CONCEPTTEKST Mobiele pedagogische diagnostiek voor gezinnen met kinderen van 0 tot 12 jaar
Januari 2008
1
Inhoudstabel
Voorwoord 1. Inleiding a. Een werkgroep – uitgangspunten b. Planning inhoudelijke thema’s c. Leden werkgroep
pagina 3 4 4 5 6
2. Afbakening en Positionering a. doelgroep en doelstellingen b. Indicaties en tegenindicaties c. Positionering van deze module ivm andere sectoren d. Verwijzers
7 7 8 9 10
3. Referentiekader pedagogische diagnostiek a. Het cumulatief risicomodel van Hermans b. Het model van Belsky c. Het model van Hellinckx d. Het referentiekader pedagogische diagnostiek
11 11 13 14 17
4. Methodiek en instrumenten
29
5. Procedure en draaiboek
38
6. Administratie
46
7. Parameters van de module
49
8. Diagnostiek en toegangspoort
50
9. Intersectoraal overleg
50
10. Conclusie
51
2
voorwoord
Deze ‘werkgroep module pedagogische diagnostiek’ heeft haar opdracht tot een goed einde gebracht. Niet alleen omwille van het resultaat, dat u hier in handen hebt, deze goed onderbouwde concepttekst waarin de krachtlijnen en modaliteiten van deze module werden uitgeschreven, maar vooral ook omwille van het constructieve proces dat de voorbije maanden plaats heeft gevonden. Deze werkgroep heeft 25 tot 30 medewerkers uit bijna alle CKG’s in Vlaanderen bij elkaar gebracht. Zij hebben nagedacht en gediscussieerd over de inhoudelijke en vormelijke kwaliteitseisen van deze nieuwe module. Zo moest niet ieder CKG, dat met deze module wilde starten, zelf ‘het warm water’ uitvinden. Maar we zijn erin geslaagd deze methodiek sectoraal te stroomlijnen, zodat we een uniform aanbod hebben naar de gezinnen en hun verwijzers. Dat deze module toekomst heeft is duidelijk. Uit het enthousiasme van andere sectoren voor dit aanbod, merken we dat er een duidelijke behoefte is aan mobiele pedagogische diagnostiek. Dit kan de positie van het CKG in het landschap van de hulpverlening alleen maar versterken. In deze werkgroep werd hard gewerkt en dit binnen een prettige en collegiale sfeer. We danken de deelnemers om goed voorbereid op het overleg te komen, waardoor deze werkgroep snel rendement kon ervaren. Maar in het bijzonder gaat onze dank uit naar Rudi Gerrits en Marij Nyssens van het CKG Molenberg. Zij experimenteerden reeds geruime tijd met deze module en konden ons de perfecte voorzet geven. Wij danken hen voor hun bereidheid om dit met ons te delen en voor het geduld waarmee zij doorheen de diverse vergaderingen onze talrijke vragen hebben beantwoord. We wensen de CKG’s die deze module willen opstarten heel veel succces.
Dominiek Vanbesien Voorzitter werkgroep
3
1. Inleiding
Een werkgroep – uitgangspunten Bij het uitschrijven van de modules hebben heel wat CKG’s zich ook ingeschreven op de module diagnostiek, met de intentie om op korte of op middellange termijn met deze module te starten. Maar ieder CKG dat deze intentie in de praktijk wil uitwerken ziet zich al snel met heel wat vragen geconfronteerd. Bij voorbeeld: - Wat verstaan we onder pedagogische diagnostiek, - met welke vragen kunnen gezinnen/verwijzers bij ons terecht, - op welke wijze onderscheiden wij ons van een OOOC, COS, CLB,...., - welke instrumenten, methodiek, procedures zijn interessant om deze module vorm te geven. - Administratie, …? Het leek ons een goed idee om de krachten te bundelen en op het overleg van de directies binnen de koepel van het Vlaams Welzijnsverbond werd afgesproken dat een werkgroep rond de module diagnostiek zou worden opgestart. Deze werkgroep kon functioneren als denktank, waar ideeën en ervaringen werden uitgewisseld. Kruisbestuiving dus en zo moet niet ieder CKG ‘het warm water uitvinden’. Er werd beslist dat deze werkgroep kon functioneren over de koepels heen en ook de collega’s van het PPJ werden uitgenodigd. De werkgroep ontwikkelde een concept, zodat er in ons aanbod voldoende uniformiteit ontstaat, zonder evenwel dat dit eenheidsworst moet worden. Het is niet bedoeling dat we tot één formule komen, waaraan ieder CKG zich strikt moet houden. Ieder CKG behoudt de volledige vrijheid met dit gegeven te doen of te laten wat men wil. Enkele CKG’s experimenteerden reeds een tijdje met deze module, waaronder het team van het CKG Molenberg/Kadans. Zij waren perfect geplaatst om vanuit hun ervaring een voorzet te geven. Rudi Gerrits en Marij Nijssen brachten ons een duidelijke en goedgestructureerde voorstelling van hun activiteiten. Alvorens inhoudelijk van start te gaan, werd met de werkgroep een aantal formele afspraken gemaakt omtrent de opmaak van de agenda, planning, voorzitter, verslaggever, waar, duur, frequentie, …. Concreet werd een zestal keer samengekomen: 20 april 2007 1 juni 2007 7 september 2007 26 oktober 2007 30 november 2007 25 januari 2008 Half december werd uit de grote werkgroep een kleine werkgroep gedistilleerd, waaraan 5 CKG’s deelnamen die reeds in 2008 met deze module van start willen gaan. In deze kleine werkgroep worden zaken heel concreet verder uitgewerkt. Voorbeelden zijn: folder groot publiek, informatiemap verwijzers, powerpointpresentatie, samenwerkingsovereenkomst met verwijzers, uitwisseling screeningsinstrumenten,…. 4
Eenmaal deze praktische zaken uitgewerkt zijn, kan deze werkgroep functioneren als intervisiegroep. Leden van de kleine werkgroep zijn: CKG Molenberg/Kadans CKG Lentekind CKG Zon en Hei CKG Kinderland/CKG De Kleine Parachute CKG Sint-Clara CKG De Hummeltjes CKG De Schommel
planning inhoudelijke thema’s De grote werkgroep is gestart met een voorstelling van de methodiek zoals die wordt toegepast in het CKG Kadans. Daarna besprak de werkgroep bij iedere bijeenkomst een bepaald thema, waarop de leden zich grondig konden voorbereiden (eventueel vooraf ook binnen de eigen organisatie intern over konden reflecteren), zodat de werkgroep heel snel rendement kon ervaren. Tijdens het eerste overleg werd beslist om alle vragen in een aantal thema’s te groeperen. Een eerste reeks thema’s zijn samen te vatten met het woord ‘afbakenen’. Hierin zit een inhoudelijk element en een aspect rond positionering: A. Inhoudelijk o wat willen we meten Æ hoever gaan we inhoudelijk, uitgebreide versus verdunde versie (wat betekent dit naar nodige omkadering of administratieve honorering,…) o welke modellen bestaan er Æ vb model van Hellinckx, model van Belsky o CKG Molenberg benoemde hun module aanvankelijk: pedagogische analyse; de typemodule noemt pedagogische diagnostiek; creëert dit andere verwachtingen? o met welke vragen kunnen gezinnen/verwijzers bij ons terecht o is dit echt iets voor het CKG? o Wat zijn de indicaties en tegenindicaties? o Zijn er regionale verschillen? B. Positionering o belangrijk in functie van Æ duidelijkheid naar verwachtingen bij verwijzers en cliënteel Æ het zuiver houden van onze opdracht o belangrijk om ons goed te differentiëren van andere centra/diensten o hoe verhoudt zich deze module naar initiatief van andere diensten o waarin onderscheidt onze diagnostiek zich vb van een OOOC o hoe omgaan met aanvragen JRB – CBJ ?? o kan module diagnostiek een opdracht hebben in functie van de toegangspoort? o Hoe bewaken we dat we andermans verantwoordelijkheden niet doorgeschoven krijgen? Een tweede reeks thema’s zijn samen te vatten met de woorden ‘methodiek, instrumenten’ o welke instrumenten zijn interessant om observaties/screening te doen 5
o wat bestaat er, samenstelling testbatterij o hoe te gebruiken Een derde reeks thema’s zijn samen te vatten met het woord ‘procedure’. Hoe kan een CKG deze module organiseren: o intake – frequentie observaties/huisbezoeken – multidisciplinaire bespreking o teamopbouw: welke functies, FT-equivalenten, wie doet wat o communicatie met gezin en verwijzers Een vierde reeks thema’s zijn samen te vatten met het woord ‘administratie’: o verslaggeving o registratie ifv K&G En tot slot, maar niet minder belangrijk, het laatste thema omtrent de honorering door Kind & Gezin. Momenteel voorziet de module een termijn van 4 weken, waarbij voor de interventies parameter 1,5 voorzien is. Uit de ervaring van CKG Molenberg bleek duidelijk dat 4 weken erg krap is (zij voorzien 6 weken) en dat parameter 1,5 een onderwaardering is van deze intensieve module. We formuleren hieromtrent een door de sector gedragen standpunt waaromtrent we met Kind & Gezin in overleg willen gaan. Ledenlijst van deze werkgroep CKG Betlehem CKG De Kleine Parachute CKG Dennenhuis CKG De Schommel CKG De Stap (Kadans) CKG Don Bosco CKG Good-Engels CKG Het Open Poortje
CKG Horst/Hulgenrode Klimop CKG ’t Kinderkasteeltje CKG Kinderland
CKG Koningin Fabiola CKG Lentekind CKG Molenberg/Kadans CKG Sint-Clara CKG Sloeberhof CKG Zon en Hei CKG Zonneheuvel
Kristel Vermeulen Wim Vandoorne Wina Vanden Broeck Kristien Goris An De Souter Charlotte Wehrens Liselot Desmet Annabel Deneckere Ann Eyselbergs Tinne Boermans Bieke De Vos Arnold Schaek Hilde Van Laer Kim Vaneeckhout Dominiek Vanbesien Ann Sweeck Nadette Verberck Greet Ryckaert Vicky Goffin Ans Op De Beeck Rudi Gerrits Marij Nijssen Annelies Hoedemaeckers Nico De Pauw Michel Van De Velde Huygelen Patricia Meeusen Karen Véronique Boussé Kristien Van Keer
6
2. Afbakening en Positionering In eerste instantie is het belangrijk om onze opdracht duidelijk af te bakenen. Wat verstaan we onder pedagogische diagnostiek, wat zijn onze doelstellingen, wat is onze doelgroep, met welke vragen kunnen gezinnen en verwijzers bij ons terecht, waarin onderscheiden wij ons van andere diagnostische sectoren (vb OOOC, COS…), zijn er tegenindicaties om al dan niet deze module op te starten, hoe bewaken we dat de verantwoordelijkheid van andere hulpverleners niet doorgeschoven krijgen.
doelgroep en doelstellingen Deze module oriënteert zich naar gezinnen met kinderen tussen 0 en 12 jaar, in al hun diversiteit, die een hulpvraag hebben omdat het opvoedingsgebeuren voor ouder en/of kind vastloopt of dreigt vast te lopen. Deze module richt zich tot gezinnen in een opvoedingscrisis of in een risicosituatie, waarbij een vraag leeft met betrekking tot het uitdiepen van het pedagogisch functioneren van het gezin. We vertrekken bij de opvoedingscrisis vanuit de beleving van het gezin. Zij beseffen dat hiervoor hulp nodig is en staan hiervoor open. De doelstelling van de module pedagogisch diagnose is een foto te maken van het pedagogisch functioneren van het gezin. Hierin onderscheiden we verschillende elementen. • Probleeminventarisatie • Het uitdiepen van het pedagogisch functioneren van het gezin - het algemeen functioneren van het gezin - is er een vermoeden van een kindfactor - is er een vermoeden van een ouderfactor - de pedagogische interactie tussen ouder(s) en kind(eren) - de pedagogische vaardigheden van elke ouder - het samen ouderen • Welke noden zijn er in het gezin • Welke krachten zijn er in het gezin De bedoeling is dat onze medewerkers op een relatief korte termijn (6 tot 8 weken) het gezin en eventueel hun verwijzer inzicht en advies kunnen geven. We willen hen inzicht geven op een voor hen begrijpelijke wijze in: - de dynamiek die mee aan de basis ligt van het ‘probleem’ - waarom bepaalde hulpverlening nodig is Wij maken een foto van het opvoedingsgebeuren (beschrijvende diagnostiek) en formuleren een advies mbt wat volgens onze expertise de gepaste hulpverlening is (adviserende diagnostiek). De verwijzer, indien hij een betrokken hulpverlener is die het vertrouwen geniet van het gezin, blijft de eerste verantwoordelijke om met het gezin dit proces van vervolghulp aan te vatten. 7
Indien de verwijzer geen hulpverleningsrelatie met het gezin heeft, zal het pedagogisch diagnostisch-team de verdere verwerking en acceptatie van de gestelde diagnose alsook de toeleiding naar gepaste vervolghulpverlening, op zich nemen. Het luik acceptatie en toeleiding kan worden opgenomen in de vervolgmodule, die in maximum vier weken loopt. Diagnostische module
Vervolgmodule: acceptatie, verwerking en toeleiding,…
Ouders verwachten vaak dat je hen ook begeleiding aanbiedt. Het is belangrijk dat dit in het intake-gesprek goed wordt doorgepraat. Indien tijdens de huisbezoeken deze verwachting blijft aanhouden, is het belangrijk om snel en duidelijk de grenzen van deze module aan te geven. Het blijft bewaken dat de medewerkers in het team diagnostiek hun hulpverlenersreflex voldoende onderdrukken. In deze module heeft de medewerker een andere rol. Anderzijds is het natuurlijk ook zo dat door met gezin over bepaalde thema’s te praten, er bij de ouders vaak probleeminzicht groeit of aanzet tot verandering komt. In dit concept beperkt de analyse zich tot de context van het gezin. Uitzondering hierop wordt gemaakt voor de context van de school. Het gedrag van het kind op school kan totaal anders zijn dan in de gezinscontext. De uitgebreidheid van het school-onderzoek hangt af van de relevantie van de gegevens die we er zouden kunnen verzamelen.
Indicaties en tegenindicaties Het is essentieel om de indicaties en tegenindicaties goed te definiëren. Belangrijke positieve indicaties (en die noodzakelijk aanwezig zijn) om deze module pedagogische diagnostiek op te starten zijn: - centraal staat een probleem rond opvoeding - er is een vraag tot diagnostiek via een externe verwijzer (zie ook opmerking CKG als doorverwijzer) - daarnaast moet de eigen vraag van de ouders/belangrijkste opvoedingsverantwoordelijken van het gezin nadrukkelijk aanwezig zijn. - medewerking van de belangrijkste opvoedingsverantwoordelijken van het gezin waarin de kinderen verblijven intensief meewerken gedurende 4 tot 6 weken zich vrijmaken voor gesprekken en observaties voldoende besef dat we in hun intimiteit binnendringen, zonder dat we met hen een hulpverleningsproces opstarten - deze observatie is een momentopname: kies het geschikte moment – een fase van voldoende stabiliteit - het is een diagnose van het gezin, niet van het kind, pedagogische diagnose staat niet gelijk met de diagnose ontwikkelingsstoornis - de kinderen moeten thuis wonen 8
-
een analyse vindt plaats op de plaats waar het gezin woont. Bij co-ouderschap kunnen er indien gewenst 2 analyses gebeuren. Indien er geen contact is met een bepaalde ouder, dan wordt deze ook niet bevraagd leeftijd van de kinderen tussen 0 en 12 jaar buitengewoon onderwijs hoeft geen tegenindicatie te zijn, maar wel afgewogen ifv onze deskundigheid terzake taal: Nederlands (tenzij het centrum de taal van het gezin machtig is) indien de verwijzer een betrokken hulpverlener is die een vertrouwensrelatie heeft met dit gezin, behoudt hij de eindverantwoordelijkheid inzake de verdere opvolging en/of begeleiding van het gezin. In alle andere situaties zal het pedagogisch diagnostisch team deze taak op zich nemen.
Opmerking: het CKG als doorverwijzer: “De ouders hebben nood aan inzicht, advies en hulpverlening, en werden, via het opnameteam van het CKG, naar het team pedagogische diagnostiek doorverwezen.” Het opnameteam oordeelt, na bespreking van de intake, dat er niet onmiddellijk een ondersteuningsplan kan opgemaakt worden omdat: - het CKG vaak de eerste hulpverlener is, maar het niet duidelijk is wat de gepaste/juiste hulpverlening is. De nood aan grondig inzicht is in deze fase groter dan onmiddellijk starten met eventuele hulpverlening vanuit een CKG. - de hulpvraag niet onmiddellijk zuiver te stellen is omdat bijvoorbeeld de onderliggende gezinsdynamiek nog zeer onduidelijk is, waardoor het moeilijk is om het gedrag van het kind en/of opvoedingsproblemen te begrijpen. Indien dit proces niet wordt ingebouwd bestaat immers het risico op symptoombehandeling. - de situatie te complex is (wat niet per definitie betekent dat het hier een P.O.S. betreft) - je nog niet onmiddellijk handelingsdoelstellingen binnen een ondersteuningsplan kunt opstellen, gesteld dat het CKG de gepaste hulpverleningsvorm is. Opmerking: verdere differentiëring langs de kant van de hulpvraag Welke vragen kunnen aanleiding zijn tot het inzetten van deze module (maw kan elk probleem rond opvoeding aanleiding zijn om deze module in te schakelen). Belangrijke aspecten hierbij zijn: - de probleembeleving van de ouders en de angst dat de problematiek gaat escaleren - indicaties pro en contra afchecken mobiele begeleiding – zelfde doelgroep - het niet duidelijk is wat de gepaste/juiste hulpverlening is. Grondig inzicht is noodzakelijk vooraleer te starten met hulpverlening - de hulpvraag is niet onmiddellijk zuiver te stellen omdat bijvoorbeeld de onderliggende gezinsdynamiek nog zeer onduidelijk is, waardoor moeilijk te vatten is wat er aan de hand is. - de situatie is complex (wat niet per definitie betekent dat het hier een P.O.S. betreft)
9
Belangrijke tegenindicaties zijn: - diagnostische vragen vanuit de verwijzer zonder eigen vraag van de ouders - er wordt een diagnose van het kind verwacht - er wordt een diagnose ontwikkelingsstoornis verwacht - de analyse heeft een controlerende functie - er is gebrek aan basisveiligheid in het gezin - er is een fase van onvoldoende stabiliteit: crisissituaties, een ernstige gebeurtenis in het gezin, een actuele vechtscheiding: dergelijke gebeurtenissen kunnen een andere dynamiek teweeg brengen binnen het gezin - de verwijzer wil beroep doen op onze pedagogische diagnostiek omdat hij ontslagen wil worden van de eigen verantwoordelijkheid inzake diagnostiek. - De verwijzer wil ons de rol van ‘onheilsboodschapper’ geven.
Positionering van deze module ivm andere sectoren Waarin onderscheiden de diagnostische module van CKG’s zich van vergelijkbare modules in andere sectoren. Hierbij zijn een aantal criteria, die nauw aansluiten bij de indicaties en tegenindicaties: -
-
-
het betreft geen diagnose van het kind, wel van het (pedagogische functioneren van het) gezin, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de centra voor ontwikkelingsstoornissen waar de kindfactor grondig wordt onderzocht de module is rechtstreeks toegankelijk en binnen de vrijwilligheid, dit in tegenstelling tot bij voorbeeld het OOOC (waar ook een sterker accent op de kindproblematiek ligt) het is een mobiele module (onze medewerkers gaan aan huis, wat hen de mogelijkheid geeft het gezin ‘in zijn eigen nest’ te observeren), dit in tegenstelling tot de ambulante diensten, zoals bijvoorbeeld CGG, of orthopedagogische consultatiedienst Leuven
Verwijzers Belangrijke primaire verwijzers (bevoorrechte partners) voor deze module zijn: - het CLB: willen beter zicht krijgen op de context rond het kind, het in kaart brengen van de pedagogische interactie tussen ouders en kind, maar komen niet aan huis - CAW/CGG: hebben vaak te weinig vat op het verhaal dat rond het kind zit - Kinderpsychiatrie: idem - Regioverpleegkundigen
10
-
Het eigen CKG-opnameteam. Bij rechtstreekse hulpvraag van de ouders aan het CKG kan het opnameteam oordelen dat het aangewezen is eerst beroep te doen op een pedagogische diagnosestelling vooraleer een hulpverleningsplan op te stellen. Dit kan enkel bij gezinnen waarbij de intaker niet voldoende zicht kan krijgen op de complexiteit van de gezinscontext en/of op de pedagogische hulpvraag, om te kunnen oordelen welke ondersteuning er al dan niet kan aangeboden worden. (confer opmerking positieve indicaties)
Niettemin blijft het hier belangrijk om de vraag en verwachting goed in te schatten. Eerder secundaire verwijzers bij deze module kunnen zijn: - sociale dienst ziekenhuizen, Huisartsen, thuisverpleging: blijven zelden de verantwoordelijke hulpverlener in het gezin - Het CBJ kan enkel beroep doen op deze module waarbij de consulent omwille van de complexiteit van de problematiek geen adequaat hulpverleningsplan kan opstellen en aldus nood heeft aan een betere duiding van de opvoedingsproblemen. De voorwaarden mbt vrijwilligheid, bereidheid van de ouders en hulpvraag zijn des te meer van toepassing. - OCMW - (Zorgcoördinator) school: gaat geen hulpverleningsrelatie aan - Sociale dienst jeugdbrigade (gebonden aan beroepsgeheim) Hierbij zal het zeer belangrijk zijn de vraag en verwachting goed in te schatten. Wat is de invalshoek van de verwijzer en wat is hun slagkracht naar het gezin. Komen niet in aanmerking als verwijzer: - jeugdrechtbanken: geen vrijwilligheid, kunnen beroep doen op OOOC - bemiddelingscommisie: het conflictgehalte is te hoog om nog in aanmerking te komen voor een neutrale analyse Belangrijk is te expliciteren op basis van welke redenen de belendende sectoren een beroep kunne doen op deze diagnostische module. Het is duidelijk dat de doorverwijzers geen beroep op ons kunnen doen om hen te "ontslaan" van hun eigen verantwoordelijkheid inzake diagnostiek. Als diagnostisch team moeten voldoende rekening houden met valkuilen hieromtrent, zodat wij geen invulling geven aan structurele leemtes in andere sectoren. Deze module differentieert zich van het aanbod van andere diensten op basis van: • het leeftijdsbereik loopt van 0 tot 12 jaar • onze module gaat aan huis • en betrekt het gehele gezin • ons aanbod is aanvullend op de mogelijkheden van de verwijzer • het CKG heeft expertise op het vlak van opvoeding, en onderzoekt alle relevante facetten binnen de interactie tussen ouders en kind(eren) en kan daardoor een vollediger zich krijgen op het pedagogisch functioneren van het gezin • het CKG is laagdrempelig • de intensiteit waarmee kan gewerkt worden door het CKG ligt erg hoog.
11
•
Je staat als diagnostisch team neutraal buiten het hulpverleningsproces waarbij de verwijzer al betrokken is.
Hierdoor kan het CKG op korte termijn het optimale advies aan het gezin aanreiken, waardoor gezinnen sneller bij de juiste hulpverlening komen. Op deze manier maakt het CKG zijn preventieve opdracht waar, wat andere sectoren door hun opdracht of mandaat onvoldoende kunnen verwezenlijken.
12
3. Referentiekader pedagogische diagnostiek
Bij het afgrenzen van de opdracht diagnostiek is het belangrijk te bepalen wat je wil weten. Om een probleem in alle factoren/determinanten die een rol kunnen spelen, goed in beeld te krijgen, kunnen een aantal modellen worden gebruikt. CKG Molenberg gebruikt het schema van Belsky. Andere interessante theoretische denkkaders zijn: A. Het cumulatief risicomodel (Hermans, 1995) B. Het ecologisch verklaringsmodel van kindermishandeling (Belsky) C. Het ecologisch model (Hellinckx 2002) D. Het referentiekader pedagogische diagnostiek
A. Het cumulatief risicomodel (Hermans, 1995)
In 1995 ontwikkelde Hermans het cumulatief risicomodel, wat samengevat er op neer komt dat hoe meer een gezin onder stress staat, hoe groter het risico voor de opvoeding. Vanuit dit model wordt het duidelijk dat het zich voordoen van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen niet gelijkmatig verspreid is over alle bevolkingsgroepen. Bepaalde groepen zijn duidelijk kwetsbaarder en kunnen meer steun gebruiken. Er is echter geen rechtlijnig verband tussen risicofactoren en het ontstaan van problemen. Beschermende factoren kunnen maken dat ouders en kinderen bestand zijn tegen zeer stresserende omstandigheden. Risico- en beschermende factoren kunnen gevonden worden op 3 niveaus: op het micro, op het meso- en het macroniveau, die in het schema worden toegelicht. Binnen de grote groep van beschermende factoren blijkt “sociale steun” van grote invloed te zijn. Hermans maakt onderscheid tussen drie belangrijke vormen: • emotionele steun: het uitdrukken van betrokkenheid, waardering en respect waardoor de persoon het gevoel krijgt de moeite waard te zijn en ergens bij te horen • steun bij informatieverwerking: de persoon wordt geholpen om zaken op een rijtje te zetten of ontvangt informatie die relevant is voor zijn of haar situatie • instrumentele support: praktische hulp of ontlasting van taken Bijna elke vermelde risicofactor op zich kan het ontstaan van opvoedings- of ontwikkelingsstoornissen niet verklaren. Het is vooral het aantal risicofactoren dat een grotere voorspellende waarde heeft dan de uniciteit of de zwaarte van specifieke factoren. Rutter (1978) onderzocht de effecten van zes uiteenlopende risicofactoren in het gezin op de ontwikkeling van psychische en gedragsproblemen bij kinderen (een slechte relatie tussen ouders, een laag inkomen, te klein behuisd, psychische problemen bij de moeder, criminaliteit bij de vader en een tijdelijk verblijf van het kind buiten het gezin). Elke factor op zich had slechts een zwak verband met het ontstaan van problemen. Bij aanwezigheid van twee factoren : kans op problemen x 3. Bij aanwezigheid van vier of meer factoren: kans op problemen x 10. 13
Het cumulatief risicomodel van Hermans Risicofactoren (-)
Beschermende factoren A. Microsyteem
Handicap 1.Kindfactoren Laag zelfbeeld Laag geboortegewicht Vroeggeboorte Niet responsief op signalen van de ouders Ziekte/ stoornis 2.Ouderfactoren Verslaving Laag zelfbeeld Jeugdtrauma’s Niet responsief op signalen van het kind Autoritaire opvoedingsstijl 3. Gezinsfactoren Echtscheiding, conflicten
Hoge intelligentie Positief zelfbeeld Veerkracht Bij de omgeving passend temperament Stabiele persoonlijkheid Goede gezondheid Positieve jeugdervaring
Opvoedingscompetentie Affectieve relatie Minstens één energiek en evenwichtig gezinslid
B. Mesosysteem
Isolement Conflicten Gebrekkige sociale bindingen Sociale desintegratie Verpaupering Slechte sociale (buurt)voorzieningen
4. Sociale (gezinsfactoren)
5. Sociale voorzieningen (in de buurt)
Sociale steun Familie/vrienden Goede sociale bindingen Sociale cohesie Goede en toegankelijke sociale en pedagogische infrastructuur Onderwijs, zorg ,welzijn
C. Macrosysteem
Armoede Gebrekkige opleiding
6. Sociaal-economische gezinsfactoren
Goed inkomen Goede opleiding
Culturele minderheidsgroep Afwijkende subculturele normen en waarden Economische crisis Werkloosheid Discriminatie
7. Culturele factoren
Normen en waarden in overeenstemming met dominante cultuur Stabiel sociaal en politiek klimaat Open tolerante samenleving
8. Maatschappelijke factoren
Uit: Sociaal, jrg.21 nr. 10 dec 2000 met enige aanpassingen
14
B. Het ecologisch verklaringsmodel van kindermishandeling (Belsky)
echtelijke relatie opvoedings geschiedenis
persoonlijk heid
werk
sociaal netwerk
opvoeden
kind kenmerken
ontwikkeling van het kind
Vroeger lag veelal de klemtoon op de persoon van de ouder als verklarende factor. De klemtoon ligt nu echter niet zozeer meer op de aanwezigheid van psychopathologische stoornissen bij de ouder, maar wel op de ouder als betekenisgever in relatie met het kind en de ouder als verwerker van sociale informatie. In model van Belsky wordt kindermishandeling beschouwd als een opvoedingsprobleem, als een uiting van een ernstig verstoorde ouder-kindrelatie. De factoren die een dergelijke verstoring van het ouderlijk handelen in de hand kunnen werken, worden samengevat in onderstaand model. Hoe meer negatieve of stresserende factoren in ouder, kind of context aanwezig zijn, hoe groter het risico op kindermishandeling wordt (zie cumulatief risicomodel). Belsky zelf legt op de factor “ouderlijke persoonlijkheid” fel de nadruk. De persoon van de ouder vervult een sleutelrol. Ouderlijke persoonkenmerken kunnen zowel een inhiberende als een negatief versterkende rol spelen. Het is niet zozeer te zoeken in psychopathologie of psychiatrische stoornissen maar wel in kenmerken bij de ouders die het ouderlijk handelen en de ouder-kind interactie beïnvloeden. Persoonskenmerken zijn: • Verwachtingen omtrent het ouderschap • Opvattingen over straf en discipline als opvoedingsmiddel • Het verleden van de ouder en met name of deze zelf slachtoffer is geweest van mishandeling • Attributies van kindgedrag • Pedagogisch besef • Copingsmechanismen in stressituaties 15
C. Het ecologisch model (Hellinckx 2002) Wat verstaan we onder opvoeden? Als we op zoek gaan naar een definitie over opvoeden, vinden we in de hedendaagse literatuur het model van Hellinckx. De basis van dit model werd reeds gelegd door professor J.F.W. Kok die in de jaren ’70 en ’80 baanbrekend werk heeft verricht. Voor de toelichting van dit model gebruiken we de tekst van Hellinckx in zijn boek Hulp bij opvoedingsvragen, Opvoedingsondersteuning tussen 0 en 3 jaar (2002). Het model kan ook worden samengevat in een overzichtelijk schema. Opvoeden is een complex fenomeen dat verweven is met alle aspecten van het gezinsleven. De kern van het opvoeden bestaat uit de veelvuldige interactie tussen een kind en een opvoeder. ‘Opvoeder’ wordt gedefinieerd als iedereen die gedurende lange tijd met het kind samenleeft en zich verantwoordelijk weet voor het kind 1 . In de eerste plaats zijn dit zeker de ouders, maar ook de leerkracht, onthaalmoeder, de opvoedster in het CKG. Opvoeden is een aspect van het dagelijks leven: vanuit het samenleven met zijn ouder(s)/opvoeder(s) wordt het kind opgevoed. Dit samenleven bestaat concreet uit vele situaties die in verschillende categorieën kunnen gegroepeerd worden: - verzorgen - leren/werken - spel/ontspanning - sociale omgang/spreken Bij het jonge kind worden heel wat interacties geconcentreerd rond het verzorgen, maar ook in een gezin met oudere kinderen krijgt verzorgen zijn eigen invulling (vb hoe kleden, voldoende eten, …). Leren kan slaan op het ‘schoolse leren’, maar evenzeer op het leren van vb lopen, zelfstandig eten, fietsen,… Spelen slaat op situaties waarin ouders met hun kinderen ‘spelen’ of gezinsactiviteiten binnen de ontspanningsfeer (bezoek ontvangen, op uitstap gaan). Tenslotte zijn er ook tal van overgangsmomenten waar noch ouders noch kinderen iets bepaalds aan het doen zijn, maar waar ze elkaar tegenkomen en interactie ontstaat (vb onderweg in de auto). Bespreking of observatie van deze concrete situaties geven een staalkaart van hoe in een gezin gedacht en gehandeld wordt over opvoeding. Een badsituatie kan illustreren hoe sensitief een moeder is voor de signalen die haar kind uitzendt. Er kan een dialoog ontstaan tussen moeder en kind, of moeder kan het badje op automatische piloot geven met één oog op de soapserie op televisie. In deze concrete opvoedingssituaties onderscheiden we twee componenten: het pedagogisch klimaat en de situatiehantering (of pedagogische vaardigheden). Het eerste aspect betreft het klimaat, de sfeer waarin het gebeuren zich afspeelt. Of het nu gaat over een moeder die haar baby een badje geeft, een ouder die zijn jongere naar een fuif voert, elke observator kan vaststellen of ouder en kind op een warme, hartelijke sfeer met elkaar omgaan dan wel koel, afstandelijk, ongeïnteresseerd. Het opvoedingsklimaat wordt in grote mate bepaald door de kwaliteit van de relatie tussen opvoeder en kind. Conflicten krijgen een andere kleur als de sfeer warm en
1
Zich verantwoordelijk weten voor een kind betekent nog niet dat men verantwoordelijk handelt tegenover het kind.
16
hartelijk is. Wanneer de relatie tussen opvoeder en kind niet goed is, voelt men gemakkelijk irritatie of afkeer. De term situatiehantering klinkt wat stroef, maar beschrijft scherp hoe doorheen een dag ouders tal van situaties ‘hanteren’: vb een kind moet uit zijn bed komen, huiswerk moet worden gemaakt,…zelfs in de meest permissieve situaties moet een kind een aantal zaken doen en mag het een aantal dingen niet doen. Uiteraard zijn er hier grote verschillen tussen gezinnen: er zijn gezinnen waar zeer veel moet en weinig mag en gezinnen waar de regels en grenzen tot een minimum zijn herleid. De term ‘pedagogische vaardigheden’ verwijst te eenzijdig naar de opvoeders. De opvoeders moeten in staat zijn tussen te komen op een manier die past bij de aard en het ontwikkelingspeil van het kind. De opvoeders moeten het kind ‘kennen’ en zicht krijgen op welke aanpak het beste is voor dit kind. De opvoeder moet ook enig inzicht hebben in de ontwikkeling van kinderen. Het hanteren van een situatie kan op heel wat verschillende wijzen, die meer of minder wenselijk kunnen zijn: vragen, eisen, roepen, smeken, beloven, dreigen, fysiek ingrijpen, slaan, …. Een belangrijk begrip in deze context is het ‘pedagogisch besef’. Onder pedagogisch besef verstaan we hoe de opvoeder betekenis kan geven aan het gedrag van het kind en het eigen handelen hiernaar kan richten en vorm geven. We verwijzen hierbij naar het model van Baartman (1996), waar we wat uitgebreider blijven bij stilstaan. Baartman beschouwt kindermishandeling als een opvoedingsprobleem, een ernstige problematische opvoedingssituatie waarin een tekort aan pedagogisch besef bij de ouders het ouderlijk handelen bedreigt. Hij gebruikt hierbij 2 belangrijke begrippen: •
Pedagogisch besef: hoe ouders betekenis geven aan het gedrag van hun kind en hoe ze hun handelen hiernaar richten en vorm geven. Ouders met voldoende pedagogisch besef: • Weten wat het belang van het kind is = “ perspectief nemen” • Stellen het belang van het kind boven hun eigen belang Ouders met onvoldoende pedagogisch besef: • Weten onvoldoende wat het belang van het kind is • Hebben een vertekende perceptie van het kind • Ze interpreteren het gedrag van het kind verkeerd • Hebben een verminderde sensitiviteit t.a.v. de noden van het kind • Hebben een verminderde responsiviteit t.a.v. de noden van het kind • Kunnen moeilijk het effect van hun gedrag inschatten op het kind
•
Perspectief nemen betekent dat ouders kunnen onderkennen wat in het belang van het kind is. Welke betekenis wordt aan het kind gegeven?
De gezinsbegeleider kan dit bij de ouders inschatten door te luisteren naar de attributies die ouders maken bij het gedrag van het kind. Welke bedoelingen, intenties, verklaringen en motieven schrijven ouders toe aan wat het kind doet? Meestal gaan ouders hun handelen ( hun reacties) afstemmen op de attributies die ze hebben gemaakt. Voorbeeld: het huilen van een baby, kan afhankelijk van de positief of negatief gekleurde attributie de aard van de interventie van de ouder bepalen. Het is niet voldoende om de belangen van het kind juist te onderkennen, maar de ouder moet ook bereid zijn in functie van die belangen te handelen (of ten minste er rekening mee te houden). Hieruit kunnen belangenconflicten ontstaan! Drie bijkomende 17
begrippen zijn verwachtingen, belevingen en sensitiviteit.
Pedagogisch besef
Perspectief nemen
Verwachtingen
Belangenconflicten
Belevingen
Sensitiviteit
•
Verwachtingen: Baartman bedoelt NIET op de eerste plaats verwachtingen betreffende de kennis en vaardigheden van het kind, maar WEL de betekenis die aan het hebben van een kind wordt gegeven. Hoe moet het kind bijdragen tot de kwaliteit van het leven van de ouder? • Belevingen omtrent de ouder-kindrelatie: - Belevingen bij de zorg en het verzorgen van het kind - Bij de ontwikkeling en het zien opgroeien van een kind - Bij het hebben van een kind & de genegenheid die van het kind uitgaat • Sensitiviteit: De signalen van het kind correct ontvangen en er gepast op reageren (responsiviteit). Dit zal belangrijk zijn bij het ontstaan van veilige hechting. Terug naar klimaat en situatiehantering Klimaat en situatiehantering beïnvloeden elkaar, maar staan in die zin ook los van elkaar dat vb een positief pedagogisch klimaat niet uitsluit dat de opvoeder problemen kan hebben met de situatiehantering. Opvoeden is een complementair proces. Opvoeder en kind dragen in gelijke mate bij aan het verloop van het opvoedingsproces. Het gedrag van het kind en de aanpak van de opvoeder beïnvloeden elkaar wederzijds. Het kind komt niet op de wereld als een onbeschreven blad. Zijn gedrag wordt gekenmerkt door genetische en neurobiologische factoren, door zijn temperament en persoonlijkheid. Ieder kind heeft zijn/haar eigen gebruiksaanwijzing. Wat van aanpak voor het ene kind goed is, is het niet voor het andere kind. Elk kind heeft wel dezelfde basisnoden, maar niet in dezelfde mate. Zo heeft elk kind affectie, structuur, ondersteuning en een sociaal netwerk nodig om zich te kunnen ontwikkelen. - Affectie: Gebrek aan affectie en veiligheid kan leiden tot hechtingsstoornissen en kan later ernstige gedragsproblemen of intrapsychische problemen veroorzaken. Tussen kinderen zijn er grote verschillen in de affectienood. - Structuur: met structuur bedoelen we dat kinderen geholpen moet worden om inzicht te verwerven in het samenleven. Het kind moet het dag- en nachtritme ontdekken, sociale situaties leren doorzien,… Afhankelijk van hun leeftijd hebben kinderen behoefte aan steun en verheldering van situaties (wat mag of kan niet, voorbereiden van nieuwe situaties,…) 18
Ondersteuning: Als kinderen presteren hebben zij nood aan ondersteuning, dat wil zeggen aan beloning en erkenning voor wat zij presteren of wat ze zijn. Vaak reageren opvoeders als kinderen niet presteren. Er worden opmerkingen gegeven, met straf gedreigd… Het is belangrijk aandacht te besteden aan wat de kinderen goed doen, door feedback en appreciatie te geven. - Een sociaal netwerk: Het kind moet leren de gevoelens van de andere onderkennen en er gepast op reageren, het moet zich leren ‘sociaal gedragen’, maar heeft tegelijkertijd zelf nood aan sociale erkenning. Een kind krijgt bij zijn geboorte geen handleiding mee waarin staat in welke mate het behoefte heeft aan affectie, structuur, ondersteuning en sociale steun. In het dagelijkse leven met het kind moet de opvoeder achterhalen wat voor dit kind de ideale aanpak is. -
Maar ook opvoeders zijn geen onbeschreven blad. Zij hebben hun eigen genetische factoren, hun opvoedingsgeschiedenis, persoonlijkheid en temperament. Ook de kwaliteit van de partnerrelatie speelt een rol bij het opvoeden. Wanneer opvoeders elkaar begrijpen en ondersteunen, wanneer er overleg en een goede communicatie zijn, dan werkt dit door in de aanpak van de kinderen. Spanningen en conflicten leiden de aandacht van het opvoeden af, waarbij het risico bestaat dat het kind de speelbal van de strijd wordt. Dat ook de werksituatie en de sociale context waarin een gezin leeft, invloed heeft op het opvoeden, hoeft geen lang betoog. Belangrijke factoren zijn de materiële mogelijkheden van het gezin, de familiale omgeving, de buurt en de vriendenkring, de institutionele omgeving. Al deze factoren (persoonlijkheid, eigen opvoeding, echtelijke relatie, sociale context) bepalen in grote mate ook de waardeschaal van de opvoeder. Welk mensbeeld hebben zij in hun hoofd, wie of wat vinden ze dat het kind moet worden? Wat is goed opvoeden? We zouden kunnen zeggen dat het opvoedingsproces goed verloopt wanneer het kind zich zo optimaal mogelijk ontwikkelt en zich goed in zijn vel voelt en wanneer de opvoeder zich goed voelt in zijn rol als opvoeder
D. Het referentiekader pedagogische diagnostiek
Bij deze module is het belangrijk goed te definiëren wat je wil meten/analyseren. Het team van CKG Molenberg/ CKG De Stap hanteert het model van Belsky en groepeert de observatie-items in 4 clusters: - het gezin en zijn omgeving - het kind - de pedagogische interactie - het belevingsonderzoek De werkgroep onderscheidt bij de opbouw van haar model twee aspecten: - de analyse van de klacht - de analyse van het opvoedingsproces in het gezinssysteem
19
analyse van de klacht Hierbij is het belangrijk onderscheid te maken tussen: pedagogisch probleem Æ probleemgedrag kind Æ gedragsprobleem probleeminventarisatie (zie ook pedagogische interactie) - welk probleemgedrag - hoe ernstig (frequentie, duur, intensiteit,…) - sinds wanneer - in welke situaties (waar, wanneer, bij wie,…) - welke problemen worden door het kind gesignaleerd analyse van de verwachte hulp - hoe zien ouders de huidige situatie - wat verwachten ze van de diagnose/hulpverlening - concrete verwachtingen van het kind - welk engagement en vertrouwen kunnen ze nog opbrengen tav hulpverleners - komt de vraagstelling overeen met de vraagstelling van de verwijzer - hulpverleningsgeschiedenis
analyse opvoedingsproces in het gezinssysteem Bij de analyse van het opvoedingsproces gebruiken we het referentiekader van het model van Hellinckx. Dit referentiekader biedt een schema met een aantal kernbegrippen. opvoeden
complex proces verweven met alle aspecten van het gezinsleven pedagogische interactie tussen ouder kind tijdens dagdagelijkse situaties - verzorgen - leren/werken - spel/ontspanning - sociale omgang/spreken
2 componenten:
bespreking of observatie van deze concrete situaties geven een staalkaart van hoe in een gezin gedacht of gehandeld wordt over opvoeding
pedagogisch klimaat (sfeer, kwaliteit van de relatie ts ouder en kind) situatiehantering
verhouding tussen pedagogisch aanbod pedagogische vraag
20
Model van Hellinckx (Kok)
familiale context
gezinscontext
ouder(s)
pedagogische interactie
persoonskenmerken van iedere ouder + partnerrelatie + pedagogsiche vaardigheden van iedere ouder + samen ouderen
kind
persoonskenmerken v/h kind - genetische factoren - neurobiologische factoren - temperament - persoonlijkheid pedagogische gebruiksaanwijzing - affectie - structuur - ondersteuning - sociale noden ontwikkeling gedrag schools functioneren
21
Hierbij blijft het belangrijk goed voor ogen te houden dat opvoeden een dynamisch, circulair proces is, waarbij de verschillende aspecten voortdurend in wisselwerking met elkaar staan.
vb1: echtelijke relatie
opvoedingsgeschiedenis ouder
sociaal netwerk
persoonlijkheid ouder
opvoeden
werk
vb2:
opvoeden
kindkenmerken
ontwikkeling van het kind
Tot slot is het ook belangrijk, naar het model van Hermans, bij de analyse van het opvoedingsproces goed in te schatten wat de risico en beschermende factoren zijn.
‘Leidraad’ De werkgroep ontwikkelde een uitgebreide leidraad van items aan de hand waarvan het teamlid module diagnose het opvoedingsproces van het gezinssysteem in kaart kan brengen. Met deze items in het achterhoofd zou het teamlid module diagnose voldoende inzicht moeten krijgen in het opvoedingsproces van het gezin om zo tot een geschikt advies van adequate hulpverlening te komen. Dit referentiekader moet het teamlid in staat stellen het gezin te bevragen op: - algemeen functioneren van het gezin - de pedagogische interactie tussen ouder(s) en kind(eren) - de beleving van de opvoeding door ouder(s) en kind(eren) - het probleemgevoel rond het opvoedingsproces (daar de vanzelfsprekendheid van het opvoedingsproces weg is) - het beeld van de ‘noden’ van het gezin - het beeld van de ‘krachten’ die in het gezin aanwezig zijn.
22
LEIDRAAD PEDAGOGISCHE DIAGNOSTIEK 1. gezinscontext ♦ materiële context - geografische woonomgeving - hoe is woon/leefsituatie - waar - voldoende ruimtes, slaapgelegenheid - sociaal-economische omstandigheden - werksituatie - financiële situatie, schulden, moeilijkheden - (organisatie) huishouden ♦ gezinsgeschiedenis - genogram - welke gebeurtenissen heeft dit gezin doorgemaakt op….vlak - op welke manier werd met deze problemen omgegaan ♦ gezinscultuur - eigenheid van dit gezin als gezin (prestatiegericht?, gemeenschappelijke hobby’s,…. - gewoonten, waarden, verwachtingen, mbt tot hun positie in het gezin, als partners, als ouders, als familie…. - bijzonderheden ♦ gezinsorganisatie - voldoende afgrenzing tav de individuele gezinsleden - te starre grenzen, afwezigheid van grenzen - coalities/allianties in het gezin ♦ subsysteemkenmerken: ♦ partnerrelatie - welke type relatie (normaal gehuwd, gescheiden, LAT, NSG, alleenstaande,….) - juridisch situatie, omgangsrecht, onderhoudsplicht - beleving van de eventuele ex-partnerrelaties - mogelijkheden tot overleg met ex ifv opvoeding kind - is de echtelijke relatie stabiel, wordt zo beide ouders als bevredigend ervaren - karakter van communicatie tussen beide ouders - kunnen ze naar elkaar luisteren - kunnen zij gevoelens onder woorden brengen - komen er specifieke problemen voor - beschikken beide ouders over voldoende tijd en energie voor elkaar - ondersteunt de echtelijke relatie het samen opvoeden - laat ze aan beide ouders voldoende ruimte om op eigen wijze opvoedend bezig te zijn zonder dat het opvoedend handelen in strijd is met elkaar naar het kind toe ♦ siblings - kunnen brussen met elkaar overweg - overdreven rivaliteit 23
- dingt men voor de gunst van de ouders, veel klikken ♦ communicatie in het gezin ♦ geïsoleerd of erg open gezin? ♦ gezinsdynamiek - hoe voltrekken zich veranderingsprocessen in het gezin - in welke fase bevindt het gezin zich - zijn er signalen die wijzen op het overblijven van moeilijkheden uit een vorige fase ♦ ……?
2. familiale context ♦ familiale omgeving? - voldoende steun versus stress van grootouders, ouderlijke siblings - afhankelijkheid versus onafhankelijkheid van ouders tav gezin van herkomst (verbondenheid, loyaliteit) ♦ buurt en vriendenkring Æ sociaal netwerk - voldoende steunfiguren in de omgeving van dit gezin
3. kindkenmerken ♦ genetische/neurobiologische factoren – algemene gezondheid - biologische constitutie, algemene gezondheid - kindfactor (neurologische stoornis)? - verzorgd uiterlijk - een goede gezondheid of regelmatig ziek - slaapt het kind goed ♦ geschiedenis - hoe was zwangerschap en geboorte - bijzondere life-events die impact hadden op het kind - hulpverleningsgeschiedenis mbt hulp aan het kind ♦ temperament en persoonlijkheid ♦ gedrag + specifieke eigenheid - kenmerken - opvallend gedrag - welbevinden en betrokkenheid (als een vis in het water, neemt initiatief versus passief, exploreert - vlot en/of spontaan of eerder verlegen en/of gesloten - hoe voelt het kind zich in het gezin: geborgen, veilig, eenzaam en onveilig - wat vindt het kind leuk om samen met de ouders te doen - wat doet het kind samen met de ouders - kan het kind met zijn vragen/problemen/wensen bij de ouders terecht - kan het kind thuis zichzelf zijn - heeft het kind taken in het gezin - wat boeit het kind, wat vindt het leuk - wat vindt het kind saai, niet leuk 24
- heeft het kind angsten - heeft het kind wensen - heeft het kind een realistische kijk op zijn/haar kunnen ♦ ontwikkeling - ontwikkelingsverloop - eigenaardigheden ♦ schools functioneren - gaat het regelmatig/graag naar school - zit het op niveau - zelfstandig maken van huiswerk, hulp nodig - praat het over de schooldag, vlot agenda laten zien - voorkeur/afkeer voor schoolvakken - moeilijkheden met bepaalde schoolvakken - orde in de schoolmateriaal - ervaart het kind ouderlijke interesse/motivatie - voelt het kind zich veilig bij de leerkracht - heeft het vriendjes, heeft het het gevoel geaccepteerd te zijn - ervaringen met pesten ♦ sociaal functioneren o extern - heeft het kind vriend(innet)jes, veel of één goede - blijvend vriendschappen of van korte duur - komen ze ook thuis, wordt het kind uitgenodigd - ‘koopt’ het kind zijn vriendjes met snoep, geld, cadeautjes,… - stelt het zich onderdanig of dominant op, volgzaam of leidinggevend - kan het samen met leeftijdsgenoten spelen o hobby’s - is het kind bij de jeugdbeweging - doet het kind aan sport, alleen of in team - heeft het kind een hobby - beoefent het kind zijn hobby enthousiast, fanatiek, binnenshuis of buitenshuis - is er evenwicht tussen de hobby’s van het kind en gezinsleven o binnen het gezin - hoe is de relatie met zijn brussen - vaak ruzie, waarover - is er een kind dat steeds de schuld krijgt - klikt het beter tussen bepaalde kinderen, waarom - welke plaats heeft het kind tussen zijn ouders en brussen - zondert het kind zich vaak af in het gezin - voelt het kind zich voldoende betrokken in het gezin - voelt het kind zich benadeeld door een broer of zus of ouder - doet het kind graag mee aan familieuitstappen of activiteiten met het gehele gezin ♦ pedagogisch profiel o nood aan affectie o omgaan met structuur o nood aan ondersteuning o sociale noden 25
4. ouderkenmerken (voor iedere ouder apart) ♦
persoonskenmerken o genetische factoren/gezondheid - algemene gezondheid - verzorging en hygiëne o verleden - eigen opvoedingsgeschiedenis, welk beeld schetsen ze hiervan - wensen zij hun kinderen op een gelijkaardige manier op te voeden - significante life-events o persoonlijkheid - persoonlijkheid en vitaliteit - hoe reageert het kind hierop - psychische stabiliteit versus labiliteit - probleemoplossend vermogen - stressbestendigheid - eigenaardigheden in (pedagogisch) gedrag of attitude, die mme hun invloed uitoefenen op het opvoedingsklimaat o actuele belevingswereld - actuele belevingswereld - visie op de levensomstandigheden o activiteiten - opleiding en beroep - activiteiten buitenshuis
♦
pedagogische kwaliteiten o opvoedingsbetrokkenheid en –beschikbaarheid - is er goede opvoedingsbetrokkenheid - voelen beide ouders zich verantwoordelijk voor het grootbrengen van het kind, is dit er altijd geweest, welke factoren bepaalden de verandering - is er voldoende contact tussen ouder en kind en op welke wijze - is er voldoende opvoedingsbeschikbaarheid - komen ouder afdoende tot het vervullen van de rolfiguratie ‘opvoeder’ - gaan ze helemaal op in het vervullen van andere rolfiguraties - zijn de ouder zelf nog psychisch erg onrijp - ruimen ouders voor het bezig zijn met het kind een te grote plaats in, streven de ouders dit na, is de situatie zo gegroeid,.. - accepteert het kind de relatie met de personen die opvoedingsverantwoordelijkheid dragen - voelen andere personen dan de ouders zich verantwoordelijk voor het grootbrengen van het kind o pedagogisch besef - kan een ouder onderkennen wat in het belang is van een kind - kan de ouder met belangenconflicten omgaan 26
-
is een ouder voldoende sensitief voor de signalen van het kind welke verwachtingen geeft de ouder aan het hebben van een kind welke belevingen heeft de ouder omtrent de ouder-kindrelatie
o inzicht Æ in de ontwikkeling van het kind - lichamelijke ontwikkeling - verstandelijke ontwikkeling - emotionele en affectieve ontwikkeling - sociale ontwikkeling - sexuele ontwikkeling - morele ontwikkeling Æ in de eigenheid van het kind (en acceptatie) - hebben de ouders aandacht en belangstelling voor het kind - tonen ze belangstelling - is er slechts sprake van zakelijke aandacht - hebben de ouders inzicht in de belevingswereld van het kind - hebben de ouders inzicht in de mogelijkheden van het kund - accepteren de ouders het kind - onvoorwaardelijke acceptatie - slechts acceptatie op voorwaarde dat… - slechts tolerantie en geen acceptatie van het kind…. Æ welk beeld hebben de ouders van het kind - taxeren de ouders het kind in hoofdzaak negatief - taxeren de ouders het kind ook positief o waarden – visie van de ouders op kind en opvoeden Æ waarden - welke maatschappelijke opvoedingswaarden vinden de ouders belangrijk - zijn er cultureel bepaalde waarden die voor de ouders belangrijk zijn in het opvoedingsproces - welke waarden vinden de ouders belangrijk vanuit een eigen opvoedingsgeschiedenis Æ opvoedingsdoelen - wie van de ouders is gericht op welke doelen - liggen de opvoedingsdoelen van beide ouders in mekaars verlengde, vullen zij elkaar aan of corrigeren zij elkaar - evolueren de opvoedingsdoelen tijdens de ontwikkelingsgeschiedenis, onder welke invloed,… - hoe worden de opvoedingsdoelen van beide ouders gelegitimeerd - referentie naar bepaalde waarden - wordt er verwezen naar de eigen opvoeding - wordt ontevredenheid van de ouders met het eigen bestaan als vertrekpunt van bepaalde opvoedingsdoelen aangegeven - wat doen de ouders om het opvoeden te richten naar de gestelde opvoedingsdoelen - hoe reageert het kind op de opvoedingsdoelen die de ouders voorop stellen 27
-
is het op de hoogte accepteert het die zet het kind er zich tegen af
o pedagogische zelfreflectie Æ beeld van zichzelf als ouder - wat wordt in het (ideaal)beeld beklemtoond - het sturend optreden - het zorgend optreden - het verbonden zijn met het kind - hoe reageert het kind op het aandeel van deze dimensies Æ is een ouder in staat tot zelfreflectie - impact van eigen gedrag in een situatie, in reactie kind o pedagogische vaardigheden Æ sturen - structureren in ruimte en tijd (vb slaap, was, eetsituatie,…) - zorgen voor een veilige omgeving - grenzen en regels aanbieden, neen zeggen en verbieden - grenzen en regels bewaken - opvolgen en toezicht - reageren op storend gedrag - conflicten hanteren - situaties hanteren - zinvol straffen en belonen - afspraken maken - confronteren met - negeren - instructie geven - time out Æ steunen - verzorgen - troosten - aandacht geven - affectie tonen - geduldig zijn - begrip tonen - reageren op positief gedrag - gewenst gedrag installeren of versterken - aanmoedigen, prijzen, belonen - belangstelling tonen Æ stimuleren - bezig zijn met - ruimte geven - zorgen voor een uitnodigende kind-omgeving - mogelijkheid tot spel bieden - praten luisteren, inspraak geven - ruimte geven voor sociale contacten - overleggen - hulp bieden 28
- samen problemen oplossen, oplossingen suggereren - zelfstandigheid en verantwoordelijkheid stimuleren - ontwikkeling stimuleren Æ ouderschapsstijl - autoritair - laisser-faire - permissief ♦
samen ouderen - wordt de opvoeding vooral aan één ouder overgelaten of participeren beide ouders actief aan het opvoedingsproces - in hoeverre ondersteunen de ouders elkaar bij de opvoedingsaanpak - in hoeverre komen ze tot een gezamelijke aanpak - bepaalt een van de ouders in hoofdzaak het opvoedingsklimaat - wensen zij de opvoeding van hun kinderen op een gelijkaardige manier te organiseren of niet
5. de pedagogische interactie ♦ klimaat o hoe typeren ouders het klimaat - van de gewone situatie - van de probleemsituatie o welke contactvormen worden gehanteerd in relatie met het kind - kunnen ouders hun kind aanraken, verzorgen, met het kind spelen, - worden de maaltijden als contactvorm gebruikt, hoe gebeurt dit - wordt er gefeest, pedagogisch verantwoord - trekken ouders er met de kinderen op uit - kunnen ouders samenwerken met het kind - leren de ouders het kind iets, op een wijze dat het kind aankan en aangenaam vindt - kunnen ouders een gesprek voeren met het kind o hoe verloopt de communicatie van ouders en kinderen - wordt in het gezin veel gecommuniceerd - zijn de boodschappen tav het kind duidelijk, kleinerend van aard strijdig van aard ♦ het pedagogisch hanteren van situatie o herkennen van patronen - repertorium aanpak om in bepaalde situaties te hanteren o regels en afspraken mbt bepaalde situaties - impliciete regels, of ook regelmatig geëxpliciteerd - worden regels door de ouders gesteld - wordt ernaar gestreefd om afspraken te maken in overleg met de kinderen
29
is er een zekere flexibiliteit rond regelhantering (bij welke regels wel, bij welke niet) o probleemsituaties Æ antecedenten van de situatie - zijn er signalen die een probleemsituatie voorafgaan - zijn er bepaalde uitlokkende factoren - hebben ouders inzicht in wat er aan de gang is - onderhandelen de ouders om probleemsituaties te voorkomen - hoe beleven de ouders de antecedenten van de probleemsituaties Æde probleemsituatie zelf - hoe wordt deze aangepakt - hoe beleven de ouders de aanpak Æ de gevolgen van de probleemsituatie - met welke handeling eindigt de probleemsituatie - hoe voelen ouders zich bij en na het beëindigen van de probleemsituatie -
LEIDRAAD SCHOOLOBSERVATIES Soms is het belangrijk (het gedrag van) het kind te vergelijken in de thuissituatie en de klas. Hiertoe is het zinvol een schoolobservatielijst te gebruiken. Deze lijst werd onderverdeeld in volgende rubrieken: 1. Personalia 2. Algemene gegevens 3. Allerlei 4. Lagere school 5. Houding in de klas 6. Sociale vaardigheden 7. Spel 8. Motorische ontwikkeling 9. Taalontwikkeling 10. Emotionele ontwikkeling 11. Zelfredzaamheid 12. Persoonlijkheid 13. Tics of bijzondere gewoontes 14. Opmerkingen
30
4. Methodiek en instrumenten Het opvoeden is een complex proces, verweven met alle aspecten van het gezinsleven, en ingebed in de dagdagelijkse situaties zoals verzorging, maaltijden, leren/werken, spel/ontspanning, sociale omgang/gesprek,… Door deze concrete situaties te observeren of systematisch te bevragen (oa door de leidraad af te checken), krijg je een staalkaart van hoe in een gezin gedacht of gehandeld word over opvoeding. Daarnaast kan het teamlid van de module diagnose ook gebruik maken van een aantal screeningsinstrumenten. Deze vragenlijsten zijn vaak gestandaardiseerd en handige instrumenten om belevingsonderzoek te doen, een bepaald item meer geobjectiveerd in kaart te brengen of uit te vergroten. Deze instrumenten kunnen vaak op objectieve grond een bevestiging vormen van de eigen interpretatie van de medewerker. Bovendien geven screeningsinstrumenten heel wat gespreksstof of handvatten in het adviesgesprek en/of mogelijke vervolghulp. Vaak kunnen de gegevens ‘ontschuldigend’ werken. Alle screeningsinstrumenten worden gebruikt in functie van systeemdiagnostiek. De resultaten van de screening worden besproken binnen het multidisciplinair team. Het is te beschouwen als hulpmiddel en niet als bepalend referentiekader. De keuze van screeningsinstrumenten is afhankelijk van de klemtonen die moeten gelegd worden in het onderzoek. Maw, de testing is hypothesetoetsend. De vragenlijsten die door ouders, kind of leerkracht ingevuld worden moeten meer klaarheid brengen in het opvoedingsgebeuren. Wanneer er vermoedens zijn van een “kind-factor” zal met behulp van specifieke vragenlijsten dit vermoeden al dan niet steviger worden. Adhv deze conclusies kan eventueel verwezen worden naar een gespecialiseerde dienst voor kinddiagnose. De pedagogische diagnostiek zal dus nooit een diagnose van het kind kunnen inhouden. Bij de keuze van de instrumenten wordt rekening gehouden met: Æ leeftijd van de kinderen, ontwikkelingsfase, mogelijkheden van het kind Æ mogelijkheden van de ouders (leesvaardigheden ed) Æ wat willen we meten en weten Æ relevantie van de te bekomen gegevens Æ inspraak van de gezinsleden In de werkgroep werden een aantal instrumenten besproken en op hun bruikbaarheid beoordeeld. Een aantal instrumenten kunnen standaard in de procedure worden ingebouwd, andere ga je eerder facultatief gebruiken in functie van de specifieke hulpvraag of problematiek in het gezin.
31
Kind CBCL: gedragsvragenlijst TRF: gedragsvragenlijst in te vullen door leerkrachten SDQ: gedragsvragenlijst, grote correlatie met CBCL CBSK: competentie, sociale vaardigheden, sportief, … FRT: familie relatie test SW: om sociaal wenselijke antwoorden van het kind in te schatten Zinnenaanvultest: te interpreteren, thema uithalen Diverse ontwikkelingslijsten (Tandem, …) Schoolvragenlijst
Ouders NOSI: gestandaardiseerde vragenlijst Nijmeegse ouderlijke stressindex PPQ: parental practises questionnaire: ouderlijk opvoedingshandelen LAGKO: inzicht in de opvoedingshulp dat het gezin nodig heeft EMBU – K: hoe percipieert kind opvoeding
Specifiek ASQ: attachement style questionnaire: hechtingsgedrag CHAT: checklist autisme for toddlers SCQ – NL: vragenlijst sociale communicatie voor kleuters Check – list ASS (Australische schaal voor het syndroom van Asperger) Check –list ADHD Bailey
Deze instrumenten kwamen tijdens de werkgroep aan bod en werden geëvalueerd op inhoud, bruikbaarheid, scoring, kostprijs. We overlopen enkele:
NOSI = gestandardiseerde vragenlijst Nijmeegse ouderlijke stressindex De vragenlijst wordt gebruikt bij ouders met kinderen van 7 tot 13 jaar. De lijst omvat 123 items, verdeeld over 13 schalen. Î In een 7-tal schalen wordt het ouderdomein gescoord (in welke mate voelen zij zich gespannen?) Î In een 6-tal schalen wordt het kinddomein gescoord (welke bijdrage leveren bepaalde eigenschapen en karakteristieken van het kind op het stressniveau van het kind) Î De vragenlijst omvat ook een levensgebeurtenissenschaal (welke stresserende gebeurtenissen zijn er de laatste 12 maanden gebeurd?) Afname: De afname van de NOSI duurt vrij lang, +/- 30 minuten. Er bestaat een verkorte versie, NOSIC, die vooral gebruikt wordt bij preventieve doeleinden. De vragenlijst moet voor elk kind in het gezin apart dient afgenomen te worden. Alternatief is dat de vragenlijst één keer afgenomen worden en deze gedifferentiëerd wordt op de betreffende items. Scoring: Aan de hand van verdeelsleutel. Kostprijs: +/- €300 32
Bedenkingen: • Bij het afnemen van deze vragenlijst worden er heel gevoelige, vaak confronterende zaken los gemaakt bij de mensen. Hoe ga je hiermee om? • Een geschikt middel om af te toetsen hoe mensen bepaalde zaken ervaren. • In CKG Molenberg wordt de vragenlijst steeds samen met de ouders afgenomen. De test is Nederlands en vraagt soms om verduidelijking. • Het is een heel bruikbare test voor de module pedagogische diagnostiek.
PPQ = Parental practises questionnaire: ouderlijk opvoedingshandelen De lijst bestaat uit 62 vragen en onderzoekt welke soort opvoedingsstijl een ouder hanteert en welke deze ouder denkt dat zijn/haar partner hanteert. Men gaat uit van 3 opvoedingsstijlen. Deze vragenlijst kan gesprekstof geven om later, na de analyse, met de ouders op te nemen. Scoring: Aan de hand van verdeelsleutels. Bedenkingen: • De vragenlijst hoeft niet in het basispakket voor deze module te worden opgenomen. CBCL - TRF CBCL = gedragsvragenlijst die de vaardigheden en gedragsproblemen van kinderen in kaart brengt Er bestaan verschillende versies: versie A => voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar versie B => voor kinderen van 4 tot 18 jaar Versie B bestaat uit een competentiedeel: onderverdeeld in: - activiteiten door het kind uitgevoerd - sociaal gedrag van het kind - schools functioneren een gedragsprobleemdeel. De resultaten worden geclassificeerd in 3 rubrieken: normaal, grensgebied en klinisch. In versie A valt het competentiegedeelte weg. TRF = gedragsvragenlijst, ingevuld door de leerkracht, die gedragsproblemen en het schools functioneren van kinderen in kaart brengt. Zowel de CBCL als de TRF kunnen manueel als via de computer verwerkt worden. 33
Kosten: - Handleiding: €55 - Vragenlijsten: €7 / 10 stuks - Computerprogramma voor verwerking van de gegevens: €335 voor versie B Bedenkingen en opmerkingen: • De vragenlijsten geven een goede beoordeling van het functioneren van het kind. • De lijsten hoeven niet in het basispakket van de module diagnostiek te worden opgenomen. • Afname van dit instrument duurt vrij lang. • Vaak geeft het een verschillend resultaat wanneer beide ouders en/of de jongere zelf de vragenlijsten invullen.
ASQ – ASQ-C en ASQ-P = attachement style questionnaire: hechtingsgedrag De vragenlijst wordt afgenomen bij ouders. De vragenlijst gaat na welke hechtingsstijl de kinderen hebben (veilig – vermijdend – angstig). Bij de situatieschetsen komen volgende elementen voor: vertrouwen van de ouders ongemak in de nabijheid van anderen nood aan goedkeuring vooringenomenheid tav relaties mate waarin de relatie voldoening geeft Bedenking: Wat wordt er gedaan met de verkregen informatie?
ASQ-C en ASQ-P = welke soort hechting heeft het kind tov anderen Deze korte vragenlijst wordt ingevuld door het kind en door de ouder. De testing geeft een ruwe indicatie weer. Bij een discrepantie tussen de antwoorden van ouder en kind kan er gedacht worden aan een verdere testing.
Screening vermoeden van Autisme Een mogelijkheid is de ASS: = Australische schaal voor het Aspergersyndroom Interessanter lijkt ons: CHAT = checklist autism for toddlers -
De checklist kan reeds vanaf 18 maanden worden afgenomen. Oorspronkelijk was de lijst bedoeld voor dokters en kinderartsen.
-
Deel 1 bestaat uit 9 vragen => 5 sleutelindicatoren voor autisme • Sociale interesse 34
• Sociaal spel • Verbeeldingsspel • Protodeclaratief wijzen • Gedeelde aandacht Dit deel wordt ingevuld door de ouders. Deel 2 wordt ingevuld door de arts of een andere hulpverlener. -
Het instrument dient nog uitvoerig onderzocht te worden maar het lijkt betrouwbare resultaten te geven voor ‘vermoedens’ van autisme.
Een ander interessant instrument is de SCQ-NL = vragenlijst sociale communicatie (voor kleuters) - Dit instrument is ook nuttig voor screening van een autismespectrumstoornis. - De 40 vragen worden door de ouders ingevuld. - De vragenlijst bestaat uit 2 versies: de levensloop van het kind en de huidige toestand. - De antwoorden worden verwerkt aan de hand van scoreformulieren. - Afname: Afname van de testing neemt zeer weinig tijd in beslag. - Kosten: €30 voor het standaardpakket.
Screening ADHD Er werden enkele lijsten voorgesteld en rondgedeeld die gebruikt kunnen worden voor een eerste screening om het probleem in beeld te brengen. Enkele interessante instrumenten zijn: DSM-IV1 Checklist/test ADD-ADHD: - lijst met 78 vragen kan via internet ingevuld worden. - Je score wordt onmiddellijk meegedeeld. - Deze checklist kan nuttig zijn voor ouders die reeds een vermoeden hebben van ADHD, alvorens hen verder door te verwijzen. AVL-ADHD vragenlijst: - opgesteld voor twee leeftijdsgroepen (4-12jaar en 12 - 18 jaar). - De lijst onderzoekt de items aandachtstekort – impulsiviteit – hyperactiviteit. - De vragenlijst wordt bij beide ouders afgenomen en bij een derde persoon. Gedragsobservatielijst: De lijst bestaat uit 31 vragen. Observatielijst ADHD: De lijst bestaat uit 14 vragen. Æ Algemene Bedenkingen: • Binnen de module pedagogische diagnostiek is het louter de bedoeling om het probleem in kaart te brengen alvorens, indien dit nodig blijkt te zijn, door te verwijzen voor een multidisciplinair diagnoseonderzoek.
35
• •
De 3 hoofdkenmerken van ADHD (aandachtstekort, impulsiviteit en hyperactiviteit) komen in alle vernoemde checklists terug. Er bestaan ook vragenlijsten die door de kinderen zelf dienen ingevuld te worden.
SDQ Deze vragenlijst heeft een hoge correlatie met de CBCL-gedragsvragenlijst en is hier dus een goed alternatief voor. Hij is verkrijgbaar in verschillende talen (reeds Vlaamse normen) Er bestaan verschillende versies voor ouders, kinderen (tussen 4 en 16 jaar) en leerkrachten. De lijst bestaat uit 25, positief geformuleerde, items. Deze werden onderverdeeld in verschillende schalen (gedragsproblemen, aandachtstekort en hyperactiviteit, emotionele problemen, problemen met de leeftijd, prosociaal gedrag). De vragenlijst wordt op zeer korte tijd afgenomen. De vragenlijst kan je afprinten via www.sdqinfo.com.
-
-
Bedenkingen en opmerkingen: • CKG Molenberg gebruikt deze test zeer vaak. Vanwege de korte afname- en scoringsduur is deze ook bruikbaarder dan de CBCL. • Het is positief dat de test zowel bij de ouders als bij de kinderen kan afgenomen worden.
LAGKO = dit screeningsinstrument geeft inzicht in de opvoedingshulp die het gezin nodig heeft. Het geeft kenmerkende interactiepatronen weer tussen ouder / opvoeder en kind. Dit instrument is geschikt voor ouders met kinderen tussen 1 en 15 jaar. LAGKO bestaat uit 110 items waaronder volgende items gescreend worden: stemmingen, slaapsituatie, lichamelijke klachten…).
-
Kosten: LAGKO is te verkrijgen via SWP. €40 voor theoretische handleiding €28,5 voor de vragenlijsten 30x €120 voor het softwarepakket
Doe de leugentest -
Dit wordt niet aanzien als een echte testing. Beide partners vullen de lijst in. Wanneer er door hen beiden verschillend geantwoord wordt dan heeft één van beiden gelogen. Dit instrument kan binnen de gewone begeleiding gebruikt worden. 36
EMBU-K = Hoe ervaren de kinderen de aanpak van hun ouders. Welke opvoedingsstijl hanteren zij? Dit instrument is bestemd voor kinderen van de lagere school en wordt door de kinderen zelf afgenomen. De screeningslijst bestaat uit 40 items. Men onderscheidt 4 ontwikkelingsstijlen: • Emotionele warmte • Controle • Afwijzing • Bezorgdheid De EMBU-K lijkt de kinderlijke vorm te zijn van de PPQ. Het instrument kan enkel gebruikt worden bij kinderen die nog thuis wonen. De afnametijd bedraagt +/- 20 minuten. Bedenkingen: • De resultaten zijn moeilijk te interpreteren. Ervaring is dan ook heel belangrijk om een juiste interpretatie mogelijk te maken. • Wat gebeurt er met de verkregen informatie? • Deze testing wordt vaak gebruikt door het team van Molenberg
CBSK = competentiebelevingsschaal Het kind geeft aan welke compententievaardigheden hij heeft. De schaal kan gebruikt worden bij kinderen tussen 8 en 12 jaar. Het instrument bestaat uit 36 items, onderverdeeld in 6 subschalen: • Schoolvaardigheden • Sociale omgang • Sportieve vaardigheden • Fysieke verschijning • Gedragshouding • Globale zelfwaardering De testing kan individueel of in groep afgenomen worden. Afname: duurt 15 à 20 minuten. Kosten:
€46 voor de handleiding €77 voor de formulieren €41 voor de verdeelsleutel
Bedenking: De test is vrij moeilijk voor kinderen.
37
FRT = familie relatie test Een belevingsonderzoek dat gebruikt kan worden bij kinderen van 4 tot 12 jaar. De test brengt emotionele relaties van het kind tov andere gezinsleden naar boven. Hoe beleeft het kind zijn gezin? Deze test wordt spelenderwijs met de kinderen afgenomen. De test bestaat uit verschillende doosjes die elk een gezinslid voorstellen + meneertje Niemand. Er worden allerlei vragen gesteld aan het kind en deze kan de vragen in het door hem / haar gekozen doosje steken. De vragen betreffen enerzijds positieve gevoelens uitgaande van of ontvangen door het kind. Anderzijds betreffen het negatieve gevoelens, uitgaande van of ontvangen door het kind. De vragen voor kleuters en oudere kinderen zijn verschillend en vaak heel confronterend. De testing wordt verwerkt aan de hand van verschillende normeringstabellen.
-
-
Afname: De testing is arbeidsintensief. Afname duurt vrij lang, +/- 1 uur. Kosten: Er werd geen prijs gegeven maar het zou vrij duur zijn deze test aan te kopen. Het testmateriaal (doosjes, vragen…) kunnen op eenvoudige wijze nagemaakt worden. Bedenkingen: • De resultaten zijn een momentopname.
SW = in hoeverre neemt een kind zichzelf au sérieux -
Aan de hand van 10 stellingen wordt ingeschat in welke mate een kind sociaal wenselijke antwoorden geeft. De resultaten kunnen later meegenomen worden in andere testings.
Zinnenaanvultest -
Deze test kan gebruikt worden bij kinderen van 5 tot 8 jr, en van 8 tot 11 / 12 jr. Kinderen dienen de zinnen aan te vullen. Voor sommigen is dit een heel moeilijke opgave. Er bestaat geen normering.
38
Ontwikkelingslijsten
Tandemlijst = de mogelijkheden/beperkingen van het kind in kaart gebracht - wordt gebruikt bij kinderen van 0 tot 5 jaar met ontwikkelingsmoeilijkheden. - De mogelijkheden en beperkingen van het kind worden in kaart gebracht. verschillende ontwikkelingsdomeinen komen aan bod: o motorisch, o verstandelijk, o mate van zelfredzaamheid, o taalontwikkeling en sociale ontwikkeling. - De test geeft een ruwe niveaubepaling en wordt niet genormeerd. - De test kan door de ouders en door de begeleider ingevuld worden. - Elke zes maanden zou de verkregen score moeten geëvalueerd worden. - Kosten: €0,60 per invulboekje
Bailey ontwikkelingsschaal - Deze testing wordt gebruikt bij kinderen van 1 tot 42 maanden. - geeft weer of een kind presteert zoals op die bepaalde leeftijd verwacht mag worden. - De testing werkt met drie schalen: motorisch, mentaal en gedragsobservatie. - Tekorten op bepaalde domeinen komen duidelijk naar voren en deze kunnen dan verder gestimuleerd worden. - Afname van deze ontwikkelingstest duurt vrij lang. Het is ook nuttig om hem met twee personen af te nemen. - Kosten: te koop bij HARCOURT voor €1992,06., De motorische schaal kan apart aangekocht worden. - Bedenkingen: - Daar de Bailey vrij duur is in aankoop meent men dat de tandemlijst binnen de module pedagogische diagnostiek beter bruikbaar is.
In het onderstaande schema werden de diverse rubrieken uit het referentiekader geordend naar bevraging, observatie of meetinstrument:
rubrieken
bevragen
observatie
Materiële context gezinsgeschiedenis gezinscultuur gezinsorganisatie subsyteemkenmerken Communicatie in gezin - dynamiek Familiale context Kindkenmerken bio Kindkenmerken geschiedenis Kindkenmerken persoon
x x x x x x x x x x
x x x x x
Meetinstrument/methodiek Tijdslijn – genogram - NOSI Waarde en normen kaartjes
ecogram x x
CBSK (competentiebelevingsschaal)
39
Kindkenmerken gedrag
x
x
CBCL (verkorte SDQ) - TRF (leerkracht) o o
Kindkenmerken ontwikkeling Kindkenmerken school Kindkenmerken sociaal functione Belevingsonderzoek kind Persoonskenmerken ouders Pedagogisch profiel Opvoedingsbetrokkenheid/beschik Pedagogisch besef Pedagogisch inzicht Waarden/visie op opvoeden Pedagogische zelfreflectie Pedagogische vaardigheden Pedagogische interactie – klimaat Ped. interactie: hanteren situatie Ped. interactie: probleemsituaties Nood aan opvoedingshulp
x X X x
x X x
x x x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x
screening ADHD – AVL hecklist SCQ-NL hechting ASQ-C/P
o Ontwikkelingslijsten – tandem - Bailey TRF (leerkracht) SCHOOLVRAGENLIJST SCQ-NL (autismespectrumstoornis) FRT , Sociale wenselijkheid, zinnenaanvultest NOSI (stressindex) (nosik) - tijdslijn
PPQ
PPQ EMBU-K PPQ EMBU-K PPQ EMBU-K PPQ EMBU-K PPQ EMBU-K EMBU-K, ASQ (hechtingsgedrag) PIR-Gas Video? LAGKO
schoolobservatielijst De schoolobservatielijst is een instrument dat gebruikt wordt om het kind te observeren in de context van de school. Het kan zinvol zijn om (het gedrag van) het kind thuis te vergelijken met het gedrag van het kind op een andere, mogelijks meer gestructureerde plaats zoals de school. De lijst werd onderverdeeld in volgende rubrieken:
Personalia Algemene gegevens Allerlei Lagere school Houding in de klas Sociale vaardigheden Spel Motorische ontwikkeling Taalontwikkeling Emotionele ontwikkeling Zelfredzaamheid Persoonlijkheid Tics of bijzondere gewoontes Opmerkingen
40
Belangrijke kanttekeningen bij het afnemen van deze lijst zijn: een schoolobservatie gebeurt idealiter vanaf het onthaalmoment ’s morgens tot na de 1e speeltijd. In een kleuterklas komen in deze tijdsspanne zowel begeleide als vrije spelmomenten als het kringmoment ’s morgens aan bod. De schoolobservatie gebeurt bij voorkeur door de begeleid(st)er die ook het kind in het thuismilieu heeft geobserveerd. Deze kan dan het gedrag van het kind in twee verschillende milieus observeren en dezelfde normen hanteren. Wanneer de lijst door een (kleuter)juf wordt ingevuld, is deze informatie moeilijker vergelijkbaar met die uit de thuissituatie. De observaties worden nadien getoetst aan de bevindingen van de juf en eventueel aangevuld. De lijst kan in bepaalde situaties enkel telefonisch worden overlopen, maar dan geldt dit enkel als leidraad voor een uitwisseling en gaat het niet meer om een observatielijst.
5. Procedure en draaiboek Een volgende thema is samen te vatten met het woord ‘procedure’. Hoe kan een CKG deze module organiseren, wat is een mogelijk draaiboek, welke procedures zijn er gangbaar, hoe verloopt de praktische uitvoering, hoeveel en welke medewerkers worden ingezet, wie doet wat in het team (taakverdeling), hoe kan je kwaliteitsvolle diagnostiek combineren met een ‘economische haalbaarheid’ (hoe kan je meerdere dossiers combineren), hoe verloopt de communicatie met het gezin en de verwijzers (bekendmaking, folder, samenwerkingsovereenkomst, ….)
Folder - informatiemap
De eerste stap in de procedure is vanzelfsprekend de bekendmaking van het aanbod. Hierbij kunnen verschillende instrumenten nuttig zijn: • • • • •
Website Kind & Gezin: info over module en CKG’s die deze module aanbieden Een folder voor de ouders Een folder voor de professionelen Een informatiemap voor de professionele verwijzer Informatiesessies met oa powerpointpresentatie
41
Er wordt gekozen voor een aparte folder voor de professionele verwijzer en de ouder. De folder voor de ouders is beknopt, eenvoudig en in begrijpelijke taal geformuleerd. Voor de verwijzers kan een informatiemap worden samengesteld. Het voordeel van een map is dat de informatie op een dienst aanwezig blijft (wordt in een sociale kaart geklasseerd, interessant voor nieuwe medewerkers,….). Deze map bevat: • informatie over het centrum • Gedetailleerde informatie over de doelgroep, doelstellingen, (tegen)indicaties, afspraken (wat niet zo gemakkelijk is bij een folder) • In zo’n infomap kan ook de modelverbintenis zitten met de betrokken dienst (samenwerkingsverband, fiche met standaardafspraken,…) • Bevat ook een aantal folders voor het groot publiek • Bevat een aantal folders voor de verwijzer (= beknopte versie van de map) Je kan ook opteren om de folder op computerversie aan de verwijzers aan te bieden, of op website ter beschikking te stellen. Voordeel is dat de verwijzers deze folder zelf kunnen afdrukken. Nadeel is dat je als organisatie geen zicht hebt op hoe de verwijzer er mee omgaat.
Samenwerkingsovereenkomst met verwijzers
Het is belangrijk om met de verwijzers een samenwerkingsovereenkomst op te stellen, waarin volgende items aan bod komen: o Verwijzers kennen de module, doelgroep, doelstellingen en werkwijze en gaan hiermee akkoord (Æ map ontvangen) o Dat de verwijzers bij een dossier hun hulpvraag/verwachting duidelijk expliciteren op het niveau van het individueel dossier o indien de verwijzer een betrokken hulpverlener is die een vertrouwensrelatie heeft met dit gezin, behoudt hij de eindverantwoordelijkheid inzake de verdere opvolging en/of begeleiding van het gezin. In alle andere situaties is er de mogelijkheid dat het pedagogisch diagnostisch team deze taak op zich kan nemen. Dit dient goed met de verwijzer worden afgesproken alvorens het diagnostisch proces te starten. (confer vervolgmodule acceptatie en toeleiding) o bezorgdheid dat in bepaalde situatie ook de zekerheid is dat er iets met bepaalde vaststellingen (vb seksueel overschrijdend gedrag) gebeurt bezorgdheid dat wij niet gebruikt worden om deze onprettige opdracht doen in plaats van de verwijzer o Deontologische afspraken omtrent informatie-uitwisseling •
•
Wij streven naar correcte informatie uitwisseling en communicatie. Dat betekent ondermeer informatie inwinnen (actief op zoek gaan) en informatie terugkoppelen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren; schriftelijk, mondeling, door overleg, door samen met andere diensten op huisbezoek te gaan, door kennismakingsbezoeken,… Wij streven ernaar om met de partners duidelijke afspraken te maken: “Wie neemt wat op, welke afspraken worden door wie met de ouders gemaakt.”
42
•
•
Wij vinden het belangrijk dat door de partners rekening wordt gehouden met het beroepsgeheim en er correct met de regels van de privacy wordt omgegaan. Interventies moet tactvol en respectvol gebeuren, naar elkaar toe en naar het cliënteel. Wij vinden het belangrijk dat er rond de informatie uitwisseling en afspraken met andere hulp- en dienstverleners voldoende transparantie is naar de ouders toe. Er worden afspraken gemaakt hoe informatie aan ouders wordt doorgegeven (vb worden zij uitgenodigd op een overleg, …) Ouders weten per definitie dat er informatie uitwisseling is. Dit wordt met hen besproken tijdens het eerste gesprek (element binnen de intake, huishoudelijk reglement) en geformaliseerd in de overeenkomst met de ouders (confer artikel rond informatie uitwisseling en het respecteren van het beroepsgeheim).
o Mits akkoord van de ouders kunnen zij ook informatie (vb afname CBCL) doorgeven o Als ouders niet akkoord zijn moeten wij niet aanklampend werken. De module kan te allen tijde stopgezet worden, hetzij door de ouders, hetzij door het centrum. o Verslag: Binnenkamers blijven van het verslag o Periodieke evaluatie van deze samenwerking Terzijde: Het kan zijn dat informatie uit de beladen voorgeschiedenis van een ouder, essentieel om opvoedingsmechanisme te begrijpen, niet aan verwijzer kan worden meegedeeld (niet zinvol, of expliciete wens van de ouder). Het is belangrijk met de ouders te bekijken welke informatie met de verwijzers wordt besproken. De manier van verwoorden naar de verwijzer dat bepaalde informatie, belangrijk om het mechanisme in het gezin te begrijpen, toch binnen het gezin blijft is ook belangrijk. Soms belangrijk om mensen te beschermen in wat ze aan info meegeven.
43
DRAAIBOEK
brochure aanmeldings formulier ouders telefonische aanmelding verwijzers bespreking op MT
intakegesprek
multidisciplinair team (MT) - ontvankelijk - taakverdeling en planning afspraken - aanzet inhoudelijke opbouw
telefonische bevestiging start module + vastleggen huisbezoeken
contract
5 à 7 huisbezoeken door 2 medewerkers Aangevuld met een eventueel bezoek/contact school
multidisciplinair team eindbespreking dossier eindbespreking met ouders en eventueel kind(eren) verslag eindbespreking met verwijzer/ouder
44
Aanmelding – intake
(Telefonische) aanmelding versus intake • • •
het is niet zo eenvoudig goed af te lijnen wat tijdens de aanmelding wordt besproken en wat tijdens het intakegesprek aan bod komt dit is afhankelijk van onder meer hoe goed een verwijzer of ouder onze werking en indicaties kent conclusie is dat het vaak over dezelfde items gaat, maar bij een intakegesprek gebeurt het afchecken van vraag en aanbod grondiger/vollediger om een definitieve beslissing omtrent het al dan niet activeren van de module te kunnen motiveren.
Inhoud van de aanmelding Æ aanmeldingsformulier • • • • • •
Ouders moeten zelf contact opnemen met het CKG Samenstelling gezin, familiale gegevens en hulpvraag bevragen Er moet een eerste inschatting van de verwachtingen gemaakt worden. Op basis hiervan zal moeten blijken dat pedagogisch diagnostiek het meest aangewezen antwoord is op hun actuele hulpvraag. Duidelijk uitleggen wat pedagogische diagnostiek inhoudt (zowel naar verwijzer als naar ouders). Duidelijk maken dat begeleiding krijgen niet de doelstelling is. Verwijzer blijft eindverantwoordelijkheid hebben. Wat indien er reeds een hulpverleningsverleden is ?? Æ aanmelding of intake
De inhoud van een intake Dit is een gesprek bij de mensen waarbij: • Volledige informatie wordt gegeven omtrent het aanbod en de procedure (doel van de pedagogische diagnostiek bespreken, ouders voorbereiden op het verloop, …) • Vraag en aanbod op elkaar afstemmen. Wederom checken of de pedagogische diagnostiek hier de meest aangewezen hulpverleningsvorm is. • Motivatie en bereidheid van de ouders worden getoetst om o Intensief mee te werken gedurende 4 tot 6 weken o Zich vrij te maken voor diverse gesprekken en observaties o Alle partners in het systeem dezelfde bereidheid hebben o Ouders dienen te beseffen dat we in hun intimiteit binnendringen, zonder dat we hen advies of hulpverlening geven. Er wordt veel losgemaakt in 6 weken. De ouders moeten hier op voorbereid worden • Meedelen dat gegevens worden meegenomen naar het multidisciplinair team • Begrip tonen naar de ouders. • Meedelen dat de verantwoordelijkheid na 6 weken terug gaat naar de verwijzer. Indien de verwijzer geen betrokken hulpverlener is, zal het pedagogisch diagnostisch team zorgen voor toeleiding naar gepaste hulpverlening. 45
Belangrijk is om beide ouders/de belangrijkste opvoedingsverantwoordelijken van het gezin te zien bij een intake. Bij het eerstvolgende gesprek moeten ook de kinderen worden betrokken (confer decreet RM: informeren, participeren,…). Er worden bij de pedagogische diagnostiek doorgaans geen dossiers opgevraagd bij andere diensten, behoudens de eventuele testing (vb CBCL), Het is belangrijk de verwachtingen van de verwijzer correct in te schatten. Hoeveel neem je mee van de verwijzer om vermijden dat uw perceptie besmet wordt met het beeld dat de verwijzer van het probleem schetst?
Samenwerkingscontract ouders Volgende elementen kunnen in het samenwerkingscontract met de ouders worden opgenomen: • • •
• • •
• •
Doelstellingen van de interventie – engagement van het centrum Standaardafspraken omtrent dossier (rechten – beroepsgeheim) Motivatie en bereidheid van het gezin wordt geëxpliciteerd o Intensief meewerken gedurende 4 tot 6 weken o Zich vrijmaken voor diverse gesprekken en observaties o Dat kinderen ook in diagnostiek betrokken worden o Dat we in hun intimiteit binnendringen zonder hen begeleiding of hulpverlening te geven o Kinderen moeten het mandaat krijgen om zich als kind te laten zien Dat de gegevens worden meegenomen binnen het intern multidisciplinair team Toestemming om met de school (mensen die met de kinderen bezig zijn, de juf, …) of andere betrokkenen contact op te nemen Verslaggeving: o Werken binnen beroepsgeheim o Afspraken omtrent uitwisseling met verwijzers o Besluitvorming laten we schriftelijk achter (Indien ze expliciet een verslag willen kan dit op vraag) Kosteloos Startdatum
Multidisciplinair team In het multidisciplinair team kunnen 3 verschillende thema’s aanbod komen: •
nieuwe aanmeldingen waarbij de volgende inhoud o (tegen-)indicaties worden afgetoetst o zinvol om een intake te doen o wachtlijst o wie doet intake 46
•
•
bespreking intake-dossiers waarbij de volgende inhoud o (tegen-)indicaties worden afgetoetst o ontvankelijk o taakverdeling en planning afspraken o aanzet inhoudelijke opbouw eindbespreking dossier
samenstelling team – huisbezoeken/interventies Een gezin wordt bij voorkeur door 2 medewerkers opgevolgd. Een voorbeeld van taakverdeling kan zijn: • één persoon concentreert zich op gezinskenmerken, ouderkenmerken, hulpverleningsgeschiedenis, geboorte/geschiedenis van de kinderen (1 à 2 huisbezoeken) • één persoon concentreert zich op het opvoedingsgebeuren en kindkenmerken (hoe is het kind nu) (4 à 5 huisbezoeken) In het CKG Molenberg neemt ook een derde persoon (orthopedagoog) deel aan het multidisciplinair team. Deze orthopedagoog interpreteert de testing en neemt als neutrale waarnemer aan de bespreking deel. Deze formule van drie medewerkers lijkt interessant te zijn. De derde medewerker kijkt vanop meer afstand naar de informatie die zijn collega’s op de bespreking samenbrengen. Als neutrale waarnemer stelt hij kritische vragen. Intakegesprek, huisbezoeken, multidisciplinaire besprekingen, en eindbespreking samen vormen 10 à 12 interventies. De in de module voorziene periode van 4 weken is te krap. Zes weken is eerder haalbaar, hoewel je in de praktijk vaststelt dat deze 12 interventies vaak over een periode van 8 weken verlopen. Het vastleggen van de huisbezoeken, het afstemmen van de agenda’s met de verwijzers of het multidisciplinair team wordt vaak door allerlei factoren doorkruist. De inhoud en volgorde van de huisbezoeken ligt niet vast. Iedere medewerker vertrekt van zijn opdracht, hanteert hierbij de leidraad zoals hoger beschreven en heeft wel een min of meer vast stramien, maar moet ook flexibel genoeg zijn om de eigenheid/ritme van het gezin hierin mee te nemen. Een huisbezoek duurt gemiddeld twee uren. Bij de eindbespreking wordt onderscheid gemaakt in de bespreking met de ouders en de bespreking met ouders en verwijzer. Op het eerste gesprek wordt met de ouders bekeken welke informatie met de verwijzer wordt besproken. (confer deel administratie In de werkgroep werd ook de vraag gesteld op welke momenten en hoe de kinderen betrokken worden in de bespreking. • Bij de start worden kinderen ingelicht door de ouders. De persoon die de kindobservaties doet, geeft uitleg bij eerste kennismaking. • De kinderen worden geobserveerd, er worden testen met hen gedaan,… Tot op heden werden kinderen niet betrokken bij de eindbespreking. Heel wat mensen geven aan dat het zinvol zou zijn om ook met de kinderen een afrondend gesprek te voeren. Omtrent mogelijke methodieken om met de kinderen een (eind)gesprek te voeren wordt verwezen naar de methodiek van Het Open Poortje dat momenteel volop in de kijker staat. (prentjes, leeuwenboekje, ‘roos’, ……). 47
In de werkgroep werd ook de noodzaak aangevoeld om informatie over kind in verschillende contexten (vb school) te verzamelen, wat evenwel binnen de huidige omkadering en parameters van de module moeilijk haalbaar is. In de werkgroep werden enkele mogelijke scenario’s voorgesteld/uitgeprobeerd. In het tweede en derde scenario werd geprobeerd om de huisbezoeken met inhoudelijke opdrachten te labelen. De praktijk vanuit CKG Molenberg leert dat je hierin niet te strak kunt zijn. In de onderstaande scenario’s wordt eveneens aandacht gegeven aan de contacten met de school. Deze contacten met de school en/of CLB zijn standaard opgenomen in de procedure (minimaal voor het kind dat centraal staat in de hulpvraag) maar variëren naargelang de relevantie: van telefonisch tot daadwerkelijke gesprekken en observaties op school. Contacten met de school kunnen enkel plaatsvinden na toestemming van de ouders. Wanneer ouders dit weigeren zal dit vermeld worden in het eindverslag. Scenario 1 Gezin 1 Medewerker B (x) HB 2 HB 3 + HB 4 HB 5 HB 6 HB 7 MT + verslaggeving MT + verslaggeving Eindbespreking ouders Eindbespreking ouders Eindbespreking Verwijzer en ouders Eindbespreking Verwijzer en ouders HB = huisbezoek MT = multidisciplinair team intake Week 1 Week 2 Week 3 Week 4 Week 5 Week 6
Medewerker A x HB 1
Scenario 2 Intake 1ste HB 2de HB 3de HB
Eerste gesprek met de ouders: Vraagverheldering – opvoedingsgeschiedenis ouders + screeningstesten Eerste contact met de kinderen: Doel pedagogische diagnostiek – goede en slechte geheimen – visie van de kinderen op de problemen + eventueel eerste testen Tweede contact met de kinderen: - Moment van interactie tussen de kinderen en ouders - Eventueel verdere afname testen
Intern overleg: indruk vergelijken – testen bekijken de
4 HB 5de HB 6de HB
Tweede gesprek met de ouders: - Afchecken van de bevindingen – afchecken van de observaties - informatie bevragen – eventueel screeningstesten afnemen Derde contact met de kinderen: Verdere informatie bevragen + screeningslijsten Eindgesprek met de ouders, ook wordt er dan tijd vrijgemaakt om de conclusies met de kinderen te bespreken
Gesprek met de verwijzer 48
Scenario 3: 1ste HB 2de HB 3de HB 4de HB 5de HB 6de HB 7de HB 8ste HB 9de HB
Intake (kinderen aanwezig) - vraagverheldering - context in kaart brengen – sociaal netwerk Æ 2 medewerkers Eerste gesprek met de ouders: Contextgegevens – gezinskenmerken – school – religie – genogram Æ 2 medewerkers Tweede gesprek met de ouders: Vervolledigen van gezinskenmerken – relaties – siblings Æ 1 medewerker Derde gesprek ouders ofwel gesprek kinderen: Screening – kindkenmerken – beleving opvoeding Æ 1 medewerker Afwisselend met HB 3 Combinatie: gesprekken en observatiemomenten Extra observaties Terugkoppeling ouders Eindgesprek ouders en verwijzer
Omkadering Welke omkadering heb je nodig om 1 dossier binnen de module diagnostiek te screenen. Hoe kan bij meerdere dossiers een kwaliteitsvolle diagnostiek combineren met ‘economische’ haalbaarheid. Er is een scenario waarbij het team diagnostiek uit 3 leden bestaat. In een gezin komen steeds 2 medewerkers. De derde volgt het gezin als neutrale waarnemer, die op de multidisciplinaire bespreking eveneens aanwezig is. De medewerkers die in het gezin komen verdelen de opdracht gezinskenmerken versus pedagogische interactie (zoals hierboven beschreven). Zo krijg je per gezin een opdrachtsverdeling die erg varieert naar werkintensiteit: - een neutrale waarnemer - een beperkt aantal huisbezoeken - een uitgebreid aantal huisbezoeken Bij diagnostiek van drie gezinnen, nemen de medewerkers per gezin telkens een andere rol op. In gezin 1 doet gezinbegeleidster A het beperkt aantal huisbezoeken, in gezin 2 doet zij het uitgebreide aantal huisbezoeken en in gezin 3 is zij de neutrale waarnemer. Op deze manier krijg je onderstaande tabel. We maken voorbehoud dat dit een theoretisch model is. In de praktijk is het niet eenvoudig om huisbezoeken gestroomlijnd op elkaar te laten volgen, loopt er al eens iets fout door ziekte of onvoorziene omstandigheden.
week 1 2 3 4 5 6
Gezin 1 A B C 1O 1K N 1O 1K N 2K N intake 1 K intake MT MT MT 2B 2B N
A 1K 1K 2K 1K MT 2B
Gezin 2 Gezin 3 B C A B N 1O N 1O N 1O N 1O N N intake intake intake intake MT MT MT MT N 2B N 2B
C 1K 1K 2K 1K MT 2B
uren 24 24 24 24 à 30 27 24 à 30 49
A, B, en C = gezinsbegeleider A, B of C N = de neutrale waarnemer MT = multidisciplinair team O = huisbezoek gezinskenmerken K = huisbezoek kenmerken pedagogische interactie, kindkenmerken, 1 of 2: aantal huisbezoeken 2 B = 2 eindbesprekingen, één met de ouders, één met ouders/verwijzers Model kan aangevuld worden met eventuele bezoeken in de school
Een huisbezoek wordt gerekend à rato van 4 uren (verplaatsing, gesprek, notities) Er moet ook voldoende tijd genomen worden voor de interpretatie testing en verslaggeving (10 uur) Als conclusie kunnen we stellen dat met een omkadering van 28,5 tot 38 uren kunnen theoretisch 3 gezinnen in de module diagnostiek worden behandeld. Als we de vergelijking maken met de case-load van een mobiele gezinsbegeleidster, die met éénzelfde tewerkstellingscoëfficiënt 6 tot 8 dossier doet, kunnen we besluiten dat dit een meer arbeidsintensieve module is.
Kwalitatieve parameters Er moeten voldoende kwalitatieve parameters zijn, die voorwaarden zijn vooraleer je over een module pedagogische diagnostiek kunt spreken. Op deze manier willen wij vermijden dat een CKG het statuut pedagogische diagnostiek wil claimen, zonder voldoende kwalitatieve criteria in te bouwen. Wie zich in deze module inschrijft, onderschrijft de methodieken en criteria van dit concept. Belangrijke kwalitatieve parameters zijn: • • • • • • • •
Een team bestaat uit minimaal 2 mensen die in het gezin komen, indien de omkadering het toelaat heeft het een meerwaarde om een derde neutrale waarnemer te hebben in het team Multidisciplinair team bestaat uit minstens 1 pedagogisch geschoold of gelijkgesteld door ervaring en een licentiaat. Werkervaring met gezinnen/kinderen is noodzakelijk. Deze module wordt theoretisch onderbouwd door het gebruik van wetenschappelijke kaders en zorgvuldig gekozen instrumenten. De module is gebaseerd op het pedagogisch referentiekader van ondermeer prof. Hellinckx. Er wordt planmatig en methodisch gewerkt. Het besluit (hypothese op basis van beschrijvende diagnostiek) en advies komen tot stand na intern multidisciplinair overleg. kwaliteit van verslaggeving het verslag heeft planmatige opbouw en vaste structuur het geeft een antwoord op het referentiekader en is volledig het verslag is begrijpelijk helder voor ouders en doorverwijzers het verslag is zo objectief mogelijk (aantoonbare dingen) de conclusie en het advies zijn een duidelijk antwoord op de vraag 50
•
• •
6.
Het multidisciplinair team zal systematisch zijn kwaliteit bewaken door bij voorbeeld tevredenheidsmeting, opvolgen van de procedures, checken aan de hand van parameters pilootfase en succesparameters (vb analyse of advies achteraf ook bevestigd wordt). Deelnemen aan de sectorale intervisiegroep. Evaluatie over de samenwerking met verwijzers.
Administratie
In het administratieve luik van deze module onderscheiden we een aantal elementen: - de registratie op de aanwezigheidslijst van Kind & Gezin - het gezinsdossier - het eindverslag
de registratie op de aanwezigheidslijst van Kind & Gezin Gezinnen worden geregistreerd op de aanwezigheidslijst van Kind & Gezin volgens de richtlijnen die hiertoe worden meegedeeld. Met de nieuwe geautomatiseerde registratie dat in het voorjaar 2008 van start gaat, zullen hieromtrent ongetwijfeld aangepaste richtlijnen worden meegedeeld.
het gezinsdossier Het gezinsdossier binnen de module pedagogische diagnostiek bevat volgende elementen: - het aanmeldingsformulier - een administratief luik Æ in functie van registratie aanwezigheidslijst en statistiek - de overeenkomst - afspraken met de verwijzer - een tijdslijn met overzicht van interventies en besprekingen - protocollen testmateriaal - het eindverslag In vergelijking met de klassieke mobiele begeleiding bestaat er niet echt een ‘kinddossier’, een ondersteuningsplan of evaluatiegesprekken. Het spreekt vanzelf dat iedere medewerker na een huisbezoek een aantal observaties en gegevens noteert. Maar dit beschouwen we eerder als een werkdocument voor de medewerker en niet zozeer als element van het dossier. 51
het eindverslag Wat betreft opbouw van het eindverslag kan worden verwacht dat dit voldoende wetenschappelijk onderbouwd is. Het verslag screent de verschillende domeinen, waarbij opvoeding de insteek is en het gezin en de verwijzer in staat stellen een beeld te krijgen van : - het algemeen functioneren van het gezin - de pedagogische interactie tussen ouder(s) en kind(eren) - de beleving van de opvoeding door ouder(s) en kind(eren) - het probleemgevoel rond het opvoedingsproces en de mechanismen die tot het probleem hebben geleid - het beeld van de ‘noden’ van het gezin - het beeld van de ‘krachten’ die in het gezin aanwezig zijn. Het is natuurlijk zinvol om een standaardstructuur te volgen bij opbouw van verslag. Hierbij verwijzen we naar het stramien dat door CKG Molenberg/Kadans wordt gevolgd: Identificatiegegevens (naam, adres,…) Aanmelding Intake Æ Hulpvraag ouder Æ Vraag verwijzer Æ Het is zoeken naar afstemming tussen beide 1. Context: Genogram Materiële context Persoonskenmerken ouders Geschiedenis van de ouders Æ Belangrijk is dat je peilt naar de beleving van hun jeugd. Testmateriaal 2. Kind Plaats van de opvoeding in het gezinsgebeuren Inzicht in de ontwikkeling en eigenheid van het gezin Waarde mbt opvoeding Visie op opvoeding Beleving van de opvoeding Gezondheid Samen ouderen Pedagogische vaardigheden Communicatie Vanuit het CKG Molenberg/Kadans wordt het verslag doorgenomen met ouders, maar wordt hen geen kopie bezorgd. Ze hebben wel de mogelijkheid om delen uit het verslag te schrappen voor het naar de verwijzer gaat. Argument is dat het verslag een instrument is voor hulpverlening en het moeilijk is in te schatten hoe ouders dit gaan gebruiken. Het was voor de werkgroep niet helemaal duidelijk of dit correct is vanuit het recht op een afschrift van het dossier. (confer punt deontologie). Vanuit die optiek werd voorgesteld om eventueel een verslag te schrijven (voor de verwijzer) en de besluiten in het gezin achter te laten. 52
Het verslag wordt hier opgevat in de klassieke zin van het woord. Maar ook de modellen zoals uitgewerkt in CKG Het Open Poortje kunnen op een overzichtelijke manier de dynamiek in het gezin samenvatten (confer Roos, Routeplanner,…). De werkgroep kijkt in ieder geval uit naar de opleiding in het voorjaar hieromtrent.
deontologie Zoals hierboven reeds vermeld zag de werkgroep zich geconfronteerd met tal van vragen omtrent deontologie (inzagerecht, beroepsgeheim,…), waar nog veel onduidelijkheid rond is en weinig concrete antwoorden. Hierbij vallen we gedeeltelijk terug op vergelijkbare situaties bij onze klassieke opdracht als CKG, hoewel ook hier met het decreet Rechtspositie van de Minderjarige heel wat evoluties zijn. Daarom lijkt het ons zinvoller om onze vragen te inventariseren en met de juridische dienst van Kind & Gezin te bekijken welk standpunt we ter zake moeten hanteren. Enkele concrete vragen en knelpunten: •
In de praktijk van CKG Molenberg/Kadans hebben ouders het recht om het verslag in te zien en eventueel aanpassingen hierin te doen, maar er wordt geen verslag achtergelaten in het gezin. De verwijzer krijgt wel een eindverslag. De bedenking was dat dit misschien wel haaks staat met het recht op een afschrift, wat in de werkgroep tot de gepolariseerde standpunten leidde tussen ‘nooit achterlaten’ en ‘altijd een afschrift achterlaten’. Los van het juridische standpunt werd de bedenking geopperd ‘hoe lezen/gebruiken ouders achteraf dit verslag’ (is dit zinvol voor de mensen, voldoende zorgdragend, een verslag kan zeer confronterend zijn, of kan ‘gebruikt’ worden) Æ Mogelijkheid is dat een standaardformulering aan het verslag toegevoegd wordt, waarbij duidelijk gesteld wordt dat het verslag een momentopname is, subjectief, en niet gebruikt kan worden voor bij voorbeeld juridische doeleinden
•
Toestemming van ex-partners. Is dit vergelijkbaar met situaties in de klassieke opdracht van het CKG. Er moet worden nagekeken of het in geval van testing/screening anders is. Als een scheiding nog zeer recent is (en alles nog zeer gevoelig is, vechtscheiding), of er nog geen duidelijke afspraken zijn, kan dit een tegenindicatie zijn om met deze module te starten
53
7. parameters van de module In de huidige module binnen het sjabloon van Integrale Jeugdzorg zijn de parameters voor frequentie, intensiteit en duur bepaald op: • Frequentie: wekelijks (20) • Intensiteit: 1 ½ uur (20) • Duur: 1 maand (60) • Gewicht: 100 Uit de praktijkervaring van CKG Molenberg/Kadans blijkt duidelijk dat de voorziene 4 weken uit de module zeer krap en moeilijk realiseerbaar is. De parameters bij de typemodule zijn duidelijk verkeerd ingeschat. Deze module voorziet 10 tot 12 interventies, waarvoor minstens een termijn van 6 weken nodig is. In de praktijk blijkt het evenwel niet altijd mogelijk voor het gezin, de medewerkers en de verwijzers de procedure in 6 opeenvolgende weken af te werken. Een spreiding van 6 weken interventies over een periode van 8 weken is meer haalbaar. Kind & Gezin voorziet voor deze intensieve module parameter 1,5. Dit betekent concreet dat in de praktijk van CKG Molenberg zij bij huisbezoeken gedurende de eerste 4 weken werken met parameter 1,5. De resterende 2 tot 4 weken wordt de gewone mobiele parameter gehanteerd. Dit klopt echter niet met de feitelijkheid van deze module. Er werd in de werkgroep de vergelijking gemaakt met de module Amber, waarbij algemeen de voorziene parameter als onvoldoende wordt beschouwd voor de module. Voor een aantal CKG’s is dit in functie van de module diagnostiek een belangrijke drempel om deze module, waar men inhoudelijk heel erg in geloofd, te activeren. Men wil hierbij voldoende inschatten wat de houding van Kind & Gezin hierbij is. De werkgroep concludeert dat er op 2 niveau’s aanpassingen moeten gebeuren: 1. op het niveau van Integrale jeugdzorg - aanpassen van de bandbreedte van de module Æ bandbreedte van 1 week tot 3 maanden Hiermee blijft deze module rechtstreeks toegankelijk 2. op het niveau van Kind & Gezin - aanpassen van de parameter Æ gedurende 8 weken parameter 1,5 voor een kwalitatieve diagnostiek zijn ca 10 tot 12 interventies nodig. Een spreiding van 6 weken interventies over een periode van 8 weken is meer haalbaar. - Iedere interventie is een A-registratie: ook overleg met de verwijzer (eindbespreking) Er wordt gepleit om met de administratie van Kind & Gezin na een af te spreken periode evaluatiemoment in te bouwen in functie van de praktijkervaring (realistische inschatting of bij te sturen?). 54
8. Diagnostiek en de toegangspoort Dat de module pedagogische diagnostiek inspeelt op een behoefte die bij het cliënteel en bij andere sectoren leeft (vb CLB), hoeft geen betoog. Maar met het perspectief van de nieuw te installeren toegangspoort binnen het proces Integrale Jeugdhulp, kan ook deze module op termijn betekenisvol zijn. We verwijzen hieromtrent naar een tekst van Jan Bosmans in een artikel van ‘Tijdschrift voor Welzijn (maart 2007). Enkel citaten: - toegangspoort: doet niet zelf de diagnostiek - werkt op basis van verzamelde diagnostische gegevens, aangeleverd door het werkveld - diagnostiek = het resultaat van een gamma hulpverleningsactiviteiten die tot doel hebben een correct beeld te krijgen van een probleemsituatie - toegangspoort kan bijkomende, eventueel meer gespecialiseerde diagnostiek vragen - werkveld kan samen met de diagnostiek een voorstel van indicatiestelling aanleveren, Æ mits voldoende kwaliteit ter zake Æ eenvoudig door de toegangspoort te bekrachtigen - Inhoudelijke en vormelijke kwaliteitseisen? Æ Zie adviezen van de Centrale Commissie Integrale Jeugdhulp (eindrapport september 2004) Het huidige concept zoals het in deze tekst is uitgewerkt, kan worden worden aangepast in functie van de vormelijke en inhoudelijke eisen van de toegangspoort. Vooreerst moet echter geoordeeld worden of het diagnostische gebeuren voor de toegangspoort al dan niet vertrekt vanuit quasi hetzelfde uitgangspunt. Het zal dus mogelijk zijn om vanuit de bestaande formule tegemoet te komen aan de verwachtingen van de toegangspoort, mits voldaan wordt aan onze criteria (cfr indicaties tot opname).
9. Intersectoraal overleg Er bestaat in Vlaanderen een intersectoraal overleg diagnostiek waar naast de sectoren CLB en revalidatie ook universiteiten en hogescholen bij betrokken zijn. Het leek ons als werkgroep zinvol om te informeren of wij konden aansluiten. Argumenten zijn: Mogelijkheid om ons als sector te positioneren, Zinvol in functie van informatie-uitwisseling, Zinvol in het kader van wetenschappelijk onderzoek en informatie over nieuwe instrumenten en methodieken
55
10. Conclusie Zoals reeds in het voorwoord verwoordt heeft de ‘werkgroep module pedagogische diagnostiek’ heeft haar opdracht tot een goed einde gebracht. Het resultaat is een goed onderbouwde concepttekst waarin de krachtlijnen en modaliteiten van deze module werden uitgeschreven. Hierbij werd nagedacht en gediscussieerd over de inhoudelijke en vormelijke kwaliteitseisen van deze nieuwe module. De werkgroep is erin geslaagd deze methodiek sectoraal te stroomlijnen, zodat we een uniform aanbod hebben naar de gezinnen en hun verwijzers. Deze tekst is gedragen door meer dan 80 % van de CKG’s en dit over de diverse koepels heen. De werkgroep ontwikkelde een concept, zodat er in ons aanbod voldoende uniformiteit ontstaat, zonder evenwel dat dit eenheidsworst moet worden. Het was niet de bedoeling dat we tot één formule komen, waaraan ieder CKG zich strikt moet houden. Afspraak binnen deze werkgroep was evenwel dat wie de module in praktijk wil brengen zich achter de principes omtrent afbakening en positionering, referentiekader pedagogische diagnostiek en methodiek in deze concepttekst kan stellen. Maar wat betreft concrete vorming van draaiboek en omkadering blijft ieder CKG de volle vrijheid hebben om dit op eigen wijze in te vullen. Alle CKG’s onderschrijven het belang van de aanpassing van deze module op het niveau van Integrale Jeugdhulp en een aanpassing van de parameters op het niveau van Kind & Gezin. Hierbij kijkt men met verwachting uit naar het overleg met Kind & Gezin. Voor een aantal CKG’s zijn deze aanpassingen belangrijk alvorens zij deze module activeren. Dat deze module toekomst heeft is duidelijk. Uit het enthousiasme van andere sectoren voor dit aanbod, merken we dat er een duidelijke behoefte is aan mobiele pedagogische diagnostiek. Dit kan de positie van het CKG in het landschap van de hulpverlening alleen maar versterken. Bovendien kunnen de CKG’s in de toekomst, met het oog op de toegangspoort, met deze module, weliswaar in een ietwat aangepaste formule, een belangrijke rol spelen. Het werk van deze ‘grote werkgroep’ zit erop. Maar onmiddellijk werd ook een ‘kleine werkgroep’ geïnstalleerd met die CKG’s die op heel korte termijn met de module van start gaan. In eerste instantie wordt gezamenlijk nagedacht over inhoud van een aantal documenten (vb folder, samenwerkingsovereenkomst ouders, samenwerkingsovereenkomst verwijzers,….). Maar eenmaal de modules zijn opgestart zal deze groep vooral als intervisiegroep functioneren. Aanvankelijk nog met een accent op evaluatie van de formele kanten in deze module (confer concepttekst: klopt ons prentje nu met de praktijk, waar moeten we bijsturen, welke problemen hebben we ervaren met verwijzers, aanmeldingsindicaties, ….), maar vooral bedoeld om casuïstiek en methodiek uit te wisselen. Tot slot moeten we de sector feliciteren dat zij op relatief korte termijn een gedragen concept heeft ontwikkeld. Dit getuigt van de sterke dynamiek die in de sector heerst en de bereidheid om steeds opnieuw te zoeken naar vernieuwende methodiek en hiermee inspeelt op de steeds wijzigende maatschappelijke noden.
56
Parameters in functie van pilootfase •
• • •
• •
• •
•
Verwijzers: o Inventariseren wie, o Hoe vaak verwijst wie door o Op basis van welke vragen o Klop dit met de verwachte verwijzers uit concepttekst o Inventariseren van ‘fout’ gebruik van deze module + valkuilen o Hoeveel verwijzers blijven nadien de regie in handen nemen omtrent acceptatie en toeleiding o De tevredenheid van de verwijzer: ervaren zij dit als een meerwaarde o Op welke wijze kent de verwijzer de module o Indicaties en tegenindicaties Ouders o De tevredenheid van de ouder: ervaren zij dit als een meerwaarde Diagnostiek en advies o Frequentie vermoeden kindfactor versus pedagogische problematiek o Ouders volgen advies al dan niet op School o al dan niet betrokken o hoe o wie betrokken andere diensten betrokken? Gegevens gezin en kind o Leeftijd, geslacht kinderen o Gezinssamenstelling o Profiel gezinskenmerken Uitstroom o Wie o Hoe vaak binnen CKG’s, hoe vaak naar andere sectoren Parameters o Tijdsduur van de module o Hoe vaak overschrijden we de termijn (interventies, tel., overleg, vervoer, verslag, …) o Aantal interventies, werkinvestering o Koppelingen met vervolgmodule o Tijd verwerking testmateriaal o Tijd verslaggeving o Tijd verplaatsingen Vervolgmodule o Hoe vaak noodzakelijk
Statistiekenblad Æ
57