateerd aan de Romeinse oudheid, een thema gedragen binnen de gebieden van luxe en technologie12. De tentoonstelling High Tech Romeinen is hier een voorbeeld van. De tentoonstelling is opgedeeld in verschillende thema’s: Ars Militaris (Militair); Computare (rekenen); Ambachten; Architectuur; Aqua (water); Luxuria (Luxe); Machinae (machines); Communicatio (communicatie) en In Via (op weg). Overwegend ‘harde’ technologie, waarmee ik bedoel technologische ontwikkelingen die tastbaar zijn. Daarnaast is er ook aandacht voor 12
Zie bijlage 1.
19
technologie die niet zondermeer tastbaar is, zoals communicatie en rekenen. En er is tot slot aandacht voor ‘Luxe’ waarmee een connectie naar de hedendaagse ‘wellness’ wordt gemaakt. In taal en vormgeving worden duidelijke links opgezocht met een moderne maatschappij, die zich, zoals we de huidige maatschappij kennen, kenmerkt door rationalisme, productie/consumentisme en geavanceerde technologieën.
Fragment uit de tentoonstelling High Tech Romijnen, Mechelen (Foto: M. Lemaire, 2014)
Bij ‘Computare’ zien we in de grafische vormgeving hoe een Romeins telraam overloopt in een laptop. Een soortgelijke visuele versmelting is bij alle afdelingen te zien. Een vondst uit de Romeinse oudheid bestaande uit verschillende losse tandwielen, wordt gepresenteerd als een voorloper van de computer. Volgens onderzoekers maakten ze deel uit van een apparaat waarmee de standen van sterren en de zon berekend kon worden. In de hoofdtekst van Computare (B-tekst) wordt verteld hoe de Romeinen hun wereld opmaten, met de ‘hodometer’, ‘dioptra’, ‘chorobates’, ‘diptra’ en de ‘groma’, apparaten voor de berekening van afstanden, hoogtes en (rechte)hoeken. In de sectie van ‘architectuur’ zijn de vruchten van hun meet- en rekenkunde concreter:
20
“In alle provincies stichtten de Romeinen steden. Deze waren essentieel voor het bestuur van het rijk en voor de verspreiding van de cultuur. In nieuwe steden stonden de straten loodrecht op elkaar. Zo ontstonden rechthoekige bouwblokken. Hierop verrezen prachtige openbare gebouwen, tempels en huizen, meestal gebouwd van natuursteen en cement en verfraaid met materialen uit het hele rijk. De Romeinen waren meesters in het maken van boog- en gewelfconstructies. Zij waren bovendien de uitvinders van de koepel. In de bouw werd ook gebakken steen gebruikt, onder meer voor dakpannen. Metselaars en timmerlieden gebruikten meetinstrumenten die wij nu nog kennen.” De ordening van de leefwereld blijft van belang in de sectie ‘In Via’: “Alle provincies van het rijk waren met elkaar verbonden door een netwerk van wegen. Uit oogpunt van snelheid waren de wegen zoveel mogelijk kaarsrecht. Langs de wegen stonden mijlpalen waarop de afstand naar de volgende grote plaats was aangegeven. Vaak volgen moderne snelwegen nog steeds het Romeinse tracé (…)” Er wordt een beeld geschetst van een rationalistisch vormgegeven cultuur. De straten zijn ‘loodrecht’ net als de wegen waar ‘snelheid’ van belang is, die ‘kaarsrecht’ zijn geweest. Zij vormden een ‘netwerk’, mijlpalen gaven de positie van provincies en steden ten opzichte van elkaar aan in getallen. Door de indeling van de straten in de nieuwe steden ontstonden ‘rechthoekige bouwblokken’. Dit alles is vormgegeven met tal van meetinstrumenten, zoals genoemd in de omschrijving van Computare, bovendien zijn er in de bouw ‘meetinstrumenten die wij nu nog kennen’. De leefomgeving is opgemeten en opnieuw ingedeeld. De wilde natuur die we ons daarvoor voorstellen, is geordend en beschaafd door de Romeinse veroveraar13. Het ordenen en analyseren van onze leefomgeving lijkt tevens een essentieel deel van de moderne mens te zijn. Zijn samenleving wordt gekenmerkt door ‘moderne technologie’ wat zich vooral laat definiëren als een ongekende dichtheid van technologische toepassingen14. Aan de voet van deze technologische toepassingen ligt een analyseren van de leefwereld of ‘natuur’. Het is wat de Duitse filosoof Martin Heidegger het ‘ontbergen’ noemde (2014[1954]). Om de natuur c.q. leefomgeving te laten doen wat wij van haar verwachten, oftewel technologische toepassingen te
13
Ik zou ook willen zeggen ‘wilde volkeren’ naast de natuur, maar van andere volken is in deze tentoonstelling geen sprake. 14 In een eerder paper onderzocht ik de term ‘moderne technologie’ (Aan de hand van techniek. Over de relatie tussen mens en moderne technologie, 2012). Aan de hand van omschrijvingen van een aantal techniekhistorici en techniekfilosofen komt één kenmerkend aspect telkens naar voren in een wirwar van definities, namelijk een nieuwe intensiteit en dichtheid in de omgang met techniek. Mede hierdoor verlaat techniek het enkel instrumentele domein en wordt zij een veel bepalender onderdeel van ons wereldbeeld dan zij voorheen geweest is.
21
laten werken, moeten we haar eerst analyseren (blootleggen: ontbergen). Het is een vorm van kijken en denken die, door de veelheid van technologische toepassingen waarmee de huidige samenleving te maken heeft, het louter instrumentele domein van de techniek verlaten heeft. Het is hoe wij de wereld zien. Aan deze analytische en rationele manier van kijken ligt dus een utilistische houding ten grondslag: hoe kunnen we zo efficiënt mogelijk de wereld om ons heen in onze dienst zetten15. Een grondhouding die ook de Romeinen goed paste, zoals te zien is in de omschrijving van ‘Ambachten’: “Pottenbakkerijen waren vaak grote industriële bedrijven waar aardewerk bij duizenden werd gemaakt. Deze vergroting van de productie kwam op gang door standaardisering en nieuwe productiewijzen. Zo konden door het gebruik van mallen op grotere schaal luxeartikelen van glas, aardewerk en metaal worden gemaakt. (…) In deze passage waarin tevens het verlangen naar een connectie met de hedendaagse productie- en consumptiemaatschappij het scherpst naar voren komt, vindt niets minder dan een conceptuele verschuiving plaats van het traditionele ambacht naar massaproductie. Het gaat om ‘industriële bedrijven’ die aan ‘productie vergroting’ doen doormiddel van ‘standaardisering en nieuwe productiewijzen’ om ‘op grote schaal luxeartikelen’ te vervaardigen. Luxe en materialisme. Onlosmakelijk aan de beschrijving van productieverhoging, zoals we deze lezen bij de ‘Ambachten’, is het idee van materialisme of consumentisme. Onze huidige maatschappij is veelvuldig geduid als een ‘materialistische samenleving’ of een ‘consumptiemaatschappij’. We omgeven ons met een historisch ongekende hoeveelheid goederen, die de noodzakelijkheid met grote regelmaat ontstijgen en hebben bijvoorbeeld weinig nog te maken met de technologische artefacten die ons definiëren tot het ‘mängelwesen’ uit de filosofie van Arnold Gehlen: een wezen dat het zonder materiële hulpmiddelen niet ver zou schoppen in de strijd der soorten, bij gebrek aan uitzonderlijk gespecialiseerde organen of instincten (Verbeek, 2011, pp. 62, 67). Het zijn nu veelal ‘luxegoederen’ die wij verzamelen of gebruiken om ons leven een stuk aangenamer te maken (en voor sommigen misschien de moeite waard maken). Dit is een aandachtsgebied dat we veelvuldig terugzien in presentaties over de Romeinse geschiedenis, hetzij positief of negatief in het belichten van een decadente keerzijde16. In de tentoonstelling van High Tech Romeinen is ‘Luxe’ tevens een afdeling. Hier wordt in beeld en tekst een connectie gemaakt met de hedendaagse wellness; baden in een spa, jezelf mooi
15
Heidegger vervolgt in zijn Die Frage nach der Technik, met de term het ‘opvorderend ontbergen’, om het utilistische karakter van onze benadering van de natuur te benoemen. 16 Bekend is de verfilming van het verhaal van de decadente keizer Caligula (1979), een andere keizer die door zijn decadente levensstijl tot de verbeelding spreekt, is keizer Heliogabalus (Icks in Mols, Hekster, & Moorman, 2008, pp. 143 – 160) .
22
maken, of je onderscheiden met een geurende parfum. Met vondsten en reconstructies wordt de zorgvuldigheid waarmee sommige Romeinen hun ‘toilet’ beleefden uitgebeeld, er liggen allerlei instrumentjes voor de verzorging van de huid en je kan een kijkje nemen in een badhuis. Aansluitend hierop is er ook aandacht voor bijzondere eetgewoonten. Soms worden gehele tentoonstellingen geweid aan thema’s die verband houden met het luxueuze leven van de antieke tijd. Museum het Valkhof had in de afgelopen jaren naast High Tech Romeinen bijvoorbeeld de tentoonstellingen Luxe en Decadentie (2008) en Waarom Godinnen zo mooi zijn (2012) (over zowel liefde als cosmetische gebruiken uit de klassieke oudheid). De Ixea tentoonstelling van het Limburgs Museum die ik in de inleiding noemde, sluit tevens aan op thema’s als materialisme en luxe. De knipoog naar Ikea is een weinig verhullende verwijzing naar ons hedendaags consumenten gedrag, en hoewel ook eenvoudige huishoudelijke attributen te zien zijn, wanen we ons bij het doorlopen van de Ixea-showrooms toch vooral in luxe Romeinse villa’s. Alles wat er te zien is aan gereproduceerde artefacten en meubelstukken is overigens te koop. Een sterk concept waarmee anders ‘museaal vervreemde’ objecten die in een vitrine geplaatst worden, nu echte gebruiksvoorwerpen worden die je gewoon kan kopen en thuis gebruiken. “We wanted to make something everybody could identify with and still tell a story about the past”, vertelt de tentoonstellingsmaker en archeoloog Leo Verhart in een interview. Bovendien is het de conservator zijn streven om bij het maken van tentoonstellingen een bezoekersvriendelijke omgeving te creëren, die zo veel mogelijk het idee van een traditioneel museum loslaat: “It should rather feel like a shopping mall, a leisure centre or an amusement park.” Hoewel er voor bezoekers die geïnspireerd raken tot meer, ruimte is voor verdieping, kiest de conservator er uitgesproken voor om zich aan te passen aan de geest van de huidige tijd en de geschiedenis te verpakken naar de wens van de consument. (Linden, van der, 2011, IXEA in the Limburgs Museum by Leo Verhart.) Technologisch-materialistische geschiedschrijving en de actualiteit. Technologisch-materialisme is van oudsher een belangrijk aandachtspunt in de geschiedschrijving. “[T]ools and instruments are so intensely worldly objects that we can classify whole civilizations using them as criteria”, aldus Hannah Arendt (1958: 144, geciteerd in Wyatt, S. (2007) pp. 167-168). Het blijkt een traditioneel middel waarmee historici grip proberen te krijgen op het verleden, door deze aan de hand van technologische vindingen in te delen in tijdvakken. Volgens de techniekfilosoof Lewis Mumford komt deze traditie voort uit de archeologie en antropologie, die als eerste wetenschapsdisciplines technologische artefacten zijn gaan zien als cultuurbepalende elementen, mede vanwege het ontbreken van geschreven bronnen in de prehistorie en primitieve beschavingen. We zien dit terug in benamingen als ‘de steentijd’, ‘de ijzertijd’ en ‘bronstijd’ (Wyatt, 2007, pp.167-168). Toch is de
23
neiging om de geschiedenis op deze wijze te chronologiseren niet beperkt gebleven tot het ordenen van de prehistorie: “the linguistic habit persists of naming whole historical epochs and societies by their dominant technological artifacts. This habit can be witnessed frequently in museums, schoolbooks, and newspapers and on television and radio.” (Wyatt, 2007, p. 168). De in dit hoofdstuk genoemde voorbeelden tonen dat deze tendens ook voor de verbeelding van de Romeinse geschiedenis geldt. De Romeinse wereld wordt begrijpbaar gemaakt als een ‘High Tech’ samenleving en bij Ixea is een combinatie van de Romeinse villa en een modern woonwarenhuis, het vehikel waarmee de Romeinse geschiedenis wordt getransporteerd.
Persafbeelding voor de Ixea tentoonstelling (Limburgs Museum 2010).
24
De materialistische en technologische manier van presenteren lijkt in deze gevallen vooral te zijn gebruikt om een brug naar het heden te maken. We zagen dit onder meer in de vorm van presenteren. High Tech Romeinen gebruikte visuals waarin moderne high tech producten versmolten met objecten uit de Romeinse oudheid. Ixea maakte gebruik van visuals waarin moderne mensen gebruik maakten van de Romeinse spullen. In de inrichting waren bekende elementen uit het Ikea woonwarenhuis overgenomen zoals hoge rekken met dozen waarin zich de meubelstukken voor directe aankoop zouden bevinden. Bij de tentoonstelling van het Valkhof maakte een journalist eveneens een observatie die hem deed denken aan ‘s werelds grootste meubelconcern, je kon er “zo’n meubel in elkaar zetten alsof je ‘m net bij de Ikea hebt gehaald” (Ros, 2012, High Tech Romeinen). In taal werd er bij de presentaties gebruik gemaakt van ‘anachronismen’. Het inzetten van woorden die nog geen betekenis hadden in de oudheid maar wel duidelijke moderne connotaties hebben, zoals het meest naar voren kwam in de industriële beschrijving van ambachten. Tenslotte waren er ook de letterlijke verwijzingen naar producten en vindingen die wij nog steeds gebruiken en danken aan Romeinse beschavingsbrengers, zoals meetinstrumenten, weg tracés en (nog niet genoemde) houtverbindingen. Het verbinden van de geschiedenis met het heden heeft vele voordelen. Het is onder meer een didactisch middel om de aandacht te grijpen, geschiedenis makkelijker begrijpelijk te maken en het belangrijkste: het maakt de geschiedenis relevant voor nu. Je kunt je vervolgens de vraag stellen of geschiedschrijving niet juist een reflectie wordt van onze huidige samenleving en haar idealen? Dat dit in zekere maten onvermijdelijk is, is in de hedendaagse wetenschap algemeen geaccepteerd. Maar met deze bewustwording wordt ook geïndiceerd dat de maten waaronder wij ‘geschiedschrijvers’ lijden aan deze wetenschappelijke dwaling, veel beperkter is geworden ten aanzien van onze voorgangers. De negentiende-eeuwse natie-building in de geschiedschrijving is bijvoorbeeld iets wat ons nooit weer zal gebeuren, niet in die mate. Maar zoals gezegd hebben we bij de reflectie op deze geschiedschrijvers de luxe gehad dat we een heel eind verder in de tijd stonden, met, niet onbelangrijk, ingrijpende veranderingen die effect hadden op onze maatschappelijke zelfreflectie17. Maar hoe zal het zijn als we over vijftig of honderd jaar terugkijken? Zijn de ordenende kwaliteiten die we aanhalen van de Romeinse cultuurbrengers, alsook een zo efficiënt mogelijke productie en groeiend consumentisme, niet typische elementen die van belang zijn voor onze regeringsleiders en andere partijen van economische betekenis? Meten wij onze maten van beschaving niet juist nu aan de hand van onze 17
Het trauma van WOII maakte ons bewust van- en alert op alles wat te maken heeft met nationalisme. Volgens Herman Clerinx zijn mede hierdoor sommige hedendaagse archeologen minder geneigd hun vondsten toe te kennen aan etnische groepen en houden zij het bij de classificering ‘ijzertijd’ wanneer het om KeltoGermaanse vondsten gaat (2005, p.24).
25
technologische vooruitgang, als particulieren onder elkaar aan de hand van wie in het bezit is van de laatste smartphone en op mondiaal niveau wie als eerste een voetstap op de maan weet te verwezenlijken? Nog nooit eerder was onze samenleving zo doordrongen van technologie en technologisch denken. Techniekfilosofen doen heden ten dagen een pleidooi dat we “de gedachte moeten opgeven dat we soeverein zouden zijn ten opzichte van technologie”, techniek is een deel van wie wij zijn en een sturend element in onze maatschappij en mens-zijn (Verbeek, 2011, p.57). Volgens sommige filosofen zijn wij zelfs beland in een ‘post-humanistisch tijdperk’, er is sprake van een nieuwe mens door zijn dichte interactie met technologie18. We zien de wereld niet meer zoals we hem zagen, onze omgeving is geanalyseerd, onderzocht en berekend, we vergelijken ons denken graag met computers, de politiek baseert haar ethische overwegingen op berekeningen gemaakt door een rekenkamer en targets voor werk zijn gebaseerd op de constanten van machines. De proef op de som. Wanneer geschiedenis vanuit een bepaald perspectief geschreven zou zijn, dat aansluit op ons wereldbeeld en de wensbeelden over technologisch-materialisme, zou een terechte vraag zijn: wat klopt er van het beeld dat wordt gecreëerd? Is de kanonnade van cultuurelementen die we te danken hebben aan de Romeinen ook daadwerkelijk aan hen toe te schrijven? Afgezet tegen een schrale cultuur van barbaarse stammen, die techniek noch finesse in hun cultuur herbergden, en misschien wel blij zouden moeten zijn met de bezetting door een vreemde mogendheid. Er zou een team van archeologen en historici met verschillende oudheidkundige expertise gebieden voor nodig zijn, om alle vindingen en cultuurinnovaties die toegeschreven worden aan de Romeinse cultuurbrenger na te trekken. Een taak die tot mijn frustratie niet in mijn macht ligt. Maar evenmin kan ik in zijn geheel aan die vraag voorbij gaan. Gelukkig is dit geen unieke vraag en is hij op sommige plekken al eerder gesteld. Gek genoeg is het dezelfde schrijver waarmee dit hoofdstuk begon, die mij in het tweede deel op weg kan helpen: Terry Jones. Hij schreef en presenteerde in 2006 de documentaire reeks Terry Jones’ Barbians (BBC), een vierdelige serie die kritische vragen stelt over cultuurinnovaties toegeschreven aan de Romeinen, en het tijdperk probeert te belichten vanuit het standpunt van de inheemse volkeren. Alsof hij zich de taak heeft gesteld het lijstje van de verwarde vrijheidsstrijders nauwkeurig na te gaan en korte metten te maken met de ethische verwarring die dit opleverde. Stedenbouw, regeringsvormen, wegen, munten, kalenders, taal, handel, nijverheid, wetgeving, rechtspraak,
18
Een invloedrijk werk op dit gebied is A Cyborg Manifesto van Donna Harraway (1985/1991), die verlossing ziet voor onderdrukte groepen in het nieuwe mens-zijn als gevolg van onze dichte technologische interactie. Een andere belangrijke denkster op dit gebied is bijvoorbeeld Catherine Hayles.
26
emancipatie, het passeert allemaal de revue. De conclusies die Jones samen met archeologen en historici trekt, zijn onthutsend en zetten het geijkte beeld op zijn kop. Zo pakt hij bijvoorbeeld de befaamde Romeinse wegen aan: “The one thing everybody knows about Romans is that they were the world’s first great road builders. It’s a historical fact! Well so much for historical facts…”, sneert de presentator en toont een Keltische verharde weg daterend uit de ijzertijd, lang voor de Romeinse wegen in West Europa. Het is een weg die bekend staat als de Corlea Trackway (Ierland), opgegraven begin jaren tachtig onder leiding van Prof. Barry Raftery. Oud nieuws in feite dus, maar het gegeven dat de Romeinen geen unieke wegenbouwers waren, is nog lang niet doorgedrongen tot het grote publiek of sommige geschiedenismakers. Wat niet bepaald meewerkt is dat er maar weinig van deze voorbeelden bekend zijn. De documentaire noemt nog een identieke weg met dezelfde datering in Duitsland, hetgeen wel een interessante spreiding van deze technische kennis zou betekenen. Beetje bij beetje echter duiken er nieuwe sporen op van preRomeinse verharde wegen, of worden dateringen herzien, zoals bij een opgraving in Engeland, nabij de plaats Shropshire waar een vermeende Romeinse verharde weg nu ruim honderd jaar eerder gedateerd wordt (Ellicott, 2011). Terry Jones schrijft deze schaarste toe aan wat ik schertsend de ‘gründlichkeit’ van Caesars beschavingswerk noemde, wanneer hij tuurt over de ruïnes van de Keltische stad Alesia en niets anders ziet dan de resten van Romeinse gebouwen. Julius Caesar windt er in zijn boek geen doekjes om dat hij in staat is alles te vernietigen wat zich niet in dienst wil stellen van het Romeinse volk19. Alesia, waar zich kort het hart van de opstand tegen de Romeinen bevond, werd omsingeld, ingenomen en het merendeel van de mensen die niet verhongerd of gedood waren, werd als slaaf gedeporteerd20 (Caesar [Katwijk-Knapp, van], VII. 89.2). Boven op de Keltische bouwwerken werden nieuwe Romeinse gebouwen geplaatst, zo wordt de geschiedenis niet alleen in woorden door de overwinnaar geschreven maar ook in zijn materiële artefacten. Wat Caesar overigens wel beschrijft maar gek genoeg nooit echt voet aan de grond heeft gekregen in historische producties, is dat de Kelten hun eigen steden hadden. Keer op keer komen deze plaatsen terug in zijn verslag als plekken waar de vijand zich verschanste of plaatsen waar Caesar van afhankelijk is om bij op de poort te kloppen en zijn rondtrekkende leger te voorzien van proviand. De documentaire toont de Gallische stad Bribracte (Mont Beuvraix, Fankrijk) om dit te illustreren. Op deze heuvel die er honderden jaren verlaten bij heeft gelegen, is men inmiddels door
19
Op meerdere plaatsten in de Commentarii de bello Gallico beschrijft Caesar zijn vergeldingsacties als antwoord op tegenstand en opstand. Een volk wat naar zijn zeggen volledig vernietigd werd, waren de Eburonen die in het volgende hoofdstuk aan bod zullen komen. 20 Caesar beschrijft niet om hoeveel gevangenen het precies gaat. Wel schrijft hij dat elke soldaat van zijn leger één man cadeau krijgt, bij wijze van oorlogsbuit. Dit waren ongeveer 40.000 soldaten. Van de overige krijgsgevangen worden er later 20.000 teruggegeven (Caesar [Katwijk-Knapp, van], VII. 89.2).
27
de Romeinse resten heen gegraven en komen de restanten van de Keltische stad weer aan het licht. Tussen de bossen is naast de opgravingen een museum verrezen dat zeer de moeite waard is, maar minstens zo indrukwekkend is de reconstructie van een deel van de stadsmuur met een van de toegangspoorten. Muren, zoals Jones het beschrijft, die er niet waren om enkele eenvoudige boeren te beschermen, maar om de rijkdom van een florerende stad te verdedigen.
Een deel van de gereconstrueerde muren van Bribracte, Mont Beuvraix (Foto: M. Lemaire, 2010).
Het brengt Jones bij een van de meest enerverende punten van het eerste deel in de serie, die vooral in het teken staat van de veroveringen van Caesar: het is de rijkdom van de Keltische volkeren, om precies te zijn hun goudproductie, die Caesar verleidde tot zijn invasie. Zo’n vierhonderd preRomeinse goudmijnen zijn inmiddels, verspreid over West-Europa, door archeologen in kaart gebracht. Lange tijd werd er vanuit gegaan dat de Kelten enkel aan hun goud kwamen door ruilhandel met andere volken. Jones slaat de ‘Romeino-fielen’ opnieuw om de oren, wanneer hij een gouden Keltische munt met een afbeelding van de leider van de Gallische opstand, Vercingetorix, vergelijkt met Romeinse gouden munten uit dezelfde tijd: “if we compare it to Roman gold coins of the period, something strikes us immediately: there aren’t any.” Pas na de invasie werden er in Rome weer gouden munten geslagen. (Jones, 2006).
28
Gek genoeg lezen we nog vaak een heel ander verhaal. Neem bijvoorbeeld de website www.entoen.nu. De site is bedoeld voor iedereen die zich wil verdiepen in de Nederlandse geschiedenis, maar in het bijzonder voor leerlingen en docenten van het midden- en bovenbouw basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Entoen.nu is een voortvloeisel van het nationale initiatief om te komen tot een Nederlands geschiedeniscanon. Een omstreden onderneming, want elke provincie, historicus enzovoorts, had zo zijn eigen visie op wat behoort tot de vijftig belangrijkste ijkpunten in de Nederlandse geschiedenis21. Sinds 2010 is de canon van Nederland opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs en de onderbouw voortgezet onderwijs (www.entoen.nu, 2006 [2014], Over entoen.nu). Wanneer we ons op de site verdiepen in de Romeinse tijd vinden we bij een van de prachtige schoolprenten van J. H. Isings, die op zichzelf al geschiedenis zijn, het volgende bijschrift: “De Romeinen brachten veel spullen die de Germanen niet kenden. Zo namen ze vruchten mee uit Zuid-Europa, zoals perziken, vijgen en druiven. Maar ook kippen. Nieuw voor de Germanen waren ook spiegels, messen, lepels en glas. Om al die spullen te betalen gebruikten de Romeinen geld. Dat was ook nieuw voor de Germanen.” (www.entoen.nu, 2006 [2014], Schoolplaat Romeinse legerplaats aan de Rijnmond (Valkenburg). In dit bijschrift uit 2006 (respectievelijk 2014) wordt geclaimd dat de inheemse barbaren van Nederland inderdaad geen geld kenden. In België en Nederland zijn echter verschillende KeltischGermaanse muntschatten gevonden die geslagen zijn voor de komst van de Romeinen. Met name in Belgisch en Nederlands Limburg en in het Betuwe gebied, respectievelijk Eburoons en Bataafs gebied. De meest recente vondst was die van Amby nabij Maastricht, met maar liefst 39 gouden munten of ‘staters’ zoals ze genoemd worden, die toegeschreven zijn aan de Eburonen - een volgens Caesar Germaanse stam22 - en 77 zilveren Rijnlandse munten zogenaamde ‘regenboogschoteltjes’ (Dijkman & Roymans, 2010, p.18). Munten van verschillende types en oorsprong worden op diverse plaatsen gevonden. Zo wordt de goudstater van het type ‘scheers 31’, die toegeschreven is aan de Eburonen, aangetroffen in een gebied van midden België tot aan de Rijn in Zuidoost-Nederland en het Duitse Nederrijngebied (Dijkman & Roymans, 2010, p.21). Nieuwe vondsten geven aanleiding tot 21
De canon werd samengesteld door een commissie onder leiding van Frits van Oostrom. Vrijwel meteen bij het verschijnen van de uit vijftig vensters bestaande canon, barstte de discussie opnieuw los, met name in de politiek waarin de Christelijke partijen pleitten voor meer discussie over de inhoud naar aanleiding van het ontbreken van ‘het poldermodel’ (Trouw, 09-02-2008, De geschiedeniscanon invoeren op alle scholen is nog geen dictaat). De gelaagdheid van de discussie, zichtbaar in de verschillende betrokken partijen en argumenten, is terug te lezen in een artikel van H. Kurstjens, Nederlandse geschiedeniscanon: een discussie zonder eind?! (21-05-2007). Een discussie die nog steeds voortschrijdt op de canon-site zelf: http://www.entoen.nu/forum.aspx. 22 Over de etnische achtergrond van de Eburonen heerst nog debat (Clerinx, 2005, pp. 64-65). Caesar betiteld ze in het begin van zijn verslag echter als Germanen (Caesar, [Katwijk-Knapp, van], II. 3.3.).
29
nieuw onderzoek waarin zowel nieuwe als soms oude theorieën worden bevestigd. Een vermeend verband tussen de muntendepots en de veldtochten van Caesar lijkt door preciezere datering verder bevestigd. Maar ook is opnieuw vast komen te staan dat veel van de gevonden munten niet ná Caesars inval zijn geslagen, maar kort- of sommigen langere tijd daarvoor (Dijkman & Roymans, 2010, p.31). Muntgebruik was dus niet nieuw voor deze volken en hun uitwisseling van munten bevestigt ook dat er onderling betaald werd met munten. Waarschijnlijk voor dezelfde zaken als dat Romeinen het leeuwendeel van hun geld gebruikten, om legers te bekostigen23. Het oorspronkelijke bijschrift bij de schoolplaat uit 195324, onthoudt zich wijselijk van claims die eerder positivistisch dan historisch blijken te zijn en is daarmee oneerbiedig gezegd minder gedateerd dan de website. Er bestond al lange tijd een goede handel tussen de Mediterrane volkeren en de Keltische en Germaanse volken die meer naar het Noorden woonden, dus wat men wel en niet precies kende is moeilijk te zeggen. Men gaat daarbij bij voorkeur af op de archeologische vondsten. De genoemde spiegels vallen op het moment nog in een soort zelfde categorie als de wegenbouw. Uit Engeland zijn zo’n zestig spiegels uit de IJzertijd bekend, voornamelijk vervaardigd uit brons (British Museum, n.b., Iron Age Mirrors). Op het vaste land vinden we ze nauwelijks terug. In Nijmegen is een exemplaar gevonden dat vermoedelijk door een Bataafse soldaat uit Engeland is meegenomen en in zijn graf is bijgeplaatst. Hij gaf de voorkeur aan een Keltische spiegel in plaats van een Romeinse, voor zijn reis door het hiernamaals (British Museum, n.b., Decorated bronze mirror; Livius.org, 2008, Nijmegen:Finds). De gesuggereerde onbekendheid van messen spant wat mij betreft de kroon en roept komische beelden bij me op van barbaren die onbeholpen een stukje vlees proberen te snijden met het uiteinde van hun lans. Of zouden ze wellicht nog primitiever zijn geweest dan hun voorouders uit de steentijd, die tenslotte al stenen messen hadden, en hun voedsel uitsluitend met blote handen en opgetrokken bovenlip te lijf gaan? Zou een volk, een ieder welk, dat honderden jaren de smeedkunst beheerst, dan niet op het idee komen om zijn stenen mes te vervangen door een metalen, totdat er een Romein over zijn stoep flaneert? Natuurlijk niet, en een snelle blik in een naslagwerk of op een website als die van het Rijksmuseum voor Oudheden tonen diverse prehistorische messen uit de bronstijd en ijzertijd 25. 23
Caesar maakt in zijn verslag melding dat volken van de Belgae en Eburonen vermoedelijk Germanen inhuurden (Caesar [Katwijk-Knapp, van. 1971] V. 26.4), recent onderzoek naar verschillende KeltischGermaanse muntschatten in de lage landen bevestigt het vermoeden door de contextualisering van vindplaatsen en preciezere datering (Creemers & Roymans, 2012, p.21). 24 De oorspronkelijke schoolplaten waren voorzien van een ‘handleiding’ met informatie over wat er te zien was op de plaat. Deze tekst is onder andere terug te lezen via: http://historywallcharts.eu/view/romeinselegerplaats-aan-de-rijnmond.-valkenburg 25 Via http://www.rmo.nl/collectie/zoeken kan men met de term ‘mes’ bijvoorbeeld aangevuld met tijdsperiode ‘prehistorie’ enkele voorbeelden bekijken van inheemse pre-Romeinse messen vervaardigd uit metaal/brons.
30
Wanneer we een website als entoen.nu kritisch beschouwen, lijken deze twijfels misschien logisch, maar wanneer stellen wij ons deze vragen, als leerling of docent, of als gemiddelde bezoeker bij het bekijken of lezen van een website, boek of tentoonstelling? Concluderend. Met de laatste vraagstelling heb ik niet willen beweren dat wij een eindeloze stroom van Romeinse lariekoek toegediend krijgen. De tentoonstelling High Tech Romeinen bijvoorbeeld, is tot stand gekomen aan de hand van grondig onderzoek, getuige ook de publicatie waarmee de tentoonstelling vergezeld ging (Cech, [2010] 2011). De vondsten en beschrijvingen laten zien dat de Romeinen hun materiële cultuur tot volledige ontplooiing hebben gebracht. Bovendien blijkt er een traditie te zijn in het beschrijven van de geschiedenis aan de hand van technologisch-materialistische artefacten. Niet in de laatste plaats geldt dit natuurlijk voor musea, die bestaan bij de gratie van hun collecties. Maar de voorbeelden tonen ons wel dat we op onze hoede moeten zijn. Er wordt nog steeds op plekken een wenselijk verhaal in stand gehouden of gecreëerd. Of deze drang voortkomt uit een weerspiegeling van onze eigen tijd is moeilijk hard te maken, maar er zijn parallellen te zien. De Romeinen zijn historische archetypen voor ons, voor hun efficiëntie, rationalisme, technologische kunnen en de materiële welvaart die dit met zich meebracht. Waardes die vandaag de dag van de grootste betekenis zijn. Caesar zelf pronkte er al een eind mee weg, over de snelheid waarmee hij bruggen bouwde, belegeringswerken liet construeren en de kampen die hij op geordende wijze in no-time uit de grond stampte. Op enig moment schrijft hij, dat zijn vijanden er van overtuigd waren dat de “Romeinen met hulp van de goden oorlog voerden, omdat ze zulke grote machines zo snel konden voortbewegen”, om nog maar eens het verschil tussen de primitieve barbaren en het gesofisticeerde Romeinse volk aan te stippen (Caesar [Katwijk-Knapp, van. 1971] II. 29.5). Het zijn prestaties als deze die geschiedenismakers uitlichten in hun presentaties. We zien hoe er orde gecreëerd wordt, steden ontstaan, flats worden gebouwd, stadiums, indrukwekkende waterwerken, verharde wegen worden aangelegd of zelfs de verre voorvader van een computer in elkaar wordt gezet. Maar zoals bleek uit een korte steekproef zijn zij niet in al deze zaken uniek of klopt het geschetste beeld gewoon weg niet, zeker met de huidige kennis van zaken. Des te belangrijker worden vraagstellingen naar de toegekende technologisch–materialistische innovaties van de Romeinen, als we ons bewust zijn van de ethische en ideële connotaties die ermee gepaard gaan, zoals die vermeende vrede.
31
Een politieke droom. Een brede Romein, gehuld in een harnas dat de vormen van zijn gespierde torso benadrukt, loopt door het ochtenddauw. Hij werpt een vertederende blik naar een roodborstje. De Romein is een officier zo te zien. Zijn soldaten groeten hem met een buiging, soms alleen een glimlach die wederzijds respect verraadt. “One last battle for a chance of peace in the Roman empire,” mijmert de officier. Een geoliede oorlogsmachine van speerwerpers, katapulten, vloeibare explosieven en soldaten in strakke formaties komt langzaam op gang en maakt een einde aan de horde brullende barbaren tegenover hen. Een overwinning zoals de Romeinen er vele gemaakt zullen hebben, maar de Caesar, Marcus Aurelius, is niet tevreden en maakt een zorgelijke indruk op zijn officier Maximus die net van het slagveld terugkeert. De twee raken verwikkeld in een gesprek over de nobele zaak van de Romeinen tegenover het geweld en de corruptie aan de andere zijde: “Why are we here?”, legt Marcus Aurelius aan Maximus voor. “For the glory of the Empire, sire.” “Ah yes. You see that map Maximus? That is the world which I created. For 25 years I’ve conquered spilled blood, expended the empire. Since I became Caesar I’ve known four years without war. Four years of peace, in twenty, and for what?” (…) “5000 of my men are out there in the freezing mud. 3000 are bloody and wounded, 2000 will never leave this place. (…) They fought for you! And for Rome…” “What is Rome, Maximus?” “I’ve seen much of the rest of the world. It’s brutal and cruel and dark; Rome is the light!” “Yet you have never been there. You have not seen what it has become. I am dying Maximus. When a man sees his end, he wants to know if there was some purpose to his live. How will the world speak my name in years to come? Will I be known as the philosopher? A warrior? The tyrant? Or will I be the emperor who gave Rome back its true self? There was once a dream that was Rome. You could only whisper it. And even more than a whisper and it would vanish, so fragile”. Het is deze droom, dát licht, welke Maximus zal moeten herstellen; de droom van een staat waar het volk in vrede zijn eigen lot bepaalt en niet leeft naar de wenken van enkele tirannen. ‘Rome’ is het archetype van al deze waarden van beschaving en vrijheid, die de jonge officier zich in zijn strijdlust voor ogen heeft gehouden. En nu krijgt hij de finale opdracht van zijn stervende caesar:
32
”I want you to become protector of Rome when I die. I will empower you, to one end alone, to give power back to the people of Rome and end the corruption that has crippled it.” In de opening van de Hollywood-film Gladiator (Scott, 2000) wordt met het nodige sentiment een zoektocht naar democratie en vrede uitgebeeld. De speelfilm heeft als geen enkel ander medium de ruimte om stevig in de weer te springen met sentimenten en wensbeelden. Dat is waar ‘Hollywood’ bovendien in gespecialiseerd is, ditmaal verpakt in een historisch spektakel. Er hoeft weinig discussie te zijn over de historische correctheid, of alle personages bestaan hebben, wie wat gezegd heeft en of een Romein aan het front zich daadwerkelijk bezighield met het stemrecht en de vrijheid van een burger in Rome, daar is de film niet voor. Maar iedereen van nu snapt het, weet waar het over gaat en kan zichzelf waarschijnlijk zonder al te veel moeite verplaatsen in de goede zaak waar de twee voor vechten. Geweld of handel? De politieke implicaties van wat wij weten, of denken te weten over de Romeinen, dragen echter verder dan de twee meter tussen televisietoestel en bankstel. Dat besefte ook de Engelse classicus en populaire politicus Boris Johnson - die rijzige man met het witte haar, nu burgemeester van Londen. Hij schreef er een boek over en presenteerde er bovendien een gelijknamige documentaire bij voor de BBC, bestaande uit twee delen: The Dream of Rome (2006). De stelling van zijn boek en de documentaireserie is dat de Europese politiek zich in grote mate baseert op Romeinse modellen, of beter gezegd archetypen, zoals ook Johnson deze graag in Jungiaanse termen noemt (Johnson, [2008]2006, pp.47 - 48). Hij is gefascineerd door parallellen en lessen die getrokken kunnen worden vanuit het succesvolle Romeinse Rijk met de in zijn ogen naïeve pogingen van de EU om een breed gesteunde en succesvolle Europese Unie te vormen: “In veel opzichten kan de Europese Unie gezien worden als de opvolger van het Romeinse Rijk, een poging dit uitgestrekte en ongelijkvormige gebied te verenigen zoals de Romeinen dat hebben gedaan, om één markt, één valuta en één bestuurlijk geheel te creëren.” (2008, p. 33) Hoe deden de Romeinen dat? En waarom lukt ons dat niet? Zijn de openingsvragen van zijn documentaire. In het boek geeft hij hier echter al meteen een antwoord op, aansluitend op het bovenstaande citaat: “Het verschil is uiteraard dat we het deze keer niet doen door middel van geweld en bloedvergieten, maar langs geleidelijke weg van integratie die gepaard gaat met het drijven van handel, waar nodig afgedwongen door een stemming (…)” ([2008] 2006, p.33). Daarmee lijkt de zaak afgedaan en heb ook ik als ‘Romanoscepticus’, zoals Johnson mij zou noemen, een bevredigend antwoord gekregen. Geweld en bloedvergieten is de doorslaggevende factor. 33
De standvastigheid in deze is bij de politicus echter niet van lange duur. Gaandeweg blijkt het gewicht van het Romeinse succes vooral te liggen in de economische vrijheid, het hebben van een waardevaste munteenheid, lage belastingen en het hebben van een minimaal bureaucratisch bestel dat de diversiteit van het grote rijk in zijn waarde laat. Het blijkt bovendien niet langer een gewelddadige staat waar we het over hebben, maar een “waarbij de gezichten van alle inwoners als zonnebloemen” in dezelfde politieke richting staan, “met zijn reusachtige en vreedzame geheel aan volken en naties” ([2008] 2006, p. 229). Er worden heel wat factoren besproken in het drieluik van Johnson, variërend van harde technologische aspecten, als hoogstaande architectuur en een efficiënt wegenstelsel, tot immateriële zaken als communicatie en propaganda. Zaken die overigens stevig met elkaar verankerd zijn, zo maken de moderne wegen snelle communicatie mogelijk tussen de gecentraliseerde overheid en de provinciën en is de architectuur een vehikel van de Romeinse propaganda26. De munteenheid die in 11 v.Chr. door keizer Augustus in heel het rijk werd ingevoerd kan volgens Johnson ook gezien worden als een propaganda- en communicatiemiddel. De munten werden voortaan gesierd met het hoofd van de keizer of sterke Latijnse spreuken als ‘Roma Aeterna’. (Johnson, [2008] 2006, pp. 203-208). Het zijn onderwerpen die ook veel aandacht hebben gekregen in Nederlandstalige uitingen in musea, websites en docu’s. Zo zagen we al dat ‘architectuur’, ‘op weg’ en ‘communicatie’ aparte hoofdstukken vormden in de tentoonstelling van High-tech Romeinen, waar de TomTom versmelt met de Tabula Peuteringiana27 en een steen met Romeinse inscripties overgaat in een iPhone. Veel van deze ‘rationaliserende’ middelen, zoals ik ze eerder noemde, staan niet alleen direct ten diensten van het besturen van zo’n groot rijk, maar komen vooral ook de handel ten goede. Dit is een zeer belangrijk punt in het betoog van Johnson, en is tevens wat het Romeinse rijk zo een aantrekkelijk model maakt voor de hedendaagse (internationale)politiek. Johnson reist af naar Rome om zijn punt hierover kracht bij te zetten. De stad die ooit het centrum van de Romeinse wereld was en waar ‘twee millennia’ later de pennenstreken werden gezet ter ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, beter bekend als het Verdrag van Rome (1957). De EEG, voorloper van de EU, zou zorgen voor stabiliteit en vrede in het naoorlogse Europa, en de basis van deze Europese integratie was handel. Johnson laat hier Antonio Martino aan het woord, zelf Italiaans minister van defensie en nazaat van politicus Gaetano Martino die mede het Verdrag van Rome ondertekende:
26 27
Zie naast Johnson ook bijvoorbeeld Nouwen, 2009, pp. 8-9. De Tabula Peuteringiana is een dertiende-eeuws kopie van Romeinse schematische wegenkaart.
34
“When goods don’t cross borders, soldiers will. One way to achieve peace in Europe was to have free trade. (…) They realised that trade unites us when politics divide us.” (2006) Vrede door welvaart en vrije handel is de boodschap. Werd in de eeuwen daarvoor het Romeinse rijk door politici vooral geïmiteerd als het ging om de slagvaardigheid van de Romeinse beschavingsbrengers (denk hierbij aan Napoleon, Mussolini, Hitler maar ook imperialistische naties die in de Grote Oorlogen tot de Geallieerden landen zouden behoren28), nu gaat het echter om de vredelievende kwaliteiten der Romeinen. Ondanks dat het woord ‘politici’ in veel gevallen door ‘dictator’ vervangen kan worden, ligt hier volgens Johnson de crux van de Romeinse droom: “En dat is de werkelijke reden dat Rome zo vaak is geïmiteerd. (…) Het ging om het enorme economische succes en de vreedzame samenleving binnen deze rijke en gevarieerde monocultuur. Die herinnering aan een vredig en verenigd continent is wat ons zo trekt.” ([2008] 2006, pp. 65-66 ) Hoewel net zo vaak verguisd, is deze visie op de Romeinen als vredestichters in de geschiedschrijving een sterk beeld gebleken en op veel plaatsen overgenomen29. Het is een beeld dat, niet zonder reden, voor de nodige verwarring zorgt. Niet alleen Johnson, die zijn eigen politieke agenda heeft met een uitgesproken kritiek op de Europese bureaucratie30, schuift graag in zijn argumentatie, ook experts die in zijn documentaire aan het woord komen, zoals Andrew Wallace-Hadrill van de British School in Rome, lijken soms niet te kunnen kiezen tussen het belang van geweld en intimidatie enerzijds en anderzijds pragmatische competenties als communicatie en een bloeiende handel die zich tekenen door de absentie van leger en oorlog. Imperialisme. De bovenstaande verwarring of aarzeling indiceert dat op dit vlak meer wetenschappelijk debat moet zijn. Het draait daarbij om het ontdekken van het juiste sleutelconcept
28
Opvallend is het gebruik van Romeinse titels en symboliek, zoals de adelaar die in logo’s verwerkt werd en wordt (V.S.), en bij de legers van Napoleon en Hitler opnieuw letterlijk de veldtekens en banieren sierden. Op andere plaatsen gaat het om de gedachte dat het rechtvaardig zou zijn om met dwang en via verovering/imperialisatie de eigen ‘hoge’ cultuur op te leggen aan ‘minder ontwikkelde’ culturen (Erskine, 2010, p. 4; Johnson, [2008] 2006, pp. 48-52). 29 De Romeinen zelf portretteerden zich al regelmatig als vredestichters, dit werd door latere historici als Theodor Mommsen (1817 -1903) overgenomen en oefende veel invloed uit. Inmiddels is dit beeld regelmatig aan de kaak gesteld maar houdt het nog steeds in zekere mate stand, zoals onder meer blijkt uit het citaat van Johnson. (Cornell in Rich & Shipley, 1993, pp. 140-141) 30 Johnsons Euroscepticisme is terug te zien in zijn politieke speeches, waarbij korte verwijzingen naar de Romeinse tijd niet uitblijven. zie bijvoorbeeld Johnsons speech over Europa van 04-12-2012 (http://insider.thomsonreuters.com/link.html?cn=uid343617&cid=1001052&shareToken=MzoyMTFjODU3MS0 1ZDAwLTRmNWEtYjAwMi0zMjBkZjU4OWViMTE%3D) of een verslag van zijn speech op de Conservative Party. conference van 29-09-2014, waarin hij sterk uithaalt naar de EU en zichzelf later gekscherend vergelijkt met Keizer Augustus (http://www.newstatesman.com/politics/2014/09/boris-johnson-vacuum-cleaner-abuseemperor-augustus-and-loyalty )
35
om de plek te vinden waar de discussie over de Romeinse vrede wordt uitgevochten. Dat woord bleek in deze speurtocht ‘imperialism’ (imperialisme) te zijn. De reden dat de discussie gevormd wordt rondom imperialisme kan wellicht gevonden worden in de verklaring dat deze vorm van het inlijven van exotische gebieden en volkeren dichterbij onze recente geschiedenis ligt (Erskine, 2010, preface). De politieke motieven van het negentiendeeeuwse imperialisme, waar zowat elk Westers land in ijverde, zijn vooral economisch van aard, en de verantwoording werd niet zelden gevonden in het brengen van beschaving. Soortgelijke motieven bewogen de Romeinen om vreemde gebieden in te nemen, en de 19de eeuwse imperialisten shopten op hun beurt in het gedachtengoed van het oude Rome. (Erskine, 2010 , pp. 3-5; Van Dale, 1989, p.1166.). Het zal weinigen ontgaan dat het in werkelijkheid om een fenomeen van alle tijden gaat. Voor de Romeinse geschiedenis is deze term nog meer in het bijzonder van toepassing omdat het woord imperalism/imperialisme hier zijn ontstaan vindt en komt van het Latijnse woord ‘imperium’. Imperium had in eerste instantie weinig relatie tot grondgebied, maar tot het hebben van de macht om orders te geven. Gaandeweg verschuift deze betekenis om het daadwerkelijke rijk mee te duiden (Erskine, 2010, p.5-6.). Je kon bovendien de eretitel ‘imperator’ verdienen na een succesvolle slag. De Engelse taal ontleent zijn woord voor ‘keizer’ aan deze termen, ‘the emperor’. Keizer Augustus. Gaius Octavius, de achterneef van Gaius Julius Caesar, werd de eerste keizer van het Romeinse Rijk, voluit ‘Imperator Caesar Divi Filius Augustus’ (Nouwen, 2009 , p.23). Beter bekend dus als keizer Augustus. Daarvoor werd het rijk geregeerd door de senaat31 (hoewel zijn voorganger Julius Caesar ook al een groot deel van de macht om zich heen wist te centraliseren). Keizer Augustus is een belangrijk figuur in de ontwikkeling van de publieke opinie rondom de Romeinen. Hij wordt met regelmaat neergezet als een “echte vredesvorst,” zoals historicus Robert Nouwen het typeert (2009, p.9), een boegbeeld van de Romeinen als brengers van vrede. We lezen het bijvoorbeeld terug in enkele schoolboeken behandeld in hoofdstuk 1: “Augustus en zijn opvolgers zorgen voor enkele eeuwen vrede in het Romeinse Rijk.” & “De lange periode van vrede, die door Augustus werd ingeleid, was in belangrijke mate te danken aan zijn maatregelen” (Sprekend Verleden 1998; Spekend Verleden 1982). Deze aanname van Augustus als vredesvorst, komt deels voort uit de misconceptie dat Augustus de grenzen deed vastleggen en er nauwelijks nog land veroverd werd onder zijn bewind. Het tegendeel blijkt echter waar, er zou geen keizer ooit zo veel territorium toevoegen aan het Romeinse Rijk als Augustus, schrijft Nouwen (2009, p.9). Het Romeinse strijders31
In de historiografie van het Romeinse Rijk wordt er voor de benoeming van Keizer Augustus veelal gesproken van ‘the Republic’ (republiek), geregeerd door de senaat, en na zijn aantreden van ‘the Roman Empire’ (Romeinse Imperium). In de discussie die hier echter gevoerd wordt is deze scheiding minder relevant en wordt de term gebruikt om een land of natie te duiden die een ander aanvalt dan wel annexeert.
36
ego liep ten tijde van zijn bewind echter wel een serieuze deuk op nadat Germaanse stammen onder leiding van Arminius, een Germaan die eerder voor de Romeinen had gewerkt, drie legioenen op militaire expeditie in Germanië van de aardbodem veegde. Het was de opvolger van Augustus, Keizer Tiberius, die de Noordelijke grenzen daadwerkelijk vastlegde en er sindsdien niet langer op grote schaal geprobeerd werd Germanië als grondgebied toe te voegen aan het Romeinse imperium, hoewel ook hier de nodige nuance in achting moet worden genomen. Germanicus, een generaal onder het bewind van Tiberius, trok nog de Rijn over om op expeditie te gaan. Alsook opvolgers van Tiberius, Claudius en Domatian, annexeerde nog gebied aan de andere zijde van de Rijn (Woolf in Rich & Shipley, 1993, pp.181-182). Dit in tegenstelling tot Nouwens bewering dat vanaf het aantreden van keizer Tiberius de troepen definitief achter de Rijn worden teruggetrokken (Nouwen, 2009, p.9). Johnson noemt Augustus “een meesterlijk propagandist” en staat daar als auteur niet alleen in (Johnson, 2008, p.71; Nouwen, 2009, pp. 29-30). Het zijn niet alleen historici die Augustus meer dan eens een imago van vredesvorst hebben aangemeten, de keizer zelf blijkt ook al behoorlijk bedreven te zijn geweest in het creëren van een gewenst beeld van Romeinen als vredestichters. Dit moet geen eenvoudige taak zijn geweest. De positie van adel, bijvoorbeeld, was gestoeld op hun militaire prestaties. Deze waren niet slechts indirect van invloed op het aanzien dat men genoot, maar konden direct bepalend zijn voor iemands politieke rang en maatschappelijke functies (Erskine, 2010, p.40). Een sollicitatie procedure zo u wilt. Een goed feest met triomftocht had je verdiend nadat je minstens vijfduizend vijanden over de kling had gejaagd (Erskine, 2010, p. 41). Het zijn slechts enkele voorbeelden van hoe doordrongen de Romeinse maatschappij was van militairisme. Anderzijds was de Romeinse samenleving niet zo maar kritiekloos ten overstaande van geweld en veroveringen. Een van de voor ons bekendste critici was de historicus en consul Tacitus (56 - 117 n.Chr), onder meer bekend van dat veelvuldig aangehaalde citaat ‘they create a desert and call it peace’ (Tacitus, Agr., 30). Er zijn meer voorbeelden van contemporaine schrijvers die kritiek uiten op het militair optreden van hun (politiek)leiders, zoals Florus of Cato de Oudere (Johnson,[2008] 2006, p. 62- 63). Augustus wist de twee werelden van oorlog en vrede echter overtuigend te verbinden. Hij stelde zichzelf zowel verantwoordelijk voor het herstellen van de vrede en tegelijkertijd het succesvol uitbreiden van het Rijk (Nouwen, 2009, p. 44). Het één ging niet zonder het ander, zo leek het wel. Wat hem aannemelijk maakte voor de Romeinse burgers als vredesvorst, is de manier waarop hij de troon besteeg. Dit gebeurde nadat hij een ander belangrijk Romeins bevelhebber en senator versloeg, en er daarmee een eind kwam aan een lange periode van burgeroorlog en onrust in Rome en aangrenzende gebieden. (Nouwen, 2009, p. 18). Keizer Augustus spreekt in zijn herinneringen van de ‘Pax Augusta’. Beter bekend is het ietwat bredere ‘Pax Romana’, dat symbool staat voor een lange tijd van rust, orde en vrede onder 37
Romeins bewind. Een term die later veelvuldig gekopieerd werd, bijvoorbeeld in de conceptualsering van de Britse imperialistische driften: ‘Pax Britannica’. Het is een paradox, een conceptueel gereedschap dat twee ogenschijnlijke tegenstellingen met elkaar verbindt in één spreuk. De auteur Greg Woolf spreekt in een artikel over de Roman peace van een ware cultus rondom ‘Pax’ (Woolf in Rich & Shipley, 1993, pp. 171-194). Hoewel de letterlijke betekenis van Pax slaat op een overeenkomst tot voorkoming of beëindiging van een oorlog, iets wat duidt op een rationele benadering, was oorlog en vrede bij de Romeinen omgeven met ritueel en mystiek. Er werden tempels gewijd aan oorlog en aan de vrede. De laatste bij voorkeur ná het behalen van een overwinning. Tot de propaganda in architectuur kan de Ara Pacis gerekend worden, het altaar van de vrede, gebouwd na terugkeer van Augustus op veroveringstocht, of ‘vredesmissie’ zoals het te lezen is op Wikipedia, in de voor Romeinen exotische provincies Spanje en Gallië. Een vrede zoals wij ons die voorstellen was tijdens het bewind van Augustus dus ver te zoeken, hij veroverde zo veel mogelijk gebied en moest ook in zijn tijd de nodige opstanden onderdrukken (Woolf, G in Rich, & Shipley, 1993, p.181; Nouwen, 2009, p.9). Hij gebruikte een retorische (en ritualistische) truc om zijn oorlogen te verantwoorden, zoals zijn voorganger Julius Caesar dat al deed en tot op de dag van vandaag de oorlogsverklaringen van grootmachten verlucht. Oorlog en imperialisatie als voorwaarde voor de vrede van land en bondgenoten. Inlandse vrede. Na een lange expansionistische periode, tot na het bewind van Augustus, werd de grens in onze streken min of meer vastgelegd. Deze grens is bekend als de Romeinse Limes, die hier grofweg de loop van de Rijn volgde en gevormd werd door forten en uitkijkposten. Het zijn fortificaties die ook het hardnekkige beeld van een blijde inlandse vrede in stand houden. Als bewijs hiervoor wordt onder meer gezien dat zich nauwelijks Romeinse troepen bevonden in de binnenlanden van het inmiddels enorme Romeinse gebied. Wallace-Hadrill corrigeert zichzelf als hij geïnterviewd wordt door Johnson, na gezegd te hebben dat “a strong military presence” naast handel, gelijke munt en taal, een noodzakelijk ingrediënt is voor een succesvol en vreedzaam rijk, door aan te vullen dat de Romeinse legers (legioenen) allen gestationeerd waren aan de grenzen van het rijk, op de plekken waar het onrustig was. Hoewel noodzakelijk, viel de sterke militaire aanwezigheid dus toch wel mee. Een opmerking die Johnson graag kracht bijzet in zijn documentaire, door nogmaals te benadrukken dat het Rijk blijkbaar niet geregeerd werd met de punt van de speer maar door een efficiënte overheid en vrije handel. (Johnson, 2008). Ik heb mijn argwaan in een pril stadium van deze scriptie uitgedrukt, dat een supermacht niet met de wind komt aanwaaien. Er wordt op dit punt, zo lijkt het, één van de belangrijkste verworvenheden van de Romeinse legioenen vergeten: zij waren gemaakt om mobiel te zijn. Het waren legers die voortdurend rondtrokken, er werden kampen gemaakt om te overwinteren, dan
38
was men een half jaar daar, een paar maanden hier en in geval van nood zo veel mogelijk legioenen op één plek. Het wegennetwerk was handig voor handel en communicatie, maar gebouwd door soldaten en waarschijnlijk ook in de eerste plaats vóór soldaten. De legioenen waren door hun mobiliteit en beruchte- en bewezen slagvaardigheid tot een soort schaakstukken verworden. Een stuk waarmee je vaak niet eens slag hoefde te leveren, maar wel druk mee uit kon oefenen. Binnen een week konden zo maar 6000 modern bewapende soldaten voor je deur staan. Of dat getal maal twee, drie of dertien32. Daar valt in stamverband, zoals de noordwestelijke gebieden waren georganiseerd, weinig tegen op te boksen. Een voorbeeld. Het is wat de genoemde Eburonen aan den lijven ondervonden. Even leek het of deze stam, wonend tussen Maas en Rijn, de Romeinen redelijk goed gezind was. Julius Caesar schrijft dat hij hen had verlost van een dominerende buurstam en hen onder andere met rust had gelaten toen hij gijzelaars van Gallische stammen eiste zodat hij geen opstand hoefde te verwachten terwijl hij met zijn troepen in Groot Britannië op veroveringstocht was. In de winter van 54 v.Chr. toen de Romeinse legioenen in opdracht van Caesar naar hun winterkampen trokken, moest hij dit beeld bijstellen. Aan de grens van het gebied van de Eburonen had Caesar een winterkamp ingesteld waaraan hij de Eburonen verplichtte de Romeinse soldaten van graan te voorzien om de winter door te komen. Maar dat gebeurde ditmaal niet. In plaats daarvan vielen de Eburonen Romeinse houtsprokkelaars en daarna het Romeinse kamp aan. Na een korte belegering zorgde de leider van de Eburonen, Ambiorix, dat hij in gesprek kwam met de Romeinen. Hij beloofde hen een veilige aftocht, en waarschuwde dat Germaanse huurlingen onderweg waren en een opstand gaande was bij alle naburige forten; als ze maar vertrokken uit hun gebied, dat was alles wat zijn stamgenoten verlangden. De Romeinen gingen in op het aanbod en vertrokken nog de volgende ochtend. Maar Ambiorix had in een komvormig gebied, zo wil het verhaal, een hinderlaag opgesteld en het Romeinse legioen werd vernietigd. Het was een bijzondere overwinning voor Galliërs en de opstand breide zich uit naar de naburige gebieden. Toen Caesar hier hoogte van kreeg, werden er meteen legioenen uit andere winterkampen gemobiliseerd en trok ook hij vanuit ‘Italië’ richting de opstand. Deze werd nog gestopt voordat een ander kamp die winter kon vallen. Daar liet Caesar het niet bij. Hij zwoer zijn baard te laten staan totdat hij zijn wraak had: uit verre gebieden liet hij nieuwe legioenairs rekruteren en kwam opnieuw terug met vier legioenen. Hij liet systematisch de omliggende stammen (die alweer bezig waren met een hernieuwde opstand) opnieuw onderwerpen. Andere stammen stuurden naar aanleiding van Caesars terugkomst gezanten om zich bij voorbaat over te geven. Nadat dit gebeurd was, gaf Caesar opdracht alle Eburonen uit te moorden en hun
32
In de oorlogscampagne tegen de Daciërs tijdens het bewind van keizer Trajanus, werden dertien legioenen op de been gebracht (Jones, 2006).
39
bezittingen te vernietigen. Ook de naburige stammen werden hier nu toe aangespoord. Ambiorix kreeg hij echter niet in handen, maar het gebied tussen Maas en Rijn werd volgens Caesar ontvolkt. De Eburonen verdwenen uit de geschiedschrijving. (Caesar [Katwijk-Knapp, van, 1971], V & VI; Walboomers, 2011, pp. 38-60). Het is een demonstratie van hoe de Romeinen hun legers over grote afstanden inzetten en vooral een duidelijk en ondubbelzinnig signaal van wat je te wachten stond wanneer je de Romeinen niet duldde als je nieuwe heerser. Het effect van de dreiging van Caesars legioenen is op meerdere plaatsten in zijn verslag terug te lezen, wanneer volkeren bij het horen van zijn komst zich bij voorbaat aan hem overgeven: “Toen hij [Caesar] daar, onverwachts en eerder dan iemand had kunnen vermoeden, verscheen, zonden de Remen, (…) de voornaamste mannen van hun stam, om te zeggen, dat zij zich met al wat zij bezaten op genade of ongenade overgaven aan Rome” of “Toen door deze militaire acties geheel Gallië onderworpen was, ging er zo’n grote roep van deze oorlog uit naar de barbaren, dat zelfs stammen aan de overkant van de Rijn gezanten naar Caesar stuurden, met de belofte dat ze gijzelaars zouden geven en aan hem gehoorzaam zouden zijn” (Caesar [KatwijkKnapp, van, 1971], II. 1.1, II. 32.4). De duur van vrede. De opstand onder aanvoering van de Eburonen stond niet op zichzelf maar maakte deel uit van jarenlange weerstand van de Belgae - zoals de Noord Gallische stammen ook werden genoemd- tegen de imperialisering door de Romeinen. Hoe langer men zich verdiept in de verschillende opstanden die plaatsvonden in de Romeinse tijd, hoe minder er eigenlijk van de Romeinse vrede en het verlangen naar Romeins-zijn of eensgezindheid, waar Johnson over sprak, overblijft. In 54 v.Chr. vond de opstand van de Belgae plaats, in 52 v.Chr. volgde een grootschalige opstand van de Galliërs onder leiding van Vercingetorix, de Cantaberische stammen van Spanje bleven tot minstens 16 v.Chr. opstandig, in 9 n.Chr. keerde Arminius zich met Germaanse landgenoten tegen de Romeinen, in 21 n.Chr. kwamen de Aedui en Treveri, twee Gallische stammen, in opstand, tussen 60 en 61 n.Chr was er een grote opstand in Brittannië onder leiding van een dame genaamd Boudicca, in 67 n.Chr opnieuw opstand in Gallië onder leiding van de edelman Vindex en in 69 n.Chr. in eigen land de Bataafse opstand. In het Zuiden en Oosten was er eveneens verzet zoals de drie grote Joodse opstanden tussen 66 en 135 n.Chr. Volgens sommige auteurs zijn zelfs een groot deel van de opstanden vluchtig genoteerd en hebben ze weinig aandacht gekregen, of zijn ze onder noemers als ‘bandieterij’ terecht gekomen, wat vanuit Romeins perspectief niet ondenkbaar is (Erskine, 2010, p.66; Woolf in Rich & Shipley, 1993, Pp. 187-188). De opstanden van de onderworpen volkeren vonden plaats naast slavenopstand, de burgeroorlogen die regelmatig de kop opstaken in de Romeinse gemeenschap en een toenemend aantal militaire coups onder generaals en aspirerende keizers. (Woolf in Rich & Shipley, 1993, Pp. 186-187).
40
Het is moeilijk om één stempel op zo’n lange periode van Romeinse overheersing te drukken, of het nou gaat om Romeinen als brengers van vrede, een ‘Pax Romana’ die traditioneel geperiodiseerd wordt van Augustus (27 v.Chr.) tot het einde van tweede eeuw n. Chr, of juist het tegenovergestelde beeld, een van vier eeuwen onderdrukking. De imperialisatie, bezetting of hoe men het wil noemen, verschilde van plek tot plek en van tijd tot tijd (Erskine, 2010, p. 5). Helemaal zullen de opstanden en het verzet echter nooit verdwijnen onder de inheemse volkeren en ze kunnen gezien worden als een uiting van onvrede. Waartegen die gericht was, kan men vaak alleen maar gissen, tegen de slavernij? Tegen de gedwongen gijzelaars? Tegen het verliezen van hun identiteit? Tegen de belastingen, die iedereen betaalde behalve de inwoners van Rome? Tegen het leveren van gezonde mannen voor een strijd die niet die van hen was? Tegen de constante dreiging van de Romeinse legioenen? Hoe dan ook niet het materiaal waar dromen van gemaakt zijn. Concluderend. Romeinen worden in de politiek vaak gebruikt als een soort droommodel. Een toegankelijk werk dat dit op heldere wijze duidelijk maakt is de Dream of Rome van politicus Boris Johnson. Waarom juist dit boek (uit de velen die er over dit thema zijn geschreven) zo’n dankbare case heeft gemaakt voor dit hoofdstuk, is dat Johnson zich in zijn kritiek evenwel laat verleiden tot het staven van zijn politieke droombeelden door de Romeinse historie. Zo ziet ieder zijn wegen die naar Rome leiden, voor Johnson niet de weg van een agressieve adelaar maar evenmin die van een dromerige EU. Er werden hier feitelijk twee conflicterende theses over het politieke succes van het Romeinse Rijk uitgewerkt. Het ene beeld is dat het brengen van een voor de veroverde gebieden ongekende welvaart (door rationalisering van de omgeving, handel, en politiek) leidde tot een vredig en succesvol rijk. Een beeld dat ook hedendaagse politici zonder meer aanspreekt en breed uitgedragen wordt met handelsmissies naar Afghanistan, Iraq en alle andere landen waarvan wij eens dachten dat zij een bedreiging vormden, voor ons en onze bondgenoten, inclusief de ‘mensheid’ an sich. Hetgeen de noodzakelijke militaire interventies verantwoord die voorafgaan aan het plaveien van nieuwe handelswegen. Bellum Iustum noemde Caesar het en Pax Augusta zijn opvolger. Een historisch beeld dat op veel plaatsen overheerst is dat de Romeinen hier in geslaagd zijn. En dat de Pax Romana, de Romeinse vrede, geen propaganda of illusie was, maar een historische realiteit. De andere these die ik hier tegenover heb gesteld is dat het Romeinse succes er een van militaire overmacht was. Vele onderzoekers zijn het er over eens dat de vrede relatief was, zelfs vredesicoon Augustus valt hier van zijn troon, als blijkt dat hij een van de koplopers is in het
41
veroveren van nieuw grondgebied, en dus het onderwerpen van volkeren33. De vele opstanden die zich gedurende de Romeinse overheersing voordoen, waarvan wellicht de bekendste de slag in het Teutoborger Wald ten tijden van keizer Augustus, tonen de weerstand die inheemse volkeren voelden en hen variërend van plek tot plek en tijd tot tijd bewogen hun leven op het spel te zetten. Het Romeinse Rijk was succesvol, in zijn bestaansduur, omvang en zelfs welvaart, getuige de vele luxe archeologische vondsten zoals deze in het tweede hoofdstuk aan bod kwamen, maar vrijwillig en vredig was deze nieuwe beschaving allerminst.
33
De Romeinen, en aannemelijk hun tijdgenoten, dachten bovendien minder in staatsgrenzen en ‘landen’ zoals wij die kennen, men dacht meer in termen van volken, die weliswaar verbonden waren aan een bepaald gebied. (bron)
42
De context van beschaving. Een ander geluid. De schedel die werd gevonden in Maastricht bij het kasteeltje Jeruzalem, blijkt na enige telefoontjes opgeslokt te zijn in de depots van het Nederlands Forensisch Instituut. Te oud voor strafrechtelijk onderzoek en, tot waarschijnlijke teleurstelling van buurtbewoners, te jong of gewoontjes om de archeologische klok te luiden. Het verlangen om zich te verbinden met de Antieke Wereld zit diep geworteld in de Westerse samenleving, van de buurtvertegenwoordiger uit een kleine arbeiderswijk tot Europese politici die via nieuwerwetse rituelen de grootsheid van het Romeinse Rijk proberen te evoceren. Deze scriptie is echter ook vanuit een bepaald perspectief geschreven, vanuit een kritische benadering van het onderwerp. Er zijn ook andere geluiden waarneembaar waar men zich op kan richten, voornamelijk ‘nieuwe’ geluiden. Ik noemde al uitgebreid de recente opstelling van het Thermen Museum in Heerlen waar de nadruk ligt op de ‘gewone’ Romein en andere inheemse volken. De komende jaren zal het museum naar alle waarschijnlijkheid opnieuw op de schop gaan om ruimte te geven aan nieuwe inzichten en een beter behoud van het badhuis. De nieuwe vaste opstelling van het Limburgs Museum, geopend in 2014, schenkt buitengewoon veel aandacht aan de pre-romeinse inheemse culturen. En het Nijmeegse Museum het Valkhof haalde vorig jaar vanuit Duitsland een tentoonstelling binnen met een ongewoon onderwerp uit de Romeinse geschiedenis: Plaats delict - Misdaad bij de Romeinen. De tentoonstelling High Tech Romeinen zal overigens dit jaar wegens succes opnieuw te zien zijn bij Het Valkhof. Context. Ik heb geprobeerd mijn vertrekpunt niet onder stoelen of banken te schuiven en dit kan zelfs gezien worden als deel van het argument dat perspectivische geschiedschrijving aan de orde van de dag is. Ik heb geprobeerd op een gefundeerde manier een ‘ander’ perspectief te geven, tegenover het perspectief dat zo vaak op mijn pad is gekomen, van superieure beschavers. Het is van belang meerdere perspectieven en voldoende context te bieden. Wanneer een eenzijdig beeld gegeven wordt, ontneem je het publiek de mogelijkheid de geschiedenis op een symmetrische manier tot zich te nemen. Deze symmetrie is van belang omdat het jou een keuze geeft in hoe je de wereld ziet. Niet alleen de geschiedenis maar dus ook actuele zaken. Met welke bril beschouw je politieke keuzes van nu? Welke referenties gebruik jij om de wereld van nu als het ware langs een meetlat te leggen? Het belang van actualisering van de geschiedenis, toonden haast alle voorbeelden gebruikt in deze scriptie. Geschiedenis zal altijd deels een cultureel bepaalde en persoonlijke reflectie zijn op het verleden, maar door meerdere perspectieven of een completer verhaal te bieden, krijgt men in ieder geval een keuze om een afweging te maken, en het verhaal dat hem of haar het meest ‘correct’ lijkt tot zich te nemen. Correct zal in dit geval ook de betekenis van
43
moreel correct krijgen. Context lijkt hier van groot belang te zijn, omdat het Romeinse verleden vol zit van morele (en historische) ambiguïteiten. Door het willen vereenvoudigen van verhaallijnen, een probleem dat bijvoorbeeld bij het maken van tentoonstellingen op de loer ligt, kan belangrijke context voor onze historische beeldvorming in het gedrang komen. Op zijn zachtst gezegd ‘opvallend’ was ook de geringe aandacht in schoolboeken voor de inheemse cultuur, voorafgaand aan de Romeinse overheersing. Door zich bewust te worden van inheemse culturen als de Keltisch-Germaanse tegenoverstaande de Romeinse cultuur, wordt men bewust van het bezettende en imperialistische karakter van de Romeinse beschaving in het Westen. Andersom kan hetzelfde ontstaan, door aan te geven dat de Romeinen in het Westen veroveraars of bezetters waren, kan men zich bewust worden van andere cultuurelementen die al aanwezig waren en misschien andere waardes, gewoontes, kunst enzovoorts erop nahielden die wellicht een alternatieve kijk kunnen bieden op de cultuur van verleden en heden. Technologisch-materialistisch perspectief. De nadruk in presentaties over de Romeinen ligt traditiegetrouw op de beschaving die zij verspreid hebben. Een modern perspectief dat daarbij te ontdekken valt, en door mij er uit gelicht is, is het technologisch-materialistische perspectief. Over hoogstaande technologische ontwikkelingen tot alledaagse innovaties als stenen huizen (villa’s) en wegen, en tot verbeterde welvaart terug te zien in allerlei consumptiegoederen. (Onder technologische innovaties kunnen ook rationaliserende middelen verstaan worden die hier nauw mee samen hangen, zoals verbeterde communicatie.) Dit technologisch-materialistisch perspectief was bijvoorbeeld duidelijk te zien in de tentoonstelling High Tech Romeinen of Ixea. Maar ook presentaties zoals de educatieve website entooen.nu, waarin aan de hand van een reconstructietekening wordt verteld over allerlei luxe goederen die nieuw waren voor de inheemse volken. Of op subtielere wijze hoe allerhande rationaliserende innovaties als de munteenheid en een wegennet meehielpen aan verbeterde (materiële) welvaart. Hoewel moeilijk ontkend kan worden dat de Romeinen een bloeiende materiële cultuur hadden en op sommige technologische gebieden hun tijdgenoten ver vooruit waren, schuilen er enkele gevaren in dit perspectief. In de eerste plaats worden er aan deze materiële zaken al snel immateriële zaken geconnoteerd die niet noodzakelijkerwijs samenhangen. Zo waren volgens Boris Johnson de bovengenoemde innovaties doorslaggevende factoren voor politieke eenheid en vrede, net zoals de Romeinse wegen voor de schoolboekauteur uit hoofdstuk II, een beeld opriepen van een veilige en geriefelijke drukte. Op de tweede plaats overschaduwen de technologisch-materialistische innovaties morele vragen. Wat was de prijs voor al die pracht en praal? Is het veroorloofd geweld te gebruiken jegens 44
volken die men minder beschaafd acht? Welke weg is afgelegd naar de ‘Pax Romana’? Er ging zo’n tweehonderd jaar aan ‘pacificering’ vooraf, alvorens de periode aanbreekt die we deze naam geven. En hoe zag die vrede er uit? Op de derde plaats kunnen er historische misconcepties ontstaan of blijven we hangen in beelden die niet kloppen, wanneer we vasthouden aan een eenzijdig beeld van Romeinse beschavers. Historiën die hier aan vasthouden zullen sneller vatbaar zijn voor historische fouten en getuigen dan eerder van een positivistische geschiedschrijving. Zo waren steden bijvoorbeeld geen volledig nieuw fenomeen voor inheemse culturen, waren munten al enige tijd in omloop onder de Keltisch-Germaanse volken, is de werkelijkheid van Romeinse Villa-bewoning minder luxueus dan we ons wellicht voorstelden en zal er waarschijnlijk nog veel veranderen in onze kijk op Romeinen als unieke wegenbouwers. Ondanks dat ook ik vanuit een bepaald perspectief dit verhaal geschreven en onderzocht heb, zijn er een aantal punten in de historische beeldvorming rondom de Romeinse tijd waar ik mij graag hard voor maak. De Romeinse aanwezigheid in het Westen van Europa was een bezetting met imperialistische motieven, een gegeven waar explicieter aandacht aan geschonken zou kunnen worden (met name in Nederland). Ik gaf aan dat deze notie een bewustwording van andere culturen bevordert en wellicht het ‘mythische’ beeld van vrede aan de kaak stelt. Wanneer we het over de Romeinse tijd hebben, gaat het bovendien over een enorme periode van vele eeuwen, afhankelijk van het gebied waar we over spreken. Deze tijd kunnen we onmogelijk op dezelfde wijze classificeren. Ook mijn eigen statement is hiermee voor relativering vatbaar, na generaties onder bewind van Romeinen zal voor vele inheemse mensen de Romeinse aanwezigheid een vanzelfsprekendheid zijn geweest, hoewel er tot op het laatst ook patriottisme en weerstand is geweest. Kortom, diversiteit en ambiguïteit zou een groter deel kunnen uitmaken van het verhaal dat wij over Romeinen vertellen.
45
Bronnen. Interviews: ‘Opa’, Lemaire, T. Diverse gesprekken van midden jaren negentig tot heden. Jeneson, K. 3 juni 2015, Heerlen. Straten, O. 16 juni 2015, per email. Literatuur en publicaties: Arendt, H. (1958). 144, The human condition. Geciteerd in Wyatt, S. (2007) Technological determinism is dead; long technological determinism (pp. 167-168). British Museum (n.d.).Decorated bronze mirror. Retrieved May 26, 2015, from http://www.britishmuseum.org/explore/highlights/highlight_objects/pe_prb/d/decorated_bronze_ mirror.aspx British Museum (n.d.). Iron Age Mirrors. Retrieved May 26, 2015, from http://www.britishmuseum.org/research/research_projects/complete_projects/iron_age_mirrors.as px Creemers, G., & Roymans, N. (2012). Aanvullende informatie. Keltische goudschatten uit de Lage Landen en de Romeinse verovering door Julius Caesar. Retrieved May 29, 2015, from http://www.vu.nl/nl/Images/Aanvullende%20informatie%20Keltische%20goudschatten_tcm9275787.pdf Clerinx, H. (2005). Kelten en de Lage Landen (2e dr.). Leuven: Davidsfonds. Dijkman, W., & Roymans, N. (2010). De Keltische goud- en zilverschat van Amby, gemeente Maastricht. Utrecht: Matrijs. Ellicott, C. (2011). So what did the Romans do for us? Archaeologists find cobbled road that was built 100 years BEFORE they invaded. Daily Mail. Retrieved May 24, 2015, from http://www.dailymail.co.uk/sciencetech/article-1366468/Roman-road-doubt-discovery-cobbledbuilt-100-years-invasion.html
46
www.entoen.nu, (n.d.) Schoolplaat Romeinse legerplaats aan de Rijnmond (Valkenburg). Retrieved May 21, 2015, from http://www.entoen.nu/romeinselimes/beeld-en-geluid/schoolplaat-romeinse-legerplaats-aan-derijnmond-(valkenburg)#beeld) Gabriëls, R. (2015). Rousseau. Lezing, Maastricht, 9 maart, 2015. Gielen, P. (2007). De onbereikbare binnenkant van het verleden. Over de enscenering van het culturele erfgoed. Leuven: LannooCampus. Green, M. (1996). Celtic Art. London: Calman & King. Heidegger, M. (2014). De vraag naar de techniek (Wildschut, M. vert.). Nijmegen: Vantilt. (Oorspronkelijke uitgave 1954) Historywallcharts.eu (2009). Romeinse legerplaats aan de Rijnmond. (Valkenburg). Retrieved, May 26, 2015, from http://historywallcharts.eu/view/romeinse-legerplaats-aan-de-rijnmond.-valkenburg Hooper-Greenhill, E. (1988). Counting Visitors or Visitors who Count? In R. Lumley (Ed.), The museum time machine (pp. 213-232). London: Routledge. Julius Caesar, De Gallische Oorlog. (Katwijk-Knapp, van, F.H. vert.). Bussum: Fibula – Van Dishoeck (1971). Icks, M. (2008). De weelde en wellust van Heliogabalus. Beelden van een decadentie keizer door de eeuwen heen. In S. Mols, O. Hekster, & E. Moorman (red.), Romeinse decadentie (pp. 143 – 160). Nijmegen: Vantilt. Julius Caesar, De kleine Caesar. Hoogtepunten uit Oorlog in Gallië. (Hunink, V. vert.). Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep. (2000). Jacobi, J. (2010). De psychologie van C.G. Jung (M. Drukker, vert.). Rotterdam: Lemniscaat. (Oorspronkelijke uitgave 1971) Johnson, B. (2008). Rome. Droombeeld van Europa (R. Kolmar & J. Ruitenberg, vert.). Amsterdam: Mets & Schilt. (Oorspronkelijke uitgave 2006) Jeneson, C. (2013). Exploring the Roman villa World between Tongres and Cologne: A landscape archaeological approach. Amsterdam: Vrije Universiteit
47
Lemaire, M. (2012) Aan de hand van techniek. Over de relatie tussen mens en moderne technologie. (n.p.). Lendering, J. (2008). Nijmegen: Finds. Retrieved May 26, 2015, from http://www.livius.org/no-nz/nijmegen/nijmegen-finds.html Linden, K. van der (2011). IXEA in the Limburgs Museum by Leo Verhart. Retrieved May 31, 2013, from http://www.inheritage.eu/detail.php?articleId=32 Lorenz, C. (2002). De constructie van het verleden (6e, herz. ed.). Amsterdam/Meppel: Boom. Meijer, F. (2011). Lessen Uit Rome. Vreemdelingen in het Romeinse Rijk en in de Europese Unie. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep. Meijer, F. (2004). Vercingetorix. De mythe van Frankrijks oudste held. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep. Nouwen, R. (2009). Keizer Augustus en de Lage Landen. Leuven: Davidsfonds. Ros, V. (2012, 10 januari). High Tech Romeinen. De Limburger. Tacitus, The Agricola and the Germania 30; translation H. Mattingly. Toebosch, T. (2015). Romeins Heerlen: ouder en groter dan Maastricht. NRC Handelsblad. Retrieved June 30, 2015, from http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/april/04/romeins-heerlen-ouder-engroter-dan-maastricht-1481511?status=ja-betaald De Trompetter (2012, 21 maart). Raadsels rond schedel. De Trompetter. Trouw (2008, 9 februari). De geschiedeniscanon invoeren op alle scholen is nog geen dictaat. Trouw. Retrieved June 30, 2015, from http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1646389/2008/02/09/De-geschiedeniscanoninvoeren-op-alle-scholen-is-nog-geen-dictaat.dhtml University of North Carolina (n.d.). Gundestrup cauldron. Retrieved June 26, 2015, from http://www.unc.edu/celtic/catalogue/Gundestrup/kauldron.html Van Dale (1989). Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie bv. Verbeek, P. (2011). De grens van de mens. Over techniek, ethiek en de menselijke natuur. Rotterdam: Lemniscaat. 48
Walboomers, H. (2011) Ambiorix contra Caesar 54 v. Chr. In het Venlose Jammerdal? Maastricht: Shaker Media Wikipedia (2015). Noble Savage. Retrieved June 30, 2015, from https://en.wikipedia.org/wiki/Noble_savage Woolf, G. (1993). Roman peace. In J. Rich & G. Shipley (Eds.), War and society in the Roman World (pp. 171-194). Londen: Routhledge. Wyatt, S. (2007) Technological determinism is dead; long technological determinism. In E.J. Hackett, O. Amsterdamska,M. Lynch & J. Wajcman (Eds.). The handbook of Science and Technology Studies (3th ed.) (pp. 165-180). Cambridge, MA: The MIT Press. Kurstjens, H. (2007). Nederlandse geschiedeniscanon: een discussie zonder eind?! Retrieved May 30, 2015, from http://oud.digischool.nl/gs/community/canonartikel.htm Doumentaires: Johnson, B. (2008) Boris Johnson and The dream of Rome. London: BBC / Tiger Aspect Productions. Jones, T., Ereira, A., McNab, D. (2006). Terry Jones’ Barbarians. London: Oxford Film & Television Production. Speelfilms: Goldstone, J. (Producer), & Jones, T (Director). (1979). Life of Brian. London: Python (Monty) Pictures. Franzoni, D., Lustig, B., & Wick, D (Producer), & Scott, R (Director). (2000). Gladiator. Glendale/Hollywood: DreamWorks. Schoolboeken: Backx, C., Berents, D., Dekker, I., Duijsen, H. van, Frehse, M., Gastel, M. van, et al. (1999). MeMo. Geschiedenis voor de tweede fase. Basisboek VWO. Den Bosch: Malmberg. Beliën, H.M., Dalhuisen, L.G., Eerden, P.C. van der, Geest, H.J.M. van der, Horzen, C.J. van, Klijn, H., et al. (1982). Sprekend verleden. Een geschiedenis van de wereld 1 (3e dr.). Haarlem: Gottmer Educatief. Berents, D., Fruytier, P., Hagenaars, M., Jongejans, J., Kropman, M., Kruithof, T., et al. (2006). MeMo. Geschiedenis voor de tweede fase. Periodekatern havo. Prehistorie en oudheid. Tijd van jagers en boeren. Tijd van Grieken en Romeinen (3e dr.). ’s-Hertogenbosch: Malmberg.
49
Boonstra, R., Bosch, A.J., Heijden, C. van der, Kreek, R. de, Oudheusden, J. van, Veldkamp, M., et al. (2014). Feniks. Overzicht van de geschiedenis. Geschiedenis voor de bovenbouw. HAVO (2e dr.). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Boonstra, R., Bosch, A.J., Haperen, M. van, Heijden, C. van der, Kreek, R. de, Oudheusden, J. van, et al. (2014). Feniks. Overzicht van de geschiedenis. Geschiedenis voor de bovenbouw. VWO (2e dr.). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Broos, H. & Fernhout, J. (1967) Lingua Latina. Wageningen: N.V. gebr. Zomer & Keunings Uitgeversmij Bulthuis, H., Geenen, E., Hagenaars, M., Jongejans, J., Kerstjens, F., Peters, B. (2013). MEMO. Geschiedenis voor de onderbouw. 1H/V Handboek (4e dr.). ’s-Hertogenbosch: Malmberg. Dalhuisen, L., Geest, R. van der, Lammers, A., Schippers, C., Steegh, F., Vergunst, B., et al. (1998). Sprekend verleden. Geschiedenis tweede fase. Handboek 4 havo (3e dr.). Baarn: NijghVersluys. Dalhuisen, L., Geest, R. van der, Jong, M. de, Steegh, F., Waal, C. de. (2002). Sprekend verleden. Geschiedenis en basisvorming 1 (3e, herz. ed.). Baarn: NijghVersluys.
50
Bijlage 1 Lijst met tentoonstellingen Museum het Valkhof, gerelateerd aan Romeinse oudheid, periode 2000 - 2015. Titel; datum en locatie; eventueel opmerkingen Blauw = kritische benadering Rood = Technologie Groen = Luxe Bordeaux = Rationalisering Titel
Datum en plaats
Opmerkingen/beschrijving
High Tech Romeinen. Kijk wat ze konden! Doe wat ze deden!
21 juli 2015 t/m 24 januari 2016, het Valkhof Nijmegen
Overwegend interactieve tentoonstelling. Kinderen/gezinnen. Samenwerking met Belgisch en Duits Museum voor gedetailleerde info: http://www.museumhetvalkhof.nl/tentoonstelling en/terugblik/1155-bijzondere-objectengecombineerd-met-interactieve-exhibits-2.html Ook boek van verschenen. Techniek, luxe, rationalisering.
Plaats delict - Misdaad Te zien van 18 mei t/m 5 oktober 2014, bij de Romeinen het Valkhof Nijmegen.
“Oplichting, moord en grafroof; in de Romeinse tijd was dit aan de orde van de dag. De familietentoonstelling ‘Plaats Delict’ geeft aan de hand van objecten uit gerenommeerde musea in Duitsland én uit de eigen collectie een beeld van de misdaad(bestrijding) bij de Romeinen. De tentoonstelling is ingedeeld in de thema’s grafroof, valsmunterij, inbraak & doodslag, bescherming en rechtspraak & bestraffing. Speciaal voor kinderen is er een route gemaakt waarbij zij zelf op jacht gaan naar criminelen.” Betreft een DUITS tentoonstellingsconcept http://www.museumhetvalkhof.nl/tentoonstellingen/verwa cht/1489-vanaf-18-mei-plaats-delict-misdaad-bij-deromeinen.html
Het Romeinse Raadsel
t/m 22 september 2013, het Valkhof Nijmegen
Interactieve kindertentoonstelling 4 t/m 12 jaar, archeologie
Waarom godinnen zo mooi zijn: liefde en schoonheid in de oudheid
t/m 12 augustus 2012, het Valkhof Nijmegen
“Parfum en cosmetica, spiegels en kapsels en met edelstenen ingelegde sieraden van goud en zilver. Jezelf mooi maken is niet alleen van deze tijd maar deed men ook in de oudheid al. (…) De tentoonstelling 'Waarom godinnen zo mooi zijn' neemt u mee op een reis langs de aspecten van liefde en schoonheid in de oude culturen van
51
de Egyptenaren, Romeinen, Grieken en het Nabije Oosten.” Ook het spirituele/liefde komt aan bod
High Tech Romeinen. Kijk wat ze konden! Doe wat ze deden!
4 september 2011 t/m 4 maart 2012, 4 september 2011 t/m 4 maart 2012, het Valkhof Nijmegen
Overwegend interactieve tentoonstelling. Kinderen/gezinnen. Samenwerking met Belgisch en Duits Museum voor gedetailleerde info: http://www.museumhetvalkhof.nl/tentoonstelling en/terugblik/1155-bijzondere-objectengecombineerd-met-interactieve-exhibits-2.html Ook boek van verschenen. Techniek, luxe, rationalisering.
Romeins schrijfplankje 16-05-2009 tot 24-052009, het Valkhof van Tolsum Nijmegen
Luxe en decadentie
23-08-2008 tot 04-012008, het Valkhof Nijmegen
Kritisch uitgangspunt bij tentoonstelling, gericht op volwassenen en middelbare scholieren. Decadentie als ’verval’ kwam niet echt uit de veren en het was vooral de ‘luxe’ die de bezoeker ervoer >Analyse: http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/Docu ments/Sectie%20Culturen/081127_Verslag_tento onstellingsanalyse_Luxe_%20en_%20decadentie.p df Twee-delige tv-uitzending te vinden via: http://cultuurgids.avro.nl/front/detailkunstuur.ht ml?item=8179173
Lesmateriaal: http://www.museumhetvalkhof.nl/onderwijsa/archief-lesmateriaal/luxe-en-decadentie.html Ook publicatie bij gemaakt Achter het zilveren masker: technisch onderzoek
02-06-2007 tot 18-112007, het Valkhof Nijmegen
Met publicatie
naar Romeinse ruiterhelmen
52
De laatste uren van Herculaneum
01-12-2006 tot 18-032007, het Valkhof Nijmegen
Grootse publiekstrekker van museum Valkohof tot nu toe. Over een opgraving van Herculaneum, aan de voet van de Vesuvius net als Pompeï. Reizende tentoonstelling, ingekocht uit Duitsland. Ook met publicatie. http://www.museumhetvalkhof.nl/tentoonstelling en/terugblik/147-de-laatste-uren-vanherculaneum.html http://www.nijmegen.nl/rapportenzoeker/Docs/Ef fectmeting_Herculaneum_jul2007.pdf
De kantharos van Stevensweert
02-09-2006 tot 05-112006, het Valkhof Nijmegen
Romeinse vondst van versierde drinkbeker, zilver met Bacchus voorstelling.
De Bataven, verhalen van een verdwenen volk
83. 18-09-2004 tot 0901-2005, het Valkhof Nijmegen.
(publicaties) Romeins Nijmegen boven het maaiveld –
47. 28-09-2002 tot 0601-2003, het Valkhof Nijmegen.
Reconstructies van verdwenen architectuur
http://www.angelfire.com/me/ik/valkhof.html
http://www.pansa.nl/books.htm
(publicatie) Mythen, mensen en muziek. Muziek in de Oudheid
8. 01-04-2000 tot 18-062000, het Valkhof Nijmegen.
(publicatie)
Bronnen: http://www.museumhetvalkhof.nl/images/stories/beeldbank/tentoonstellingen_algemeen/tentoons tellingsoverzicht_vanaf_1999.pdf http://www.museumhetvalkhof.nl/tentoonstellingen/terugblik.html
53