De architectuur van de ouderenhuisvesting Bouwen voor wonen en zorg Noor Mens / Cor Wagenaar
NAi Uitgevers
Inhoud
6
Voorwoord 115
12
17
35
57
79
97
4
Inleiding Een homogene doelgroep – Inkomensverzekering, zorg en wonen – De bakens verzet: scheiden van wonen en zorg – Wat is architectuur? 1 Ouderenzorg als speerpunt van maatschappelijke reconstructie Voorgeschiedenis – Een overwinning op armoe en uitsluiting – De ‘Noodwet Drees’
137
2 Moderne woonvormen voor ouderen Ouderenhuisvesting rond 1945 – De ‘ontdekking’ van de bejaarde– Naar een classificatie van bejaarden – Wonen als voorwaarde voor persoonlijkheidsontplooiing en gemeenschapsvorming – Verschillende typen ouderenhuisvesting – Ouderenhuisvesting en stadsuitbreiding
151
3 Gouden jaren Opdrachtgevers – Bouw! Sociale woningbouw voor ouderen – Goedkoop bouwen: serialiteit, standaardisatie, schaalvergroting – Vreemdeling in de eigen tijd – Alternatieve woonvormen – Een paradepaard van het maatschappelijk werk: het dienstencentrum – Bezinning – Temporiseren 4 Het verpleeghuis ‘Wachten op het einde’ – Achterstand – Het verpleeghuis als ziekenhuis – Het fundament: de AWBZ – Bouwexplosie – Het ziekenhuismodel onder vuur – Woonmodel 5 Vernieuwing van de ouderenhuisvesting: van zorgen naar wonen Planning: het verzorgingstehuis in een keurslijf – Het bejaardencentrum als stedelijk gebouw – Terug naar de stad? Van kerk naar bejaardenoord – Stadsvernieuwing en bejaardenhuisvesting – De fijnste draden in het stedelijk weefsel: de woning voor kleine huishoudens – Experimenten – Bewonersonderzoek
6 Van ouderenhuisvesting naar wonen voor ouderen De noodzaak van bezuinigingen – Mantelzorg – Aanpassen van de bestaande woningvoorraad – Aanpasbaar bouwen en de levensloopbestendige woning – Reguliere woningmarkt: huren of kopen? – Woongroepen – Herijking van het ouderenbeleid: de grote operatie – Architectuur en stedenbouw: de goede bedoelingen voorbij – Scheiding van wonen en zorg: de wozoco 7 Het verpleeghuis voorbij: diversiteit en kleinschaligheid Zorgmodellen – Ruimtelijke opzet van het verpleeghuis – Verpleeghuizen voor patiënten met specifieke huisvestingseisen – Kleinschalige woonvormen-met-zorg – Verpleeghuizen als woon- en werkgebouwen – Ervaringsarchitectuur 8 Architectuur van wonen en zorg voor ouderen Van Ouderenvriendelijke Wijk naar WoonZorgZones – WoonZorgZones en Stedelijke vernieuwing – Woonzorgzones in de vinexlocaties – Een hybride zorglandschap – Ouderenbeleid nieuwe stijl – De oudere 2009 – nog steeds niet geëmancipeerd? – Toekomstscenario’s – De architectuur van wonen en zorg voor ouderen
Noten 337 Literatuur 342 Register 348 Illustratieverantwoording 350 Over de auteurs 351 Colofon 351
Projectdocumentatie
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44
Rusthuis Rozenoord, Sluis 170 Bejaardentehuis De Klokkenbelt, Almelo 174 Bejaardenwoningen, Amsterdam 176 Haags Hervormd Rusthuis, Den Haag 178 Bejaardenwoningen, Sassenheim 182 ‘Huis in de Duinen’, Zandvoort 184 Willem Dreeshuis, Amsterdam 188 Pensiontehuis, Tilburg 192 Bejaardencentrum Aldenhof, Maastricht 194 Bejaardenhuis annex woongebouw voor bejaarden, Gorinchem 196 Bejaardencentrum Schoorwijck, Leidschendam 200 Bejaardencentrum, Zwanenburg 202 Hervormd bejaardencentrum ‘Transwijk’, Utrecht 206 Bejaardencentrum De Nudehof, Wageningen 210 Bejaardentehuis De Golfslag 212 De Drie Hoven, Amsterdam 216 Huize Siloam, Rotterdam-Hoogvliet 220 Bejaardenwoningen en dienstencentrum Rozenstraat e.o., Amsterdam 222 Bejaardenwoningen en dienstencentrum Zoetermeer 224 Bejaardencentrum Beth Shalom, Amsterdam 226 Woongebouw De Zonnetrap, Rotterdam 230 Verpleeghuis Pronsweide, Winterswijk 232 Bejaardenhuis De Overloop, Almere 234 Verzorgingstehuis, Amersfoort 238 Woningbouw voor studenten en bejaarden, Leiden 240 Woongebouw Kreilerburcht, Rotterdam 242 Ouderenhuisvesting ‘de Vonk’, Nijmegen 244 Centrum voor verpleeghuiszorg, Almere 246 Seniorenhuisvesting, Tilburg 250 Seniorenwoningen Overduin, Overveen 252 Bergwegcomplex, Rotterdam 256 Seniorenappartementen Hof van Orden, Apeldoorn 260 Woonzorgcomplex Johannes de Deo, AmsterdamOsdorp 264 Seniorenwoningen, Eelde 264 Woonzorgcomplex, Delfgauw 272 U2, Amsterdam-Geuzenveld 276 Kloosterverzorgingshuis, Venlo 280 Seniorenwoningen, Berkel-Enschot 284 Woningbouw Hoog en Laag, Heiloo 288 Zorgcentrum Werkeren, Zwolle 292 Leo Polakhuis, Amsterdam 296 De Plussenburgh, Rotterdam 300 Johannes Enschedé Hof, Haarlem 304 Zorgcentrum Berkenstede, Diemen 308
45 46 47 48 49 50
De Rokade, Groningen 312 Het Zonnehuis, Zwolle 316 Jean Sibelius, Eindhoven 320 Seniorenwoningen, Rotterdam-Hoogvliet 324 Bosscherhof, Maastricht 328 Zorgcentrum Parkzicht, Sliedrecht 330
5
4
Het verpleegtehuis
4.9 Bureau voor architectuur en stedebouw ir. J.J. Margry, verpleeghuis Sancta Maria Zevenbergen, 1970
4.10 Architectenbureau Margry en Jacobs, verpleeg- en verzorgingscentrum AmsterdamBuitenveldert, 1969 4.11 J.P. Kloos, Eduard Douwes Dekkerhuis, Amsterdam, 1975
88
in Zevenbergen met een capaciteit van 100 bedden verdeeld over drie verpleegeenheden. De laagbouw bevat ook hier de algemene voorzieningen. Architectenbureau Margry en Jacobs kreeg in 1962 de opdracht voor een verpleeg- en verzorgingscentrum Amsterdam-Buitenveldert. In de hoogbouw met elf bouwlagen bevinden zich op de tweede tot en met de tiende verdieping de verpleegafdelingen. Deze zijn elk voor 36 bedden in overwegend vijfbedskamers. Op de eerste verdieping bevinden zich de behandelafdelingen. Bestuur en administratie zijn op de begane grond ondergebracht. In de laagbouw rondom de toren bevinden zich de verzorgingsafdeling met een- en tweekamerappartementen en de overige ruimten, zoals een kapel, vertrekken voor recreatie en de keuken. J.P. Kloos ontwierp in opdracht van de NCHB het Eduard Douwes Dekkerhuis in Amsterdam. Afzijdig van het verzorgingshuis ligt het verpleegtehuis voor geestelijk gestoorde bejaarden dat bestemd is voor 120 patiënten. Op de vier verdiepingen zijn telkens twee groepen van vijftien patiënten ondergebracht. Het dienstgebouw met de afdelingen voor administratie, directie, de keukens en dergelijke, heeft slechts één bouwlaag. Anders dan verzorgingstehuizen werden verpleeghuizen, net als ziekenhuizen in deze jaren, meestal naar de periferie van de steden verwezen. Bij de ziekenhuizen had dat grondpolitieke en verkeerstechnische gronden, de verpleeghuizen richtten zich meer op wat in de psychiatrie gebruikelijk was: daar wilde men de patiënten laten profiteren van de landelijkheid en de rust die in het centrum niet te vinden was.
4.10
Volgens W.J.A. van den Heuvel, die in 1973 een proefschrift aan het wonen in verpleeghuizen wijdde, ging dat ten koste van de sociale contacten van ouderen. Daarmee was het in verpleeghuizen maar droevig gesteld. ‘Het zou beter zijn verpleeghuizen twee hoog boven een warenhuis te bouwen dan aan de bosrand, aldus de jonge doctor.’23 Terwijl het verzorgingstehuis misschien minder gebaat was bij het scheppen van een zo levendig mogelijke setting, bleek dat bij het verpleeghuis dus juist wel het geval te zijn.
Het ziekenhuismodel onder vuur 4.11
De eerste verpleeghuizen die dankzij de AWBZ mogelijk gebouwd konden worden, waren nog niet geopend of er kwam al kritiek. Die betrof vooral de referentie van het gewone ziekenhuis: was een verpleeghuis daar werkelijk mee vergelijkbaar? Uiteraard hing die vraag samen met het denken over het functioneren van het verpleeghuis. Hoe definieerde men de taken ervan? Op welke manier zou het verblijf de patiënt ten goede komen? Vooralsnog overheerste het ‘verpleegmodel’: behandeling bleef beperkt tot pogingen de patiënt te reactiveren, wat niet wegnam dat die het grootste deel van de tijd in bed doorbracht. Het hierboven geschetste beeld van het verpleeghuis als een verzameling hoofdzakelijk chronische en deels terminale ziektebeelden, aanvankelijk zonder differentiatie tussen somatisch en psychisch, lijkt in de eerste fase van de bouwexplosie op grote schaal te zijn herhaald. Het gevolg: een grote hoeveelheid beddenhuizen waar de bewoners
89
6
6.1 W. Patijn, woongebouw Kreilerburcht, Rotterdam, 1993
Van ouderenhuisvesting naar wonen voor ouderen
In het begin van de jaren tachtig kwam opnieuw de vraag aan de orde of de oorspronkelijke uitgangspunten van de ouderenhuisvesting te handhaven waren. In de jaren zeventig positief beantwoord, mits alternatieve vormen werden bedacht. Nu werd afscheid genomen van enkele fundamentele uitgangspunten van de beginjaren. Weliswaar werd vastgehouden aan de indeling van bejaarden op basis van de mate van zorgbehoeften, de veronderstelde homogeniteit van de oudere generatie werd ter discussie gesteld. Maar wat waren de consequenties? Dat de koers gewijzigd moest worden stond vast – maar in welke richting was niet duidelijk. Ook de bewindvoerders van de bestaande instellingen tastten in het duister. ‘Het is toch wel een vrij unieke situatie dat mensen die, al dan niet betaald, zich inzetten voor een bepaald werk, zo aan het twijfelen zijn’, constateerde P.P.J. Houben in 1981.1 Achteraf blijkt deze twijfel begrijpelijk. Deze jaren markeren het begin van een ontwikkeling die naar een volledig vernieuwd stelsel van ouderenhuisvesting leidde. De grote vernieuwing voltrok zich in verschillende fasen. Aan het eind van dit hoofdstuk nemen we afscheid van wat aanvankelijk als de pijler van de ouderenzorg gold: de specifieke woonvormen voor ouderen. Met de grijze golf in het verschiet lijkt dat een merkwaardige constatering. De betekenis van dit afscheid is dan ook niet dat voor ouderen niet langer wordt gebouwd – integendeel, er staan miljardeninvesteringen op het programma. Wat deze bouwgolf onderscheidt van de enorme bouwwoede sinds de jaren vijftig is dat deze is losgekoppeld van de zorg. Daarmee lijkt de tweede emancipatie haar beslag te krijgen: bij de eerste werd de oudere verlost van het aura van armoe, nu schudt hij ook het aura af vierentwintig uur per dag zorgbehoevend te zijn. Op de woningmarkt is de oudere ‘woonconsument’ als ieder ander. Voor verreweg de meesten is zorg bijzaak, een betrekkelijk kleine groep heeft verpleeghuiszorg nodig, daartussen ontstaat een systeem van zorg op maat. Achteraf lijkt het verzetten van de bakens een eenvoudig, rechtlijnig proces. Dat was niet het geval. Het raakte aan tal van vraagstukken die elk hun eigen complexiteit kenden. Dit hoofdstuk voert langs de belangrijkste. De eerste fase van
deze ontwikkeling bestond uit bezuinigingen. Deze werden omstreeks 1982 ingezet. De collectieve lasten moesten omlaag, de overheid moest een deel van de regie uit handen geven en meer ruimte laten aan de markt. De bezuinigingen hadden uiteraard vergaande gevolgen voor het tot dan toe opgebouwde stelsel. Er was echter veel meer aan de hand dan het afbreken van het bestaande. De noodzaak het beschikbare geld anders te besteden, bleek een gezonde voedingsbodem voor het ontstaan van nieuwe concepten waarin een deel van de al jaren geuite kritiek terugkwam. Grote tehuizen markeren het ene uiteinde van het zorgspectrum, ‘mantelzorg’ het andere. Er zullen wel altijd voorzieningen in het hele spectrum nodig blijven, maar gevoed door de anti-institutionele revolte van de jaren zeventig ontstond de overtuiging dat het evenwicht volkomen zoek was geraakt. Zorg diende opnieuw in de samenleving te wortelen, en dat veronderstelde het stimuleren van mantelzorg. Het behoeft geen betoog dat deze door idealistische motieven bepleite accentverschuiving feilloos aansloot bij de gedachte taken vanuit door de overheid bekostigde collectieve arrangementen naar de maatschappij over te brengen. In het verlengde van de al in de jaren zeventig ingezette pogingen om de reguliere woningmarkt beter te benutten, werd het aanpassen van de bestaande voorraad en de nieuwbouw van levensloopbestendige woningen een belangrijk thema. De Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV) speelde hierbij een voortrekkersrol. Waar de mantelzorg een ‘normalisatie’ van de zorg beoogde, had het versterken van de gewone woningmarkt voor ouderen de normalisatie van het wonen als oogmerk. De-institutionalisering was in beide gevallen het doel. Wanneer ouderen besloten te verhuizen, werd dat niet altijd ingegeven door de kwaliteit en de karakteristieken van de woningen waar ze verbleven. Evenmin was dat het geval bij het besluit te blijven waar ze waren. De sociale huursector maakte grote veranderingen door, zelfs leek het erop dat de gesubsidieerde volkshuisvesting vrijwel zou worden afgeschaft. Dat zou grote groepen ouderen hard treffen, hun werd feitelijk de keuze om te verhuizen ontnomen. Anders lag het bij oudere eigenwoningbezitters. Die werden min of meer
115
6
Van ouderenhuisvesting naar wonen voor ouderen
Denemarken, in het nieuwe stelsel een sleutelrol kregen. Zorg werd voortaan vrijwel geheel uit de AWBZ betaald, en een deel van de buiten de instellingen geleverde diensten werd onder dit regime gebracht. De uitvoering werd in 1998 gedecentraliseerd en overgelaten aan door de ziekteverzekeraars gerunde regionale zorgkantoren. Ten slotte werden persoonsgebonden budgetten geïntroduceerd, waarmee althans een deel van de financiering niet meer via de instellingen verliep, maar idealiter direct door de ‘cliënt’ kon worden beheerd. VROM bracht een aantal beleidsstukken uit die in 2000 culmineerden in de nota Mensen, Wensen Wonen, waarin de scheiding tussen wonen en zorg in het rijksbeleid werd opgenomen, en hevelde de ‘2000 guldenregeling’ voor de financiering van bouwmaatregelen voor ouderenzorg over naar de gemeente, VWS deed hetzelfde voor de zogenaamde woontussenvoorzieningen die een deel van de functie van verpleeghuizen overnamen. De eerste gezamenlijke actie van VROM en WVC na de Bouwstenen uit 1982 betrof een ‘Woonzorgstimuleringsregeling’ die tussen 2000 en 2003 van kracht was en bedoeld was de bouw van ‘woonzorgcomplexen’ (wozoco’s) te stimuleren toen die in het slop dreigde te raken. De oude regelgeving verdween, maar de oude organisaties bleven. Ze konden kiezen onder welk regime ze wilden opereren. Nieuwbouw van instellingen die door de AWBZ werden gefinancierd, vielen – voorlopig – nog onder de Wet ziekenhuisvoorzieningen, maar in plaats daarvan kon men ook kiezen voor de bouw van huur- of koopappartementen om de zorg vanuit dienstencentra of wijksteunpunten te organiseren.
De ‘grote operatie’ had ingrijpende gevolgen voor de architectuur van wonen en zorg voor ouderen. Voorwaarde was echter het opgeven van veel van de ambities en vooronderstellingen uit de vorige decennia.
Architectuur en stedenbouw: de goede bedoelingen voorbij Programmatische en architectuurtheoretische aspecten bepaalden tot ver in de jaren tachtig de architectuur van wonen en zorg voor ouderen. Vooral het functionalistisch paradigma speelde een grote rol: architectuur diende functiespecifiek te zijn. Aanvankelijk veranderden de inzichten over de woon- en zorgprogramma’s niet veel, de compleet veranderde architectuur van de jaren zeventig en begin tachtig was eerder een gevolg van de overtuiging dat gebouwen geen recht deden aan hun functie. Het modernisme was zijn doel voorbijgeschoten, multifunctionaliteit, kleinschaligheid en aansluiting bij de historische stad en, vooral, de historische stedenbouw waren vereist. Deze visie werd gevoed door een vaste set aannames. Al tijdens de jaren zeventig werden er vraagtekens bij gezet. De gangbare opinie was dat binnen de tehuizen overzichtelijke, niet te grote groepen het best functioneerden – dat was een van de motieven achter de ‘straatjes’ en ‘pleinen’ – en dat er in de buurt van de tehuizen iets te beleven moest zijn. Vandaar de plaatsing niet te ver van winkelcentra, die in de buitenwijken tot de schaarse attracties horen. Zo zou het gemis van de oude vertrouwde omgeving althans ten dele
6.12 De Nijl Architecten, woonzorgcomplex Putselaan, Rotterdam, 2000
130
worden gecompenseerd. Hoe vanzelfsprekend dit streven ook leek, toch was het maar de vraag of de vooronderstellingen waarop het was gebaseerd wel steek hielden. Al in de jaren zeventig bleek er alle reden dat te betwijfelen. 82% van de bewoners van een toen nader bestudeerd verzorgingstehuis voelde zich niet eenzaam, en wanneer er eens een dag niemand op bezoek kwam vond 74% dat niet erg. Een andere frappante uitkomst was dat 88% helemaal niet zo gehecht was aan het oude huis en de oude vertrouwde omgeving.45 Kennelijk bood die veel minder gelegenheid voor sociale contacten dan altijd was aangenomen. En eigenlijk lag dat ook wel voor de hand: de ruimtelijke explosie die Nederland sinds de jaren vijftig meemaakte impliceerde een enorme volksverhuizing, een grote beweging naar buiten. In de oudere steden behoorden bejaarden steevast tot de categorie achterblijvers, en de nieuwe ‘groeikernen’ veranderden zo snel van karakter en sociaal-economische samenstelling dat ook daar niet veel restte wat ‘oud en vertrouwd’ was. Ook een ander klakkeloos voor wenselijk aangenomen principe bleek minder eenduidig dan gedacht: de veronderstelling dat ouderen gelukkiger waren naarmate ze beter in hun sociale omgeving waren geïntegreerd. Onderzoek van het Bouwcentrum leerde dat dit bij veel bejaarden niet het geval was. 62% gaf de voorkeur aan een buurt met veel groen, met alleen woningen (en dus geen winkelcentrum), weinig verkeer en veel leeftijdsgenoten.46 Deze conclusie werd enige tijd later bevestigd door onderzoek van de afdeling Sociologie van de Gebouwde Omgeving van de Rijksuniversiteit Groningen. Een vergelijking tussen het historische St. Antony Gasthuis in het centrum van Groningen en het nieuwe complex Beurtschip in Smilde leerde dat de sociale contacten zelfs in Groningen voornamelijk functioneel waren; buitenlands onderzoek onderstreepte dat integratie van ouderen in hun sociale omgeving alleen werkte in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld in de arme wijken van New York. Voorwaarde was onder andere dat bejaarden in de meerderheid moesten zijn. Het opnemen in een bejaardenoord van voorzieningen voor niet-bejaarden, een van de vooruitstrevende strategieën uit de jaren zeventig, bleek weinig zinvol: het was beter een verzorgingstehuis in een levendige buurt te plaatsen, zodat de bejaarden naar behoefte vertier konden zoeken – een conclusie die de hierboven aangehaalde weerspreekt en in die zin tekenend is voor de weinig consistente uitkomsten van het onderzoek op dit gebied.47 Dankzij de scheiding van wonen en zorg werd de gebruikelijke werkwijze, het definiëren van specifieke typen op basis van hun functie, en het onderbouwen van deze functie met een moeilijk te ontrafelen amalgaam van visies, belangen en
6.13 Naarding Straesser van der Linden, De Schoterhof, Haarlem, 2002 6.14 Molenaar en Koeman architecten, Victoriastaete, Sint-Michielsgestel, 2000
131
7
Het verpleeghuis voorbij: diversiteit en kleinschaligheid
‘establishment’, dat niet gewend is en zich ook vaak gedwongen voelt aan ‘people processing’ te doen.20 Het wrijvingsloze verloop van alles wat in het kader van het verblijf nodig wordt geacht staat voorop, van al het andere worden meerkosten gevreesd. Sommige therapieën lenen zich echter bij uitstek voor architectonische strategieën. Een zachte, warme atmosfeer kan het zogenaamde snoezelen bevorderen. Een museumachtige ambiance kan ouderen helpen zich in de tijd terug te verplaatsen. Iedereen is gediend bij een glasheldere opzet en een zo duidelijk mogelijke bewegwijzering. Groen, of het uitzicht erop, is een vast aandachtspunt bij bijna elk nieuwbouwproject. Natuurlijk licht, het gebruik van kleuren, het verbeteren van de akoestiek, al deze aspecten van het ontwerp vinden vooral in verpleeghuizen toepassing. Soms wordt gewezen op het concept van de ‘healing environ-
ment’, zelden op dat van het Evidence Based Design, de ‘wetenschappelijke’ evenknie ervan, die stelt dat het manipuleren van de omgeving meetbare effecten heeft. De laatste fase in de ontwikkeling van de verpleeghuizen markeert het moment waarop het weinig zinvol lijkt de ouderenhuisvesting in de bekende segmenten op te delen: verpleeghuizen, verzorgingshuizen, ‘zelfstandige’ woningen en de reguliere woningbouw. In plaats daarvan ontstaat een zorglandschap waarin de meest uiteenlopende combinaties mogelijk zijn. Dat veronderstelt een renaissance van een van de concepten van het eerste uur: dat van de wijk als een voor de hand liggend integratiekader. Daarmee nadert dit overzicht zijn einde. In het volgende hoofdstuk bekijken we de huidige situatie. We sluiten af met een blik op de toekomst.
7.15 Claus en Kaan Architecten, Leo Polakhuis, Amsterdam, 2006
7.14 a, b KOW i.s.m. Molenaar en Koeman architecten, Nieuw Antoniegaarde, ’s-Hertogenbosch, 2003
148
149
8
Architectuur van Wonen en Zorg voor Ouderen
zodanig verbonden aan het typisch Nederlandse naoorlogse bestel’.31 Dat bestel is zo goed als afgebouwd, en al worden nu nog wozoco’s met sociale huurappartementen gebouwd, de vraag is of dat zo zal blijven. In de wijksteunpunten beleefde het dienstencentrum een renaissance. Nu ontstonden ze doorgaans uit samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen, kinderopvangcentra, bibliotheken, gezondheidscentra, huisartsen of scholen: ze bundelden haal- en brengdiensten vanuit het bestaande, althans het reguliere aanbod en konden het onderscheidende element in de woonzorgzones vormen – feitelijk viel het concept van de woonzorgzone samen met dat van de ouderen-
vriendelijke of levensloopbestendige wijk, reden voor onder andere het College Bouw om de ontwikkeling ervan te stimuleren.32 Wilde een volwaardig steunpunt levensvatbaar zijn, dan was een wijk of dorp van 10.000 inwoners het minimale adherentiekader. Voor het garanderen van 24-uurszorg zouden 8.7 fte nodig zijn.33 Gezondheidscentra kunnen de rol van wijksteunpunt op zich nemen. Ze kunnen bij een huisartsencentrum worden georganiseerd (bijvoorbeeld bij een HOED: Huisartsen Onder Een Dak). Ook een plek in een misschien niet permanent bemand centrum als onderdeel van een publiek gebouw – bijvoorbeeld een school, of als onderdeel van een wooncomplex is mogelijk.
8.10 a, b De Bever, woonzorgappartementen Beukenrode, Venray, 2004
160
8.11 a, b B&D Architecten, aanleunwoningen bij woonzorgcentrum Hof van Blom, Hattem, 1999
Geen woontype, maar wel een steeds alledaagser bestanddeel van steeds meer (senioren)woningen is de techniek van de ‘domotica’. Doorgaans bevat domotica een aantal standaardtoepassingen. In de gemeenschappelijke ruimtes voorzieningen op het gebied van inbraakmelding, brand- en rookmelding, melding van gas- en waterlekkage. Bij de liften voorzieningen om storingen te melden en een noodsignaal af te geven. Bij de toegang tot de woningen: waarschuwingssystemen wanneer die te lang openstaan. In de woningen zelf: regeling en controle van de centrale verwarming, inbraak-, brand- en rookmelding. Wat de combinatie van aanpasbaar bouwen en domotica tot stand kon brengen, werd gedemonstreerd in een mobiele modelwoning.34 Domotica maakt een snelle ontwikkeling door, vooral wat de gebruiksvriendelijkheid ervan betreft. Toch blijkt deze technologie niet altijd levensloopbestendig: raakt iemand bijvoorbeeld aan dementie ten prooi, dan verdwijnt het vermogen domotica te bedienen. Recente innovaties lijken dat euvel niet te hebben: ze reageren zelfstandig en worden ingesteld en zo nodig bediend door het personeel.35 Afgezien van deze speciaal op ouderen gerichte woonvormen gingen de campagnes voor aanpasbaar renoveren, bouwen en de levensloopbestendige woning door. Dat is cruciaal: noch het concept van de wozozo, noch het spectrum aan voorzieningen dat momenteel het hybride zorglandschap uitmaakt, is mogelijk als het aanbod aan woningen op de reguliere koop- en huurmarkt niet in staat is ouderen zo lang mogelijk te blijven huisvesten, zelfs als zij verzorging behoeven.
Ouderenbeleid nieuwe stijl Wie beweert dat het ouderenbeleid niet meer bestaat, vergist zich. Het bestaat wel degelijk, maar het is opgegaan in zorgbeleid in het algemeen, en tegelijkertijd overgeheveld naar het niveau van de gemeenten. Het is minder vastomlijnd, minder centralistisch, en dus minder herkenbaar. Bovendien is de relatie met de huisvesting minder direct. Bijzonder veel aandacht vragen vooral de financiële consequenties van de vraagsturing, de ontwikkeling van methoden om de zorgvraag te evalueren, en vast te stellen hoeveel de aanbieders ervoor in rekening mogen brengen. De meest recente ontwikkelingen in de architectuur – vooral de tendens naar kleinschaligheid – worden door instanties als het College Bouw gestimuleerd, maar dat gebeurt steeds minder in de vorm van blauwdrukken en bouwstenen. De architectuur lijkt aldus aan regels en richtlijnen te ontsnappen, en dat zal vermoedelijk nog meer het geval zijn wanneer de instellingen zelf voor hun kapitaallasten verantwoordelijk worden gemaakt. Het ouderenbeleid – of beter: beleid dat met name voor ouderen grote consequenties heeft – is springlevend, en het wordt in stand gehouden door dezelfde spelers die dit terrein al jaren domineren, zij het dat hier een omgekeerde tendens zichtbaar werd: die van de kleinere naar de grotere schaal. Behalve door fusies van vergelijkbare partijen kwamen allerlei samenwerkingsverbanden tot stand, vaak op regionale basis of gegroepeerd rond specifieke projecten. Niet alleen het beleid, ook het gebied waarop dat zich richt raakte dus tot op zekere hoogte versnipperd: individuele projecten, ingebed in hun omgeving
8.12 Molenaar en Koeman architecten, woon- en zorgcomplex Theresia Vught, 2008
161
1
Rusthuis Rozenoord Sluis
Architect: J.P. Kloos Ontwerp – oplevering: 1946–1952 Opdrachtgever: Stichting Protestantsch Tehuis, Sluis Vlak na de oorlog kreeg J.P. Kloos de opdracht van de Stichting Protestantsch Tehuis te Sluis het bestaande bejaardentehuis uit te breiden. Het tehuis bood plaats aan vijftig personen. Het resultaat wordt gekenmerkt door de eenvoud en soberheid die karakteristiek is voor de eerst jaren van de wederopbouw. De uitbreiding omvatte 23 kamers voor valide bewoners, een ziekenafdeling en gemeenschappelijke ruimten. Deze functies werden ondergebracht in drie op elkaar aansluitende vleugels en vormen tezamen een T-model. De gemeenschappelijke functies werden ondergebracht in de poot van de T die aangesloten werd op het bestaande gebouw. Dit gedeelte beslaat slechts één bouwlaag, evenals de vleugel waarin de ziekenafdeling is ondergebracht. De vleugel met de woonruimten voor de valide bejaarden bestaat uit kamers die op verschillende wijze te gebruiken waren: als een- of als tweepersoonskamers, maar ook konden twee kamers worden samengevoegd en met elkaar verbonden door middel van een schuifdeur. Bij de ingangen van de kamers is telkens een verruiming in de gang, zodat er plaats was voor een zitje. De kamers zijn twee aan twee gespiegeld en hebben op de verdieping een gedeeld balkon en op de begane grond een gedeeld terras. De constructie bestaat uit vloerdragende binnen- en buitenmuren die zijn opgetrokken in een grijze gevelsteen met houten kozijnen en deuren. Balkons en terrassen worden door een muur in tweeën gedeeld doordat de muren tussen de kamers naar buiten zijn doorgetrokken. Hierdoor krijgt het gebouw een ritmische geleding. Aan de uiteinden van de muren is lopend langs de gevel een betonnen balk bevestigd die de balkons draagt. Literatuur H.G. van Beusekom, ‘Huisvesting van bejaarden’, Bouw, 3 (1948) 52, p. 405-412 ‘Uitbreiding rusthuis “Rozenoord” te Sluis’, Bouwkundig Weekblad, 70 (1952) 47/48, p. 365-368
A
C B
170
‘Rusthuis “Rozenoord” te Sluis arch J.P. Kloos’, Forum, 8 (1953) 10, p. 364-365 M. Bock, K. Somer, Architect J.P. Kloos (1905). De ethiek van de constructie, Amsterdam 1986
Situatie A bewonersvleugel B vleugel met gemeenschappelijke ruimten C ziekenvleugel
171
2
Bejaardentehuis De Klokkenbelt Almelo
Architect: Auke Komter Ontwerp – oplevering: 1947–1952 Opdrachtgever: Nederlands Hervormde Gemeente Auke Komter kreeg in 1947 opdracht voor een ontwerp van een pensiontehuis voor ongeveer 230 bejaarden. De architect moest rekening houden met een grote differentiatie in het soort bewoners. Er zouden zowel rijkere als armere bejaarden komen wonen. Voor de bouw van het complex werd ‘De Klokkenbelt’ aangekocht, een parkachtige tuin waarvan het bijbehorende herenhuis was gesloopt. De omvang van het terrein bedroeg 25 hectare. Het complex bestaat uit een groot vierkant centraal gedeelte dat aan de zuidkant open is gehouden en waaraan aan weerszijden de woonvleugels zijn gekoppeld. Het centrale gedeelte bestaat uit een hoofdgebouw, een dienstvleugel annex ziekenafdeling en een vleugel voor inwonend personeel. Het hoofdgebouw, dat onder meer een kerkzaal bevat, wordt geflankeerd door een klokkentoren. Het telt vier bouwlagen, de overige delen drie. De kortere woonvleugel, bestemd voor beter gesitueerden, heeft woonruimten aan één zijde van een gang, de langere is een dubbele vleugel met woonruimten aan beide zijden van een gang. Aan de uiteinden van de vleugels bevinden zich de recreatieruimten. Bij de dubbele vleugel is dit een in het oog springend bouwvolume dat iets loskomt van het gebouw en op kolommen is geplaatst. Omdat het bejaardentehuis op basis van de woningwet gebouwd moest worden, mocht de inhoud van woon-, slaapen verzorgingsvertrekken niet meer dan 75 m3 per persoon bedragen. De eetzaal moest een dusdanige omvang hebben dat er 158 personen tegelijk zouden kunnen eten. Dit leidde tot een afmeting van 7,30 bij 22,60 meter en een inhoud van 528 m3. De bewoners kregen de beschikking over zit-slaapkamers die in de dubbele vleugel een afmeting hebben van 4,43 bij 3,63 meter en in de enkele vleugels van 4,79 meter bij 3,63 meter. De kamers werden voorzien van in nissen geplaatste klapbedden. Het gebouw is een voorbeeld van ‘shake-hands’-architectuur, een stijl waarbij functionalistische en traditionalistische vormentaal samengaan. Het hoofdgebouw, de toren en de dienstvleugel hebben een betonskelet dat in de eet- en de kerkzaal en in de gevels in het zicht is gelaten. De gevelvlakken zijn ingevuld met baksteen en voorzien van decoratieve vijfhoekige vensters.
11
8
8 10
10
9
Tweede verdieping, eerste verdieping, begane grond 1 hoofdingang 2 hal 3 spreekkamer 4 directie en administratie 5 eetzaal 6 keukens 7 kamers verplegend personeel 8 recreatie 9 ziekenkamers 10 isoleerkamers 11 kerkzaal
Zit-slaapkamers, ’s nachts en overdag
9
7
11 2
Literatuur H.G. van Beusekom, ‘Huisvesting van bejaarden’, Bouw, 3 (1948) 52, p. 405-412 ‘De Klokkenbelt. Tehuis voor bejaarden te Almelo’, Bouw, 8 (1953) 12, p. 204-209 ‘Tehuis voor bejaarden “De Klokkenbelt” te Almelo’, Bouwkundig Weekblad, 71 (1953) 15/16, p. 114-123 W. de Wit, Auke Komter; architect, Amsterdam 1978
B. Colenbrander (red.), Stijl. Norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw, Rotterdam 1993 M. Kuipers, Toonbeelden van de wederopbouw. Architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, Zwolle 2002
3 4
5
6
1
9
174
Situatie A hoofdgebouw B dienstvleugel C vleugel voor inwonend personeel D woonvleugels
C B
A D D
175
23
Bejaardenhuis De Overloop Almere
Architect: Herman Hertzberger Ontwerp – oplevering: 1980–1984 Opdrachtgever: Nederlandse Centrale voor Huisvesting van Bejaarden (N.C.H.B.) Bejaardenhuis De Overloop ligt ingeklemd tussen een parkeergarage, een school en een weg die naar een dijk leidt en heeft uitzicht over het Gooimeer. Om bescherming te bieden tegen de wind vanaf het water, omsluit het complex een binnentuin. Aan de westzijde van het terrein ligt het centrale middendeel van vijf lagen met aan weerszijden twee vleugels van drie lagen. Haaks hierop staat een derde vleugel van dezelfde hoogte, die veel langer en smaller is. Deze is op drie plaatsen geknikt en vouwt zich om de parkeergarage. In het middendeel bevindt zich een centrale hal waaraan de dienstvertrekken en de gemeenschappelijke ruimtes liggen. In de drie vleugels bevinden zich in totaal 84 eenpersoons- en 8 tweepersoonswooneenheden. Aan de zuidzijde ligt los van het hoofdgebouw een U-vormige vleugel van één bouwlaag waarin zich achttien woningen voor twee personen bevinden. De wooneenheden in het hoofdgebouw hebben balkons die per twee of per vier van grote glazen erkers met een vierkante roedeverdeling zijn voorzien. Het middendeel springt op de vierde en vijfde laag iets terug, waardoor ruimte is ontstaan voor terrassen. Bij de bovenste woningen vormt een grote ronde schijf op het dak daarvan de luifels. De tweepersoonswoningen zijn twee aan twee gespiegeld en omsluiten steeds de twee aan elkaar grenzende tuinen. De woonvertrekken liggen aan de zijde van de tuin; de ingang, keuken, berging en douche aan de voorzijde van de woning. Naast de ingang bevindt zich aan de voorkant een bescheiden overkapping boven een bankje, wat contact met de buren en passanten moet bevorderen. Ook bij het hoofdgebouw zijn op verschillende plaatsen van dit soort plekken gecreëerd: op de begane grond bij de ingang van de woningen en op de verdiepingen door middel van ramen tussen keuken en gang en zithoekjes naast de voordeur. Literatuur P.A. Croset, ‘Residenza per anziani a AlmereHaven’, Casabella, 1984, nr. 508, p. 52-63 F. Bollerey, ‘Wider die Domestizierung’, Baumeister, (1996) 7, p. 24-26 P. Buchanan, ‘Last Resort’, The Architectural Review, 1985, nr. 1058, p. 28-35 ‘Bejaardenhuis te Almere-Haven’, Bouw, 40 (1985) 21, p. 27-30
234
E. Watson, ‘Auf dem Polder. Altenwohnheim in Almere’, Deutsche Bauzeitung, 1985, nr. 11, p. 17-20 L. Gaillardot, ‘Habitat pour personnens agées’, L’Architecture d’Aujourd’hui, 1987, nr. 251, p. 84-88, p. 91 F. Weal, Housing the Elderly. Options and Design, Londen 1988, p. 130-136 W. Reinink, Herman Hertzberger. Architect, Rotterdam 1990 H. van Bergeijk, Herman Hertzberger, Bazel 1997
Situatie A verzorgingshuis B tweepersoonswoningen (aanleunwoningen) C vijver en pergola D Veluwemeerdijk C
A
D
B
235
34
270
1
1
2
2
5
3
5
3 6
4
6
Tweede verdieping, eerste verdieping, begane grond 1 entree 2 parkeren 3 hal 4 woonkamer 5 slaapkamer 6 badkamer
5 5
4
271
35
Woonzorgcomplex Delfgauw
Architect: KCAP Ontwerp – oplevering: 1997–2000 Opdrachtgever: Ceres Projecten, Rijswijk De wozoco die KCAP in het hart van de vinexwijk Emerald in Delfgauw ontwierp, vormt een twee-eenheid met een woonwinkelcentrum. Beide gebouwen zijn als eenvoudige geometrische vormen gedacht: het woon-winkelcentrum heeft een cirkel als plattegrond, de wozoco een trapezium. Beide complexen zijn vergeleken bij de woningen eromheen opvallend groot en hoog, waarmee ze de wijk van een duidelijk herkenbaar centrum voorzien. Materiaalgebruik en landschappelijke omgeving versterken de indruk dat beide complexen bij elkaar horen. De wozoco telt zes lagen en omsluit een fors atrium. Waar de woningen op het oosten of noorden zijn gesitueerd, zijn ze in het atrium van een terras voorzien. Dit vormt een overgangszone met de galerijen, die hier los van de muren zijn gemaakt. Alle 111 woningen voldoen aan het seniorenlabel. De gevels zijn van gemêleerde baksteen, wat een zekere ambachtelijkheid suggereert. Literatuur A. Oosterman, ‘Een modern klompendansje in de polder. Centrumbebouwing van Bureau Christiaanse om Pijnacker’, Archis, (2001) 6, p. 63-68 H. Ibelings, ‘Emerald, Delfgauw. Ideaal atrium’, Aedes-Magazine, (2001) 10, p. 24-27 E. Mellegers, ‘Pluriforme centra geven Vinexwijken identiteit. De Emerald in Pijnacker en de Dukaat in Amsterdam’, de Architect, 32 (2001) 4, p. 66-69
‘Tegenpolen. Winkelcentrum en woonzorgcomplex’, Bouw, 56 (2001) 9, p. 51-55 A. Hoogewoning e.a. (red.), Architectuur in Nederland. Jaarboek 2000/01, Rotterdam 2001 ‘Emerald, un WoZoCo à Delft, Pays-Bas’, L’Architecture d’Aujourd’hui, (2002) 341, p. 64-67 D. Bergvelt, H. van Rossum, J. Oosterbaan, Het beste van drie werelden. De architectuur van wonen en zorg, Amsterdam 2002, p. 94-99
A
B C
Situatie A woon-winkelcentrum B woonzorgcomplex C Zuidpoldersingel
273