NEDERLANDS JURISTENBLAD
COMPENSATIE VRIJGESPROKEN VERDACHTEN • Financiering van politieke partijen • Tussen dood en begraven: de schouw • Eén getuige toch een getuige? P. 2015-2106 JAARGANG 89 5 SEPTEMBER 2014
10304681
29
Ingezonden Mededeling
Personen- en familierecht. Dé specialisten.
ďevesƟgt edžperƟse
Op deze plaats een overzicht van advocaten gespecialiseerd in het personen- en familierecht. InformaƟe͗ apital Media ^ervices ϬϮϰ - ϯϲϬ ϳϳ ϭϬ
hambers dvocaten is een gerenommeerd kantoor in Den ,aag. Van oƵdsher richt het nichekantoor zich volledig op het familierecht. Door een gedegen jƵridische kennis in combinaƟe met levenservaring zijn de advocaten in staat tot het leveren van diensten op kwalitaƟef hoog niveaƵ met het nodige inlevingsvermogen. leden vFAS en MfN-registermediators BƵrg.
Mr. Marion Drielsma, advocaat/mediator
[email protected] Marion staat bekend om haar vermogen prakƟsche en werkbare oplossingen te vinden voor jƵridisch en emoƟoneel compledže zaken. Zij heeŌ speciale ervaring met het voeren van gesprekken met kinderen van scheidende oƵders. Mr. nneƩe van <eƵlen, advocaat/mediator ŬeƵ
[email protected]
Rotterdam
Met hƵmor, warmte en betrokkenheid geeŌ nneƩe al ϯϲ jaar mensen na een relaƟebreƵk weer toekomstperspecƟef. Zij is grondlegger van de Vereniging Overlegscheiden. ls overlegscheidingsadvocaat biedt zij deskƵndig maatwerk.
Mr. Manon van Voorst tot Voorst, advocaat/mediator
[email protected] Manon is rƵim ϮϬ jaar gespecialiseerd in echtscheidingszaken alsook in aspecten van het erfrecht. ^peciĮek deskƵndig op het terrein van ondernemers, onder wie de vrije beroepers.
Mr. Emma Geleijns, advocaat/mediator
[email protected] mma heeŌ een eĸciģnte en voortvarende aanpak zonder dat zij de emoƟonele aspecten Ƶit het oog verliest. Emma beschikt over ervaring op alle gebieden van het scheidingsproces, zowel naƟonaal als internaƟonaal.
Direct naar kantoor/specialist? Bezoek www.mr-online.nl/specialisme
Inhoud
Vooraf 1507
2017
Een INTERESSANT terrein
Mr. C.E. Drion Het spanningsveld in cassatie tussen geschilbeslechting en rechtsvorming
is het raakvlak van TWEE
NEDERLANDS JURISTENBLAD
belangrijke ROLLEN van de
COMPENSATIE VRIJGESPROKEN VERDACHTEN
Wetenschap 1508
Hoge Raad, die van de
Mr. dr. T. van Malssen Tussen wal en schip De rechtspositie van vrijgesproken verdachten in civiele schadevergoedingsprocedures
Focus 1509
2025
Mr. drs. R. van der Hulle De financiering van politieke partijen Een beschouwing naar aanleiding van recente rechtspraak van het Amerikaanse Supreme Court
Essay 1510
2032
Opinie 1511
2036
Mr. dr. W.L.J.M. Duijst Tussen dood en begraven
Mr. L.C. de Lange Mr. Y. Moszkowicz Eén getuige is toch wel een getuige
Rubrieken 1512-1547 Rechtspraak 1548 Boeken 1549-1561 Tijdschriften 1562-1567 Wetgeving 1568-1571 Nieuws 1572 Universitair nieuws 1573 Personalia 1574 Agenda
2039 2068 2069 2085 2097 2099 2101 2102
GESCHILBESLECHTING ZAAK en die van de RECHTSVORMING in zaaksoverschrijdende zin Pagina 2017 Het feit dat op een voor de burger NADELIGE wijze op een niet bestaande regeling wordt GEANTICIPEERD heeft tot consequentie dat VRIJGESPROKEN verdachten zich momenteel in juridisch NIEMANDSLAND Pagina 2024 bevinden
Vanuit het oogpunt van de MACHTENSCHEIDING kan het zeer opmerkelijk worden genoemd dat een Amerikaanse PRESIDENT zich in zijn STATE OF THE UNION kritisch uitlaat over het hoogste RECHTSCOLLEGE van de Verenigde Staten
Soms is zelfs het belangrijkste BEWIJSMATERIAAL, het LIJK, VERDWENEN omdat inmiddels is overgegaan tot CREMATIE
Pagina 2033
Images/Alamy
29
in een CONCRETE civiele
Pagina 2026
Omslag: People staring, Ilana Kohn © Ikon
• Financiering van politieke partijen • Tussen dood en begraven: de schouw • Eén getuige toch een getuige? P. 2015-2106 JAARGANG 89 5 SEPTEMBER 2014
10304681
2018
Een VERKLARING te kwader trouw en het ACTEERTALENT van een AANGEVER mogen niet worden ONDERSCHAT
Pagina 2038
Een TIJDELIJKE WET bestuursrechtelijke bevoegdheden moet de RISICO’S beperken die de TERUGKEER van TERRORISTISCHE STRIJDERS naar Nederland met zich meebrengt
Pagina 2097
Het ALGEMENE BEELD dat vrouwen kinderen krijgen, daarom tijdelijk stoppen met werken en vervolgens parttime werken, wordt TOEGEPAST op een INDIVIDUELE VROUW. Deze aannames hebben een aanzienlijk en NEGATIEF EFFECT op de hoogte van de schadevergoeding van de vrouw
Pagina 2098
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
SKILLS FOR LAWYERS BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR Start 6 oktober 2014, Amsterdam Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding. Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werkervaring. HARVARD ONDERHANDELEN BASIS 28 en 29 oktober 2014, Amsterdam De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning geniet. De methode is erop gericht een verstandige en efficiënte overeenkomst te bereiken, die meer oplevert dan een compromis. SPECIALISATIE FAMILIE MEDIATION Start 5 november 2014, Haarlem Wat zijn specifieke kenmerken van scheidingsbemiddeling? Welke interventies werken en welke niet? Met welke juridische grenzen krijg ik te maken. Deze door het MfN erkende specialisatie is een uitstekende voorbereiding op het echte werk. Na afronding van de opleiding krijgt u in het MfN register de aantekening ‘accreditatie familiemediation’. In deze specialisatie zal uw gedragswetenschappelijke kennis, juridische, financiële en fiscale kennis gericht op familiezaken worden uitgebreid en verdiept. Verder werkt u aan het uitbreiden en opdoen van vaardigheden die nodig zijn in een familie mediation. NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 8 september a.s.
Voor meer informatie en inschrijving: www.adrinstituut.nl Telefoon: 020-525 37 49 E-mail:
[email protected]
Vooraf
1507
Het spanningsveld in cassatie tussen geschilbeslechting en rechtsvorming
29
Deze week, op 5 september 2014 om 16.15 uur, houdt Marc Loth zijn (Tilburgse) oratie over de rechtsvorming van de Hoge Raad in een gelaagde rechtsorde, in een permanente dialoog met rechters van andere rechtsordes. Die dialoog met andere rechters is inderdaad in toenemende mate van belang voor de Hoge Raad, maar zij is niet de enige dialoog die relevant is; van minstens zo grote importantie zijn de dialogen met de wetgever, de literatuur, de samenleving en de bij de cassatieprocedure betrokken partijen. Die leveren evenzovele spanningsvelden op, waarbij natuurlijk steeds de vraag gesteld kan worden hoe het in een bepaald spanningsveld wellicht (nog) beter zou kunnen worden georganiseerd. Een interessant, maar netelig, terrein is gelegen op het raakvlak van twee belangrijke rollen van de Hoge Raad, die van de geschilbeslechting in een concrete civiele zaak en die van de rechtsvorming in zaaksoverschrijdende zin. Voor niet cassatierechtelijk geverseerde lieden, die wel in hun opleiding en dagelijks werk gepokt en gemazeld zijn met al die rechtsvormende arresten, ligt daarbij een welhaast automatische onderschatting van die geschilbeslechtende taak voor de hand en een daaraan parallelle overschatting van het rechtsvormende karakter van het werk van de Hoge Raad.1 In werkelijkheid vindt de rechtsvorming van de Hoge Raad sterk zaaksgebonden plaats, waarbij de Hoge Raad in een daartoe geschikte zaak een stap zet en de reacties van samenleving, literatuur en wetgever afwacht alvorens in een vervolgzaak nieuwe stappen te overwegen en te realiseren (welke mede door het debat in die nieuwe zaak bepaald worden en dus slechts in beperkte mate vooraf te voorzien zijn). In deze vorm van case law wordt de rechtsvorming dus steeds mede gemodelleerd door de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak, waaronder het door de feitenrechters vastgestelde feitencomplex, het debat tussen partijen, alsmede de kwaliteit, vormgeving en reikwijdte van de cassatiemiddelen en het verweer. Zijn al die elementen in een voorliggende zaak optimaal, dan is de Hoge Raad op zichzelf het best geëquipeerd om een goed rechtsvormend arrest het licht te doen zien. Maar zelfs dan is het niet eenvoudig om de sprong te maken van het voorliggende geval naar een algemene regel die tevens ziet op andere gevallen. Overziet de Hoge Raad dat speelveld niet goed genoeg, dan doet hij er meestal verstandig aan om de te formuleren regel nadrukkelijk te clausuleren, in termen van dat die heeft te gelden voor ‘een geval als het onderhavige’, een veelgebruikte techniek. Maar dat is niet een techniek waar de praktijk heel blij mee is, omdat daarmee maar in (zeer) beperkte mate duidelijkheid wordt geschapen. En niet zelden wordt de Hoge Raad dan ook door partijen of de literatuur uitgedaagd om een grotere sprong te wagen: het formuleren van meer algemeen geldende rechtsregels. Natuurlijk zullen partijen in zo’n zaak hun best doen om de Hoge Raad voor te lichten omtrent de mate waarin hun geval lijkt op andere gevallen, zoals ook de Conclusie
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
van de Advocaat-Generaal daartoe vaak (zeer) waardevolle gegevens aandraagt, maar toch valt meestal niet uit te sluiten dat daarop ook andere visies (van andere betrokkenen) mogelijk zijn. Zou het denkbaar zijn om van die andere visies te kunnen profiteren vóórdat de sprong naar de algemeenheid door de Hoge Raad gezet wordt en zonder dat al tezeer afbreuk wordt gedaan aan het (contentieuze) partijkarakter van de procedure?2 In de VS bestaat bijvoorbeeld het zogeheten scotusblog (www.scotusblog.com), een los van het US Supreme Court georganiseerd blog door middel waarvan eenieder zijn licht op een bij het US Supreme Court in behandeling zijnde zaak kan laten schijnen. Wellicht zou iets dergelijks ook in Nederland te realiseren zijn, maar de voor de hand liggende problemen daarbij zijn de niet-openbaarheid van de gewone cassatiezaak3 en het feit dat het volstrekt niet transparant en beïnvloedbaar is voor partijen of en in welke mate door de rechter gebruik wordt gemaakt van die (externe) informatie. Het beletsel van de niet-openbaarheid kan zich in een iets andere vorm voordoen bij de op zichzelf (deels) bestaande mogelijkheid dat de Hoge Raad in een bepaalde zaak een mondelinge behandeling in de vorm van een hoorzitting zou organiseren, waarbij belanghebbenden ook aldaar (of zelfs al eerder in de vorm van amicus briefs) hun visie kunnen geven en waarbij partijen daarop tevens kunnen reageren. Deze mogelijkheid heeft wel het voordeel dat alle informatie nog kan worden meegenomen in de Conclusie, maar het nadeel dat de procedure sterk wordt gecompliceerd. Een derde alternatief zou kunnen zijn gelegen in het toestaan aan derden van het geven van een reactie op de Conclusie, als bedoeld in art. 44 lid 3 Rv. Deze route heeft het voordeel dat de complicaties voor de (immers al goeddeels doorlopen) procedure minimaal zijn, maar het nadeel dat partijen niet (meer) kunnen reageren.4 Of een of meer van deze mogelijkheden, of wellicht ook nog andere, gerealiseerd zouden moeten worden, vereist een lastige rechtspolitieke afweging van, kort gezegd, het belang van een goede geschilbeslechting (waarbij partijen een gerechtvaardigd belang hebben om ‘hun geschil’ niet door een derde te willen laten beïnvloeden) tegenover het (openbare) belang van een zo zorgvuldig mogelijke rechtsvorming. Dat dit spanningsveld in – juist – de cassatieprocedure het overdenken waard is, lijkt me evident. Coen E. Drion
1. Zie daarover onder meer mijn vorige vooraf in dit blad, ‘HR Watching’, NJB 2014/1172, afl. 24. 2. Een zekere parallel met de diverse (internet)consultatierondes rondom wetgevingsproducten zou zich kunnen opdringen. Zie voorts art. 393 lid 2 Rv en HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1342. 3. Daardoor weet je simpelweg niet dat er een zaak speelt waarover je je zou willen uitlaten. Door het verlofstelsel (certiorari) is dat in de VS anders. 4. In deze variant moeten de Conclusies, anders dan nu het geval is, wel altijd worden gepubliceerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2017
Wetenschap
1508
Tussen wal en schip De rechtspositie van vrijgesproken verdachten in civiele schadevergoedingsprocedures
Tom van Malssen1
De Puttense Moordzaak, de zaak Lucia de B. en de Schiedammer Parkmoord: de vraag naar de juiste omgang met justitiële en gerechtelijke dwalingen blijft onverminderd actueel. Maar staan gewezen verdachten eigenlijk fatsoenlijke juridische middelen ter beschikking om schadevergoeding te vorderen nadat ze zijn vrijgesproken? In deze bijdrage wordt betoogd dat het instrumentarium dat vrijgesproken verdachten op basis van de huidige wetgeving en de stand van de jurisprudentie ten dienste staat ontoereikend is en dat mogelijk zelfs sprake is van strijd met fundamentele rechtsbeginselen. Ter staving van dit betoog wordt allereerst het bestaande wettelijke en jurisprudentiële kader geschetst en een korte samenvatting gegeven van de belangrijkste aspecten van de in 2007 voorgestelde integrale schadevergoedingsregeling: de Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden. Vervolgens worden de verschillende problemen geanalyseerd die voortvloeien uit de schijnbaar permanent embryonale status van deze regeling in combinatie met een restrictieve interpretatie van de in de jurisprudentie uitgekristalliseerde criteria ter beoordeling van een civiele schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige overheidsdaad. Ten slotte wordt ingegaan op de mogelijke uitwegen uit het bestaande juridische moeras.
Inleiding Het Nederlandse strafprocesrecht kent geen algemene regeling voor vergoeding van schade die het gevolg is van strafvorderlijk overheidsoptreden. Slechts voor enkele bijzondere vormen van schade zijn in het Wetboek van Strafvordering voorzieningen getroffen. Zo kan de strafrechter een bescheiden schadevergoeding toekennen als de gewezen verdachte verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft ondergaan (artikel 89-93 Sv). Ook voorziet het Wetboek van Strafvordering in een (summiere) proceskostenvergoedingsregeling (artikel 591 en 591a Sv). Indien sprake is van omvattender schade – en dit zal bij een enigszins serieus te nemen strafzaak al gauw het geval zijn – moeten vrijgesproken verdachten in beginsel hun toevlucht zoeken tot het civiele recht en een vordering op grond van onrechtmatige overheidsdaad instellen.2 In het zogenaamde Begaclaim-arrest van 13 oktober 2006, NJ 2007/432 heeft de Hoge Raad beslist dat een gewezen verdachte slechts in twee gevallen met succes bij de burgerlijke rechter schadevergoeding kan vorderen op grond van onrechtmatige overheidsdaad: 1. indien het strafrechtelijk optreden van politie en justitie van begin af aan onrechtmatig was, bijvoorbeeld omdat van begin af
2018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
aan geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit heeft bestaan of het optreden van justitie van begin af aan in strijd was met regels van geschreven en ongeschreven recht; en 2. indien uit de uitspraak van de strafrechter en/of uit het strafdossier van een niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak de onschuld van de verdachte blijkt. Op 17 oktober 2007 heeft de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin een voorontwerp gepubliceerd van een wet die de zojuist genoemde jurisprudentie van de burgerlijke rechter tot op zeer grote hoogte obsoleet zou moeten maken: de Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden.3 Het ontwerp beoogt een integrale regeling in het leven te roepen voor de afwikkeling van schade die is veroorzaakt door strafvorderlijk overheidshandelen in iedere mogelijke vorm en in iedere mogelijke gradatie van rechtmatigheid of onrechtmatigheid. Hiertoe introduceert het concept de mogelijkheid voor gewezen verdachten die ‘rechtstreeks’ schade lijden ten gevolge van strafvorderlijk handelen van een overheidsorgaan om een schriftelijk verzoek tot schadecompensatie in te dienen bij het College van Procureurs-Generaal (artikel 594 lid 1 Sv). Indien de schadeveroorzakende
handeling onrechtmatig was, wordt aan de verzoeker schadecompensatie toegekend, tenzij de schade ‘naar de maatstaven van het civiele recht redelijkerwijze voor zijn rekening behoort te blijven’ (artikel 597 lid 2 Sv). Onder schade is uitdrukkelijk mede begrepen nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, waarbij artikel 6:106 BW bovendien expliciet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard (artikel 598 onder 1 Sv). Tegen de beslissing van het College van Procureurs-Generaal staat beroep open bij het hof (artikel 599 Sv) en kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (artikel 600 Sv). De inwerkingtreding van de Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden was oorspronkelijk gepland voor 2009.4 Vreemd genoeg is het wetsvoorstel, in de ruim vier jaar na dato uitgesproken woorden van een kenner van de materie ‘voorlopig in de ijskast gezet’.5 Wel heeft de Hoge Raad reeds in 2006 uitdrukkelijk overwogen dat de Begaclaim-criteria restrictief moeten worden uitgelegd, onder andere omdat ‘de minister aanleiding [ziet] voor het opnemen van een algemene schadevergoedingsregeling in het Wetboek van Strafvordering’.6 Het zou immers onwenselijk zijn als de civiele rechter de wetgever in de wielen zou gaan rijden door civiele onrechtmatige daadsprocedures te stimuleren terwijl de wetgever op het punt staat een regeling te introduceren die dergelijke procedures nu juist overbodig zou moeten maken. Het feit dat dit argument zijn geldingskracht reeds heeft verloren toen aan het voornemen van de wetgever een verplichtend karakter kwam te ontvallen heeft de Hoge Raad er echter niet van weerhouden de Begaclaim-criteria nog onlangs onverkort restrictief toe te passen.7 Maar wat zijn nu de concrete gevolgen van deze toch wat schizofrene situatie voor voormalige verdachten die bijvoorbeeld stellen reputatieschade te hebben geleden als gevolg van kwestieus optreden van de justitiële autoriteiten? Om de rechtspositie van dergelijke rechtzoekenden in het post Begaclaim-tijdvak goed in kaart te kunnen brengen zal ik allereerst de Begaclaim-criteria zelf aan een gedetailleerde analyse onderwerpen, waarbij ik me zal laten leiden door het uitgangspunt dat de consequenties van een restrictieve interpretatie het best kunnen worden geïllustreerd als ze met de gevolgen van een extensieve interpretatie worden gecontrasteerd.
Onrechtmatigheid In het Begaclaim-arrest overweegt de Hoge Raad in algemene termen dat de vraag of voor het optreden van poli-
tie en justitie een toereikende publiekrechtelijke grondslag bestond moet worden beoordeeld ‘naar het tijdstip waarop dat optreden plaats [had]’. Verder valt in de inleidende beschouwingen van ons hoogste rechtscollege te lezen dat voor het bestaan van een juridische basis voor politieel of justitieel optreden ‘ten minste’ is vereist dat (ex artikel 27 Sv) sprake is van een ‘redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit’. Een dergelijk vermoeden kan het instellen van een strafvervolging rechtvaardigen, ook indien bijvoorbeeld in verband met ‘onzekerheid met betrekking tot de reikwijdte van de betrokken strafbepaling’ niet bij voorbaat vaststaat dat een veroordeling zal kunnen volgen, of wanneer in het verdere verloop van de strafrechtelijke procedure blijkt dat het Openbaar Ministerie bij zijn beslissing om tot vervolging over te gaan is uitgegaan van een ‘onjuiste rechtsopvatting omtrent een of meer van de in de delictsomschrijving opgenomen
Wanneer is het vermoeden van schuld aan enig straf baar feit redelijk te noemen in de zin van het eerste Begaclaim-criterium? bestanddelen’. Slechts indien ‘bij voorbaat vaststaat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden, is het instellen van een strafvervolging niet gerechtvaardigd en dus onrechtmatig’ (r.o. 3.5). Maar wanneer is het vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit redelijk te noemen in de zin van het eerste Begaclaim-criterium? En welk moment moet als ijkpunt worden genomen bij de beoordeling of het optreden van politie en justitie rechtmatig was? Op het eerste gezicht lijkt het voor de hand te liggen dat aansluiting wordt gezocht bij de algemene uitgangspunten van artikel 27 Sv. Een enigszins soepele uitleg van dit artikel zou dan impliceren dat het strafvorderlijk onderzoek zich weliswaar alleen mag richten op feiten die binnen een wettelijke delictsomschrijving vallen, maar
Auteur
uitvoerige behandeling van deze thematiek
voudig worden gedownload via de volgen-
de gehoudenheid tot schadevergoeding en
1. Mr. dr. T. van Malssen is werkzaam als
zie bijv. N.J.M. Kwakman, Schadecompen-
de link: recht.nl/30250/concept-wetsvoor-
het aanwijzen van de draagplichtigen’
advocaat bij Dirkzwager Advocaten en
satie in het Strafprocesrecht (diss. Gronin-
stel-schadecompensatie-strafvorderlijk-
(‘Overheidsaansprakelijkheid in verband
Notarissen. De auteur dankt prof. mr. G.E.
gen), Groningen: Rijks Universiteit Gronin-
overheidsoptreden/.
met overheidsoptreden in het verkeers-
van Maanen en mr. drs. P. Bergkamp voor
gen 2003, m.n. p. 119-204 en N.M. Dane,
4. Kamerstukken II 2007/08, 31200 VI, 2,
recht’, VR 2011/84, n. 4).
hun commentaar op eerdere versies van dit
Overheidsaansprakelijkheid voor schade bij
p. 201.
6. R.o. 3.6.4 van het Begaclaim-arrest. De
artikel.
legitiem strafvorderlijk handelen (diss.
5. N.J.M. Kwakman, ‘Convergentie en
memorie van toelichting op het wetsvoor-
Leiden), Leiden: Universiteit Leiden 2009,
Divergentie tussen strafrecht en civiel recht’,
stel zelf citeert deze rechtsoverweging uit-
Noten
m.n. p. 163-258.
AA 2013/7-8, p. 528-537 n. 1. Volgens
drukkelijk ter rechtvaardiging van het han-
2. Uit afbakeningsoverwegingen laat dit
3. Het wetsvoorstel en de memorie van toe-
Kwakman wortelt de aarzelende houding
delen van de wetgever (4.1.1, p. 5-6).
essay de problematiek van (evident) recht-
lichting zijn inmiddels niet meer te vinden
van de wetgever deels in ‘verzekeringstech-
7. HR 7 februari 2014, RvdW 2014/290.
matig strafvorderlijk overheidsoptreden
op de site van het Ministerie van Veiligheid
nische kwesties’, deels ook in de ‘span-
uitdrukkelijk buiten beschouwing. Voor een
en Justitie. De teksten kunnen echter een-
ningsverhouding tussen het vaststellen van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2019
Wetenschap
dat niet per definitie is vereist dat de overtreden wetsbepaling reeds in de vroege fasen van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk vooronderzoek exact kan worden aangewezen. Verder zou bij een dergelijke interpretatie aan de redelijkheid van het initiële vermoeden in beginsel niet in de weg kunnen staan dat uit nader onderzoek blijkt dat de verdachte het feit niet heeft begaan of dat het feit als zodanig niet strafbaar blijkt te zijn.8 De vraag is echter of het eerste Begaclaim-criterium niet ook een andere dan een soepele uitleg van artikel 27
2020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Sv toelaat. Nu kan in algemene zin tegen een al te vrije interpretatie van artikel 27 Sv reeds worden ingebracht dat het ondanks alle concessies aan het opsporingsbelang toch echt een materieel criterium betreft, dat het vermoeden niet in subjectieve maar in objectieve zin redelijk moet zijn en dat bovendien bij het maken van een belangenafweging naar type delict moet worden gedifferentieerd.9 Maar de Hoge Raad lijkt zelf ook een concreet aanknopingspunt te bieden dat pleit voor een stringentere duiding van artikel 27 Sv. In de reeds geciteerde rechts-
Een andere interpretatie van het onrechtmatigheidscriterium zou het Kafkaëske gevolg kunnen hebben dat nooit aan het criterium kan zijn voldaan zo lang vaststaat dat in ieder geval de initiële verdenking redelijk was overweging valt namelijk te lezen dat voor het bestaan van een publiekrechtelijke grondslag ten minste is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Met andere woorden: een zwak vermoeden is wellicht niet voldoende. Deze interpretatie wordt ondersteund door de kaders die de Hoge Raad in dezelfde overweging stelt voor toepassing van het criterium van artikel 27 Sv. Ons hoogste rechtscollege vervolgt immers dat uitsluitend onzekerheid mag bestaan over de reikwijdte van de betrokken strafbepaling en dat uitsluitend een onjuiste rechtsopvatting omtrent een of meer van de in de delictsomschrijving opgenomen bestanddelen kan voorkomen dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan de toets der rechtmatigheid niet kan doorstaan. De vraag of artikel 27 Sv bij toepassing van het eerste Begaclaim-criterium soepel of strikt dient te worden geïnterpreteerd hangt onverbrekelijk samen met de tweede vraag die ik heb opgeworpen, de vraag welk tijdstip als ijkpunt moet worden genomen bij de beoordeling of het optreden van justitie wel of niet rechtmatig was. Bij een soepele interpretatie hoeft namelijk niet alleen het vermoeden zélf niet heel sterk te zijn, er hoeft bovendien uitsluitend te worden gekeken naar één of enkele moment(en) in de vroege opsporingsfase. Verder leveren in dat geval ook grotere wijzigingen in de kennis van de feiten en de aard van de verdenking gedurende de opsporingsfase, de fase van het gerechtelijk vooronderzoek en zelfs het onderzoek ter terechtzitting niet snel een reden op om tot onrechtmatigheid in de zin van het eerste Begaclaim-criterium te concluderen. Bij een striktere interpretatie daarentegen, moet niet alleen het vermoeden zélf sterker zijn, maar kunnen ook in een latere fase van het strafproces gemaakte fouten er veel sneller toe leiden dat een publiekrechtelijke grondslag aan het optreden van het Openbaar Ministerie komt te ontvallen. Zoals gezegd lijken de formuleringen van de Hoge Raad in de richting van een strikte interpretatie van het criterium van artikel 27 Sv te wijzen, een criterium waarover Mevis overigens opmerkt dat het een ‘behoorlijk zwaar criterium’ is.10 Dat een dergelijke interpretatie ook binnen de door de Hoge Raad gestelde conceptuele kaders kan impliceren dat de rechtmatigheidsvraag op meerdere momenten moet worden beantwoord, blijkt uit het paradoxale feit dat ons hoogste rechtscollege weliswaar in de ene rechtsoverweging van het Begaclaim-
arrest stelt dat ‘van de aanvang af ’ een rechtvaardiging aan het strafrechtelijk optreden dient te ontbreken wil sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad (r.o. 3.3), maar dat we in een andere rechtsoverweging in hetzelfde arrest lezen dat de vraag of voor het optreden een publiekrechtelijke grondslag ontbrak moet worden beoordeeld ‘naar het tijdstip waarop dat optreden plaats heeft’ (r.o. 3.5, mijn cursivering). Tegen een letterlijke lezing van het begrip ‘tijdstip’ zou men kunnen inbrengen dat uit de context van de overwegingen van de Hoge Raad duidelijk blijkt dat sprake moet zijn van onrechtmatigheid van begin af aan, waarbij onder ‘begin’ per definitie de eerste fase van het opsporingsonderzoek moet worden verstaan. Bovendien zou in reactie op de stelling dat het eerste Begaclaim-criterium ook in de latere fasen van de procedure zou moeten worden toegepast, kunnen worden gewezen op het feit dat het tweede, dadelijk te bespreken Begaclaim-criterium reeds in een beoordeling achteraf voorziet. Laatstgenoemd punt is in mijn optiek in ieder geval onjuist. Het betreft hier immers twee kwalitatief verschillende criteria, waarvan het eerste primair ziet op de rechtmatigheid van het handelen van politie en justitie en het tweede op de onschuld van de gewezen verdachte. De Hoge Raad zelf is hierover overigens zeer duidelijk. In r.o. 3.6.1 van het Begaclaim-arrest valt namelijk te lezen dat ‘bij de beoordeling achteraf of het optreden van politie en justitie civielrechtelijk gerechtvaardigd was (...) een andere maatstaf (geldt) dan bij de beoordeling of voor dat optreden van de aanvang af een toereikende publiekrechtelijke grondslag heeft ontbroken’ (mijn cursivering). Maar ook zonder deze expliciete overweging zou het niet al te moeilijk moeten zijn om situaties te bedenken waarin het optreden van de autoriteiten rechtmatig was, maar de verdachte uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn, of situaties waarin het onrechtmatig handelen van politie en justitie niet in de weg stond aan de schuld van de verdachte. Ook de stelling dat de rechtmatigheid van het overheidsoptreden slechts zou moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de eerste opsporingshandelingen werden verricht is echter voor betwisting vatbaar. Zo wordt in de literatuur herhaaldelijk als algemeen uitgangspunt geformuleerd dat de rechtmatigheidsvraag moet worden geprojecteerd niet op een virtueel moment in verleden of toekomst, maar op het daadwerkelijke tijdstip waarop de handeling plaatsvond.11 Een van de vele
8. Zie bijv. HR 3 maart 1987, NJ 1987/851
king’, in: A.H.E.C. Jordaans e.a. (red.),
gen: Ars Aequi Libri 2006, p. 210.
Bloembergen, ‘Centauren in 6.3? – Iets over
en HR 16 juni 1992, NJ 1992/819.
Praktisch strafrecht (Reijntjes-bundel), Nij-
11. Zie inter multa alia M.E. Franke, ‘Schade-
rechtmatige en onrechtmatige daden’, in: Als
9. MvT, Kamerstukken II 1913/14, 286, 3,
megen: WLP 2005, p. 353.
vergoeding na het binnentreden van wonin-
een goed huisvader (J.H. Nieuwenhuis-bun-
p. 39; G. Knigge, ‘Verdachte en verden-
10. P.A.M. Mevis, Capita Strafrecht, Nijme-
gen: een reactie’, AA 1991, p. 1029; A.R.
del), Deventer: Kluwer 1992, p. 124-5.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2021
Wetenschap
argumenten die voor de juistheid van dit uitgangspunt pleiten is dat een andere interpretatie van het onrechtmatigheidscriterium het Kafkaëske gevolg zou kunnen hebben dat nooit aan het criterium kan zijn voldaan zo lang vaststaat dat in ieder geval de initiële verdenking redelijk was. Maar er zijn echter meer argumenten die pleiten voor een beoordeling niet ‘ex nunc’ of ‘ex tunc’, maar als het ware ‘ex continuo’ – waarbij de verschillende tijdstippen bovendien chronologisch en in onderlinge samenhang zouden moeten worden beoordeeld. Zo heeft als algemeen uitgangspunt te gelden dat naarmate het onderzoek vordert de eisen die gesteld worden aan de kracht van een vermoeden evenredig kunnen toenemen.12 Dit betekent concreet dat op verschillende tijdstippen moet worden beoordeeld of (nog) aan de eis van artikel 27 Sv is voldaan. Er wordt immers in feite steeds opnieuw een beslissing genomen omtrent het redelijke vermoeden van schuld. Een strikte interpretatie van het criterium ‘redelijk vermoeden van schuld’ met ruime ‘ex continuo’-toetsing lijkt voorts aanbeveling te verdienen met het oog op de elementaire onschuldpresumptie. Nu is het vanzelfsprekend zo dat de onschuldpresumptie het vooronderzoek normatief regeert, maar op het moment dat de redelijkheid aan het vermoeden van schuld komt te ontvallen en desalniettemin actief verder wordt gezocht naar nieuwe feiten die een nieuwe verdenking zouden kunnen rechtvaardigen komt het adagium ook in materieel opzicht in het geding. Indien de onschuldpresumptie gedurende het vooronderzoek aantoonbaar niet is gerespecteerd – bijvoorbeeld als de verdachte tegemoet wordt getreden als ware hij reeds schuldig bevonden of als steeds naar nieuwe verdenkingen wordt gezocht indien de aanvankelijke verdenkingen niet houdbaar blijken te zijn –, dan kan dit bovendien gevolgen hebben ook voor met de strafprocedure nauw samenhangende civiele procedures, zoals onder andere uit het rapport van de Europese Commissie betreffende de zaak Sekanina kan worden afgeleid: ‘the presumption of innocence is to be observed not only by the criminal court trying a case, but also by other authorities, including courts other than those which are competent to determine a criminal charge.’13 Dat ook de civiele rechter op grond van artikel 6 lid 2 EVRM bij de beoordeling van een schadevergoedingsvordering is gebonden aan de onschuldpresumptie blijkt eveneens uit enkele vrij recente arresten van het EHRM.14 Dit betekent echter onder de streep dat schending van de onschuldpresumptie in het strafproces in beginsel niet in de weg hoeft te staan aan een geslaagd beroep op onrechtmatige overheidsdaad in een civiele procedure, tenzij de civiele rechter uiteraard op meer of minder impliciete wijze de bewuste schending als het ware van de strafrechter overneemt. Het feit dat enkele incidenten van recentere datum geen aanleiding geven om dergelijk tunneldenken als een privilege van de aanbrengende partij in het strafproces te beschouwen zou als zodanig al een doorslaggevend argument voor de civiele rechter kunnen zijn om zich bij de beoordeling van het recht van vrijgesproken verdachten op schadecompensatie materieel door de onschuldpresumptie te laten leiden. Qui s’excuse, s’accuse.
2022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Tussenconclusie Het lijkt er dus op dat waar de overwegingen van de Hoge Raad zélf het fundament leggen voor een extensieve interpretatie van het eerste Begaclaim-criterium, de bouwstenen voor een interpretatie die recht doet aan een aantal wezenlijke uitgangspunten van ons rechtssysteem worden aangedragen door dogmatiek, jurisprudentie en een flinke dosis gezond verstand. Een restrictieve uitleg, daarentegen, lijkt de rechtzoekende die stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bedenkelijk strafvorderlijk optreden de hem toekomende rechtsbescherming op een aantal essentiële punten te onthouden. Zeker indien ook het strafrecht niet thuis geeft.
Gebleken onschuld Dan het gebleken onschuld-criterium. Hiertoe overweegt de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest dat voor een civielrechtelijke beoordeling achteraf als criterium geldt ‘of uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak dan wel de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte’ (r.o. 3.6.1). Bij lezing van de bewuste rechtsoverweging dringt zich allereerst de vraag op ter zake waarvan de gewezen verdachte precies zijn onschuld dient te bewijzen. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wanneer de verdachte zijn onschuld heeft bewezen.
De civiele rechter ontkomt er hoe dan ook niet aan het strafvonnis uit te leggen Het enige conceptueel zuivere antwoord op de eerste vraag kan luiden dat de verdachte uitsluitend zijn onschuld dient te bewijzen aan die feiten met betrekking waartoe het Openbaar Ministerie zijn schuld had moeten aantonen. Dit betekent dat de concrete tenlastelegging als uitgangspunt zou moeten worden genomen.15 Als de bewijslast inzake het gebleken onschuld-criterium op meer dan daadwerkelijk ten laste gelegde delicten betrekking zou hebben, zou van een vrijgesproken verdachte in een civiele procedure immers verwacht worden dat hij zijn onschuld bewijst ter zake van alle verdenkingen die het OM in alle fasen van het vooronderzoek jegens hem heeft geuit – dus ook van verdenkingen die het OM niet ten laste heeft gelegd. Dit kan natuurlijk nooit de bedoeling van de bewijslastomkering in civiele schadevergoedingsprocedures zijn geweest. Reeds de strafrechtelijke onschuldpresumptie staat hieraan in de weg. De civiele rechter kan in reactie op bovenstaande punten overigens niet volstaan met verwijzing naar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen of de exclusieve competenties van de strafrechter. Het is namelijk weliswaar zo dat de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest de onwenselijk-
heid benadrukt van een situatie waarin de burgerlijke rechter zich ‘genoopt zou zien in een daarop niet toegesneden procedure vragen onder ogen te zien tot het beantwoorden waarvan bij uitstek de strafrechter is toegerust en geroepen’, maar in hetzelfde arrest wordt op dit uitgangspunt een belangrijke clausulering aangebracht: ‘De burgerlijke rechter is bij de beoordeling of uit het strafvorderlijk onderzoek van de onschuld van de gewezen verdachte is gebleken, niet bevoegd zijn eigen oordeel omtrent de uitleg van in de betrokken delictsomschrijving voorkomende bestanddelen in de plaats te stellen van dat van de strafrechter, maar hij mag wel, ingeval het vrijsprekend vonnis dienaangaande geen duidelijkheid verschaft, mede aan de hand van de volgens hem juiste uitleg van de (bestanddelen van de) delictsomschrijving beoordelen of uit het vrijsprekend vonnis of het strafdossier blijkt van de onschuld’ (r.o. 3.6.1 en 3.6.3, mijn cursivering). Verder is het natuurlijk in het algemeen zo dat de civiele rechter er hoe dan ook niet aan ontkomt het strafvonnis uit te leggen,16 waarbij ook nog eens de vraag is wat voor de civiele rechter eigenlijk de precieze bewijskracht is van een vrijsprekend vonnis.17 Dan de tweede vraag, de vraag wanneer de verdachte precies zijn onschuld heeft bewezen. Omwille van het argument ga ik uit van de voor de verdachte meest complexe situatie, de situatie waarin hij een zogenaamd ‘negatief feit’ moet bewijzen, een feit, met andere woorden, dat als zodanig niet heeft plaatsgevonden. Te denken valt bijvoorbeeld aan een delict als oplichting (artikel 326 Sr), waarbij de bewijsvraag in de kern neer kan komen op de aan- of afwezigheid van een bepaalde intentie. Nu vindt de Hoge Raad het in beginsel toelaatbaar dat iemand wordt belast met het bewijs van een negatief feit,18 maar het moet niet de facto onmogelijk zijn het bewijs van een dergelijk feit te leveren. De onmogelijkheid om een uitdrukkelijk ter beschikking staand recht daadwerkelijk uit te oefenen kan namelijk tot de conclusie leiden dat sprake is van strijd met artikel 6 EVRM.19 Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden beargumenteerd dat het illusoir maken van het recht van een partij om bewijs te leveren voor zijn stellingen leidt tot schending van het uit artikel 6 EVRM af te leiden beginsel van ‘equality of arms’, dat ook in civiele zaken gelding heeft.20 Een complicerende factor bij dit alles is natuurlijk dat over het algemeen uit niet of karig gemotiveerde einduitspraken in strafzaken niet valt op te maken of de gewezen verdachte zijn onschuld heeft bewezen – een probleem dat de Hoge Raad zelf expliciet heeft erkend.21 Op basis van een aantal elementaire beginselen in combinatie met de strafrechtelijke dogmatiek zou van de
gewezen verdachte dan ook eigenlijk niet mogen worden verwacht dat hij in omgekeerde zin meer bewijst dan vereist zou zijn geweest om tot een bewezenverklaring te komen. Aan de andere kant is voor een bewezenverklaring uitsluitend vereist dat ‘wettig en overtuigend’ bewezen wordt dat het ten laste gelegde feit daadwerkelijk is gepleegd. Bij een vrijspraak heeft de strafrechter echter al geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de gewezen verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Toch is volgens de Hoge Raad een vrijspraak niet voldoende om sprake te doen zijn van gebleken onschuld. De vraag die zich aldus opdringt luidt als volgt: waaruit bestaat precies het ‘meer’ dat van de gewezen verdachte in een civiele procedure verlangd kan worden? De weerbarstigheid van deze problematiek wordt treffend samengevat in de noot van Vranken bij het Begaclaimarrest: ‘De [standaardformulering in de strafrechtelijke dogmatiek] houdt in dat het bewijs niet geleverd is. Zij houdt niet in dat de verdachte het niet heeft gedaan (gebleken onschuld). Welnu, indien vrijspraak vrijwel altijd met deze standaardformulering wordt en mag worden gemotiveerd, betekent dit dat bij de vraag of voldaan is aan het gebleken onschuldcriterium, de Hoge Raad iets van de civiele rechter eist dat in de strafrechtelijke dogmatiek niet bestaat én dat de strafrechter in de praktijk niet doet: de civiele rechter moet onderscheiden tussen twee soorten vrijspraak. De civiele rechter moet dat doen door het vonnis en de andere stukken van het strafvorderlijk onderzoek uit te leggen.’22 Maar hoe kan het precieze gewicht van de op de gewezen verdachte rustende bewijslast nader worden bepaald? Om het bewijzen van een negatief feit niet bij voorbaat onmogelijk te maken moeten concrete uitgangspunten kunnen worden gevonden in het positieve feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de vrijspraak. Gelet op de aard van een te bewijzen negatief feit kunnen dergelijke aanknopingspunten echter per definitionem slechts gelegen zijn in hulpfeiten.23 De bijzonderheid doet zich immers voor dat het hoofdfeit een feit is dat zich überhaupt nooit heeft voorgedaan en ten aanzien waarvan direct empirisch bewijs dus bij voorbaat onmogelijk is. Verder dient bij de beantwoording van de vraag naar het gewicht van het bewijs waarmee de voormalige verdachte wordt belast in ogenschouw te worden genomen dat het begrip ‘schuld’ in het gebleken onschuld-criterium
12. Vergelijk HvJ NA 10 september 1985,
15. Vergelijk onderdeel 3.9 van de conclusie
EHRC 2009, 108. Vergelijk ook G.E. van
22. Onderdeel 16. Zie voor een uitvoerige
NJ 1986/101.
van A-G Langemeijer bij het Begaclaim-
Maanen, ‘De impact van het EVRM op het
discussie van de literatuur hieromtrent
13. Sekanina vs. Austria, European Com-
arrest.
privaatrecht. Een grote Ver-Van-Mijn-Bed-
Dane, Overheidsaansprakelijkheid voor
mission of Human Rights, Application no.
16. Zie ook HR 14 januari 2005,
Show?’ in: EVRM en privaatrecht: is alles
schade bij legitiem strafvorderlijk handelen,
13126/87, Karl Sekanina against Austria,
NJ 2005/346.
van waarde weerloos? (preadvies VBR),
p. 281 ff. en 364 ff.
Report of the Commission (adopted on 20
17. HR 3 december 2004, NJ 2005/160.
Deventer: Kluwer 2011, p. 9-70.
23. Zie in dit kader W.L. Valk, ‘Klachtplicht
May 1992), par. 36, p. 20.
18. Zie bijv. HR 20 januari 2006,
20. Vergelijk EHRM 27 oktober 1993,
en Bewijslast’, NTBR 2008/11. Vergelijk
14. EHRM 18 januari 2011, NJ 2012/418
NJ 2006/78.
NJ 1994/534.
ook: Asser-Serie, Procesrecht, Deel 3:
en EHRM 10 januari 2012, NJB 2012/593,
19. Zie bijv. EHRM 7 oktober 2009, Requê-
21. Zie HR 29 april 1994, NJ 1995/727,
Bewijs, Kluwer: Deventer 2013, nr. 266.
afl. 10, p.676.
te no. 1062/07 (Stagno vs. Belgique),
r.o. 3.5.2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2023
Wetenschap
van feitelijke en niet van subjectieve aard is. Het ziet, in termen van de strafrechtelijke dogmatiek, op de bewezenverklaring en niet op strafuitsluitingsgronden.24 Dit betekent, om mij van de in deze context verhelderende Duitse terminologie te bedienen, dat van de verdachte slechts zou mogen worden verwacht dat hij het ‘objektive’ en niet het ‘subjektive Tatbestand’ weerlegt. Het betekent, anders gezegd, dat de bewijslast inzake de subjectieve gesteldheid van de verdachte in vergaande mate geacht moet worden te zijn geobjectiveerd. Iedere poging om de objectieve hulpfeiten en de subjectieve gesteldheid van de gewezen verdachte uit elkaar te trekken is niet alleen in strijd met de dogmatiek, maar leidt bovendien tot een de facto onmogelijkheid om van onschuld te doen blijken. Hoe kan een gewezen verdachte immers een gesteldheid aantonen die zich aan iedere waarneming – en dus aan iedere rechterlijke beoordeling – onttrekt?
Hoe kan een gewezen verdachte een gesteldheid aantonen die zich aan iedere waarneming – en dus aan iedere rechterlijke beoordeling – onttrekt?
Met de zojuist voorgestelde benadering wordt enerzijds tegemoetgekomen aan het uitgangspunt dat een enkele vrijspraak onvoldoende is om onschuld aan te tonen, terwijl anderzijds niet van de gewezen verdachte wordt verwacht dat hij iets aantoont wat hij per definitie niet kan bewijzen of dat hij direct empirisch bewijs levert van een feit dat nooit heeft plaatsgevonden. Zo wordt een inhoudelijke waardering door de civiele rechter noodzakelijk, terwijl die waardering strikt aan de tenlastelegging, de delictsomschrijving en het strafdossier gebonden blijft. Ten slotte wordt recht gedaan aan de nauwe band tussen gebleken onschuld en een niet-bewezenverklaring. De algemene conclusie zou dan ook dienen te luiden dat de gewezen verdachte zijn onschuld heeft bewezen als zijn onschuld ‘zich met enige evidentie opdringt.’25
Slotbeschouwing Uit de analyse van de jurisprudentie van de Hoge Raad is gebleken dat uitsluitend een extensieve interpretatie van de Begaclaim-criteria een adequate rechtsbescherming garandeert voor gewezen verdachten die vergoeding vorderen van schade die veroorzaakt is door discutabel strafvorderlijk handelen. Aan het begin van dit essay heb ik er echter al op gewezen dat de Hoge Raad zelf in het Begaclaim-arrest uitdrukkelijk een restrictieve interpretatie van de bewuste criteria voorstaat. Ook heb ik melding gemaakt van het feit dat de Hoge Raad ter rechtvaardiging van een restrictieve uitleg van de Begaclaim-criteria vooruitliep op een algemene schadevergoedingsregeling die bijna acht jaar na dato nog steeds niet is ingevoerd. Wat ik nog niet heb genoemd is het merkwaardige feit dat terwijl de Hoge Raad in het Begaclaim-arrest anticipeerde op een nog niet bestaande regeling, ons hoogste rechtscollege een paar jaar later in een ander arrest uitdrukkelijk overwoog dat niet moet worden geanticipeerd op precies diezelfde nog niet bestaande regeling.26 De vraag dringt zich derhalve op of de Hoge Raad niet op zijn in 2006 gezette schreden terug zou moeten keren, zeker indien annotator Vranken gelijk heeft als hij stelt dat het gehele Begaclaim-arrest tegen de achtergrond van de voorbereiding van het inmiddels in de archieven geparkeerde wetsvoorstel moet worden gelezen. Vranken houdt het zelfs expliciet voor mogelijk dat de Hoge Raad om zou zijn gegaan als er geen sprake zou zijn geweest van een te verwachten wetsvoorstel.27 Wat hier ook van zij, bij ontstentenis van een fatsoenlijke wettelijke schadevergoedingsregeling heeft een restrictieve interpretatie van de Begaclaim-criteria niet alleen tot gevolg dat vrijgesproken verdachten met een bewijslast worden opgezadeld die op zijn zachtst gezegd op gespannen voet lijkt te staan met fundamentele rechtsbeginselen; het feit dat op een voor de burger nadelige wijze op een niet bestaande regeling wordt geanticipeerd heeft bovendien tot consequentie dat vrijgesproken verdachten zich momenteel in juridisch niemandsland bevinden: op de ene plaats (bij de strafrechter) kunnen ze niet van de nieuwe regeling profiteren, terwijl hun rechtsbescherming op de andere plaats (bij de civiele rechter) in anticipatie op diezelfde nieuwe regeling op verstrekkende wijze wordt ingeperkt. Dit betekent concreet dat er maar twee uitwegen zijn uit het juridische moeras waarin voormalige verdachten anno 2014 dreigen te verdrinken: ofwel lagere rechters gaan in afwachting van een duidelijke vingerwijzing van ons hoogste rechtscollege de Begaclaimcriteria extensief interpreteren, dan wel de wetgever gaat haast maken met de totstandkoming van een integrale schadevergoedingsregeling voor gewezen verdachten. Tertium non datur.
24. Zie hiertoe cassatiemiddel 2e en onder-
navolging van het hof in r.o. 7.3 van het
te wijken.
27. Onderdeel 4 en 5 van de noot bij het
deel 3.72 van de conclusie van A-G Lange-
Begaclaim-arrest. De Hoge Raad lijkt zich
26. HR 9 april 2010, NJ 2010/215,
Begaclaim-arrest.
meijer bij het Begaclaim-arrest.
de formulering van het hof impliciet tot de
r.o. 4.1.5. Vergelijk onderdeel 2.18 van de
25. A-G Langemeijer in onderdeel 3.74 in
zijne te maken door er niet expliciet van af
conclusie van A-G Langemeijer bij dit arrest.
2024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Focus
1509
De financiering van politieke partijen Een beschouwing naar aanleiding van recente rechtspraak van het Amerikaanse Supreme Court Rob van der Hulle1
De financiering van politieke partijen en kandidaten is al lange tijd vooral in de Verenigde Staten een omstreden onderwerp. Het debat hierover is opgelaaid naar aanleiding van recente rechtspraak van het Supreme Court. Na de uitspraak in de zaak Citizens United heeft het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten korte tijd geleden in de zaak McCutcheon opnieuw een belangrijk onderdeel van de regelgeving op dit gebied in strijd met de Amerikaanse Grondwet verklaard. Beide uitspraken hebben de drempel voor bedrijven en particulieren in de Verenigde Staten om politieke partijen en kandidaten financieel te steunen aanzienlijk verlaagd.
1. Inleiding De jaarlijkse rede van de Amerikaanse president voor het Amerikaanse Congres zal waarschijnlijk veel Nederlanders ontgaan, laat staan dat deze rede veel Nederlanders bij zal blijven. Toch zullen sommigen zich de State of the Union die President Obama op 27 januari 2010 heeft uitgesproken kunnen herinneren. In die rede richtte Obama zich rechtstreeks tot het Supreme Court: ‘With all due deference to separation of powers, last week the Supreme Court reversed a century of law that, I believe, will open the floodgates for special interests, including foreign corporations, to spend without limit in our elections. I don’t think American elections should be bankrolled by America’s most powerful interests, or worse, by foreign entities. They should be decided by the American people (…).’2 President Obama doelde hiermee op de uitspraak van het Supreme Court in de zaak Citizens United.3 In deze zaak ging het om een gelijknamige non-profit organisatie die vlak voor de Amerikaanse voorverkiezingen in 2008 een kritische documentaire over Hillary Clinton wilde
laten uitbrengen en daarvoor reclame wilde maken. De in 2002 aangenomen Bipartisan Campaign Reform Act, die een vervolg is op de Tillman Act uit 1907 en de Federal Election Campaign Act uit 1971, stond daar echter aan in de weg: in deze wet was uitdrukkelijk bepaald dat bedrijven, organisaties en vakbonden geen geld mogen besteden aan zogenoemde electioneering communications, dat wil zeggen verkiezingsspotjes en documentaires waarin een politieke partij of kandidaat wordt genoemd en die dertig dagen voor een voorverkiezing of zestig dagen voor een algemene verkiezing worden uitgezonden. Het Supreme Court oordeelde dat dit verbod onverenigbaar was met de in het First Amendment neergelegde vrijheid van meningsuiting. Tot grote onvrede van de liberale minderheid, overwoog de conservatieve meerderheid van het Hof daartoe dat deze vrijheid ook bedrijven en organisaties toekomt en dat het besteden van geld aan verkiezingsspotjes en documentaires waarin een partij of kandidaat wordt genoemd daaronder valt.4 Dergelijke uitgaven zijn voorbeelden van independent expenditures, dat wil zeggen uitgaven ten behoeve van een partij of kandidaat, maar waarover de partij of kandidaat formeel gezien geen zeggenschap heeft. Volgens de conservatieve meer-
Auteur
Noten
totstandkoming van deze uitspraak Toobin
Policy, p. 640-651; L.A. Bebchuk & R.J.
1. Mr. drs. R. van der Hulle is jurist bij de
2. Aangehaald in J. Toobin, The Oath: The
2012, p. 145-203.
Jackson, ‘Corporate Political Speech: Who
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
Obama White House and The Supreme
4. Zie hierover R.A. Epstein, ‘Citizens Uni-
Decides?’, Harvard Law Review 2010,
van State. Deze bijdrage is op persoonlijke
Court, New York: Doubleday 2012, p. 196.
ted v. FEC: The Constitutional Right That
p. 83-117.
titel geschreven.
3. 558 U.S. 310 (2010). Zie voor een
Big Corporations Should Have But Do Not
beschrijving van de voorgeschiedenis en de
Want’, Harvard Journal of Law & Public
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2025
Focus
Het doneren van geld aan een kandidaat is een manier waarop een particulier aan verkiezingen deel kan nemen en valt daarom onder de vrijheid van meningsuiting derheid maakte het verbod om electioneering communications te financieren een vergaande inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Het tegengaan van corruptie kon deze inbreuk niet rechtvaardigen.5 Door dit oordeel kunnen bedrijven en organisaties in de Verenigde Staten thans onbeperkt geld uitgeven ten behoeve van een partij of kandidaat, zolang het geld niet in de vorm van een gift rechtstreeks naar hen wordt overgemaakt.6 In de praktijk kan door bedrijven en organisaties eenvoudig aan deze voorwaarde worden voldaan door geld te doneren aan zogenoemde Super PACs, die het door hen ingezamelde geld vervolgens onafhankelijk van een partij of kandidaat besteden.7 Dat een Amerikaanse president zich in zijn State of the Union kritisch uitlaat over het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten is uitzonderlijk en kan vanuit het oogpunt van de machtenscheiding zeer opmerkelijk worden genoemd. De kritiek van President Obama lijkt echter weinig indruk te hebben gemaakt. Op 2 april 2014 heeft het Supreme Court in de zaak McCutcheon opnieuw een belangrijk onderdeel van de Bipartisan Campaign Reform Act in strijd met het First Amendment verklaard.8 In deze bijdrage wil ik deze recente zaak en het oordeel van het Hof nader bezien. Zoals hierna zal blijken, heeft dit oordeel, net als dat in de zaak Citizens United, ingrijpende gevolgen voor de wijze waarop politieke partijen en kandidaten in de Verenigde Staten financieel kunnen worden gesteund. Tegen die achtergrond wil ik in deze bijdrage ook kort ingaan op de in Nederland geldende regelgeving over de financiering van politieke partijen.
2. De zaak McCutcheon
individuele kandidaat zou mogen overmaken, bedraagt hiermee $ 5200. Voor de aan een partij of kandidaat verbonden committees variëren de bedragen tussen $ 5000 en $ 32 400 per jaar. Naast deze zogenoemde bases limits, was in de Bipartisan Campaign Reform Act ook bepaald welk bedrag een particulier maximaal aan kandidaten en committees gezamenlijk zou mogen doneren. Feitelijk werd daarmee het aantal kandidaten en committees waaraan een particulier geld mag doneren beperkt. Voor 2013 en 2014 was het totale bedrag vastgesteld op $ 123 200. Van dit bedrag mocht niet meer dan $ 48 600 aan kandidaten worden gedoneerd en niet meer dan $ 74 600 aan committees. In de zaak McCutcheon staan deze zogenoemde aggregate limits centraal. Een vermogende Republikeinse zakenman genaamd Shaun McCutcheon was voornemens om, net als in voorgaande jaren, in 2013 en 2014 geld te doneren aan een groot aantal kandidaten en committees. Het totale bedrag dat de heer McCutcheon aan kandidaten en committees wilde doneren, bedroeg meer dan $ 60 000 respectievelijk $ 75 000. De hiervoor beschreven aggregate limits stonden daaraan in de weg. De heer McCutcheon besloot hierover samen met de Republican National Committee, waaraan hij – in overeenstemming met de base limits – een bedrag van $ 25 000 wilde doneren, een procedure te starten. Voor de Amerikaanse rechter betoogden zij dat de aggregate limits in strijd waren met de in het First Amendment neergelegde vrijheid van meningsuiting. Nadat een lagere federale rechter dit betoog had afgewezen, wendden de heer McCutcheon en de Republican National Committee zich tot het Supreme Court.
2.1. Feiten Alvorens nader in te gaan op de zaak McCutcheon, kan worden vooropgesteld dat politieke partijen en kandidaten niet alleen door bedrijven en organisaties, maar ook door particulieren financieel kunnen worden gesteund, en dat dit op een directe en indirecte wijze mogelijk is. Waar de zaak Citizens United betrekking heeft op het door bedrijven en organisaties op indirecte wijze financieel steunen van een politieke partij of kandidaat, gaat de zaak McCutcheon over de mogelijkheden voor particulieren om dit op een directe wijze te doen, door aan kandidaten of aan een partij of kandidaat verbonden committees rechtstreeks geld over te maken.9 Om corruptie tegen te gaan, zijn echter ook hieraan beperkingen gesteld. In de Bipartisan Campaign Reform Act is allereerst bepaald welk bedrag een particulier aan een individuele kandidaat of een committee zou mogen doneren. Voor 2013 en 2014 geldt dat een particulier aan een individuele kandidaat per voorverkiezing of algemene verkiezing maximaal $ 2600 mag doneren. Het maximale bedrag dat een particulier per verkiezingsronde rechtstreeks naar een
2.2. Oordeel van het Supreme Court De meerderheid van het Supreme Court is gevoelig voor het betoog van de heer McCutcheon en de Republican National Committee. Gesteund door de leden Scalia, Kennedy en Alito, stelt Chief Justice John Roberts daartoe voorop dat het recht van particulieren om aan verkiezingen deel te nemen essentieel is voor de werking van de democratie, dat dit recht wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting en dat een particulier dit recht op verschillende manieren kan uitoefenen. Een particulier kan zich verkiesbaar stellen voor een publiek ambt, stemmen op een kandidaat, een ander stimuleren om dat te doen en helpen met het voeren van campagne. Ook het doneren van geld aan een kandidaat of aan een kandidaat of partij verbonden committee is een manier waarop een particulier aan verkiezingen deel kan nemen en valt daarom onder de vrijheid van meningsuiting.10 Niet in geschil is dat de aggregate limits particulieren beperken in de wijze waarop zij aan verkiezingen deel kunnen nemen, en daarom inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting. In 1976 heeft het Supreme Court in de
2026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
© GraphicaArtis/Corbis zaak Buckley deze inbreuk aanvaardbaar geacht. Daartoe overwoog het toenmalige Hof dat de aggregate limits slechts een beperkte inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting.11 In de zaak McCutcheon neemt Chief Justice Roberts, en met hem de leden Scalia, Kennedy en Alito, hier uitdrukkelijk afstand van. Volgens hen maken de aggregate limits juist een vergaande inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Daartoe wijst Roberts erop dat – zoals hiervoor is beschreven – een particulier per verkiezingsronde maximaal $ 5200 aan een kandidaat mag doneren. Een aggregate limit van $ 48 600 beperkt het aantal kandidaten waarnaar een particulier dit maximale bedrag zou mogen overmaken tot negen. De Chief Justice vervolgt:
‘At that point, the limits deny the individual all ability to exercise his expressive and associational rights by contributing to someone who will advocate for his policy preferences. A donor must limit the number of candidates he supports, and may have to choose which of several policy concerns he will advance (…).’12 Hieruit volgt dat de aggregate limits volgens Roberts een vergaande inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting omdat een particulier daardoor wordt gedwongen het aantal kandidaten dat hij of zij financieel zou willen steunen te beperken, en daarmee een keuze te maken uit hun standpunten. De vraag is vervolgens of deze inbreuk kan worden
5. Zie ook American Tradition Partnership
6. Vergelijk ook B. Gilpatrick, ‘Removing
Beatrice: Citizens United and the Reign of
krant 14 februari 2012.
vs. Bullock, 567 U.S. (2012), waarin de
Corporate Campaign Finance Restrictions in
the Laggard Court’, Cournell Journal of
8. 572 U.S. (2014).
conservatieve meerderheid van het Hof dit
Citizens United v. Federal Election Com-
Law en Public Policy 2011, p. 721-727.
9. Vergelijk het in de verderop in deze bij-
oordeel uitdrukkelijk heeft bevestigd. Zie
mission, 130 S. Ct. 876 (2010)’, Harvard
7. Vergelijk Speechnow.org vs Federal Elec-
drage te bespreken zaak Buckley gemaakte
daarover A. Liptak, ‘Court Declines to Revi-
Journal of Law & Public Policy 2010, p.
tion Commission, 599 F.3d 686 (D.C. Circ.
onderscheid tussen contributions en expen-
sit Its Citizens United Decision’, The New
405-420; J. Levitt, ‘Confronting the Impact
2010). Zie over de invloed van PACs bij de
ditures.
York Times 25 juni 2012; ‘Bedrijven VS
of Citizens United’, Yale Law & Policy
meest recente presidentsverkiezingen A.
10. 572 U.S. (2014), inleiding.
mogen campagnekassen politici blijven
Review 2010, p. 217-234; J.J. Wert, R.K.
Elshout, ‘Politieke comités in VS knokken
11. Buckley vs. Valeo, 424 U.S. 1 (1976).
spekken’, de Volkskrant 25 juni 2012.
Gaddie & C.S. Bullock, ‘Of Benedick and
met geld voor hun kandidaat’, de Volks-
12. 572 U.S. (2014), onderdeel III.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2027
Focus
gerechtvaardigd. Volgens de Amerikaanse regering is invoering van de aggregate limits noodzakelijk om corruptie te bestrijden. In het verleden heeft het Supreme Court geoordeeld dat dit een legitieme reden is om een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting te rechtvaardigen.13 Chief Justice Roberts benadrukt dat hieraan echter een strikte uitleg moet worden gegeven: alleen wanneer tegenover een gift een duidelijke tegenprestatie staat, kan van corruptie worden gesproken. Dat een particulier in totaal een groot bedrag aan kandidaten en committees gezamenlijk doneert, hoeft volgens hem op zichzelf niet te betekenen dat daar een tegenprestatie tegenover staat, en daarmee corruptie oplevert in de hiervoor bedoelde zin.14 Dat dit laatste anders zou zijn, heeft de Amerikaanse regering niet aannemelijk gemaakt. Zoals gezegd brengt een aggregate limit van $ 48 600 met zich dat een particulier aan negen kandidaten het maximale bedrag van $ 5200 mag doneren. Volgens Roberts valt moeilijk in te zien waarom het doneren van het maximale bedrag aan een tiende kandidaat corruptie oplevert, wanneer dat kennelijk niet het geval is bij het doneren van dit bedrag aan negen kandidaten.15 Dat, zoals de regering naar voren heeft gebracht, handhaving van de aggregate limits ook noodzakelijk is om omzeiling van de base limits te beperken, bijvoorbeeld doordat een kandidaat een deel van het door hem van een particulier ontvangen bedrag overmaakt naar een kandidaat waaraan diezelfde particulier reeds het maximale bedrag heeft gedoneerd, acht Roberts, zoals gezegd gesteund door de leden Scalia, Kennedy en Alito, evenmin aannemelijk.16
De in de Bipartisan Campaign Reform Act opgenomen aggregate limits vormen een ongerechtvaardigde beperking van het voor de werking van de democratie essentiële recht van particulieren om aan verkiezingen deel te nemen Tot slot wijst Roberts erop dat er diverse alternatieven zijn waarmee corruptie ook kan worden bestreden en waarbij een minder vergaande inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting. Onder verwijzing naar de uitspraak in de zaak Citizens United, legt hij hierbij vooral de nadruk op de in de Bipartisan Campaign Reform Act opgenomen verplichtingen om giften openbaar te maken.17 Volgens Roberts is het met de huidige stand van de techniek zeer eenvoudig om een breed publiek van informatie over giften aan kandidaten en committees te voorzien. Daarbij doelt hij vooral op de mogelijkheid om op het internet dergelijke informatie te publiceren. Vol-
2028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
gens Roberts wordt daarmee een effectievere bescherming geboden tegen corruptie.18 Dit alles in aanmerking genomen, concludeert Roberts, en met hem de leden Scalia, Kennedy en Alito, dat de in de Bipartisan Campaign Reform Act opgenomen aggregate limits een ongerechtvaardigde beperking vormen van het voor de werking van de democratie essentiële recht van particulieren om aan verkiezingen deel te nemen, en daarom onverenigbaar zijn met de in het First Amendment neergelegde vrijheid van meningsuiting. Clarence Thomas deelt deze conclusie, maar pleit in zijn concurring opinion voor een nog verdergaande benadering: volgens hem zijn alle beperkingen aan het doneren van geld aan kandidaten en aan een partij of kandidaat verbonden committees onverenigbaar met de Amerikaanse Grondwet. 2.3. Commentaar Het belang van de uitspraak van het Supreme Court in de zaak McCutcheon kan mijns inziens moeilijk worden onderschat. Na de uitspraak in de zaak Citizens United, heeft het Hof opnieuw een belangrijk onderdeel van de Bipartisan Campaign Reform Act onverenigbaar met de Amerikaanse Grondwet verklaard. Door dit recente oordeel kunnen particulieren thans aan een onbeperkt aantal kandidaten en aan een partij of kandidaat verbonden committees geld doneren.19 Het totale door een particulier te doneren bedrag kan hierdoor – zoals hierna zal blijken – zeer hoog oplopen. Net als in de zaak Citizens United en andere politiek gevoelige zaken – denk in dit verband ook aan de recente zaak over de zorgwet van President Obama20 –, was het Supreme Court in de zaak McCutcheon ernstig verdeeld. Anders dan de conservatieve meerderheid, was de liberale minderheid van het Hof van oordeel dat in de Bipartisan Campaign Reform Act opgenomen aggregate limits wel verenigbaar waren met de Amerikaanse Grondwet. In zijn dissenting opinion neemt Breyer, gesteund door de leden Ginsburg, Sotomayor en Kagan, ferm stelling tegen het andersluidende oordeel van zijn conservatieve collega’s: ‘It misconstrues the nature of competing constitutional interests at stake. It understates the importance of protecting the political integrity of our governmental institutions. It creates a loophole that will allow a single individual to contribute millions of dollars to a political party or to a candidate’s campaign. Taken together with (Citizens United), today’s decision eviscerates our Nation’s campaign finance laws, leaving a remnant incapable of dealing with the grave problems of democratic legitimacy that those laws were intended to resolve.’21 Deze felle bewoordingen van Breyer laten aan duidelijkheid weinig te wensen over. Uit zijn dissenting opinion blijkt dat aan deze ferme kritiek drie belangrijke bezwaren ten grondslag liggen. Breyer betoogt allereerst dat de conservatieve meerderheid van het Hof uitgaat van een te strikte definitie van corruptie. Volgens hem is in dit verband juist een ruime definitie van corruptie op zijn plaats. Daartoe wijst Breyer op de gevaren van corruptie voor de werking van de democratie:
Het hanteren van een strikte uitleg van corruptie maakt het mogelijk om in toekomstige zaken opnieuw onderdelen van de regelgeving over de financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd met de Amerikaanse Grondwet te verklaren ‘Corruption breaks the constitutionally necessary ‘chain of communication’ between the people and their representatives. (…) Where enough money calls the tune, the general public will not be heard. Insofar as corruption cuts the link between political thought and political action, a free marketplace of political ideas loses it point. (…) The ‘appearance of corruption’ can make matters worse. It can lead the public to believe that its efforts to communicate with its representatives or to help sway public opinion have little purpose.’22 Breyer brengt vervolgens in herinnering dat het Supreme Court, mede in het licht van deze gevaren, in de zaak McConnell uit 2003 uitdrukkelijk heeft gekozen voor een ruime uitleg van corruptie.23 Volgens het toenmalige Hof kan van corruptie worden gesproken wanneer bedrijven en particulieren een bevoorrechte toegang hebben tot volksvertegenwoordigers en daardoor een onevenredige en schadelijke invloed op hen kunnen uitoefenen. Het doneren van grote sommen geld aan kandidaten of aan een partij of kandidaat verbonden committees stelt een particulier in staat een dergelijke toegang en invloed te verwerven. De keuze van de conservatieve meerderheid van het Hof om in de zaak McCutcheon uit te gaan van een veel striktere uitleg van corruptie staat hiermee op gespannen voet.24 Het tweede bezwaar van Breyer heeft betrekking op het betoog van de regering dat handhaving van de aggregate limits nodig is om omzeiling van de base limits te beperken. Anders dan de conservatieve meerderheid, acht ook Breyer, en met hem de leden Ginsburg, Sotomayor en Kagan, dit noodzakelijk. Daartoe brengt hij uitvoerig in kaart dat een particulier per verkiezingsronde van twee jaar met inachtneming van de base limits thans in totaal $ 1,2 miljoen aan committees zou kunnen doneren en $ 2,4 miljoen aan kandidaten. Daarbij moet worden bedacht dat eens in de twee jaar verkiezingen plaatsvinden van 33 leden van de Senaat en alle 435 leden van het Huis van Afgevaardigden. In totaal levert dit een bedrag
op van $ 3,6 miljoen. Volgens Breyer is het via een zogenoemde Joint Party Committee mogelijk om een groot deel van dit bedrag door te sluizen naar een individuele kandidaat, en daarmee de base limits te omzeilen.25 Breyer betoogt tot slot dat de conservatieve meerderheid niet heeft aangetoond dat de door haar genoemde alternatieven daadwerkelijk geschikt zijn om corruptie op effectieve wijze te bestrijden. In dit verband wijst hij erop dat de meeste alternatieven ook ten tijde van de zaak Buckley beschikbaar waren. Het toenmalige Hof zag daarin geen aanleiding om de aggregate limits onverenigbaar met de in het First Amendment neergelegde vrijheid van meningsuiting te verklaren.26 Deze kritiek van de liberale minderheid is naar mijn mening zeer overtuigend. Vooral de keuze van de conservatieve meerderheid voor een strikte uitleg van corruptie lijkt mij uiterst discutabel. Zoals gezegd kan volgens de conservatieve meerderheid alleen van corruptie worden gesproken, wanneer tegenover een donatie een duidelijke tegenprestatie staat. De enkele omstandigheid dat een particulier in totaal een groot bedrag aan kandidaten en committees doneert, zou onvoldoende zijn om aan te nemen dat daar een tegenprestatie tegenover staat, en daarmee dat van corruptie sprake is. Daargelaten dat deze benadering op gespannen voet staat met de benadering van het Hof in de zaak McConnell uit 2003, brengt de conservatieve meerderheid hiermee de wetgever en de Amerikaanse regering mijns inziens in een onmogelijke bewijspositie. Als het doneren van grote sommen geld aan kandidaten en committees geen aanwijzing voor corruptie hoeft op te leveren, in welke omstandigheid zou een aanwijzing daarvoor dan wel kunnen worden gevonden? Het hanteren van een strikte uitleg van corruptie biedt de conservatieve meerderheid de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw belangrijke onderdelen van de Bipartisan Campaign Reform Act onverenigbaar met de Amerikaanse Grondwet te verklaren.27 Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat Chief Justice Roberts in de zaak McCutcheon laat doorschemeren de base limits wel verenigbaar
13. Davis vs. Federal Election Commission,
of Citizens United’, The Yale Law Journal
20. National Federation of Independent
21. 572 U.S. (2014), bij onderdeel I.
554 U.S. 742 (2008); Federal Election
2010, p. 622-666.
Business vs. Sebelius, 567 U.S. (2012). Zie
22. Ibid., onderdeel II A.
Commission vs. National Conservative
18. 572 U.S. (2014), onderdeel IV C, onder
over deze belangrijke uitspraak Toobin
23. Ibid., onderdeel II C; McConnell vs.
Political Action Committee, 470 U.S. 480
2.
2012, p. 263-293; E.J. Janse de Jonge,
Federal Election Commission, 540 U.S. 93
(1985).
19. Aangenomen kan worden dat ook in de
‘“Obamacare” gered door het Hoogge-
(2003).
14. 572 U.S. (2014), onderdeel IV A.
wetgeving van afzonderlijke staten opgeno-
rechtshof. Analyse van een verrassende
24. Ibid., onderdeel II D.
15. Ibid., onderdeel IV B.
men aggregate limits onverenigbaar zijn
uitspraak van de hoogste rechter in de
25. Ibid., onderdeel III.
16. Ibid., onderdeel IV C, onder 1.
met de Amerikaanse Grondwet, zie R. Wil-
Verenigde Staten’, TvCR 2013, p. 55-67; E.
26. Ibid., onderdeel IV.
17. Zie hierover D. Winik, ‘Citizens Infor-
son, ‘State will rethink aggregate limits after
Janse de Jonge, ‘De Obamacare hangt op
27. Vergelijk Gilpatrick 2010, p. 417-419.
med: Broader Disclosure and Disclaimer for
McCutcheon’, Washington Post 3 april
één rechter’, NJB 2012/342, afl. 6 p. 388-
Corporate Electoral Advocacy in the Wake
2014.
392.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2029
Focus
met de Amerikaanse Grondwet te achten.28 Dit geldt temeer nu de aggregate limits mede waren vastgesteld om omzeiling van de base limits te beperken. Mijns inziens kan heel goed worden verdedigd dat de base limits een vergelijkbare of zelfs een verdergaande beperking vormen van de vrijheid van meningsuiting. De uitspraak in de zaak McCutcheon lijkt mij op dit punt op zijn minst tegenstrijdig. Hoe dan ook kan, zoals gezegd, het belang van de uitspraak van het Supreme Court in de zaak McCutcheon moeilijk worden onderschat. Aansluitend bij de woorden van President Obama naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Citizens United, lijkt ook deze uitspraak ‘the floodgates for special interests’ te openen. Beide uitspraken stellen vermogende bedrijven en particulieren in staat een vergaande invloed uit te blijven oefenen en te verwerven op verkiezingen en de politiek. Breyer wijst in zijn dissenting opinion terecht op de gevaren hiervan voor de werking van de democratie. Zoals in het vervolg van deze bijdrage zal blijken, wordt echter ook in Nederland bedrijven en particulieren niet heel veel in de weg gelegd om kandidaten en politieke partijen financieel te steunen.
3. Nederland Net als in de Verenigde Staten, is de financiering van politieke partijen ook in Nederland zeker geen onomstreden onderwerp. Waar het debat zich aanvankelijk richtte op het invoeren van subsidieregelingen voor politieke partijen, is daar later het vraagstuk van giften aan politieke partijen bijgekomen. Dit debat heeft uiteindelijk geleid tot de in 1999 in werking getreden Wet subsidiëring politieke partijen.29 In deze wet was niet alleen een uniforme regeling opgenomen voor alle overheidssubsidies aan politieke partijen, maar was ook een artikel opgenomen dat partijen verplichtte giften afkomstig van rechtspersonen van € 4537,80 of meer openbaar te maken. Daarbij moesten de hoogte van het bedrag, de datum waarop de gift was gedaan en de naam van de gever bekend worden gemaakt. Openbaarmaking van de naam van de gever kon achterwege blijven, wanneer de gever daartegen bezwaar had gemaakt.30 Aanhoudende internationale druk heeft de Nederlandse regering er uiteindelijk toe bewogen de in de Wet subsidiëring politieke partijen opgenomen regels te herzien. In de op 1 mei 2013 in werking getreden Wet financiering politieke partijen, waarbij de Wet subsidiëring politieke partijen is ingetrokken, zijn uitgebreidere regels opgenomen over giften aan politieke partijen.31 Allereerst bevat deze nieuwe wet een verplichting voor partijen om bij giften van € 1000 of meer de naam en het adres van de gever, het precieze bedrag van de gift en de datum waarop deze is gedaan te registreren.32 Bij giften van € 4500 of meer geldt een openbaarmakingsverplichting.33 Concreet komt deze verplichting erop neer dat een partij ieder jaar aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-
relaties een overzicht zendt van de ontvangen giften van € 4500 of meer. Ook daarbij dienen in beginsel de naam en het adres van de gever, het precieze bedrag van de gift en de datum waarop deze is gedaan te worden vermeld. Vervolgens maakt de minister het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Hoewel de Wet financiering politieke partijen zeker een stap in de goede richting is, kunnen daarbij wel diverse kanttekeningen worden geplaatst.34 Voor deze bijdrage is van belang dat deze nieuwe wet, net als de Wet subsidiëring politieke partijen, de nadruk legt op de openbaarmaking van giften en geen beperkingen stelt aan het maximale bedrag dat een particulier aan een partij zou mogen doneren. Dit geldt temeer nu een maximering door de Raad van Europa wel wordt aanbevolen en tijdens de parlementaire behandeling wel daartoe strekkende amendementen zijn ingediend.35 Daarnaast is in de Verenigde Staten, zoals hiervoor is beschreven, en in diverse andere Europese landen wel in een maximering voorzien. In landen zoals Frankrijk en België zijn giften van bedrijven zelfs verboden.36 Hieruit volgt dat in Nederland nog altijd minder vergaande regelgeving geldt voor de financiering van politieke partijen dan in diverse andere landen. Opvallend is dat de huidige regelgeving ook achterblijft bij de op Europees niveau hierover gestelde regels. In Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau is bepaald dat Europese politieke partijen en stichtingen donaties van € 500 of meer openbaar moeten maken en donaties van meer dan € 12 000 moeten weigeren.37 In het thans aanhangige voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe verordening wordt deze openbaarmakingsverplichting gehandhaafd en wordt het maximaal te doneren bedrag verhoogd tot € 25 000.38 In het voorstel is uitdrukkelijk vermeld dat met deze verplichting en beperking wordt beoogd corruptie te voorkomen.39 Tegen deze achtergrond zou de vraag kunnen worden gesteld of de Wet financiering politieke partijen wel ver genoeg gaat, en dus of de daarin neergelegde regels niet verder zouden moeten gaan, door te bepalen welk bedrag bedrijven en particulieren maximaal aan partijen zouden mogen doneren. In dit verband wijs ik opnieuw op de dissenting opinion van Breyer in de zaak McCutcheon en de hierboven aangehaalde beschrijving van de aan corruptie verbonden gevaren. Namens de liberale minderheid van het Supreme Court wijst Breyer er naar mijn mening terecht op dat corruptie vermogende bedrijven en particulieren in staat stelt een overheersende en schadelijke invloed te verwerven op verkiezingen en de politiek. De belangen en opvattingen van minder vermogenden zouden hierdoor minder goed kunnen worden vertegenwoordigd. Voor de werking van de democratie kan dit uiteraard belangrijke gevolgen hebben.
De rechtspraak van het Supreme Court stelt vermogende bedrijven en particulieren in staat een vergaande invloed uit te blijven oefenen en te verwerven op Amerikaanse verkiezingen en de politiek 2030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Of de registratie- en openbaarmakingsverplichtingen in de Wet financiering politieke partijen voldoende zijn om deze gevaren op effectieve wijze te bestrijden, is maar de vraag. Ook de Eerste Kamerfractie van de Partij van de Arbeid heeft daarbij vraagtekens geplaatst en erop gewezen dat transparantie alleen niet voldoende hoeft te zijn om de zuiverheid van politieke besluitvorming te garanderen en
In Nederland geldt in vergelijking met de Verenigde Staten en diverse andere Europese landen nog altijd minder vergaande regelgeving voor de financiering van politieke partijen te voorkomen dat vermogende particulieren of organisaties het democratische verkiezingsproces gaan overheersen ten koste van particulieren of organisaties met minder financiele kracht.40 De regering antwoordde hierop: ‘Transparantie wordt op dit moment een voldoende en adequate maatregel geacht. Het leidt ertoe dat een partij over omvangrijke giften ter verantwoording kan worden geroepen. Transparantie kan mogelijk ook zorgen voor een matigende werking op de hoogte van de giften aan politieke partijen.’41 Hieruit blijkt dat de Nederlandse regering het vooralsnog niet noodzakelijk acht om een maximering van giften aan politieke partijen in te voeren. Volgens haar kan er van de registratie- en openbaarmakingsverplichtingen ook een voldoende matigende werking uitgaan. Het feit dat in andere landen en op Europees niveau wel voor een maximering is gekozen, duidt erop dat de wetgevers van deze landen en de Uniewetgever hier echter anders over denken en van mening zijn dat een maximering van giften wel noodzakelijk is voor een effectieve bestrijding van corrup-
tie. Mijns inziens valt hier inderdaad veel voor te zeggen.42 De recente affaires Van Rey en Hooijmaijers wijzen erop dat corruptie ook in Nederland voor kan komen. De dissenting opinion in de zaak McCutcheon maakt het belang van het bestrijden van corruptie te meer duidelijk.
4. Afronding Op 2 april 2014 heeft het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten in de zaak McCutcheon opnieuw een belangrijk onderdeel van de regelgeving over de financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd met de Amerikaanse Grondwet verklaard. Door dit oordeel en dat in de zaak Citizens United uit 2010 is het voor particulieren en bedrijven in de Verenigde Staten thans aanzienlijk eenvoudiger om politieke partijen en kandidaten financieel te steunen. De liberale minderheid van het Supreme Court heeft hier ferm stelling tegen genomen, en erop gewezen dat hiermee corruptie in de hand kan worden gewerkt en dat daaraan voor de werking van de democratie belangrijke gevaren verbonden zijn. Opvallend is dat in Nederland echter nog altijd minder vergaande regelgeving geldt op dit gebied. In de op 1 mei 2013 in werking getreden Wet financiering politieke partijen is een registratieverplichting neergelegd voor giften van € 1000 of meer en een openbaarmakingsverplichting voor giften van € 4500 of meer. Anders dan in de Verenigde Staten en diverse andere Europese landen, is in de nieuwe wet vooralsnog geen maximering van giften opgenomen. Op deze uitdrukkelijke keuze van de regering en de wetgever valt, nu voor een maximering wel in andere landen is gekozen en gelet op de door de liberale minderheid van het Supreme Court in de zaak McCutcheon treffend beschreven gevaren van corruptie, mijns inziens wel wat af te dingen. De door de conservatieve meerderheid van het Supreme Court in de zaak McCutcheon gehanteerde strikte uitleg van corruptie biedt een mogelijkheid om in toekomstige zaken opnieuw onderdelen van de regelgeving over de financiering van politieke partijen en kandidaten in strijd met de Amerikaanse Grondwet te verklaren. Daardoor zou de drempel voor particulieren en bedrijven in de Verenigde Staten om partijen en kandidaten financieel te steunen nog verder worden verlaagd. Met het oog op de werking van de democratie lijkt dat een zorgwekkende ontwikkeling. Of de drempel in Nederland zal worden verhoogd, moet worden afgewacht. De in de Wet financiering politieke partijen voorgeschreven evaluatie biedt in ieder geval een goede gelegenheid om de daarin gestelde regels nog eens kritisch tegen het licht te houden.
28. 572 U.S. (2014), onderdeel IV C, onder
31. Stb. 2013, 93 en 131. Zie hierover R.
Handelingen II 2011/12, 71, item 13, p.
39. Zie de overwegingen 15 en 19 van de
1.
Nehmelman, ‘Follow the money. Een ver-
25-26.
considerans van de voorgestelde nieuwe
29. Stb. 1999, 257 en 258. Zie uitgebreider
kennende analyse van het wetsvoorstel
36. Zie p. 16-25 van het rapport ‘Financie-
verordening.
R. Nehmelman, ‘Ondoorzichtige partijfinan-
financiering politieke partijen’, AA 2012, afl.
ring politieke partijen’ van de Algemene
40. Kamerstukken I 2011/12, 32752, B, p. 2.
ciering: de Wet Subsidiëring politieke partij-
10, p. 703-710.
Rekenkamer van 8 februari 2011, Kamer-
41. Kamerstukken I 2011/12, 32752, C, p.
en en de financiële verantwoordingsplicht
32. Zie artikel 21.
stukken II 2010/11, 32634, 1.
2. Enigszins verwarrend is dat de regering
van politieke partijen’, in: G. Voerman
33. Zie artikel 25.
37. PbEU 2003, L 297/1. Deze verordening
later stelt dat de bestrijding van corruptie
(red.), Jaarboek Documentatiecentrum
34. Zie ook Nehmelman 2012, p. 707-710.
is gewijzigd bij Verordening (EG) nr.
niet als motief aan de Wet financiering
Nederlandse politieke partijen 1999, Gro-
35. Kamerstukken II 2011/12, 32752, 10,
1514/2007 van het Europees Parlement en
politieke partijen ten grondslag ligt, zie
ningen: Documentatiecentrum Nederlandse
35 en 41. Deze amendementen strekten tot
de Raad van 18 december 2007 (PbEU
Kamerstukken I 2012/13, 32752, E, p. 3-4.
politieke partijen 2000, p. 156-174.
invoering van een maximering van
2007, L 343/5).
42. Zie in andere zin Nehmelman 2012, p.
30. Zie artikel 18.
€ 50 000, maar zijn alle verworpen, zie
38. COM(2012)499 final.
708.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2031
Essay
1510
Tussen dood en begraven Wilma Duijst1
Al decennialang worden problemen met de kwaliteit van de lijkschouw gerapporteerd, oplossingen zijn ook al veelvuldig aangedragen maar uiteindelijk verandert er niets. Als het eigenlijk niet erg is dat mensen dood worden verklaard die niet dood zijn, dat een misdrijf onopgelost blijft, dat een mens onschuldig in de gevangenis zit en dat sprake is van rechtsongelijkheid, hoeft er ook niets te veranderen. Maar als dat wel erg is, moet er behoorlijk en onverwijld geschouwd worden door behandelend artsen die daarvoor een scholing hebben gehad.
H
et Parool meldt op 3 juni 2014 dat de opleiding van de lijkschouwers onder de maat is en dat daardoor misdrijven (lees: moorden) worden gemist.2 RTL4 laat weten dat de betrokken Ministeries, te weten VWS, V&J en BZK niet willen betalen voor de lijkschouw en de opleiding van de lijkschouwers.3 Op 6 juni worden over dit bericht Kamervragen gesteld.4 In Medisch Contact verschijnt een artikel waarin de oplossingen voor bovenstaande vraagstukken worden opgesomd: verbetering van de opleiding tot forensisch arts en het betalen van de opleiding door de overheid.5 In dezelfde week dat deze berichten verschijnen, doet de Rechtbank Zwolle een uitspraak in een zaak waarin een verdachte moord ten laste wordt gelegd.6 In deze uitspraak is te lezen dat zowel het NFI, het Openbaar Ministerie als de rechtbank (paginalange) kritiek hebben op de kwaliteit van de lijkschouw. Als klap op de vuurpijl is het ‘nieuwtje’ ook nog ‘RTL Boulevard-waardig’.7 Tussen het showbizznieuws door wordt gemeld dat er problemen zijn met de lijkschouw en de oplossing wordt door de advocatuur aangedragen: er moet een schouwdienst komen in Nederland die alle lijkschouwen door het hele land gaat doen. En de stroom berichten houdt niet op. Op Radio 1 is op 25 juni een interview te horen over het gebrek aan deskundige lijkschouwers en de financieringsproblemen met de opleiding tot forensisch arts.8 Aan de ministeries lijkt het hele probleem voorbij te gaan. Het Ministerie van VWS wil standaard een lijkschouw bij een verdacht overlijden in een ziekenhuis; de verwachtingen over de uitkomst van de lijkschouw zijn hoog.9 Het probleem met de kwaliteit van de lijkschouw is reeds in 1993 in het rapport ‘Forensische Geneeskunde: een vak apart’ beschreven.10 Ook in 200711 en in 2013 stond het probleem weer op de agenda.12 De oplossingen zijn ook al
veelvuldig aangedragen.13 En toch verandert er niets. Dit roept vragen op. Is er wel een probleem en zo ja, wat is het probleem en wie heeft een probleem? Om deze vragen te analyseren moeten we terug naar de bedoelingen van de wetgever bij de totstandbrenging van de regelgeving rondom de lijkschouw.
De wetgever De lijkschouw is geregeld in de Wet op de lijkbezorging (Wlb). De Wlb is een wet van de Ministeries VWS, BZK en V&J. De gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt duidelijk uit de doelen van de lijkschouw. Wie dood gaat moet worden geschouwd, aldus onze wetgever (artikel 3 Wlb). Die schouw kan bij overtuiging van een natuurlijk overlijden (= door ziekte) worden uitgevoerd door de behandelend arts (artikel 7 Wlb). Indien die overtuiging ontbreekt, wordt de schouw uitgevoerd door een gemeentelijk lijkschouwer, die sinds 1 januari 2010 moet zijn ingeschreven in een register voor forensische artsen (artikel 5 Wlb). 14 Over het doel van de lijkschouw is de wetgever onduidelijk, maar redelijkerwijs is dat doel: het uitschrijven van de juiste persoon uit de gemeentelijke basisadministratie en het uitfilteren van die gevallen waarin de dood van de betrokkene is veroorzaakt door het handelen (of nalaten) van derden. Om de juiste persoon uit te schrijven uit de basisadministratie moeten de dood15 en de identiteit van de betrokkene worden vastgesteld. Bij het vaststellen van de identiteit heeft de burgemeester een wettelijke taak gekregen (artikel 21 Wlb). De scheiding tussen een natuurlijke en niet-natuurlijke dood is van belang, opdat bij een niet-natuurlijke dood een onafhankelijk arts de overledene schouwt en verslag uitbrengt aan de officier van justitie (OvJ, artikel 10 Wlb). De OvJ kan uit die nietnatuurlijke gevallen van overlijden de mogelijk strafbare feiten destilleren en zo nodig nader onderzoek gelasten.
Het vaststellen van de dood
Wie dood gaat moet worden geschouwd, aldus onze wetgever 2032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Wat gaat er mis als de kwaliteit van de lijkschouw niet voldoende of zelfs slecht is? Stel dat het al fout gaat bij het vaststellen van de dood.16 Dus de patiënt wordt doodverklaard, terwijl hij niet dood is.17 Nu lijkt dit onwaarschijn-
lijk, maar in het allernieuwste internationale handboek forensische geneeskunde is wederom te lezen dat doodgaan een ingewikkeld proces is, dat het met zekerheid vaststellen van de dood zonder apparatuur zeer moeilijk is en zeker niet kan zonder een lichamelijk onderzoek door een arts. Aangezien er in de medische wetenschap bitter weinig bekend is over het proces van overlijden is het heel wel mogelijk dat de doodverklaarde, maar nog levende patiënt, hoort dat hij is doodverklaard en vervolgens wordt opgebaard. Bij opbaren hoort koelen en soms het dichthechten van de mond voor het esthetische effect. Als het horen dat je doodverklaard wordt nog geen schending van artikel 3 EVRM (folterverbod) oplevert, dan is het bij leven koelen en dichthechten van de mond dat toch zeker wel. Bovendien zal het koelen uiteindelijk leiden tot de dood. Zie hier de schending van artikel 2 EVRM (het recht op leven). Ditzelfde probleem doemt op bij het uitstellen van de lijkschouw zoals dat bij een ‘verwacht overlijden’ in verpleeghuizen gebruikelijk is. Bij een overlijden gedurende de nacht mag de lijkschouw de volgende morgen worden uitgevoerd.18 Om praktische redenen19 wordt het lichaam alvast verzorgd en gekoeld. Het animo om de volgende ochtend te gaan schouwen is sowieso niet groot als de betrokkene al netjes opgebaard ligt en de kans dat het lichaam bij de schouw volledig gekleed blijft is zeer groot. Het hanteren van een stethoscoop lijkt in deze fase wel echt een beetje overdreven, zeker als de betrokkene inmiddels al vele uren gekoeld is (en dus in elk geval door onderkoeling is overleden). Mijns inziens ligt in de situatie van een verwacht overlijden een schending van artikel 3 EVRM op de loer. Temeer daar de ‘vulnerability and inability’ van de doodverklaarde, maar niet dood zijnde, demente en/of stervende patiënt evident is en dus aanleiding zou moeten geven tot extra zorgvuldigheid. Het oppervlakkig schouwen hoeft echter volgens het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg geen probleem te zijn, blijkens de uitspraak van maart 2013.20 Nadat het Regionaal Tuchtcollege een waarschuwing had uitgedeeld voor het uitvoeren van een oppervlakkige lijkschouw, haalde het Centraal Tuchtcollege een streep door deze uitspraak. Het Centraal Tuchtcollege: ‘De dienstdoende verzorgende heeft de dood van patiënt vastgesteld in het bijzijn van de familie, waarna de arts is gewaarschuwd. De arts heeft vervolgens van enige afstand geschouwd. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts, binnen de “KNMG handreiking lijkschouwing voor artsen bij over-
lijden anders dan door euthanasie of hulp bij zelfdoding” getrokken grenzen, onder de gegeven omstandigheden (er was sprake van een verwacht overlijden), op deze wijze kunnen schouwen.’ Het commentaar dat uit de beroepsgroep van forensisch artsen is gekomen laat zich raden.
De slechte schouw Als het niet fout gaat in de initiële fase van de lijkschouw, maar pas bij de feitelijke lijkschouw, wat is dan het probleem? Stel de schouw vindt plaats en de overledene wordt niet ontkleed of slecht geschouwd in strijd met de Handreiking lijkschouw van de KNMG 200521 of in strijd met de Handreiking lijkschouw van het Forensisch medisch genootschap.22 De arts concludeert vervolgens dat een verklaring van natuurlijk overlijden kan worden afgegeven. Stel nu dat die conclusie volstrekt niet terecht is en de overledene door geweld om het leven is gekomen. Door de
In het allernieuwste internationale handboek forensische geneeskunde is wederom te lezen dat doodgaan een ingewikkeld proces is onvoldoende lijkschouw is het onderzoek naar een gewelddadige dood ontoereikend en dat levert een schending van artikel 2 EVRM op. Komt de gewelddadige dood later aan het licht door aangifte of doordat de medewerker van het mortuarium alarm slaat, dan is een belangrijk deel van het bewijsmateriaal vernietigd. Soms is zelfs het belangrijkste bewijsmateriaal, namelijk het lijk, verdwenen omdat inmiddels is overgegaan tot crematie. Zonder enige twijfel heeft het Openbaar Ministerie, belast met de leiding over de opsporing van strafbare feiten, dan een probleem. Dat probleem kan zelfs zo groot worden dat het Openbaar Ministerie geen vervolgingsrecht meer heeft. Want als er over het lijk niets anders bekend is dan dat een arts een verklaring van natuurlijk overlijden heeft afgegeven, dan is het maar de vraag of een strafbaar feit kan worden aangetoond. En als er geen strafbaar feit kan worden aangetoond, waarop
Auteur
ECLI:NL:RBOVE:2014:2841.
register bestaan er nu twee registers. Het
gezondheidszorg 12 april 2010, 10.036 RK/
1. Mr. dr. W.L.J.M. Duijst is voorzitter van
7. Uitzending RTL Boulevard 9 juni 2014.
SGRC (Sociaal geneeskundig registratie
JdW.
het Forensisch medisch genootschap
8. Radio 1 25 juni 2014.
commissie) register en het FMG register.
19. Lijkstijfheid bemoeilijkt het kleden van
9. ‘VVD: standaard lijkschouw bij verdacht
15. Strikt formeel kan worden gesteld dat
de overledene.
Noten
overlijden’, Het Parool 15 juni 2014.
het vaststellen van de dood vooraf gaat aan
20. CTG 21 maart 2013, Medisch Contact
2. ‘Lijkschouwers missen misdrijven door
10. Recherche Advies Commissie, Rapport
de lijkschouw, omdat anders geen sprake is
2013, p. 1506-1509.
gebrekkige opleiding’, Het Parool 3 juni
Forensische Geneeskunde: een vak apart.
van een lijkschouw, maar van een lichame-
21. Handreiking lijkschouwing voor artsen
2014.
11. C. Das & W. Duijst, ‘Veel lijkschouwers
lijk onderzoek.
bij overlijden anders dan euthanasie of hulp
3. ‘Lijkschouwer op sterven na dood’, RTL4
ondeskundig’, MC 2007, p. 154-156.
16. ‘Dode oma zegt au’, GeenStijl 20 juli
bij zelfdoding (2005).
3 juni 2014.
12. Rapport Gezondheidsraad, De forensi-
2006.
22. Richtlijn lijkschouw FMG 2014, www-
4. Kamerstukken II 2013/14, 2014Z10393.
sche geneeskunde ontleed, 2013.
17. B. Madea (ed.), Handbook forensic
forgen.nl.
5. S. Pauw, ‘Lijkschouwers slecht opgeleid’,
13. Rapport Gezondheidsraad. Visie FMG te
medicine 2014, Willey Blackwell 2014, p.
MC 3 juni 2014.
lezen op de website www.forgen.nl.
49-53.
6. Rb. Overijssel 28 mei 2014,
14. Vanwege nadere instructies over dat
18. Brief van Verenso aan Inspectie voor de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2033
Essay
In het mortuarium wordt een lichaam in een koelcel geplaatst © MedicImage/Alamy
baseert het Openbaar Ministerie dan het vervolgingsrecht? Een slechte schouw leidt tot een verkeerde of te late start van een strafrechtelijk onderzoek, met al het sporenverlies van dien. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de Schiedammer parkmoord.23 Het initiële strafrechtelijk onderzoek was onvoldoende. De schouw en het veiligstellen van de sporen vonden om diverse redenen niet direct plaats. Daardoor werd de kans vergroot dat de politie en het Openbaar Ministerie zich in allerlei bochten moesten wringen om bewezen te krijgen dat Kees B. de dader was. Uiteindelijk was na de bekentenis van Kees B. het tweede bewijsmiddel snel gevonden en was de rest een kwestie van overtuiging. Ook in de zaak Lucia de B. is initieel geen onderzoek ingesteld; in alle (later) onderzochte gevallen is een natuurlijk overlijden afgegeven.24 Pas na een aangifte is nader onderzoek ingesteld. In genoemde situaties waarin een verdachte zich feitelijk of schijnbaar op de verkeerde plaats bevond heeft dit geleid tot tunnelvisie, gevolgd door jarenlange procedures en helaas evenzo lange onterechte gevangenisstraffen. De voorzichtige conclusie moet zijn dat een slechte schouw kan leiden tot schending van artikel 6 (recht op een eerlijk proces) en artikel 8 EVRM (recht op privacy). Natuurlijk zijn er ook situaties waarin het Openbaar Ministerie het onderzoek staakt, maar dan is er nog altijd de ijverige burger die zelf een onderzoek kan starten met of zonder hulp van een misdaadreporter; vooringenomenheid en eigenrichting kunnen hiervan het gevolg zijn.
Kwetsbare individuen Het EHRM maant bij herhaling tot extra voorzichtigheid bij kwetsbare individuen. Kwetsbaarheid kan ontstaan door
2034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
leeftijd (heel jong of heel oud), door ziekte, door verslaving of door handicap. Als voorbeeld wil ik de leeftijd nemen. Mensen overlijden en doen dat voornamelijk op oudere leeftijd. Het overlijden van de oudere mens wordt verwacht en om die reden lijkt zorgvuldigheid bij de lijkschouw van minder belang. De lijkschouw wordt uitgesteld tot de volgende ochtend en tot het minimum beperkt. Enerzijds is dat begrijpelijk. Anderzijds is de oudere mens kwetsbaar en makkelijk slachtoffer van een misdrijf. Dit zou dus aanleiding moeten geven tot extra voorzichtigheid. Uiteraard kan betoogd worden dat het aantal bejaarden dat wordt vermoord klein is en vermoedelijk is dat ook waar. Om redenen van proportionaliteit moeten de maatregelen die genomen worden om die moordzaken te ontdekken niet onevenredig belastend zijn. Maar laat ons een klein rekensommetje maken. Er moet een arts komen om de dood vast te stellen en de lijkschouwpapieren in te vullen; dus die tijd wordt al geïnvesteerd. Een lijkschouw die circa tien minuten in beslag neemt lijkt daarbij niet onevenredig belastend. Daarbij moet de tijd die het neemt om een ervaren huisarts op te leiden om een adequate lijkschouw te doen en op goede gronden de papieren in te vullen worden opgeteld; het gaat dan om een eenmalige investering van circa anderhalf uur. Een groot onderzoek is pas nodig als het eerste onderzoek (van tien minuten) daartoe aanleiding geeft. Een basisinvestering van anderhalf uur per arts, vermeerderd met tien minuten per casus lijkt mij niet een onevenredige belasting om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 2 EVRM. En dan het andere uiterste van het leeftijdsspectrum; de kinderen. Kinderen overlijden in principe niet. Als een
minderjarige dan toch overlijdt dan zou dit in elk geval aanleiding moeten zijn tot een onderzoek. De wetgever heeft hiervoor een regeling in het leven geroepen. Op grond van artikel 10a Wlb moet elk overlijden van een minderjarige worden gemeld aan de gemeentelijk lijkschouwer, die vervolgens een advies geeft. Bij een niet natuurlijke dood schouwt de gemeentelijk lijkschouwer. Bij een natuurlijke dood kan de behandelend arts na het advies de zaak afhandelen. Bij een onverwacht onverklaard overlijden kan de gemeentelijk lijkschouwer een nader onderzoek naar de doodsoorzaak (NODO-procedure) instellen. Voor deze NODO-procedure is door de overheid vanaf 1 oktober 2012 gedurende vijftien maanden geld beschikbaar gesteld. De NODO-procedure is geëvalueerd en op 1 januari 2014 is de geldkraan dichtgedraaid omdat de procedure geen gevallen van kindermishandeling opleverde.25 De wettelijke regeling is echter blijven bestaan. Dit leidt tot een wel zeer bijzondere maatschappelijke werkelijkheid. Elk kind dat tijdens of direct na de geboorte overlijdt, krijgt een onderzoek en komt in de perinatale audit (evaluatieonderzoek naar de doodsoorzaak) terecht. Elk kind dat thuis onwel wordt en daarna in een ziekenhuis overlijdt, krijgt een uitgebreid onderzoek naar de doodsoorzaak in het ziekenhuis. Elk kind dat thuis of bijvoorbeeld op het voetbalveld plotseling overlijdt wordt niet onderzocht, omdat niemand de financiële consequenties op zich wil nemen. Dat is rechtsongelijkheid voor zowel ouder als kind. Bovendien is het overlijden van een kind zo uitzonderlijk dat artikel 2 EVRM noopt tot nader onderzoek om een overlijden door het toedoen van derden uit te sluiten.26
Het probleem Is dit alles een probleem? Hoe erg is het eigenlijk dat mensen dood worden verklaard die niet dood zijn, dat een misdrijf onopgelost blijft, dat een mens onschuldig in de gevangenis zit en dat sprake is van rechtsongelijkheid? In de inleiding van het Rapport aangaande de Schiedammer Parkmoord schrijft mr. Posthumus: ‘U weet allemaal waarom de evaluatie heeft plaatsgevonden. […] Dat was schokkend. In een land als Nederland wordt zoiets niet verwacht.’ Maar waarom is dit schokkend en waarom wordt dit niet verwacht in Nederland? De beleidsmakers weten immers - of kunnen in elk geval weten - wat de gang van zaken rondom de lijkschouw is. Hoe erg is het dat de Nederlandse staat ondanks herhaalde, jarenlange waarschuwingen van professionals zijn verantwoordelijkheid niet neemt en het EVRM blijft schenden? Duidelijk is dat de meest kwetsbaren, namelijk de overleden kinderen, ouderen en zij die om het leven zijn gebracht, niet kunnen klagen. Duidelijk is ook dat degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn niet zullen klagen.
De oplossing Als het probleem niet wordt onderkend of niet groot
Duidelijk is dat de meest kwetsbaren, namelijk de overleden kinderen, ouderen en zij die om het leven zijn gebracht, niet kunnen klagen. Duidelijk is ook dat degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn niet zullen klagen genoeg wordt geacht, zijn er geen oplossingen nodig. De hierboven beschreven werkelijkheid is dan blijkbaar tot ieders tevredenheid. Het klagen over de slechte kwaliteit van de lijkschouw kan stoppen en de burger en de politiek mogen blij zijn dat er artsen zijn die netjes verklaringen van overlijden afgeven, zodat de doden kunnen worden begraven. Voor het ruige werk zijn er forensisch artsen die dit – aldus RTL Boulevard - onsexy beroep uitoefenen naar beste kunnen. Het Openbaar Ministerie moet in dat geval bij voorkeur stoppen met het vervolgen van slecht onderzochte moordzaken; dat bespaart tijd, veel leed en geld. Als het probleem wordt erkend, ligt de oplossing voor de hand. Er moet behoorlijk en onverwijld geschouwd worden door behandelend artsen die daarvoor een scholing hebben gehad. De forensisch artsen moeten adequaat worden opgeleid en daarvoor moet geld worden vrijgemaakt. Het Openbaar Ministerie mag en moet vervolgens eisen stellen aan de kwaliteit van de lijkschouw. Wat mij betreft staat de verantwoordelijkheid van de staat voor onderzoek naar een overlijden vast, maar gaat de staat die verantwoordelijkheid ook nemen? Gezien de reactie van de overheid op het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad27 en gezien het feit dat de NODOprocedure nu al weer een half jaar is gestopt zonder noemenswaardige politieke reactie, is er voorlopig niets dat daar op wijst. Een recent antwoord van de Minister van V&J op Kamervragen over de kwaliteit van de lijkschouw lijkt een herhaling van zetten.28 De minister stelt dat ‘medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid.’ Dit wordt als feit gebracht. Zonder opgaaf van redenen is de Wet op de lijkbezorging, waaruit een wettelijke verplichting voor artsen voortkomt, weggelaten uit dit rijtje van wetten. De antwoorden op Kamervragen zijn gegeven en het lijkt erop dat de Kamer zich met vijf pagina’s weer in slaap laat sussen.
23. Rapport Commissie Posthumus, De
nh.
van de kinderdoder, Assen: Koninklijke Van
28. Antwoorden Kamervragen over het
Schiedammer parkmoord 2006.
26. Voor een zeer genuanceerde verhande-
Gorcum 2007, p. 11-26.
bericht dat lijkschouwers misdrijven missen
24. Zie voor een beschrijving van de zaak:
ling over de noodzaak van nader onderzoek
27. Reactie van Staatssecretaris Van Rijn op
door een gebrekkige opleiding d.d. 15 juli
www.om.nl.
zie: A.J. Verheugt, Moordouders. Kinderdo-
het Gezondheidsraadsadvies ‘Forensische
2014, 2014Z10393/2014Z10506.
25. Rapport PWC, NODO evaluatie onder-
ding in Nederland. Een klinisch en foren-
geneeskunde ontleed’ d.d. 6 februari 2014,
zoek 2013, referentie 2013-1376/GA/avd/
sisch psychologische studie naar de persoon
referentie 539396.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2035
1511
Opinie
Eén getuige is toch wel een getuige Leon de Lange en Yehudi Moszkowicz1
Het unus testis beginsel vormt een zeer belangrijk figuur in het Wetboek van Strafvordering en dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Op 22 april jl. deed de Hoge Raad een uitspraak die van het unus testis, nullus testis beginsel een dode letter maakt.
Het ‘unus testis, nullus testis’ beginsel oftewel één getuige is geen getuige vervult van oudsher een belangrijke rol in ons bewijsstelsel. Reeds in het Wetboek van Strafvordering van 1838 was dit beginsel immers al als een van de bewijsminima opgenomen.2 In de aanloop naar het nieuwe Wetboek van Strafvordering van 1926 werd het handhaven van de bewijsminima een punt van discussie. In het ontwerp Ort werd zelfs voorgesteld om de bewijsminima te schrappen en in plaats daarvan een motiveringsplicht voor de rechter op te nemen.3 De Raad van State bracht een negatief advies uit en pleitte voor behoud van het unus testis beginsel.4 Het ontwerp Ort heeft het dan ook niet gehaald en het unus testis beginsel is in het huidige lid 2 van artikel 342 Sv opgenomen. Door de jaren heen heeft de jurisprudentie voor nadere invulling van het beginsel gezorgd. Zo is het vaste rechtspraak dat artikel 342 lid 2 Sv de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet slechts een onderdeel daarvan.5 Deze bepaling strekt immers ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en verbiedt de rechter om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmateriaal, aldus de Hoge Raad.6 Uit oudere jurisprudentie omtrent unus testis zou kunnen worden afgeleid dat het voor een bewezenverklaring volstond wanneer de tweede bewijsgrond slechts zag op een ondergeschikt onderdeel van de bewezenverklaring. Echter, de Hoge Raad lijkt de vraag of een dergelijke bewijsconstructie de toets van artikel 342 lid 2 Sv kan doorstaan niet eensluidend te beantwoorden.7 In een tweetal arresten heeft de Hoge Raad op 30 juni 2009 expliciet bepaald dat de tweede bewijsgrond voldoende steun dient te bieden aan de verklaring van een getuige.8 In het kader van de vraag of er sprake is van voldoende steunbewijs, verdient het voorts de opmerking dat het tweede bewijsmiddel in de kern geen replica mag zijn van de eerste bewijsgrond. Anders zou het bewijsminimum immers makkelijk kunnen worden omzeild. Om te
2036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
kunnen spreken van voldoende steunbewijs mag een tweede bewijsgrond dan ook niet te herleiden zijn tot één en dezelfde bron.9 Na de arresten van medio juni 2009 heeft de Hoge Raad dit criterium niet nader geconcretiseerd. Wel herhaalt de Hoge Raad in zijn arresten weer het adagium dat schending van artikel 342 lid 2 Sv, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling per concreet geval vergt.10 In één van die concrete gevallen heeft de Hoge Raad onlangs arrest gewezen. In de aan dit arrest ten grondslag liggende casus was de verdachte door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 16 juli 2012 onder meer veroordeeld wegens mishandeling.11 Het hof achtte bewezen dat hij zijn vriendin, tijdens haar zwangerschap, in januari 2009 in haar buik had gestompt. De betrokkene werd dus verdacht van een bepaald onsympathieke handeling, eufemistisch gezegd. Maar goed, de aard van de verdenking kan en mag niets betekenen ter zake het bewijs. De bewezenverklaring steunde op een proces-verbaal aangifte van het slachtoffer waarin zij verklaarde dat verdachte haar, tijdens haar zwangerschap, in haar buik had gestompt en een proces-verbaal verhoor van een buurman. Deze verklaarde onder meer dat het slachtoffer huilend en verkrampt met haar handen op haar buik aan zijn deur kwam en tegen hem zou hebben gezegd dat de verdachte weer door het lint ging en haar in haar buik zou hebben geschopt. Het hof achtte de enkele omstandigheid dat de getuige zich kennelijk vergist omtrent het tijdstip waarop de vermeende mishandeling zou hebben plaatsgevonden, nog niet met zich meebrengt dat zijn verklaring ook op de overige punten onjuist is. Zodoende achtte het hof de verklaring van het slachtoffer, voor zover tot bewijs gebezigd, geloofwaardig en overtuigend. Door verdachte werd cassatie ingesteld. Het middel behelsde onder meer de klacht dat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd en uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getui-
Getuigenverhoor © World History Archive/Alamy
ge, waarbij gebruik is gemaakt van tegenstrijdige bewijsmiddelen. Advocaat-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde op 4 maart 2014 tot vernietiging van de bestreden uitspraak.12 In zijn toelichting verwijst hij naar de vaste jurisprudentie omtrent lid 2 van artikel 342 Sv. Voorts overwoog hij dat er een zekere samenhang bestaat tussen het bewijsminimumvoorschrift van deze bepaling en de motiveringsvoorschriften: ‘Zowel de bewijsmini-
mumvoorschriften als de motiveringsverplichtingen vragen van de rechter een zekere objectivering: de bewezenverklaring dient niet uitsluitend voort te komen uit diens subjectieve overtuiging, maar moet zijn gegrond op (verschillende) bewijsmiddelen die de overtuiging objectief kunnen onderbouwen.’ A-G Bleichrodt was van mening dat hetgeen het slachtoffer zou zijn overkomen uitsluitend is te herleiden
Auteurs
verzameling van de werken die hebben
ECLI:NL:HR:2006:AV0316.
Gelderland 30 juli 2013,
1. Mr. L.C. de Lange en mr. Y. Moszkowicz
geleid tot het Oorspronkelijk Regeringsont-
8. HR 30 juni 2009,
ECLI:NL:RBGEL:2013:1965.
zijn beiden advocaat bij Moszkowicz
werp van een nieuw Wetboek van Strafvor-
ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en HR 30 juni
10. Zie bijv. HR 13 juli 2010,
Advocaten Utrecht.
dering (1914), Groningen: Rijksuniversiteit
2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746. In HR 26
ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 6 maart
Groningen 2002, p. 525 ev.
januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094
2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458.
Noten
5. Zie bijv. HR 15 juni 1976, NJ 1976/551,
sprak de Hoge Raad ook wel in termen van
11. HR 22 april 2014,
2. W.H.B. Driessen, ‘Eén getuige is geen
m.nt. ThWvV en ook HR 13 juli 2010,
‘een te ver verwijderd verband’ tussen een
ECLI:NL:HR:2014:957.
getuige’, DD 2009/57.
ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
getuigenverklaring en het overige gebezig-
12. Conclusie A-G Bleichrodt bij HR 22 april
3. Ontwerp van wet bewerkt door mr. B.
6. Zie bijv. HR 26 januari 2010,
de bewijsmateriaal.
2014, ECLI:NL:HR:2014:957: A-G Blei-
Ort destijds Raadsadviseur aan het Departe-
ECLI:NL:HR:2010:BK2094 en ook HR 13 juli
9. Zie in dit verband onder meer Rb. Den
chrodt concludeerde tot vernietiging van de
ment van Justitie.
2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Haag 1 mei 2012,
bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat
4. Advies van de Raad van State uitge-
7. Zie in dit verband bijv. HR 13 september
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4586, Gerechts-
betreft de beslissing ten aanzien van het
bracht 23 december 1913, p.7 (opgenomen
2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5721 en daar-
hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2013,
onder 2 tenlastegelegde feit.
in K. Lindenberg, Van Ort tot ORO – een
naast HR 9 mei 2006,
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8299 en ook Rb.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2037
Opinie
naar de aangeefster als bron. Bleichrodt slaat met die overweging de spijker op zijn kop. In een heldere conclusie verwoordt hij precies de kern van artikel 342 lid 2 Sv. Desondanks heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Hij overwoog dat in het onderhavige geval niet kon worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van
Hetgeen het slachtoffer zou zijn overkomen is uitsluitend te herleiden naar de aangeefster als bron aangeefster onvoldoende steun vindt in het overig bewijsmateriaal. In dit verband nam de Hoge Raad in aanmerking dat de verklaring van de getuige onder meer inhield dat het slachtoffer niet alleen huilend, maar ook verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur stond.13 Echter, het probleem hier is ons inziens dat het overige bewijsmateriaal uitsluitend de verklaring behelst van de buurman dat aangeefster hem vertelt wat haar is overkomen. Oftewel een replica van de bron. Weliswaar is door de Hoge Raad meermaals benadrukt dat de vraag of aan het bewijsminimum van lid 2 van artikel 342 Sv is voldaan zich niet in algemene zin
2038
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
laat beantwoorden, maar een beoordeling per concreet geval vergt. Echter, de beoordeling van de Hoge Raad in het voornoemde arrest is naar onze mening apert onbegrijpelijk. Immers, hoe het ook wordt gewend of gekeerd er is maar één bron. Het unus testis beginsel vormt een zeer belangrijk figuur in het Wetboek van Strafvordering en dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Dergelijke bewijsminima dienen ter bescherming tegen te lichtvaardige verklaringen. Een verklaring te kwader trouw en het acteertalent van een aangever mogen niet worden onderschat. Het doen van een valse aangifte, alsmede smaad en laster zijn bepalingen die ook dienen ter bescherming tegen lichtvaardige beschuldigingen en zijn niet voor niets strafbaar gesteld. De daarmee beoogde bescherming wordt met huidige lijn van de Hoge Raad ter zake 342 lid 2 Sv bij de inhoudelijke behandeling van een zaak om zeep geholpen. Indien dergelijke bewijsconstructies de toets van artikel 342 lid 2 Sv kunnen doorstaan lopen wij het risico dat unus testis tot een dode letter verwordt. Indien wij een dergelijke lijn van de Hoge Raad voortzetten en een bewezenverklaring wordt gebaseerd op de enkele (eventueel valse) aangifte, in combinatie met een verklaring van een getuige omtrent hetgeen hij heeft vernomen van aangever, dan werken wij onderbuikgevoelrechtspraak in de hand en kan een mens op een enkele verklaring worden veroordeeld.
13. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
alwaar zij plaatselijk bekend stonden onder
weging, die bovendien aansluit bij zijn eigen
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
de naam Brinovc, was ook hun moeder in de
rechtspraak, in twijfel te trekken. Het Hof
VS getrouwd en had ook hun familie een boe-
hecht er waarde aan dat het boek als fictie is
EHRM
2039
renbedrijf en groente- en fruithandel. Klagers
geschreven en dat het merendeel van de in
Hoge Raad (strafkamer)
2041
begonnen een civielrechtelijke procedure
de nationale procedure gehoorde getuigen
Hoge Raad (belastingkamer)
2045
tegen B.M.Z. wegens schending van persoon-
– waaronder zelfs familieleden van klagers –
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2048
lijkheidsrechten en smaad. Tijdens de proce-
niet geloofde dat het boek een waarheidsge-
Centrale Raad van Beroep
2057
dure werden getuigen gehoord die bevestig-
trouw beeld van hun moeder schetste. Op
College Beroep bedrijfsleven
2066
den dat zij het verhaal van klagers’ familie in
deze gronden concludeert het Hof dat de
het boek herkenden, al waren de meesten
reputatie van klagers niet ernstig is aange-
ervan overtuigd dat de controversiële passa-
tast, dat het Constitutionele Hof de beoorde-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
ges van het boek niet op waarheid gebaseerd
lingsruimte die aan Staten toekomt in derge-
waren, omdat zij daar de moeder van klagers
lijke kwesties niet heeft overschreden en dat
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
niet in herkenden. B.M.Z. voerde aan dat zij
zich dus geen schending van art 8 EVRM
kers van de Universiteit Leiden, de VU
bij het schrijven uit allerlei verhalen had
voordoet in deze zaak.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
geput en beriep zich op haar artistieke vrij-
de bewerkingen zijn respectievelijk verzorgd
heid. De zaak kwam in 2007 bij het Constitu-
D. Slotsom
door mw. N.R. Koffeman LL.M., mw. mr. drs.
tionele Hof dat het beroep van klagers ver-
Het Hof verklaart de zaak unaniem kennelijk
A.E.M. Leijten (beiden Universiteit Leiden) en
wierp, omdat het van oordeel was dat de
ongegrond en daarmee niet-ontvankelijk.
mw. mr. M.P. Beijer (RU Nijmegen). Alle uit-
gemiddelde lezer de familie van klagers niet
spraken van het EHRM staan op www.echr.
zou herkennen in het verhaal en bovendien
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
de karakters in het boek niet op smadelijke
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
wijze waren neergezet.
spraken van kamers van het EHRM worden
1513 8 april 2014, appl. nr. 17120/09
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
B. Procedure
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
Klagers hebben op 16 oktober 2007 een
Art. 6 lid 1 EVRM. Art. 14 EVRM in samen-
de Grote Kamer van het Hof.
klacht ingediend bij het EHRM.
hang met art. 8 EVRM. Niet voldaan aan verplichting om afwijzing van verzoek tot
1512 11 maart 2014, appl. nr. 47318/07
C. Uitspraak van het Hof
stellen van een prejudiciële vraag aan het
(Vijfde Kamer: Villiger (president),
Hof van Justitie te motiveren. Afwijzing
Nußberger, Zupančič, Power-Forde,
verzoek om verkrijging familietoelage
De Gaetano, Jäderblom, Pejchal)
enkel op grond van nationaliteit dispropor-
Het Hof herhaalt dat het recht op respect
tioneel. Schending.
Art. 8 EVRM. Bescherming reputatie tegen
voor privéleven (art. 8 EVRM) ook bescher-
smaad in fictieboek. Belang artistieke vrij-
ming biedt tegen ernstige aantastingen van
heid schrijvers. Eerlijke belangenafweging.
de reputatie. Tegelijkertijd moet het belang
Kennelijk ongegrond.
van artistieke vrijheid van auteurs van lite-
(EVRM art. 6 lid 1, 8, 14) Dhabi vs. Italië
raire werken in een democratische samenleving worden benadrukt, welke vrijheid sterke
A. Feiten
bescherming geniet onder art. 10 EVRM (het
Klager, die destijds de Tunesische nationali-
recht op vrijheid van meningsuiting). In
teit had, was met zijn vrouw en vier minder-
zaken waarin deze twee rechten tegen elkaar
jarige kinderen in Italië gaan wonen en kreeg
A. Feiten
moeten worden afgewogen, moet het EHRM
daar werk. In 2001 deed hij een aanvraag
In 1998 publiceerde schrijfster B.M.Z. een
goede gronden hebben om zijn eigen oordeel
voor een familietoelage. Hij meende dat
boek over het leven van ene Rozina, een
in de plaats te stellen van dat van de natio-
ondanks het feit dat hij niet de Italiaanse
vrouw van het Sloveense platteland die begin
nale rechter.
nationaliteit had, wat een voorwaarde was
twintigste eeuw naar de Verenigde Staten
Het Hof onderzoekt vervolgens of de Sloveen-
voor verkrijging van de toelage, hij recht had
verhuisde, daar een Sloveen genaamd Brinovc
se rechter een eerlijke afweging heeft
op de familietoelage op basis van de Euro-
trouwde en vervolgens met hem terugkeerde
gemaakt tussen de bescherming van de repu-
Mediterrane Overeenkomst die in 1997 door
naar Slovenië om het boerenbedrijf en de
tatie van klagers en de vrijheid van menings-
Italië was geratificeerd. Zijn verzoek werd
groente- en fruithandel van haar familie over
uiting van B.M.Z. De nationale rechter heeft
afgewezen en in hoger beroep verzocht kla-
te nemen en een gezin te stichten. Rozina
beslissend gewicht toegekend aan de objec-
ger om een prejudiciële procedure bij het
werd neergezet als een levendige ambitieuze
tieve vraag of de gemiddelde lezer de familie
Hof van Justitie van de Europese Unie betref-
en vindingrijke vrouw, die echter ook seks als
van klagers in de fictionele karakters van het
fende de vraag of het was toegestaan om,
chantagemiddel tegenover haar man gebruik-
boek zou herkennen en of deze karakters op
onder deze overeenkomst, een rechtmatig
te, in de VS illegale alcohol brouwde en ver-
smadelijke wijze zijn neergezet. Naar het oor-
verblijvende Tunesische arbeider geen fami-
kocht en geld belangrijker vond dan haar kin-
deel van het Constitutionele Hof zou de
lietoelage toe te kennen. In 2004 wees de
deren. De vier klagers in deze zaak herkenden
gemiddelde lezer de controversiële passages
beroepsrechter zijn beroep af, hetzelfde deed
in het boek het verhaal van hun familie, in
van het boek – ook gezien de context van het
in 2008 het Hof van Cassatie.
het bijzonder dat van hun inmiddels overle-
boek – niet smadelijk vinden en was de alge-
den moeder. Zo speelde het verhaal zich af in
hele toon van het boek geenszins beledigend.
B. Procedure
het gebied waar hun familie had gewoond,
Het EHRM ziet geen reden deze belangenaf-
Op 28 maart 2009 diende klager een klacht
(EVRM art. 8) Jelševar e.a. vs. Slovenië
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2039
Rechtspraak
in bij het EHRM. Hij klaagde dat het Hof van
D. Slotsom
zoekschrift bij het EHRM in. Hij klaagde dat
Cassatie in strijd met artikel 6 EVRM zijn ver-
Het Hof concludeert unaniem dat sprake was
het verbodsbevel een schending opleverde
zoek om een prejudiciële vraag had gene-
van een schending van artikel 6 lid 1 evenals
van art. 10 EVRM.
geerd. Tevens klaagde hij onder artikel 14 in
van artikel 14 in samenhang met artikel 8
samenhang met artikel 8 EVRM dat het niet
EVRM. Klager krijgt een materiële schadever-
C. Uitspraak van het Hof
toekennen van de familietoelage op basis
goeding van € 9416,05 en een immateriële
(Vijfde Kamer: Villiger (president),
van zijn nationaliteit discriminatoir was.
schadevergoeding van € 10 000.
Nußberger, Zupančič, Power-Forde, Yudkivska, Jäderblom, Pejchal)
C. Uitspraak van het Hof (Tweede Kamer: Karakaş (President), Raimon-
1514
Volgens het EHRM is onbetwist dat het rechterlijk verbodsbevel een inbreuk leverde op artikel 10 EVRM, dat voorzien was bij wet en
di, Lorenzen,
17 april 2014, appl. nr. 5709/09
een legitiem doel diende, namelijk de bescherming van de reputatie van anderen.
Vučinić, Keller, Lemmens,
Art. 10 EVRM. Rechterlijk verbod tot
Van belang in deze zaak is of de inbreuk ook
Kūris)
propageren tegen neonazi-partij en
noodzakelijk was in een democratische
Het Hof herhaalt dat, wanneer een rechter, in
burgemeesterskandidaat. Inbreuk op
samenleving. Volgens het EHRM komt aan
hoogste instantie, een verzoek om een preju-
persoonlijkheidsrechten. Disproportionele
staten een ‘margin of appreciation’ toe om
diciële procedure afwijst, deze afwijzing met
bewijslast beweringen. Schending.
daarbij te bepalen of er een ‘pressing social need’ was, welke maatregelen daartoe dien-
redenen moet zijn omkleed. Hij dient te motiveren waarom de kwestie niet relevant
(EVRM art. 10)
door het Hof van Justitie, of dat de juiste toe-
den te worden genomen en in welke mate een inbreuk op artikel 10 EVRM noodzakelijk
was, al eerder voorgelegd aan en beantwoord Brosa vs. Duitsland
was. Het EHRM oefent daarin een toezichthoudende taak uit en neemt verschillende
passing van EU recht zo duidelijk en voor de hand liggend was dat er geen reden was voor
A. Feiten
elementen in ogenschouw: de positie van de
gegronde twijfel. Omdat het Hof van Cassatie
Klager is een Duitse staatsburger die in een
klager, de positie van de verwerende partij in
in zijn arrest niet gerefereerd had aan het
krantenartikel beweerde dat de partij Berger-
de nationale procedures, het onderwerp van
verzoek, laat staan aan de redenen om dit
88-e.V. van neonazistische aard zou zijn. F.G.,
de publicatie en de classificatie van de uitla-
verzoek niet toe te kennen, was er sprake van
een van de kandidaten voor het burgemees-
tingen door de nationale rechters. In dit
een schending van artikel 6 lid 1 EVRM.
terschap zond daarop een brief in om de
licht neemt het EHRM als eerste in overwe-
Met betrekking tot de discriminatieklacht
extreemrechtse aard van de partij te ontken-
ging dat klager zijn uitlatingen deed in een
stelt het Hof vast dat klager anders was
nen. Klager verspreidde vervolgens pamflet-
publiek debat over de politieke aard van de
behandeld dan werknemers uit de EU die net
ten over F.G. en zijn affiliatie met de in zijn
partij. Volgens het EHRM dienen de grenzen
als hij grote gezinnen hadden. Hij kon geen
ogen neonazistische partij. Volgens klager
voor acceptabele kritiek ruimer te worden
aanspraak maken op de familietoelage vanwe-
verwees het getal 88 in de naam van de partij
opgevat voor politieke personen zoals F.G.
ge zijn nationaliteit − op grond van een per-
naar ‘Heil Hitler’ en zouden de leden de Hit-
dan voor privépersonen. Het belang van de
soonlijke eigenschap had hij een slechtere
lergroet hebben uitgebracht. Klager kreeg een
bescherming van de reputatie van politieke
behandeling gehad dan andere individuen in
rechterlijk verbod opgelegd voor de versprei-
personen dient te worden afgewogen tegen
een vergelijkbare positie. Aangaande de vraag
ding van de pamfletten en het doen van uit-
het belang van een publiek debat over poli-
of er een objectieve en redelijke rechtvaardi-
latingen over F.G. op straffe van een boete van
tieke kwesties. Het EHRM stelt vast dat het
ging voor dit onderscheid bestond, merkt het
€ 250 000 of een gevangenisstraf tot zes
pamflet een uitlating van politieke aard was
Hof op dat klager rechtmatig in Italië verbleef.
maanden. Volgens de rechtbank maakte kla-
omdat het betrekking had op de geschikt-
Bovendien was hij verzekerd bij het Istituto
ger een inbreuk op de persoonlijkheidsrech-
heid van F.G. voor het burgemeesterschap.
Nazionale della Previdenza Sociale en betaalde
ten van F.G. en zou hij zich niet kunnen
Ten aanzien van de classificatie van de uitla-
hij dezelfde premies als EU-werknemers. Italië
beroepen op de vrijheid van meningsuiting
tingen van klager let het EHRM op het ver-
had opgemerkt dat het niet toekennen van
omdat het om speculaties en subjectieve
schil tussen feitelijke beweringen en waarde-
familietoelagen aan personen zoals klager
interpretaties ging waarvoor onvoldoende
oordelen. Alleen het vereiste om de juistheid
gebaseerd was op budgettaire redenen. Het
bewijs was geboden. Klager ging in beroep, in
van waardeoordelen aan te tonen vormt vol-
Hof geeft aan dat het beschermen van budget-
welke procedure de rechter de beweringen
gens het EHRM al een inbreuk op artikel 10
taire belangen een legitiem doel is maar niet
aanmerkte als feitelijke beweringen die onder
EVRM. Het verschil met een feitelijke bewe-
als zodanig ertoe kan leiden dat van een pro-
de beschermingen van de vrijheid van
ring zit in de mate waarin feitelijk bewijs
portionele maatregel kan worden gesproken.
meningsuiting zouden kunnen vallen omdat
nodig is om aan te tonen dat er sprake is
De afwijzing van klagers verzoek om een toe-
ze tot doel hadden om de publieke opinie te
van een ‘fair comment’ in de zin van artikel
lage was enkel gebaseerd op het feit dat hij
vormen. Daarvoor zou echter een substantië-
10 EVRM. Ten aanzien van de eerste bewe-
niet de nationaliteit van een EU-lidstaat had.
le rechtvaardiging dienen te worden geboden
ring van klager dat de partij een bijzonder
Voor een onderscheid op grond van nationa-
waar klager niet aan had voldaan. De consti-
gevaarlijke neonazistische partij is, neemt
liteit zijn zeer zwaarwegende redenen nood-
tutionele klacht die klager vervolgens bij het
het EHRM in overweging dat de termen
zakelijk. Ongeacht de ruime margin of appre-
Federale Constitutionele Hof indiende over de
‘nazi’ en ‘neonazi’ verschillende betekenissen
ciation die staten toekomt op het terrein van
hoge bewijslast werd niet in behandeling
kunnen oproepen. Het betreft bovendien
sociaal beleid, waren budgettaire redenen in
genomen.
niet alleen een feitelijke bewering, omdat er een ook zeker waardeoordeel in is gelegen.
dit geval niet voldoende om het Hof te overtuigen van het feit dat de maatregel propor-
B. Procedure
Voor de ‘bijzonder gevaarlijke aard’ van de
tioneel was.
Op 12 januari 2009 diende klager een ver-
partij is het overigens niet mogelijk om vol-
2040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
ledig bewijs te bieden. Daarentegen zou een
lijk te Amsterdam’ in ‘uitlokking van die-
heeft uitgelokt door een in artikel 47 eerste
waardeoordeel zonder enige feitelijke onder-
zelfde meineed door middel van het ver-
lid onder 2e van het Wetboek van strafrecht
bouwing neerkomen op een excessieve uitla-
schaffen van gelegenheid, (een) middel(en)
vermeld middel te weten bedreiging, welke
ting. Het EHRM neemt ook in overweging
en/of (een) inlichting(en) in de periode van
bedreiging(en) bestond(en) uit het maken
dat de nationale rechters in zekere zin
23 december 2005 tot en met 15 augustus
van zogenaamde fluisterbewegingen in de
erkenden dat de partij neonazistische ken-
2006 te Amsterdam, althans in Nederland’
richting van [getuige].’
merken had. De nationale rechters hebben
blijft sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting
volgens het EHRM op klager echter een dis-
van art. 68 Sr. A-G: anders.
van het hof op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd.
proportionele bewijslast gelegd om dat verder te bewijzen. Tevens is van belang dat kla-
(Sr art. 68; Sv art. 313)
De gevorderde wijziging betreft onder meer: * het laatste deel van de inleidende zin, dat
ger niet heeft gesteld dat F.G. zelf een neonazi was. Ten aanzien van de bewering
Inleiding:
zou komen te luiden ‘[…] mondeling, per-
van klager dat F.G. bescherming bood aan de
In deze zaak gaat het om de toewijzing door
soonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en)
beweerdelijk neonazistische partij, acht het
het hof van de vordering tot wijziging van de
onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij
EHRM van belang dat F.G. zelf een reactie
tenlastelegging.
valselijk, geheel of ten dele in strijd met de
heeft gegeven op het krantenartikel van kla-
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
waarheid − zakelijk weergegeven − het vol-
ger over de neonazistische partij. F.G. is
‘[getuige] op of omstreeks 15 augustus 2006
gende verklaard:’;
bovendien een politicus die zich begaf in
te Amsterdam ter terechtzitting van de poli-
* het tussen aanhalingstekens zetten van
een publiek debat waarbij harde uitlatingen
tierechter als getuige in de zaak tegen [ver-
hetgeen volgens de tenlastelegging is ver-
van beide kanten werden gedaan. De gren-
dachte] (parketnummer 410057.06), nadat hij
klaard en het toevoegen van “en/of” tussen
zen van acceptabele kritiek zijn volgens het
in handen van de voorzitter op de bij de wet
de verklaringen;
EHRM niet overschreden in een periode
voorgeschreven wijze de eed/belofte had
* het uitbreiden van de laatst aangehaalde
waarin werd gestreden om het burgemees-
afgelegd de gehele waarheid en niets dan de
verklaring, die daardoor zou komen te lui-
terschap. De nationale rechters hebben geen
waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een
den: ‘Ik stond met mijn auto achter de auto
juist evenwicht gevonden door de persoon-
geval waarin een wettelijk voorschrift een
van [verdachte]. Wij stonden beiden/buiten
lijkheidsrechten van F.G. te laten prevaleren
verklaring onder ede vorderde en/of daaraan
tegenover het hotel’;
boven die van klager. Daarmee hebben ze
rechtsgevolgen verbond, mondeling, persoon-
* het vervangen van de laatste zin van de
hun ‘margin of appreciation’ overschreden
lijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in
tenlastelegging door: ‘welk feit hij, verdachte,
en een inbreuk gemaakt die niet noodzake-
strijd met de waarheid − zakelijk weergege-
op een tijdstip(pen) in of omstreeks de perio-
lijk was in een democratische samenleving.
ven − heeft verklaard:
de van 23 december 2005 tot en met 15
− de verklaring op papier die de raadsman
augustus 2006 te Amsterdam, althans in
D. Slotsom
van [verdachte] zojuist heeft overgelegd,
Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door
Het Hof oordeelt unaniem dat er sprake is
klopt.
het verschaffen van gelegenheid, en/of (een)
van een schending van artikel 10 EVRM. Aan
− Ik stond een paar meter van de taxi van
middel(en), en/of (een) inlichting(en) aan
klager wordt een billijke genoegdoening toe-
[verdachte]. Ik zat aan de linkerkant van de
[getuige], bestaande die opzettelijke uitlok-
gekend van € 3000 aan immateriële schade
taxi. Eventueel kan ik via mijn rittenstaat en
king hierin, dat hij, verdachte
en € 2683,02 aan gemaakte kosten.
werkmap aantonen dat ik daar toen was.
− [getuige] heeft verteld waar de tegen hem,
− Ik heb een paar weken later van [verdachte]
verdachte, aanhangige strafzaak over ging,
gehoord dat hij verdachte was in een straf-
en/of;
Hoge Raad (strafkamer)
zaak.
− [getuige] heeft verteld wat deze (precies)
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
− Ik weet niet meer wat voor weer het die
(ten overstaan van de rechter) moest verkla-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
avond was. Ik had een jas aan en het zal koud
ren, en/of;
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
geweest zijn. Op de standplaats zien wij colle-
− voor [getuige] een schriftelijke verklaring
megen.
ga’s en hebben er toen over gesproken. Ik
heeft opgesteld/heeft geschreven (die hij,
weet niet meer welke kledij de klanten droe-
[getuige], moest ondertekenen en/of die ver-
gen, maar wel het om drie personen ging.
dachte (vervolgens) aan zijn advocaat en/of
− Op vragen van de officier van justitie zeg ik
aan de rechter heeft overgelegd/laten over-
dat ik niets heb gehoord en niet heb gezien
leggen.’
8 juli 2014, nr. 13/00497
dat iemand achter de taxi van [verdachte]
De raadsvrouwe van de verdachte heeft in
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
heeft aangerend. Ik weet niet meer of mijn
hoger beroep onder meer aangevoerd: ‘De
Splinter-van Kan, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I.
autoraam open stond. Het was op dat tijdstip
handelingen die de advocaat-generaal voor-
van de Griend)
donker. Ik stond tegenover het hotel op een
stelt aan cliënt ten laste te leggen, betreffen
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
paar meter afstand.
een compleet ander feitencomplex − een
strekkende tot vernietiging en terugwij-
− [verdachte] heeft mij niet eerder gevraagd
compleet andere gedraging − dan de hande-
zing; adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam)
om te getuigen en ik heb dat ook niet aange-
lingen die in de originele tenlastelegging
ECLI:NL:HR:2014:1686
boden.
staan. (...) Dit betreft een ander handelen,
− Ik heb op die avond zelf een paar minuten
andere gedragingen, zonder verwantschap of
‘Hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en
gesproken met [verdachte], direct nadat hij
zonder enige samenhang met het eerdere
art. 313 Sv: door toewijzen van de vordering
met de klanten had afgerekend.
feitencomplex waarin cliënt werd verweten
tot wijziging van de tenlastelegging betref-
− Ik stond met mijn auto achter de auto van
dreigende fluisterbewegingen te hebben
fende ‘uitlokking van meineed door middel
[verdachte], welk feit hij, verdachte op of
gemaakt op het politiebureau. Er is sprake
van bedreiging op 15 augustus 2006 kenne-
omstreeks 15 augustus 2006, opzettelijk
van een andere verwijtbaarheid: dreiging
1515
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2041
Rechtspraak
‘door fluisterbewegingen’ is iets heel anders
juridische aard van de feiten en/of in de
ging en die van de gewijzigde tenlastelegging
dan het verstrekken van informatie. Het gaat
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
zich niet van elkaar onderscheiden, zodat het
bovendien om een geheel ander tijdstip en
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
voor de beoordeling of er nog sprake is van
een geheel andere plaats. Het eerdere verwijt
van art. 68 Sr. (Vergelijk HR 1 februari 2011,
hetzelfde feit neerkomt op een vergelijking
had als tijdstip twee dagen na de aanhou-
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394).
van de onderscheiden gedragingen van ver-
ding voor meineed op het politiebureau. De
2.4. De aan de verdachte verweten gedraging
dachte. Het hof heeft uitdrukkelijk geconsta-
huidige tijdspanne bestrijkt een eerder gele-
is in de tenlastelegging omschreven als
teerd dat de gewijzigde tekst een andere peri-
gen en veel langere periode en de plaats is
− kort gezegd − uitlokking van meineed
ode en plaats behelst. Het hof heeft niet
onbekend, maar in ieder geval niet het poli-
door middel van bedreiging op 15 augustus
uitdrukkelijk aandacht besteed aan het ver-
tiebureau. De verdediging stelt dat de nieuw
2006 kennelijk te Amsterdam, en in de vor-
schil tussen de onderscheiden ten laste geleg-
omschreven gedraging in de vordering wijzi-
dering tot wijziging van de tenlastelegging
de gedragingen van verdachte, wat betreft de
ging tenlastelegging hierdoor een ander feit
als uitlokking van diezelfde meineed door
aard en strekking daarvan en de omstandig-
in de zin van art. 68 Sr betreft. Ik vind hier-
middel van het verschaffen van gelegen-
heden waaronder ze zijn verricht. Indien het
voor steun in het genoemde arrest van de
heid, (een) middel(en) en/of (een)
hof ervan is uitgegaan dat deze factoren voor
Hoge Raad van 31 maart 2009
inlichting(en) in de periode van 23 decem-
de beoordeling niet relevant zijn, is het uitge-
(ECLI:NL:HR:2009:BG9179) […].’
ber 2005 tot en met 15 augustus 2006 te
gaan van een onjuiste rechtsopvatting. Als het
Het hof heeft de vordering tot wijziging van
Amsterdam, althans in Nederland. Zowel de
hof van oordeel was dat er geen aanzienlijk
de tenlastelegging toegewezen: ‘Na beraadsla-
tenlastelegging als de vordering tot wijzi-
verschil tussen de onderscheiden gedragingen
ging deelt de voorzitter mede dat de gewij-
ging van de tenlastelegging is toegesneden
bestond, gelet op alle omstandigheden die in
zigde tekst weliswaar een andere periode en
op art. 47, eerste lid aanhef en onder 2°, in
de vergelijking moeten worden betrokken, is
plaats behelst, maar dat er niet een zodanig
verbinding met art. 207 Sr.
dat oordeel zonder nadere motivering, welke
groot verschil is met de tekst van de huidige
In aanmerking genomen dat het gaat om
ontbreekt, niet begrijpelijk.
tenlastelegging dat er sprake is van een
uitlokking van dezelfde meineed en dat het
3.10 Dit betekent dat door de wijziging van
ander feit.’
verschil tussen de omschreven gedragingen
de tenlastelegging niet langer sprake is van
wat betreft de aard en de strekking daarvan
‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en dat
Hoge Raad, onder meer:
en de tijd waarop, de plaats waar en de
het hof de vordering tot wijziging van de ten-
2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
omstandigheden waaronder zij zijn verricht
lastelegging ten onrechte heeft toegewezen.
is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de
− alles bijeengenomen − van beperkte bete-
Het middel is terecht voorgesteld.
situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de ten-
kenis is, geeft het oordeel van het hof dat
lastelegging en de in de vordering tot wijzi-
door het toewijzen van de vordering tot wij-
2
ging van de tenlastelegging omschreven ver-
ziging van de tenlastelegging sprake blijft
lijkt te zijn gebaseerd op niet nader omschreven ‘fluister-
wijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen
van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr,
bewegingen’ die verdachte nota bene niet op de terecht-
de volgende gegevens als relevante vergelij-
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
zitting van 15 augustus 2006, maar twee dagen later, toen
kingsfactoren te worden betrokken.
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
de in de tenlastelegging omschreven verklaring reeds was
A. De juridische aard van de feiten.
2.5. Het middel faalt derhalve.
afgelegd, op het politiebureau naar [getuige] zou hebben
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder
Een blik achter de papieren muur leerde dat dit verwijt
gemaakt.
dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de
A-G Machielse, onder meer:
mate van verschil tussen de strafbare feiten
3.8 In de oorspronkelijke tenlastelegging
van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
wordt de gedraging die verdachte zou hebben
1. de rechtsgoederen ter bescherming waar-
verricht om [getuige] uit te lokken meineed
van de onderscheidene delictsomschrijvin-
te plegen omschreven als een op een niet
8 juli 2014, nr. 13/00807
gen strekken, en
nader aangeduide plaats op 15 oktober 2006
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
2. de strafmaxima die op de onderscheiden
gepleegde bedreiging door het maken van
Brink)
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
zogenaamde fluisterbewegingen in de rich-
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
onder meer tot uitdrukking komt de aard
ting van [getuige].2 De vordering tot wijzi-
strekkende tot vernietiging en terugwij-
van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf
ging rept helemaal niet meer over bedrei-
zing; adv. mr. C.F. Korvinus, Amsterdam)
dan wel overtreding.
ging, maar omschrijft het gedrag van
ECLI:NL:HR:2014:1615
B. De gedraging van de verdachte.
verdachte volledig anders namelijk als het
Indien de tenlastelegging en de vordering tot
verschaffen van gelegenheid, middelen of
Toepassing getuigenoverzichtsarrest HR 1
wijziging daarvan niet dezelfde gedraging
inlichtingen, gepleegd in de periode van 23
juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496: met toe-
beschrijven, kan de mate van verschil tussen
december 2005 tot en met 15 augustus 2006
passing van noodzaakcriterium kon hof
de gedragingen van belang zijn, zowel wat
te Amsterdam, althans in Nederland, doordat
getuigenverzoek afwijzen nu de raadsman
betreft de aard en de kennelijke strekking
verdachte aan [getuige] zou hebben verteld
niet heeft gemotiveerd dat en waarom de
van de gedragingen als wat betreft de tijd
waar verdachtes strafzaak over ging en wat
getuige van wie de oproeping wordt ver-
waarop, de plaats waar en de omstandighe-
[getuige] als getuige moest verklaren en ver-
zocht de persoon zou zijn die door de ver-
den waaronder zij zijn verricht.
dachte voor [getuige] een (kennelijk onware)
dachte in zijn verhoren als ‘Boyke’ is aange-
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf-
schriftelijke verklaring zou hebben opgesteld
duid en gelet op het stadium waarin het
de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
die deze heeft ondertekend en welke vervol-
verzoek is gedaan. A-G: anders.
ding van de vraag wat daaronder moet wor-
gens aan verdachtes advocaat en/of de rech-
den verstaan, mede wordt bepaald door de
ter is overgelegd.
omstandigheden van het geval. Vuistregel is
3.9 Verdedigbaar is dat de juridische aard van
nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
de feiten van de oorspronkelijke tenlasteleg-
2042
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1516
(Sv art. 315, 328, 331, 415)
Rechtspraak
Inleiding:
nenhalen van de zending cocaïne.’
toetsing in cassatie in gevallen van waarin
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter
het belang bij vernietiging niet evident is, zal
gezegd – de voortgezette handeling van:
als beslissingen en overwegingen van het hof
die toetsing zich daarom, meer dan vroeger
medeplegen van opzettelijk handelen in
mede dat het verzoek tot het oproepen voor
het geval was, concentreren op de vraag of de
strijd met een in artikel 2, onder A, Opium-
verhoor van de getuige [betrokkene 1] (‘Boy-
beslissing van de feitenrechter ten aanzien
wet gegeven verbod en medeplegen van
ke’) wordt afgewezen, aangezien het hof de
van het al dan niet horen onderscheidenlijk
opzettelijk handelen in strijd met een in arti-
noodzaak daartoe niet aanwezig acht. Het
doen oproepen van getuigen begrijpelijk is.
kel 2, onder A, Opiumwet gegeven verbod.
hof overweegt daartoe dat de raadsman niet
Daarbij verdient opmerking dat die begrijpe-
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting
heeft gemotiveerd dat en waarom de getuige
lijkheid in verband met de aan de feitenrech-
in hoger beroep van 30 januari 2013 blijkt
van wie oproeping wordt verzocht, [betrokke-
ter voorbehouden weging en waardering van
dat het hof tijdens een eerder plaatsgevon-
ne 1], de persoon zou zijn die door de ver-
de omstandigheden van het geval in cassatie
den zitting in de zaak tegen de medeverdach-
dachte in zijn verhoren als ‘Boyke’ is aange-
slechts in beperkte mate kan worden
te [medeverdachte] een verzoek van de raads-
duid (...).
getoetst.’
man tot het oproepen voor verhoor van
Het middel klaagt over ’s hofs afwijzing van
3.6. De raadsman heeft zich op de (vijfde)
[betrokkene 1](bijnaam ‘Boyke’) voorwaarde-
het verzoek tot het horen van [betrokkene 1]
terechtzitting in hoger beroep van 30 januari
lijk heeft toegewezen, namelijk dat nagegaan
(‘Boyke’) als getuige.
2013 slechts aangesloten bij het verzoek van de raadsman van medeverdachte [medever-
dient te worden dat de getuige daadwerkelijk op het in een brief van de raadsman van
Hoge Raad, onder meer:
dachte] om [betrokkene 1]als getuige te
[medeverdachte] vermelde adres [a-straat 1]
3.4. Het ter terechtzitting in hoger beroep
horen en heeft in dat kader met betrekking
te [woonplaats] (België), dan wel op een
door de raadsman overgenomen verzoek tot
tot de identiteit van deze getuige aangevoerd
ander adres in België verblijft. Op de terecht-
aanhouding van de behandeling van de zaak
dat er ‘nu concrete informatie [is] dat die
zitting in hoger beroep van 30 januari 2013
voor het doen ondervragen van [betrokkene
“Boyke” wel degelijk bestaat’, zonder deze
deelt de raadsman van medeverdachte
1] is een verzoek in de zin van art. 331, eerste
stelling nader te onderbouwen. Blijkens zijn
[medeverdachte], mr. Korvinus, mede zijn eer-
lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepas-
hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegin-
der gedane verzoek [betrokkene 1] (‘Boyke’)
sing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen
gen heeft het hof met betrekking tot de
op te roepen voor verhoor te handhaven.
zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger
afwijzing van het verzoek overwogen dat de
De raadsman van de verdachte deelt − zake-
beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslis-
raadsman niet heeft gemotiveerd dat en
lijk weergegeven − het volgende mede. ‘De
sing op een zodanig verzoek is of de nood-
waarom de getuige van wie de oproeping
verdediging heeft tijdens de regiezitting van
zaak daarvan is gebleken. Aldus heeft het hof
wordt verzocht, de persoon zou zijn die door
19 maart 2012 verzocht nader onderzoek te
de juiste maatstaf toegepast.
de verdachte in zijn verhoren als “Boyke” is
doen naar de persoon ‘Boyke’. Het hof heeft
3.5. Het arrest HR 1 juli 2014,
aangeduid. De afwijzing van dat verzoek is,
dat verzoek destijds afgewezen, aangezien
ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de
gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is over-
eerder onderzoek naar deze ‘Boyke’ niets had
beoordeling van cassatieklachten over de
wogen, mede gelet op het stadium waarin
opgeleverd en er ook geen aanknopingspun-
motivering van de beslissing inzake een ver-
het verzoek is gedaan, niet onbegrijpelijk en
ten voorhanden waren voor het doen van
zoek tot het oproepen en horen van getuigen
toereikend gemotiveerd.
nader onderzoek. Er is nu concrete informa-
onder meer het volgende in:
3.7. Het middel faalt.
tie dat die ‘Boyke’ wel degelijk bestaat. Hij
‘2.75. (...) In art. 80a RO is bepaald dat het
speelt in de zaak van de verdachte een zeer
beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan wor-
A-G Machielse, onder meer:
belangrijke rol, aangezien hij een verklaring
den verklaard op de grond dat de betrokkene
5.4. De advocaat van verdachte heeft zich bij
kan afleggen omtrent het eerste traject van
klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij
de advocaat van de medeverdachte aangeslo-
het cocaïnetransport tot aan de haven in
het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen
ten in diens verzoek om ‘Boyke’ te (doen)
Antwerpen. Bovendien stelt de verdachte dat
waarin dat belang niet evident is, van de ver-
horen. Het overgenomen verzoek om deze
hij door ‘Boyke’ onder druk is gezet. Naar de
dediging in redelijkheid worden verlangd dat
getuige te horen is een verzoek in de zin van
mening van de verdediging is sprake van
zij in de cassatieschriftuur een toelichting
artikel 331, eerste lid, in verbinding met arti-
psychische overmacht. Het is noodzakelijk
geeft met betrekking tot het belang bij haar
kel 328 Sv om toepassing te geven aan arti-
die ‘Boyke’ hierover te bevragen en ik sluit
klacht. (...)
kel 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge arti-
mij dus aan bij het verzoek van mr. Korvinus.’
2.76. Bij de beoordeling van de afwijzing van
kel 415 Sv ook in hoger beroep van
De advocaat-generaal reageert op de verzoe-
een verzoek tot het oproepen van getuigen
toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een
ken van de raadslieden en verklaart − zake-
gaat het uiteindelijk om de vraag of de
zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is
lijk weergegeven − het volgende. ‘Er is genoeg
beslissing begrijpelijk is in het licht van − als
gebleken. Het hof heeft dus de juiste maat-
naspeuring gedaan naar de identiteit van die
waren het communicerende vaten − ener-
staf aangelegd. Maar de motivering van de
‘Boyke’. Eerder is vastgesteld dat deze per-
zijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag
afwijzing schiet mijns inziens tekort. Op 30
soon niet bestaat. De gegevens die zijn aan-
is gelegd en anderzijds de gronden waarop
januari 2013 is het onderzoek ter terechtzit-
geleverd door de raadsman van [medever-
het is afgewezen. Bij de beoordeling van de
ting in hoger beroep opnieuw aangevangen
dachte] zijn te ongespecificeerd om hierover
begrijpelijkheid van de beslissing kan ook
en heeft de advocaat van de medeverdachte
anders te oordelen. Het verzoek dient te wor-
het procesverloop van belang zijn, zoals 1.
[medeverdachte] gepersisteerd bij zijn ver-
den beoordeeld aan de hand van het nood-
het stadium waarin het verzoek is gedaan, in
zoek om [betrokkene 1] als getuige op te roe-
zaakcriterium, waarbij de stand van de proce-
die zin dat het verzoek eerder had kunnen en
pen. De advocaat van de medeverdachte
dure ook een rol mag spelen. Het verzoek
redelijkerwijs ook had moeten worden
heeft verwezen naar de inhoud van zijn brief
dient te worden afgewezen. Het bestaan van
gedaan, en 2. (...)
van 28 januari 2013 met daarin nadere gede-
die ‘Boyke’ doet niets af aan de specifieke
2.77. Met inachtneming van de uit art. 80a
tailleerde gegevens over deze getuige. De ach-
betrokkenheid van de verdachten bij het bin-
RO voortvloeiende terughoudendheid bij de
tergrond van het verzoek om deze getuige te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2043
Rechtspraak
horen was dat deze getuige betrokken is
beroep te willen instellen. De politierechter
zich heeft genomen is voor eigen rekening
geweest bij de invoer van de containers, dat
heeft hem niet verteld hoe hij dat moest
en risico van verdachte. Er is geen sprake van
de medeverdachte [medeverdachte] en ver-
doen. Na een paar weken heeft hij contact
een verontschuldigbare termijnoverschrij-
dachte beiden naar hem wijzen als degene
opgenomen met zijn advocaat. Toen bleek
ding. Gelet op het voorgaande zal het hof
die verantwoordelijk is voor die invoer en
dat hij nog geen hoger beroep had ingesteld
verdachte niet ontvankelijk verklaren in het
beiden eveneens ontkennen dat zij iets met
en te laat was. Deze termijnoverschrijding is
ingestelde hoger beroep.’ Het middel klaagt
die containers te maken hadden voordat die
verontschuldigbaar. Hij had in eerste aanleg
dat het hof de verdachte ten onrechte,
in Antwerpen aankwamen. Eerst was deze
geen bijstand van een advocaat. Zie ook HR
althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ont-
getuige door de verdediging aangeduid als
12 oktober 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BL7694
vankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep
‘Boyke’. De overwegingen van het hof dat
en HR 22 februari 2011,
tegen het vonnis van de Politierechter in de
onvoldoende is onderbouwd dat [betrokkene
ECLI:NL:HR:2014:1612. De politierechter had
rechtbank Leeuwarden van 8 mei 2012.
1] dezelfde persoon is als deze ‘Boyke’ lijkt
mijn cliënt alsnog moeten wijzen op de
mij te kort door de bocht, nu verdachten
mogelijkheid van hoger beroep. Het gaat om
Hoge Raad, onder meer:
beweren dat dit het geval is en nu er geen
iemand zonder raadsman. Hij dacht dat hij
2.4. Vooropgesteld moet worden dat de wet
enkele bron is die het tegendeel aannemelijk
hoger beroep had ingesteld. (...) Ik verzoek
bepaalt in welke gevallen tegen een rechter-
doet worden. Het hof had de relatie tussen
het hof mijn cliënt wel ontvankelijk te ver-
lijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden
‘Boyke’, [betrokkene 1] en (mede)verdachte
klaren in hoger beroep.’
ingesteld en binnen welke termijn dit kan
juist kunnen ophelderen door deze [betrok-
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit-
geschieden; die termijnen zijn van openbare
kene 1] te (doen) horen, zoals de advocaat
ting in hoger beroep heeft de verdachte
orde. Overschrijding van de termijn voor
van de medeverdachte verzocht, bij welk ver-
aldaar het volgende verklaard: ‘Het klopt dat
hoger beroep door de verdachte, zoals in het
zoek de advocaat van verdachte zich heeft
de dagvaarding in eerste aanleg op 10 febru-
onderhavige geval, betekent in de regel dat
aangesloten.
ari 2012 in persoon aan mij is uitgereikt. Ik
deze niet in dat hoger beroep kan worden
Het middel is naar mijn mening in zoverre
was op 8 mei 2012 te laat bij de zitting van
ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitslui-
gegrond.
de politierechter. Ik was ongeveer 10 minu-
tend niet worden verbonden, indien sprake is
ten te laat omdat ik in de file had gestaan. Ik
van bijzondere, de verdachte niet toe te reke-
heb mij meteen gemeld bij de bode. [betrok-
nen, omstandigheden welke de overschrij-
kene] was bij mij. Wij zijn samen met de auto
ding van de termijn verontschuldigbaar doen
gekomen. Hij is mijn begeleider van Zorg-
zijn. (Vergelijk HR 4 mei 2004,
8 juli 2014, nr. 13/03424
groep [A]. De bode liet mij de zittingszaal
ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.)
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
binnen. De politierechter zei toen tegen mij
2.5. Het hof heeft geoordeeld dat de omstan-
Brink)
dat ik te laat was en dat ik wel weer kon ver-
digheden waarop door de raadsvrouwe van
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
trekken. De politierechter heeft mij wel
de verdachte een beroep is gedaan, niet kun-
kende tot verwerping; adv. mr. J. Boksem,
gezegd wat zijn beslissing in mijn zaak was,
nen worden aangemerkt als bijzondere
Leeuwarden)
namelijk 12 weken gevangenisstraf. Ik weet
omstandigheden in voormelde zin. Dat oor-
ECLI:NL:HR:2014:1612
niet meer of hij heeft gezegd dat ik binnen
deel getuigt niet van een onjuiste rechtsop-
14 dagen hoger beroep kon instellen. Maar ik
vatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij
Verontschuldigbare overschrijding termijn
heb wel tegen hem gezegd dat ik hoger
wordt in aanmerking genomen dat − zoals
voor instellen hoger beroep, art. 408 Sv:
beroep wilde instellen. Ik weet niet wat de
het hof heeft vastgesteld − de dagvaarding
niet-ontvankelijkverklaring wegens
rechter daarop heeft gezegd. Ik ben daarna
om ter terechtzitting van de Politierechter te
overschrijding van de appeltermijn kan
wel even bij de balie geweest, maar ik heb
verschijnen aan de verdachte in persoon is
slechts achterwege blijven indien sprake is
daar niet geïnformeerd naar het instellen
betekend, dat de verdachte aldaar niet is ver-
van bijzondere, de verdachte niet toe te
van hoger beroep.’
schenen en dat de Politierechter de zaak ver-
rekenen, omstandigheden welke de over-
Het hof heeft ter onderbouwing van de niet-
volgens bij verstek heeft behandeld en de
schrijding van de termijn verontschuldig-
ontvankelijkverklaring van verdachte in het
verdachte tot straf heeft veroordeeld. Dat de
baar doen zijn (vergelijk HR 4 mei 2004,
ingestelde hoger beroep overwogen: ‘Uit het
Politierechter de verdachte, nadat deze zich
ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.);
dossier blijkt dat de dagvaarding voor de
na afloop van de behandeling van zijn zaak
daarvan in casu geen sprake.
politierechter op 10 februari 2012 in persoon
in de zittingszaal had vervoegd, heeft geïn-
aan verdachte is uitgereikt. Op het moment
formeerd over de hem opgelegde straf, leidt
dat verdachte in de zittingzaal van de politie-
niet tot een ander oordeel, ook niet indien
rechter verschijnt (te laat) is er al een
daarbij in aanmerking wordt genomen dat de
Inleiding:
einduitspraak in zijn zaak gedaan. De politie-
verdachte in eerste aanleg niet werd bijge-
Verdachte is door het hof niet-ontvankelijk
rechter heeft verdachte nog te woord gestaan
staan door een raadsman.
verklaard in het ingestelde hoger beroep
en hem het vonnis meegedeeld, terwijl de
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
wegens overschrijding van de appeltermijn.
politierechter dit niet had hoeven te doen.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op de
Verdachte is naar eigen zeggen achteraf nog
terechtzitting in hoger beroep het volgende
bij de balie van de rechtbank geweest, maar
aangevoerd: ‘De dagvaarding in eerste aanleg
heeft niets gevraagd over het instellen van
is in persoon aan mijn cliënt betekend. Hij is
hoger beroep. In de door verdachte bij de
8 juli 2014, nr. 13/02132
bij verstek veroordeeld, omdat hij iets te laat
dagvaarding ontvangen toelichting op de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
in de zittingzaal was. Hij is wel in de zitting-
dagvaarding staat echter hoe en wanneer het
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
zaal geweest en heeft daar de uitspraak
hoger beroep ingesteld moet worden. Dat
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
gehoord. Vervolgens heeft hij verklaard hoger
verdachte die informatie kennelijk niet tot
kende tot vernietiging voor zover niet een
1517
(Sv art. 408)
2044
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1518
Rechtspraak
behandeling van de zaak. De enkele, niet
beslissing is opgenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven
Perikelen voorlopige hechtenis en toepas-
nader onderbouwde, stelling dat hier gaat om
voorwerpen, tot een beslissing tot teruggave
sing art. 80a RO: in casu is het belang van
‘een voor de praktijk zeer relevante vraag’ is
van alle voorwerpen zoals deze zijn vermeld
de verdachte bij zijn cassatieberoep over de
daartoe ongenoegzaam. De Hoge Raad zal
op een aan het arrest van het hof gehechte
beslissingen van het hof inzake de voorlo-
daarom − gezien art. 80a RO − het beroep niet-
lijst en tot verwerping voor het overige; adv.
pige hechtenis niet evident nu in cassatie
ontvankelijk verklaren.
mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
niet is gesteld noch is gebleken dat de ver-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het cas-
ECLI:NL:HR:2014:1610
dachte zich (nog) in voorlopige hechtenis
satieberoep.
bevindt; de schriftuur bevat niet de in zo Niet-naleving art. 353 Sv en toepassing art.
een geval vereiste toelichting omtrent het
80a RO: volgens de Hoge Raad rechtvaardigt
belang bij het ingestelde cassatieberoep en
Hoge Raad (belastingkamer)
de op zichzelf terechte klacht over niet-nale-
het belang bij vernietiging van de bestre-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
ving van art. 353 Sv geen behandeling in
den uitspraak en een nieuwe feitelijke
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
cassatie nu de verdachte klaarblijkelijk
behandeling van de zaak, waarbij telt dat
Instituut Tilburg van de Tilburg University
onvoldoende belang heeft bij het cassatie-
enkel de niet nader onderbouwde stelling
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
beroep, aangezien hij binnen de in art. 552a
dat hier gaat om ‘een voor de praktijk zeer
Brabant.
lid 3 Sv gestelde termijn zich op de voet
relevante vraag’ daartoe ongenoegzaam is.
van art. 552a lid 1 Sv schriftelijk kan bekla(RO art. 80a)
1520
Inleiding:
11 juli 2014, nr. 13/00372
Het middel klaagt over de beslissingen van
(Overgaauw, Bavinck, Punt, Koopman, Van
het hof inzake de voorlopige hechtenis van
Kalmthout; na conclusie Wattel tot onge-
de verdachte.
grondverklaring van het cassatieberoep)
Inleiding:
Door de raadsman is in hoger beroep onder-
ECLI:NL:HR:2014:1622
Het middel bevat de (terechte) klacht dat het
bouwd aangevoerd dat er geen rechtsgeldige
hof heeft verzuimd op de voet van art. 353
titel voor de vrijheidsbeneming van verdach-
Rechtsvinding; omgaan Hoge Raad.
Sv een beslissing te nemen ten aanzien van
te is nu er geen vordering tot verlenging van
Omgaan ten opzichte van arrest HR BNB
de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven
de gevangenhouding is gedaan door het
1960/34: geen verplichte herwaarderings-
voorwerpen.
Openbaar Ministerie.
winst bij inbreng in transparante personen-
Het hof verwerpt het verweer van de raads-
vennootschap. Het door de HR gegeven
Hoge Raad, onder meer:
man en overweegt daartoe: ‘Uit de systema-
argument voor nieuwe rechtsregel deed
2.2. De Hoge Raad is van oordeel dat deze
tiek van de wet, in het bijzonder de artikelen
evenwel ook reeds opgeld ten tijde van het
klacht geen behandeling in cassatie recht-
66 en 75 Sv, is af te leiden dat het bevel voor-
geven van de oude rechtsregel.
vaardigt omdat de verdachte klaarblijkelijk
lopige hechtenis van kracht blijft nu de zaak
onvoldoende belang heeft bij het cassatiebe-
op zitting van het hof d.d. 18 juni 2012 heeft
roep, aangezien hij binnen de in art. 552a,
gediend. De stelling van de raadsman dat
derde lid, Sv gestelde termijn van drie maan-
voor voortduren van de voorlopige hechtenis
Hoge Raad, onder meer:
den na de dag waarop de vervolgde zaak tot
een vordering gevangenhouding noodzake-
‘3.1.1. Belanghebbende heeft in november
een einde is gekomen, zich op de voet van
lijk is, vindt geen steun in het recht. Het hof
2000 als opdrachtgever een contract voor de
art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan bekla-
wijst af het verzoek tot schorsing van de
bouw van een zeeschip (het schip) gesloten.
gen bij het hof over het uitblijven van een
voorlopige hechtenis, nu dit verzoek onvol-
3.1.2. In 2001 heeft belanghebbende met
last tot teruggave van de desbetreffende
doende is onderbouwd en de belangen van
anderen een commanditaire vennootschap
voorwerpen (vergelijk HR 11 september 2012,
de strafvordering om de voorlopige hechte-
opgericht (…). Belanghebbende is tot de CV
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o.
nis te laten voortduren zwaarder wegen dan
toegetreden als beherend vennoot. Haar deel-
2.2.3 met betrekking tot een verzuim als het
de belangen van verdachte om uit voorlopige
name in het kapitaal beloopt 23,66 percent.
onderhavige).
hechtenis te worden geschorst.’
Zij is voor eveneens 23,66 percent gerechtigd
gen bij het hof over het uitblijven van een last tot teruggave van de desbetreffende voorwerpen. (Sv art. 353, 552a; RO art. 80a)
2.3. De Hoge Raad zal daarom − gezien art. 80a
(Wet IB 2001 art. 3.22, 3.23)
in het resultaat van de CV. (…)
RO − het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Hoge Raad, onder meer:
3.1.5. Het schip is in maart 2001 door de bou-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het cas-
2.3. In aanmerking genomen dat niet is
wer aan belanghebbende opgeleverd. Belang-
satieberoep.
gesteld en uit de stukken waarvan de Hoge
hebbende heeft vervolgens de economische
Raad kennisneemt ook niet is gebleken dat de
eigendom van het schip in de CV ingebracht
verdachte zich (nog) in voorlopige hechtenis
voor een hogere prijs dan de kostprijs. Zij
bevindt, is het belang van de verdachte bij zijn
heeft daarbij een bate behaald ten bedrage
cassatieberoep niet evident. De schriftuur
van ƒ 780 000 (€ 353 948).
8 juli 2014, nr. 13/02445
bevat evenwel niet de in HR 11 september
3.1.6. Belanghebbende heeft in 2001 ter zake
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241,
van de oprichting van de CV, het plaatsen van
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
r.o. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toe-
de commanditaire participaties en de eerste
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
lichting met betrekking tot het belang bij het
uitrusting van het schip kosten gemaakt ten
kende tot verwerping; adv. mr. D.R. Dooren-
ingestelde cassatieberoep en het − rechtens te
bedrage van € 173 274. Dit bedrag is door
bos, Amsterdam)
respecteren − belang bij vernietiging van de
belanghebbende met een winstopslag van
ECLI:NL:HR:2014:1611
bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke
€ 53 616 doorberekend aan de CV. (…)
1519
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2045
Rechtspraak
(…)
de EU is in strijd met de vrijheid van dien-
glement 2000 van Holland Casino (hierna:
3.2. Voor het Hof was in geschil of belangheb-
stenverkeer. Gevolg: (gehele) heffing over
het Spelreglement) geoordeeld dat (ook) de
bende ter zake van de hiervoor in 3.1.5 en
dergelijke prijzen moet achterwege blijven.
toernooivorm van poker moet worden aange-
3.1.6 vermelde handelingen in 2001 over-
De rechter kan namelijk niet op andere wij-
merkt als casinospel in de zin van artikel 1,
drachtswinst en herwaarderings-winst heeft
ze in het gebrek dat aan de wettelijke rege-
lid 1, letter a, Wet KSB. In het kader van de
behaald ten bedrage van € 353 948 en
ling kleeft voorzien omdat uit het stelsel
toetsing aan de vrijheid van dienstenverkeer
€ 53 616, en of (…).
van de wet, de daarin geregelde gevallen en
moet volgens het Hof ervan worden uitge-
(…)
de daaraan ten grondslag liggende beginse-
gaan dat verschil bestaat in heffingsmaatstaf
3.3.2. Middel II bestrijdt voorts het oordeel
len noch uit de wetsgeschiedenis, voldoen-
ter zake van binnenlandse respectievelijk
van het Hof dat belanghebbende bij de over-
de duidelijk kan worden afgeleid hoe dit
buitenlandse meerdaagse pokertoernooien,
dracht van het schip aan de CV overdrachts-
zou dienen te geschieden.
aangezien bij de door de Nederlandse vergunninghouder (Holland Casino) georgani-
winst en herwaarderingswinst heeft behaald. Het middel wordt terecht voorgesteld voor
(VWEU art. 56; Wet op de kansspelbelasting
seerde pokertoernooien op grond van artikel
zover het betoogt dat in een geval als het
art. 3; Wet op de kansspelen art. 27i)
3, lid 1, letter a, Wet KSB als maatstaf voor heffing geldt hetgeen in een tijdvak wordt
onderhavige, waarin een activum voor een hogere waarde dan de fiscale boekwaarde
Hoge Raad, onder meer:
ontvangen voor het geven van gelegenheid
wordt ingebracht in een transparante perso-
‘2.1.1. Belanghebbende heeft op 6 en 7 maart
tot deelneming, terwijl bij buitenlandse
nenvennootschap en de inbrengende onder-
2010 deelgenomen aan een pokertoernooi in
pokertoernooien op grond van artikel 3, lid 1,
nemer een belang bij het activum behoudt,
[Q] en daarbij een prijs gewonnen van
letter b, Wet KSB de prijzen gelden als hef-
goed koopmansgebruik niet ertoe dwingt om
€ 10 800.
fingsmaatstaf.
(ook) in de mate waarin de inbrenger gerech-
2.1.2. Belanghebbende heeft van 5 tot en met
2.3.3. Het Hof heeft verder aannemelijk
tigd blijft tot de waarde van het activum
8 augustus 2010 deelgenomen aan een
geacht dat het bedrag aan kansspelbelasting
boven de boekwaarde bij inbreng, deze meer-
pokertoernooi in [R] en daarbij een prijs
dat op grond van artikel 3, lid 1, letter a, Wet
waarde in het jaar van inbreng als winst in
gewonnen van € 19 000.
KSB is verschuldigd, omgeslagen naar indivi-
aanmerking te nemen. De omstandigheid dat
2.1.3. Op de hiervoor in 2.1.1 en 2.1.2
duele prijzen, altijd lager zal zijn dan het
het desbetreffende activum op de balans van
genoemde pokertoernooien werd de variant
bedrag aan kansspelbelasting dat op grond
de personenvennootschap zal verschijnen
Texas Hold’em gespeeld.
van artikel 3, lid 1, letter b, Wet KSB telkens
voor de waarde waarvan bij de inbreng is uit-
(…)
wordt berekend over de prijzen. Hierdoor is
gegaan, vormt anders dan de Hoge Raad oor-
2.2. Voor het Hof was in geschil of poker in
sprake van een belemmering van het vrije
deelde in zijn arrest van 16 december 1959,
de variant Texas Hold’em een kansspel is in
verkeer van diensten waarvoor geen geldige
nr. 14092, ECLI:NL:HR:1959:AY1731, BNB
de zin van artikel 1, aanhef en letter c, van de
rechtvaardigingsgrond is aangevoerd, zodat
1960/34, niet langer aanleiding om anders te
Wet op de kansspelbelasting (tekst voor het
sprake is van een schending van artikel 56
oordelen. Die omstandigheid neemt immers
jaar 2010; Wet KSB) en of de heffing van
VWEU, aldus het Hof. Het Hof heeft de uit-
niet weg dat de inbrenger met betrekking tot
kansspelbelasting over prijzen behaald bij
spraak van de Rechtbank, waarbij de nahef-
het door hem behouden belang bij het acti-
pokertoernooien binnen de EU in strijd is
fingsaanslagen werden vernietigd, bevestigd.
vum, voor dat gedeelte geen meerwaarde
met het recht op vrij verkeer van diensten
3 Beoordeling van de middelen
heeft gerealiseerd. De Hoge Raad komt in
als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag
3.1.1. Het incidentele beroep van belangheb-
zoverre daarom terug van zijn arrest. (…)’
betreffende de werking van de Europese Unie
bende richt zich tegen het hiervoor in onder-
(VWEU).
deel 2.3.1 weergegeven oordeel van het Hof
2.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspec-
met het betoog dat poker in toernooivorm
teur aannemelijk heeft gemaakt dat, zo al
geen kansspel is in de zin van artikel 2, lid 1,
enige speler van de groep spelers die de toer-
letter a, Wet KSB.
11 juli 2014, nr. 13/03843
nooivariant in de praktijk pleegt te spelen,
3.1.2. De in het incidentele beroep aange-
(Mrs. Schaap, Van Loon, Fierstra, Groene-
overwegende invloed heeft op de uitslag van
voerde klachten falen, aangezien het oordeel
veld, Wortel; na conclusie Van Hilten tot
een pokertoernooi, dit in elk geval niet geldt
van het Hof niet getuigt van een onjuiste
ongegrondverklaring van zowel het princi-
voor ‘spelers in het algemeen’, dat wil zeggen
rechtsopvatting (vgl. HR 3 maart 1998, nr.
pale als het incidentele cassatieberoep)
noch voor de modale speler, noch voor de
106628 E, ECLI:NL:HR:1998:ZD0952, NJ
ECLI:NL:HR:2014:1625
modale geoefende speler. Daardoor dient vol-
1999/59). Dat oordeel is verder naar behoren
gens het Hof (ook) de toernooivariant te wor-
gemotiveerd.
Rechtsvinding. Strijdigheid met unierecht.
den aangemerkt als kansspel. Belanghebben-
3.2.1. Het in het principale beroep voorge-
Wijze van voorzien in aan wettelijke rege-
de is er volgens het Hof niet in geslaagd om
stelde middel betoogt dat pokertoernooien
ling klevend gebrek. Grenzen voor rechter.
bewijsmiddelen aan te dragen waaruit volgt
geen casinospel zijn in de zin van artikel 1,
Poker – in casu Texas Hold’em – in toer-
dat deze conclusie geen stand kan houden.
aanhef en letter a, Wet KSB. Volgens het mid-
nooivorm gespeeld is kansspel (vergelijk
2.3.2. Verder heeft het Hof geoordeeld dat de
del volgt uit de parlementaire geschiedenis
HR NJ 1999/59). Poker in deze vorm is ook
op grond van artikel 27, lid 2, van de Wet op
van het in 1981 ingevoerde heffingsregime
aan te merken als casinospel (bij gebreke
de kansspelen (WOK) nader gereguleerde
voor casinospelen (…) dat een kansspel kan
van aanknopingspunt in de Wet op de kans-
kansspelen zijn aan te merken als casinospe-
worden aangemerkt als casinospel als sprake
belasting zoekt HR aansluiting bij kwalifi-
len in de zin van de WOK. Het Hof heeft ver-
is van een snelle opeenvolging van achter-
catie van kansspelen ingevolge de Wet op
volgens op grond van artikel 4, lid 1, letter j,
eenvolgende spellen en het heen en weer
de kansspelen). Heffing van kansspelbelas-
van de Beschikking casinospelen 1996
gaan van inzetten en uitkeringen tussen de
ting over prijzen gewonnen bij pokertoer-
(Beschikking Casinospelen) en artikel 1,
deelnemer en de bank of organisator. Aange-
nooien gehouden in andere lidstaten van
onder 12, en artikel 3:5, lid 1, van het Spelre-
zien bij pokertoernooien deze kenmerken
1521
2046
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
ontbreken, is niet sprake van een casinospel,
3.2.4 is overwogen volgt dat poker in de vari-
wetsgeschiedenis, voldoende duidelijk kan
aldus het middel.
ant Texas Hold’em, ook wanneer gespeeld in
worden afgeleid hoe dit zou dienen te geschie-
3.2.2. Op grond van artikel 1, lid 1, letter a,
toernooivorm, een casinospel is in de zin van
den (vgl. HR 14 november 2008, nr. 40597bis,
Wet KSB wordt kansspelbelasting geheven
artikel 1, lid 1, letter a, Wet KSB.
ECLI:NL:HR:2008:BG4211, BNB 2009/3).’
van degene die gelegenheid geeft tot deelna-
3.3. Voor dat geval is tussen partijen terecht
me aan binnenlandse casinospelen. De belas-
niet in geschil dat buitenlandse pokertoer-
ting wordt in dat geval ingevolge artikel 3, lid
nooien onder de Wet KSB ongunstiger wor-
1, letter a, Wet KSB geheven naar het verschil
den behandeld dan door de Nederlandse ver-
tussen de in een tijdvak ontvangen inzetten
gunninghouder (Holland Casino)
11 juli 2014, nr. 13/06262
en ter beschikking gestelde prijzen, dan wel,
georganiseerde pokertoernooien. Bij door
(Mrs. Overgaauw, Lourens, Bavinck, Koop-
zo een ander dan de belastingplichtige de
Holland Casino georganiseerde pokertoer-
man, Van Kalmthout)
prijzen ter beschikking stelt, naar hetgeen in
nooien wordt de kansspelbelasting immers
ECLI:NL:HR:2014:1623
een tijdvak ontvangen wordt voor het geven
geheven van het casino over hetgeen door
van gelegenheid tot deelneming aan casino-
deze organisatie in een tijdvak wordt ontvan-
Wetgevingstechniek. Gevolgen foutje (?) in
spelen.
gen voor het geven van gelegenheid tot deel-
de wetgevingstechniek. Betekenis ‘overeen-
3.2.3. De Wet KSB biedt geen uitsluitsel met
neming, terwijl bij buitenlandse pokertoer-
komstige toepassing’. Reikwijdte ‘geen toe-
betrekking tot de vraag wat in dit verband
nooien de gerechtigde tot de prijzen
passing vinden’. Werkt in het geval waarin
moet worden verstaan onder ‘casinospel’. De
kansspelbelasting verschuldigd is over de
voor de indexering van de tarieven voor de
WOK, waarvan titel IVb is genaamd ‘casino-
prijzen. Het Hof is kennelijk, en in cassatie
energiebelasting de wettelijke indexering
spelen’ en waarin het reguleringskader voor
onbestreden, ervan uitgegaan dat Holland
van bedragen voor de inkomstenbelasting
casinospelen is opgenomen, bevat evenmin
Casino voor het geven van gelegenheid tot
van overeenkomstige toepassing is ver-
een definitie van het begrip ‘casinospel’. Wel
deelname aan een pokertoernooi een bedrag
klaard, het buiten toepassing verklaren van
bepaalt artikel 27i, lid 1, van de WOK dat de
ontvangt dat geringer is dan het prijzengeld.
die wettelijke indexering in de inkomsten-
raad van bestuur van de kansspelautoriteit
Daarom kan in cassatie ervan worden uitge-
belasting door naar de energiebelasting?
voorschriften verbindt aan de vergunning
gaan dat de verschuldigde kansspelbelasting
tot het organiseren van speelcasino’s. Ingevol-
bij buitenlandse pokertoernooien in alle
(Wet belastingen op milieugrondslag art. 59,
ge artikel 27i, lid 2, letter b, van de WOK heb-
gevallen hoger is dan de – van het casino
60 en 90; Wet IB 2001 art. 10.1, 10.2)
ben die voorschriften onder meer betrekking
geheven − kansspelbelasting die is toe te
op het aantal en de soort van de te organise-
rekenen aan prijzen gewonnen bij vergelijk-
Hoge Raad onder meer:
ren spelen en de wijze waarop deze worden
bare binnenlandse toernooien.
‘3.1. Voor de Rechtbank was in geschil het
beoefend, alsmede de overige toe te laten
3.4.1. Het Hof heeft verder geoordeeld dat
antwoord op de vraag of per 1 januari 2013
activiteiten.
geen rechtvaardigingsgrond bestaat voor de
bij een ministeriële regeling indexering heeft
Ter uitvoering van artikel 27i, lid 2, letter b,
hiervoor in 3.3 genoemde ongelijke behande-
mogen plaatsvinden van de energiebelasting-
van de WOK is de Beschikking Casinospelen
ling van buitenlandse en binnenlandse
tarieven genoemd in de artikelen 59 en 60
vastgesteld. Blijkens artikel 4, lid 1, letter j,
pokertoernooien. Dit oordeel is in cassatie
van de Wet belastingen op milieugrondslag
van de Beschikking Casinospelen wordt
terecht niet bestreden. Het heffen van kans-
(hierna: de Wbm). De Rechtbank heeft deze
poker zonder voorbehoud aangemerkt als
spelbelasting over de prijzen die zijn gewon-
vraag in bevestigende zin beantwoord. Daar-
casinospel. Uit het op de Beschikking Casino-
nen bij in andere lidstaten van de EU gehou-
tegen keert zich het middel.
spelen gebaseerde Spelreglement van de eni-
den pokertoernooien levert derhalve een
3.2.Het middel betoogt dat de bij ministerië-
ge houder van een vergunning voor het orga-
schending op van artikel 56 VWEU.
le regeling tot stand gebrachte indexering
niseren van een speelcasino (Holland Casino)
3.4.2. Het Hof heeft aan zijn oordeel dat arti-
van de energiebelastingtarieven in 2013 geen
kan vervolgens worden opgemaakt dat Hol-
kel 56 VWEU is geschonden de gevolgtrekking
grondslag vindt in een formele wet. Volgens
land Casino onder meer poker in de variant
verbonden dat de naheffingsaanslagen dienen
de toelichting op het middel werkt de verwij-
Texas Hold’em in toernooivorm aanbiedt.
te worden vernietigd. Voor zover het in het
zing in artikel 90 van de Wbm naar artikel
3.2.4. Uit artikel 27i van de WOK en de hier-
principale beroep aangevoerde middel
10.1 van de Wet IB 2001 niet meer omdat
voor in 3.2.3 genoemde regelingen die op
betoogt dat het Hof met dit oordeel ten
laatstgenoemde bepaling voor het jaar 2013
deze bepaling zijn gebaseerd volgt dat poker
onrechte zelf heeft voorzien in het rechtste-
is weggevallen.
in de variant Texas Hold’em (ook gespeeld in
kort, faalt het aangezien de rechtstreekse wer-
3.3.1. Volgens de artikelen 10.1 en 10.2 van
toernooivorm) valt onder het in titel IVb van
king en voorrang van artikel 56 VWEU mee-
de Wet IB 2001 vindt bij het begin van elk
de WOK opgenomen reguleringskader voor
brengen dat de hiermee strijdige bepalingen
kalenderjaar bij ministeriële regeling een
casinospelen. Bij gebreke van enig ander
van nationaal recht in zoverre buiten toepas-
indexering plaats van in de Wet IB 2001
aanknopingspunt ligt het voor de hand om
sing moeten worden gelaten. In het onderha-
genoemde bedragen. De formule voor deze
voor de uitleg van het begrip ‘casinospel’ in
vige geval brengt dit mee dat heffing van
indexering is neergelegd in artikel 10.1, lid 1,
de regeling voor binnenlandse casinospelen
kansspelbelasting over binnen de EU gewon-
en artikel 10.2 van de Wet IB 2001.
in artikel 1, lid 1, letter a, Wet KSB, aanslui-
nen prijzen achterwege moet blijven. In het
3.3.2. Volgens artikel 90 van de Wbm zijn de
ting te zoeken bij de kwalificatie van kans-
gebrek dat aan de wettelijke regeling kleeft als
artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001 van
spelen ingevolge de WOK. Anders dan waar-
gevolg van de hiervoor in 3.4.1 vastgestelde
overeenkomstige toepassing op – kort
van het middel uitgaat, is de wijze waarop
schending van artikel 56 VWEU kan door de
gezegd – de tarieven van de krachtens de
dit spel wordt gespeeld en waarop de prijs-
rechter namelijk niet op andere wijze worden
Wbm geheven belastingen.
bepaling plaatsvindt niet van belang voor
voorzien omdat uit het stelsel van de wet, de
3.3.3. In artikel XVIII van de Wet uitwerking
die kwalificatie.
daarin geregelde gevallen en de daaraan ten
fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
3.2.5. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 tot en met
grondslag liggende beginselen noch uit de
is bepaald dat artikel 10.1 van de Wet IB
1522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2047
Rechtspraak
2001 geen toepassing vindt bij het begin van
dracht van Dublinclaimanten aan Italië een
mogen gaan.
het kalenderjaar 2013.
situatie zal ontstaan die strijdig is met art.
(…)
3.3.4. Bij de beoordeling van het middel moet
3 van het Europees Verdrag tot bescher-
worden vooropgesteld dat, anders dan waar-
ming van de Rechten van de Mens en de
van het middel uit gaat, door het hiervoor in
fundamentele vrijheden (EVRM).
1524
de Wet IB 2001 niet is weggevallen. In plaats
(EVRM art. 3; Vreemdelingenwet 2000 art. 30
2 juli 2014, nr. 201308178/1/V1
daarvan bepaalt voornoemd artikel XVIII dat
lid 1, aanhef en onder a)
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
3.3.3 genoemde artikel XVIII, artikel 10.1 van
artikel 10.1 van de Wet IB 2001 geen toepas-
ECLI:NL:RVS:2014:2509
sing vindt bij het begin van het kalenderjaar
Uitspraak op het hoger beroep van: de
2013. Omdat de toepassing van artikel 10, lid
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
Leges van € 60 voor een aanvraag om een
1, van de Wet IB 2001 de vervanging betreft
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
machtiging tot voorlopig verblijf (hierna:
van in die wet vermelde bedragen, tast de
Zwolle, van 9 april 2014 in zaak nr. 13/22668
mvv) van een gezinslid van een Turkse
door artikel XVIII van de Wet uitwerking fis-
in het geding tussen: [vreemdeling] en de
werknemer is niet in strijd met het associa-
cale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie].
tierecht.
noemde bepaling de in de Wbm voorziene
(…)
(Associatieovereenkomst EEG-Turkije art. 9;
indexering niet aan. De term ‘van overeen-
2.2. Hoewel in Italië de algemene situatie en
Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Tur-
komstige toepassing’ in artikel 90 van de
leefomstandigheden van asielzoekers bepaal-
kije art. 10, 13)
Wbm geeft aan artikel 10, lid 1, van de Wet IB
de tekortkomingen kennen, biedt het door de
2001 een werking buiten het door die wet
vreemdeling aangevoerde, waaronder de
Uitspraak op het hoger beroep van: de
bepaalde (directe) toepassingsbereik van die
onder (…) vermelde rapporten, geen grond
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
bepaling, zodat die van de Wbm uitgaande
voor het oordeel dat de staatssecretaris ten
van Rechtbank Den Haag van 21 augustus
werking niet staat of valt met de toepasse-
onrechte tot de slotsom is gekomen dat de
2013 in zaak nr. 13/7913 in het geding tus-
lijkheid van artikel 10, lid 1, van de Wet IB
situatie van asielzoekers ten tijde van belang
sen: [vreemdeling] en de [Staatssecretaris
2001 in directe zin. Ook uit de parlementaire
niet wezenlijk is verslechterd ten opzichte
van Veiligheid en Justitie].
geschiedenis van meergenoemd artikel XVIII
van de situatie in de periode die aan de orde
kan worden afgeleid dat die bepaling geen
was in de uitspraken van de Afdeling van
(…)
andere strekking heeft dan het achterwege
26 februari 2014 en de daarin meegewogen
4.2. Niet in geschil is dat de voorwaarde van
laten van de jaarlijkse inflatiecorrectie van de
recente arresten van het [Europees Hof voor
het bezit van een mvv reeds bestond op de
inkomsten- en loonbelasting (zie de in onder-
de Rechten van de Mens], en dat zich ook
datum waarop artikel 13 van besluit nr. 1/80
deel 2.9 van de uitspraak van de Rechtbank
thans geen aan het systeem gerelateerde
in werking trad. Sinds de inwerkingtreding
weergegeven passages uit die parlementaire
tekortkomingen voordoen. In het bijzonder
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
geschiedenis).
biedt de door de staatssecretaris ter zitting
zijn de gevolgen van het ontbreken van een
3.3.5. Gelet op het hiervoor overwogene staat
gegeven informatie geen grond voor het oor-
mvv aangescherpt, in zoverre dat bij een op
het bepaalde in het hiervoor in 3.3.3
deel dat de situatie voor terugkerende
of na 1 april 2001 ingediende aanvraag om
genoemde artikel XVIII niet eraan in de weg
Dublinclaimanten sinds voormelde uitspra-
verlening van een verblijfsvergunning illega-
dat voor het kalenderjaar 2013 op de voet
ken zodanig is verslechterd dat ten aanzien
le binnenkomst en illegaal verblijf, vooraf-
van artikel 90 van de Wbm overeenkomstige
van Italië niet langer van het interstatelijk
gaand aan het indienen van de aanvraag,
toepassing wordt gegeven aan de artikelen
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
worden tegengeworpen. Reeds omdat aan de
10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001. Het door het
Hieruit blijkt slechts dat de Italiaanse autori-
vreemdeling niet het ontbreken van een mvv
middel bestreden oordeel van de Rechtbank
teiten als gevolg van de verhoogde instroom
is tegengeworpen – de vreemdeling heeft
is juist. Het middel faalt.’
over de Middellandse Zee problemen onder-
immers de mvv aangevraagd en deze is haar
vinden bij de registratie van vingerafdrukken
verleend –, heeft de rechtbank terecht geen
van net gearriveerde asielzoekers. Dat dit ook
grond gevonden voor het oordeel dat de
Raad van State
gevolgen heeft voor terugkerende Dublinclai-
staatssecretaris in zoverre het associatierecht
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
manten blijkt daaruit niet. Bovendien blijkt
heeft geschonden.
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
dat Dublinoverdrachten zoals in deze zaak
4.3. De litigieuze leges vormen als zodanig
bij de directie bestuursrechtspraak van de
aan de orde ook in andere lidstaten niet zijn
een nieuwe maatregel, omdat de staatssecre-
Raad van State. Volledige versies van deze
opgeschort.
taris voor inwerkingtreding van de Rijkswet
uitspraken zijn te vinden op
Voorts geeft het persoonlijk relaas van de
op de consulaire tarieven en de daarop geba-
www.raadvanstate.nl.
vreemdeling, bezien in het licht van de rap-
seerde regelgeving op 1 januari 2004 geen
porten, er geen blijk van dat de vreemdeling
leges hief voor het aanvragen van een mvv.
niet in staat zal worden gesteld om eventuele
Evenwel zijn burgers van de Unie eveneens
problemen die hij ondervindt voor te leggen
leges verschuldigd voor soortgelijke docu-
aan de Italiaanse autoriteiten.
menten. Uit het arrest van het Hof van Justi-
1 juli 2014, nr. 201403712/1/V4
Derhalve bestaat geen grond voor het oor-
tie van 17 september 2009, nr. C-242/06,
(Mrs. Parkins-de Vin, Troostwijk, Van der
deel dat door de overdracht van de vreemde-
Sahin (ECLI:EU:C:2009:554), en (…) arrest [van
Wiel)
ling aan Italië een situatie zal ontstaan die
29 april 2010, nr. C-92/07] Commissie vs.
ECLI:NL:RVS:2014:2578
met artikel 3 van het EVRM strijdig is en de
Nederland [(ECLI:EU:C:2010:228)] volgt dat de
Verhoogde instroom asielzoekers in Italië
staatssecretaris om die reden niet van het
omstandigheid dat Turkse onderdanen leges
leidt niet tot het oordeel dat door over-
interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft
verschuldigd zijn die niet volkomen gelijk
bewerkstelligde niet-toepassing van eerstge-
1523
2048
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
zijn aan de leges die van burgers van de Unie
ginsel.
€ 300 niet worden aangemerkt als een belemmering voor de uitoefening van de
worden geëist voor soortgelijke documenten niet in strijd is met het associatierecht,
(Richtlijn2004/114/EG; Vreemdelingenwet
door Richtlijn 2004/114 toegekende rechten.
zolang deze leges in vergelijking daarmee
2000 art. 23, 24)
Nu de staatssecretaris zich voorts gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat dit
niet onevenredig zijn. Daarbij heeft het Hof overwogen dat hogere leges niet noodzake-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
bedrag onder de legeskostprijs ligt, bestaat
lijk onevenredig zijn.
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
evenmin grond voor het oordeel dat de hoog-
Artikel 5 van Richtlijn 2004/38/EG van het
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
te van de leges in strijd is met het Unierech-
Europees Parlement en de Raad van 29 april
Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8
telijke evenredigheidsbeginsel. De rechtbank
2004 betreffende het recht van vrij verkeer
oktober 2013 in zaak nr. 13/18088 in het
heeft dit niet onderkend.
en verblijf op het grondgebied van de Lidsta-
geding tussen: [vreemdeling] en de [staatsse-
(…)
ten voor de burgers van de Unie en hun
cretaris].
familieleden, tot wijziging van Verordening
1526
(EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de
(…)
Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/
3.2. Voor de beantwoording van de vraag of
EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG,
een legesbedrag van € 300 voor de afgifte
9 juli 2014, nr. 201212030/1/A3
90/365/EEG en 93/96/EEG regelt de toegang
van een mvv volgens richtlijn 2004/114 een
(Mrs. Slump, Kranenburg, Uylenburg)
tot een lidstaat voor burgers van de Unie en
belemmering kan vormen voor de uitoefe-
ECLI:NL:RVS:2014:2493
hun familieleden met een visumplichtige
ning van de door Richtlijn 2004/114 toege-
nationaliteit. Anders dan de vreemdeling
kende rechten, is van belang dat het met
Afdeling matigt wegens twee overtredingen
betoogt, is een mvv niet vergelijkbaar met
richtlijn R004/114 nagestreefde doel, de
opgelegde boete, gezien samenhang tussen
het visum voor kort verblijf, dat familieleden
bevordering van de mobiliteit van onderda-
aan overtredingen ten grondslag gelegde
van burgers van de Unie krachtens artikel 8.9
nen van derde landen die voor studiedoelein-
motiveringen.
van het Vreemdelingenbesluit 2000 versneld
den naar de Unie willen komen, niet op één
en kosteloos kunnen verkrijgen om toegang
lijn kan worden gesteld met de door de Richt-
tot Nederland te verkrijgen. De vreemdeling
lijn 2003/109/EG van de Raad van 25 novem-
beoogt immers vestiging in Nederland bij
ber 2003 betreffende de status van langdurig
Uitspraak op het hoger beroep van: de ver-
haar echtgenoot, langer dan drie maanden.
ingezeten onderdanen van derde landen
eniging TROS, gevestigd te Hilversum, appel-
Het ligt dan ook in de rede de situatie van de
(PbEG 2004 L 16; richtlijn 2003/109) nage-
lante, vs. de uitspraak van Rechtbank
vreemdeling te vergelijken met de situatie
streefde doelen, waar het arrest betrekking
Amsterdam van 14 november 2012 in zaak
waarin een vreemdeling verzoekt om een
op had, of met de door de Richtlijn 2003/86/
nr. 12/2446 in het geding tussen: de TROS en
document als bedoeld in artikel 9 van de Vw
EG van de Raad van 22 september 2003 inza-
het Commissariaat voor de Media.
2000). Ten tijde van belang was een vreemde-
ke het recht op gezinshereniging (PbEG 2003
ling ter zake van een aanvraag om toetsing
L 251; richtlijn 2003/86) nagestreefde doelen,
(…)
aan het gemeenschapsrecht en afgifte van
waar de uitspraak van de Afdeling van 9
Ingevolge artikel 2.89, eerste lid, van de
het daaraan verbonden verblijfsdocument,
oktober 2012 in zaak nr. 201008782/1/V1
Mediawet 2008 bevat het media-aanbod van
als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000, inge-
(www.raadvanstate.nl) betrekking op had.
de publieke mediadiensten, tenzij dit bij of
volge artikel 24, tweede lid, van die wet, gele-
Met het verkrijgen van de status van langdu-
krachtens deze wet is toegestaan, geen:
zen in verbinding met artikel 3.34h van het
rig ingezetene en de uitoefening van het
a. reclame- of telewinkelboodschappen; en
Voorschrift Vreemdelingen 2000, € 42 ver-
recht op gezinsleven zijn immers in het alge-
b. vermijdbare andere uitingen die onmis-
schuldigd. Het van de vreemdeling geëiste
meen zwaarder wegende belangen gemoeid
kenbaar tot gevolg hebben dat de afname
legesbedrag van € 60 voor de mvv-aanvraag
dan met toelating met het oog op studiedoel-
van producten of diensten wordt bevorderd.
is in vergelijking daarmee niet onevenredig.
einden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de
(…)
Gelet hierop, heeft de staatssecretaris artikel
staatssecretaris toekomende beoordelings-
Ingevolge artikel 2.141, eerste lid, zijn de
13 van Besluit nr. 1/80 en de non-discrimina-
marge bij het vaststellen van het legesbedrag
NPO en de publieke media-instellingen met
tiebepalingen in artikel 9 van de Associatie-
voor de afgifte van een mvv volgens Richtlijn
al hun activiteiten niet dienstbaar aan het
overeenkomst en artikel 10, eerste lid, van
2004/114 ruimer is, dan die bij het vaststel-
maken van winst door derden en tonen zij
Besluit nr. 1/80 niet geschonden.
len van de legesbedragen voor afgifte van
dat desgevraagd naar genoegen van het Com-
(…)
een verblijfsdocument volgens richt-
missariaat aan.
lijn 2003/109 of Richtlijn 2003/86. Tevens
(…)
heeft dit tot gevolg dat de staatssecretaris bij
3. De TROS heeft van 8 september 2009 tot
de vaststelling van de hoogte van het leges-
en met 17 februari 2010 het kinderprogram-
bedrag heeft mogen betrekken dat een
ma ‘Sprookjesboomfeest’ (het kinderprogram-
2 juli 2014, nr. 201310040/1/V1
vreemdeling volgens artikel 7, eerste lid,
ma) uitgezonden. Dit programma heeft als
(Mrs. Lubberdink, Borman en Verheij)
onder b, van Richtlijn 2004/114 over genoeg
doelgroep kinderen jonger dan twaalf jaar. In
ECLI:NL:RVS:2014:2533
middelen dient te beschikken om de kosten
het kinderprogramma brengen kinderen van
van levensonderhoud, de studiekosten, en de
zes en zeven jaar een bezoek aan ‘het sprook-
Leges van totaal € 300 voor een aanvraag
kosten van de terugreis te kunnen dekken. In
jesbos’. Het programma is opgenomen in
om een machtiging tot voorlopig verblijf
2012 bedroeg het hiervoor geldende normbe-
Theater de Efteling.
(mvv) en een verblijfsvergunning regulier
drag ingevolge artikel 3.18 van de Wet studie-
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft
voor derdelands student is niet in strijd
financiering 2000 € 794,69 per maand. Afge-
het Commissariaat aan de TROS een boete
met het Unierechtelijke evenredigheidsbe-
zet tegen dit bedrag kan een legesbedrag van
opgelegd van € 60 000 wegens overtreding
1525
(Awb art. 5:8; Mediawet 2008 art. 2.89, 2.141)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2049
Rechtspraak
1527
van het reclameverbod. Daartoe heeft het,
evenredig geacht beide boetes te verlagen met
samengevat weergegeven, overwogen dat het
10% tot twee keer een bedrag van € 54 000.
kinderprogramma niet toegestane vermijdba-
15.3. (…)
9 juli 2014, nr. 201309065/1/R4
re uitingen bevat, bestaande uit beeldmerken,
De rechtbank heeft evenwel ten onrechte niet
(Mrs. Hagen, Wiebenga en Michiels)
figuren, een melodie en vormgeving die ook
onderkend dat het Commissariaat de boetes
ECLI:NL:RVS:2014:2523
door de Efteling in haar attractiepark en bij
niet heeft afgestemd op de omstandigheid
andere uitingsvormen worden gebruikt. Deze
dat aan beide overtredingen eenzelfde moti-
Besluit begrenzing buitengebied, vastge-
uitingen zijn volgens het Commissariaat ver-
vering ten grondslag is gelegd, te weten dat
steld krachtens Groningse provinciale
mijdbare uitingen die onmiskenbaar tot
de TROS het kinderprogramma heeft uitge-
omgevingsverordening, betreft niet het
gevolg hebben dat de afname van producten
zonden zonder daaraan voorafgaand afspra-
vaststellen van een provinciale verordening
of diensten wordt bevorderd. (…)
ken te maken met de Efteling omtrent de
als bedoeld in art. 4.1 Wro. Het betreft een
Bij hetzelfde besluit heeft het Commissariaat
exploitatie van haar merk ‘Sprookjesboom’ in
concretiserend besluit van algemene strek-
aan de TROS een boete opgelegd van
de toekomst. Hierbij wordt in aanmerking
king, waartegen beroep openstond. Het had
€ 60 000 wegens overtreding van het dienst-
genomen dat het Commissariaat ter zitting
op de weg van het college van burgemees-
baarheidverbod. Daartoe heeft het, samenge-
bij de Afdeling weliswaar te kennen heeft
ter en wethouders van Winsum gelegen
vat weergegeven, overwogen dat de TROS
gegeven dat bij de constatering van de over-
daartegen destijds rechtsmiddelen aan te
met het uitzenden van het kinderprogram-
treding van het reclameverbod de inhoud
wenden, zodat de juistheid van het besluit
ma, aandacht heeft besteed aan de besloten
van het kinderprogramma en de timing van
door het college niet alsnog ter discussie
vennootschap De Efteling B.V. en in het bij-
de uitzendingen van doorslaggevend belang
kan worden gesteld in een procedure over
zonder aan de toen op korte termijn te ope-
zijn geweest, maar dat het eveneens heeft
het bestemmingsplan.
nen attractie en de musical ‘Sprookjesboom
gesteld dat de TROS de overtreding van het
de musical’ (de musical). Volgens het Com-
reclameverbod in dit geval slechts had kun-
(Wro art. 4.1; Bro art. 1.2.1;
missariaat had de TROS op de hoogte kun-
nen voorkomen door bij de aankoop van het
Omgevingsverordening provincie Groningen
nen en moeten zijn van het feit dat de Efte-
kinderprogramma met de Efteling afspraken
2009 art. 4.20, 4.27)
ling plannen had om de attractie te bouwen
te maken omtrent de exploitatie van haar
en op korte termijn te openen, nu dat bericht
merk ‘Sprookjesboom’. Het Commissariaat
Uitspraak in het geding tussen: het college
twee maanden voordat de eerste aflevering
heeft aan de overtreding van het dienstbaar-
van gedeputeerde staten van Groningen,
van het kinderprogramma werd uitgezonden,
heidverbod eenzelfde motivering ten grond-
appellant,
in de media verscheen. De TROS had zich
slag gelegd. Hoewel, zoals onder 12.1 is over-
en de raad van de gemeente Winsum,
daarom volgens het Commissariaat bewust
wogen, het Commissariaat ingevolge artikel
verweerder.
moeten zijn dat zij zich met het uitzenden
5:8 van de Awb voor beide overtredingen een
van het kinderprogramma dienstbaar zou
boete mocht opleggen, bestaat in dit geval
Procesverloop
maken aan het behalen van winst door een
tussen de aan beide overtredingen ten grond-
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het
derde. (…)
slag gelegde motiveringen naar het oordeel
bestemmingsplan ‘Feerwerd’ vastgesteld.
15.2. De rechtbank heeft in rechtsoverweging
van de Afdeling een zodanige samenhang,
Tegen dit besluit heeft het college beroep
2.9 van de aangevallen uitspraak overwogen
dat dit leidt tot het oordeel dat de opgelegde
ingesteld.
dat zij reden ziet de boetes te verlagen. Zij
boetes in dit geval niet in redelijke verhou-
heeft daartoe wat betreft de boete wegens
ding staan tot de omvang van de overtredin-
(…)
overtreding van het reclameverbod in aan-
gen. De rechtbank heeft gelet hierop ten
Overwegingen
merking genomen dat, zoals de TROS terecht
onrechte geen grond gezien voor het oordeel
(…)
heeft betoogd, het Commissariaat nooit eer-
dat, indien het Commissariaat wegens over-
Het plan
der een boete heeft opgelegd voor vermijdba-
treding van het dienstbaarheidverbod reeds
4. Het plan voorziet in een actualisatie van
re uitingen met een wervend karakter voor
een boete had vastgesteld, het in dit geval
verouderde bestemmingsplannen voor het
toekomstige producten of diensten. Daarnaast
aanleiding had moeten zien de boete wegens
dorp Feerwerd.
heeft zij in de omstandigheid dat zij van oor-
overtreding van het reclameverbod verder-
(…)
deel is dat het kinderprogramma geen ver-
gaand te matigen. De Afdeling acht derhalve
Het besluit begrenzing buitengebied
mijdbare uitingen bevat met een wervend
in plaats van de door de rechtbank toegepas-
8. Het besluit van 20 april 2010 betreft een
karakter voor de musical aanleiding gezien de
te matiging van 10%, een matiging van die
tweeledig besluit. Ten eerste gaat het hierbij
boete te matigen. Wat betreft de boete wegens
boete met 75% evenredig. Dat betekent dat
om het besluit begrenzing buitengebied,
overtreding van het dienstbaarheidverbod
de boete wegens overtreding van het recla-
krachtens artikel 4.20 van de Omgevingsver-
heeft de rechtbank daartoe in aanmerking
meverbod moet worden vastgesteld op
ordening en ten tweede om het besluit tot
genomen dat, zoals de TROS terecht heeft
€ 15 000. Voor het totaal van de boetes acht
inwerkingtreding van artikel 4.3 met uitzon-
betoogd, niet is gebleken dat het Commissari-
de Afdeling derhalve een bedrag van
dering van artikel 4.27, achtste lid, van de
aat zich eerder op het standpunt heeft gesteld
€ 69 000, bestaande uit een boete van
Omgevingsverordening.
dat het dienstbaarheidverbod ook kan worden
€ 54 000 wegens overtreding van het dienst-
8.1. Ingevolge artikel 4.20 van de Omgevings-
overtreden indien een omroep nalaat beper-
baarheidverbod en € 15 000 wegens overtre-
verordening stellen gedeputeerde staten per
kende afspraken omtrent dat verbod te
ding van het reclameverbod, passend en
gemeente of gedeelte van een gemeente vast
maken. Daarnaast heeft zij in de omstandig-
geboden.
welk gebied buitengebied is, met inachtne-
heid dat zij van oordeel is dat de TROS niet
(…)
ming van de in bijlage 15 genoemde uit-
dienstbaar is geweest aan de musical aanlei-
gangspunten.
ding gezien de boete te verlagen. Gelet op
8.2. Voor zover de raad betoogt dat het
deze omstandigheden heeft de rechtbank het
besluit begrenzing buitengebied bekend had
2050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
moeten worden gemaakt ingevolge artikel
uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voor-
De Wbp is van toepassing op geautomati-
4.1, zesde lid, van de Wet ruimtelijke orde-
schrift anders is bepaald.
seerde verwerking van persoonsgegevens
ning (Wro), en elektronisch beschikbaar had
9. Het besluit van het college van gedeputeer-
ongeacht of deze gegevens een bestand
moeten worden gesteld overeenkomstig arti-
de staten van 20 april 2010, voor zover het
vormen.
kel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
betreft het besluit begrenzing buitengebied,
(Bro) overweegt de Afdeling het volgende.
is bekendgemaakt door toezending aan alle
8.3. Ingevolge artikel 4.1, zesde lid, van de
gemeentebesturen binnen de provincie Gro-
Wro wordt een provinciale verordening als
ningen. Daarnaast is het besluit bekendge-
Tussenuitspraak (…) op het hoger beroep
bedoeld in artikel 4.1, niet vastgesteld dan
maakt in lokale huis-aan-huisbladen. Gelet
van: [appellant], vs. de uitspraak van Recht-
nadat het ontwerp in de Staatscourant, langs
daarop is dit besluit op de wettelijk voorge-
bank Oost-Nederland van 28 maart 2013 in
elektronische weg en op de in de provincie
schreven wijze bekendgemaakt en is het
zaken nrs. 09/4143, 10/895, 09/2616,
gebruikelijke wijze is bekendgemaakt en aan
besluit in werking getreden.
10/4269, 09/4120, 09/3230 en 12/5660 in het
een ieder de gelegenheid is geboden om bin-
10. Het besluit begrenzing buitengebied is
geding tussen: [appellant] en het college van
nen een bij die bekendmaking te stellen ter-
een besluit dat is vastgesteld krachtens een
burgemeester en wethouders van Zevenaar.
mijn van ten minste vier weken schriftelijk
algemeen verbindend voorschrift, namelijk
of langs elektronische weg opmerkingen over
artikel 4.20 van de Omgevingsverordening.
(…)
het ontwerp ter kennis van provinciale sta-
Het besluit begrenzing buitengebied betreft
Ingevolge artikel 3, eerste lid, [van Richtlijn
ten brengen.
een concretisering naar plaats van het toe-
95/46/EG; Privacyrichtlijn] zijn de bepalingen
8.4. Ingevolge artikel 1.2.1 van het Bro stellen
passingsbereik van de Omgevingsverorde-
van deze richtlijn van toepassing op de
gedeputeerde staten onverminderd het
ning. Het bepaalt zelf geen rechtsnorm of
geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde ver-
bepaalde bij of krachtens de wet de volgende
bevoegdheid die verandering brengt in rech-
werking van persoonsgegevens, alsmede op
visies, plannen, besluiten en verordeningen,
ten, verplichtingen of aanspraken, maar
de niet-geautomatiseerde verwerking van
in voorkomend geval met de daarbij beho-
houdt een noodzakelijke toepassingsconditie
persoonsgegevens die in een bestand zijn
rende toelichting of onderbouwing, aan een-
in voor de in artikel 4.20 van de Omgevings-
opgenomen of die zijn bestemd om daarin te
ieder elektronisch beschikbaar:
verordening gegeven rechtsnorm. Zoals de
worden opgenomen.
a. structuurvisie;
Afdeling eerder oordeelde in haar uitspraak
(…)
b. bestemmingsplan;
van 16 januari 2008, in zaak nr. 200703288/1,
Ingevolge artikel 2, eerste lid, [Wet bescher-
c. wijzigings- of uitwerkingsplan;
kan een besluit waarin nader naar plaats, tijd
ming persoonsgegevens (Wbp)] is deze wet
d. voorbereidingsbesluit;
of object de toepassing van een in een alge-
van toepassing op de geheel of gedeeltelijk
e. beheersverordening;
meen verbindend voorschrift besloten lig-
geautomatiseerde verwerking van persoons-
f. provinciale verordening als bedoeld in arti-
gende norm wordt bepaald, zelf geen alge-
gegevens, alsmede de niet geautomatiseerde
kel 4.1 van de Wro;
meen verbindend voorschrift zijn, omdat het
verwerking van persoonsgegevens die in een
g. aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2 of 4.4
geen zelfstandige normstelling inhoudt.
bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn
van de Wro;
Gelet daarop is het besluit begrenzing bui-
om daarin te worden opgenomen.
h. exploitatieplan;
tengebied een concretiserend besluit van
(…)
i. rijksbestemmingsplan.
algemene strekking, waartegen beroep open-
5. [appellant] heeft, voor zover thans van
8.5. Het besluit begrenzing buitengebied is
staat.
belang, verzocht om verstrekking van zijn
een besluit dat is genomen krachtens de
11. Bij het besluit begrenzing buitengebied
digitale personeelsdossier. Het college heeft
Omgevingsverordening. Het betreft niet het
was het gemeentebestuur van Winsum
het digitale personeelsdossier niet aan
vaststellen van de provinciale verordening
belanghebbende. Anders dan de colleges van
[appellant] verstrekt omdat hij daar al inzage
als bedoeld in artikel 4.1 van de Wro. Gelet
burgemeester en wethouders van de gemeen-
in had gehad en er geen andere stukken zijn.
daarop zijn artikel 4.1, zesde lid, van de Wro
ten Vlagtwedde en Stadskanaal, heeft het
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het colle-
en artikel 1.2.1 van het Bro niet van toepas-
gemeentebestuur van Winsum geen rechts-
ge terecht heeft geweigerd de documenten te
sing op het besluit begrenzing buitengebied.
middelen tegen het besluit begrenzing bui-
verstrekken, nu deze documenten geen
8.6. Het besluit begrenzing buitengebied is
tengebied aangewend. Als het de inhoud van
bestand, als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
een besluit van een niet tot de centrale over-
dat besluit in rechte aan de orde had willen
aanhef en onder c, van de Wbp vormen. Daar-
heid behorend bestuursorgaan dat niet tot
stellen, had het op zijn weg gelegen daarte-
toe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het
een of meer belanghebbenden is gericht.
gen destijds rechtsmiddelen aan te wenden.
gaat om digitaal opgeslagen documenten die
Gelet daarop dient de bekendmaking te
Het besluit is inmiddels onherroepelijk.
zijn aangemaakt, gevuld en van informatie
geschieden overeenkomstig artikel 3:42,
Onder deze omstandigheden kan de juistheid
voorzien door individuele ambtenaren van
tweede lid van de Awb.
van het besluit begrenzing buitengebied in
de gemeente Zevenaar in het kader van hun
8.7. Ingevolge artikel 3:42, tweede lid van de
deze procedure niet alsnog ter discussie wor-
dagelijkse werkzaamheden, de in die docu-
Awb, geschiedt de bekendmaking van beslui-
den gesteld.
menten opgenomen personeelsgegevens
ten van een niet tot de centrale overheid
(…)
geen gestructureerd geheel van gegevens vormen dat volgens bepaalde criteria toegan-
behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zake-
(Privacyrichtlijn art. 2, 3; Wbp art. 1, 2, 35)
1528
kelijk is. 5.2. De Afdeling begrijpt het verzoek van [appellant] aldus dat hij met een beroep op
lijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-
16 juli 2014, nr. 201304235/1/A3
het recht van inzage, als bedoeld in artikel
aan-huisblad, dan wel op een andere geschik-
(Mrs. Van Kreveld, Verheij, Hoogvliet)
35, eerste lid, van de Wbp, de in bedoelde
te wijze. Elektronische bekendmaking vindt
ECLI:NL:RVS:2014:2594
digitaal opgeslagen documenten hem betref-
uitsluitend plaats in een van overheidswege
fende persoonsgegevens wilde ontvangen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2051
Rechtspraak
5.3. De Afdeling heeft met toepassing van arti-
gelezen in samenhang met de overwegingen
Procesverloop
kel 8:29, vijfde lid, van de Awb de documenten
uit de preambule bij die richtlijn, dat het in
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de raad het
die digitaal zijn opgeslagen ingezien. Deze
geval van geautomatiseerde verwerking van
bestemmingsplan ‘Kempenbaan West 2013’
documenten zijn voornamelijk door medewer-
persoonsgegevens niet van belang is of deze
vastgesteld.
kers van de gemeente gemaakte brieven en
gegevens een bestand als bedoeld in artikel
Tegen dit besluit hebben Motel Gilze Beheer
verslagen van gevoerde gesprekken en con-
1, aanhef en onder c, van de Wbp, vormen.
BV en andere beroep ingesteld.
cepten daarvan, die niet in het personeelsdos-
Met dit oordeel wijkt de Afdeling af van het-
(…)
sier van [appellant] zijn opgenomen. Zij zijn
geen is overwogen in de uitspraak van 30
gemaakt met het programma Word en door
januari 2013 (zaak nr. 201112022/1/A3), in
Overwegingen
bedoelde medewerkers met een gemeentelijke
welke uitspraak de betekenis van de Privacy-
(…)
computer digitaal opgeslagen.
richtlijn onvoldoende is onderkend.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planolo-
5.4. Deze digitale wijze van verzamelen van
5.6. De rechtbank heeft derhalve ten onrech-
gische regeling voor het realiseren van een
documenten die persoonsgegevens bevatten,
te van belang geacht of de door [appellant]
hotel, een zorgcomplex en de uitbreiding van
is een vorm van geautomatiseerde verwer-
gevraagde digitale documenten een bestand
het St. Elisabeth Ziekenhuis op de voormali-
king van persoonsgegevens als bedoeld in
vormen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
ge vuilstortplaats aan de Kempenbaan te Til-
artikel 2, eerste lid, van de Wbp. Dit artikel is
aanhef en onder c, van de Wbp en het beroep
burg.
de implementatie van artikel 3, eerste lid,
van [appellant] ten onrechte ongegrond ver-
(…)
van de Privacyrichtlijn.
klaard omdat het niet een zodanig bestand
In de bewoordingen van beide bepalingen
is. De aangevallen uitspraak dient in zoverre
Procedure
wordt geautomatiseerde verwerking van per-
te worden vernietigd. Het college heeft ten
6. Motel Gilze Beheer BV en andere twijfelen
soonsgegevens onderscheiden van niet-geau-
onrechte het verzoek van [appellant] niet
aan de juistheid van het rapport ‘Verkeersstu-
tomatiseerde verwerking.
beoordeeld op grond van de Wbp en met toe-
die Kempenbaan’ van 3 maart 2010. In dit
Dat artikel 3 van de Privacyrichtlijn beoogt
passing van de in die wet opgenomen weige-
verband voeren zij aan dat de stukken die
onderscheid tussen deze twee wijzen van
ringsgronden. Het betoog slaagt.
aan dat rapport ten grondslag liggen, ten
verwerkingen te maken blijkt mede uit de
5.7. De Afdeling ziet in het belang van een
onrechte niet met het ontwerpplan ter inza-
overwegingen 15 en 27 van de bij de Privacy-
spoedige beëindiging van het geschil aanlei-
ge zijn gelegd, zodat niet kon worden beoor-
richtlijn behorende preambule. In overwe-
ding het college op de voet van artikel 8:51d
deeld in hoeverre die stukken aanleiding
ging 15 staat dat verwerking van persoonsge-
van de Awb op te dragen dit gebrek in het
gaven tot beroepsgronden. Ook onderzoeken
gevens slechts onder deze richtlijn valt als zij
besluit op bezwaar van 15 oktober 2010 te
naar de gevolgen van het plan op de water-
geautomatiseerd is of als de betrokken gege-
herstellen. Het college dient daartoe met toe-
huishouding in het plangebied alsmede de
vens zijn opgeslagen of zullen worden opge-
passing van de Wbp opnieuw te beslissen op
instemming en het voorlopig wateradvies
slagen in een bestand dat gestructureerd is
het bezwaar van [appellant] tegen de afwij-
van het waterschap De Dommel zijn volgens
volgens specifieke persoonscriteria. In over-
zing van het verzoek om inzage in zijn digi-
hen ten onrechte niet met het ontwerpplan
weging 27 staat dat de bescherming van per-
tale personeelsdossier. Het college dient dit
ter inzage gelegd, zodat ook daarvan de juist-
sonen zowel op automatische als op niet-
nieuwe besluit binnen acht weken na de ver-
heid niet kon worden beoordeeld. Het onder-
automatische verwerking van toepassing is
zending van deze tussenuitspraak aan de
zoek naar de gevolgen van het plan voor de
en dat wat de niet-automatische verwerking
Afdeling te zenden.
flora en fauna en de ontheffing op grond van
betreft alleen bestanden en geen ongestruc-
(…)
de Flora- en faunawet (Ffw) alsook het bode-
tureerde dossiers onder de richtlijn vallen. Hieruit en ook uit de tekst in de Franse, Engelse en Duitse taalversies van artikel 3,
monderzoek, het saneringsplan en de op
1529
eerste lid, van de Privacyrichtlijn en overwe-
grond van de Wet bodembescherming (WBB) genomen beschikking zijn volgens Motel Gilze Beheer BV en andere eveneens ten onrech-
ging 27 van de preambule blijkt het oogmerk
30 juli 2014, nr. 201307597/1/R6
te niet met het ontwerpplan ter inzage
om geautomatiseerd verwerkte persoonsge-
(Mrs. Van Diepenbeek, Mondt-Schouten,
gelegd, zodat hun betekenis voor de uitvoer-
gevens ook onder de reikwijdte van de Priva-
Hagen)
baarheid van het plan niet kon worden
cyrichtlijn te brengen als het geheel van de
ECLI:NL:RVS:2014:2838
beoordeeld.
verwerkte gegevens niet is aan te merken als
6.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de
een bestand in de zin van artikel 2, aanhef
Toepassing relativiteitsvereiste ten aanzien
Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp
en onder c, van de Privacyrichtlijn, omdat het
van gestelde schending art. 3:11 lid 1 Awb.
van het te nemen besluit, met de daarop
bij geautomatiseerde verwerking gemakkelijker is dan bij niet-geautomatiseerde verwer-
betrekking hebbende stukken die redelijker(Awb art. 3:11, 8:69a)
king om persoonsgegevens te zoeken en te
wijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
vinden.
Uitspraak in het geding tussen: de stichting
Ingevolge artikel 8:69a vernietigt de
5.5. Nu de tekst van de artikelen 2, eerste lid,
Stichting Belangenbehartiging Recreatie-
bestuursrechter een besluit niet op de grond
van de Wbp en artikel 3, eerste lid, van de
Horeca- en Toerismeondernemers Midden
dat het in strijd is met een geschreven of
Privacyrichtlijn duidelijk is, kan wat hierover
Brabant, gevestigd te Tilburg, de besloten
ongeschreven rechtsregel of een algemeen
in de memorie van toelichting bij de Wbp is
vennootschap met beperkte aansprakelijk-
rechtsbeginsel, indien deze regel of dit begin-
vermeld (Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3,
heid Motel Gilze Beheer B.V., gevestigd te Gil-
sel kennelijk niet strekt tot bescherming van
p. 53) daaraan niet afdoen.
ze, en andere (Motel Gilze Beheer BV en
de belangen van degene die zich daarop
Gezien het vorenstaande volgt uit de bewoor-
andere), appellanten, en de raad van de
beroept.
dingen van artikel 2, eerste lid, van de Wbp
gemeente Tilburg, verweerder.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
en artikel 3, eerste lid, van de Privacyrichtlijn,
2052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
(uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr.
Rechtspraak
201006426/1/R2) heeft de wetgever met het
relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a
voorzien in effectieve rechtsbescherming
relativiteitsvereiste de eis willen stellen dat
van de Awb achterwege moet blijven. Gelet
omtrent de vraag of het eigendomsrecht
er een verband moet bestaan tussen een
hierop ziet de Afdeling aanleiding inhoudelij-
van betrokkene is aangetast.
beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om
ke bespreking van de beroepsgrond dat stuk-
een besluit in rechte aan te vechten. De
ken met betrekking tot verkeer en de water-
(Eerste Protocol bij het EVRM art. 1; Grond-
bestuursrechter mag een besluit niet vernie-
huishouding ten onrechte niet met het
wet art. 94; Woningwet art. 40, 44 (oud))
tigen wegens schending van een rechtsregel
ontwerpplan ter inzage zijn gelegd, achterwe-
die niet strekt tot bescherming van een
ge te laten.
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
belang waarin de eisende partij feitelijk
De Afdeling komt tot eenzelfde conclusie ten
lant], wonend te Zandvoort, vs. de uitspraak
dreigt te worden geschaad.
aanzien van de beroepsgrond die ziet op het
van Rechtbank Noord-Holland van 16 augus-
Artikel 3:11, eerste lid, van de Awb ziet erop
ten onrechte niet met het ontwerpplan ter
tus 2013 in zaak nr. 11/141 in het geding
dat de op het ontwerpbesluit betrekking heb-
inzage leggen van stukken over de flora en
tussen:
bende stukken met dat besluit ter inzage
fauna als ook de bodemkwaliteit. Uit de uit-
[appellant] en het college van burgemeester
worden gelegd ten behoeve van indieners
spraak van de Afdeling van 15 januari 2014 in
en wethouders van Zandvoort.
van zienswijzen. Motel Gilze Beheer BV en
zaak nr. 201306580/1/R6 volgt dat de toepas-
andere stellen dat zij aan de hand van de niet
sing van het relativiteitsvereiste als vervat in
Procesverloop
met het ontwerpplan ter inzage gelegde stuk-
artikel 8:69a van de Awb met zich brengt dat
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het
ken wellicht inhoudelijke bezwaren ten aan-
ten aanzien van in het kader van de uitvoer-
college aan de Vereniging van Eigenaars ‘Op
zien van de betrokken onderwerpen naar
baarheid van het plan aangevoerde beroeps-
den Hoogen Weg’ (vergunninghoudster)
voren hadden willen brengen. De Afdeling is
gronden wordt bezien of de in zoverre inge-
reguliere bouwvergunning verleend voor het
van oordeel dat de gestelde schending van
roepen norm strekt tot bescherming van de
veranderen van de goot aan de oostzijde van
artikel 3:11, eerste lid, van de Awb in het
belangen van degene zie zich daarop beroept.
het appartementencomplex op het perceel
kader van de toepassing van artikel 8:69a van
In dit geval gaat het over de normen neerge-
Hogeweg 39 te Zandvoort (het perceel).
de Awb niet los kan worden gezien van het
legd in de Ffw en in de WBB. De normen uit
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het
beschermingsbereik van de inhoud van de
de Ffw strekken tot bescherming van de
college het door [appellant] daartegen
normen ten aanzien waarvan Motel Gilze
genoemde plant- en diersoorten, terwijl de
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Beheer BV en andere eventuele bezwaren
normen uit de WBB strekken tot bescherming
Bij uitspraak van 16 augustus 2013 heeft de
hadden willen aanvoeren.
van de kwaliteit van de bodem. Nu niet is
rechtbank het door [appellant] daartegen
Ten aanzien van de beweerdelijk ten onrech-
gebleken dat Motel Gilze Beheer BV en andere
ingestelde beroep ongegrond verklaard. (…).
te niet met het ontwerpplan ter inzage geleg-
ter plaatse van hun horecavestigingen worden
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger
de stukken over verkeer en de waterhuishou-
getroffen in een ander belang dan hun con-
beroep ingesteld.
ding, gaat het over stukken aan de hand
currentiebelang, betekent dit eveneens dat,
(…)
waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid ter
zouden hun eventuele bezwaren over de uit-
plaatse van de nieuwe horecaontwikkeling, in
voerbaarheid in relatie tot de Ffw en WBB sla-
Overwegingen
het bijzonder het leefklimaat, wordt beoor-
gen, vernietiging van het plan op grond van
1. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet
deeld. Het plangebied is gelegen op een
de toepassing van het relativiteitsvereiste als
in het veranderen van de goot aan de oostzij-
afstand van ten minste 350 m van het res-
vervat in artikel 8:69a van de Awb achterwege
de van het appartementencomplex op het
taurant Etenstijd Tilburg en op een afstand
moet blijven. Ook in zoverre ziet de Afdeling
perceel en is in overeenstemming met het
van ten minste 1,7 km van de overige horeca-
aanleiding inhoudelijke bespreking van de
ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Zand-
vestigingen waarvoor Motel Gilze Beheer BV
beroepsgrond dat stukken met betrekking tot
voort-Centrum’. Niet meer in geschil is dat de
en andere opkomen. Mede onder verwijzing
de flora en fauna als ook de bodem ten
vergunde goot 0,10 m uitsteekt boven het
naar hetgeen onder 4.1. is overwogen, moet
onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage
naastgelegen perceel dat [appellant] in
worden vastgesteld dat Motel Gilze Beheer
zijn gelegd, achterwege te laten.
eigendom toebehoort.
BV en andere zich richten tegen de nieuwe
(…)
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft
horecaontwikkeling omdat zij gevrijwaard wensen te blijven van meer concurrentie. Niet is gebleken dat Motel Gilze Beheer BV
miskend dat de wijze waarop het college arti-
1530
en andere ter plaatse van hun horecavesti-
kel 44 van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, heeft toegepast in het in het besluit op bezwaar gehandhaafde besluit van
gingen worden getroffen in een ander belang
6 augustus 2014, nr. 201309031/1/A1
9 september 2010 in strijd is met artikel 1
dan hun concurrentiebelang. De norm van
(Mr. Hoekstra)
van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot
een goede ruimtelijke ordening voor zover
ECLI:NL:RVS:2014:2924
bescherming van de rechten van de mens en
deze ziet op het verkeers- en waterhuishou-
de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).
dingsaspect van een goed leefklimaat ter
Het verlenen van een bouwvergunning
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank
plaatse van de nieuwe horecaontwikkeling,
omvat slechts de publiekrechtelijke toe-
niet heeft kunnen volstaan met de overwe-
strekt naar het oordeel van de Afdeling ken-
stemming om het desbetreffende bouwplan
ging dat het college, gelet op artikel 44 van
nelijk niet tot bescherming van het concur-
te realiseren en omvat niet de toestemming
de Woningwet, gehouden was de gevraagde
rentiebelang waarvoor Motel Gilze Beheer BV
om iemand zijn eigendom te ontnemen,
bouwvergunning te verlenen en dat hij het
en andere opkomen. Dit betekent dat, zou-
dan wel inbreuk te maken op andermans
geschil over de overbouw kan voorleggen aan
den de eventuele bezwaren van Motel Gilze
eigendomsrecht. Art. 44 Woningwet (oud)
de burgerlijke rechter, nu ingevolge artikel 94
Beheer BV en andere over verkeer en de
behoefde niet buiten toepassing te worden
van de Grondwet laatstgenoemde bepaling
waterhuishouding slagen, vernietiging van
gelaten wegens strijd met art. 1 Eerste Pro-
buiten toepassing dient te blijven, indien
het plan op grond van de toepassing van het
tocol bij het EVRM. Burgerlijke rechter kan
toepassing daarvan onverenigbaar is met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2053
Rechtspraak
artikel 1 van het Eerste Protocol. Bovendien
wordt, gelet hierop, dan ook niet gevolgd.
aan hetgeen met art. 139 Gemeentewet is
is de verwijzing naar de burgerlijke rechter
De rechtbank heeft derhalve terecht het
beoogd. Rechtbank heeft ten onrechte
geen effectieve oplossing van het geschil,
onderhavige besluit niet getoetst aan artikel
geoordeeld dat de integrale tekst van de
aldus [appellant].
1 van het Eerste Protocol. Voor het oordeel
verordening niet op een algemeen toegan-
2.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Proto-
dat artikel 44 van de Woningwet, gelet op
kelijke wijze beschikbaar is als bedoeld in
col heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon
artikel 94 van de Grondwet, geen toepassing
art. 139 lid 3 Gemeentewet. Het instru-
recht op het ongestoord genot van zijn eigen-
vindt, bestaat daarom geen grond. Dat, als
ment van de beheersverordening is
dom. Aan niemand zal zijn eigendom worden
aangevoerd door [appellant], in het eerste lid,
bedoeld om voor gebieden met een lage
ontnomen behalve in het algemeen belang
onder a, van artikel 44 wordt verwezen naar
ruimtelijke dynamiek te kunnen voorzien
en onder de voorwaarden voorzien in de wet
artikel 120, waarin is bepaald dat bij of
in een passende planologische bescher-
en in de algemene beginselen van internatio-
krachtens algemene maatregelen van
ming, maar dit betekent niet dat er geen
naal recht. Deze bepalingen tasten, voor
bestuur voorschriften kunnen worden gege-
enkele ontwikkeling in een dergelijk
zover hier van belang, op geen enkele wijze
ven met het oog op de nakoming van voor
gebied mag plaatsvinden.
het recht aan, dat een staat heeft om die wet-
Nederland verbindende internationale ver-
ten toe te passen, die hij noodzakelijk oor-
plichtingen die betrekking hebben op of
(Gemw art. 139; Wet ruimtelijke ordening art.
deelt om het gebruik van eigendom te regu-
samenhangen met onderwerpen waarin bij
3.38)
leren in overeenstemming met het algemeen
of krachtens deze wet is voorzien, kan hem
belang, aldus artikel 1.
ook niet baten, reeds omdat dergelijke voor-
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen
schriften niet zijn gegeven.
college van burgemeester en wethouders van
dat voor de beslissing om al dan niet bouw-
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de
Zundert, 2. [appellant sub 2] en anderen,
vergunning te verlenen, niet van belang is of
rechtbank terecht overwogen dat hij de kwes-
allen wonend te Rijsbergen, gemeente Zun-
de goot boven het naastgelegen perceel van
tie met betrekking tot het bouwen op zijn
dert (tezamen en in enkelvoud: [appellant
[appellant] is gebouwd. Deze omstandigheid
grond aan de burgerlijke rechter kan voorleg-
sub 2]), 3. [appellante sub 3], gevestigd te
vormt, gelet op artikel 44 van de Woningwet,
gen. De burgerlijke rechter is de aangeweze-
Rijsbergen, gemeente Zundert, vs. de uit-
geen grond om de gevraagde bouwvergun-
ne om de vraag te beantwoorden of het
spraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ning te weigeren. Onder verwijzing naar de
eigendomsrecht van [appellant] is aangetast
van 10 januari 2014 in zaken nrs. 13/3256
uitspraak van de Afdeling van 11 februari
door het bouwen boven zijn perceel. Dat vol-
en 13/3802 in het geding tussen: [appellante
2009 in zaak nr. 200803985/1 heeft de recht-
gens [appellant] de gang naar de burgerlijke
sub 3], [wederpartij] en het college.
bank terecht overwogen dat, gelet op het
rechter voor hem minder gunstig is, maakt
dwingend bepaalde in artikel 44 van de
niet dat de procedure bij de burgerlijke rech-
Procesverloop
Woningwet, een civielrechtelijke belemme-
ter geen effectieve rechtsbescherming biedt.
Bij besluit van 30 augustus 2012 heeft het
ring geen grond kan vormen om de bouwver-
Aan artikel 1 van het Eerste Protocol kan niet
college geweigerd aan [wederpartij] omge-
gunning te weigeren.
de opvatting worden ontleend dat [appellant]
vingsvergunning te verlenen voor het oprich-
De rechtbank heeft echter niet onderkend
de gestelde inbreuk op zijn eigendomsrecht
ten van een kassencomplex, drie warmteop-
dat ingevolge artikel 94 van de Grondwet
tezamen met de volgens hem ten onterechte
slagtanks en een bedrijfsgebouw met laad- en
binnen het Koninkrijk geldende wettelijke
verleende bouwvergunning aan één rechter
loskuil op de percelen, kadastraal bekend
voorschriften geen toepassing vinden, indien
moet kunnen voorleggen. Dat een bouwver-
Zundert, sectie B, nummers 4560, 4711 en
deze toepassing niet verenigbaar is met een
gunning onaantastbaar is geworden, vrij-
4713.
ieder verbindende bepalingen van verdragen
waart, anders dan [appellant] ter zitting
Bij drie afzonderlijke besluiten van 24 sep-
en van besluiten van volkenrechtelijke orga-
heeft betoogd, degene die in overeenstem-
tember 2012 heeft het college geweigerd aan
nisaties. Het betoog is in zoverre dan ook
ming met de bouwvergunning heeft
[appellante sub 3] omgevingsvergunning te
terecht voorgedragen, maar leidt, gelet op
gebouwd niet voor aansprakelijkheid uit
verlenen voor het uitbreiden van de tuin-
het navolgende, niet tot vernietiging van de
onrechtmatige daad.
bouwkas gelegen aan het perceel de [locatie]
aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
te Rijsbergen (het perceel).
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aange-
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college
Woningwet, zoals die gold ten tijde van
vallen uitspraak dient, met verbetering van
het door [appellante sub 3] tegen de beslui-
belang, is het verboden een bouwwerk te
de gronden waarop deze rust, te worden
ten van 24 september 2012 gemaakte
bouwen en in stand te laten zonder of in
bevestigd.
bezwaar ongegrond verklaard.
afwijking van een door het college verleende
(…)
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het college
bouwvergunning. Met de verlening van een bouwvergunning wordt slechts dit verbod opgeheven. Het verlenen van een bouwver-
het door [wederpartij] tegen het besluit van
1531
gunning omvat derhalve slechts de publiek-
30 augustus 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de
rechtelijke toestemming om het desbetref-
6 augustus 2014, nr. 201401491/1/A1
rechtbank de door [wederpartij] en [appellan-
fende bouwplan te realiseren en omvat niet
(Mrs. Van Buuren, Steendijk, Van den
te sub 3] tegen de besluiten van 2 mei 2013
de toestemming om iemand zijn eigendom
Broek)
en 21 mei 2013 ingestelde beroepen gegrond
te ontnemen, dan wel inbreuk te maken op
ECLI:NL:RVS:2014:2972
verklaard, die besluiten vernietigd en het
andermans eigendomsrecht. Het standpunt
college opgedragen nieuwe besluiten op
van [appellant] dat het college door bouwver-
Met bekendmaking van de beheersverorde-
bezwaar te nemen met inachtneming van
gunning te verlenen voor de goot, die boven
ning in de Staatscourant en op de gemeen-
deze uitspraak. (…).
zijn perceel uitsteekt, verantwoordelijk is
telijke website en de beschikbaarstelling
Tegen deze uitspraak hebben het college en
voor de ontstane breuk op zijn eigendom,
op www.ruimtelijkeplannen.nl is voldaan
[appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
2054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
[appellante sub 3] heeft incidenteel hoger
139, tweede lid, aanhef en onder a, van de
ment (‘Beleidsteksten bij NL.IMRO.0879.BVb-
beroep als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid,
Gemeentewet en algemeen verbindende
grijsbergen-VS01’) volgens de rechtbank
van de Algemene wet bestuursrecht inge-
voorschriften onder meer bekendmaakt op
onduidelijk is, nu niet duidelijk is dat dit de
steld.
haar website. Voorts staat vast dat het besluit
integrale tekst van de beheersverordening
(…)
tot vaststelling van de beheersverordening is
betreft. Volgens de rechtbank is deze wijze
bekendgemaakt in de Staatscourant en op de
van beschikbaar stellen van de beheersveror-
Overwegingen
gemeentelijke website alwaar is voorzien in
dening dermate omslachtig en onduidelijk,
1. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad
een link naar de landelijke voorziening www.
dat zij niet voldoet aan de eis van algemene
de beheersverordening ‘Buitengebied Rijsber-
ruimtelijkeplannen.nl, waar de beheersveror-
toegankelijkheid als bedoeld in artikel 139,
gen’ vastgesteld. Deze is vervolgens in de
dening aan een ieder elektronisch beschik-
derde lid, van de Gemeentewet. Op basis van
Staatscourant en op de gemeentelijke web-
baar is gesteld en deze verordening met toe-
het voorgaande is de beheersverordening
site bekendgemaakt en op de landelijke voor-
lichting raadpleegbaar is.
naar het oordeel van de rechtbank niet naar
ziening www.ruimtelijkeplannen.nl beschik-
Nu de bekendmaking van een besluit van
behoren bekend gemaakt. Dat betekent dat
baar gesteld. 2. De rechtbank heeft
een gemeentebestuur, dat algemeen verbin-
de beheersverordening op grond van artikel
geoordeeld dat het beschikbaar stellen van
dende voorschriften inhoudt, kan plaatsvin-
139, eerste lid, van de Gemeentewet onver-
de beheersverordening via de website www.
den door plaatsing in een elektronisch uitge-
bindend is. Het college heeft de beheersveror-
ruimtelijkeplannen.nl, waar deze site fun-
geven gemeenteblad dat langs elektronische
dening daarom niet aan de bestreden beslui-
geert als landelijke voorziening als bedoeld
weg voor een ieder raadpleegbaar moet blij-
ten ten grondslag mogen leggen, aldus de
in artikel 1.2.2 van het Besluit ruimtelijke
ven, is de Afdeling van oordeel dat met de
rechtbank.
ordening (Bro) en voorts ingevolge artikel
bekendmaking in de Staatscourant en op de
6. Het college en [appellant sub 2] betogen
1.2.3 van het Bro dient ter bindende vaststel-
gemeentelijke website en de beschikbaarstel-
dat de rechtbank de beheersverordening ten
ling van de inhoud van de beheersverorde-
ling van de volledige beheersverordening op
onrechte onverbindend heeft geacht.
ning, in beginsel met bekendmaking via een
www.ruimtelijkeplannen.nl is voldaan aan
[appellant sub 2] voert daartoe aan dat de
elektronisch gemeenteblad als bedoeld in
hetgeen met artikel 139 van de Gemeentewet
rechtbank buiten de omvang van het geschil
artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet
is beoogd.
is getreden door te oordelen dat de integrale
kan worden gelijkgesteld.
4. Verder betoogt [appellante sub 3] dat de
tekst van de beheersverordening niet op een
3. [appellante sub 3] betoogt dat de recht-
rechtbank niet heeft onderkend dat de
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is.
bank ten onrechte heeft geoordeeld dat het
beheersverordening niet op juiste wijze ter
Verder voeren het college en [appellant sub
beschikbaar stellen van de beheersverorde-
inzage is gelegd als bedoeld in artikel 139,
2] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend
ning via de website www.ruimtelijkeplannen.
tweede lid, aanhef en onder b, van de
dat de integrale tekst van de beheersverorde-
nl in beginsel met bekendmaking via een
Gemeentewet.
ning via www.ruimtelijkeplannen.nl op een
elektronisch gemeenteblad als bedoeld in
4.1. Dit betoog faalt, reeds omdat is voldaan
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet
aan het in dat artikel gestelde vereiste dat de
zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeen-
kan worden gelijkgesteld.
beheersverordening op een andere door het
tewet.
3.1. Ingevolge artikel 139, eerste lid, van de
college te bepalen plaats, namelijk www.
6.1. [appellante sub 3] heeft in beroep bij de
Gemeentewet verbinden besluiten van het
ruimtelijkeplannen.nl, ter inzage is gelegd.
rechtbank aangevoerd dat de bekendmaking
gemeentebestuur die algemeen verbindende
5. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat
van de beheersverordening op de landelijke
voorschriften inhouden niet dan wanneer zij
niet kan worden gezegd dat de integrale tekst
voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl niet
zijn bekendgemaakt.
van de beheersverordening op een algemeen
kan worden gezien als een toereikende vorm
Ingevolge het tweede lid, geschiedt de
toegankelijke wijze beschikbaar is, zoals is
van bekendmaking. Naar aanleiding hiervan
bekendmaking:
voorgeschreven in artikel 139, derde lid, van
heeft de rechtbank geoordeeld dat de wijze
a. door plaatsing in het op een algemeen toe-
de Gemeentewet. De rechtbank heeft in dat
waarop de beheersverordening beschikbaar is
gankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;
kader voorop gesteld dat algemeen uitgangs-
gesteld op ruimtelijkeplannen.nl dermate
b. bij gebreke van een gemeenteblad, door
punt bij het digitaal/elektronisch beschik-
omslachtig en onduidelijk is, dat zij niet vol-
terinzagelegging voor de tijd van twaalf
baar stellen van overheidsinformatie is, dat
doet aan de eis van algemene toegankelijk-
weken op het gemeentehuis of op een ande-
de informatie voor een ieder toegankelijk en
heid als bedoeld in artikel 139, derde lid, van
re door het college te bepalen plaats en door
kenbaar moet zijn op een laagdrempelige
de Gemeentewet. Gelet hierop heeft de recht-
het doen van mededeling daarvan in een
wijze, zodat een ieder − ook zonder uitgebrei-
bank uitspraak gedaan op de grondslag van
plaatselijk verschijnend dag-, nieuws-, of
de kennis van informatietechnologie − daad-
het beroepschrift als bedoeld in artikel 8:69,
huis-aan- huisblad.
werkelijk daarvan kennis kan nemen. Volgens
eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge het derde lid, kan het gemeente-
de rechtbank zijn in dit geval op de gebruike-
[appellant sub 2] betoogt derhalve tevergeefs
blad elektronisch worden uitgegeven. Na de
lijke manier van raadplegen van de website
dat de rechtbank met dit oordeel buiten de
uitgifte blijft het gemeenteblad elektronisch
www.ruimtelijkeplannen.nl − zowel via ‘loca-
omvang van het geschil is getreden.
op een algemeen toegankelijke wijze beschik-
tie’ als via de ‘naam’ van het ruimtelijke
6.2. Verder wordt ten aanzien van het betoog
baar. Indien elektronische uitgifte geheel of
plan − uitsluitend het raadsvoorstel en het
van het college en [appellant sub 2] dat de
gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het
raadsbesluit te vinden, maar niet de tekst
rechtbank niet heeft onderkend dat de inte-
gemeentebestuur in een vervangende uitga-
van de beheersverordening. Pas na een pre-
grale tekst van de beheersverordening op een
ve. Bij of krachtens algemene maatregel van
sentatie van het college ter zitting − na het
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
bestuur worden omtrent het bepaalde in de
inzoomen op het besluitvlak − kon volgens
zoals bedoeld in artikel 139 van de Gemeen-
eerste en tweede volzin nadere regels gesteld.
de rechtbank de integrale tekst van de
tewet, het volgende overwogen.
3.2. Vast staat dat de gemeente Zundert geen
beheersverordening worden getoond. Daar
De beheersverordening is beschikbaar gesteld
gemeenteblad uitgeeft als bedoeld in artikel
komt bij dat de naamgeving van het docu-
op de landelijke voorziening www.ruimtelijke-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2055
Rechtspraak
plannen.nl. De omstandigheid dat eerst na
Rijsbergen’ bood, ten onrechte zijn beperkt,
te Valkenswaard, op schrift gesteld. Daarbij
het inzoomen op het besluitvlak waarbinnen
overweegt de Afdeling als volgt.
heeft het college vermeld dat de kosten van
de beheersverordening geldt, de integrale
Niet in geschil is dat in de beheersverorde-
de toepassing van bestuursdwang voor reke-
tekst van de beheersverordening kan worden
ning de uitbreidingsmogelijkheden voor
ning van [appellante] komen.
getoond, biedt onvoldoende grond voor het
agrarische bedrijven die het voorheen gel-
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het col-
oordeel dat de beheersverordening niet op
dende bij besluit van 5 december 1977 vast-
lege het door [appellante] hiertegen gemaak-
een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar
gestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied
te bezwaar ongegrond verklaard en dat
is gesteld als bedoeld in artikel 139, derde lid,
Rijsbergen’ bood zijn beperkt. Het beperken
besluit onder aanvulling van de motivering
van de Gemeentewet. Dat ter identificatie van
van onbenutte uitbreidings- en gebruiksmo-
in stand gelaten.
de beheersverordening de naam ‘NL.
gelijkheden is evenwel niet uitgesloten bij de
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep
IMRO.0879.BVbgrijsbergen-VS01’ wordt
vaststelling van een beheersverordening zo
ingesteld.
gebuikt, leidt niet tot een ander oordeel, reeds
min als dat het geval is bij de vaststelling
(…)
nu eveneens wordt vermeld dat het hier om
van een bestemmingsplan. Daarbij wijst de
Overwegingen
een ruimtelijk plan gaat met de naam ‘Buiten-
Afdeling er, gelet op de geschiedenis van tot-
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de
gebied Rijsbergen’. Indien met de muis op
standkoming van de Wro (Kamerstukken II
Algemene wet bestuursrecht geschiedt de
deze naam wordt geklikt, wordt vermeld dat
2006/07, 30938, 7, p. 11-12) op dat de raad
toepassing van bestuursdwang op kosten van
dit ruimtelijke plan de beheersverordening
hiervoor kan kiezen als deze planologische
de overtreder, tenzij deze kosten redelijker-
‘Buitengebied Rijsbergen’ is.
mogelijkheden jarenlang niet zijn benut en
wijze niet of niet geheel te zijnen laste beho-
De conclusie is derhalve dat de rechtbank ten
deze niet langer in overeenstemming worden
ren te komen.
onrechte heeft geoordeeld dat de integrale
geacht met een goede ruimtelijke ordening.
2. Op 22 mei 2013 heeft het college geconsta-
tekst van de beheersverordening niet op een
Deze situatie doet zich hier voor.
teerd dat op het perceel vaten, vermoedelijk
algemeen toegankelijke wijze beschikbaar is
Voor zover dit tot vermindering van de waar-
gevuld met afval afkomstig van de productie
als bedoeld in artikel 139, derde lid, van de
de van een onroerende zaak zou kunnen lei-
van synthetische drugs, in de bodem aanwe-
Gemeentewet.
den wijst de Afdeling er eveneens op dat de
zig waren, waardoor volgens het college een
(…)
beheersverordening in artikel 6.1, tweede lid,
acuut gevaar voor het milieu en de volksge-
10.7. Verder wordt ten aanzien van het
van de Wro is opgenomen als mogelijke oor-
zondheid bestond. Naar aanleiding daarvan
betoog van [appellante sub 3] dat de beheers-
zaak voor tegemoetkoming in schade.
heeft het college vanaf 23 mei 2013 maatre-
verordening betrekking heeft op een gebied
10.9. Gelet op het voorgaande ziet de Afde-
gelen genomen om die acute gevaarsituatie
waarbinnen in strijd met artikel 3.38, eerste
ling geen aanleiding voor het oordeel dat de
te beëindigen. De toegepaste bestuursdwang
lid, van de Wro ruimtelijke ontwikkelingen
beheersverordening onverbindend is. De con-
bestond uit het uit de bodem en van het pad
zijn voorzien, het volgende overwogen.
clusie is dat het college de aanvragen om
verwijderen en afvoeren van in totaal 44
Volgens de geschiedenis van de totstandko-
omgevingsvergunning terecht heeft getoetst
vaten met drugsafval en het steekproefsge-
ming van artikel 3.38 van de Wro (Kamer-
aan de beheersverordening.
wijs bemonsteren van de verdachte locatie
stukken II 2005/06, 28916, 26, p. 4) is het
(…)
om de mate van bodemverontreiniging vast te stellen.
instrument van de beheersverordening bedoeld om voor gebieden met een lage ruimtelijke dynamiek te kunnen voorzien in
1532
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Wet bodembe-
een passende planologische bescherming. Dit betekent niet dat er geen enkele ontwikke-
6 augustus 2014, nr. 201402325/1/A4
scherming zijn overtreden omdat er op het
ling in een dergelijk gebied mag plaatsvin-
(Mr. Timmerman-Buck)
perceel gevaarlijke afvalstoffen in de bodem
den, maar dat ten opzichte van het bestaan-
ECLI:NL:RVS:2014:2978
zijn gebracht. Volgens het college kan [appellante], als eigenaar van het perceel, worden
de gebruik ten tijde van de vaststelling van de beheersverordening in beperkte mate
Geen overtreding art. 13 Wet bodem-
aangemerkt als overtreder van deze bepalin-
ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan
bescherming en art. 10.2 lid 1 Wet milieu-
gen, op wie de kosten van de toepassing van
die ook reeds op grond van het voorheen gel-
beheer door degene op wier perceel vaten
bestuursdwang kunnen worden verhaald.
dende regime waren toegestaan. In hetgeen
met drugsafval zijn aangetroffen.
3. [appellante] voert aan dat zij niet kan worden aangemerkt als overtreder van die bepa-
is aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze situatie zich hier
(Awb art. 5:25; Wet milieubeheer art. 10.2;
lingen, omdat zij het afval niet op haar per-
niet voordoet. Uit de omstandigheid dat veel
Wet bodembescherming art. 13)
ceel heeft gebracht of doen brengen en bovendien geheel niets van doen heeft gehad
aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend die betrekking hebben op het
Uitspraak in het geding tussen: [appellante],
met hetgeen op haar perceel is aangetroffen.
gebied waarvoor de beheersverordening
wonend te Valkenswaard, en het college van
Zij stelt dat zij zelden op het in het buitenge-
geldt, vloeit niet voort dat de beheersverorde-
burgemeester en wethouders van Valkens-
bied gelegen perceel komt en dat het perceel
ning ook in mogelijkheden voor nieuwe
waard, verweerder.
is voorzien van een deugdelijke omheining om te voorkomen dat onbevoegden het per-
ruimtelijke ontwikkelingen voorziet. Het betoog faalt.
Procesverloop
ceel kunnen betreden. Na het ontdekken van
10.8. Wat betreft het betoog van [wederpartij]
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college
de vaten op het perceel heeft haar zoon
en [appellante sub 3] dat in de beheersveror-
zijn beslissing om vanaf 23 mei 2013 spoed-
direct melding gedaan bij de politie, aldus
dening de uitbreidingsmogelijkheden voor
eisende bestuursdwang toe te passen, wegens
[appellante].
agrarische bedrijven die het voorheen gel-
overtreding van de artikelen 10.2, eerste lid,
4. Ingevolge artikel 13 van de Wet bodembe-
dende bij besluit van 5 december 1977 vast-
van de Wet milieubeheer en 13 van de Wet
scherming is een ieder die op of in de bodem
gestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied
bodembescherming op het perceel [locatie]
handelingen verricht als bedoeld in de arti-
2056
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
kelen 6 tot en met 11 en die weet of redelij-
maatregelen te nemen die redelijkerwijs van
artikel op of in de bodem heeft gebracht,
kerwijs had kunnen vermoeden dat door die
hem kunnen worden gevergd om die veront-
heeft het college zich ten onrechte op het
handelingen de bodem kan worden veront-
reiniging of aantasting te voorkomen of
standpunt gesteld dat zij artikel 10.2, eerste
reinigd of aangetast, verplicht alle maatrege-
ongedaan te maken.
lid, van de Wet milieubeheer heeft overtre-
len te nemen die redelijkerwijs van hem kun-
4.3. Uit de uitspraken van de Afdeling van 10
den.
nen worden gevergd, teneinde die
december 2003 en 16 februari 2011 volgt,
De beroepsgrond slaagt ook in zoverre.
verontreiniging of aantasting te voorkomen,
anders dan het college meent, niet dat de in
6. Gelet op de voorgaande overwegingen
dan wel indien die verontreiniging of aantas-
artikel 13 vervatte zorgplicht zonder meer is
heeft het college [appellante] ten onrechte
ting zich voordoet, de verontreiniging of de
gericht tot degene die feitelijk in staat is om
aangemerkt als overtreder op wie de kosten
aantasting en de directe gevolgen daarvan
een verontreiniging van de bodem te voorko-
van de toepassing van bestuursdwang kun-
ongedaan te maken. Indien de verontreini-
men of ongedaan te maken. Allereerst is van
nen worden verhaald. Hetgeen [appellante]
ging of aantasting het gevolg is van een
belang dat diegene handelingen als bedoeld
voor het overige heeft aangevoerd, behoeft
ongewoon voorval, worden de maatregelen
in de artikelen 6 tot en met 11 heeft verricht,
geen bespreking.
onverwijld genomen.
of dat dergelijke handelingen aan hem kun-
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 28
4.1. Niet in geschil is dat op het perceel, door
nen worden toegerekend. Dat laatste was het
januari 2014 dient te worden vernietigd. De
anderen dan [appellante], handelingen als
geval in de uitspraken van 10 december 2003
Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak
bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 zijn
en 16 februari 2011, waarin het uitvoeren
voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit
verricht waardoor de bodem kon worden ver-
van rangeerbewegingen kon worden toegere-
van 18 juni 2013 herroepen en bepalen dat
ontreinigd. Volgens het college richt de in
kend aan de drijver van het rangeerterrein
deze uitspraak in de plaats treedt van het
artikel 13 vervatte zorgplicht zich niet alleen
en het plaatsen en gebruiken van een brand-
vernietigde besluit.
tot degene die de verontreiniging direct ver-
stoftank ten behoeve van rioleringswerk-
(…)
oorzaakt heeft, maar ook tot degene die feite-
zaamheden aan de aannemer van die werk-
lijk in staat is om de overtreding te beëindi-
zaamheden. Aangezien die drijver en die
gen dan wel te voorkomen. Dat volgt volgens
aannemer redelijkerwijs konden vermoeden
Centrale Raad van Beroep
het college uit de uitspraken van de Afdeling
dat de bodem kon worden verontreinigd of
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
van 10 december 2003 in zaak nr.
aangetast door de aan hen toe te rekenen
van der Ham, vice-president van de Centrale
200300688/1 en van 16 februari 2011 in zaak
handelingen, rustte op hen de zorgplicht van
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
nr. 201006839/1/M2). [appellante] kan wor-
artikel 13. Daarom waren zij verplicht om
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
den aangemerkt als overtreder, omdat zij het
alle maatregelen te nemen waartoe zij feite-
Raad van Beroep.
in haar macht had de verontreiniging te
lijk in staat waren en die redelijkerwijs van
beëindigen en mogelijk te voorkomen, aldus
hen konden worden gevergd om verontreini-
het college. Volgens het college bestaat de
gingen of aantastingen te voorkomen of
overtreding uit het niet nemen van maatre-
ongedaan te maken.
gelen om de verontreiniging of de directe
4.4. Niet in geschil is dat [appellante] geen
1 juli 2014, nr. 13/2606 WWB
gevolgen daarvan te beperken of zoveel
handelingen, dus ook geen handelingen als
(Mrs. Talman, Schut, Van Straalen)
mogelijk ongedaan te maken en is het daar-
bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11, op
ECLI:NL:CRVB:2014:2247
bij niet relevant wie de verontreiniging heeft
het perceel heeft verricht of laten verrichten
veroorzaakt.
en dat zij ook anderszins geen betrokkenheid
Het college kan niet worden gevolgd in
4.2. Blijkens de tekst van artikel 13 van de
had bij de aangetroffen vaten met drugsafval
zijn betoog dat de rechtbank de interne
Wet bodembescherming, is de daarin vervat-
waardoor de daarmee verrichte handelingen
richtlijn ten onrechte heeft aangemerkt als
te zorgplicht gericht tot degene die in of op
aan haar zouden moeten worden toegere-
vaststaand beleid waaraan rechten kunnen
de bodem handelingen verricht als bedoeld
kend. Reeds daarom is de in artikel 13 vervat-
worden ontleend. Dat de interne richtlijn
in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of
te zorgplicht niet tot haar gericht en kan zij
niet is gepubliceerd, betekent niet dat een
redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat
niet als overtreder van dat artikel worden
belanghebbende daaraan geen aanspraak
door die handelingen de bodem kan worden
aangemerkt. Het college heeft zich ten
kan ontlenen.
verontreinigd of aangetast. Om iemand te
onrechte op het standpunt gesteld dat
kunnen aanmerken als overtreder van artikel
[appellante] artikel 13 van de Wet bodembe-
13 is daarom vereist dat diegene handelin-
scherming heeft overtreden.
gen als bedoeld in de artikelen 6 tot en met
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
11 heeft verricht. Dit geldt evenzo indien die-
5. Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de
gene niet zelf de bedoelde handelingen heeft
Wet milieubeheer is het verboden zich van
Overwegingen
verricht, maar die wel aan hem kunnen wor-
afvalstoffen te ontdoen door deze − al dan
4.2. Op grond van artikel 58, eerste lid, van
den toegerekend omdat deze bijvoorbeeld
niet in verpakking − buiten een inrichting te
de WWB is het college bevoegd de gemaakte
voor hem, ten behoeve van hem of onder zijn
storten, anderszins op of in de bodem te
kosten van bijstand terug te vorderen over
verantwoordelijkheid zijn verricht.
brengen of te verbranden.
de maanden waarin de bijstand mag worden
Eerst indien iemand zelf de bedoelde hande-
5.1. In het besluit van 18 juni 2013 noch in
ingetrokken. Het college heeft voor de wijze
lingen heeft verricht, dan wel die handelin-
het bestreden besluit heeft het college duide-
waarop het gebruik maakt van deze
gen aan hem kunnen worden toegerekend,
lijk gemaakt waarom [appellante] kan wor-
bevoegdheid beleidsregels vastgesteld. In
en hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden
den aangemerkt als overtreder van artikel
deze beleidsregels is vastgelegd dat het colle-
dat door die handelingen de bodem kan wor-
10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
ge op grond van dringende redenen of om
den verontreinigd of aangetast, rust op hem
Aangezien [appellante] niet degene is
redenen van doelmatigheid, geheel of
de zorgplicht die hem ertoe verplicht om alle
geweest die de afvalstoffen in strijd met dat
gedeeltelijk kan afzien van terugvordering,
1533
(Awb art. 4:84) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2057
Rechtspraak
invordering of verhaal. Daarnaast kan het
sing op:
zig is voor het passeren van het geconsta-
college om redenen van redelijkheid of bil-
a. bezwaar of beroep tegen een voor dat tijd-
teerde gebrek met toepassing van deze bepa-
lijkheid of gelet op de persoonlijke situatie
stip bekendgemaakt besluit;
ling en dat de rechtbank het bestreden
van belanghebbende geheel of gedeeltelijk
b. hoger beroep, verzet of beroep in cassatie
besluit terecht heeft vernietigd.
kwijtschelding verlenen.
tegen een voor dat tijdstip bekendgemaakte
4.3. In de interne richtlijn zijn nadere regels
uitspraak;
vastgelegd over de wijze waarop wordt
(…).
getoetst of moet worden afgezien van (verde-
5.4. Appellant heeft betoogd dat onderdeel a
re) terugvordering. Het college kan niet wor-
van de onder 5.3 vermelde overgangsbepa-
2 juli 2014, nr. 12/6766 WMO
den gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank
ling hier niet van toepassing is omdat in dit
(Mr. De Mooij)
de interne richtlijn ten onrechte heeft aange-
onderdeel in plaats van ‘beroep’ moet wor-
ECLI:NL:CRVB:2014:2287
merkt als vaststaand beleid waaraan rechten
den gelezen ‘administratief beroep’. Appel-
kunnen worden ontleend. Dat de interne
lant baseert zich hierbij op de volgende pas-
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat
richtlijn niet is gepubliceerd, betekent niet
sage uit de memorie van toelichting op deze
appellante met haar standpunt dat zij niet
dat een belanghebbende daaraan geen aan-
bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32450, 3,
in staat is om naar Amsterdam af te reizen,
spraak kan ontlenen. De interne richtlijn is
p. 75). ‘Het nieuwe recht is niet van toepas-
zodanige beletselen opwerpt, dat haar
weliswaar geen beleidsregel in de zin van de
sing op het tijdstip van inwerkingtreding
standpunt wordt uitgelegd als een weige-
Algemene wet bestuursrecht, maar niet in
aanhangige bezwaar- en beroepsprocedures
ring om mee te werken aan het onderzoek
geschil is dat met betrekking tot de toepas-
tegen primaire besluiten − dus: besluiten
van een door de rechtbank te benoemen
sing van de interne richtlijn sprake is van
waartegen bezwaar is gemaakt of administra-
deskundige.
een vaste gedragslijn. Dat betekent dat het
tief beroep is ingesteld − die vóór dat tijdstip
college hieraan gebonden is en dat betrokke-
zijn bekendgemaakt’.
nen daar een beroep op kunnen doen. Daar-
5.5. De Raad volgt appellant daarin niet. In
bij geldt, gezien de inhoud van de interne
artikel 1:5, derde lid, van de Awb, zoals deze
richtlijn en de daarin gebezigde terminolo-
bepaling luidt sedert 1 januari 2013, is
gie, dat de daarin neergelegde hoofdlijnen en
bepaald dat onder het instellen van beroep
Overwegingen
aandachtspunten niet alleen een richtsnoer
wordt verstaan: het instellen van administra-
1.4. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft
bieden over de te volgen handelwijze bij
tief beroep, dan wel van beroep bij de
de rechtbank onder meer overwogen dat de
kwijtschelding, maar ook over de te volgen
bestuursrechter. Voorts is van belang dat in
adviezen waarop het college de bestreden
handelwijze bij het nemen van een besluit
de Memorie van Toelichting op deze over-
besluiten heeft gebaseerd ten onrechte niet
tot terugvordering als hier aan de orde. Deze
gangsbepaling is vermeld dat in het over-
mede zijn gericht op de vraag of de psychi-
beroepsgrond slaagt daarom niet.
gangsrecht is gekozen voor eerbiedigende
sche en/of psychiatrische aandoening(en)
werking. Daarvan uitgaande is de tekst van
van appellante enig verband houden met de
artikel 1, eerste lid, van deel C van de Wab
door appellante gestelde klachten en of de
duidelijk en dient onder beroep zowel admi-
lichamelijke en psychische dan wel psychia-
nistratief beroep als beroep bij de bestuurs-
trische aandoeningen aldus beperkingen in
1 juli 2014, nr. 13/2664 WIJ
rechter te worden verstaan. De in 5.4 weerge-
de zin van de Wmo met zich brengen. In het
(Mrs. Talman, Schut, Van Straalen)
geven passage uit de wetsgeschiedenis biedt,
gegeven dat er een stoornis bij appellante is
ECLI:NL:CRVB:2014:2206
anders dan appellant betoogt, geen aankno-
vastgesteld hadden de ingeschakelde deskun-
pingspunt voor de door hem voorgestane
digen daartoe, gegeven de onderzoeksplicht
Uitleg overgangsrecht Wet aanpassing
uitleg van artikel 1, eerste lid, onder a, van
van het college, wel aanleiding behoren te
bestuursprocesrecht. In de beroepsprocedu-
deel C, van de Wab. Deze passage ziet alleen
zien. De rechtbank heeft verder overwogen
re bij de rechtbank was art. 6.22 Awb van
op het hier niet aan de orde zijnde geval dat
dat een aantal lichamelijke aandoeningen
toepassing, zoals deze bepaling luidde voor
de procedure in bezwaar of administratief
waaraan appellante stelt te lijden, namelijk
1 januari 2013.
beroep nog loopt. In het vervolg wordt name-
COPD, hartproblemen, fibromyalgie, ischias
lijk vermeld dat indien na de inwerkingtre-
en een luie darm, onvoldoende uit de stuk-
ding van deze wet wordt beslist op een
ken blijkt. Wel staat volgens de rechtbank
bezwaarschrift of beroepschrift tegen een
vast dat appellante lijdt aan artrose aan haar
voordien bekendgemaakt primair besluit, op
knieën en overgewicht. De rechtbank heeft
het beroep bij de bestuursrechter tegen de
overwogen dat het college ten aanzien van
Overwegingen
beslissing op bezwaar of administratief
de beperkingen als gevolg van de artrose niet
5.1. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet
beroep het nieuwe recht van toepassing is.
heeft kunnen volstaan met een verwijzing
aanpassing bestuursrecht (Stb. 2012, 683;
Uit deze enkele passage kan dan ook niet
naar het advies van 9 februari 2010, nu daar-
Wab) en daarmee ook het nieuwe artikel 6:22
worden afgeleid dat op een reeds aanhangig
in − voor zover het de knieklachten betreft −
van de Awb in werking getreden.
beroep bij de bestuursrechter met ingang
wordt verwezen naar een advies van 10
5.2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen
van 1 januari 2013 het nieuwe recht van toe-
februari 2009 uit een voorgaande procedure.
het bestreden besluit dat voor 1 januari 2013
passing is.
Laatstgenoemd advies dateert van bijna twee
bekend is gemaakt.
5.6. Dit betekent dat in de beroepsprocedure
jaar voor de bestreden besluiten, terwijl het,
5.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van deel C
bij de rechtbank artikel 6.22 van de Awb van
gelet op de stelling van appellante dat haar
van de Wab, voor zover hier van belang, blijft
toepassing was, zoals deze bepaling luidde
knieklachten verergerd zijn, niet denkbeeldig
het recht zoals dit gold voor het tijdstip van
voor 1 januari 2013. Appellant betwist niet
is dat dat advies niet meer actueel is. Daar-
inwerkingtreding van deze wet van toepas-
dat, daarvan uitgaande, geen ruimte aanwe-
naast heeft de rechtbank overwogen dat het
1534
(Awb art. 6:22; Wab art. 1, onderdeel C, lid 1) (….)
2058
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1535
(Awb art. 8:30, 8:31) (….)
Rechtspraak
college bij de beantwoording van de vraag of
onderzoek in Nijmegen of een locatie dicht-
onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste
er sprake is van beperkingen, dient uit te
bij Nijmegen plaatsvindt. Bij brief van 12
lid. Partijen worden hierop gewezen, alsmede
gaan van de persoon van de aanvrager, zodat
oktober 2012 heeft de rechtbank aan appel-
op artikel 8:31.
het college eveneens had moeten beoordelen
lante medegedeeld dat aan deze wens geen
4.3. Artikel 8:31 van de Awb bepaalt voor
of de afstand van 800 meter die is genoemd
uitvoering kan worden gegeven. Nu appellan-
zover hier van belang dat indien een partij
in het rapport van 10 februari 2009 in de
te zich niet in Amsterdam door het Psychia-
niet voldoet aan de verplichting om mee te
concrete situatie van appellante wel voldoen-
trisch Expertisecentrum liet onderzoeken,
werken aan een onderzoek als bedoeld in
de is om met het openbaar vervoer te kun-
heeft de rechtbank geconcludeerd dat het
artikel 8:47, eerste lid, de bestuursrechter
nen reizen. De rechtbank heeft voorts het
vooronderzoek is afgerond. Vervolgens heb-
daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die
betoog van appellante gevolgd dat de bestre-
ben partijen de rechtbank toestemming ver-
hem geraden voorkomen.
den besluiten gelet op artikel 26 van de Wmo
leend om zonder nadere zitting uitspraak te
4.4. Het betoog van appellante dat zij niet
onvoldoende zijn gemotiveerd. Het college
doen.
heeft geweigerd om mee te werken aan het
had behoren te motiveren waarom appellan-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
onderzoek van een door de rechtbank te
te met het weigeren van voorzieningen vol-
bank het beroep gegrond verklaard, de
benoemen deskundige slaagt niet. Appellan-
doende is gecompenseerd, dan wel waarom
bestreden besluiten vernietigd wegens strijd
te heeft de stelling dat zij niet in staat is om
appellante geen compensatie nodig heeft. De
met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en
naar Amsterdam af te reizen ook in hoger
rechtbank heeft uit de voorgaande overwe-
bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernie-
beroep niet onderbouwd met medische stuk-
gingen geconcludeerd dat het college de
tigde besluiten geheel in stand blijven. Daar-
ken. De rechtbank heeft terecht vastgesteld
bestreden besluiten op een aantal punten
bij heeft de rechtbank het volgende overwo-
dat appellante met haar standpunt dat zij
onvoldoende heeft gemotiveerd. De recht-
gen. Appellante werpt met haar standpunt
niet in staat is om naar Amsterdam af te rei-
bank heeft het college met toepassing van
dat zij niet in staat is om naar Amsterdam af
zen, zodanige beletselen opwerpt, dat haar
artikel 8:51a van de Algemene wet bestuurs-
te reizen, zodanige beletselen op, dat haar
standpunt wordt uitgelegd als een weigering
recht (Awb) opgedragen de hierboven
standpunt wordt uitgelegd als een weigering
om mee te werken aan het onderzoek van
genoemde gebreken binnen zes weken te
om mee te werken aan het onderzoek van
een door de rechtbank te benoemen deskun-
herstellen.
een door de rechtbank te benoemen deskun-
dige. Er is geen reden om appellante het niet
1.5. Na het bericht van 11 januari 2012 van
dige. Uit de door appellante overgelegde
geven van bedoelde medewerking niet aan te
het door het college benaderde adviesbureau
stukken kan de rechtbank niet afleiden dat
rekenen.
dat het een advies nog niet kon afronden,
appellante niet in staat is om lange afstan-
4.5. Hetgeen appellante voor het overige
heeft op 16 januari 2012 een comparitie van
den te reizen. Aangezien appellante niet aan
heeft aangevoerd, komt er op neer dat de
partijen plaatsgevonden. Partijen hebben
het door de rechtbank voorgestelde onder-
rechtbank, door uit te gaan van de beschikba-
daar ingestemd met de benoeming van een
zoek meewerkt, ziet de rechtbank geen ande-
re gegevens en de rechtsgevolgen van de ver-
deskundige door de rechtbank. Aangezien
re mogelijkheid dan uit te gaan van de
nietigde besluiten in stand te laten, ten
het vanwege betrokkenheid van de door de
beschikbare gegevens. Daaruit volgt kort
onrechte voorbij is gegaan aan de bij de aan-
rechtbank benaderde deskundigen bij de
samengevat dat appellante wel beperkingen
gevallen tussenuitspraak geconstateerde
behandeling van appellante niet mogelijk
heeft maar dat deze appellante niet beletten
gebreken. Dit betoog slaagt evenmin. Op
bleek één of meer deskundige(n) uit de regio
om huishoudelijke werk te verrichten, zich
grond van artikel 8:31 van de Awb heeft de
waar appellante woont te benoemen, heeft
lokaal te verplaatsen en geen belemmering
rechtbank de bevoegdheid om aan de weige-
de rechtbank het Psychiatrisch Expertisecen-
opleveren bij het normaal gebruik van haar
ring om mee te werken aan een onderzoek
trum te Amsterdam benaderd voor het
woning.
van een door de rechtbank te benoemen des-
instellen van een deskundigenonderzoek.
3. Appellante heeft zich op de hierna te
kundige alle gevolgen te verbinden die zij
1.6. Appellante heeft te kennen gegeven
bespreken gronden tegen de aangevallen uit-
passend acht. De rechtbank heeft de twijfel,
akkoord te gaan met de benoeming van een
spraken gekeerd.
die haar aanleiding heeft gegeven om een
psychiater en/of reumatoloog van het Psychi-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
deskundige te benoemen voor het instellen
atrisch Expertisecentrum tot deskundige,
Het hoger beroep tegen de aangevallen tus-
van een onderzoek, in dit geval niet ten voor-
maar heeft daarbij aangegeven dat zij
senuitspraak
dele van appellante uitgelegd en haar beoor-
medisch niet in staat is om naar Amsterdam
4.1. Het betoog van appellante dat de recht-
deling uitsluitend gebaseerd op de in het
te reizen. Zij heeft de rechtbank verzocht
bank in de aangevallen uitspraak 1 ten
dossier aanwezige medische gegevens. Onder
mede te delen of de deskundige bereid is om
onrechte heeft overwogen dat uit de stukken
verwijzing naar zijn uitspraak van 26 novem-
haar in haar woning te onderzoeken. De
onvoldoende blijkt dat appellante lijdt aan
ber 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO5408, komt
rechtbank heeft tijdens een comparitie van
COPD, hartproblemen, fibromyalgie, ischias
de Raad tot hetzelfde oordeel als waartoe de
partijen op 26 september 2012 medegedeeld
en een luie darm slaagt niet. Appellante
rechtbank is gekomen. Er is voorts geen aan-
dat dit niet mogelijk is en dat er geen andere
heeft niet met medische stukken onder-
leiding om de conclusie van de rechtbank
oplossing is dan dat appellante naar Amster-
bouwd dat zij aan de genoemde aandoenin-
zoals vermeld onder 2, laatste volzin, voor
dam afreist voor onderzoek. Als appellante
gen lijdt.
onjuist te houden. Dit betekent dat de recht-
dat niet doet, zal de rechtbank daaraan de
Het hoger beroep tegen de aangevallen uit-
bank de rechtsgevolgen van de vernietigde
conclusies verbinden die haar gerade voorko-
spraak
besluiten terecht in stand heeft gelaten.
men. Bij brief van 28 september 2012 heeft
4.2. Ingevolge artikel 8:47, eerste lid, van de
4.6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat
appellante nogmaals medegedeeld dat zij
Awb kan de bestuursrechter een deskundige
aangevallen uitspraken voor zover aange-
bereid is mee te werken aan een deskundi-
benoemen voor het instellen van een onder-
vochten voor bevestiging in aanmerking
genonderzoek, maar dat zij vanwege haar
zoek.
komen.
lichamelijke klachten niet in staat is om naar
4.3. Artikel 8:30 van de Awb bepaalt dat par-
Amsterdam te reizen en dat zij wenst dat het
tijen verplicht zijn mee te werken aan een
1536 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2059
Rechtspraak
Het besluit daartoe is ruim vóór haar overlij-
recht op deze prestaties zou hebben indien
3 juli 2014, nr. 13/1742 WUV
den rechtens onaantastbaar geworden.
hij daar woonde. De verstrekkingen worden
(Mrs. Kooper, Van de Griend, Schoemaker)
Appellant is dus ook niet in haar plaats
voor rekening van het pensioenland verleend
ECLI:NL:CRVB:2014:2300
getreden hangende enige tegen dat besluit
door het orgaan van de woonplaats. Om voor
lopende procedure. Van bestuursrechtelijke
verstrekkingen krachtens artikel 28 van Vo
De overgang op appellant van het nog
besluitvorming jegens appellant is, kortom,
1408/71 in aanmerking te komen is ingevol-
openstaande gedeelte van de schuld aan
op geen enkele manier sprake. Verweerder
ge artikel 29 van Verordening (EEG) nr.
verweerder, waarop het besluit van 27 okto-
had het bezwaar tegen de brief van 20 april
574/72 (Vo 574/72) de pensioengerechtigde
ber 2008 ziet, heeft van rechtswege plaats-
2011 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
verplicht zich en zijn in dezelfde lidstaat
gevonden. Het is niet de brief van 20 april
2.3. Het beroep is gegrond. De Raad zal het
wonende gezinsleden in te schrijven bij het
2011 geweest die tot die overgang heeft
bestreden besluit vernietigen. De Raad zal
orgaan van de woonplaats, onder overlegging
geleid. Deze brief is daarmee niet op rechts-
zelf in de zaak voorzien en het bezwaar als-
van een verklaring waarin wordt bevestigd
gevolg gericht, maar zuiver informatief van
nog niet-ontvankelijk verklaren.
dat hij krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan een pensioen verschuldigd is,
aard.
voor zichzelf en voor zijn gezinsleden recht
(Awb art. 1:3; BW art. 4:182 lid 2)
1537
(…)
4 juli 2014, nr. 13/3801 ZVW
1408/71 wordt onder ‘woonplaats’ verstaan
(Mrs. De Vries, Simon, Akkerman)
de plaats waar iemand zijn normale verblijf-
ECLI:NL:CRVB:2014:2447
plaats heeft. Dit begrip heeft derhalve een
op genoemde verstrekkingen heeft. 4.4. Ingevolge artikel 1, onder h, van Vo
Overwegingen
communautaire betekenis.
2. De Raad komt, ambtshalve, tot de volgende beoordeling.
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet.
4.5. Vastgesteld wordt dat appellante geen
2.1. Op grond van artikel 4:182, tweede lid,
Verdragsgerechtigd. Woonplaats.
beroepswerkzaamheden in een lidstaat heeft verricht op grond waarvan zij recht had op
van het Burgerlijk Wetboek worden bij het overlijden van de erflater zijn erfgenamen
(Zvw art. 69; Verordening (EEG) nr. 1408/71
prestaties. De artikelen 27 tot en met 33 van
van rechtswege schuldenaar van de schulden
art. 28)
Vo 1408/71 zijn dan ook in beginsel van toepassing. Om als pensioengerechtigde inge-
van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. De overgang op appellant van het nog
(….)
volge artikel 28 van Vo 1408/71 en artikel 29 van Vo 574/72 in haar woonland in aanmer-
openstaande gedeelte van de schuld aan verweerder, waarop het besluit van 27 oktober
Overwegingen
king te komen voor verstrekkingen ten laste
2008 ziet, heeft dus van rechtswege plaatsge-
4.1. Voorop moet worden gesteld dat de
van Nederland, is vereist dat appellante in
vonden. Het is niet de brief van 20 april 2011
rechtbank het geschil tussen partijen terecht
een andere lidstaat van de Europese Unie
geweest die tot die overgang heeft geleid.
aldus heeft afgebakend dat het uitsluitend
woont.
Deze brief is daarmee niet op rechtsgevolg
betrekking heeft op de vraag of appellante
4.6. Blijkens vaste rechtspraak van het Hof
gericht, maar zuiver informatief van aard.
gedurende de periode van 20 september
van Justitie van de Europese Unie (vergelijk
Dat betekent dat de brief niet is te beschou-
2006 tot en met 18 juni 2007 terecht als ver-
de arresten Di Paolo van 17 februari 1977,
wen als een besluit als bedoeld in artikel 1:3,
dragsgerechtigde is aangemerkt en op die
C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999,
eerste lid, van de Algemene wet bestuurs-
grond een bijdrage is verschuldigd ingevolge
C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10
recht (Awb). Het was dus niet mogelijk om op
de Zvw. Het geschil in hoger beroep spitst
en I vs. Health Service van 5 juni 2014,
grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar
zich nader toe op de vraag of de rechtbank
C-255/13) wordt inzake het begrip woon-
tegen deze brief te maken.
terecht het standpunt van het Zorginstituut
plaats binnen de toepassing van Vo 1408/71
2.2. Het overwogene onder 2.1 betekent dat
ten aanzien van voornoemd geschilpunt
gedoeld op de lidstaat waar de betrokkene
verweerder het bezwaar van appellant ten
heeft onderschreven.
zijn normale woonplaats heeft en waar zich
onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dat
4.2. Voor deze beoordeling is in het onderha-
ook het gewone centrum van zijn belangen
wordt niet anders door de uitspraak van de
vige geval van belang of appellante onder
bevindt. In het bijzonder dient te worden
Raad van 24 april 2008,
de werkingssfeer van artikel 28 van Verorde-
gelet op de gezinssituatie van de betrokkene,
ECLI:NL:CRVB:2008:BD1333, waarnaar ver-
ning (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) viel
de redenen waarom hij naar een ander land
weerder in dit verband heeft verwezen. In de
waardoor zij recht had op zorg in haar
is gegaan, de duur en bestendigheid van zijn
zaak waarop deze uitspraak betrekking heeft
woonland ten laste van Nederland. Als deze
verblijf aldaar, of hij een vaste werkkring
was sprake van definitieve vaststelling van
vraag bevestigend wordt beantwoord dan is
heeft, alsmede de intentie van de betrokkene
een Wuv-uitkering na het overlijden van de
Nederland gerechtigd ingevolge artikel 69
zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het
betrokken Wuv-gerechtigde, dit op grond van
van de Zvw in verbinding met artikel 33 van
begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet
het toenmalige artikel 59a, vierde lid, van de
Vo 1408/71 een buitenlandbijdrage in reke-
uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijf-
WUV, waarbij tegelijkertijd een terugvorde-
ning te brengen.
plaats in een andere lidstaat heeft. Volgens
ringsbesluit is genomen. Het beroep zag niet
4.3. In artikel 28 van Vo 1408/71 is − kort
het Hof kan een persoon, voor de toepassing
op het overgaan van een al bestaande schuld
gezegd en voor zover hier van belang −
van Vo 1408/71, echter niet tegelijkertijd
naar de erven van de schuldenaar, maar op
bepaald dat de rechthebbende op een wette-
beschikken over twee normale woonplaatsen
het bedoelde, rechtstreeks jegens de erven
lijk pensioen uit een lidstaat, die geen recht
op het grondgebied van twee verschillende
genomen (bestuursrechtelijke) besluit waarin
op prestaties heeft op grond van de wettelij-
lidstaten (arrest Wencel, punt 51). De in de
de terugvordering is neergelegd. In het geval
ke regeling van de lidstaat waar hij woont,
rechtspraak van het Hof neergelegde facto-
van appellant is teruggevorderd van de moe-
recht op deze prestaties in het woonland
ren die in aanmerking moeten worden geno-
der van appellant, niet van appellant zelf.
heeft voor zover hij in het pensioenland
men bij de vaststelling van de normale woon-
2060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
plaats van een persoon, zijn thans
bevolkingsregister van oktober 2006 tot in
UWV dan wel het CJIB deze weg heeft
gecodificeerd in artikel 11, eerste lid, van Ver-
april 2007. Verder heeft appellante gedurende
gevolgd. Reeds om deze reden kan niet
ordening (EG) nr. 987/2009. Deze opsomming
het in geschil zijnde tijdvak ook nog een
gesproken worden van onttrekken.
is echter niet uitputtend en voorziet niet in
geruime tijd niet in Spanje verbleven, maar op
een rangorde (arrest I vs. Health Service, punt
Curaçao en Bonaire, en zou zij al in april 2007
46). Het is aan de nationale rechter om, gelet
zijn teruggekeerd naar Nederland. Ten slotte
op alle relevante elementen in het dossier, te
vertoont de periode van verblijf in Spanje gro-
beoordelen waar zich de normale woonplaats
te overeenkomsten met een periode in 2008
van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn niet
waarin appellante tijdelijk in Spanje heeft ver-
Overwegingen
de formele indicaties, zoals inschrijving in
bleven en waarover het Zorginstituut haar
6.2. In geschil is de vraag of de rechtbank in
een gemeentelijk inwonersregister, doorslag-
aanvankelijk ook als verdragsgerechtigde had
de aangevallen uitspraak terecht heeft geoor-
gevend, maar zijn de concrete feiten en
aangemerkt, maar daar later op is teruggeko-
deeld dat het UWV met recht beslist heeft
omstandigheden bepalend voor de vraag of
men omdat de gemeente [naam gemeente 2]
dat de WAO-uitkering van appellant met
betrokkene ten tijde in geding het gewone
weigerde appellante uit te schrijven uit de
ingang van 1 januari 2012 is beëindigd op
centrum van zijn belangen in een andere
GBA wegens een verblijf in het buitenland
grond van artikel 43, zesde lid, van de WAO.
lidstaat dan Nederland had.
van niet meer dan acht maanden per jaar. Al
6.3. Met ingang van 1 januari 2011 bepaalt
4.7. Uit de thans beschikbare gegevens blijkt
deze feiten en omstandigheden in onderling
artikel 43, zesde lid, van de WAO dat de
dat appellante in september 2006 naar Span-
verband bezien leiden tot de conclusie dat
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt
je is gegaan en dat zij zich toen niet heeft
appellante gedurende de periode in geschil
ingetrokken, indien degene die recht heeft
laten uitschrijven uit de GBA. Kennelijk heeft
niet haar woonplaats had in Spanje, maar dat
op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
zij zich in oktober 2006 wel ingeschreven in
slechts sprake was van een tijdelijk verblijf
zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van
het Spaanse bevolkingsregister, welke
van haar aldaar.
een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemen-
inschrijving zij in april 2007 heeft beëindigd.
4.9. Het hiervoor overwogene leidt tot de
de maatregel.
Appellante heeft verklaard dat het in 2006
slotsom dat appellante niet valt binnen de
6.4. Al meermalen, onder meer in de uitspraak
haar bedoeling was tijdelijk ingeschreven te
werkingssfeer van artikel 28 van Vo 1408/71
van 9 november 2012,
staan in Spanje in verband met het regelen
in de periode van 20 september 2006 tot en
ECLI:NL:CRVB:2012:BY3507, en in de uitspraak
van zaken rond haar echtscheiding. Verder
met18 juni 2007, omdat het gewone centrum
van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1240,
blijkt uit de door appellante overgelegde
van haar belangen toen niet in Spanje was
heeft de Raad uitleg gegeven aan het begrip
stempels uit haar paspoort dat zij vanaf
gelegen. Hieruit volgt dat appellante in die
‘zich onttrekken’ en wel in die zin dat daaron-
medio januari 2007 tot begin maart 2007 op
periode niet kan worden aangemerkt als ver-
der is te verstaan de situatie waarin een
Curaçao en Bonaire heeft verbleven. Verder
dragsgerechtigde en zij geen buitenlandbij-
onherroepelijke veroordeling tot een vrij-
stelt appellante dat zij in april 2007 terugge-
drage verschuldigd is. Dit betekent dat het
heidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
keerd is naar Nederland en dat zij zich ver-
Zorginstituut geen buitenlandbijdrage in
nog niet ten uitvoer is gelegd, de veroordeelde
volgens in juni 2007 weer heeft laten
rekening mocht brengen over die periode. De
in verband daarmee in het opsporingsregister
inschrijven in de GBA. Het Zorginstituut
aangevallen uitspraak en het bestreden
is opgenomen en door Justitie inmiddels
heeft het bestreden besluit gebaseerd op
besluit moeten derhalve vernietigd worden.
tevergeefs een of meer pogingen zijn onder-
informatie verkregen van de SVB dat appel-
Het Zorginstituut zal opnieuw moeten beslis-
nomen tot tenuitvoerlegging van de straf of
lante had medegedeeld per 20 september
sen over de door appellante verschuldigde
maatregel. Het UWV dient aannemelijk te
2006 te vertrekken naar Spanje en op de
buitenlandbijdrage over de jaren 2006 en
maken dat sprake is van een zodanige situatie
datum waarop appellante zich weer heeft
2007. Nu het nog slechts gaat om een finan-
en mag daarbij in beginsel afgaan op informa-
ingeschreven in de GBA.
ciële uitwerking, die naar verwachting geen
tie van het CJIB.
4.8. Voorop moet worden gesteld dat uit het-
discussie zal opleveren, ziet de Raad af van
6.5. Het CJIB heeft appellant in het opspo-
geen hiervoor onder 4.6 is overwogen voort-
toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus
ringsregister opgenomen omdat appellant
vloeit dat beoordeeld moet worden of appel-
om te komen tot − volledige − definitieve
zich heeft laten uitschrijven uit de GBA, zon-
lante gedurende het tijdvak van 20 september
geschilbeslechting. De Raad zal het Zorginsti-
der daarbij een adres (in het buitenland) op
2006 tot en met 18 juni 2007 haar woonplaats
tuut op dit punt een opdracht geven om
te geven. Het beleid van het CJIB is om een
had in Spanje en daar niet slechts een tijdelij-
nieuwe besluiten te nemen.
dergelijke betrokkene op te nemen in het
ke verblijfplaats had. Op grond van de thans beschikbare gegevens moet geconcludeerd worden dat onvoldoende aanknopingspunten
(WAO art. 43 lid 6) (….)
opsporingsregister. De Raad constateert dat
1538
bestaan voor het standpunt van het Zorginsti-
het CJIB, zoals blijkt uit de brief van 30 september 2011 aan het UWV, wel het vermoeden had dat appellant in Portugal zou verblij-
tuut dat appellante toen in Spanje haar woon-
4 juli 2014, nr. 12/5028 WAO
ven. Wat er ook zij van dit beleid van het
plaats had. Daarbij is ten eerste van belang
(Mrs. De Vries, Simon, Akkerman)
CJIB, de Raad is van oordeel dat het UWV, uit-
dat appellante zich bij haar vertrek uit Neder-
ECLI:NL:CRVB:2014:2353
gaande van de beschikbare gegevens, in deze
land in 2006 niet heeft uitgeschreven uit de
een eigen verantwoordelijkheid heeft inzake
GBA en dat de uitschrijving buiten haar om
Nu de vaste woonplaats van appellant bij
de vraag of appellant zich al dan niet ont-
heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellante
het UWV bekend was, had de Nederlandse
trokken heeft.
steeds verklaard dat zij tijdelijk naar Spanje is
overheid een poging kunnen ondernemen
Appellant heeft het UWV in 2004 schriftelijk
gegaan om daar een aantal zaken rond haar
de straf ten uitvoer te leggen. Er is een wet-
op de hoogte gesteld van zijn emigratie naar
echtscheiding te regelen. Deze stelling lijkt
telijke grondslag voor het verstrekken door
Portugal en daarbij zijn nieuwe adres in Por-
ondersteund te worden door de tijdelijke
het UWV van het adres aan de Minister van
tugal opgegeven. Nu de vaste woonplaats van
inschrijving van appellante in het Spaanse
Veiligheid en Justitie. Niet gebleken dat het
appellant bij het UWV bekend was, had de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2061
Rechtspraak
Nederlandse overheid een poging kunnen
van erkenning is slechts van belang indien
appellanten aangevoerd dat het college ten
ondernemen de straf ten uitvoer te leggen.
de erkenner niet de biologische ouder van
onrechte de in bezwaar gemaakte kosten niet
Ingevolge artikel 72 van de Wet Structuur
het kind is. In de wetstekst is immers door
heeft vergoed. Van de zijde van het college is
uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
het gebruik van het woord ‘of’ het onweerleg-
niet, ook niet tijdens het verhoor van appel-
(Wet SUWI) en artikel 5.7, aanhef en onder g,
baar rechtsvermoeden van toepassing ver-
lant, gevraagd om stukken waaruit een terug-
van het Besluit SUWI is het UWV bevoegd
klaard op zowel de situatie dat uit een relatie
betalingsverplichting zou voortvloeien, ter-
− uit eigen beweging − en verplicht − op ver-
een kind geboren is als op de situatie dat een
wijl wel bekend was dat appellant
zoek − uit zijn administratie aan de Minister
van de personen in de relatie het kind van de
strafrechtelijk was veroordeeld. Naar de
van Veiligheid en Justitie de gegevens te ver-
ander heeft erkend.
mening van appellanten voert het te ver om
strekken die noodzakelijk zijn voor de tenuit-
4.6. Uit 4.5 volgt dat voor de beantwoording
van hen te verwachten dat zij uit zichzelf
voerlegging van vrijheidsstraffen en vrij-
van de vraag of betrokkene en B vanaf 6 juli
zouden beseffen dat het betreffende vonnis
heidsbenemende maatregel. Er is dus een
1997, de geboortedatum van het oudste kind
van 11 februari 2010 van belang was.
wettelijke grondslag voor het verstrekken
van betrokkene en B, een gezamenlijke huis-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
door het UWV van het adres aan de Minister
houding hebben gevoerd slechts bepalend is
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het
van Veiligheid en Justitie. Niet gebleken dat
of zij in die periode hun hoofdverblijf in
tegoed op de bankrekening van appellant bij
het UWV dan wel het CJIB deze weg heeft
dezelfde woning hebben gehad.
de ING in de periode van 29 december 2008 tot en met 23 februari 2009 de toepasselijke
gevolgd. Reeds om deze reden kan niet gesproken worden van onttrekken. 6.6. Toetsend aan ’s Raads hiervoor onder 6.3
1540
grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Evenmin is in geschil dat appellanten aan het college geen opgave hebben gedaan
geformuleerde beoordelingskader moet geconcludeerd worden dat het UWV niet aan-
15 juli 2014, nr. 12/6082 WWB
van de bijschrijvingen van in totaal € 108 230
nemelijk heeft gemaakt dat de Nederlandse
(Mrs. Van Viegen, Bandringa, Van der Kolk-
eind december 2008/begin januari 2009.
overheid een of meer pogingen heeft gedaan
Severijns)
4.2. Het standpunt van appellanten dat zij
om de straf ten uitvoer te leggen. De enkele
ECLI:NL:CRVB:2014:2385
per 29 december 2008 niet hebben beschikt over in aanmerking te nemen vermogen,
opname in het opsporingsregister kan niet als een dergelijke poging beschouwd worden,
Gestolen geld. Het feit dat de verplichting
omdat appellant verplicht is de schade te
terwijl van andere pogingen niet is gebleken.
tot schadevergoeding van rechtswege
vergoeden die hij als gevolg van zijn onrecht-
7. Uit het overwogene onder 6.4 tot en met
ontstaat betekent niet dat voor de WWB
matige daad de stichting heeft berokkend,
6.6 volgt dat de aangevallen uitspraak en het
geen sprake is van in aanmerking te
wordt, voor de toepassing van de WWB, niet
bestreden besluit niet in stand kunnen blij-
nemen vermogen.
onderschreven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
ven. Tevens zal de Raad het primaire besluit herroepen.
(WWB art. 34; BW art. 6:83, 6:162 lid 1)
4.2.1. In de eerste plaats is in de gedingstukken geen steun te vinden voor het standpunt
(….)
1539
dat appellant steeds heeft toegegeven dat hij zich het geld van de stichting onrechtmatig
Overwegingen
heeft toegeëigend. Appellant heeft kennelijk
15 juli 2014, nr. 12/4424 WWB
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep
niet uit eigen beweging de verplichting op
(Mrs. Korte, Hoogendijk, Rombouts)
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aan-
zich genomen om de stichting de schade te
ECLI:NL:CRVB:2014:2375
gevoerd is dat appellanten nimmer hebben
vergoeden die zij als gevolg van de diefstal
beschikt over in aanmerking te nemen ver-
door appellant heeft geleden. Daarbij wordt
Onweerlegbaar rechtsvermoeden. De datum
mogen omdat appellant, zoals hij steeds
nog opgemerkt dat appellant hoger beroep
van erkenning is slechts van belang indien
heeft toegegeven, zich het geld van de stich-
heeft aangetekend tegen het strafvonnis van
de erkenner niet de biologische ouder van
ting onrechtmatig heeft toegeëigend. Daar-
11 februari 2010, waaruit valt af te leiden dat
het kind is.
om is sprake van een onrechtmatige daad en
hij zich niet, althans niet volledig, kon ver-
is voor appellant ingevolge artikel 6:162, eer-
enigen met dit vonnis. Het hoger beroep in
ste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van
de strafzaak heeft op het onderdeel hier van
rechtswege de verplichting ontstaan de daar-
belang niet tot een voor appellant andere
uit voortvloeiende schade te vergoeden. Inge-
uitkomst geleid.
volge artikel 6:83 van het BW ontstaat de ver-
4.2.2. Bij de vermogensvaststelling in de zin
Overwegingen
plichting direct, zonder dat daarvoor enige
van de WWB wordt in beginsel uitgegaan van
4.5. Betrokkene heeft zich voorts op het
handeling van de benadeelde is vereist.
de feitelijk aanwezige bezittingen. Dat bete-
standpunt gesteld dat het onweerlegbaar
Appellanten zijn, subsidiair, van mening dat
kent bijvoorbeeld dat met schulden pas reke-
rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid,
zij aannemelijk hebben gemaakt dat appel-
ning wordt gehouden wanneer is komen vast
aanhef en onder b, van de Abw en van de
lant met de opgenomen bedragen zijn gok-
te staan dat de betrokkene ook daadwerkelijk
WWB pas vanaf 25 augustus 2004 − zijnde de
schuld heeft afgelost en dat hij het resteren-
tot terugbetaling verplicht is. Voor de toepas-
datum waarop B de kinderen heeft erkend −
de bedrag binnen de kortste keren aan
sing van de WWB is daarom niet voldoende
van toepassing is. Niet in geschil is dat B de
gokken heeft gespendeerd. Aan de hand van
dat de verplichting tot vergoeding van scha-
biologische vader van de kinderen is. In dat
gegevens van behandelaars en een reclasse-
de als gevolg van een onrechtmatig daad
geval is de datum van erkenning van de kin-
ringsadvies is immers aangetoond dat appel-
civielrechtelijk van rechtswege ontstaat en
deren niet relevant voor de toepassing van
lant destijds verslaafd was aan gokken en dat
dat daarbij een ingebrekestelling niet is ver-
het onweerlegbaar rechtsvermoeden. Anders
hij, als hij wat geld had, de drang om te gok-
eist. Pas bij het meergenoemde vonnis van
dan betrokkene heeft betoogd is de datum
ken niet kon weerstaan. Ten slotte hebben
11 februari 2010 is komen vast te staan dat
(WWB art. 3 lid 4, aanhef en onder b) (…)
2062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
appellant zich schuldig heeft gemaakt aan
situatie. De Raad stelt voorop dat de beoorde-
heeft in de bezwaarfase, bij het bestreden
diefstal en dat hij de toegebrachte schade
ling of daarvan sprake is en of daaraan een
besluit, in het bij de rechtbank ingediende
aan de stichting dient te vergoeden tot het in
recht op toelating tot de maatschappelijke
verweerschrift en tijdens de zitting bij de
dat vonnis genoemde bedrag. Gelet op het
opvang kan worden ontleend, gericht dient
rechtbank steeds het standpunt ingenomen
voorgaande kan niet worden gesproken van
te zijn op de feiten en omstandigheden in de
dat op juiste wijze een maatmanwisseling is
een situatie waarin op appellant reeds op
periode tussen de aanvraag en het primaire
toegepast. Bij de erkenning dat ten onrechte
een datum vóór 11 februari 2010 jegens de
besluit op die aanvraag, welke periode, indien
een maatmanwisseling heeft plaatsgevon-
stichting een reële, daadwerkelijke en in
tegen dat besluit bezwaar is gemaakt, ver-
den, heeft het UWV ook naar voren gebracht
omvang bepaalde verplichting tot betaling
lengd wordt tot de datum van de beslissing
dat in de bezwaarfase al was onderkend dat
van schadevergoeding is komen te rusten.
op bezwaar (periode in geding). In dit geval
niet voldaan was aan de voorwaarden voor
Met dat vonnis is een einde gekomen aan de
loopt de periode in geding van 13 oktober
een maatmanwisseling. Toen is besloten om
onzekerheid die bestond wat betreft de pre-
2011 tot 4 april 2012.
het standpunt van de arbeidsdeskundige,
cieze omvang van de van rechtswege
4.3. In zijn uitspraak van 4 juni 2014,
zoals neergelegd in het rapport van 28 april
bestaande schadeplichtigheid.
ECLI:NL:CRVB:2014:1995 heeft de Raad uit-
2010 te volgen, om niet ten nadele van appel-
4.2.3. Het beroep van appellanten op de uit-
eengezet hoe de bevoegdheden terzake van
lante terug te komen op het besluit van 10
spraak van de Raad van 25 augustus 2009,
de opvang van vreemdelingen verdeeld zijn
mei 2010.
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7708, leidt niet tot een
sinds de uitspraken van de Afdeling
5.2. De Raad stelt vast het hier niet gaat om
ander oordeel. Die uitspraak ziet specifiek op
bestuursrechtspraak van de Raad van State
een bepaling van openbare orde. De beroeps-
aansprakelijkheid voor onrechtmatige beslui-
van 22 november 2013,
gronden geven evenmin aanleiding voor een
ten van een bestuursorgaan. Ook in die uit-
ECLI:NL:RVS:2013:2099, 10 januari 2014,
oordeel over de vraag of wel voldaan is aan
spraak is, voor de toepassing van de WWB,
ECLI:NL:RVS:2014:86, en 24 februari 2014,
de voorwaarden gesteld in artikel 21, derde
geen steun te vinden voor het standpunt van
ECLI:NL:RVS:2014:722. Deze bevoegdheidsver-
lid, van de WAO. De rechtbank heeft daarom
appellant dat het enkele feit van de onrecht-
deling geldt voor aanvragen om maatschap-
onder de gegeven omstandigheden in strijd
matige daad (in dit geval de diefstal) mee-
pelijke opvang die gedaan zijn na 24 februari
met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb niet
brengt dat sprake is van een reële, bij de
2014, omdat de nieuwe verdeling toen vol-
op de grondslag van het beroepschrift uit-
beoordeling van het vermogen in de zin van
doende vaste vorm had aangenomen en aan-
spraak gedaan.
de WWB in aanmerking te nemen schuld.
vragers daarmee voor die tijd niet bekend
4.3. Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat appel-
konden zijn. Dit betekent dat op de beoorde-
lanten voor de toepassing van de WWB in de
ling van de aanspraken van appellant nog
periode van 29 december 2008 tot 24 februa-
het recht van toepassing is, zoals dat voor de
ri 2009 geacht moeten worden te hebben
uitspraak van de Raad van 4 juni 2014 gold.
24 juli 2014, nr. 13/673 AW
beschikt over een vermogen dat groter was
Dit betekent dat de nieuwe bevoegdheidsver-
(Mrs. Heijs, Kooijman, Bootsma)
dan het vrij te laten vermogen, zodat zij in
deling in de periode in geding nog niet van
ECLI:NL:CRVB:2014:2532
die periode geen recht op bijstand hadden.
toepassing was.
1543
Appellant heeft zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, nu zijn echtgenote namens
1541
1542
16 juli 2014, nr. 12/4328 WMO
18 juli 2014, nr. 12/2533 WAO,
aanhouding en detentie. Hij heeft zich
(Mrs. Van Male, Van Zeben-De Vries, De
(Mrs. Bruning, Akkerman, ’t Hooft)
eveneens aan plichtsverzuim schuldig
Vries)
ECLI:NL:CRVB:2014:2452
gemaakt door niet de noodzakelijke open-
hem onjuiste informatie heeft verschaft over zijn afwezigheid in april 2009 na zijn
heid te betrachten over zijn wetenschap
ECLI:NL:CRVB:2014:2444 De Raad oordeelt ambtshalve dat de rechtDe in de uitspraak van de Raad 4 juni 2014,
bank ten onrechte ambtshalve heeft onder-
ECLI:NL:CRVB:2014:1995, uiteengezette
zocht of appellante heeft voldaan aan art.
bevoegdheidsverdeling ter zake van de
21 lid 3 WAO. (Awb art. 8:69)
gedaan zijn na 24 februari 2014, omdat de nieuwe verdeling toen voldoende vaste
(….)
Overwegingen
opvang van vreemdelingen geldt voor aanvragen om maatschappelijke opvang die
van het gepleegde misdrijf.
1.1. Appellant was werkzaam in de functie van [naam functie A.] Stadsdeel [naam
(….)
vorm had aangenomen en aanvragers daar-
standsdeel] van de gemeente Amsterdam. 1.2. Hij is op 14 april 2009 aangehouden en
Overwegingen
in voorlopige hechtenis gesteld wegens ver-
5.1. Ambtshalve oordelend stelt de Raad vast
denking van betrokkenheid bij een ernstig
dat de rechtbank ambtshalve heeft onder-
misdrijf op 16 oktober 2008 in [plaatsnaam].
zocht of appellante heeft voldaan aan de
De voorlopige hechtenis is op 2 juni 2009
voorwaarden voor een maatmanwisseling,
opgeheven.
gesteld in artikel 21, derde lid, van de WAO.
1.3. Op 2 juli 2009 hebben appellant en zijn
Overwegingen
In de aangevallen uitspraak heeft de recht-
echtgenote een gesprek gehad met [naam C]
4.2. Appellant heeft zijn aanvraag van 13
bank overwogen dat het UWV in een reactie
en B over zijn afwezigheid en detentie. Van
oktober 2011 om toelating tot de maatschap-
van 1 september 2011 op vragen van de
dit gesprek is een verslag gemaakt, waarop
pelijke opvang uitsluitend gebaseerd op
rechtbank heeft erkend dat ten onrechte toe-
de toenmalige gemachtigde van appellant in
kwetsbaarheid ten gevolge van zijn medische
passing is gegeven aan dit artikel. Het UWV
de strafzaak, mr. F.A.M. Engels, bij brief van
mee voor die tijd niet bekend konden zijn. (Wmo art. 1 lid 1, onder c) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2063
Rechtspraak
10 juli 2009 heeft gereageerd.
raadsman dit had aangeraden, omdat hij
betracht. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij
1.4. Appellant is met ingang van 2 september
maar drie dagen in hechtenis zou moeten
de bewuste middag met een kennis naar de
2009 geschorst op de grond dat hij strafrech-
blijven. Indien het verslag op dit punt
[naam] in [plaatsnaam] is geweest, dat hij
telijk wordt vervolgd voor een misdrijf en het
onjuist is, had van appellant verwacht
daar was om te komen kijken hoe sambal
voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk
mogen worden dat dit in de schriftelijke
wordt gemaakt, dat hij de jongens van de
strafontslag op te leggen.
reactie van 10 juli 2009 was vermeld. Dit is
toko kende en dat hij die dag later thuis
1.5. Bij vonnis van 6 mei 2010 heeft de meer-
niet het geval. Hierbij komt dat het
kwam, maar hij heeft op meer specifieke vra-
voudige strafkamer van de rechtbank Zwolle-
gespreksverslag op dit punt overeenkomt
gen van [naam C] niet willen antwoorden en
Lelystad appellant vrijgesproken van het
met wat mr. Engels tijdens het gesprek op
ter zake volstaan met een verwijzing naar
hem tenlastegelegde, kort gezegd, het teza-
23 juni 2010, blijkens de samenvatting van
zijn verklaring bij de politie. Hij heeft die ver-
men met anderen opzettelijk en met voorbe-
dit gesprek, heeft verklaard. Verder is ook in
klaring niet aan het college overgelegd.
dachten rade van het leven beroven van K op
de zienswijze naar aanleiding van het voor-
3.2.3. De in 1.5 vermelde vrijspraak van
16 oktober 2008 in de [naam] in [plaats-
genomen strafontslag niet gereageerd op de
appellant door de rechtbank Zwolle-Lelystad
naam] en het tezamen met anderen verber-
vaststelling dat uiteenlopende verklaringen
heeft het belang van openheid van appel-
gen van het lijk van K.
zijn gegeven over de reden van afwezigheid
lant niet weggenomen. Integendeel, uit dit
1.6. Naar aanleiding van dit vonnis heeft op
van appellant. De aanvankelijke ziekmelding
vonnis blijkt geenszins dat appellant, zoals
23 juni 2010 een gesprek plaatsgevonden
van appellant en de wisselende verklaringen
hij stelt, geen kennis heeft gehad van straf-
tussen enerzijds appellant en zijn toenmali-
van de echtgenote van appellant over zijn
bare feiten. In het vonnis is immers onder
ge gemachtigden mr. Engels en mr. E. Hoek-
afwezigheid zijn tot slot uitvoerig beschre-
‘vaststaande feiten’ vermeld dat uit de ver-
stra en anderzijds mr. Holtkamp, B en V. Van
ven in de gedetailleerde verklaring van
klaringen van appellant zelf en uit verkla-
dit gesprek is een samenvatting gemaakt.
[naam leidinggevende], de toenmalige lei-
ringen van andere, met naam genoemde,
1.7. Bij brief van 15 maart 2011 heeft het col-
dinggevende van appellant, die het college
personen volgt, dat K in de avond van 16
lege, voor zover van belang, het voornemen
in hoger beroep heeft overgelegd.
oktober 2008 in de [naam] in [plaatsnaam]
kenbaar gemaakt appellant onvoorwaardelijk
3.1.3. Gelet op wat in 3.1.2 is overwogen heeft
is doodgeschoten en dat zij daar op dat
strafontslag te verlenen op grond van ernstig
appellant zich schuldig gemaakt aan plichts-
moment allemaal aanwezig waren. Ook is
plichtsverzuim. Hieraan ligt ten grondslag,
verzuim, nu zijn echtgenote namens hem
van belang wat de rechtbank Zwolle-Lelystad
samengevat, dat namens appellant uiteenlo-
onjuiste informatie heeft verschaft over zijn
heeft overwogen in het kader van haar oor-
pende verklaringen zijn gegeven over de
afwezigheid in april 2009 na zijn aanhouding
deel dat appellant geen uitvoeringshande-
reden van zijn afwezigheid in april 2009 en
en detentie.
lingen heeft verricht. De rechtbank Zwolle-
dat appellant na zijn invrijheidstelling geen
3.2.1. Appellant heeft zich verder op het
Lelystad is, anders dan het openbaar
openheid heeft verschaft met betrekking tot
standpunt gesteld dat hem ten onrechte
ministerie, van oordeel dat de verklaring die
zijn wetenschap over de moord op K.
wordt verweten dat hij geen openheid heeft
appellant tegenover de stelselmatige infor-
1.8. Bij brief van 1 juni 2011 heeft mr. M.H.
betracht over zijn wetenschap van de moord
matie-inwinner A 3130 heeft afgelegd niet
Horst, de toenmalige gemachtigde van appel-
op K. Met verwijzing naar het vonnis van de
tot het bewijs kan dienen van het feit dat
lant, de zienswijze op dit voornemen naar
rechtbank Zwolle-Lelystad in de strafzaak
appellant uitvoeringshandelingen heeft ver-
voren gebracht.
heeft appellant erop gewezen dat hij zich
richt bij het wegvoeren van het stoffelijk
1.9. Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het
niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare
overschot van K, omdat appellant tegenover
college, overeenkomstig zijn voornemen,
feiten en dat hij ook geen kennis heeft gehad
deze persoon alleen heeft verklaard over het
appellant met onmiddellijke ingang ontslag
van strafbare feiten. Hem kan niet worden
feit dat hij van zijn baas moest komen hel-
verleend.
verweten geen openheid te hebben betracht
pen met het tillen van het lichaam. Of hij
1.10. Het college heeft bij besluit van 29
over iets waarvan hij geen kennis draagt.
dit daadwerkelijk heeft gedaan kan uit deze
maart 2012 (bestreden besluit) het bezwaar
3.2.2. De Raad stelt vast dat het college een
verklaringen echter niet volgen, aldus de
tegen het besluit van 31 oktober 2012 onge-
week of anderhalve week na het begin van de
rechtbank Zwolle-Lelystad. Verder acht de
grond verklaard.
afwezigheid van appellant via de toenmalige
rechtbank Zwolle-Lelystad het louter aanwe-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
gemachtigde van appellant, mr. Roos, alsme-
zig zijn bij en het zich niet distantiëren van
bank het beroep tegen het bestreden besluit
de door de politie op de hoogte is geraakt
een door een ander gepleegd misdrijf in dit
ongegrond verklaard.
van het feit dat appellant in voorlopige hech-
geval onvoldoende om te komen tot een ver-
3. De Raad komt naar aanleiding van wat
tenis zat. Nadat appellant op 2 juni 2009 in
oordeling voor medeplegen.
appellant in hoger beroep heeft aangevoerd
vrijheid was gesteld en het college als gevolg
3.2.4. Uit de samenvatting van het gesprek op
tot de volgende beoordeling.
van berichtgeving in de krant een relatie had
23 juni 2010 volgt dat het college tijdens dit
3.1.1. Appellant heeft zich op het standpunt
gelegd tussen de detentie van appellant en
gesprek te kennen heeft gegeven dat het
gesteld dat zijn vrouw geen uiteenlopende
de moord op 16 oktober 2008 in de [naam] in
naar aanleiding van het strafvonnis nog
verklaringen over de reden van zijn afwezig-
[plaatsnaam], eiste het college in het gesprek
steeds vragen had en dat de twijfels over
heid in april 2009 heeft gegeven en van meet
op 2 juli 2009 openheid van appellant over
betrokkenheid van appellant bij het misdrijf
af aan heeft gezegd dat appellant was aange-
zijn wetenschap van het misdrijf. Die open-
voor het college niet waren weggenomen. De
houden door de politie en in hechtenis was
heid was vereist, omdat het college een strikt
toenmalige gemachtigde van appellant, mr.
genomen.
integriteitsbeleid hanteert, waarbij essentieel
Engels, zou hierop hebben geantwoord dat er
3.1.2. Dit standpunt vindt geen steun in de
is dat ambtenaren hun werkgever informe-
meerdere processen-verbaal van appellant
stukken. In het verslag van het gesprek op 2
ren over de (schijn van) betrokkenheid bij
zijn en dat deze niet allemaal worden
juli 2009 is vermeld dat appellant tijdens dit
strafbare feiten, en het hier bovendien om
genoemd in het vonnis en zij zou desge-
gesprek heeft verklaard dat hij zich aanvan-
een zeer ernstig misdrijf gaat. Appellant
vraagd hebben toegezegd alle processen-ver-
kelijk ziek heeft laten melden en dat zijn
heeft op 2 juli 2009 niet de vereiste openheid
baal toe te zenden aan mr. Holtkamp. Het
2064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Rechtspraak
college heeft geen processen-verbaal ontvan-
ling verband bezien. De lange duur van zijn
reeds ambtenaar was met een vast dienstver-
gen. In een brief van 9 februari 2012 aan
dienstverband, het tijdsverloop tussen de ver-
band bij de DJI. Dit betekent dat de vraag
appellant heeft mr. Engels ontkend te heb-
weten gedragingen en het strafontslag en de
moet worden beantwoord of de minister
ben toegezegd de processen-verbaal, laat
persoonlijke gevolgen van het ontslag leiden
gebonden is aan wat is opgenomen in de
staan alle, aan [naam C] toe te zenden. Uit
niet tot een ander oordeel. De stelling van
brief van 16 maart 2010, namelijk dat het
die brief aan appellant blijkt verder dat
appellant dat het college hem geen onvoor-
eenzijdig terugdraaien van de eenmaal geho-
[naam C]haar later desgevraagd zou hebben
waardelijk ontslag had mogen verlenen,
noreerde uitbreiding van de zijde van de
laten weten dat het met name ging om de
omdat B hem heeft toegezegd dat hij bij een
werkgever niet mogelijk is.
processen-verbaal waaraan in het vonnis is
vrijspraak kon terugkeren, treft geen doel. B
4.4. Appellant heeft betoogd dat de minister
gerefereerd en dat, indien de toenmalige
heeft ontkend die toezegging te hebben
vanuit het oogpunt van rechtszekerheid hier-
gemachtigde van appellant, mr. Horst, van
gedaan en heeft gesteld de terugkeer van
aan gebonden is. Appellant wordt gevolgd in
mening was dat er stukken uit het strafdos-
appellant steeds te hebben voorbehouden
dit betoog. Dat de minister deze passage vol-
sier dienden te worden overgelegd, zij dit
voor de situatie dat appellant openheid van
gens zijn gemachtigde bij vergissing onjuist
graag nader zou vernemen. Appellant heeft
zaken zou hebben gegeven en dat daaruit
heeft geformuleerd, doet aan die gehouden-
niet aannemelijk gemaakt dat mr. Engels
zou zijn gebleken dat hem niets valt te ver-
heid niet af. Overigens wordt niet aanneme-
nadien door of namens hem nog is verzocht
wijten. Appellant heeft verder geen stuk
lijk geacht dat de passage een vergissing
stukken uit het strafdossier aan het college
overgelegd dat zijn stelling over de toezeg-
betreft, aangezien het nieuwe beleid van het
beschikbaar te stellen. De Raad heeft in
ging van B onderbouwt.
strikt volgen van artikel 21, eerste lid, van het ARAR, in die zin dat een aanstelling de
hoger beroep wel het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Zwolle-Lelystad van appellant ontvangen. Appellant heeft er
1544
36-urige werkweek niet mag overschrijden, expliciet is beperkt tot nieuwe aanstellingsbesluiten. De daaropvolgende passage over
terecht op gewezen dat hieruit blijkt dat de officier van justitie heeft gesteld dat er geen
31 juli 2014, nr. 12/6776 AW
de onmogelijkheid van het eenzijdig terug-
aanwijzingen zijn dat appellant heeft gezien
(Mrs. Kraan, Kooijman, Bangma)
draaien van de eenmaal gehonoreerde uit-
dat iemand om het leven is gebracht, maar
ECLI:NL:CRVB:2014:2696
breiding duidt dan niet op een vergissing, maar vloeit hier logischerwijs uit voort.
daarmee alleen heeft appellant niet de vereiste duidelijkheid gegeven.
De minister is gebonden aan wat is opgeno-
Voorts heeft geen herstel of herformulering
3.2.5. Gelet op wat in 3.2.2 tot en met 3.2.4 is
men in de brief van 16 maart 2010, name-
plaatsgevonden van deze passage door mid-
overwogen, heeft appellant zich eveneens
lijk dat het eenzijdig terugdraaien van de
del van een nieuwe brief.
aan plichtsverzuim schuldig gemaakt door
eenmaal gehonoreerde uitbreiding van de
4.5. De financiële situatie van de DJI waar
niet de noodzakelijke openheid te betrachten
zijde van de werkgever niet mogelijk is.
namens de minister op is gewezen kan niet worden aangemerkt als bijzondere en
over zijn wetenschap van het gepleegde misdrijf. Daarvan kan hem, anders dan appellant
(ARAR art. 21 lid 1)
3.3. Appellant heeft ter zitting van de Raad
onvoorziene omstandigheid om van het beleid af te wijken. Het belang van de finan-
stelt, een verwijt worden gemaakt. (….)
ciële situatie is namelijk hetzelfde belang als aan het in de brief van 16 maart 2010 ver-
verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld alsnog de aan het vonnis van de
Overwegingen
woorde beleid ten grondslag is gelegd.
rechtbank Zwolle-Lelystad ten grondslag lig-
1.2. Bij brief van 16 maart 2010 heeft de
4.6. Uit hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwo-
gende processen-verbaal van zijn verklarin-
hoofddirecteur van de DJI kenbaar gemaakt
gen volgt dat het hoger beroep slaagt en de
gen in het strafproces over te leggen. De
dat vanwege de financiële situatie enerzijds
aangevallen uitspraak voor vernietiging in
Raad wijst dit verzoek af. Op grond van het
en de ontwikkelingen rondom de formatie en
aanmerking komt. De overige gronden van
vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, de
bezetting bij DJI in relatie tot de taakstelling
het hoger beroep kunnen dan ook buiten
gesprekken met het college, de genomen
en de capaciteitsreductie anderzijds, is beslo-
bespreking blijven. Het beroep zal gegrond
besluiten, de uitspraak van de voorzieningen-
ten tot het treffen van maatregelen om de
worden verklaard en het bestreden besluit
rechter van de rechtbank [woonplaats] van
kosten beheersbaar te houden. Eén van de
zal worden vernietigd, behoudens voor zover
18 januari 2012 en de aangevallen uitspraak
maatregelen is dat aanstellingen boven de 36
daarbij een vergoeding is verleend voor
wist appellant of had hij redelijkerwijs kun-
uren niet meer zijn toegestaan. Hij verzoekt
gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Raad
nen weten dat het op zijn weg lag deze pro-
bij nieuwe aanstellingsbesluiten artikel 21,
zal, zelf voorziend, het besluit van 1 novem-
cessen-verbaal over te leggen om zijn stelling
eerste lid, van het ARAR strikt te volgen, in
ber 2010 herroepen voor zover daarbij de
aannemelijk te maken dat hij niets met het
die zin dat een aanstelling de 36-urige werk-
arbeidsduur is verlaagd van 40 uur naar 36
misdrijf te maken had en hiervan geen ken-
week niet mag overschrijden. Aan het slot
uur per week.
nis droeg. Niettemin heeft appellant, die
van de brief is vermeld dat eenzijdig terug-
steeds is bijgestaan door juridisch geschool-
draaien van de eenmaal gehonoreerde uit-
de gemachtigden, om hem moverende rede-
breiding van de zijde van de werkgever niet
nen in alle stadia van de procedure hiervan
mogelijk is.
afgezien. De Raad acht het eerst ter zitting
(….)
van de Raad gedane verzoek ter zake dan ook
4.3. Namens de minister is ter zitting bij de
in strijd met de goede procesorde.
Raad desgevraagd uitdrukkelijk bevestigd dat
3.4. De Raad is met de rechtbank, en anders
de aanstelling van appellant als unitmanager
dan appellant, van oordeel dat het onvoor-
primair proces geen nieuwe aanstelling als
waardelijk strafontslag niet onevenredig is
bedoeld in de brief van 16 maart 2010
aan de hem verweten gedragingen in onder-
betreft, aangezien appellant op dat moment
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2065
Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
1 WVW 1994 voor een educatieve maatregel
aan het door de weigering geschade belang
gedrag en verkeer (EMG) wegens gevaarlijk
van verzoeker. Verweerders hebben er terecht
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
rijgedrag. In de opvatting van verweerders
op gewezen dat de weigering van de taxiver-
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
heeft verzoeker de kwaliteit van het taxiver-
gunning weliswaar tot gevolg heeft dat ver-
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
voer onevenredig aangetast. Verweerders
zoeker geen vervoer kan aanbieden op de
teur bij het College.
hebben bij hun besluit om de taxivergunning
Amsterdamse opstapmarkt (in de aangewe-
te weigeren zwaar laten wegen dat verzoeker
zen gebieden), maar wel op de bel- en con-
een beginnend bestuurder is.
tractmarkt, alsmede buiten de grenzen van
De voorzieningenrechter stelt vast dat de
Amsterdam. Verzoeker heeft weliswaar gemo-
pre-screeningscriteria, waarnaar in het wei-
tiveerd toegelicht dat hij enige terugval in
19 maart 2014, nr. 14/74
geringsbesluit wordt verwezen, in ieder geval
verdiensten heeft omdat hij thans afhanke-
(Mr. Van Dorst-Tatomir)
voor zover het betreft een mededeling
lijk is van zijn werkzaamheden op de bel-
ECLI:NL:CBB:2014:99
gedaan aan het CBR op grond van art. 130 lid
markt en derhalve van collega-taxichauffeurs
1, WVW voor een EMG wegens gevaarlijk rij-
die hem werk doen toekomen, maar naar het
Weigering taxivergunning. Grondslag
gedrag, zijn opgenomen in de Nadere regels
oordeel van de voorzieningenrechter weegt
gevaarzetting, risicovol rijgedrag.
die zijn gegrond op art. 2.14 tweede en derde
enige achteruitgang in inkomen niet op
lid 2 en 3 van de Taxiverordening.
tegen bedoeld algemeen belang. Hetgeen
(Wet personenvervoer 2000 art. 82, 82b; WVW
Het vorenstaande in aanmerking nemende
verzoeker overigens heeft aangevoerd ten
1994 art. 130 lid 1; Taxiverordening Amster-
hebben verweerders naar het voorlopig oor-
aanzien van zijn financiële situatie leidt niet
dam 2012 (Taxiverordening) art. 2.3 lid 1, 2.12,
deel van de voorzieningenrechter bij de
tot een ander oordeel.
aanhef en onder g, 2.14, tweede en derde lid 2
beoordeling van de vraag of de kwaliteit van
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter
en 3; Nadere regels Taxiverordening art. 1 lid
het taxivervoer onevenredig is aangetast,
dat voor zover verzoekers (taxigerelateerde)
4, aanhef en onder d; Awb art. 3:4 lid 2)
acht kunnen slaan op de Nadere voorschrif-
inkomen daalt mede vanwege zijn voorkeur
ten, en in het bijzonder op hetgeen daarin
om uitsluitend in Amsterdam in het taxiver-
A vs. burgemeester en wethouders van de
omtrent de betekenis van de mededeling
voer te werken, dit een keuze is die voor zijn
gemeente Amsterdam, verweerders
voor oplegging van een EMG is bepaald. De
rekening dient te blijven.
voorzieningenrechter neemt daarbij in aan-
Volgt afwijzing van de gevraagde voorzie-
Verzoeker (A) is werkzaam als taxichauffeur
merking dat een mededeling voor oplegging
ning.
en biedt zijn diensten (hoofdzakelijk) aan op
van een EMG op grond van art. 130 lid 1
de opstapmarkt (taxivervoer vanaf stand-
WVW 1994, wordt gedaan naar aanleiding
plaatsen en via aanhouden op straat) in
van een vermoeden van – in dit geval – de
Amsterdam. Met ingang van 1 juni 2013 is
politie Amsterdam-Amstelland dat de betrok-
het op grond van de Taxiverordening verbo-
ken bestuurder – kort gezegd – niet beschikt
2 april 2014, nr. 12/935
den om zonder een vergunning taxivervoer
over de vereiste rijvaardigheid.
(Mrs. Aerts, Munsterman, Schukking)
op de Amsterdamse opstapmarkt aan te bie-
Met betrekking tot het standpunt van ver-
ECLI:NL:CBB:2014:127
den. Met het oog daarop heeft verzoeker een
zoeker dat hij door middel van de opgelegde
aanvraag voor een taxivergunning ingediend.
boetes en de EMG al voldoende gestraft is
Deze wordt hem geweigerd. Aan de afwijzing
overweegt de voorzieningenrechter dat, afge-
van verzoekers aanvraag hebben verweerders
zien van het feit dat de boetes en de maatre-
(Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Euro-
ten grondslag gelegd dat verzoeker niet vol-
gel niet door verweerders zijn opgelegd, deze
pees Parlement en de Raad van 29 april 2004
doet aan de toelatingseis van art. 2.12 lid 1,
niet in de weg staan aan de bevoegdheid van
inzake officiële controles op de naleving van
aanhef en onder g, Taxiverordening, waarin
verweerders om met toepassing van de Taxi-
de wetgeving inzake diervoeders en levens-
is bepaald dat de chauffeur zich in ieder
verordening het verzoek om een taxivergun-
middelen en de voorschriften inzake dierge-
geval in een periode van twee jaar vooraf-
ning te weigeren. De voorzieningenrechter
zondheid en dierenwelzijn (PbEG 2004, L 465,
gaand aan het indienen van een aanvraag
overweegt hierbij nog dat de weigering van
p. 1; Verordening 882/2004) art. 54; Verorde-
voor een vergunning zodanig heeft gedragen,
de taxivergunning niet als bestraffend is aan
ning (EG) nr. 852/2004 van Europees Parle-
dat de kwaliteit van taxivervoer niet oneven-
te merken.
ment en Raad van 29 april 2004 inzake
redig is of wordt aangetast.
Hoewel duidelijk is dat verzoeker er een
levensmiddelenhygiëne 852/2004 (PbEG
Verzoeker heeft zich volgens verweerders
(financieel) belang bij heeft dat aan hem een
2004, L 139, p. 1) art. 2 lid 1, 4 lid 2 en bijlage
schuldig gemaakt aan gevaarlijk en risicovol
taxivergunning wordt verleend, kan naar
II; Warenwet art. 32; Awb art. 5:32; Warenwet-
rijgedrag door op 30 april 2013 als bestuur-
voorlopig oordeel niet staande worden
besluit hygiëne van levensmiddelen, art. 2 lid
der van een taxi in één rit de maximumsnel-
gehouden dat de weigering in strijd komt
1, 3 lid 2, aanhef onder b, sub 5)
heid met ten minste 50 kilometer per uur te
met het evenredigheidsbeginsel op grond
overschrijden, een rood verkeerslicht te nege-
van art. 3:4 lid 2 Awb. Ter bescherming van
Hoger beroep vs. een op 6 augustus 2012
ren, de linkerrijstrook te berijden over een
het door verweerders behartigde algemene
aan appellant verzonden uitspraak van
afstand van 1,5 kilometer terwijl de rechter-
belang dat het taxivervoer in Amsterdam
Rechtbank Rotterdam
rijstrook vrij was van ander verkeer en geen
van goede kwaliteit is, dienen verweerders in
autogordel te dragen.
staat te zijn chauffeurs van de markt te
Appellant exploiteerde ten tijde van belang
De politie Amsterdam-Amstelland heeft op
weren die naar hun mening deze kwaliteit in
een Chinees restaurantbedrijf. Na diverse
grond van deze gedragingen een mededeling
gevaar kunnen brengen.
controles op de naleving van de hygiënevoor-
gedaan aan het Centraal Bureau Rijvaardig-
Verweerders hebben aan dit algemeen belang
schriften en na hercontroles in het kader van
heidsbewijzen (CBR) op grond van art. 130 lid
een groter gewicht mogen toekennen dan
een geïntensiveerde beleidsaanpak van ver-
1545
2066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
1546
Dwangsom. Sluiting bedrijf.
Rechtspraak
weerder is appellant bij besluit van 15 juni
heden niet disproportioneel om de naleving
sprake zijn van een kenbare, voor de rechter
2010 gelast zijn bedrijfsruimten (de keuken
van de algemene hygiënevoorschriften af te
toetsbare afweging van de officier van justitie.
en het magazijn) onmiddellijk te sluiten en
dwingen door middel van het opleggen van
De officier van justitie had, aldus de recht-
gesloten te houden totdat gebleken is dat de
de last tot sluiting, De met de wettelijke voor-
bank, niet gemotiveerd welk zwaarwegend
bedrijfsvoering in die ruimten in overeen-
schriften strijdige hygiënische omstandighe-
belang was gediend met de verstrekking van
stemming is gebracht met de hygiënevoor-
den in de bedrijfsruimten en het ondanks her-
gegevens aan ACM, noch waarom verstrek-
schriften. Voorts is, ter verzekering dat appel-
haalde aansporingen volharden in de
king met het oog daarop noodzakelijk was.
lant de aangewezen ruimten daadwerkelijk
weigering daar verbetering in aan te brengen,
Ook was, aldus de rechtbank niet gebleken
sluit en gesloten houdt, bepaald dat appel-
vormden daartoe voldoende aanleiding.
dat de officier van justitie heeft getoetst of de
lant een dwangsom van € 5000 verbeurt voor
Het betoog dat de minister appellant vooraf-
verstrekking voldeed aan de beginselen van
elke dag waarop wordt geconstateerd dat de
gaand aan het besluit van 15 juni 2010 ten
proportionaliteit en subsidiariteit. Een
last niet is uitgevoerd tot een maximum van
onrechte niet − overeenkomstig art. 4:8 lid 1
inbreuk op art. 6 Mw zou volgens de recht-
€ 50 000.
Awb − in de gelegenheid heeft gesteld zijn
bank onder omstandigheden een belang kun-
Op 17 juni 2010 vond herinspectie plaats,
zienswijze naar voren te brengen, heeft de
nen zijn dat onder art. 39f Wjsg valt, maar dit
waarna appellant de bedrijfsruimten weer
rechtbank gelet op de stukken terecht ver-
was voor de rechtbank niet kenbaar. Ook aan
mocht openen.
worpen. Het in de gehele procedure door
de eisen van art. 8 EVRM moet voor de ver-
Na ongegrondverklaring van zijn bezwaar-
appellant ingenomen standpunt is in het
strekking van de betreffende gegevens zijn
schrift, heeft appellant beroep bij de recht-
proces-verbaal van het verhoor tijdens de
voldaan, aldus de rechtbank.
bank ingesteld.
inspectie van 10 juni 2010 verwoord. Het Col-
Het CBb overweegt in hoger beroep dat het
De rechtbank heeft het beroep van appellant
lege bevestigt de aangevallen uitspraak.
College van procureurs-generaal in de procedures bij de rechtbank niet het verwerende
ongegrond verklaard. Appellant stelt hoger beroep in bij het College. Dat oordeelt dat de minister terecht heeft geconstateerd dat op
1547
bestuursorgaan was en dus alleen kan worden ontvangen in het hoger beroep als het belanghebbende is. Dat is niet het geval. De aan het
10 juni 2010 het verbod om in strijd met de algemene hygiënevoorschriften te handelen
14 april 2014, nrs. 13/534 en 13/595
College van procureurs-generaal in de Wet op
door appellant (nog steeds) werd overtreden.
(Mrs. Aerts, Van Lierop, Bol)t
de rechterlijke organisatie en in de Wsgj opge-
Uit het proces-verbaal van 15 juni 2010 blijkt
ECLI:NL:CBB:2014:151
dragen taken zijn niet rechtstreeks betrokken bij de boetebesluiten die het onderwerp zijn
duidelijk dat de keuken en het magazijn niet schoon en niet goed onderhouden waren en
Boetes wegens overtreding van art. 6
van de aangevallen uitspraken. De omstandig-
dat in die bedrijfsruimten aanwezige artike-
Mededingingswet. Gegevens verstrekt door
heid dat dit College verantwoordelijkheden en
len, uitrustingsstukken en apparatuur (even-
officier van justitie. Keuze wetgever voor
bevoegdheden heeft in het kader van de straf-
eens) een mate van verontreiniging vertoon-
bestuursrechtelijke handhaving College van
rechtelijke handhaving van de rechtsorde,
den die niet kan worden geacht het normale
procureurs-generaal belanghebbende in
leidt niet tot zodanige rechtstreekse betrok-
gevolg te zijn van het op de dag van de
hoger beroep?
kenheid, aangezien het bij de bedoelde boetebesluiten niet gaat om strafrechtelijke hand-
inspectie bereiden van levensmiddelen, maar zich enkel laat verklaren door het structureel
(Awb, art. 8:104, 1:2, lid 1 en 2; Wet op de
having. Het CBb wijst er daarbij op dat de
en langdurig niet in acht nemen van de alge-
rechterlijke organisatie (RO) art. 124, 125; Wet
wetgever bij de totstandkoming van de Mede-
mene hygiënevoorschriften.
justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
dingingswet gekozen heeft voor bestuursrech-
De algemene hygiënevoorschriften beperken
titel 2A art. 39f)
telijke handhaving. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden
zich overigens, anders dan appellant veronderstelt, niet tot materiaal dat rechtstreeks
Hoger beroep ingesteld door het College van
van het College van procureurs-generaal op
met voedsel in aanraking komt. Overigens
Procureurs-Generaal (destijds samen met de
grond van de Wjsg leiden evenmin tot een
acht het College het op grond van het eerder-
Staat der Nederlanden) tegen twee uitspraken
rechtstreekse betrokkenheid als vorenbedoeld,
genoemde proces-verbaal aannemelijk dat
van Rechtbank Rotterdam. Daarbij is een aan-
omdat bij de aangevallen uitspraken geen
ook materiaal dat direct met voedsel in aan-
tal door de Mededingingsautoriteit (ACM) aan
beslissingen op grond van de Wjsg voorlagen,
raking kwam niet aan de voorschriften vol-
diverse bedrijven opgelegde boetes herroe-
maar boetebesluiten op grond van de Mede-
deed. Zo bleek dat de snijmachine oude res-
pen, dan wel in rechtstreeks beroep vernie-
dingingswet. De omstandigheid dat het Colle-
ten van eten bevatte en dat een aantal
tigd. De rechtbank was van oordeel dat het
ge van procureurs-generaal zich niet kan vin-
plastic vergieten vervuild was met oude res-
bewijs voor de overtredingen onvoldoende
den in overwegingen in de aangevallen
ten van eten.
was en ACM derhalve niet bevoegd was de
uitspraken aangaande het verstrekken van
Gelet op het vorenstaande was de minister
boetes op te leggen. Het bewijs, dat geheel
bepaalde strafvorderlijke gegevens op grond
bevoegd appellant te gelasten zijn bedrijfs-
was geënt op informatie verkregen uit tele-
van de Wjsg aan ACM, maakt dit niet anders.
ruimten (de keuken en het magazijn) onmid-
foontaps, kwalificeert naar het oordeel van de
Volgt: niet-ontvankelijkverklaring van het
dellijk te sluiten.
rechtbank als strafvorderlijke gegevens en
College van procureurs-generaal in het hoger
Het College acht het in de gegeven omstandig-
voor de verstrekking daarvan moet dan ook
beroep.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2067
1548
Boeken
Recht te voet Vreemde vogels en vrije geluiden uit juridisch Utrecht Dit boek is een rijk geïllustreerde bundel voor een breed publiek over onze democratische rechtsstaat met cultuurhistorische aspecten van Utrecht. De auteurs belichten aan de hand van plekken en wandelingen in de stad, onderwerpen, personen en ontwikkelingen. Belangrijker is de uitnodiging tot discussie, geformuleerd telkens aan het einde van een hoofdstuk in de vorm van een dilemma. De tien dilemma’s hebben betrekking op uiteenlopende vragen als: is het mogelijk regels beter op elkaar af te stemmen en te laten aansluiten bij de dagelijkse praktijk van gebruikers? Wat verdient de voorkeur: ‘snel recht’ met selectie en voorrang aan de poort of ‘langzaam recht’ met toegang tot de rechter voor iedereen op volgorde van binnenkomst? Is een kunstuiting op dezelfde manier onderworpen aan de regels van het recht als ieder ander object of behoort zij tot een domein waarop het recht geen greep zou moeten hebben? Is in internationaal verband het belang van de eigen staat ondergeschikt aan het bereiken van vrede of is het bereiken van vrede ondergeschikt aan het belang van de eigen staat? Op de website www. rozenbergquarterly.com/dilemmas wordt men uitgenodigd deel te nemen aan de discussies op basis van deze dilemma’s. Willem Bekkers, Willem Hendrik Gispen, Corjo Jansen en Willem Noyons (red.) Recht te voet en Rozenberg Publishers 2014, 234 p., € 35 ISBN 978 90 3610 393 0
Mensenrechten in beweging Privacy, klimaatverandering en de internationale rechtsorde Dit boek behandelt de vraag hoe het perspectief op mensenrechten is veranderd sinds 1948, het jaar dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd opgesteld. De auteurs hebben veel wetenschappers en praktijkmensen gesproken over kwesties als de onderbouwing van de universaliteit van mensenrechten, de manier
2068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
waarop de ICT-revolutie het recht op privacy in een ander licht zet, het dagende besef van ecologische grenzen en de implicaties daarvan voor de rechten van toekomstige generaties, en het werken met mensenrechten in falende staten. Deze gesprekken zijn verwerkt in vier zelfstandige essays, die de kern vormen van het boek. Het resultaat is een analyse van fundamentele en actuele vragen over privacy, de rechten van toekomstige generaties en het werken met mensenrechten in een wereld vol botsende belangen. Marjan Slob en Esmée Schilte NIeuw Amsterdam 2014, 160 p., € 19,95 ISBN 978 90 4681 704 9
Sporen in het strafrecht Liber amicorum Jan Sjöcrona Deze bundel is geschreven ter ere van Jan Sjöcrona, die op 1 februari 2014 een punt achter zijn actieve carrière als raadsman in strafzaken heeft gezet. In de vele jaren die hij rechtsbijstand heeft verleend en ook in diverse wetenschappelijke publicaties heeft hij zijn sporen in de strafrechtspleging achtergelaten. De verschillende opstellen in deze bundel getuigen daarvan en belichten diverse aspecten van de theorie en de praktijk van het nationale en het internationale strafrecht. Stijn Franken en Thijs Kelder (red.) Kluwer 2014, 344 p., € 45 ISBN 978 90 1312 536 8
Onderneming en beloning Van oudsher bestaat de notie van ‘rechtvaardig loon’ (salarium justum). Welke beloning eerlijk is, is altijd en overal onderwerp van stevig debat geweest. In de media en de politiek bestaat al enige tijd de nodige opwinding over de hoogte van de beloningen van bestuurders in de financiële sector en de omvang van de salarissen in de semipublieke en publieke sector. Ook wetenschappers van divers pluimage hebben zich de afgelopen jaren niet onbetuigd gelaten over de wenselijkheid en het nut van bonussen, de verhouding tussen de variabele en vaste beloning, het bezoldigingsbeleid van grote ondernemingen e.d. Onverantwoord belonen is een bedreiging voor de cohesie in een bedrijf en zelfs in de samenleving. Daarom is overheidsingrijpen, binnen grenzen en met
terughoudendheid, soms gerechtvaardigd. Dit boek beoogt een aantal bouwstenen aan te dragen voor een goed begrip van de veel juridische problemen die vandaag de dag rondom beloning spelen. Een dergelijk begrip draagt bij aan de mogelijkheid tot het voeren van een zinvol en op argumenten gebaseerd (dus niet populistisch) debat over (eerlijke) beloning. Het boek is erop gericht zo veel mogelijk facetten rondom beloning in kaart te brengen. Dit betekent dat het thema loon niet alleen vanuit een breed juridisch perspectief wordt benaderd, maar ook vanuit een economische invalshoek. prof. mr. C.J.H. Jansen en prof. mr. L.G. Verburg Serie Onderneming en Recht, deel 82 Kluwer 2014, 412 p., € 82,50 ISBN 978 90 1312 476 7
The Dynamics of Law and Morality A Pluralist Account of Legal Interactionism This book investigates the dynamic intertwinement of law and morality, with a focus on new and developing fields of law. Taking as its starting point the debates and mutual misunderstandings between proponents of different philosophical traditions, it argues that this theoretical pluralism is better explained once law is accepted as an essentially ambiguous concept. Continuing on, the book develops a robust theory of law that increases our grasp on global legal pluralism and the dynamics of law. This theory of legal interactionism, inspired by the work of Lon Fuller and Philip Selznick, also helps us to understand apparent anomalies of modern law, such as international law, the law of the European Convention on Human Rights and horizontal interactive legislation. In an oecumenical approach, legal interactionism does justice to the valuable core of truth in natural law and legal positivism. This book sheds new light on familiar debates between authors such as Fuller, Hart and Dworkin. Wibren van der Burg Ashgate 2014, xiii + 186 p., £ 70 ISBN 978 14 7243 040 3
Tijdschriften
1549 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 16, 7 augustus 2014 Mr. dr. M.R. Ruygvoorn, Bb 2014/51 Over de totstandkoming van overeenkomsten: het blijft lastig! – Eens in de zoveel tijd wijst de Hoge Raad een arrest waarvan het goed is om er even bij stil te staan. Niet omdat het een baanbrekend nieuw inzicht verschaft, maar omdat het een uitspraak is over een fundamenteel leerstuk binnen het contractenrecht waar iedere (praktijk)jurist regelmatig mee heeft te maken en waarbij het goed is om de verdieping te zoeken. De uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 2014 over de totstandkoming van overeenkomsten (het bestaan van wilsovereenstemming) is zo’n uitspraak.
Letsel & Schade Nr. 2, juni 2014 Mr. J.G. Keizer De deelgeschilprocedure: de kosten van de procedure en de (on) mogelijkheden van hoger beroep – De wetgever heeft bepaald dat de kosten van de deelgeschilprocedure door de aansprakelijke partij moeten worden vergoed. Die regeling is nodig om de toegang tot de deelgeschilrechter voor het slachtoffer ook daadwerkelijk te effectueren. Toegelicht wordt wanneer een begroting van de redelijke kosten door de rechter achterwege kan blijven en wanneer wel of geen veroordeling in die begrote kosten kan worden uitgesproken. Om de toegang tot die procedure te waarborgen moet het achterwege blijven van een begroting van de kosten een uitzondering blijven. Tenslotte wordt ingegaan op de wijze van begroting van de kosten. Omdat de deelgeschilprocedure een processueel instrument ten behoeve van de buitengerechtelijke onderhandelingen is, moet het uurtarief dat in die onderhandelingsfase is gehanteerd doorslaggevend zijn. Het spreekt niet in alle situaties vanzelf dat de kostenveroordeling bij het deelgeschil het
eigen schuldpercentage naar evenredigheid volgt en in sommige situaties is dat in strijd met het door de wetgever ontworpen systeem van de kostenveroordeling bij het deelgeschil. Tevens wordt stilgestaan bij het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, waarin de Hoge Raad bevestigde dat de zogenaamde doorbrekingsgronden ook van toepassing kunnen zijn in deelgeschilprocedures. Mr. dr. R.J.P. Kottenhagen Vergoeding van immateriële schade, over shockschade en hogere smartengeldvergoedingen – Verschillende aspecten van vergoeding van immateriële schade komen in de literatuur en in de rechtspraak steeds opnieuw aan de orde. In deze bijdrage wordt ingegaan op enkele ontwikkelingen, die zich in recente rechtspraak hebben voorgedaan: de juridische mogelijkheden tot vergoeding van door derden geleden shockschade (en de daaraan klevende problematiek van affectieschade) en de hoogte van smartengeldvergoedingen. Geconstateerd wordt dat het noodzakelijk is dat het Nederlandse immateriële schadevergoedingsrecht weer in balans wordt gebracht, zowel met zichzelf als ten aanzien van andere Europese rechtsstelsels. Dit geldt zowel ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade geleden door derden als ten aanzien van de hoogte van de smartengeldbedragen. Mr. M.R. Hebly Werpt Straatsburg een nieuw licht op de verjaring van asbestclaims? – Op 11 maart 2014 heeft het EHRM een belangwekkende uitspraak gedaan met betrekking tot de verjaring van mesothelioomclaims op de werkgever. Het EHRM overwoog dat wanneer het wetenschappelijk vaststaat dat een persoon niet in staat is om te weten dat hij aan een bepaalde ziekte lijdt, deze omstandigheid in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de verjaringstermijn. Gezien de bijzondere omstandigheden van het geval oordeelde het EHRM dat de toepassing van de absolute verjaringstermijn (het ging om een Zwitserse zaak waarin een termijn gold van tien jaar) in strijd was met art. 6 EVRM: het recht op een eerlijk proces. De vraag rijst welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het Nederlandse recht.
Mr. C.A.M. Roijackers Minderjarige slachtoffers van ongevallen voor 1 februari 2004: kind van de rekening? – Als kinderen zijn getroffen door een ongeval vóór 1 februari 2004 en hun ouders hebben bij bekendheid met de vordering en de schadetoebrenger de verjaring niet gestuit, dan kan de vordering nog tijdens de minderjarigheid verjaren en hebben de kinderen slechts een aanspraak op de ouders wegens slecht bewind. Deze situatie is door de Tweede Kamer onwenselijk geacht en daarom is een amendement aangenomen op art. 3:310 lid 5 BW, dat bij ongevallen vanaf 1 februari 2004 kinderen beschermt. Hun vordering verjaart vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid, maar deze bescherming is er niet voor slachtoffers met een ongeval van vóór 1 februari 2004. De situatie dat een vordering van kinderen verjaart tijdens hun minderjarigheid is door het EHRM in casu in strijd geacht met art 6. EVRM in het Stagno-arrest. De vraag rijst wat dit Stagno-arrest betekent voor het Nederlands recht, nu de Nederlandse rechter gemotiveerd dan wel ongemotiveerd dit arrest niet toepast. E.H. Beukers De toepassing van de billijkheidscorrectie in verkeerszaken (II) – Eerder is in Letsel & Schade de onvoorspelbaarheid van de toepassing van de billijkheidscorrectie bij schulddeling in verkeerszaken door mr. J.F. Roth en mr. R.W. Smit aan de orde gesteld. Schr. van dit vervolgartikel pakt de handschoen op en na een algemeen theoretische inleiding op de toepassing van art. 6:101 BW in verkeerszaken geeft zij een overzicht van uitspraken vanaf 2003 tot heden waarin in verkeerszaken een billijkheidscorrectie is toegepast bij schulddeling. Het doel is om, ondanks de vrijheid van de rechter, toch tot meer zekerheid te komen bij de toepassing van de billijkheidscorrectie.
NTHR Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 4, augustus 2014 Mr. A.J.M. Roos, mr. drs. M.A.J. Hartman Pandrecht: over schuldeisersbevoegdheden en uitwinning – In het arrest Neo-River en het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2069
Tijdschriften
arrest Feenstra q.q./ING is de Hoge Raad ingegaan op de reikwijdte en uitwinning van pandrechten. Pandrecht kent slechts een beperkt aantal bevoegdheden aan de pandhouder toe. De vraag is of deze bevoegdheden door de pandhouder in overleg met de pandgever kunnen worden uitgebreid. Uit het arrest Feenstra q.q./ING volgt dat bij een onderhandse executoriale verkoop ex art. 3:251 lid 2 BW geen sprake is van verrekening ex art. 54 Faillissementswet. De vraag is aan welke eisen dient te zijn voldaan om te kunnen spreken van een onderhandse executoriale verkoop ex art. 3:251 lid 2 BW en op welke risico’s de pandhouder beducht dient te zijn. Na mededeling aan de debiteur is pandgever bevoegd om in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Partijen kunnen aanvullende afspraken maken die verbintenisrechtelijke werking hebben en dus niet gelden jegens derden. Dit is bij de executie van pandrecht iets waar de pandhouder zich bewust van dient te zijn. Indien pandhouder wordt benadeeld door het gebruik van schuldeisersbevoegdheden door de pandgever, kan hij een beroep doen op de schuldeiserspauliana van art. 3:45 BW en eventueel wanprestatie ex art. 6:74 BW.
Rechtsgeleerd Magazijn Themis Nr. 4, augustus 2014 Prof. mr. H.E. Boschma, prof. mr. M.L. Lennarts, mr. J.N. Schutte-Veenstra, prof. mr. J.B. Wezeman Naar een betere regeling van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen in de semipublieke sector – Naar aanleiding van onder meer een aantal incidenten in de semipublieke sector is het Voorontwerp Wet bestuur en toezicht rechtspersonen tot stand gekomen. Op 6 februari 2014 is het ter consultatie openbaar gemaakt. Het voorstel beoogt de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. Schrs. bespreken de voorgestelde regeling met bijzondere aandacht voor zorginstellingen en woningcorporaties.
2070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Zij bespreken de regulering van bestuur en toezicht, de gedragsnorm voor bestuurders en toezichthouders, de regulering van tegenstrijdig belang van bestuurders en toezichthouders en de aansprakelijkheid en ontslag van bestuurders en toezichthouders. Afsluitend merken schrs. op dat ten aanzien van het afdwingen van bepaald gedrag door regels hoge verwachtingen niet reëel zijn. Daarnaast bevat het voorontwerp lacunes en moet het in het wetgevingsproces verder worden vervolmaakt. Hiervoor is een aantal aandachtspunten geformuleerd. Desondanks spreken schrs. hun waardering uit voor het feit dat met het Voorontwerp in ieder geval een begin is gemaakt met het ontwerpen van een regeling van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen. Mr. P. van Zwieten Het nut en de noodzaak van het leerstuk subrogatie in het schadeverzekeringsrecht – Nut en noodzaak van de wettelijke subrogatiebepaling (art. 7:962 BW) staan in deze bijdrage centraal. Schr. bespreekt de geschiedenis en de ratio van de huidige regeling. Ten aanzien van de Nederlandse subrogatiebepaling en de subrogatiebepaling in de ons omringende landen blijkt dat in alle landen het voorkomen van voordeel bij de laedens als de ratio van de bepaling moet worden gezien. De subrogatiebepaling heeft een aantal neveneffecten waaronder het voorkomen van dubbele vergoeding, reductie van de schadelast betalende verzekeraar, preventie van schade en bespoediging van de schadeafwikkeling. Deze neveneffecten zijn in het belang van óf de verzekerde óf van de verzekerde gemeenschap. Het algemeen verbintenisrecht kent geen alternatieven voor de subrogatieregeling. De verzekeraar kan geen beroep doen op bijvoorbeeld onrechtmatige daad, zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking. Cessie kent wel eenzelfde effect als subrogatie, maar daar geeft schr. niet de voorkeur aan. Tot slot wordt ingegaan op de reikwijdte van de subrogatiebepaling. Subrogatie is niet mogelijk bij onder meer een sommenverzekering, in het eigendomsrecht of bij rechten uit een verzekeringsovereenkomst.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging Nr. 4, augustus 2014 C.M.D.S. Pavillon Wat maakt een beding oneerlijk? Het Hof wijst ons (eindelijk) de weg. Een beschouwing van de recente rechtspraak van het HvJ EU inzake de oneerlijkheidstoets uit de Richtlijn oneerlijke bedingen – Schr. bespreekt in haar bijdrage over de oneerlijkheidstoets de recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Het Hof heeft na het Océanoarrest geen enkele op een concreet beding gerichte prejudiciële vraag aangegrepen om de oneerlijkheidstoets uit de Richtlijn oneerlijke bedingen van een autonome interpretatie te voorzien. Bij de beantwoording van de recente golf prejudiciële vragen met betrekking tot deze toets wijst het Hof de nationale rechter eindelijk de weg. In dit artikel wordt uitgebreid stilgestaan bij de inhoud van de verschafte sturing en bij de gevolgen hiervan voor de Nederlandse onredelijk bezwarend-toets. J.J. Dammingh Makelaardij 2012-2013 – In deze kroniek bespreekt schr. de rechtspraak over de makelaar in onroerende zaken in 2012-2013. Het arrest Savills/Pasman van de Hoge Raad leert alvast dat de koper er goed aan doet na te gaan of de informatie die hij van de makelaar heeft ontvangen, en voor hem cruciaal is, wel feitelijk correct is. Uit het arrest blijkt immers dat de zorgvuldigheidsplicht van de makelaar niet zo ver gaat, dat hij de informatie die hij aan een potentiële verkoper geeft te allen tijde op juistheid moet controleren. Uit de jurisprudentie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de makelaar, leidt schr. verder af dat een makelaar die namens zijn opdrachtgever een mededeling doet, in de regel slechts als ‘bode’ optreedt en niet als vertegenwoordiger. O.O. Cherednychenko, J.-M. Meindertsma Verantwoorde kredietverstrekking aan consumenten in een multilevel governancesysteem – In de nasleep van de recente financiële crisis wordt steeds vaker de roep gehoord om te waarborgen dat krediet aan consumenten alleen op maatschappelijk verantwoorde wijze wordt verstrekt. Het begrip verant-
Tijdschriften
woorde kredietverstrekking is de laatste jaren sterk tot ontwikkeling gekomen op verschillende niveaus van een multi-level governancesysteem. Het antwoord op de vraag wat verantwoorde kredietverstrekking inhoudt, moet worden gezocht in de EU-wetgeving, de Nederlandse financiële toezichtwet- en regelgeving van bestuursrechtelijke aard, het Nederlandse civiele recht en de zelfregulering door de kredietindustrie. De verhouding tussen deze regelcomplexen is niet altijd helder. In deze bijdrage wordt getracht om enige ordening aan te brengen in een lappendeken aan regels rondom verantwoorde kredietverstrekking aan de consument.
WSNP Periodiek
Weekblad Fiscaal Recht
5e jrg. nr. 3, augustus 2014 A. Noordam Nieuw Iers recht – inspiratie voor sanering hypotheekschulden – Geinspireerd door de Ierse oplossingen geeft schr. enkele overwegingen tot aanpassing van het saneringsrecht om herstructurering van hypotheekschulden binnen de Wsnpregeling te faciliteren.
143e jrg. nr. 7061, 21 augustus 2014 Mr. I.M. de Groot, WFR 2014/1032 Wijziging vrijstellingsmethode Moeder-dochterrichtlijn in verband met hybrids: verrekeningsmethode vergeten? – Op 8 juli 2014 is (formeel) een voorstel aangenomen tot wijziging van de vrijstellingsmethode in de Moeder-dochterrichtlijn in verband met de voorkoming van dubbele niet-heffing als gevolg van hybride geldverstrekkingen. Schr. gaat in deze bijdrage in op de discrepantie tussen de toepassing van de vrijstellingsmethode en de toepassing van de verrekeningsmethode, die na deze wijziging in bepaalde situaties kan ontstaan. Zij doet vervolgens een voorstel voor een tekst die naar haar mening meer overeenstemt met het doel van de Moeder-dochterrichtlijn. Mr. drs. B.F. Schuver, WFR 2014/1041 Dga en werknemersverzekeringen; discussie verzekerd? – De directeur-grootaandeelhouder (dga) is zowel ondernemer als werknemer, en dat leidt tot discussie bij de toepassing van de werknemersverzekeringen. De daarbij door de praktijk gebruikte vuistregels zijn aan het veranderen. Schr. gaat in op de ontwikkelingen en schetst welke gevolgen die kunnen hebben voor de verzekeringsplicht van de dga.
1550 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht
WPNR 145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014 Mr. dr. I. Visser Het gebruik van internet voor de executoriale verkoop van onroerende zaken – Deze bijdrage gaat over de invloed van het elektronisch rechtsverkeer, in het bijzonder door gebruikmaking van het internet, op de executoriale verkoopprocedure van onroerende zaken. Hierbij komen zowel vragen naar de wenselijkheid daarvan, als meer praktische vragen aan de orde. De mogelijkheden in het huidige en toekomstige recht staan centraal. Om de executoriale verkoop daadwerkelijk aantrekkelijk te maken voor particulieren is echter meer nodig. Met name op het gebied van de financiering van de aankoop door particulieren is nog een grote slag te maken. Prof. mr. drs. J.W.A. Biemans De Europese Unie en de Nederlandse studie notarieel recht – In deze bijdrage gaat schr. in op de invloed van de Europese Unie op de notariële monopoliepositie en het notariële recht, en op de gevolgen daarvan voor het Nederlandse notariaat en de Nederlandse notariële opleiding in het bijzonder. Ongeacht of ‘Brussel’ en ‘Luxemburg’ als vriend of vijand van het Nederlands notariaat moet worden beschouwd is het volgens schr. duidelijk dat de Nederlandse notaris vertrouwd dient te zijn met het Europees recht. In het verlengde daarvan dient het Europees recht in de studie notarieel recht aandacht te krijgen.
143e jrg. nr. 7060, 7 augustus 2014 Prof. mr. R.H. Happé, WFR 2014/1000 Fiscale discriminatie in 26 jaar rechtspraak van de Hoge Raad: een fiscaal en rechtsstatelijk debat – Sinds de belastingkamer van de Hoge Raad in 1988 met het Eerste studeerkamer-arrest een begin maakte met de toetsing van wetten in formele zin aan het gelijkheidsbeginsel, geeft deze rechtspraak geregeld aanleiding tot politieke en juridische commotie. Wie kent niet het Arbeidskostenforfait-arrest uit 1999 en het Kinderopvang-arrest uit 2002? Recent zijn daar nog eens de Bedrijfsopvolgingsfaciliteit-arresten bijgekomen. In deze bijdrage doet schr. onderzoek naar de betekenis van deze rechtspraak. Daarbij zijn verschillende niveaus te onderscheiden. Allereerst is er het fiscaal-juridische niveau. Daarnaast is er het rechtsstatelijke niveau. Om tot een overall duiding van deze rechtspraak te komen gaat schr. ook op zoek naar de meer specifieke visies en opvattingen die de twee staatsmachten, wetgever en rechter, hanteren met betrekking tot hun wetgevende, respectievelijk rechtsprekende taak. Hij komt tot de conclusie dat die visies op zijn minst een deel van de verklaring vormen voor de regelmatig gespannen verhouding tussen de staatsmachten. Ten slotte doet hij enige aanbevelingen om in die verhouding verbetering te brengen.
WPNR 145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014 Drs. H.J. Bresser Belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor overheidsondernemingen; much to do about nothing? – Recent is het wetsvoorstel gepubliceerd dat voorziet in een wijziging van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven. In deze bijdrage zet schr. de strekking van het voorstel uiteen. De complexiteit van de wetgeving vormt een punt van kritiek. Deze wordt met name veroorzaakt door de nauwelijks leesbare vrijstellingen. Volgens schr. kan de regeling eenvoudiger worden vormgegeven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2071
Tijdschriften
1551 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 2, juni 2014 A. Stoopendaal, M. de Bree, F. Keuter, P. Robben Systeemtoezicht in de Nederlandse gezondheidszorg. Een experimentele innovatie van toezicht – De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van inspectie gebaseerd op systeemtoezicht (ST). Het experiment volgt uit voortgaande ontwikkelingen in de governance van zorginstellingen. Het experiment is gevolgd en ondersteund met formatief onderzoek. Geleerd is dat ST in de Nederlandse gezondheidszorg, mits gericht en evenwichtig toegepast, een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen van de IGZ ten aanzien van effectief en efficiënt toezicht. ST maakt ‘inspectiemaatwerk’ mogelijk. Daarenboven geeft dit artikel inzicht in de werkwijze die kan worden gebruikt bij de modernisering van toezicht.
1552
bestuurders. Aan de ava van een naamloze of besloten vennootschap behoort, binnen de door de wet en de statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheid die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend (art. 2:107 lid 1 BW en art. 2:217 lid 1 BW). Naast de wet kunnen de statuten ook regels over bevoegdheden van aandeelhouders bevatten. Het gaat in de onderhavige kwestie om de vraag of sprake is van een noodsituatie die het doorbreken van de statutair voorgeschreven unanimiteit kan rechtvaardigen. De Ondernemingskamer beantwoordt deze vraag met behulp van twee vereisten waaraan moet worden voldaan. Als uitgangspunt geldt dat niet valt uit te sluiten dat zich zodanig dringende omstandigheden voordoen, dat doorbreking van het vereiste van unanimiteit is gerechtvaardigd. Echter, de redelijkheid en billijkheid die de rechtspersoon en degenen die bij de organisatie zijn betrokken jegens elkaar in acht moeten nemen, brengen mee dat het bestuur in een dergelijk geval de beslissing tot doorbreking en de dringende omstandigheden die dat rechtvaardigen aan de ava, waaronder tegenstemmende aandeelhouders, meedeelt. Volgens schr. moet dit dan wel direct na het nemen van de beslissing gebeuren.
Het Verzekerings-Archief Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 16, 7 augustus 2014 Mr. H. Koster, Bb 2014/50 Aandeelhoudersbesluitvorming en doorbreking van een statutair unanimiteitsvereiste – In dit artikel bespreekt schr. de uitspraak van de Ondernemingskamer van 23 september 2013, waarin de Ondernemingskamer zich uitlaat over de vraag of doorbreking van het statutaire vereiste van unanimiteit voor aandeelhoudersbesluitvorming is toegestaan. In Boek 2 BW zijn diverse belangrijke bevoegdheden toegekend aan de algemene vergadering van aandeelhouders (ava), zoals het besluiten tot statutenwijziging of ontbinding en (bij niet-structuurvennootschappen) het benoemen en het ontslaan van
2072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
91e jrg., 2e kwartaal 2014 Mr. R.J. Visscher Let(ten) op fraudeurs. Privacyaspecten bij de aanpak van verzekeringscriminaliteit – In een aantal databestanden worden gegevens vastgelegd over afnemers van verzekeringen en andere finaciënle diensten die zich daarbij onrechtmatig hebben gedragen. Door een intern waarschuwingssysteem en door het waarschuwen van andere verzekeraars wordt gepoogd frauderisico’s te voorkomen en verzekeringscriminaliteit te bestrijden. Het gebruik van deze registers is geregeld in gedragscodes. Dit artikel bevat een inventarisatie van die registers en regels. Mr. M.M.R. van Ardenne-Dick Privacy en de uitwerking van persoonlijk onderzoek in de rechtspraak – Verzekeringsfraude bij het indienen van of het verschaffen van informatie bij een schadeclaim kan leiden
tot het verval van het recht op uitkering. Wat zijn de juridische grenzen die de verzekeraar in acht moet nemen bij het doen van persoonlijk onderzoek door interviews, het inwinnen van informatie bij derden en observaties? Mr. A. Haasjes Inzicht in het inzagerecht – In toenemende mate wordt door claimanten gepoogd een dossier op te bouwen met gebruikmaking van inzagerechten. In dit artikel worden achtereenvolgens behandeld de inzage op grond van art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens, de inzage op grond van art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de frictie tussen het voldoen aan een Amerikaans discoveryvonnis en de privacywetgeving. Prof. mr. N. van Tiggele-van der Velde, prof. mr. J.H. Wansink De mededelingsplicht ex art. 7:928 BW bij levensverzekering en de toetsingscommissie gezondheidsgegevens – Bij verzekeraars kan de behoefte bestaan om te bezien of er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wellicht sprake is geweest van de nietnakoming van de mededelingsplicht. Verzekeraars worden in hun onderzoek belemmerd doordat het hen niet vrij staat om medische informatie te vragen aan de behandelende arts. De oplossing is gevonden in de vorm van twee Convenanten.
NTHR Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 4, augustus 2014 Mr. M.J. Boon De verhouding tussen schorsing en stuiting onder de CMR – In deze bijdrage wordt het arrest HR 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2043) besproken, dat de verhouding behandelt tussen de schorsings- en stuitingsregeling van art. 32 lid 2 en 3 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR). De Hoge Raad wijdt in het arrest veel woorden aan (het belang van) uniforme uitleg van de CMR in zijn geheel en geeft voorrang aan uniform recht boven nationale regels die aan een uniforme toepassing afbreuk doen. Volgens schr. terecht. De door de Hoge Raad gegeven rechtsregel dat stuiting van de
Tijdschriften
verjaringstermijn na schorsing daarvan overeenkomstig de CMR niet mogelijk is, is ondanks de stuitingsmogelijkheden die het nationaal recht biedt een voor de praktijk heldere regel. Schr. wijst erop dat uit de arresten aangaande art. 32 lid 2 en 3 CMR de lessen kunnen worden getrokken dat bij het vervoer betrokken partijen des te meer alert moeten zijn als zij besluiten een minnelijk traject een kans te geven. De formaliteiten die zijn verbonden aan het instellen van een vordering in rechte moeten niet uit het oog worden verloren. Er zijn verschillende manieren om aan de uitwerking van art. 32 CMR te ontkomen.
Ondernemingsrecht Nr. 10/11, 5 augustus 2014 Prof. mr. C.D.J. Bulten, Ondernemingsrecht 2014/94 De vennootschap en de geconstrueerde werkelijkheid – De gedachte van schr. is dat de wil, de keuzes en het handelen van de bij de vennootschap betrokkenen onder bepaalde omstandigheden doorwerken in die vennootschap. Aan de hand van diverse voorbeelden laat zij zien dat de zo geconstrueerde werkelijkheid mede de rechtspersoon bepaalt. Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain, Ondernemingsrecht 2014/95 De toetsing van bestuurders en commissarissen door de AFM en DNB – Negatieve oordelen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of De Nederlandsche Bank (DNB) bij een (her) toetsing van geschiktheid of betrouwbaarheid worden door bestuurders en commissarissen slechts zelden voorgelegd aan de bestuursrechter. In deze bijdrage worden, ook vanuit praktijkervaringen, de achtergronden en redenen daarvan onderzocht. De vraag die daarbij centraal staat, is of het in theorie bestaande stelsel van rechtsbescherming in de praktijk voldoende soelaas biedt. Prof. mr. dr. P.M. van der Zanden, Ondernemingsrecht 2014/96 Accountants in de problemen! Balanscommisaris, een panacee?
– Kunnen de problemen waarmee het accountantsberoep op dit moment heeft te kampen, worden opgelost door terug te grijpen op het ontstaan van het accountantsvak? In dit artikel wordt in het kort de historie geschetst, een analyse van de mogelijke oorzaken gegeven en wordt vervolgens een mogelijke oplossing uitgewerkt.
RegelMaat 29e jrg. nr. 3, juni 2014 Themanummer: Bevoegdheden van Europese toezichthouders op het terrein van financiële markten M. Chamon Grenzen voor de EU-wetgever bij het machtigen van Europese agentschappen – Het Hof van Justitie heeft op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in de zaak short selling. In deze zaak ging het om een aan de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) toegekende bevoegdheid om het ‘shorten’ op financiële instrumenten in bepaalde gevallen te verbieden of aan voorwaarden te verbinden. Schr. bespreekt de gevolgen van de shortselling-zaak voor de EU-wetgever. Het belang van Europese agentschappen en de aan de short selling-zaak voorafgaande arresten Meroni en Romano worden besproken. Op grond van deze beide arresten werd aangenomen dat geen discretionaire bevoegdheden of bevoegdheden om normatieve besluiten vast te stellen aan EU-agentschappen mochten worden toegekend. Echter of deze arresten van toepassing waren op de machtiging van agentschappen was niet duidelijk. Volgens schr. heeft de short selling-zaak hier duidelijkheid over gegeven; er mogen géén discretionaire bevoegdheden worden toegekend (Meroni), maar of er sprake is van een discretionaire bevoegdheid hangt af van de context (Meronilight). Dit geeft volgens schr. de EUwetgever een grote vrijheid en ondergraaft de positie van de Commissie. T.J.A. van Golen Europese financiële toezichthouders als toonbeeld van evidence-based wetgeven in de EU? – Met het uitbreken van de kredietcrisis werd duidelijk dat de Lamfalussy-comités, de Europese toezichthouders op de financiële markten, niet tijdig konden ingrijpen en werden zij
omgezet in Europese Agentschappen onder de naam European Supervisory Authorities (ESA’s). Getracht werd bij het opstellen van de oprichtingsverordeningen gebruik te maken van de ‘evidence-based’-benadering door te werken met gegevens uit feiten en empirisch onderzoek waardoor er minder ruimte is voor willekeur en politiek opportunisme. Schr. onderzoekt hoe ‘evidence-based’ het wettelijk fundament van de ESA’s is door het gevolgde wetgevingsproces te bespreken en de ESA-regelgeving te evalueren. Schr. concludeert dat het niet duidelijk is in hoeverre bij de ESA-wetgeving sprake is geweest van ‘evidence-based’-wetgeving. Hierdoor lijkt het dat de oprichting en toebedeling van bevoegdheden in aanmerkelijke mate zijn bepaald door politieke standpunten en niet via het proces van ‘evidence-based’ wetgeven, waarbij het gaat om de meest effectieve en efficiënte uitkomsten. Volgens schr. maakt ‘evidence-based’ wetgeven slechte keuzes op basis van politieke overwegingen minder makkelijk, daarnaast bevordert het democratische controle en helpt het beslissingen op EU-niveau te legitimeren. M. Scholten Onafhankelijkheid vs. Accountability: de casus van de nieuwe EU financiële toezichthouders – Bij onafhankelijke bestuursorganen en agentschappen is sprake van het ‘Onafhankelijkheid vs. Accountability’-dilemma. Dat wil zeggen dat politieke verantwoordelijkheid wordt bemoeilijkt door de onafhankelijke status van een agentschap. Schr. analyseert de onafhankelijkheid en accountability van recentelijk in Europa ingestelde accountable financiële toezichthouders (ESA’s) en trekt hieruit lessen voor nationale wetgevers die met voornoemd dilemma worden geconfronteerd. Volgens schr. leert de EU-ervaring dat de iure de balans tussen onafhankelijkheid en accountability kan worden gevonden door het instellen van verantwoordelijkheidsverplichtingen om direct te kunnen worden gehoord door te rapporteren aan het parlement, bij het benoemen van topambtenaren van een agentschap verschillende partijen te betrekken en door het verzekeren van het budget van het agentschap. De facto hangt een en ander enerzijds af van de wetgever, name-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2073
Tijdschriften
lijk hoe specifiek de wetgever de accountability bepalingen formuleert en zijn rol kan en wil spelen, en anderzijds hoe het agentschap zijn missie en taken interpreteert.
Tijdschrift voor Compliance 14e jrg. nr. 3, juli 2014 Themanummer: Compliance & Corporate Governance – Corporate governance is een veelomvattend begrip. De redactie is voor dit themanummer op zoek gegaan naar schrs. met kennis en ervaring op het gebied van compliance en de besturing van organisaties. Er zijn al veel artikelen gepubliceerd over de mogelijke oorzaken van de verschillende misstanden en de lessons learned. Kortom, het is duidelijk wat er misgaat in de besturing van organisaties en ook hoe het beter kan, maar de verbetering is (nog) niet waargenomen in de afgelopen periode. Het lijkt er dan ook op dat de roep om een mentaliteitsverandering de rode draad is van deze editie. Een mooi complianceprogramma op papier is niet genoeg. In dit themanummer zijn onder andere de volgende bijdragen te lezen: J. Jansen MSc RBA, D. Tomić MSc Opfrisbeurt Nederlandse governanceregels nodig voor nieuw elan Mr. W.E.C. Scheepens Bedrijven en maatschappij hebben governance en compliance nodig om MVO verder te brengen Prof. mr. E.P.M. Vermeulen De one-size-fits-all illusie van corporate governance en compliance Drs. R. van Altena RA, drs. M. Rengersen Wat voor organisatie willen we zijn? De betekenis van de compliance officer voor governance Prof. dr. A.B. Hoogenboom De dramaturgie van corporate governance K.I.M. Koel MSc Mensen handelen, organisaties niet: een analyse van oorzaken waarom organisaties onwenselijk kunnen handelen Mr. L.A. van Amsterdam De bijzondere zorgplicht van banken: kan het MKB er wat mee? Drs. M. Kouwenhoven
2074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Compliance officers en het organisatiegeweten
Tijdschrift voor Financieel recht 16e jrg. nr. 7/8. augustus 2014 Themanummer: Pensioenen Mr. B.P. van der Graaf Onderneming, penisoenregeling en verslaglegging – In deze bijdrage staat de problematiek van de verwerking van ‘defined benefit’-regelingen in de jaarrekening van de onderneming centraal. Mr. T. Huijg, mr. P.G. Vestering De-risking door aanpassing van de pensioenregeling – In deze bijdrage gaan schrs. in op de belangrijkste juridische kwesties die spelen bij een aanpassing van de pensioenregeling (de-riskingoperatie). Het gaat daarbij met name om de vraag óf, en hoe, de pensioenregeling ten opzichte van de huidige en voormalige werknemers en in relatie tot de pensioenuitvoerder kan worden gewijzigd. Bij het wijzigen van de pensioenregeling gaat het meestal om wijziging van de indexatie (financiering), bijstortingen, de financiering aangaande de reguliere pensioenopbouw of de pensioenopbouw zelf. Mr. S.H. Kuiper De keuze tussen pensioenfonds en verzekeraar – Nederland kent meerdere soorten pensioenuitvoerders van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen: pensioenfondsen, verzekeraars, premiepensioeninstellingen (PPI) en kapitaal gedekte buitenlandse instellingen in de zin van Richtlijn 2003/41/EG. Deze uitvoerders verschillen van elkaar. In dit artikel bespreekt schr. de verschillen tussen pensioenfondsen en verzekeraars; deze verschillen zijn relevant bij de door ondernemingen te maken keuze voor een pensioenuitvoerder. Mr. A.C.M. Kuypers Toezicht op pensioenen en pensioenfondsen – In dit artikel geeft schr. een overzicht van de ontwikkelingen van het prudentiële en materiële toezicht op pensioenen en pensioenfondsen door De Nederlandsche Bank (DNB) tegen de achtergrond van de steeds complexere thema’s waar de pensioensector mee wordt geconfronteerd. Achtereenvolgens besteedt schr. aan-
dacht aan het wettelijk kader, het prudentieel toezicht van 2010-2014, de toezichtagenda 2014-2018, de aard van het toezicht en voorbeelden uit de interventie en handhavingspraktijk van DNB.
Tijdschrift voor insolventierecht 20e jrg. nr. 4, juli/augustus 2014 Mr. C.M. Harmsen, TvI 2014/27 Vonnis inzake Landis: een stap vooruit op het gebied van de administratieplicht – De vraag of aan de administratieplicht is voldaan, wordt vaak beoordeeld aan de hand van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest Brens q.q./Sarper. Daardoor lijkt de beoordeling of aan de administratieplicht is voldaan, te verworden tot een in veel gevallen – gezien de aard en omvang van de rechtspersoon – te beperkte toets “of snel inzicht kan worden verkregen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en of deze posities tezamen met de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en de omvang van de rechtspersoon, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie van de rechtspersoon” in plaats van een beoordeling van de aangetroffen administratie aan de hand van art. 2:10 lid 1 BW mede in het licht van de doeleinden die met de administratie in een onderneming moeten worden nagestreefd. Ingegaan wordt op de doeleinden van de administratie bij een rechtspersoon en aan de hand van het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland inzake Landis wordt geconcludeerd dat de Rechtbank terecht de vraag of bij Landis aan de administratieplicht was voldaan breder heeft beoordeeld dan uitsluitend aan de hand van de debiteuren- en crediteurenposities en de stand van de liquiditeiten. Mr. A. van Hees, TvI 2014/28 Omzwervingen van de Hoge Raad omtrent boedelvorderingen: beschouwingen naar aanleiding van het arrest Koot beheer/Tideman q.q. – De Hoge Raad heeft in het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. afscheid genomen van het veel bekritiseerde ‘toedoen-criterium’ voor boedelschulden. Daarbij heeft de Hoge Raad een (nieuwe) limitatieve opsomming gegeven van een drietal categorieën
Tijdschriften
van vorderingen die als boedelvordering kwalificeren. In deze bijdrage wordt daarop ingegaan. De vraag daarbij is niet zozeer welke vorderingen in deze categorieën vallen, maar of de Hoge Raad met het formuleren van deze categorieën wel het juiste antwoord op de juiste vraag heeft gegeven. De conclusie stemt droevig. Mr. P.V. Kleijn, mr. C.R.E. ten Cate, TvI 2014/29 Aanbestedingsrechtelijke beperkingen bij een doorstart; bieden de nieuwe Europese richtlijnen uitkomst? – Is de verkoop door de curator van een orderportefeuille die met name bestaat uit opdrachten voor overheden wel zinvol, zo kan men zich op grond van de huidige stand van de Europese en Nederlandse rechtspraak afvragen. In beginsel dienen via een aanbesteding door de failliet verkregen overheidsopdrachten opnieuw te worden aanbesteed. Een onderhandse verkoop van een dergelijke orderportefeuille is daardoor niet mogelijk. De recentelijk in werking getreden Europese richtlijnen bieden enige verlichting, maar zeker niet in alle gevallen. Curatoren dienen zich van de blokkerende werking van het aanbestedingsrecht goed rekenschap te geven en het daarmee samenhangende risico in de overname-overeenkomst te ondervangen.
Tijdschrift voor Sanctierecht & Compliance 4e jrg. nr. 2/3, juli 2014 Themanummer: Beboeting Mr. C.M.I. van Asperen de Boer Feitelijk leidinggeven in besluiten van AFM, DNB en NMa langs de strafrechtelijke meetlat (Deel II) – Sinds de invoering van de vierde tranche Awb medio 2009 is ook in het bestuursrecht de feitelijk leidinggever beboetbaar voor overtredingen van de rechtspersoon. Sindsdien zijn alleen een twintigtal leidinggevers naast de rechtspersonen beboet door bestuursorganen. De vraag is: gebeurt dat volgens de strafrechtelijke regels van het spel? Mr. dr. R. Stijnen Een vergelijking tussen de rol van de straf- en bestuursrechter bij boeteoplegging – In deze bijdrage bespreekt schr. een aantal verschillen en overeenkomsten tussen strafrechtelijke en
bestuurlijke afdoening voor wat betreft boetes. Het gaat om de oplegging van geldboetes door de strafrechter en de toetsing van bestuurlijke boetes door de bestuursrechter. Een vergelijking wordt getrokken tussen de wijze waarop de procedure wordt aangelegd en het beslissings- of toetsingsmodel van de rechter, de uitleg van voorschriften en het legaliteitsvereiste, het bewijs van het strafbare of beboetbare feit, waaronder ook onrechtmatig verkregen bewijs, verdedigingsrechten – die nauw samenhangen met de waarheidsvinding – en toerekening en evenredigheid. Bij deze vergelijkingen verwijst schr. zoveel mogelijk naar recente rechtspraak. Ten slotte komt schr. tot weerlegging van enige punten van kritiek op de bestuursrechter. Mr. M. van Wanroij, mr. S. de Zwart Kartelboetes – Van gestroomlijnd tot het doel voorbij? – In dit artikel wordt ingegaan op een drietal door de Minister van Economische Zaken openbaar gemaakte (beleids)voornemens voor aanpassing van de regels over de hoogte van kartelboetes. Het betreft de onlangs ter consulatie aangeboden aanpassingen van de betreffende boetebeleidsregels en clementiebeleidsregels, alsmede twee brieven waarin de minister verdergaande − niet in de consultatiedocumentenverwerkte − voornemens toelicht voor aanpassing van de regels over kartelboetes. Met de laatstgenoemde aanpassingen wil de minister bereiken dat voor kartelovertredingen (veel) hogere boetes kunnen worden opgelegd dan onder de huidige boetesystematiek mogelijk is. Eerst worden de voor kartelboetes relevante achtergronden van het Nederlandse mededingingsrecht uiteengezet en vervolgens wordt de bestaande systematiek voor de vaststelling van kartelboetes behandeld. Daarna wordt ingegaan op de in het consultatiedocument voorgestelde aanpassingen en vervolgens op de voorgenomen verdere aanpassingen van de boeteregels. Afgesloten wordt met een korte beschouwing over deze voornemens. Mr. G.P. Roth, mr. J.S. Roepnarain De publicatie van Wft-boetes. De
stand van zaken anno 2014 aan de hand van recente jurisprudentie – Sinds de inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is al veel geschreven over het daarin verankerde publicatieregime van boetes, meer in het bijzonder over de zogenaamde vroegtijdige publicatie op grond van art.1:97 Wft. In deze bijdrage staan, vraagstukken centraal die door de jaren heen in gerechtelijke procedures zijn opgekomen. Eerst wordt kort ingegaan op het toepasselijke wettelijk kader voor de publicatie van boetes. Vervolgens worden enkele vraagstukken besproken die de afgelopen jaren de revue hebben gepasseerd in procedures bij de (Voorzieningenrechter van de) Rechtbank Rotterdam dan wel bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Ten slotte volgt een korte conclusie. Mr. J.T. de Jong Laat de AFM schrikken – In dit artikel wordt ingegaan op de huidige stand van zaken bij de Autoriteit Financiële markten (AFM) met betrekking tot haar schikkingsonbevoegdheid. Daarna wordt kort ingegaan op de schikkingsbevoegdheid van de Autoriteit Consument & Markt, het Openbaar Ministerie en de Financial Conduct Authority. Vervolgens wordt bekeken of dat argumenten oplevert om ook de AFM een schikkingsbevoegdheid toe te kennen en of de tegenargumenten van de wetgever uit 2003 nog wel opgeld doen. Mr. drs. S.R. van Breukelen, mr. T.R. van Roomen De gefailleerde in een Catch-22 positie. Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht leidt tot ricico op zelfincriminatie – Het toenemende aantal faillissementen leidt volgens de Minister van Veiligheid en Justitie tot meer aandacht voor (maatregelen strekkende tot) fraudebestrijding. In een poging het wettelijk kader te optimaliseren, heeft de minister het Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht gepresenteerd. Dit programma rust op drie pijlers, te weten modernisering, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en fraudebestrijding. In deze bijdrage wordt ingegaan op de laatste pijler, meer in het bijzonder op de strafrechtelijke elementen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2075
Tijdschriften
van de voorgestelde maatregelen ter bestrijding van faillissementsfraude. Deze maatregelen zijn opgenomen in de wetsvoorstellen Wet civielrechtelijk bestuursverbod en Wet herzieningstrafbaarstelling faillissementsfraude, alsmede het voorontwerp Wet versterking positie curator. Eerst wordt kort aandacht besteed aan de betekenis en de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel. Vervolgens geven schrs. een toelichting op het voorontwerp Wet versterking positie curator, waar ze tevens enkele kritische kanttekeningen bij plaatsen. Aan de hand van de relevante rechtspraak wordt het toepasselijke juridisch kader geschetst, in het bijzonder betreffende de reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel. Aansluitend passen schrs. dit juridisch kader toe op de voorgestelde wetswijzigingen.
TVOB Tijdschrift voor Vennootschaps- en rechtspersonenrecht Nr. 4, augustus 2014 Mr. T.C.A. Dijkhuizen MPhil Het beloningsbeleid van financiële ondernemingen: van een governancevraagstuk naar een bonus cap (1) – In deze bijdrage wordt ingegaan op het beloningsbeleid van financiële ondernemingen. In dit eerste deel wordt ingegaan op de ontwikkelingen op het gebied van het beloningsbeleid tot 2011 en enige vraagstukken daaromtrent. Toegenomen aandacht voor het beloningsbeleid in de financiële sector heeft geleid tot hervormingen van de regelgeving. Ten aanzien van de verandering in aanpak van de beloningsproblematiek zijn er twee trends zichtbaar. De focus van de regelgeving lijkt te verschuiven van beloningsgovernance naar de vormgeving van het beloningsbeleid. Ook wordt zelfregulering ingeruild voor formele wet- en regelgeving. Ingegaan wordt op de vraagstukken rondom de vaststelling, vormgeving en openbaarmaking van het beloningsbeleid en besproken worden de reguleringsinitiatieven die zowel op nationaal als Europees niveau werden genomen naar aanleiding van de voornoemde boekhoudschandalen.
2076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Mr. I. Meijer-Wagenaar De bezoldiging van de uitvoerende bestuurder, de niet-uitvoerende bestuurder en de commissaris bij de naamloze vennootschap: een vennootschapsrechtelijke vergelijking – De invoering van de Wet bestuur en toezicht op 1 januari 2013 1 en de Wet claw back op 1 januari 2014 heeft geleid tot een veelvoud aan regelgeving op het gebied van de bestuurdersbezoldiging. De regelgeving voor bestuurders in een one-tier board wijkt af van de regelgeving voor bestuurders en commissarissen in een two-tier board. Schr. zet uiteen welke verschillen er zijn in regelgeving voor de uitvoerende bestuurders, niet-uitvoerende bestuurders en commissarissen. Zij pleit daarbij voor aanpassing van de regelgeving om de verschillen te verkleinen. Dit omdat het niet in acht nemen van de juiste bevoegdheidsregels kan leiden tot een wettelijke beperking van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, waardoor de grondslag voor de bezoldiging vervalt, met alle gevolgen van dien. Mr. dr. R.A. Wolf Stockdividend, bonusaandelen en het goedkeurende bestuursbesluit van art. 2:216 lid 2 BW. Een noodzakelijke combinatie? – Wanneer een BV winst maakt, kan de winst worden gereserveerd of worden uitgekeerd. Indien wordt gekozen om de winst uit te keren, staat de algemene vergadering voor de keuze een uitkering in contanten of een uitkering in aandelen in het kapitaal van de vennootschap te doen. In dat geval is er sprake van stockdividend. Er kan ook een uitkering in aandelen in het kapitaal van de vennootschap in de vorm van bonusaandelen plaatsvinden. Bij een bonusaandeel vindt een uitkering ten laste van een reserve plaats. Te denken valt aan een agioreserve, deelnemingsreserve of herwaarderingsreserve. Wanneer een uitkering in aandelen in het kapitaal van de vennootschap plaatsvindt, is feitelijk sprake van financiering van de vennootschap. Het vermogen van de vennootschap verandert van karakter. Bij stockdividend vindt geen storting op de aandelen plaats, maar wordt de winst omgezet in kapitaal. Schr. pleit in deze bijdrage voor wijziging van art. 2:216 lid 11 BW, in die
zin dat het goedkeurende bestuursbesluit van art. 2:216 lid 2 BW niet van toepassing is op uitkeringen in de vorm van aandelen in het kapitaal van de vennootschap. Mr. G.C. van Eck De statutaire exitregeling en de statutaire eigen geschillenregeling in arbitrage – Na invoering van de flex-B.V.wetgeving bestaan er meer mogelijkheden om een eigen regeling ter oplossing van geschillen in de statuten op te nemen. Met arbitrage bijvoorbeeld kan de effectiviteit van statutaire exitregelingen en de daarin opgenomen aanbiedings- en overdrachtsverplichtingen worden vergroot. In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de mogelijke rol van arbitrage bij de statutaire exitregeling en de statutaire eigen geschillenregeling in het licht van de bij de invoering van de flex-B.V. aangekondigde bredere herziening van de wettelijke geschillenregeling. Schr. doet een voorstel om tot aanpassing van de wettekst te komen om arbitrage toe te laten. Prof. mr. L.G.H.J. Houwen Herzieningswet bestuur en toezicht: effecten voor het semipublieke domein – Door wetgever en sectorale branchorganisaties worden meerdere initiatieven ontwikkeld om de governance van semi-publieke ondernemingsorganisaties te verbeteren. Er is een ambtelijk voorontwerp gepubliceerd dat voorziet in een uniform wettelijk kader voor het bestuur, toezicht en een regeling van het tegenstrijdig belang van alle privaatrechtelijke rechtspersonen. In deze bijdrage worden de gevolgen van de voorgestelde harmonisering van het rechtspersonen- en vennootschapsrecht voor verenigingen en stichtingen in het semi-publieke domein besproken en voorstellen gedaan voor een betere afstemming tussen de privaatrechtelijke governancevoorschriften en de publiekrechtelijke sectorwetgeving voor professioneel toezicht en verantwoord ondernemingsbestuur van semipublieke organisaties. Schr. concludeert dat voor de meeste woningcorporaties, onderwijs- en zorginstellingen het formaliseren van een uniforme wettelijke grondslag voor een facultatief- toezichthoudend orgaan op deze wijze geen
Tijdschriften
ingrijpende herziening van hun interne organisatiestructuur teweeg hoeft te brengen. Veranderingen van gedragsnormen met daaruit voortvloeiende zorgplichten en externe aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders zijn eerder aan de orde.
Vennootschap & Onderneming 24e jrg. nr. 6, juni 2014 Mr. N.L. Hooi Initiatieven van de Europese Commissie ter verbetering van de corporate governance van Europese beursvennootschappen – De corporate governance van Europese beursvennootschappen vertoont volgens de Europese Commissie gebreken, die bestuurders, aandeelhouders, tussenpersonen en stemadviseurs treffen. De Europese Commissie heeft een voorstel voor een richtlijn gepresenteerd ‘tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG’. Het richtlijnvoorstel ziet op het versterken van de betrokkenheid van aandeelhouders bij veursvennootschappen en het verhogen van de kwaliteit van stemadviezen van stemadviseurs. Naast het richtlijnvoorstel heeft de Europese Commissie een aanbeveling gepubliceerd die tot doel heeft de rapportage over corporate governance door beursvennootschappen in meer algemene zin te verbeteren. In deze bijdrage worden benoemd de problemen in het kader van de corporate governance, die voor de Europese Commissie reden zijn geweest tot actie over te gaan. De inhoud van het richtlijnvoorstel en de aanbeveling worden uiteengezet en er wordt beschreven welke lange weg het richtlijnvoorstel nog heeft af te leggen om daadwerkelijk te worden aangenomen. Mr. P.H. Tieskens De notariële kwaliteitsrekening en risico’s van faillissement van een koper of verkoper – De kwaliteitsrekening van de notaris is bedoeld voor betaling van de koopprijs van BV-aandelen of een registergoed. Partijen kunnen door gebruikmaking van de kwaliteitsrekening gelijk oversteken. De levering van het goed en de prestatie tot het betalen van de prijs kunnen op hetzelfde moment tot stand komen. Met het gelijk oversteken wordt het risico
beperkt dat de ene prestatie wel en de andere niet wordt verricht en proberen partijen zich tegen elkaars wanprestatie of faillissement te beschermen. Schr. beoordeelt in deze bijdrage of het systeem in de praktijk waterdicht is of dat een faillissement van een van de partijen onder omstandigheden roet in het eten gooit. Schr. zet eerst uiteen hoe de kwaliteitsrekening werkt en behandelt daarna de gevolgen van het faillissement van een verkoper en vervolgens het faillissement van een koper. De zorgplicht van de notaris bij het uitbetalen van gelden wordt onderzocht. Mr. T.E. de Jonge Onevenredige bescherming van schuldeisers bij ontbinding van een rechtspersoon-schuldenaar – De ontbinding van een rechtspersoon brengt een risico met zich voor overschotgerechtigden. De verlenging van de verjaringstermijn van rechtsvorderingen van of tegen een ontbonden rechtspersoon is onevenredig zwaar voor de overschotgerechtigden en meer specifiek voor aandeelhouders van de ontbonden rechtspersoon die gelden hebben ontvangen uit het overschot in het kader van de vereffening. De aandeelhouders kunnen voor eeuwig worden geconfronteerd met een vordering van de vereffenaar tot terugbetaling van het ontvangen overschot in het geval van herleving van een ontbonden rechtspersoon en daaropvolgende toewijzing van een rechtsvordering tegen de ontbonden rechtsperso0n. Bij ontbinding van een rechtspersoon geldt een verlengingsgrond voor de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen van of tegen die rechtspersoon op grond van art. 2:19a lid 8 BW en 2:23c lid 2 BW. In deze bijdrage wordt ingegaan op het juridisch kader van de verlengingsgrond bij ontbinding van een rechtspersoon, de achterliggende gedachte van de wetgever bij deze verlengingsgrond, de risico’s en rechtsonzekerheid voor aandeelhouders, hoe de risico’s kunnen worden beperkt en de rol van de rechter om tot een betere balans en meer rechtszekerheid te komen.
WPNR 145e jrg. nr. 7028, 9-16 augustus 2014 Mr. S. Renssen, mr. C.M.H. Vlaanderen
De beperkte toegankelijkheid van het centraal aandeelhoudersregister en het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft – Binnen de Tweede Kamer wordt gepleit voor invoering van een centraal aandeelhoudersregister. De verplichting tot het verrichten van clientenonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) strekt zich niet enkel uit tot het notariaat. De Wwft legt eenzelfde verplichting op aan ondere anderen advocaten, belastingadviseurs en makelaars in onroerende zaken. Desondanks wil Minister Opstelten het voorgestelde centraal aandeelhoudersregister voor hen niet toegankelijk maken. De vraag die hierbij rijst is of die andere beroepsgroepen wel voldoende handvatten wordt geboden voor een adequate uitvoering en naleving van de Wwft. In deze bijdrage wordt aanbevolen de toegang tot het register breder te maken dan Minister Opstelten voor ogen staat.
WSNP Periodiek 5e jrg. nr. 3, augustus 2014 F. Verburg, E. Timmermans WSNP en het bestuursverbod – De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 26 november 2012 een aantal maatregelen aangekondigd om faillissementsfraude effectiever te bestrijden. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod. In dit artikel wordt besproken of de Wsnpbewindvoerder in het kader van het bestuursverbod eenzelfde taak moet krijgen als de taak die aan de curator in faillissement wordt toebedeeld.
1553 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht IER 30e jrg. nr. 4, augustus 2014 D. van Eek, IER 2014/35 Het Ryanair/Pr Aviation-arrest: de luchtbrug tussen de OHP-regels en concurrenten – De in het Ryanair/PR Aviation-arrest centraal staande discussie over richtlijnconforme uitleg van een nationale bepaling kan naar analogie worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2077
Tijdschriften
toegepast op de discussie over OHPregels en concurrenten. Immers, nergens uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de implementatie van de OHP-Richtlijn de Nederlandse wetgever niet die (verplichtingen uit de) OHP-Richtlijn heeft willen volgen. Een dergelijke expliciete negatieve keuze ontbreekt. Daarom lijkt de enige juiste conclusie te zijn dat de OHP-regels richtlijnconform moeten worden uitgelegd. Dat betekent dat ook concurrenten een direct beroep op de OHP-regels jegens elkaar kunnen doen: de OHP-Richtlijn schrijft dat voor én de Nederlandse wetgever heeft nergens expliciet te kennen gegeven die mogelijkheid te willen uitsluiten. De conclusie van dit artikel luidt daarom dat concurrenten jegens elkaar de OHP-regels kunnen inroepen. M. de Cock Buning, IER 2014/36 Ashby Donald: commercial speech en uitingsvrijheid in het auteursrecht – In een uitzonderlijk geval verdient de bespreking van een arrest van het EHRM een bijzondere plaats. Het arrest Ashby Donald e.a./Frankrijk heeft de nodige consequenties voor de rechtspraktijk nu het Straatsburgse Hof daarin voor het eerst in een auteursrechtelijke kwestie volledige noodzakelijkheids- en proportionaliteitstoetsing voorschrijft. Dat is het gevolg van de vaststelling van het EHRM dat een veroordelend vonnis op basis van een auteursrechtelijke inbreuk, de communicatievrijheid zoals neergelegd in art. 10 EVRM kan beperken.
Mediaforum 26e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Prof. mr. dr. S.J.H. Gijrath Diensteninteroperabiliteit anno 2012: waarheen, waarvoor? – In de (nabije) toekomst worden mensen, in verband met toenemend dataverkeer, steeds meer afhankelijk van probleemloos werkende elektronische communicatie. Hiervoor is interoperabiliteit van elektronische netwerken van groot belang. Door interoperabiliteit kunnen verschillende autonome netwerken en bijbehorende faciliteiten met elkaar communiceren. Schr. bespreekt het begrip
2078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
interoperabiliteit zoals vormgegeven binnen Europees beleid in het nieuwe regelgevend kader door de Commissie, de Digitale Agenda, het voorstel voor de Verordening Connectief Continenten en geïnterpreteerd door toezichthouders en rechters. Hierbij ligt de nadruk op beleidsdoelstellingen en de vertaling daarvan in regelgeving, en wordt stilgestaan bij de reikwijdte van art. 6.1 Telecommunicatiewet. Na een bespreking van het begrippenkader is er achtereenvolgens aandacht voor de EU-beleidsoverwegingen, de rechten en verplichtingen rond toegang en interconnectie, de vormgeving van het begrip interoperabiliteit in de regelgeving en wordt afgesloten met een korte blik op de toekomst.
1554 Internationaal privaatrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 16, 7 augustus 2014 Mr. E.J.H. Poorthuis, Bb 2014/49 Het ‘Handlungsort’ bij grensoverschrijdende productaansprakelijkheid – Bij een grensoverschrijdend geschil rijst al snel de vraag welke rechter op grond van de EEX-Verordening bevoegd is kennis te nemen van de vordering. In het Kainz/Pantherwerke-arrest bevestigt het Hof van Justitie van de Europese Unie dat in geval van productaansprakelijkheid ‘de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis’ (‘Handlungsort’) moet worden bepaald aan de hand van de plaats waar het betrokken product is vervaardigd. Schr. betoogt dat de eisende partij slechts in uitzonderingssituaties deze alternatieve bevoegdheidsgrond gebruikt om de gewenste bevoegdheid van het gerecht van de eigen woonplaats te vestigen.
1555 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch Recht 74e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2014 Mr. G.M.F. Snijders
Van evaluatie tot reanimatie – Per 1 september 2007 trad titel 7.5 (Pacht) van het BW in werking. Met ingang van dezelfde datum werd de van 1958 daterende Pachtwet ingetrokken. Tijdens de totstandkoming van de nieuwe wettelijke regeling werd toegezegd dat een evaluatie zou plaatsvinden, nadat gedurende vijf jaren ervaringen waren opgedaan. In het verlengde hiervan liet de Staatssecretaris van Economische Zaken bij brief van 26 april 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer weten dat de evaluatie van start ging; het vereiste onderzoek zou worden uitgevoerd door prof. mr. D.W. Bruil. In maart 2014 rondde de evaluator zijn rapport af. Met een brief van 15 april 2014 heeft de staatssecretaris het rapport aangeboden aan de Eerste en de Tweede Kamer. In deze bijdrage wordt een uitgebreidere uiteenzetting gegeven. Mr. W.L. Valk De evaluatie gewogen – Het rapport ‘Evaluatie pachtregelgeving’ van prof. mr. D.W. Bruil is door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij brief van 15 april 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. Op 15 mei 2014 heeft er bij het Ministerie van Economische Zaken een bijeenkomst plaatsgevonden, waar Bruil zijn rapport heeft toegelicht en waar belangenorganisaties en andere betrokkenen een eerste reactie hebben gegeven. De reacties zijn verdeeld. Tegelijk is iedereen het erover eens dat het huidige pachtrecht niet goed functioneert. Met dit artikel wil schr. een bijdrage leveren aan het debat. Mr. P.S.A. Overwater Het rapport Evaluatie pachtregelgeving en geliberaliseerde pacht – Schr. gaat in deze bijdrage in op de inhoud van het rapport van prof. mr. D.W. Bruil, ‘Evaluatie pachtregelgeving’ dat volgens hem op hoofdlijnen niemand kan hebben verrast. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de rechtsfiguur reguliere pacht zo onevenwichtig is dat het areaal gestaag in omvang afneemt en dat dat alleen maar kan worden gestopt door een ingrijpende wijziging (fundamentele herziening).
Tijdschriften
Drs. J.G. Meijer Van liberaliseren wordt niet alles beter – Het afgelopen decennium is er het nodige over herziening van de regelgeving met betrekking tot pacht geschreven. Studiedagen kwamen en gingen. Alles leek al gezegd, gedacht en bedacht. Schr. geeft in deze bijdrage een beschouwing van het resultaat van deze worsteling. Voor de lezer is het daarbij goed te weten dat het de beschouwing is van een bestuurslid van een belangenvereniging voor pachters, de BLHB, die dit op persoonlijke titel schrijft.
Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 8, augustus 2014 Mr. G.H.J. Heutink, mr. A. Franken van Bloemendaal De ladder voor duurzame verstedelijking nader beschouwd (Deel A). Vervolg op TBR 2013/137 – In TBR 2013/137 verscheen van de hand van schrs. een bijdrage over art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - de ladder voor duurzame verstedelijking - dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden. In de ladder voor duurzame verstedelijking worden bijzondere eisen gesteld aan de toelichting bij bestemmingsplannen die “(…) een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken”. Als bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen ex art. 2.1 lid 1 sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in zo’n ontwikkeling voorzien, moet de toelichting of de ruimtelijke onderbouwing - determinerend cumulatief - voldoen aan de drie eisen (treden) van de ladder. In deze bijdrage gaan schrs. in op deze drie eisen en bespreken zij Afdelingsjurisprudentie op dit gebied. Mr. R.G.T. Bleeker UAV-GC 2005 (deel 2). Over de uitleg van enkele conflictgevoelige paragrafen – De meeste conflicten tijdens een bouwproces gaan over de vraag in hoeverre instructies van de opdrachtgever over hetgeen de aannemer moet uitvoeren een wijziging opleveren ten opzichte van contractuele verplichtingen. Aan deze vraag wordt in de UAV-GC veel meer aandacht besteed dan in de UAV. Het eerste deel van dit artikel gaat over de opzet van de UAV-GC, over de ver-
strekking van gegevens, de waarschuwingsplichten, vergunningen en bodemgesteldheid. In dit tweede deel komen wijzigingen aan de orde, kwaliteitsborging, overige aanspraken van de opdrachtnemer en de aansprakelijkheid na oplevering, gevolgd door een korte conclusie. Mr. M. Siebers & mr. dr. S. van Gulijk Aansprakelijkheid van de nevenaannemer die zijn retentierecht inroept. Een onderzoek naar de mogelijkheden en wenselijkheid van de vestiging van aansprakelijkheid in nevenaannemingsverhoudingen ingeval één van de nevenaannemers zijn retentierecht inroept jegens de opdrachtgever – In deze bijdrage bespreken schrs. de mogelijkheden voor nevenaannemers op grond van wet- en regelgeving, literatuur en jurisprudentie om schade die zij lijden doordat door een andere nevenaannemer retentierecht is uitgeoefend jegens een niet-betalende opdrachtgever te verhalen. Zij gaan in op vier mogelijke aansprakelijkheidsgrondslagen, te weten: de coördinatieovereenkomst, redelijkheid en billijkheid, onrechtmatige daad en samenhangende rechtsverhoudingen. Ook de voorwaarden voor het uitoefenen van het retentierecht door de aannemer komen aan bod. Mr. B.J.H. Blaisse-Verkooyen, mr. F. François, mr. E. Verweij De nieuwe aanbestedingsrichtlijnen (deel 1). De Klassieke Richtlijn wijzigingen ten opzichte van Richtlijn 2004/18/EG – In dit eerste deel worden besproken de belangrijkste nieuwigheden in de Klassieke Richtlijn ten opzichte van Richtlijn 2004/18/EG. In het tweede deel komen de Richtlijn Nutssectoren en Richtlijn Concessies aan bod. Mr. H.C.W.M. Moesker Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Wildcard voor private bouwsector? – In deze bijdrage gaat schr. nader in op de consultatieversie van het recent verschenen Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Ook wordt nader ingegaan op de koerswijziging van de minister.
1556 Onderwijsrecht NTOR 26e jrg. nr. 2, juni 2014 J. de Boer, L. Michiels, W. den Ouden, P. Zoontjens Bekostiging en sanctie: een pleidooi voor meer Awb-conforme onderwijswetgeving – In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben schrs. uitgebreid onderzoek verricht naar de verhouding tussen onderwijsrecht en de Awb. Daarin hebben zij de onderwijswetgeving onder meer vergeleken met de algemene regels inzake het subsidierecht, bestuursrechtelijke sancties en de rechtsbescherming van de Awb. Dit onderzoek vormt de basis voor twee bijdragen in NTOR. In deze bijdrage wordt ingegaan op de verhouding tussen onderwijswetgeving en het Awbsubsidierecht en -sanctierecht. De rechtsbescherming wordt in een volgende bijdrage besproken. In deze bijdragen komt steeds aan de orde in hoeverre de onderwijswetgeving op de genoemde terreinen afwijkt van de Awb, dan wel als atypisch ten opzichte van de Awb kan worden beschouwd. Zij stellen zich vervolgens de vraag of daarvoor een rechtvaardiging bestaat en, zo nee, hoe deze afwijkingen of atypische elementen kunnen worden weggenomen.
1557 Privacy Letsel & Schade Nr. 2, juni 2014 Mr. P.J. Klein Privacy een groot goed?! – Schr. bespreekt de grondslagen van het privacyrecht in het supranationaal recht, in de Grondwet en in de nationale wetgeving, in het bijzonder de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Vervolgens bespreekt zij de rechtspraak over de Wbp, in het bijzonder met betrekking tot het inzagerecht van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2079
Tijdschriften
betrokkene en met betrekking tot het persoonlijk onderzoek. Haar conclusie is dat een inbreuk op de privacy slechts is toegestaan als aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
1558 Rechtshulp Advocatenblad 94e jrg. nr. 8, augustus 2014 M. Knapen Onder professoren – Vanuit de politiek is er een roep om strenger toezicht op de advocatuur en volgens bestuursvoorzitters van advocatenkantoren moet het onderwijs voor toekomstige advocaten anders worden ingericht. Schr. legde aan twaalf hoogleraren met een leerstoel op een relevant rechtsterrein vragen voor die binnen de advocatuur spelen. Het ging hierbij om vragen over de kwaliteit van de advocatuur, ontwikkelingen die door de advocaat als bedreigend worden ervaren, toezichtplannen en veranderingen rondom de opleiding van advocaten. Uit de gehouden enquête volgt dat de meningen over de kwaliteit van de advocatuur wisselend waren. Het invoeren van streng toezicht op de advocatuur werd negatief beoordeeld. De plannen van bestuursvoorzitters van grotere advocatenkantoren om de opleiding van advocaten te verbreden met andere kennis en vaardigheden werden positief beoordeeld met als kanttekening dat er waarschijnlijk voor deze mooie plannen binnen het curriculum geen ruimte is. Voorts moeten volgens de hoogleraren advocaten de bedreigingen die zij ervaren met innovatie en aanpassingen het hoofd bieden.
1559 Sociaal Recht Advocatenblad 94e jrg. nr. 8, augustus 2014 E. van Dongen Verzekeren is een kunst – Arbeidsongeschiktheid kan ieder-
2080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
een overkomen. Het lijkt dan ook verstandig op zijn minst een basisvoorziening voor arbeidsongeschiktheid te regelen. Schr. zet voor advocaten een aantal alternatieven op een rijtje en geeft aan waar men bij zo’n regeling op moet letten. Achtereenvolgens komen aan bod het broodfonds, een vrijwillige verzekering bij het UWV, het pensioenfonds voor zzp’ers dat start op 1 januari 2015 en de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Per alternatief wordt aangegeven wat de voor- en nadelen ervan zijn.
Tijdschrift Recht & Arbeid 6e jrg. nr. 8/9, augustus/september 2014 Mr. dr. A. Eleveld, TRA 2014/63 Van re-integratie naar wederkerigheid: de verplichting om arbeid te verrichten zonder loon in Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk – In dit artikel bespreekt schr. de verplichting om arbeid zonder loon te verrichten als voorwaarde voor het recht op een bijstandsuitkering met het oog op de Europese doelstelling van sociale insluiting. Aan de hand van een vergelijking tussen de bijstandswetgeving in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland concludeert schr. dat de bijstandsregelgeving zich in plaats van sociale insluiting steeds meer richt op het creëren van een moreel goede burger, de burger die werkt voor zijn uitkering. Volgens schr. is Nederland koploper op dit gebied. Mr. D.M.A. Bij de Vaate, mr. N. Hummel, TRA 2014/64 De Wet werk en zekerheid: omgekeerde normalisering – Het arbeidsrecht, zowel in de publieke als de private sector, is volop in beweging. Allereerst is er het sinds eind 2010 aanhangige voorstel Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. Daarmee wordt beoogd de rechtspositie van ambtenaren gelijk te trekken met die van werknemers in de marktsector, ook op het gebied van het ontslagrecht. Ten tweede is op 10 juni 2014 het voorstel Wet werk en zekerheid (Wwz) door de Eerste Kamer aanvaard. Daardoor treedt medio 2015 een
nieuw ontslagrecht in werking. Volgens schr. lijkt dit nieuwe ontslagrecht veel op het ambtenarenontslagrecht. In dit artikel bespreken schrs. een aantal elementen van het voorgestelde ontslagstelsel in het licht van het ambtenarenontslagrecht. Zij onderzoeken of er parallellen zijn te trekken met het ambtenarenrecht en of ervaringen met het ambtenarenrecht van nut kunnen zijn bij een nadere inkleuring van de voorstellen voor de private sector. Achtereenvolgens komen aan bod: het gesloten stelsel van ontslaggronden, de ontslagvergoeding en de rechtsbescherming. Hieraan voorafgaand schetsen zij kort het ontslagrecht zoals dit eruit ziet na inwerkingtreding van de Wwz. Mr. M.J.. Hietkamp, TRA 2014/65 De stage-overeenkomst: een juridisch zwart gat? – Door de hoge jeugdwerkloosheid lonkt de stage voor veel jonge werkzoekenden. Jongeren verrichten vaak stages om relevante werkervaring op te bouwen. De jongerenvakbond CNV Jongeren maakt zich druk om de problematiek van de stagiair wiens werkzaamheden niet afwijken van die van de reguliere werknemer. De minister benadrukt dat de stagiair zich onderscheidt doordat het leeraspect centraal staat. In dit artikel betoogt schr. dat het leeraspect subjectief en onvoorspelbaar is, en dat een onderscheid op basis van de elementen van art. 7:610 BW ontoereikend is. De problematiek rondom stages speelt niet alleen in Nederland. Het Europees kwaliteitskader voor stages moet leiden tot betere kwaliteit van stages. Schr. bespreekt zes onderscheidende criteria die uit het arrest Glatt/Fox Searchlight uit 2013 zijn af te leiden, en verzoekt een duidelijker kader voor de stagiair. Ten slotte wordt besproken hoe het onderscheid tussen stage- en arbeidsovereenkomst kan worden gemaakt.
1560 Staats- & bestuursrecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 16, 7 augustus 2014 Mr. drs. T.N. Sanders, Bb 2014/48 De bestuursrechtelijke
Tijdschriften
geldschuldenregeling en de invordering van dwangsommen – De AWB kent sinds 2009 een regeling voor de afwikkeling van geldschulden tussen overheden en burgers. Uit een recente evaluatie blijkt dat deze regeling maar matig bekend is, terwijl met name bij de invordering van dwangsommen nog wel het een en ander misgaat. In dit artikel bespreekt schr. de volgende onderwerpen: de bestuursrechtelijke geldschuldenregelingen de evaluatie daarvan; de dwangsom, een bijzondere bestuursrechtelijke geldschuld; en de belangrijkste jurisprudentie van de afgelopen jaren over de invordering van dwangsommen. Schr. besluit met de conclusie dat de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling brede toepassing vindt, terwijl de kennis van partijen die hiermee in aanraking komen beperkt is. Hierdoor zijn partijen vaak teleurgesteld over de procedure, omdat er bedrijven en burgers beperkte mogelijkheden hebben om zich te verweren tegen de invordering van de dwangsom door het bestuursorgaan als de last onder dwangsom terecht en zorgvuldig is opgelegd of al onherroepelijk is geworden.
De Gemeenstem 164e jrg. nr. 7407, 5 augustus 2014 C.S. Cuppen, S.A. Renders, A. Snijders, K.B.J. Steenbakkers, Gst. 2014/70 Het maken van een omgevingsplan, deel 1: waar beginnen we aan? – De Omgevingswet is er nog niet, maar toch ook weer wel. Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche) gaat het namelijk mogelijk maken om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet alvast te experimenteren met de instrumenten van die wet. Zo gaat de gemeente Meerssen een omgevingsvisie vaststellen en krijgen zes gemeenten de mogelijkheid een grondgebiedsdekkend omgevingsplan op te stellen. Eén van die gemeenten is Bussum. Daar zijn, nog voordat de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet in werking is getreden, de voorbereidingen voor het omgevingsplan al in volle gang. In dit artikel gaan schrs. in op de aanleiding voor het omgevingsplan Bussum en aan de hand van de ervaringen in Bussum op het proces dat voor een omgevingsplan kan worden
doorlopen. Ze belichten een aantal interessante aspecten en afwegingen in de beginfase van dat proces. In de literatuur is tot nu toe tamelijk veel aandacht besteed aan het onderbrengen van de diverse bestemmingsplannen (en beheersverordeningen) in één nieuw plan en is nog relatief weinig ingegaan op het integreren van andere gebiedsgerichte regelingen in dat ‘plan’. In deze bijdrage gaan schrs. in het bijzonder in op dat aspect van de totstandkoming van het gemeentelijk omgevingsplan. Mr. H.K. Gilissen, Gst. 201/71 Kansen voor de keten: naar een balans tussen de bescherming van publieke belangen en doelmatigheid in het waterketenbeheer – Het doel van deze bijdrage is tweeledig. In de eerste plaats strekt deze ertoe een bondig overzicht te geven van de huidige organisatie van het waterketenbeheer en de ontwikkelingen die zich op dat terrein voordoen. In de tweede plaats beoogt schr. inzicht te geven in de juridische betekenis van het begrip ‘doelmatigheid’, de wijze waarop dit zich verhoudt tot andere publieke waarden en belangen, en de wijze waarop daaraan binnen de juridische kaders vorm wordt en kan worden gegeven. Schr. bespreekt daartoe eerst de karakteristieken van het waterketenbeheer. Voorts gaat schr. in op de huidige organisatie van het Nederlandse waterketenbeheer. Verder stelt hij de doelmatigheid centraal, gaat hij in op de betekenis van dat begrip als zelfstandige beleidsdoelstelling en bespreekt hij de juridische betekenis daarvan. Schr. sluit het inhoudelijk deel van deze bijdrage bij wijze van gedachtenexperiment af met een blik op de toekomst, waarbij hij vooral aandacht besteed aan de wijze waarop de verbedrijfsmatiging van het afvalwaterketenbeheer juridisch kan worden vormgegeven. Schr. doet op verschillende plaatsen aanbevelingen en rondt zijn beschouwing af met de nodige conclusies.
Maastricht Journal of European and Comparative Law 21e jrg. nr. 2, juni 2014 Themanummer: The constitutional adulthood of multi-level governance – It is hardly an overstatement that
the discipline of constitutional law is in a state of flux. Triggered by decades of growing globalization and localism, the hierarchical paradigm installed by the nation-state, with a national constitution at its apex, is untenable and increasingly lacks explanatory force. Reconsidering the scope of operation of constitutional systems, and moving beyond a national nucleus, gives rise to questions pertaining to the nature of constitutional law, its objects and subjects, and its ability to convey legitimacy in the 21st century. At the etymological heart lies the question: who or what is constituted, in both a positive and negative sense, and in what manner? This special issue approaches this question from the angle of multi-level governance (MLG), a concept originating in political science that captures the multilayered dynamics of power-exercise and policymaking beyond a narrow, rigid and national structure. This issue brings together contributions from legal scholars, in order to construe the normative dimension of MLG as a framework for present-day constitutional law, operating in an age of complexity. This special issue contains the following contributions: W. Vandenbruwaene Multi-level governance through a constitutional prism A. Simoncini The European Union as a ‘3-D’ constitutional space A. Cygan The regions within multi-level governance: enhanced opportunities for improved accountability? G. Martinico Assymmetry and complex adaptive (legal) systems: the case of the European Union P. Popelier ‘Europe Clauses’ and constitutional strategies in the face of multi-level governance B. Guastaferro Coupling national identity with subsidiarity concerns in national parliaments’ reasoned opinions T. Vandamme EU directives and mulit-level governance – can lessons be drawn from cooperative federalism?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2081
Tijdschriften
O. Ştefan Helping loose ends meet? The judicial acknowledgement of soft law as a tool of multi-level governance
Tijdschrift voor Toezicht 5e jrg. nr. 2, juni 2014 B. van Velthoven, J. van Hoof Leeftijdscontrole op afstand. Een alternatieve methode om de naleving van de leeftijdsgrens voor alcohol te verbeteren – Enkele tientallen slijterijen maken op dit moment op basis van vrijwilligheid gebruik van Ageviewers, een systeem voor leeftijdscontrole op afstand. Hierbij wordt de leeftijd van de potentiële klant niet vastgesteld door personeel in de winkel, maar door een getrainde expert in een controlekamer elders. Aan de hand van een databestand met alle door het Ageviewers-systeem in 2011 uitgevoerde leeftijdscontroles kan worden berekend dat (te) jeugdige klanten ten minste 980.000 keer per jaar alcoholaankopen proberen te doen in slijterijen. Alles bijeen scoren jongeren in slijterijen, supermarkten en andere levensmiddelenzaken jaarlijks een hoeveelheid alcoholische drank die gelijk staat aan zo’n 25 miljoen glazen. Die alcoholaankopen kunnen substantieel worden teruggedrongen als een systeem zoals Ageviewers wordt verplicht gesteld voor alle genoemde verkooppunten van alcohol. Het is aannemelijk dat een colledig uitgewerkte maatschappelijke kosten-batenanalyse een positief saldo oplevert.
1561 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 94e jrg. nr. 8, augustus 2014 J. Nan Witwassen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen – Het Openbaar Ministerie (OM) stelt om de buit van criminelen te kunnen afpakken steeds vaker vervolging in wegens witwassen. De Hoge Raad heeft een belangrijke uitzondering gemaakt voor de verdachte van wit-
2082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
waspraktijken, wanneer door verdachte nog geen echte witwashandelingen zijn verricht. Schr. bespreekt de reikwijdte van deze uitzondering en de betekenis hiervan voor de verdediging en het OM. Het OM moet bij vervolging wegens witwassen goed in kaart brengen wat de verhouding is tussen de verdachte, het grondmisdrijf en het voorwerp. Het OM kan hierbij voor kwalificatieproblemen komen te staan als de verdachte zelf was betrokken bij het grondfeit. Hierbij moet het aannemelijk zijn dat het voorwerp uit ‘eigen misdrijf’ afkomstig is. De verdediging moet schipperen tussen óf dit aannemelijk maken en het risico lopen dat de verdachte voor het grondfeit wordt veroordeeld, óf geen beroep doen op deze uitzondering en de kans lopen op een veroordeling wegens witwassen. R. el Hessaini Invoering van het adolescentenstrafrecht. Een wassen neus? – Het adolescentenstrafrecht is op 1 april 2014 in werking getreden. Hierdoor is het onder meer mogelijk geworden op grond van het gewijzigde art. 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) een jeugdsanctie toe te passen op jongeren van 18 tot 23 jaar. Schr. onderzoekt of deze gewijzigde wetsbepaling leidt tot een betere en effectievere aanpak onder jongvolwassenen. De wijze van toepassing door verantwoordelijke organisaties wordt besproken met aandacht voor de wijziging in de aanpak en de advisering in het kader van de inbewaringstelling of ten behoeve van de strafzitting. Strafrechters hebben zich voorafgaand aan de wetswijziging altijd terughoudend opgesteld bij het toepassen van een jeugdsanctie. Het is de verwachting dat zij dit blijven doen zeker in gevallen waarin een duidelijk advies ontbreekt. Daarnaast is het volgens schr. de vraag of andere niet-kinderrechters voldoende kennis hebben om art. 77c Sr adequaat te kunnen toepassen. Naar de mening van schr. moet voor een effectievere toepassing van het adolescentenstrafrecht een zaak waarin het gaat om de jongvolwassene tot 23 jaar door een kinderrechter worden behandeld. M. Bakker ‘Advocaten zijn geen schakers’ – Emeritus hoogleraar wetenschapsfiliosfie Ton Derksen vindt dat strafrechtjuristen onvoldoende zijn
geschoold in waarheidsvinding. Lessen van de man die de veroordeling van Lucia de B. ongedaan maakte en bij steeds meer herzieningen wordt betrokken. A. de Haas, V. van de Port Klagen tegen inhouding rijbewijs – De beslissing op grond van art. 164 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om een rijbewijs in te houden, loopt vooruit op een rechterlijk vonnis of strafbeschikking terwijl de gevolgen zeer verstrekkend kunnen zijn. Na inhouding kan de belanghebbende een klaagschrift indienen bij de griffie van de rechtbank waarna de raadkamer van de rechtbank hierover zo spoedig mogelijk een beslissing neemt. Hierbij toetst de rechter aan verschillende normen en weegt de persoonlijke belangen van de belanghebbende af tegen de maatschappelijke belangen van verkeersveiligheid. Schr. bespreekt kort waar een advocaat mee aan de slag kan indien hij krijgt te maken met een cliënt wiens rijbewijs is ingenomen. Het gaat hierbij om het klaagschrift, de oriëntatiepunten opgenomen in de LOVS-afspraken en de persoonlijke belangen van de belanghebbende. De conclusie is dat met een klaagschrift meer dan eens succes wordt geboekt en dat soms schadevergoeding kan worden gevorderd. M. Kloppenburg Een kwestie van wennen – Bij ZSM heeft videoconsulting een grote rol. Hoe bevalt het horen op afstand en waar moeten advocaten rekening mee houden?
Expertise en Recht Nr. 4, augustus 2014 Dr. J.T. Israëls, prof. mr. dr. E. Rassin Daderkennis, politiekennis en onschuldkennis – In dit artikel wordt het belang bepleit van het onderscheiden van drie begrippen kennis: daderkennis, politiekennis en onschuldkennis. Met daderkennis wordt bedoeld dat een ontkennende verdachte uitspraken doet waaruit blijkt dat hij dingen weet die hij niet kan weten als hij echt niets met het misdrijf heeft te maken. Politiekennis is kennis waarover de politie beschikt of denkt te beschikken terwijl de verdachte – geheel los van zijn schuld of
Tijdschriften
onschuld – die kennis niet heeft. Onschuldkennis is kennis waarover de verdachte beschikt die onverenigbaar is met het schuldigscenario. Het begrip ‘daderkennis’ leidt tot allerlei nadere overwegingen, zoals het onderscheid tussen zwakke en sterke daderkennis: daderkennis waarover de politie beschikt (en die dus kan worden voorgezegd) en daderkennis waarover de politie nog niet beschikt. Sterke daderkennis in een bekentenis bewijst dus meer dan zwakke daderkennis. Het begrip ‘politiekennis’ heeft inmiddels zijn weg gevonden naar de literatuur over het verhoren van verdachten. Zo kan in de toekomst ook het begrip ‘onschuldkennis’ van meet af aan attenderen op dingen die moeten worden gedaan bij het verhoren van ontkennende verdachten die precies kunnen vertellen wat ze tijdens het misdrijf dan wél hebben gedaan. Het begrip attendeert bovendien nog eens te meer op het belang van meerdere scenario’s: van onderzoek niet alleen naar het schuldig- maar ook naar het, indien aanwezig, onschuldigscenario. Prof. mr. dr. E. Rassin Het beoordelen van de validiteit van (getuigen)verklaringen met de methode van de alternatieve scenario’s; een update – In gevallen waarin de rechter – vanwege bewijsschaarste – is aangewezen op (getuigen)verklaringen als bewijsmiddelen, raadpleegt hij soms een deskundige met het verzoek een advies te geven over de betrouwbaarheid van die verklaringen. Dergelijke deskundigen zijn vrij in het kiezen van hun methode. Een techniek die recentelijk aan populariteit wint, is de zogenoemde methode van de alternatieve scenario’s. In deze bijdrage wordt die methode uiteengezet en wordt een voorstel gedaan ter verdere ontwikkeling ervan.
Justitiële Verkenningen 40e jrg. nr. 3, juni 2014 Themanummer: Fraude – In dit themanummer gaat het om fraude: opzettelijke misleiding om een voordeel te halen ten koste van anderen. Hierin zitten drie basisbestanddelen. Allereerst moet de mis-
leiding opzettelijk zijn, ten tweede zet men anderen op het verkeerde been door een valse voorstelling van zaken te geven, en ten derde moet het bedrog ten eigen voordele strekken. In het eerste artikel Kapitalistische banken als criminele ondernemingen: de casus Wall Street geeft David Friedrichs een beschouwing naar aanleiding van de financiële crisis van 2008. Er was sprake van een bankencrisis. De structuur, de cultuur, de collectieve praktijken en de beleidsprincipes van het huidige financiële systeem zijn fundamenteel crimineel en criminogeen. De schadelijke invloed ervan is exponentieel groter dan de schadelijke invloed van conventionele misdaad. De kernprincipes en kernpraktijken van het financiële systeem zijn misdrijven op grote schaal. Guido Brummelkamp, Wim Huisman en Tamara Flikweert stellen in hun bijdrage Drie drijvende krachten achter bedrijfscriminaliteit. Een empirisch onderzoek naar fraude in het midden- en kleinbedrijf dat er bij kleinere ondernemingen niet zo zeer sprake is van organisatiecriminaliteit maar dat de persoon van de ondernemer meer van betekenis is. Tijdens empirisch onderzoek aan de hand van interviews met bestrafte ondernemers is gevraagd naar het ontstaan van de criminaliteit en hun eigen rol daarbij. Het gaat om daders die een illegale bedrijfseconomische kans benutten en om daders die het niet lukt het bedrijfsproces binnen de wettelijke kaders te houden. In het artikel Patronen in de criminele ontwikkeling van fraudeurs stelt Joost van Onna dat de studie van fraude veelal niet is gericht op de persoon van de fraudeur. Na een overzicht van de bestaande kennis over de maatschappelijke en criminele achtergrond van fraudeurs, wordt aan de hand van levensloopcriminologisch onderzoek besproken welke verschillende profielen zijn te onderscheiden. Fraudeurs tonen op verschillende manieren een bepaald patroon in delictgedrag dat wijst op een meer algemene neiging tot crimineel gedrag. De resultaten van het onderzoek kunnen helpen bij de keuze van de wijze van handhaving. Frits Kemp bespreekt in Faillissementsfraude: een hardnekkig fenomeen. Pleidooi voor een preventieve aanpak hoe er
wetgeving op stapel staat in de strijd tegen faillissementsfraude. De aanpak waarbij alleen de fraudeur achteraf wordt aangepakt is onvoldoende om de schade die deze vorm van fraude meebrengt te verminderen. Er is een integrale preventieve aanpak nodig, opdat fraude in een vroeg stadium kan worden opgespoord. In zijn bijdrage Als je merkt dat niemand het merkt. Over fraude in de wetenschap stelt Kees Schuyt dat wetenschapsfraude geen nieuw fenomeen is. Het is niet eenvoudig om tot een definitie van wetenschapsfraude te komen. Er zijn verschillende typen te onderscheiden. Naast publicatiedruk en universitaire organisatieproblemen wordt gezocht naar een criminologisch gerichte hypothetische verklaring voor wetenschapsfraude. Hierin speelt de factor ‘gelegenheid’ in combinatie met structurele kenmerken als de mate en kwaliteit van supervisie, intervisie en gebrekkige sociale controle een belangrijke rol. In Oorzaken van fraude in de zorgsector wijzen Wim Groot en Henriëtte Maassen van den Brink op een aantal gevallen van fraude in de zorg. Er wordt een schatting gemaakt van de omvang van die fraude en van de frauderisico’s. Verder is er aandacht voor de oorzaken van deze fraude en de mogelijke maatregelen om deze fraude te voorkomen. Het bestaan van fraude ondermijnt het draagvlak voor de solidariteit waarop het zorgstelsel is gebouwd. Er is reden om de cultuur waarin fraude wordt goedgepraat en gebagatelliseerd aan te pakken. Volgens Menno Fenger en William Voorberg bestaan er verschillende vormen van uitkeringsfraude, zoals zij uiteenzetten in hun artikel Het bestrijden van uitkeringsfraude: mogelijkheden en moeilijkheden. Er wordt een schatting gemaakt van de omvang ervan. Tussen gemeenten bestaan grote verschillen in de aantallen ontdekte uitkeringsfraude, verschillen die kunnen worden verklaard door de wijze van handhaving en de vormgeving van de preventie. Het is van belang meer kennis te vergaren over uitkeringsfraude opdat met die kennis beter kan worden gehandhaafd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2083
Tijdschriften
Panopticon 35e jrg. nr. 4, augustus 2014 Themanummer: Wetenschapsfraude en ethische kwesties binnen het criminologisch onderzoek – Sinds enige tijd staat de problematiek van wetenschapsfraude hoog op de agenda, zo ook in de criminologie. In dit themanummer wordt getracht deze discussie te kaderen. De vraag staat centraal of het gaat om enkele ‘rotte appels’ in de mand of dat er meer aan de hand is, met andere woorden: is er wat gaande met de mand zelf? In dit themanummer zijn de volgende bijdragen te lezen: S. Gutwirth, J. Christiaens It’s the science policy, stupid! Over wetenschapsfraude als bliksemafleider L. Walgrave Reflecties over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de criminologische wetenschap(per) (en andere maatschappijwetenschappen) E. Schroyen, L. Vande Reyde, D. Van Daele Bronnenbescherming in het (Belgisch) criminologisch onderzoek: You have the right to remain silent? K. Wouters, K. Loyens, J. Maesschalck, A. De Schrijver Morele dilemma’s bij criminologisch onderzoek G. Bruinsma Vertrouwelijke gegevens en integriteit in de criminologie: een praktijkvoorbeeld
Tijdschrift voor Criminologie 56e jrg. nr. 2, juni 2014 K. Beyens, A. Dirkzwager, D. Korf Detentie en gevolgen van detentie. Onderzoek in Nederland en België – Het huidige detentiebeleid in Nederland verschilt nogal van dat in België.
Waar Nederland inrichtingen sluit heeft België te kampen met overbevolking en nieuwbouw. Dit leidt tot een nadere schets van de ontwikkelingen in zowel Nederland als België. De nadruk ligt op de situering van empirisch criminologisch onderzoek in beide landen tegen de achtergrond van de internationale literatuur, met een blik vooruit op toekomstig onderzoek. M. Kox, S. de Ridder, A-S. Vanhouche, M. Boone, K. Beyens Detentiebeleving van strafrechtelijk gedetineerden zonder verblijfsrecht – Dit artikel gaat over onderzoek in de penitentiaire inrichting Tilburg waar Belgische sancties worden tenuitvoergelegd. De detentiebeleving van gedetineerden met en zonder een verblijfsrecht wordt aan de hand van interviews vergeleken. Voor degenen zonder verblijfsrecht is het contact met de buitenwereld en de voorbereiding op de voorwaardelijke invrijheidstelling problematischer, terwijl de communicatie met het personeel moeizamer verloopt. Dit bepaalt de detentiebeleving. Het niet beschikken over een verblijfsrecht kan de deprivatie substantieel versterken. M. Beckmann Zedenmannen, zoetwatermatrozen en zware jongens. Een empirisch onderzoek naar hiërarchische (gender)verhoudingen in een Belgische mannengevangenis – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan een onderzoek naar de vigerende (gender)hiërarchie tussen gedetineerden in een Belgische gevangenis. De verschillende machtsposities hangen samen met het gepleegde delict, het bezit van de verschillende soorten kapitaal, het gedrag in de gevangenis en individu-
ele kenmerken van de gedetineerde. De verhoudingen tussen gedetineerden worden duidelijk via sociale normen over het gebruik van de ruimte. A. Ramakers, P. Nieuwbeerta, J. van Wilsem, A. Dirkzwager, J. Reef Werk(kenmerken) en recidiverisico’s na detentie in Nederland – Aangenomen wordt dat het hebben van werk na vrijlating uit detentie een belangrijke factor is om recidive te voorkomen. Onderzoek gebaseerd op de longitudinale data van het Prison Project geeft aan dat niet zo zeer het hebben van werk maar de stabiliteit van dit werk tegen recidive beschermt. S. van ‘t Hoff-de Goede, T. van der Lippe, J. Reef, P. Nieuwbeerta, A. Dirkzwager Negatieve reacties en sociale contacten van partners van gedetineerden in Nederland: een empirisch onderzoek – In dit artikel worden een onderzoek beschreven naar de vraag of partners van gedetineerden door de detentie negatieve reacties ontvangen van familie en sociale contacten. Resultaten laten zien dat partners veel negatieve reacties ondervinden, wat leidt tot vermindering van sociale contacten. Negatieve reacties van vrienden leidt tot intensivering van contact met de familie. K. de Kogel Kroniek Neurorecht – De neurowetenschappen zijn de afgelopen decennia sterk gegroeid en hebben meer invloed gekregen op andere disciplines. ‘Neurorecht’ is een wetenschapsgebied dat vraagstukken op het raakvlak van de neurowetenschappen en het recht onderzoekt. In deze kroniek wordt het werkterrein van neurorecht kort geïntroduceerd en komt ook de relevantie ervan voor criminologen aan de orde.
Annonce Aangeboden: Complete jaargangen NJB 1981 t/m 1997 in originele verzamelbanden tegen elk aannemelijk bod. Contactgegevens:
[email protected] en 020 - 647 2666; de jaargangen zijn af te halen in Amstelveen.
2084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
slotte vindt nog een aantal aanpassingen van uiteenlopende aard plaats, waaronder een versterking van de invloed van de raden op de begroting en de jaarrekening van het openbaar lichaam en het gemeenschappelijk orgaan en een regeling voor de bekendmaking van gemeenschappelijke regelingen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 306 (Kamerstukken 33 597)
Aanpassingen Wgr 1562 - Wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen – De onderhavige wet bevat diverse wijzigingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Ten eerste betreffen dit wijzigingen die verband houden met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur. Tot nu toe is via tijdelijke overgangsrechtelijke voorzieningen geregeld dat doorwerking van de Gemeentewet en de Provinciewet van ná de dualisering wordt verhinderd. Deze voorzieningen worden permanent gemaakt. Dat vergt wijziging en een zelfstandige, uitgebreidere regeling van het (intergemeentelijk) openbaar lichaam, waardoor een einde komt aan de vangnet-functie die artikel 33 van de Wgr vervult en bovendien niet langer verwezen hoeft te worden naar gemeentewettelijke regels van vóór de dualisering. Bovendien is nu voor onderwerpen zoals taakverwaarlozing, schorsing en vernietiging en inwerkingtreding van algemeen verbindende voorschriften een zelfstandige regeling in de Wgr nodig. Het vervallen van artikel 33 van de Wgr brengt voorts met zich dat, los van de dualisering, een aantal bevoegdheden van het openbaar lichaam worden geëxpliciteerd als gevolg van de rechtsontwikkeling. Verder wordt een nieuwe organisatievorm geïntroduceerd, met rechtspersoonlijkheid, die beter is toegesneden op gemeenschappelijke regelingen die zijn gericht op bedrijfsvoering en uitvoering. Ten
Definitie hoofdverblijf in dezelfde woning en einde voorschotregeling AOW 1563 - Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning – Deze wet heeft betrekking op twee onderwerpen. Ten eerste op een wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW) om een grondslag vast te stellen voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Verder bevat de wet een wijziging van de AOW en de Wet werk en bijstand in verband met de beëindiging van de in artikel 22 van de AOW opgenomen voorschotregeling. In die situaties waarbij sprake is van twee woningen blijkt behoefte te zijn aan een verdere objectivering van het criterium hoofdverblijf in dezelfde woning in het kader van de gezamenlijke huishouding in de AOW. In deze wet wordt daarom de mogelijkheid gecreëerd bij algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen met betrekking tot het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning, bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid van de AOW. Strekking van deze regels is dat als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en ieder van de AOW-gerechtigde een
AOW-pensioen van 70% ontvangt (‘twee-woningen-regel’). De tweewoningen-regel vormt een uitzondering op de beoordeling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar is gerechtvaardigd omdat in de twee woningen-situatie geen, of in betekenend minder mate, sprake is van schaalvoordelen. In de toekomstige amvb worden ook nadere regels gesteld ten aanzien van het begrip ‘woning’. Gelet op de brede werking van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW wordt met deze wet uitvoering gegeven aan het voornemen uit het Regeerakkoord om de zogenoemde voorschotregeling (de SVB kan op aanvraag aan personen die de AOW-leeftijd bereiken in 2013, 2014 en 2015 een voorschot op het AOWpensioen verstrekken over respectievelijk één, twee of drie maanden in de vorm van een renteloze lening) te beëindigen. De voorschotregeling wordt zodanig gewijzigd dat alleen personen die tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de leeftijd van 65 jaar bereiken nog een voorschot kunnen aanvragen. Het is de bedoeling dit tijdstip vast te stellen op 1 oktober 2014. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 09-07-2014, Stb. 2014, 307 (Kamerstukken 33 853)
Gemeentelijke herindelingen en verkiezingen 1564 - Wet tot wijziging van de Wet algemene regels herindeling in verband met het opnemen van een regeling inzake de gevolgen van een wijziging van de gemeentelijke indeling voor de verkiezing van de raden van de daarbij betrokken gemeenten – Met deze wet wordt in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) een structurele regeling opgenomen voor de effecten van een gemeentelijke herindeling op de reguliere gemeenteraadsverkiezingen. De regering heeft gekozen voor een brede regeling, dat wil zeggen dat voor alle jaren van een raadsperiode de gevolgen van een herindeling voor de reguliere raadsverkiezingen in de Wet arhi worden geregeld. Het voordeel hiervan is dat in één regeling, de Wet arhi, wordt geregeld wat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2085
Wetgeving
gevolgen zijn van een herindeling voor de gemeenteraadsverkiezingen en de zittingsduur van de betrokken raden. Zo wordt meer helderheid verschaft aan gemeenten en kunnen zij die gevolgen betrekken bij hun herindelingsadvies. Door de aanpassing van de Wet arhi wordt in de eerste plaats beoogd de bestaande praktijk wettelijk te verankeren. De wet regelt dat de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezing achterwege wordt gelaten. Het gevolg hiervan is dat bij een herindeling halverwege de raadsperiode de zittingsduur van de eerste gemeenteraad van de nieuwe gemeente 6 jaar en 3 maanden zal zijn en dat er niet langer drie raadsverkiezingen in vier jaar gehouden worden. Voor de andere drie jaren van een raadsperiode bevat deze wet een structurele regeling voor wat nu via een aparte ‘uitstelwet’ of in de herindelingswet wordt geregeld. De Wet arhi bepaalt dat niet alleen bij gemeentelijke herindeling een tussentijdse gemeenteraadsverkiezing moet plaatsvinden, maar ook bij grenscorrecties wanneer de grenscorrectie leidt tot een wijziging van het aantal raadszetels. Deze bepaling wordt geschrapt. Inwerkingtreding m.i.v. 16-08-2014. Wet van 06-03-2014, Stb. 2014, 308 (Kamerstukken 33 889)
Nieuwe wetsvoorstellen Novelle kerntaken volkshuisvesting 1565 - Wetsvoorstel (19-06-2014) tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting – Dit wetsvoorstel betreft een novelle bij het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting dat aanhangig is in de Eerste Kamer (Kamerstukken 32 769). Naar aanleiding van het regeerakkoord, de hervormingsagenda woningmarkt en de eindrapportage Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties worden met dit voorstel wijzigingen aangebracht in het aanhangige wetsvoorstel. Doel
2086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
van deze novelle is ervoor te zorgen dat toegelaten instellingen zich concentreren op de kerntaken. Hiervoor moeten deze instellingen een splitsing aanbrengen tussen taken die samenhangen met diensten van algemeen economisch belang (Daeb) en overige taken. Instellingen kunnen kiezen tussen een administratieve scheiding of een juridische scheiding. Uitgangspunt van de scheiding is dat het maatschappelijk bestemde vermogen van toegelaten instellingen wordt gebruikt ten behoeve van de kerntaken (Daeb). Tevens moet worden verzekerd dat de werkzaamheden in de niet-Daeb tak worden uitgevoerd zonder compensatie (staatssteun), zodat er onder gelijke condities met marktpartijen wordt geopereerd en er dus geen sprake is van marktverstoring. Daarnaast wordt de positie van gemeenten richting toegelaten instellingen versterkt waarbij het met name gaat om de bijdrage die toegelaten instellingen moeten leveren aan de gemeentelijke volkshuisvestingsopgave. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een vergroting van de mogelijkheden van gemeenten om informatie op te vragen, een betere aansluiting tussen het gemeentelijke begrotingsproces en de aanlevering van informatie door de toegelaten instelling en een grotere rol voor gemeenten waar het gaat om de wenselijkheid van niet-Daeb investeringen en de invulling van de regionale schaal waarop de toegelaten instelling actief is. Uiteindelijk moet dit leiden tot controleerbare en bindende prestatieafspraken tussen de toegelaten instelling en de gemeenten. Tot slot wordt met deze novelle het toezicht op de toegelaten instellingen anders vormgegeven. Het kabinet stelt voor het financiële en het volkshuisvestelijke toezicht op de toegelaten instellingen onder te brengen in onafhankelijk van het beleid opererende diensten onder ministeriële verantwoordelijkheid. Met het oog op de scheiding van het beleid en het volkshuisvestelijke toezicht is met ingang van 1 januari 2014 het volkshuisvestelijke toezicht ondergebracht in een onafhankelijke uitvoerende dienst bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. Het financiële toezicht is in de huidige
vorm (ZBO) al onafhankelijk van de beleidskolom gepositioneerd en krijgt op grond van deze wet een onafhankelijke positionering als dienst en versterking van het toezichtinstrumentarium. Kamerstukken II 2013/14, 33 966, nrs. 1-6
1566
Vervolgstukken Beperkt toetsingsrecht in tweede lezing Nota n.a.v. het verslag (20-08-2014) over het initiatiefwetsvoorstel van het lid Halsema tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter. Kamerstukken II 2013/14, 32 334, nr. 8
Huis voor klokkenluiders Brief van de Minister van BZK (24-07-2014) over het wetsvoorstel van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Voortman, Segers, Ouwehand en Klein, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders). – Brief bij de aanbieding van het evaluatierapport over klokkenluidersregelingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 258, nr. 29
Afschaffing plusregio’s Brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (20-08-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. – Brief over de termijn van de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 en andere besluiten in verband met de Wet afschaffing plusregio’s. Kamerstukken II 2013/14, 33 659, nr. 21
Verankering mediation Verslag (15-07-2014) over de initiatiefwetsvoorstellen tot het stellen van regels omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermedia-
Wetgeving
tor), tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht) en tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht (Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht). Kamerstukken II 2013/14, 33 727, nr. 7
Disciplinaire maatregelen rechterlijke macht Nota n.a.v. het verslag (02-06-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. Kamerstukken II 2013/14, 33 861, nr. 6
Verzamelwet pensioenen 2014 Brief van de Staatssecretaris van SZW (11-07-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). – Brief over de voorhang van de algemene maatregel netto pensioen. Kamerstukken II 2013/14, 33 863, nr. 29
Langdurige Zorg Brief van de Staatssecretaris van VWS over (18-08-2014) en tweede nota van wijziging (21-08-2014) inzake het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Brief bij de aanbieding van het afschrift van de brief aan NZa over de wijziging van het Budgettair kader Wlz 2015. Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 16-17
Wijzigingswet financiële markten 2015 Nota n.a.v. het verslag (08-04-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2015). Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nr. 8
Financieel toezicht Nota n.a.v. het verslag (19-08-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. Kamerstukken II 2013/14, 33 957, nr. 6
1567
Nota’s, rapporten & verslagen Aanpak identiteitsfraude Brief van de Minister van BZK (11-072014) over de uitvoering van de integrale visie op de aanpak van identiteitsfraude ‘Slim voorkomen, vlot herstellen’ (20 december 2013 Kamerstuk 26 643, nr. 301). – Deze integrale visie betreft de aanpak van identiteitsfraude als modus operandi bij onder meer illegale grenspassage, illegale arbeid, mensensmokkel, drugshandel, terrorisme, witwassen van geld en vele typen fraude. De uitvoering staat in het teken van het verbeteren van de samenwerking bij het tegengaan van identiteitsfraude. In de kabinetsvisie werd daarover al gesteld dat grote organisaties en zware ketens kwetsbaar zijn tegenover de kleine, creatieve, wendbare dadergroepen die hen bestoken. Het antwoord op identiteitsfraude komt van moderne netwerken die snel en adequaat reageren. De sterk toegenomen aandacht voor fraude stimuleert betrokken partijen tot samenwerken: zowel op
regionaal, als landelijk niveau. De Belastingdienst trekt deze samenwerking en heeft in Utrecht een Expertisecentrum Fraude ingericht. Deze zomer wordt, in samenwerking met het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP), een brede community Identiteitsfraude gestart. Het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI) brengt in een Ketenoverleg Identiteitsfraude betrokken partijen bij elkaar om slachtoffers vlot te helpen en om patronen in identiteitsfraude vast te stellen en afspraken te maken over maatregelen daartegen. De partijen in de vreemdelingenketen zijn verenigd in het Ketenplatform, dat de identiteitsvaststelling en de unieke registratie van vreemdelingen monitort, de casuïstiek met complexe identiteitsvaststelling helpt oplossen en optreedt als centraal aanspreekpunt voor de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en de burgerzakenketen. Tevens wordt er gewerkt aan de samenwerking tussen publieke en private sector. Via het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is afgesproken om zes thema’s aan te pakken, waaronder fraude. In de Basisregistratie Personen (BRP) staan de persoons- en adresgegevens van miljoenen mensen die al of niet in Nederland verblijven. Die gegevens worden door de hele overheid gebruikt. Het dringt tot steeds meer partijen door dat het correct vaststellen en registreren van deze gegevens cruciaal is voor de betrouwbaarheid van ieders identiteit in heel het maatschappelijk en economisch verkeer. Datzelfde geldt voor het terugmelden van twijfels over de juistheid van uit de BRP verstrekte gegevens. Met het project ‘Naar Betrouwbare Persoonsgegevens’ investeren BZK, gemeenten en de Nederlandse Vereniging Van Burgerzaken (NVVB) in de ontwikkeling van ambtenaren burgerzaken, die de gegevens in de BRP registreren en kunnen wijzigen. Met het project ‘Kwaliteit BRP’ wordt geïnvesteerd in de terugmeldingen door organisaties die bij gebruik van de BRP afwijkende gegevens vinden. In dat project wordt ook aandacht besteed aan het terugdringen van het aantal personen dat een schuld heeft en van wie geen woonadres in de BRP beschikbaar is. Voorts wordt inmid-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2087
Wetgeving
dels actief opgetreden tegen het verschijnsel dat organisaties op internet adverteren met te huur aangeboden woonruimte waarbij inschrijving op het desbetreffende adres in de BRP niet is toegestaan. Naast aandacht voor deze centrale voorzieningen richt de integrale aanpak van identiteitsfraude zich in 2014 op drie punten: 1. Bundelen van communicatie-initiatieven 2. Verbeteren van de monitoring van identiteitsfraude 3. Ontwikkelen van barrièremodellen tegen identiteitsfraude. Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 485
Generaal pardon en Nederlanderschap Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-07-2014) over hindernissen die generaalpardonners ondervinden om kansrijk het Nederlanderschap aan te vragen. – In 2007 is de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov) tot stand gekomen. De regeling betreft een ‘generaal pardon’ (regularisatie) voor vreemdelingen die voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Vanaf 15 juni 2012 kunnen Ranov-vergunninghouders een naturalisatieverzoek indienen, omdat zij in beginsel op dat moment voldoen aan de naturalisatievoorwaarde van vijf jaar toelating in Nederland. In deze brief komen achtereenvolgens aan de orde a. het beleidskader voor buitenlandse documenten bij naturalisatie; b. een weergave van de met VWN gehouden gesprekken en c. gevolgde lijnen om Ranov- vergunninghouders tegemoet te kunnen komen bij hun naturalisatie. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1873
Seksuele gerichtheid als asielmotief en Wbp Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-07-2014) over wat in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens de mogelijkheden zijn voor registratie van seksuele gerichtheid als asielmotief. – De in de brief gemaakte analyse van de betreffende bepalingen van de Wbp maakt duidelijk dat de IND bevoegd is gegevens omtrent de sek-
2088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
suele gerichtheid van een vreemdeling te verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor het verblijf van de vreemdeling. Dit doet zich voor indien de vreemdeling in Nederland asiel vraagt op grond van vrees voor vervolging of onmenselijke behandeling wegens zijn seksuele gerichtheid in het land van herkomst, met andere woorden. De IND vermeldt seksuele gerichtheid in documenten in het persoonsgebonden digitale dossier van de vreemdeling indien de seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd. Deze registratie vindt plaats ten behoeve van de besluitvorming in de individuele zaak. Dossiers worden echter niet gelabeld als zijnde een dossier of zaak waarin seksuele gerichtheid een asielmotief is. De seksuele gerichtheid wordt niet in INDiGO, het informatiesysteem van de IND, als structureel gegeven geregistreerd, ook niet als de seksuele gerichtheid het asielmotief is. Andere asielmotieven worden evenmin structureel in INDiGO geregistreerd. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1876
Afgewezen asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (28-07-2014) over hoe andere landen omgaan met de ondersteuning van asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen. – Om dit in kaart te brengen, is het Europees migratienetwerk (EMN) gevraagd een verkenning uit te voeren naar het beleid hieromtrent in andere landen. In de brief wordt op hoofdlijnen geschetst hoe andere landen in Europa hier mee omgaan. In de bijlage is een uitgebreidere toelichting van de betreffende landen over hun beleid opgenomen. De verkenning van het EMN laat een gevarieerd beeld zien over de wijze waarop de betreffende landen omgaan met de ondersteuning van asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen. In grote lijnen zijn er drie varianten. Sommige landen bieden ondersteuning (in natura en/of financieel) aan asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen totdat ze zijn teruggekeerd naar het land van herkomst. De omvang van de ondersteuning die wordt geboden, kan daarbij verschillen en is in sommige landen gekoppeld aan de mate van medewerking aan het vertrek. Andere landen bieden ondersteuning
(in natura en/of financieel) mits voldaan is aan bepaalde criteria, in het bijzonder de bereidheid van de asielzoeker waarvan de asielaanvraag is afgewezen om terug te keren. Tot slot zijn er landen die geen ondersteuning bieden aan asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1878
Grensdetentie Brief van de Staatssecretaris van VenJ (04-08-2014) over een aantal onderwerpen die het onderwerp grensdetentie regarderen. – Ten eerste gaat het nieuwe beleid, op basis waarvan gezinnen met minderjarige kinderen die aan de grens asiel aanvragen, in beginsel niet meer in grensdetentie worden geplaatst maar worden overgebracht naar een opvanglocatie van het COA als uit een screening blijkt dat er geen vermoeden van kindersmokkel of risico voor de openbare orde is, per 1 september 2014 in. Gezinnen met minderjarige kinderen die aan de buitengrens asiel hebben aangevraagd en aan wie de verdere toegang tot Nederland is geweigerd en die niet door de screening zijn gekomen, zullen de gesloten asielprocedure instromen. Onder meer voor deze gezinnen wordt een nieuwe bewaringsmodaliteit ontwikkeld, de gesloten gezinsvoorziening. Ten aanzien van asielzoekers die zonder minderjarige kinderen via de buitengrens van het Schengengebied inreizen zal de werkwijze ongewijzigd blijven. Grensdetentie vindt plaats als een asielzoeker zonder geldig reisdocument of zonder voldoende financiële middelen het land binnenkomt dan wel als er grond voor detentie is vanwege redenen van openbare orde of nationale veiligheid. In de praktijk blijkt dat bijna alle asielzoekers die zich aan de buitengrens melden aan deze criteria voldoen. De algemene asielprocedure aan de grens is zodanig ingericht dat deze zo kortdurend als mogelijk is. Asielzoekers van wie de aanvraag aan de grens wordt ingewilligd verblijven maximaal twee weken in grensdetentie, waarvan zes dagen de rust- en voorbereidingstijd is. Gezinnen met minderjarige kinderen die aan de grens asiel aanvragen zullen vanaf 1 september in beginsel niet meer in detentie wor-
Wetgeving
den geplaatst. De IND zal een openbare werkinstructie opstellen met formele criteria voor het opheffen of inkorten van grensdetentie bij kwetsbare vreemdelingen. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1881
Implementatie EU-richtlijnen en -kaderbesluiten Brief van de Minister van BuZa (1807-2014) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen en -kaderbesluiten in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het tweede kwartaal van 2014. – De achterstand per 1 juli 2014 bedraagt 7 richtlijnen, tegenover 6 in het vorige kwartaal. In het tweede kwartaal van 2014 zijn 2 achterstallige richtlijnen geïmplementeerd. Tegelijkertijd zijn er dit kwartaal 3 nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 7 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (2), FIN (1), VenJ (1) en VWS (2). De overschrijding van de implementatiedatum varieert sterk, van 28 tot 721 dagen. Wat betreft de oorzaken voor de implementatieachterstand speelt een aantal factoren een rol. Deze factoren worden per ministerie toegelicht. Kamerstukken II 2013/14, 21 109, nr. 216
Raad BuZa Brief van de Minister van BuZa (1508-2014) met een verslag van de buitengewone Raad Buitenlandse Zaken van 15 augustus 2014. – De Raad stond uitgebreid stil bij de situatie in Irak. De EU is zeer verontrust over de uiterst zorgwekkende humanitaire situatie en de enorme verplaatsing van burgers in met name de noordelijke regio’s naar aanleiding van de aanvallen van IS (Islamitische Staat) en andere gelieerde gewapende groepen. De EU verwelkomde de inspanningen van de VS om de Iraakse nationale en lokale autoriteiten te steunen in hun strijd tegen IS en erkenden internationale en Europese verantwoordelijkheid om met Irak samen te werken in de gemeenschappelijke strijd tegen het terrorisme. De Raad verwelkomde het besluit van individuele lidstaten om positief gehoor te geven aan de oproep van de Koerdische regionale autoriteiten om hen met spoed van
militair materiaal te voorzien. Die besluiten zullen worden uitgevoerd overeenkomstig het vermogen en de nationale wetten van lidstaten en met de instemming van de Iraakse nationale autoriteiten. Nederland gaf aan niet uit te sluiten ook op de verzoeken van de Koerdische regionale autoriteiten in te gaan als de huidige veiligheidsdreiging voortduurt. De EU zal voorts beoordelen hoe het kan voorkomen dat IS profijt heeft van olieverkopen en veroordeelde diegenen die IS financieel steunen in strijd met onder meer VNVR-resolutie 1267. Nederland vroeg er aandacht voor dat fundamentele veranderingen in de Arabische wereld een van de grote uitdagingen voor de EU vormen voor deze generatie. De onrust heeft gevolgen voor de EU en lidstaten en noopt tot strategische keuzes. De EU moet een grotere verantwoordelijkheid nemen voor haar eigen achtertuin. De Raad sprak voorts zijn ernstige zorg uit over de fragiele situatie op de grond als gevolg van het recente conflict in de Gaza-strook en is bezorgd over de desastreuze humanitaire situatie daar. De EU herhaalde haar bereidheid om bij te dragen aan een alomvattende en duurzame oplossing. De EU werkt opties uit ten aanzien van het faciliteren van de opening van grenzen capaciteitsopbouw, verificatie en monitoring, humanitaire hulp en post-conflict wederopbouw. De EU veroordeelde het toenemende geweld in Tripoli, Benghazi en elders in Libië en is zeer verontrust over de dreiging die dit vormt voor de regionale veiligheid en de EU. De ministers spraken over de actuele ontwikkelingen in Oekraïne. Hierbij werd ingegaan op de intensivering van de gevechten rond Donetsk en Loegansk en de humanitaire situatie in de regio. De Raad riep Rusland, Oekraïne en de VS op om met de EU samen te werken met het oog op het tot stand brengen van een duurzame, politieke oplossing voor het conflict. De EU bood aan om hiervoor een ministeriele bijeenkomst in Brussel te organiseren in september. Tevens bood de Raad een faciliterende rol aan om de discussie tussen Oekraïne en Rusland te voeren over de voorwaarden voor gastoevoer. In bredere zin werd gesproken over de
rol van Rusland in het destabiliseren van Oost-Oekraïne. Unilaterale militaire actie door Rusland, ook onder de noemer van humanitaire interventie, zal worden gezien als een schending van het internationaal recht. Bovendien betreurde de EU dat binnen de huidige omstandigheden de EU-sancties tegen Rusland nog steeds genoodzaakt zijn. Kamerstukken II 2013/14, 21 501-02, nr. 1407
Sanctieregime Rusland Brief van de Minister van BuZa (0607-2014) over het door de EU ingestelde sanctie-regime tegen Rusland en tegen personen en entiteiten die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. – In het licht van de situatie in Oekraïne werd op 5 maart 2014 besloten tot het instellen van een reisverbod en bevriezing van tegoeden van 18 personen. Deze lijst is stapsgewijs uitgebreid en bevat inmiddels 95 personen en 23 entiteiten. De Europese Raad concludeerde vervolgens op 20–21 maart jl. dat indien Rusland verdere stappen zou nemen ter destabilisatie van Oekraïne, dit consequenties zou hebben voor de relatie tussen de EU en Rusland. Op 26–27 juni jl. herhaalde de Europese Raad deze conclusies en sprak de verwachting uit dat voor eind juni vier concreet benoemde stappen zouden zijn genomen Bij hun bijeenkomst op 16 juli jl. constateerden de Europese staatshoofden en regeringsleiders dat er onvoldoende voortgang was geboekt ten aanzien van de gevraagde stappen. Er werd besloten de reikwijdte van de sanctieverordening te verruimen naar entiteiten die materieel of financieel betrokken zijn bij acties die de territoriale integriteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. Ook werden de Europese Commissie gevraagd voorstellen voor te bereiden voor maatregelen ter versterking van het nieterkenningsbeleid inzake de annexatie van de Krim en Sebastopol. Op 22 juli werden de beperkende maatregelen uitgebreid tot natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die actief materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van Russische besluitvormers die verantwoor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2089
Wetgeving
delijk zijn voor de annexatie van de Krim of de destabilisatie van OostOekraïne. Ook werd besloten maatregelen te nemen om handel met en investering in de Krim en Sebastopol te beperken. Tot slot bepaalde de Raad dat onderzoek zal worden gedaan naar het aanmerken van militante groeperingen als terroristische organisaties. In de brief wordt vervolgens een nadere toelichting gegeven op de diverse recente sanctiebesluiten van de EU en op de maatregelen getroffen door andere landen, zoals de VS. Kamerstukken II 2013/14, 21 501-20, nr. 902
Veilig werken Brief van de Minister van BuZa (1807-2014) met een fiche inzake een Mededeling strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het Werk 2014–2020. – In deze mededeling geeft de Commissie een algemeen strategisch EU-kader voor de periode 2014–2020 waarin doelstellingen en activiteiten van de Commissie zijn weergegeven op het terrein van gezondheid en veiligheid op het werk. De vorige strategie liep tot 2013. De nieuwe strategie bouwt voor wat betreft doelstellingen en activiteiten voort op de voorgaande strategie maar bevat aanpassingen aan veranderende werkpatronen en nieuwe en opkomende risico’s. Het kader is mede gebaseerd op de input die is verkregen uit de openbare consultatie van 2013. De voornaamste zeven doelstellingen van de nieuwe strategie zijn: 1. consolidering van de huidige nationale strategieën voor gezond en veilig werken; 2. bevordering van de naleving van wetgeving, m.n. door het MKB; 3. verbetering van handhaving door lidstaten; 4. vereenvoudiging van bestaande regelgeving; 5. verbeteren van de preventie van werkgerelateerde en beroepsziekten door aanpak van bestaande en nieuwe arbeidsgerelateerde risico’s en aandacht besteden aan de vergrijzende beroepsbevolking; 6. Verbeteren van de statistische informatiebasis; 7. Betere coördinatie van EU- en andere internationale inspanningen gericht op de aanpak van gezond en veilig werken. Per doelstelling zijn de voorgenomen acties aangegeven. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1882
2090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
Europese politieke partijen Brief van de Minister van BZK (12-082014) over de actuele stand van zaken inzake het voorstel voor een verordening voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. – Bij brief van 3 juni 2014 heeft de vaste commissie voor BZK de minister in overweging gegeven een stemverklaring af te leggen bij de Raadsbijeenkomst waar dit voorstel staat geagendeerd en zo mogelijk expliciet tegen het voorstel te stemmen. Op 16 april heeft de plenaire stemming in het Europees parlement plaatsgevonden. 539 Europarlementariërs hebben voor het voorstel gestemd, 103 tegen en 20 leden onthielden zich van stemming. Het Europees parlement heeft het voorstel derhalve aanvaard. De stemming in de Raad heeft nog niet plaatsgevonden, naar verwachting zal deze na de zomer worden geagendeerd. Ondanks dat het bereikte compromis een aanmerkelijke verbetering is in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel, zal Nederland gelet op de principiële bezwaren die het kabinet heeft tegen een inhoudelijke toetsing van het programma en het handelen van politieke partijen in het kader van registratie en subsidiëring tegen het voorstel stemmen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1886
Maritieme Veiligheidsstrategie van de EU Brief van de Ministers van BuZa en van Defensie (16-07-2014) waarbij zij de Maritieme Veiligheidsstrategie van de EU aanbieden, inclusief een kabinetsreactie hierop. – De Raad Algemene Zaken heeft op 24 juni jl. overeenstemming bereikt over de EU Maritieme Veiligheidsstrategie (‘strategie’). Deze is bekrachtigd tijdens de Europese Raad van 27 juni jl. Europa wordt geconfronteerd met nieuwe dreigingen en risico’s, op maritiem gebied. Piraterij, illegale migratie en andere vormen van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit zijn hiervan voorbeelden. Tegelijk is de vrije en veilige doorvaart cruciaal voor de internationale handel en aanvoer van grondstoffen. Met de strategie is een belangrijke eerste stap gezet naar de verdieping van de Europese veiligheidssamenwerking in het maritie-
me domein. De strategie beoogt de Unie – en daarmee ook Nederland – beter in staat te stellen haar belangen in het maritieme domein te beschermen. Hiervoor biedt de strategie, gezien het wereldwijde toepassingsbereik en de vele denkbare samenwerkingsvormen, niet zozeer een blauwdruk, maar veeleer een breed handelingskader. In het document zijn vijf prioritaire aandachtsgebieden vastgelegd, waarmee richting wordt geven aan vervolgacties. Dit biedt een basis die verder zal worden uitgewerkt in een actieplan. Aan het eind van dit jaar wordt hiermee concreet antwoord gegeven op de vraag welke activiteiten de EU de komende jaren op de prioritaire aandachtsgebieden gaat ontplooien en op welke wijze de beoogde verdieping van de samenwerking tussen de verschillende (civiele en militaire) actoren in het maritieme domein zal worden vormgegeven. Deze concretisering kan tevens een regio-specifieke aanpak behelzen. De strategie brengt een groot aantal EU-brede belangen en dreigingen in kaart. Het kabinet onderkent deze belangen en dreigingen, die ook in de genoemde nationale strategische analyses tot uitdrukking komen. Hiervan afgeleid worden vijf aandachtsgebieden gedefinieerd, die richting moeten geven aan de vervolgacties: 1. versterking van de maritieme dimensie van het externe beleid, waaronder het GVDB; 2. gemeenschappelijke maritieme beeldopbouw, surveillance en gegevensuitwisseling; 3. ontwikkeling van (dual use) technologieën en capaciteiten; 4. risicobeheer, bescherming van kritieke maritieme infrastructuur en crisisrespons; 5. maritiem veiligheidsonderzoek en innovatie, onderwijs en training Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1884
Loterijen en casino Brieven van de Staatssecretaris van VenJ (11-07-2014) over de herijking van het loterijstelsel (nr. 134) en over herinrichting van het speelcasinoregime en de mogelijke privatisering van Holland Casino (nr. 135). – In Nederland is het niet toegestaan zonder vergunning loterijen te organiseren. Met het vergunningenstelsel worden de drie klassieke doelstellingen van het kansspelbeleid vormgegeven: het voorkomen
Wetgeving
van kansspelverslaving, het beschermen van de consument, en het voorkomen van fraude, criminaliteit en witwassen. Doelstelling van de algehele modernisering van het kansspelbeleid is het borgen van deze publieke belangen door middel van wet- en regelgeving, waarbij strenge voorwaarden worden opgelegd aan aanbieders en strikt toezicht wordt gehouden door de kansspelautoriteit. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (Wok) is ingediend (en beschreven in NJB 2014/1501, afl. 28) waarmee kansspelen op afstand worden gereguleerd (Kamerstuk 33 996). Bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kansspelenopafstand (KoA) mogen online casinospellen en sportweddenschappen onder strikte voorwaarden worden aangeboden. Dit is een majeure vernieuwing in het kansspelbeleid. Het aanbieden van (online) loterijen en de daarop gebaseerde spelconcepten blijft voorbehouden aan houders van een vergunning tot het organiseren van een loterij. Het kabinet maakt verder de volgende keuzes. Ten eerste zal loterijen meer mogelijkheden worden geboden voor innovatie. Het kabinet is daarom voornemens het minimum afdrachtpercentage voor goede doelen loterijen te verlagen van 50% naar 40%. Ten tweede wil het kabinet de aanpassing van de wijze waarop vergunningen voor loterijen worden verleend – de tweede majeure vernieuwing die in het regeerakkoord is opgenomen – niet gelijktijdig laten lopen met de regulering van kansspelen op afstand. Het kabinet kiest voor een behoedzame aanpak en kiest ervoor om nu eerst kansspelen op afstand te reguleren en vervolgens – op een later moment in deze kabinetsperiode – over te gaan tot wijziging van de vergunningverlening aan loterijen. De periode tot 2017 zal worden benut voor de voorbereiding van regelgeving waarmee op een verantwoorde wijze transparante vergunningverlening van goede doelen loterijvergunningenplaats kan vinden. Het kabinet heeft er verder voor gekozen om het voorgestelde casinoregime, alvorens een daartoe strekkend wetsvoorstel in te dienen, via een visiedocument te presenteren. Het staatsaandeelhouderschap en
een vergaande beperking (per kansspelcategorie) zijn niet (langer) noodzakelijk om de publieke belangen te borgen. Een opener stelsel zorgt bovendien in beginsel tot meer marktwerking, hetgeen de innovatiemogelijkheden voor aanbieders vergroot, zodat beter op de wensen van het publiek kan worden ingespeeld. Het kabinet is er dan ook van overtuigd dat bij een passend en attractief spelaanbod consumenten minder gauw geneigd zijn hun toevlucht tot illegaal kansspelaanbod te zoeken. Hiermee wordt vooral de kanalisatiedoelstelling die ten grondslag ligt aan het kansspelbeleid gediend. Daarom is het kabinet voornemens het staatsmonopolie op speelcasino’s op te heffen en te vervangen door een stelsel waarin meer private aanbieders naast elkaar opereren. Kamerstukken II 2013/14, 24 557, nrs. 134 en 135
Socialezekerheidsverdrag met Marokko Brief van de Minister van SZW (2008-2014) over de op 10 juni 2014 aangenomen motie Schut-Welkzijn/ Dijkgraaf over het opzeggen van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met Marokko. – Nederland en Marokko zijn sinds ruim één jaar in overleg over aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met het oog op het stopzetten van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget en het beëindigen van de werelddekking bij tijdelijk verblijf in het kader van de Zorgverzekeringswet. De minister heeft goed kennis genomen van de motie die door uw Kamer is aangenomen. Om de motie uit te voeren, zal hij in de onderhandelingen met Marokkaanse autoriteiten, naast het stopzetten van de kinderbijslag en beëindigen van werelddekking bij tijdelijk verblijf, tevens inzetten op een zodanige aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag dat dit niet langer in de weg kan staan aan de toepassing van het woonlandbeginsel in Marokko. Tot slot bericht de bewindsman dat op 5 augustus jl. de Rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat het toepassen van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid voor WGA-vervolguitkeringen ingegaan na 1 juli 2012 voor gerechtigden die woonachtig zijn in Turkije en Marok-
ko de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Hij gaat daartegen in beroep. De uitspraak doet overigens niets af aan zijn inzet voor de onderhandelingen met Marokko. Kamerstukken II 2013/14, 26 448, nr. 522
Cyber Security Beeld Brief van de Minister van VenJ (1007-2014) bij de aanbieding van de vierde editie van het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN-4). – Het CSBN wordt jaarlijks, onder de verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), opgesteld door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het CSBN biedt inzicht in belangen, dreigingen en kwetsbaarheden van onze digitale samenleving. De inzichten uit het CSBN bieden houvast om waar nodig digitale weerbaarheid van Nederland te versterken of lopende cybersecurity-programma’s aan te scherpen. Het CSBN-4 bestrijkt de maanden april 2013 tot en met maart 2014. Het internationale karakter van cybersecurity vraagt om een internationale aanpak. Om die reden organiseert Nederland volgend jaar de ‘Global Conference on Cyber Space 2015’ waarbij cybersecurity en cybercrime belangrijke thema’s zullen zijn. Cybersecurity en cybercrime zijn ook als prioritaire thema’s voor het Nederlandse EU voorzitterschap in 2016 aangemerkt. Het CSBN-4 zal in deze en andere internationale gremia worden uitgedragen om de in het beeld geschetste dreigingen en risico’s ook internationaal onder de aandacht te brengen. Het CSBN-4 laat zien dat het dreigingsbeeld uit het CSBN-3 zich doorzet en bevestigt de noodzaak tot een integrale, publiekprivate, (inter)nationale cyber security-aanpak. Cybercrime en digitale spionage blijven de grootste dreiging die in het CSBN-4 worden gesignaleerd. Door de technische mogelijkheden om data te verzamelen komt de privacy onder druk te staan. Als gevolg van een steeds verder toenemende digitalisering, een toenemende afhankelijkheid van ICT en de koppeling van ICT-systemen (internet of things) worden veiligheidsvraagstukken steeds complexer. Een voorbeeld hiervan is het risico verbonden aan het toenemende aantal apparaten dat aan internet is verbonden, terwijl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2091
Wetgeving
de software van de apparaten niet voor langere tijd door de leveranciers onderhouden (kan) worden. De apparatuur kan hierdoor kwetsbaar worden. Deze problematiek wordt in het CSBN aangeduid als ICT-duurzaamheidsproblematiek. Deze trends en ontwikkelingen, die in het CSBN-3 al werden geconstateerd, versterken elkaar en worden nadrukkelijker zichtbaar. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 322
Pachtbeleid Brief van de Staatssecretaris van EZ (15-04-2014) met de uitkomsten van de evaluatie van het pachtstelsel. – Medio 2013 heeft professor mr. D.W. Bruil opdracht gekregen een analyse van het pachtsysteem te maken en te onderzoeken welke pachtvormen er in de toekomst nodig zijn. Daarbij moest hij rekening houden met de schaalvergroting in de land- en tuinbouw, een gezonde bedrijfsstructuur en een verantwoord grondgebruik. Professor Bruil constateert dat de afgelopen decennia een tweeslachtig systeem is ontstaan. Met aan de ene kant de reguliere pacht met veel dwingendrechtelijke bescherming voor de pachter, en aan de andere kant de geliberaliseerde pacht met nauwelijks bescherming voor de pachter en grote contractvrijheid. Hij acht dit op den duur onhoudbaar en stelt voor de huidige pachtregeling fundamenteel te herzien. De belangrijkste aanbeveling is een nieuwe pachtregeling met als uitgangspunt dat pachters en verpachters zoveel mogelijk in staat moeten worden gesteld hun zaken onderling te regelen. Dat betekent liberalisering, maar wel met twee restricties: a) waar nodig bescherming voor de pachter en b) waar mogelijk stimuleren van duurzaam grondgebruik. Voor bestaande pachtovereenkomsten zal een ruime overgangsregeling moeten worden opgesteld. De staatssecretaris verwacht rond de zomer een standpunt geformuleerd te hebben. Kamerstukken II 2013/14, 27 924 nr. 59
Milieudemocratie Brief van de Staatssecretaris van IenM (11-07-2014) over de VNECE conferentie over het Verdrag van Aarhus en PRTR Protocol te Maastricht. – Nederland organiseerde in samen-
2092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
werking met de VNECE in de periode van 28 juni t/m 4 juli 2014 in Maastricht de 5e Meeting of the Parties van het Verdrag van Aarhus over toegang tot milieu-informatie, publieke participatie en toegang tot de rechter over milieuzaken, alsmede de 2e Meeting of the Parties van het onder dat verdrag vallende Protocol PRTR (Pollutant Release and Transfer Registers). Op 2 juli 2014 is de Verklaring van Maastricht inzake ‘Transparantie als drijvende kracht achter milieudemocratie’ aangenomen door de Partijen bij het Verdrag van Aarhus en bij het PRTR Protocol. Op www.tweedekamer.nl en als bijlage is de officiële tekst alsmede een vertaling in het Nederlands te vinden. De staatssecretaris wijst in het bijzonder op de volgende vernieuwende onderwerpen daarin: • regeringen moeten de belangrijke rol van milieuactivisten en klokkenluiders erkennen en hun bescherming zeker stellen; • de belangrijke rol en nieuwe mogelijkheden van de moderne communicatiemiddelen, zoals Internet en andere sociale media, bij de snelle verspreiding van milieu-informatie; • het belang van meer transparantie bij informatie over producten en over productgerelateerde besluitvorming en het belang van objectieve informatie over de ‘voetafdruk’ van producten en processen, met inbegrip van gegevens over energie, water en andere hulpbronnen. Kamerstukken II 2013/14, 28 663, nr. 59
Camerasysteem @migoboras Brief van de Minister van VenJ (15-082014) over de kwantitatieve resultaten van de proefnemingen met het camerasysteem genaamd @migoboras door de Koninklijke Marechaussee. – Het camerasysteem @migoboras wordt door de KMar reeds ingezet ter ondersteuning van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Met MTV wordt beoogd illegaal verblijf, mensensmokkel, en document- en identiteitsfraude in een zo vroeg mogelijk stadium te bestrijden. Het systeem @migoboras bestaat uit vaste en mobiele camera’s geplaatst aan de doorgaande hoofdwegen in het grensgebied met België en Duitsland. Met dit systeem kunnen aan de hand van de kentekenplaat het land van herkomst en de voertuigcategorie worden bepaald, en wordt de snel-
heid, tijd en plaats van de voertuigpassage waargenomen. Op basis van deze informatie worden voertuigen geselecteerd waarop een controle kan worden uitgevoerd. Vanaf medio april 2013 is gestart met de inzet van de Automatic Number Plate Recognition (ANPR)-functionaliteit van @ migoboras voor de strafrechtelijke rechtshandhaving door middel van proefnemingen. Er zijn gedurende de eerste drie maanden van de proef in totaal circa 51.000 hits geweest op de kentekens op de opsporingslijsten. Het is waarschijnlijk dat hieronder meervoudige hits van hetzelfde kenteken vallen, aangezien diverse voertuigen gedurende de meting, mogelijk zelfs dagelijks, meerdere malen de grens zijn overgekomen. Gegevens omtrent passages zijn niet opgeslagen en voertuiggegevens voortkomend uit hits zijn gewist gezien het doel van de eerste fase. De bevindingen en resultaten uit deze eerste fase worden verwerkt in een nadere evaluatie, waarbij ook gekeken zal worden naar de juridische inzetmogelijkheden van @migoboras door de KMar voor de strafrechtelijke rechtshandhaving. In het najaar wordt de Kamer hierover nader geïnformeerd. Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 411
WW en vrijwilligerswerk Brief van de Minister van SZW (1007-2014) met een voorstel voor verruiming van de mogelijkheden om met behoud van een WW-uitkering vrijwilligerswerk te verrichten. – Momenteel is het mogelijk met behoud van de WW-uitkering zogenoemd ‘traditioneel vrijwilligerswerk’ te verrichten. Hieronder wordt verstaan: onverplichte activiteiten die doorgaans een aanvullend karakter hebben binnen een organisatie die een ideële doelstelling heeft of een maatschappelijk nut nastreeft. De te verrichten activiteiten worden niet beloond en worden normaal gesproken niet door betaalde werknemers verricht. De niet-betaalde werkzaamheden gelden in het maatschappelijk verkeer niet als activiteiten waarvoor beloning mag worden verwacht. Het UWV baseert zich bij de beoordeling of het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering mogelijk is op het Besluit niet-betaalde werkzaamheden WW-gerechtig-
Wetgeving
den uit 1998. Dit besluit is gebaseerd op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Op grond van deze regels stelt het UWV onder meer vast of er sprake is van werkzaamheden waarvoor in het economisch verkeer beloning mag worden verwacht. Dit wordt op zo’n wijze ingevuld dat wanneer bij dezelfde organisatie of elders in Nederland werkzaamheden betaald worden verricht, soortgelijke functies in dezelfde constructie nergens als vrijwilligerswerk kunnen worden beschouwd. De beoordeling of het mogelijk is met behoud van WW-uitkering vrijwilligerswerk te verrichten is complex. Zowel organisatorische factoren als de werkzaamheden zelf zijn daarbij van belang. Veelal is het antwoord op de vraag of in het economisch verkeer beloning voor de werkzaamheden mag worden verwacht, doorslaggevend. Bij uitkeringsgerechtigden en organisaties leiden afwijzingen om met behoud van WW-uitkering activiteiten te mogen doen tot onbegrip en teleurstelling. Ze herkennen niet dat de inzet van onbetaalde krachten als verdringing van betaalde arbeid wordt aangemerkt. Volgens de huidige regels sprake van verdringing van betaalde arbeid wanneer de betreffende activiteiten ergens in Nederland tot een betaalde functie behoren. Het gaat dan immers niet om gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Het voorstel van de minister is dit niet langer door het UWV op landelijk niveau te laten toetsen, maar op het niveau van de desbetreffende organisatie. Hiermee wil zij voorkomen dat de uitzondering de regel wordt. Concreet betekent dit dat het onder meer moet gaan om werkzaamheden waarvoor binnen dezelfde organisatie niet wordt betaald, waarvoor geen vacatures open staan en dat het gaat om activiteiten die al geruime tijd niet meer betaald worden binnen die organisatie. Bij de uitwerking van de verruiming zal scherp in het oog worden gehouden dat met het vrijwilligerswerk geen economisch voordeel beoogd wordt door de organisatie of begunstigde. Kamerstukken II 2013/14, 29 544, nr. 551
Georganiseerde criminaliteit Brief van de Minister van VenJ (1607-2014) waarbij hij het Jaarverslag RIEC-LIEC 2013 en de Verantwoor-
dingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit 2013 aanbiedt. – Georganiseerde en ondermijnende criminaliteit betreft veelal stelselmatig gepleegde criminaliteit, die onwettige vermogens genereert en dus economische machtsposities, met corruptie en marktverstoring tot gevolg. Ondermijnende criminaliteit is ontwrichtend voor de samenleving door de verwevenheid van de ondermet de bovenwereld. Criminelen maken gebruik van legale (infra) structuren, voorzieningen en sectoren. En hoewel deze criminaliteit vaak onzichtbaar blijft, manifesteert deze zich in de publieke ruimte door intimidatie, geweld en het verwerven van machtsposities. Een integrale aanpak is uitgangspunt bij de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De partners die betrokken zijn bij de geïntegreerde aanpak, waaronder het bestuur, politie, OM, en Belastingdienst, werken met elkaar samen via de infrastructuur van de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). In het Jaarverslag RIEC-LIEC 2013 worden de resultaten van deze aanpak over het voorbije jaar gepresenteerd. In 2013 is een stijging waarneembaar van het aantal geïntegreerde casussen dat in RIEC-verband wordt behandeld (930 in 2013 tegenover 871 in 2012). De inzet van het strafrecht is een fundamentele pijler van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In de jaarlijkse verantwoordingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit presenteren politie en OM hun inspanningen in het kader van deze aanpak op de prioritaire aandachtsgebieden drugshandel, mensenhandel, witwassen, zware milieucriminaliteit en financieel-economische criminaliteit. Uit de rapportage blijkt dat de beoogde stijging van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) ook in 2013 weer is behaald. Dat wordt uitgedrukt in het aantal grote, projectmatige onderzoeken dat is uitgevoerd. Regionale eenheden en arrondissementsparketten voerden 437 van dit soort onderzoeken naar csv’s uit. Voor de Landelijke Eenheid en het Landelijk Parket waren dit er 280. Het Functioneel Parket en de Bijzondere Opsporings-
diensten voerden 235 op csv’s gerichte onderzoeken. Met dit aantal onderzoeken is een stijging van 80% gerealiseerd, tegen een doelstelling van 65%, ten opzichte van het aantal onderzoeken dat in 2009 werd uitgevoerd. Het totaalbedrag aan opgelegde ontnemingsmaatregelen in het kader van de aanpak van georganiseerde criminaliteit is wederom gestegen, naar ongeveer € 86 miljoen, tegen € 70 miljoen in 2012. Net als over 2012 blijven de strafopleggingen die volgen uit de onderzoeken een aandachtspunt. Deze blijven verhoudingsgewijs stabiel. Het OM geeft in de rapportage een eerste mogelijke verklaring voor deze ontwikkeling, gerelateerd aan de veranderende aard van csv’s en een meer subjectgerichte aanpak. Door op beroepscriminelen en facilitators te focussen, wordt meer ingezet op het wegnemen van sleutelfiguren uit het criminele proces. Kamerstukken II 2013/14, 29 911, nr. 92
Btw gap Brief van de Staatssecretaris van Financiën (10-07-2014) waarbij hij een rapport aanbiedt van een onderzoek naar een macro-economische schatting van de gemiste omzetbelasting, de btw gap. – In deze brief wordt de aanpak van het onderzoek en de belangrijkste conclusies toegelicht en ingegaan op het vervolg. De tax gap is het verschil tussen wat er in theorie aan belastingen binnen zou moeten komen en het bedrag aan belastingen dat daadwerkelijk binnenkomt. Voor de schatting van de tax gap zijn grosso modo twee benaderingen mogelijk. In de eerste plaats is er de macrobenadering waarbij op basis van macro-economische gegevens uit externe databronnen de omvang van de tax gap wordt geschat. Bij de tweede benadering wordt de schatting opgebouwd aan de hand van gegevens uit steekproeven op belastingaangiften, de micro- of bottom-up benadering. In het onderhavige onderzoek is gekozen voor de macrobenadering. De Belastingdienst heeft hiervoor contact gezocht met het CBS. Het CBS heeft met zijn Nationale rekeningen de beschikking over macro-economische gegevens over uitgaven aan goederen en diensten. Bewust is gekozen om te beginnen met één belasting-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2093
Wetgeving
middel. Dit is de omzetbelasting geworden. De volgende conclusies springen in het oog. Een macro-economische schatting van de btw gap kan niet worden gezien als een exacte uitkomst. Een macrobenadering geeft een totaalcijfer en levert géén inzicht in de componenten waar de btw gap uit is opgebouwd. Een macrobenadering leent zich niet goed voor het aanwijzen van de achterliggende oorzaken van de btw gap. Hiervoor is aanvullende informatie nodig. Wel blijkt uit het onderhavige onderzoek dat ongeveer de helft van de btw gap bestaat uit belastinggeld dat niet binnenkomt als gevolg van faillissementen en andere vormen van insolvabiliteit. De btw gap, zoals berekend, is relatief laag, zeker in vergelijking met andere EU-landen. De vraag wat de toegevoegde waarde is van tax gap onderzoek hangt af van het doel wat wordt nagestreefd. Tax gap is niet bruikbaar als performance indicator. Meer een constatering dan een conclusie uit het onderzoek, is dat ook het btw-systeem met zijn verschillende tarieven en vrijstellingen van invloed op de totale btwontvangsten. Gesproken wordt over de zogenoemde policy gap (beleidstekort). Met verschillende tarieven en vrijstellingen komt er minder geld binnen dan bij een uniform tarief, omdat de complexiteit ruimte geeft aan belastingplichtigen om binnen de grenzen van de wet minder btw te betalen (fiscale arbitrage). In de komende brede beschouwing van het belastingstelsel zal worden bekeken of er op dit terrein winst is te behalen. Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 211
VAR-houders Brief van de Staatssecretaris van Financiën (11-07-2014) over maatregelen die hij voornemens is te treffen, vooruitlopend op het indienen van het wetsvoorstel waarin de medeverantwoordelijkheid voor de opdrachtgever wordt geregeld, om de overgang naar de nieuwe systematiek soepel te laten verlopen. – Verwacht wordt dat het wetsvoorstel eind augustus naar de Kamer kan worden gestuurd. Om rechtszekerheid te bieden aan de huidige VAR-houders is besloten dat zij – in afwachting van de indiening van het wetsvoorstel rond de VAR en de
2094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
besluitvorming daarover – geen verzoeken voor het kalenderjaar 2015 hoeven te doen. De voor het kalenderjaar 2014 afgegeven VAR’s kunnen ook gedurende de eerste maanden van het kalenderjaar 2015 nog worden gebruikt. De termijn van de verlengde geldigheidsduur van de voor het jaar 2014 afgegeven VAR’s is afhankelijk van de besluitvorming over het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2013/14, 31 311 nr. 133
Collectieve actie massaschade Brief van de Minister van VenJ (0707-2014) waarin hij meedeelt dat het voorontwerp van het wetsvoorstel afwikkeling massaschade in een collectieve actie in consultatie is gegeven. – Dit wetsvoorstel strekt tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie Dijksma. Het wetsvoorstel heeft tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. Gestreefd is naar een balans tussen het belang van gedupeerden om hun rechten te kunnen verwezenlijken en het belang van aangesproken partijen om beschermd te worden tegen ongefundeerde of lichtvaardige massaclaims. Het wetsvoorstel maakt het voor gedupeerden gemakkelijker om schade collectief te verhalen, zonder dat daarmee de positie van de aangesproken partij in het gedrang komt. Daartoe schaft het wetsvoorstel het bestaande verbod op het vorderen van collectieve schadevergoeding in geld af en introduceert het een, met waarborgen omklede, stapsgewijze collectieve schadevergoedingsprocedure voor representatieve belangenorganisaties die opkomen namens een groep gedupeerden met gelijksoortige belangen. Deze procedure kan worden ingezet ingeval partijen niet bereid zijn in onderhandeling te treden over een collectieve afwikkeling of er niet in slagen een schikking te bereiken. De collectieve schadevergoedingsprocedure in dit wetsvoorstel is erop gericht dat partijen, onder regie van de rechter, zoveel mogelijk trachten in gezamenlijkheid tot afwikkeling van een massaschade te komen door middel van een collectieve vaststellingsovereen-
komst. Daarnaast bevat het wetsvoorstel waarborgen om te voorkomen dat de positie van de aangesproken partij in het gedrang komt. Op www.internetconsultatie.nl is het voorstel te vinden. Er kan tot 1 oktober 2014 gereageerd worden. Kamerstukken II 2013/14, 31 762, nr. 3
Solvabiliteit II Brief van de Minister van Financiën (15-07-2014) over de ontwikkelingen met betrekking tot solvabiliteit II en de onderliggende regelgeving. – De Europese Unie ligt op schema om de richtlijn solvabiliteit II per 1 januari 2016 in te voeren. Op 16 april jl. werd de richtlijn omnibus II goedgekeurd. Deze richtlijn brengt de richtlijn solvabiliteit II in lijn met het Verdrag van Lissabon, bepaalt de rol van de ‘European Insurance and Occupational Pensions Authority’ (EIOPA) in het verzekeringstoezicht, regelt het overgangsmaatregelen in de richtlijn solvabiliteit II en geeft nadere regels voor de behandeling van lange termijn verplichtingen. Via richtlijn omnibus II is in de richtlijn solvabiliteit II geregeld voor welke principes de Commissie nadere regels kan stellen via een uitvoeringsverordening en op welke gebieden EIOPA technische normen kan ontwikkelen die vervolgens door de Commissie worden vastgesteld. Zowel de uitvoeringsverordening als de technische normen hebben een rechtstreekse werking. In het eerste kwartaal van 2014 heeft de Commissie de concept-uitvoeringsverordening in overeenstemming gebracht met de door de richtlijn omnibus II doorgevoerde wijzigingen in de richtlijn solvabiliteit II. Ter voorbereiding op de invoering van de richtlijn solvabiliteit II in 2016 heeft EIOPA in 2013 richtsnoeren gepubliceerd. Deze voorbereidende richtsnoeren die volgens het ‘pas toe of leg uit’ principe door toezichthouders dienen te worden toegepast, hebben betrekking op de goedkeuringseisen voor het gebruik van interne modellen, de governance vereisten, de prospectieve beoordeling van de eigen risico’s en de indiening van informatie bij de prudentiële toezichthouders (solvabiliteit II rapportages). Toezichthouders dienen ervoor te zorgen dat een groot deel van de verzekeraars die onder de richtlijn solva-
Wetgeving
biliteit II vallen, al in 2015 een subset van de onder die richtlijn vereiste rapportages indienen. Hiertoe heeft EIOPA op 30 april jl. aanvullende technische specificaties gepubliceerd. In de toelichting op het wijzigingsbesluit financiële markten 2015 is opgenomen dat verzekeraars in de overgangsperiode de tijd krijgen om via de jaarrapportage over het boekjaar 2014 en de kwartaalrapportages in 2015 te werken aan het verbeteren van de solvabiliteit II rapportages. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 81
Crisis- en herstelwet Brief van de Minister van VenJ (0907-2014) ter aanbieding van de tweede evaluatie van de effecten van de in hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet opgenomen instrumenten op versnelling en op verbetering van de projecten. – Evenals het eerste evaluatieonderzoek is het tweede evaluatieonderzoek uitgevoerd door onderzoekers, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en Tilburg University, onder leiding van prof. mr. dr. A.T. Marseille en prof. mr. B.W.N. de Waard. Dit tweede evaluatieonderzoek richt zich op de procesrechtelijke bepalingen die thans nog in hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet zijn opgenomen. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden betrokken bij het in voorbereiding genomen wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de stroomlijning van het omgevingsrecht, dat tegelijkertijd met de nieuwe Omgevingswet in werking zal moeten treden. De evaluatie is te vinden op www.tweedekamer.nl. Kamerstukken II 2013/14, 32 127, nr. 200
Euthanasie en psychiatrie Brief van de Minister van VWS (2008-2014) met een reactie op het verslag van het rondetafelgesprek over euthanasie en psychiatrie. – Ingegaan wordt op de volgende onderwerpen: het kader van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet), de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, de levenseindekliniek en palliatieve zorg aan psychiatrisch patiënten. Deze punten worden besproken in relatie tot euthanasie en hulp bij zelfdoding aan psychiatrisch patiënten. Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 31
Gegevensbescherming Brief van de Staatssecretaris van VenJ (14-07-2014) de stand van zaken van de onderhandelingen in Brussel over de Algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. – In deze brief wordt verslag gedaan van de onderhandelingen in de maanden april, mei en juni 2014. In de verslagperiode zijn vijf vergaderingen gewijd aan de verordening. Twee vergaderingen zijn gewijd aan de richtlijn. Het Griekse Voorzitterschap had zich tot doel gesteld een gedeeltelijk algemeen akkoord te bereiken op Hoofdstuk V van de verordening (internationale doorgiften) en op de onderwerpen profileren, de verhouding tussen verantwoordelijke en bewerker en dataportabiliteit. Op eerstgenoemd onderwerp is dat akkoord, zij het voorwaardelijk, bereikt op de JBZ Raad van juni 2014. Daarover is een separate brief verschenen (Kamerstuk 32 317, nr. 240). Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 68
Financiële markten Brief van de Minister van Financiën (15-07-2014) met een overzicht van de belangrijkste voornemens en ontwikkelingen ten aanzien van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten. – Deze zgn. ‘wetgevingsbrief’ is als bijlage meegestuurd evenals brieven van DNB en de AFM met hun wetgevingswensen. De reactie van de minister op deze wensen is eveneens als bijlage bijgevoegd. Alle bijlagen zijn ook te vinden op www.tweedekamer.nl. Kamerstukken II 2013/14, 32 545, nr. 20
Terugkeerrichtlijn en inreisverbod Brief van de Staatssecretaris van VenJ (31-07-2014) over evaluaties over de toepassing van de Europese terugkeerrichtlijn in de Europese lidstaten en in Nederland. – De Europese Commissie publiceerde een evaluatie over de toepassing van de richtlijn in de lidstaten en het WODC een evaluatie over de toepassing van de richtlijn in Nederland. De evaluaties zijn als bijlage bijgevoegd. De evaluaties geven inzicht in goede en minder goede praktijken. Inzich-
ten die voor de staatssecretaris aanleiding zijn om het beleid op een aantal punten aan te passen. Het WODC constateert dat over de gehele onderzochte periode, 2012 en 2013, ongeveer 25.000 terugkeerbesluiten en ruim 8.000 inreisverboden zijn uitgevaardigd. De meerderheid van de uitgevaardigde inreisverboden, ruim 7.000, betreft een licht inreisverbod. Uit de data blijkt dat bij overschrijding van de vrijwillige vertrektermijn niet altijd een licht inreisverbod is uitgevaardigd, terwijl dit wel het uitgangspunt is. Ook overtredingen van het lichte inreisverbod worden lang niet altijd bestraft. Overtreding van een zwaar inreisverbod wordt in de regel vervolgd. In de onderzochte periode zijn 451 vreemdelingen staande gehouden die zich niet hadden gehouden aan de vrijwillige vertrektermijn van 28 dagen. In dat geval dient aan de betrokken vreemdeling in de regel een inreisverbod te worden opgelegd. Dat gebeurde volgens de WODC-evaluatie slechts 70 keer. Uit navraag bij de politie blijkt dat de politie afziet van uitvaardiging van een licht inreisverbod, indien bij staandehouding blijkt dat de vreemdeling eerder een alternatieve toezichtsmaatregel, zoals de meldplicht, opgelegd heeft gekregen. Zou de alternatieve toezichtsmaatregel gepaard gaan met een licht inreisverbod dan bestaat de mogelijkheid dat de vreemdeling als gevolg van een signalering door de politie beboet wordt voor overtreding van het inreisverbod, terwijl betrokkene nog onder toezicht van de overheid aan terugkeer werkt. Ongeveer 5% van de vreemdelingen die sinds de invoering van de richtlijn een licht inreisverbod kreeg, werd binnen twee jaar staande gehouden voor onrechtmatig verblijf. Voor diegenen aan wie eerder een zwaar inreisverbod werd opgelegd is dit 10%. Op het overtreden van een licht inreisverbod staat in principe een geldboete en op het overtreden van een zwaar inreisverbod een vrijheidsstraf. In de praktijk blijkt dat de politie bij overtreding van een licht inreisverbod in een beperkt aantal gevallen een geldboete oplegt en vervolgens een strafbeschikking door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) aan de vreemdeling laat verzenden. In een periode van twee jaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2095
Wetgeving
is dit 21 keer gebeurd, terwijl het inreisverbod 467 keer is overtreden. Dit is voor de bewindsman aanleiding om in overleg met de politie en andere betrokken diensten de mogelijkheden te onderzoeken om het lichte inreisverbod in de toekomst meer gericht en effectiever in te zetten. Dit wil hij doen door een ‘trapop-trap-af’-systematiek te ontwikkelen, waarbij de duur van het onrechtmatig verblijf (trap-op) en de bereidheid tot actief werken aan vertrek (trap-af) bepalend zijn voor de vraag of een inreisverbod wordt uitgevaardigd en, zo ja, hoe lang het inreisverbod duurt. Door de introductie van de ‘trap-op-trap-af’- systematiek en een sterkere handhaving van overtredingen van het lichte inreisverbod wordt verwacht dat de afschrikwekkende werking van het inreisverbod zal toenemen. Kamerstukken II 2013/14, 33 512, nr. 14
Faillissementsrecht Brief van de Minister van VenJ (1507-2014) over de voortgang van het wetgevingsprogramma ‘Herijking faillissementsrecht’. – In de vorige voortgangsbrieven is al uiteengezet dat het programma bestaat uit drie pijlers, namelijk (i) bestrijding van faillissementsfraude, (ii) bevordering van het reorganiserend vermogen van bedrijven en (iii) de modernisering van de faillissementsprocedure. In deze brief wordt per pijler van het programma uiteengezet welke stappen ten opzichte van de in de laatste voortgangsbrief geschetste stand van zaken zijn genomen alsmede welke stappen naar verwachting de komende periode zullen worden gezet. Daarna wordt een overzicht gegeven van de laatste ontwikkelingen op het terrein van het Europese insolventierecht, ook ten aanzien daarvan wordt aangegeven wat er de komende periode te verwachten valt. Kamerstukken II 2013/14, 33 695, nr. 5
Handelen OM bij seksueel misbruik R-K kerk Brief van de Minister van VenJ (1707-2014) ter aanbieding van het verslag van de Commissie Archiefonderzoek handelen Openbaar Ministerie
2096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
bij seksueel misbruik R.K.Kerk. – Het betreft een verkennend onderzoek naar de handelwijze van de politie bij seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk. Het verslag is raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. Het onderzoek is vanuit drie invalshoeken verricht: 1. Een onderzoek naar het politieoptreden in een aantal concrete zaken van slachtoffers. Hiertoe hebben de onderzoekers contact gehad met acht slachtoffers en is aan de hand van hun verhaal onderzocht of daarvan nog iets in politiearchieven is terug te vinden. De slachtoffers zijn gevonden door 660 meldingen van het Meldpunt RKK te onderzoeken op klachten dat de politie niets met een melding had gedaan. De verhalen van deze slachtoffers zijn opgenomen in het rapport. Bij onderzoek in de politiearchieven is maar in één geval iets teruggevonden. De vraag waarom van deze verhalen vrijwel niets in de archieven kon worden teruggevonden is moeilijk te beantwoorden. 2. Een onderzoek naar de registratie in politieregisters van 15 zaken, die in het eerdere onderzoek naar het handelen van het OM zijn onderzocht. In die zaken stond vast dat de politie betrokken was geweest. Dit diende om zicht te krijgen op de wijze waarop de politie zaken registreerde, om aan de hand daarvan gericht verder te kunnen zoeken. Van de 15 geselecteerde zaken zijn in negen zaken stukken teruggevonden in de politiearchieven. De informatie die is gevonden is summier. 3. Een verkennend onderzoek naar de algemene politiepraktijk rond zedenzaken in de periode 1945–1980. Dit onderdeel bestond uit een analyse van literatuur en interviews met gepensioneerde politieambtenaren die belast waren met zedenzaken. De onderzoekers schetsen op basis daarvan een globaal beeld van de politiepraktijk. Een landelijk beleid voor de opsporing van zedenzaken bestond nog niet. De structuur en de organisatie waren verbrokkeld en konden per korps verschillen. Wel waren en gespecialiseerde zedenrechercheurs. De Officier van Justitie gaf de politie grote vrijheid van handelen. De
onderzoekers geven aan dat op basis van dit verkennend onderzoek geen algemene conclusies kunnen worden getrokken over hoe de politie met meldingen van seksueel misbruik in de R.K. Kerk omging. De onderzoekers geven aan de indruk te hebben gekregen dat de politie ernstige zedenzaken over het algemeen serieus nam en dat meldingen en aangiftes doorgaans nauwgezet werden geregistreerd. Dat bij de politie sprake was van een doofpotcultuur achten de onderzoekers niet aannemelijk. Het valt niet uit te sluiten dat geestelijken in incidentele gevallen een voorkeursbehandeling kregen, maar dat dit vaste praktijk zou zijn geweest achten de onderzoekers niet waarschijnlijk. De onderzoekers raden een verdergaand onderzoek af, omdat een representatieve uitkomst niet is te verwachten. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VI, nr. 134
Controleur OLAF Brief van de Minister van BuZa (1107-2014) met een fiche inzake Aanpassing verordening inzake OLAF. – De Commissie stelt de aanstelling van een controleur voor procedurele waarborgen binnen het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) voor. Deze controleur heeft twee functies, te weten het bezien van en doen van aanbevelingen over klachten van personen die onder onderzoeken van OLAF vallen en het toestemming aan OLAF verlenen voor inspecties van de burelen van leden van EU-instellingen, respectievelijk het in beslag nemen van documenten of gegevens vanuit die burelen. Nederland meent dat de gekozen rechtsgrondslag voor dit voorstel correct is en dat het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel in beginsel positief uitvalt. Het kabinet vraagt zich tegelijkertijd wel af waarom de Commissie zo kort na de inwerkingtreding van Verordening 883/2013, die na jarenlange onderhandelingen tot stand is gekomen, nu al met een wijzigingsvoorstel komt en niet afwacht totdat er meer duidelijkheid is over de oprichting van het Europees OM en de gevolgen daarvan voor OLAF. Kamerstukken II 2013/14, 33 974, nr. 3
Nieuws
1568
Aanpak jihadisme en radicalisering In Nederland is geen ruimte voor haatzaaien of extremisme. De jihadistische beweging is in alles het tegengestelde van waar onze democratie voor staat. Dit schrijven de ministers Opstelten (VenJ) en Asscher (SZW) in een brief aan de Kamer over het actieprogramma ‘Integrale Aanpak Jihadisme’. Het actieprogramma heeft tot doel het beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering.
H
et kabinet neemt een aantal aanvullende maatregelen die volgen op het bestaande beleid om jihadisme te bestrijden, dat al is ingezet. De inzet is zowel preventief als repressief.
Nederlanderschap In het najaar volgt een aanscherping van de Rijkswet op het Nelderlanderschap met als doel het Nederlanderschap in te trekken van jihadgangers die zich hebben aangesloten bij een terroristische strijdgroep, zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling. Dit mag echter niet leiden tot staatloosheid. Ook kan het Nederlanderschap straks worden ingetrokken als iemand een opleiding volgt in een terroristisch trainingskamp of daar als instructeur aan meewerkt. Een wetsvoorstel hierover gaat een dezer dagen naar de Tweede Kamer. Daarnaast moet een tijdelijke wet bestuursrechtelijke bevoegdheden de risico’s beperken die de terugkeer van terroristische strijders naar Nederland met zich meebrengt. Daarbij worden tijdelijke maatregelen overwogen, zoals een periodieke meldplicht, medewerking aan herhuisvesting en contactverboden met het oog op het voorkomen van de verdere radicalisering van de terugkeerder, het voorkomen van de verdere verspreiding van zijn radicale gedachtengoed en het voorkomen van ronselen.
Het kabinet wil ook voorkomen dat mensen uitreizen naar conflictgebieden om zich aan te sluiten bij gewelddadige jihadistische groeperingen, zoals ISIS, AQ en Jabhat al Nusra in Syrië. Bij een redelijke verdenking van een uitreis wordt strafrechtelijk ingegrepen. Wanneer er gegronde vermoedens van uitreis bestaan, worden paspoorten vervallen verklaard. Het reizen met een Nederlandse identiteitskaart buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte wordt onmogelijk gemaakt door een uitreisverbod voor betrokkene wiens paspoort om deze redenen is geweigerd of vervallen verklaard.
Sociale media Verder wil het kabinet verspreiding van online radicaliserende, haatzaaiende, gewelddadige jihadistische informatie tegengaan. Producenten en verspreiders van online jihadistische propaganda en de digitale platforms die zij gebruiken worden geïdentificeerd. Deze informatie wordt actief gedeeld met de handelingsbevoegde instanties en relevante dienstverleners (waaronder internetdiensten). Een specialistisch team van de Nationale Politie gaat zich richten op de bestrijding van de online verspreiding van die gegevens. Dit team licht het OM in over mogelijke strafbare uitingen (onder bestaande uitingsdelicten). Als toepassing van de vrijwillige gedragscode niet leidt tot verwijdering, kan een strafrechtelijk bevel volgen. Ook maakt het team afspraken met internetbedrijven over effectieve blokkeringen. Internetbedrijven die volharden (na attendering) in het faciliteren van terroristische organisaties door het verspreiden van jihadistische content, worden aangepakt. Verder wordt er een geactualiseerde lijst van online jihadistische (sociale media) websites gepubliceerd.
Radicalisering en maatschappelijke spanningen Omdat maatschappelijke spanningen
een voedingsbodem voor radicalisering kunnen zijn komt er een expertcentrum om deze spanningen tegen te gaan. Dit centrum gaat wijken waar een grote kans bestaat op conflicten zorgvuldig monitoren en gemeenten praktische ondersteuning bieden. Een nog op te richten kennisplatform preventie radicalisering zal deskundigen op het terrein van jeugd, onderwijs en opvoeding voeden met informatie. Dit stelt hen in staat vroegtijdig te signaleren en te handelen, zodra jongeren beginnen te vervreemden van de samenleving. Ook komt er meerjarig overleg met imams over de aanpak van radicalisering, opvoeding van jongeren, discriminatie en islamofobie. Een (nationale) vertrouwenspersoon ondersteunt sleutelfiguren vanuit de moslimgemeenschap die het alternatieve geluid uitdragen en stelling nemen tegen het jihadisme. Verder zal een landelijk adviespunt steun bieden aan familieleden en naasten van geradicaliseerde personen of uitreizigers. Burgers kunnen zich binnenkort zowel offline als online anoniem melden als zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme. Aan extremisten die de jihadistische beweging willen ontvluchten wordt onder strikte voorwaarden hulp geboden. Daarnaast wil het kabinet ronselaars steviger aanpakken, verspreiders van de ideologie verstoren en verspreiding van de radicale boodschap een halt toeroepen. Nederland zet zich ook in om proactief en systematisch informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten over ‘terrorist travel’ te bevorderen. Ook wil Nederland de detectie van jihadistische reisbewegingen versterken. Een wetsvoorstel om reisgegevens structureel te mogen gaan verzamelen en verwerken voor de bestrijding van terrorisme, wordt voorbereid en gaat nog dit jaar in consultatie. De brief, gedateerd 29-08-2014, is te vinden op rijksoverheid.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
2097
Nieuws
1569
Discriminatie door Reaal bij vaststellen letselschadevergoeding Vanaf je 27ste tien jaar niet werken en daarna parttime. Deze uitgangspunten hanteerde Reaal bij het berekenen van de letselschadevergoeding voor een jonge vrouw. Discriminatie oordeelt het College voor de Rechten van de Mens. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat Reaal dezelfde uitgangspunten ook toepast op mannen. Het gebruik van verschillende uitgangspunten voor mannen en vrouwen heeft aanzienlijke consequenties voor de hoogte van het schadebedrag. Het College doet een dringend beroep op de verzekeringsbranche om voor mannen en vrouwen gelijke uitgangspunten te hanteren.
D
e vrouw werd als kind aangereden door een motorrijder en kan niet werken door blijvend hersenletsel en verlamming. De motorrijder was verzekerd bij
Reaal Schadeverzekeringen. Het is gebruikelijk dat verzekeraars zo concreet mogelijk het inkomen berekenen dat de getroffen persoon niet meer kan verdienen. Bij de berekening in deze zaak gaat Reaal ervan uit dat de vrouw van haar 27ste tot en met haar 36ste niet werkt en daarna 50%. Hierbij verwijst de verzekeraar naar twee onderzoeken over de arbeidsdeelname van vrouwen. Ook gebruikt de verzekeraar een statistiek van de kappersbranche. Maar deze zegt niets over de omvang van de baan in relatie tot de leeftijd van de kappers.
Vaststellen schadevergoeding Bij mensen die jong een ongeluk krijgen, is het moeilijk om te bepalen hoe hun leven eruit gezien zou hebben. Eerdere oordelen van het College laten zien dat verzekeraars bij vrouwen aannames doen over het
krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het combineren van zorg en werk. Bij het vaststellen van de schadevergoeding spelen drie aspecten een rol: opleidingsniveau, beroepskeuze en arbeidsparticipatie. Bij het vaststellen van de arbeidsparticipatie ontstaat het verschil tussen mannen en vrouwen. Het algemene beeld dat vrouwen kinderen krijgen, daarom tijdelijk stoppen met werken en vervolgens parttime werken, wordt toegepast op een individuele vrouw. Deze aannames hebben een aanzienlijk en negatief effect op de hoogte van de schadevergoeding van de vrouw. Een probleem dat een man in een vergelijkbare positie niet heeft. Daarom is dit discriminatie van vrouwen. De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens is te vinden op mensenrechten.nl, oordeel 2014-97
1570
1571
Wetsvoorstel recht op eerlijk proces in Grondwet in consultatie
Algemene bepaling Grondwet in consultatie
Het voorstel om het recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter op te nemen in de Grondwet is op 22 augustus 2014 in consultatie gegaan. In de huidige Grondwet staat dit uitgangspunt niet in algemene zin en expliciet opgenomen, al is het wel uitgangspunt voor wetgeving en praktijk. Het kabinet geeft met dit voorstel uitvoering aan de motie die de Eerste Kamer in 2012 aannam naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie Grondwet. Het opnemen van het recht op een eerlijk proces in de Grondwet moet de individuele rechtsbescherming van de burger op grondwettelijk niveau garanderen. De internetconsultatie loopt tot 15 oktober 2014 en is te vinden op www.internetconsultatie.
2098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-08-2014 – AFL. 28
De Grondwet krijgt een algemene bepaling die vóór artikel 1 zal worden toegevoegd en zal luiden: ‘De Grondwet waarborgt de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten.’ De algemene bepaling maakt onderdeel uit van de Grondwet en wijst vooruit naar de bepalingen die volgen. Zij geeft de contouren aan voor het lezen en begrijpen van de Grondwet. Daarbij overweegt het kabinet dat de drieslag democratie, rechtsstaat en mensenrechten in de internationale rechtsorde de standaard is waarnaar in veel constituties van andere landen expliciet wordt verwezen. Het opnemen van een algemene bepaling in de Grondwet was eerder geadviseerd door de Staatscommissie Grondwet. De internetconsultatie over het voorstel loopt tot 15 oktober 2014 en is te vinden op www.internetconsultatie.nl.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties Wat wordt gedaan met kritiek van internationale mensenrechtencomités? Kritiek en aanbevelingen van VN-mensenrechtencomités worden vaak genegeerd of ter zijde gelegd door regeringen van landen die mensenrechten juist hoog in het vaandel hebben. Vooral in Nederland reageren politici en beleidsmakers al snel verongelijkt en geprikkeld op kritiek van buiten. Dit blijkt uit het proefschrift dat Jasper Krommendijk op 3 juli 2014 aan de Universiteit Maastricht heeft verdedigd. Zijn promotoren waren prof. dr. Fons Coomans en prof. dr. Fred Grünfeld. In het promotieonderzoek is gekeken naar de invloed van de aanbevelingen van mensenrechtencomités in de context van het proces van statenrapportage in Nederland, Nieuw Zeeland en Finland. De tien VN-mensenrechtencomités brengen elke vier tot zes jaar een rapport uit met aanbevelingen voor verbetering van de mensenrechten. Dit doen zij op basis van informatie aangeleverd door regeringen en onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en instituten, zoals UNICEF of het College voor de Rechten van de Mens. De aanbevelingen zijn – strikt genomen – juridisch niet bindend, maar worden niettemin als gezaghebbend gezien. Het onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide analyse van VN documenten, parlementaire stukken en rechterlijke uitspraken alsmede 175 interviews met ambtenaren, politici en vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties in de drie landen. Uit het onderzoek blijkt dat Nederlandse en Nieuw Zeelandse politici en beleidsambtenaren verontwaardigd en defensief reageren op aanbevelin-
gen van de VN-comités. Zij zijn ervan overtuigd dat er in hun land nog maar weinig te verbeteren is wat betreft mensenrechten. Nederland legt vooral aanbevelingen en kritiek ten aanzien van het vreemdelingenbeleid naast zich neer. Nederland sluit zich ook gemakkelijk af voor kritiek op het euthanasiebeleid, bestrijding van racisme of voor een aanbeveling om mensenrechten in de kerndoelen voor het onderwijscurriculum op te nemen. In Finland daarentegen is een opener houding en is men meer bereid de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. In Finland worden ook de aanbevelingen van de VN serieuzer bekeken, waardoor deze ook meer navolging krijgen. Naast deze politieke terughoudendheid hebben ook Nederlandse rechters, de SGP zaak daargelaten (HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4547), niet of nauwelijks verwezen naar de aanbevelingen in hun uitspraken. Hetzelfde geldt voor Nieuw Zeeland en Finland. Dit betekent echter niet dat internationale kritiek en aanbevelingen nooit enig effect sorteren. In enkele gevallen zijn er – vaak na jaren – wel maatregelen genomen. In Nederland heeft de SGP het bijvoorbeeld voor vrouwen mogelijk gemaakt zich verkiesbaar te stellen. Kritiek van het VN-Vrouwenrechtencomité speelde een niet onbelangrijke rol in het lange politieke en juridische proces dat vooraf ging aan deze wijziging. Andere voorbeelden uit Nederland zijn de instelling van een Kinderombudsman in 2011 en het verbod op de corrigerende tik. Beide zijn mede het resultaat van herhaalde aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité aan de Nederlandse regering. Van de zes mensenrechtencomités is het VN-Kinderrechtencomité in alle drie de landen veruit het meest succesvol geweest. Dit komt door de maatschappelijke aandacht voor kinderrechten en de talloze organisaties die actief zijn op dit terrein en politieke druk uitoefenen op de regering om iets met de situatie van kinderen te verbeteren. De recente ophef rondom het kinderpardon illustreert dit. Dit onderzoek laat zien dat internationale aanbevelingen effect kunnen hebben wanneer maatschappelijke organisaties, het parlement, de media of rechtszaken druk uitoefenen om
verandering te bewerkstelligen. Internationale aanbevelingen kunnen hierbij fungeren als een belangrijke steunpilaar. Jasper Krommendijk The Domestic Impact and Effectiveness of the Process of State Reporting under UN Human Rights Treaties in the Netherlands, New Zealand and Finland Paper-pushing or policy prompting? School of Human Rights Research, volume 63 Intersentia 2014, xxiv + 454 pp, € 85 ISBN 978 17 8068 244 0
Lobbying regulations The dynamic regulation of lobbying worldwide requires fast comparative learning, while pressures for the reduction of public debts require responsible and efficient policymaking. The main intention of this research conducted by Dusko Krsmanovic was to improve both comparative assessment and practical policymaking by offering a new tool for the assessment of lobbying regulations, both structurally and comparatively. This research primarily represents a contribution to the lobbying regulation research arena. It introduces an index which for the first time attempts to measure the direct compliance costs of lobbying regulation. The Cost Indicator Index (CII) offers a brand new platform for qualitative and quantitative assessment of adopted lobbying laws and proposals of those laws, both in the comparative and the sui generis dimension. The CII is not just the only new tool introduced in the last decade, but it is the only tool available for comparative assessments of the costs of lobbying regulations. Besides the qualitative contribution, the research introduces an additional theoretical framework for complementary qualitative analysis of the lobbying laws. The Ninefold theory allows a more structured assessment and classification of lobbying regulations, both by indication of benefits and costs. Lastly, this research introduces the Cost-Benefit Labels (CBL). These labels might improve an exante lobbying regulation impact assessment procedure, primarily in the sui generis perspective. In its final part, the research focuses on four South East European coun-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2099
1572
Universitair Nieuws
tries (Slovenia, Serbia, Montenegro and Macedonia), and for the first time brings them into the discussion and calculates their CPI and CII scores. The special focus of the application was on Serbia, whose proposal on the Law on Lobbying has been extensively analysed in qualitative and quantitative terms, taking into consideration specific political and economic circumstances of the country. Although the obtained results are of an indicative nature, the CII will probably find its place within the academic and policymaking arena, and will hopefully contribute to a better understanding of lobbying regulations worldwide. Krsmanovic defended his thesis succesfully on 1 July 2014 at Erasmus University Rotterdam. His supervisors were prof. dr. Michael G. Faure LL.M. and prof. dr. Luigi A. Franzoni (Bologna University).
vorm aan de hand van een Amerikaanse rechtstheorie: New Governance. New Governance kan als raamwerk dienen om te komen tot een cultuur van transparantie, dialoog en efficiënte zelfregulering, waarbinnen risicobeheersing vanzelfsprekend wordt. De huidige Nederlandse regeling omtrent internal control komt aan bod, tezamen met de kritiek die hiertegen wordt geuit. Voorts behandelt Hezer New Governance en de rol van internal control hierbinnen. Ten slotte wordt bekeken hoe deze denkbeelden passen binnen het huidige juridische klimaat en waarneembare tendensen in Nederland. Philippe Hezer Van internal control & New Governance of de toekomst van risicobeheersing in Nederland Masterscriptie Nederlands recht, specialisatie handels- en ondernemingsrecht, Universiteit Maastricht Beoordeling: 9 Begeleider: prof. mr. C.A. Schwarz
Dusko Krsmanovic A Law and Economics Analysis of Lobbying Regulation - Towards an optimal structure through the Cost Indicator Inde Nog geen commerciële uitgave beschikbaar (e-mail auteur:
[email protected])
Scriptie Internal control Internal control, het geheel aan risicobeheersings- en controlesystemen in een onderneming, vormt een essentieel onderdeel van het ondernemingsbeleid. Als gevolg van de financiële schandalen aan het begin van deze eeuw en de huidige economische crisis, maakt internal control een periode van intensieve juridisering door. Momenteel kent Nederland een flexibele regeling voor internal control, die in sterk contrast staat met de stringente Amerikaanse of Britse benaderingen. Menig auteur uit kritiek op de Nederlandse aanpak en pleit voor strengere regelgeving en een belangrijkere rol voor de externe accountant. Andere auteurs wijzen op een dieperliggend probleem, dat samenhangt met de cultuur binnen een onderneming. Deze scriptie van Philippe Hezer pleit voor een flexibele benadering van internal control en geeft dit nader
2100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl.
Overig Hybride bestuursvormen Bestuurskundige Linze Schaap en rechtswetenschapper Sofia Ranchordas van Tilburg Law School ontvangen ruim een half miljoen euro van NWO en de provincie Noord-Brabant voor onderzoek naar nieuwe, grensoverschrijdende vormen van openbaar bestuur. In de hedendaagse netwerksamenleving verliezen autoriteiten steeds meer de mogelijkheid om autonoom beleid te maken. Voor effectief modern bestuur zijn hybride bestuursvormen nodig die gebiedsgrenzen overschrijden, maar ook verschillende beleidssectoren en zowel publieke als private actoren omvatten. Hoe en in hoeverre kunnen deze nieuwe hybride bestuursstructuren worden toegepast in andere sectoren dan die waar ze zijn ontstaan? En misschien nog wel belangrijker, hoe kan de democratische legitimiteit worden gewaarborgd in deze grensoverschrijdende bestuursstructuren? Deze vragen staan centraal in het onderzoeksproject ‘Smart Transformations in City-regional Law and Governance’. Doel is naast theorievor-
ming dat (stads)regio’s van elkaars ervaringen kunnen leren.
Veni-subsidies 152 veelbelovende onderzoekers kunnen de komende jaren hun onderzoeksplan realiseren dankzij een Veni van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hieronder een overzicht van de gehonoreerden op juridisch en/of aanverwant terrein, een indicatieve titel en een korte samenvatting van het onderzoeksproject. - Dr. A. (Anita) Eerland, OU Faculteit Psychologie en onderwijswetenschappen - Taal in de rechtszaal. Mensen verwerken zinnen als ‘de dader schoot’ anders dan ‘de dader was aan het schieten’. De onderzoekers bestuderen het effect van dergelijke subtiele verschillen in taalgebruik op het verwerken van processen verbaal en op de juridische besluitvorming. Ook wordt onderzocht of experts minder vatbaar zijn voor dergelijke effecten dan leken. - Dr. mr. Jannemieke Ouwerkerk, Tilburg Law School - Symbol or substance? Naar een systematische toepassing van strafbaarstellingscriteria in EU wetgeving. De Europese Unie kan aan de lidstaten voorschrijven dat zij bepaalde gedragingen in nationale wetgeving strafbaar stellen. Dit project onderzoekt op welke gronden (zgn. ‘criteria voor strafbaarstelling’) de Europese Unie hiertoe kan overgaan. Ook wordt een instrument ontwikkeld om een systematische toepassing van deze criteria te vergemakkelijken en te realiseren. - Dr. S.J. (Stef) van Gompel, UvA Informatierecht - De uitdaging van evidence-based hervormingen van wetgeving inzake intellectueel eigendomsrecht: juridisch-pragmatische aanpak ontmoet juridischdogmatische aanpak. Wetgevingsbeleid inzake intellectueel eigendomsrecht heeft traditioneel een sterk dogmatische inslag. Dit onderzoek maakt duidelijk op welke manier intellectueel eigendomsrecht beter kan worden gestoeld op empirisch onderbouwd beleid. Het doet concrete suggesties voor het ontwikkelen van empirisch onderbouwd beleid waarin de traditionele juridisch-dogmatische wetgevingsaanpak wordt verenigd met een
meer juridisch-pragmatische aanpak. - Dr. M. (Moritz) Jesse UL Europees recht - De ‘anderen’ onder ‘ons’: Westerse maatschappijen, ‘anderszijn’ en de wet. Hoe moeten westerse maatschappijen door migratie omgaan met toenemende diversiteit en hoe moeten wetten worden gemaakt die in de nieuwe realiteit beter werken? In dit project wordt onderzocht hoe vooroordelen hebben geleid tot wetgeving die verschillen tussen minderheid en meerderheid groter in plaats van kleiner heeft gemaakt en hoe kan dit in de toekomst worden verhinderd? - Dr. M.V. (Vere) van Koppen, VU Strafrecht en Criminologie - Late starters in de criminaliteit. Wetenschap en beleid hebben hun pijlen altijd op jonge criminelen gericht. Waarschijnlijk zijn de meeste daders echter volwassen starters. Deze studie stelt vast hoeveel volwassen starters er eigenlijk zijn, wie zij zijn, en wat hun criminele carrières kan verklaren. Met
deze kennis kunnen betere interventies voor deze groep worden ontwikkeld. - Dr. E. (Eleni) Kosta, UvT Recht, Technologie en Samenleving - Terug naar de typemachine? - Informationele zelfbeschikking in een tijdperk van massaal toezicht van de staat. Dit project onderzoekt hoe de wetgever persoonsgegevens van individuen
kan beschermen nu blijkt dat overheden zich massaal toegang verschaffen tot data van bedrijven als Facebook en Google. Er worden alternatieven voorgesteld voor informationele zelfbeschikking, zodat de gegevensprocessen van bedrijven transparanter en duidelijker worden en de burger beter wordt beschermd.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www. njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Advocatuur Per 1 augustus heeft TeekensKarstens advocaten te Leiden René Nieuwmans als nieuwe partner arbeidsrecht aangetrokken. Voorheen was Nieuwmans partner bij AKD te Amsterdam. Nieuwmans is gespecialiseerd in het ontslagrecht, reorganisaties en medezeggenschapsrecht. Hij heeft veel ervaring in het adviseren van ondernemingen en management. Rachel VlielanderJongerius heeft zich per 1 juli 2014 als partner aangesloten bij Van Riet Wijnands Keuter Advocaten in Utrecht. Vlielander-Jongerius is gespecialiseerd in alle deel-
gebieden van het familierecht zowel op nationaal als internationaal vlak, waaronder echtscheidingen, alimentatiekwesties en vermogensafwikkeling van zowel particulieren als ondernemers. Zij was hiervoor werkzaam als advocaat familierecht en vFAS scheidingsmediator bij ZonFamilierechtGroep, SmeetsGijbels en De Clercq. Per 16 juni heeft Bartosz Sujecki zich als partner aangesloten bij Bavelaar advocaten te Amsterdam. Bij Bavelaar advocaten bouwt hij de handels- en ondernemingsrechtelijke praktijk op het gebied van de Duits-Nederlandse rechtsverkeer verder uit. Hij is in Nederland als advocaat en in Duitsland als Rechtsanwalt beëdigd.
1573
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Bij ondernemingsrechtkantoor De Breij Evers Boon treden drie nieuwe partners toe: Laura Overes, Richard Goemans en Stein van Thiel. Overes is gespecialiseerd in corporate en commerciële transacties (M&A, joint ventures, herstructureringen, financieringen en commerciële (samenwerkings)overeenkomsten), met ruime ervaring in private equity en venture capital. Zij adviseert aansprekende ondernemingen, oprichters, management en professionele investeerders.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2101
Personalia
Goemans is gespecialiseerd in ondernemingsrechtelijke transacties, met de nadruk op M&A en joint ventures, maar heeft ook ruime ervaring op het gebied van bedrijfsherstructureringen en commerciële overeenkomsten voor een breed scala aan opdrachtgevers. Daarnaast staat hij regelmatig ondernemingen, bestuurders en/of aandeelhouders bij in (dreigende) geschillen, conflicten en procedures (zowel bij de civiele rechter als in arbitrage). Van Thiel is gespecialiseerd in corporate litigation. Hij adviseert en procedeert in enquêteprocedures en aandeelhoudersgeschillen, over aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in faillissement, over handelscontracten en treedt op in arbitrages (NAI en ICC).
Amsterdamse advocatenkantoor Corten De Geer Advocaten. Hij werkte voorheen als advocaat bij Baker & McKenzie en Loyens & Loeff, en was tot voor kort partner bij Boekel De Nerée. Hij is gespecialiseerd in projectontwikkeling, bouw- en huurrecht. Van den Hamer ‘verlaat met zijn overstap de Amsterdamse ZuidAs om zich te vestigen op de steeds meer opkomende Noord-As, aan de oevers van het IJ’. Robert ten Have sluit zich per 1 september 2014 als partner aan bij het advocatenkantoor Rutgers & Posch in Amsterdam. Bij Rutgers & Posch zet Ten Have zijn praktijk voort op het gebied van kapitaalmarkttransacties, fusies en overnames en advisering op het gebied van corporate governance en financieel toezicht.
Jeroen van den Hamer is per 1 augustus toegetreden als partner bij het in vastgoed gespecialiseerde
1574
Moddermanprijs 2014 Twee proefschriften zijn bekroond met de gerenommeerde Moddermanprijs. Te weten ‘Mens rea and defences in European Criminal Law’ van Jeroen Blomsma en ‘Actus reus and participation in European Criminal Law’ van Johannes Keiler. De prijs wordt eens in de twee jaar toegekend door de aan de universiteit Leiden verbonden prof. A.E.J. Modderman Stichting. Modderman (1838-1885) was ondere andere hoogleraar Strafrecht te Leiden en Minister van Justitie. De prijs wordt toegekend aan een proefschrift dat getuigt van een bijzondere wetenschappelijke kwaliteit, betrekking heeft op het strafrecht of aanverwante wetenschappen voor zover van belang voor een goed inzicht in het strafrecht en dat is verdedigd aan een Nederlandse universiteit. De Selectiecommissie bestond uit prof. mr. Gerard Mols (UM), prof. mr. Matthias Borgers (VU), prof. mr. Jan Crijns en prof. dr. Joanne van der Leun (UL). De prijs wordt eind augustus 2014 uitgereikt en bestaat uit een door de beeldhouwer Frank Letterie ontworpen bronzen penning en een geldbedrag.
Agenda
11 09 2014 NGB Sectiebijeenkomst Tijdens deze bijeenkomst ‘Mededingingsrecht en verticale overeenkomsten anno 2014, incl. richtsnoeren verticalen in de interneteconomie’ wordt ingegaan op verticale overeenkomsten in zijn algemeenheid en toepassing bij internetverkopen in het bijzonder. Uitgebreid wordt stilgestaan bij onder andere de volgende onderwerpen: exclusieve en selectieve distributie, internetverkopen en dual pricing. Spreker is Kees Schillemans (advocaat en partner Europees- en Mededingingsrecht bij Allen en Overy). Tijd: donderdag 11 september van 9.00 tot 11.15 uur
2102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
Plaats: Allen & Overy, Apollolaan 15 te Amsterdam Aanmelding: via: www.ngb.nl Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden.
15 t/m 17 09 2014 Internationaal congres over beëindigen staatloosheid Zestig jaar na de aanvaarding van de VN-conventie om staatloosheid te beëindigen, zijn wereldwijd nog steeds zeker tien miljoen mensen staatloos, ook in Nederland. Daarom organiseren het Statelessness Program van Tilburg University en de UNHCR het First Global Forum on Statelessness. Doel is uiteindelijk om staatloosheid wereldwijd uit te
bannen. Experts van universiteiten, overheden en NGO’s uit de hele wereld belichten tijdens het Global Forum de problemen en de weg vooruit voor staatlozen. Staatlozen komen zelf aan het woord in een rondetafeldiscussie. De conferentie wordt omlijst door een expositie van de fotograaf Greg Constantine, die al jaren staatlozen fotografeert in de hele wereld en zich verdiept in hun leven. Tijd: maandag 15 t/m woensdag 17 september Plaats: Vredespaleis, Carnegieplein 2 te Den Haag Aanmelding en inlichtingen: via: www.tilburguniversity. edu/research/institutes-and-research-groups/statelessness/news/forum/registration. Deelname kost € 325.
Agenda
18 09 2014 NGB Extra Het arbeidsrecht verandert drastisch per 1 januari 2015 en per 1 juli 2015. De belangrijkste wijzigingen die per 1 januari 2015 ingaan, worden kort behandeld tijdens deze NGB Extra met als thema ‘Arbeidsrecht - veranderend recht en reorganisatie tools’. Hierbij wordt uitgelegd hoe op deze wijzigingen kan worden geanticipeerd. Een van de onderdelen die verandert, is het ontslagrecht en de route die moet worden genomen om een arbeidsovereenkomst óf wegens disfunctioneren óf op grond van reorganisatie te laten beëindigen. Spreker is Katja van Kranenburg (advocaat en partner arbeidsrecht bij CMS Derks Star Busmann). Tijd: donderdag 18 september van 8.00 tot 10.15 uur Plaats: CMS Derks Star Busmann (Mondriaantoren), Amstelplein 8A te Amsterdam Aanmelding: via: www.ngb.nl Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden. Deze bijeenkomst is ook als online webinar met chatfunctie te volgen.
18 09 2014 IE-actualiteiten EduLex, onderdeel van deLex, organiseert een interactieve bijeenkomst met Willem Hoyng en Ernst-Jan Louwers als sprekers. Willem Hoyng spreekt over de bescherming van productvormgeving door het auteurs-, merken-, modellen- en octrooirecht, het IE-procesrecht inclusief proceskosten. Ernst-Jan Louwers spreekt over digitaal auteursrecht (inclusief software en online e-books, muziek, etc.), databankenrecht, domeinnaamrecht, internetgerelateerde zaken en het IE-contractenrecht. Actuele ontwikkelingen in het Intellectuele Eigendomsrecht in brede zin komen aan bod. Tijd: donderdag 18 september van 15.00 tot 18.15 uur Plaats: High Tech Campus 1 (The Strip) te Eindhoven Aanmelding: via: www.delex.nl/ie-actualiteiteneindhoven Inlichtingen: Deelname kost € 350, sponsoren IT en Recht en/of IE-Forum betalen € 295 en de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time) betaalt € 100. Er zijn 3 PO-punten te behalen.
18 09 2014 NJCM-seminar Wereldwijd worden, volgens bronnen van de Verenigde Naties, tegen de 30 miljoen mensen in slavernij gehouden. Voor Nederland wordt dat aantal
geschat op 2.000. Reden voor de werkgroep Duurzame Ontwikkeling en Mensenrechten (DOEM) van het NJCM om, in samenwerking met advocatenkantoor Clifford Chance, een seminar te organiseren over ‘Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en het voorkomen van moderne slavernij’. De focus van het seminar ligt op de verantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven voor het naleven van mensenrechten in de productieketen. Met zijn ‘Guiding Principles on Business and Human rights’ bevestigt de VN dat ondernemingen een verantwoordelijkheid hebben in het naleven van mensenrechten. Met dit seminar worden de wetten en regelgeving met betrekking tot moderne slavernij verkend voor zover zij van belang kunnen zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ten slotte wordt een ‘road map’ over moderne slavernij ontwikkeld, die bedrijven kunnen gebruiken om de nodige stappen te zetten om hun verantwoordelijkheid te nemen om te voorkomen dat moderne slavernij deel uitmaakt van de productieketen. Tijd: donderdag 18 september van 17.00 tot 19.00 uur Plaats: Clifford Chance, Droogbak 1a te Amsterdam Aanmelding: via e-mail:
[email protected] of: www.njcm.nl Inlichtingen: via: www.njcm.nl. Deelname kost €125. Er kunnen 2 PO-punten worden behaald.
23 09 2014 NGB Seminar Sinds de inwerkingtreding van artikel 3:305a BW in 1994 is de collectieve actie in het ondernemingsrecht bezig aan een gestage opmars. Met de introductie van de Wet collectieve afwikkeling massaschade in 2005 voegde de wetgever een nieuwe dimensie toe aan het collectieve actierecht: een (internationaal) uniek mechanisme om collectieve schikkingen verbindend te verklaren waardoor partijen aan beide kanten van de tafel ‘finality’ kunnen bereiken. Hierbij komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde: WCAM, claimstichting/claimcode en het concept-wetsvoorstel over de wijziging van artikel 3:305a BW. Spreker van dit eerste deel van het seminar met als thema ‘Class actions in de polder’ is Jurjen Lemstra (advocaat bij Lemstra Van der Korst NV en docent aan het Van der Heijden instituut). Het
tweede deel van dit seminar gaat over ‘Verjaring, stuiting en klachtplicht’. Rechtsverlies door tijdsverloop blijft de gemoederen in de praktijk bezighouden. Ingegaan wordt onder meer op de volgende punten: verlies van recht, klachtplicht, verjaring en stuiting daarvan. Spreker is Lodewijk Smeehuijzen (hoogleraar privaatrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam en raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden). Tijd: dinsdag 23 september van 14.00 tot 18.15 uur Plaats: NS Trefpunt, Laan van Puntenburg 100 te Utrecht Aanmelding: via: www.ngb.nl Inlichtingen: deelname is gratis en alleen toegankelijk voor NGB-leden.
01 10 2014 Integriteit van openbare aanbestedingen Het Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC) organiseert het seminar ‘Integriteit van openbare aanbestedingen’. In de afgelopen jaren is door het Openbaar Ministerie hoge prioriteit toegekend aan de bestrijding van ondermijnende activiteiten door de georganiseerde misdaad. In verschillende landen is vastgesteld dat georganiseerde criminaliteit in belangrijke mate afbreuk kan doen aan de integriteit van overheidsbeslissingen, meer concreet aan besluitvorming bij openbare aanbestedingen. Georganiseerde criminaliteit manifesteert zich in het corrumperen of bedreigen van ambtenaren, bestuurders en politici die bij de besluitvorming rondom openbare aanbestedingen en publieke contracten zijn betrokken. Hierdoor kan de georganiseerde misdaad een ‘regulerende’ rol vervullen door bij openbare aanbestedingen prijs- en werkafspraken te maken met bedrijven die meedingen in de strijd om overheidsopdrachten. In deze omstandigheden wordt de marktwerking bij openbare aanbestedingen gefrustreerd. In Italië lijken de aanbestedingsregels misbruikbestendiger te zijn geworden, hetgeen de vraag oproept of de invloed van de georganiseerde misdaad op de uitkomst van openbare aanbestedingen in Italië is afgenomen. In het ochtenddeel van dit seminar wordt door onderzoekers uit Noord- en Zuid-Italië op deze vraag ingegaan. Tevens bespreken zij de condities waaronder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2103
Agenda
de georganiseerde misdaad in staat is om de publieke besluitvorming naar haar hand te zetten. In het middagdeel wordt ingegaan op de situatie in Nederland.
16 10 2014 Symposium Duurzaam Samenwerken
2537125/7137 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost
Het cluster Management & Bedrijf van Hogeschool Leiden geeft het jaarlijkse symposium Duurzaam Samenwerken. Het thema van dit jaar is ‘21st Century Skills’. Het programma richt zich op professionals uit het werkveld, studenten, docenten en alumni. Met én van elkaar leren staat daarbij centraal.
€ 220. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.
Tijd: donderdag 16 oktober vanaf 15.00 uur
Graag vóór 15 september aanmelden.
Plaats: Hogeschool Leiden, Zernikedreef 11, Leiden
Tijd: woensdag 1 oktober van 10.00 tot 17.45 uur Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Aanmelding: via: www.ciroc.nl Inlichtingen: via: secretariaat van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen, telefoon: 030
Aanmelding en inlichtingen: www.hsleiden.nl/duursaam.
09 10 2014 Passie voor het recht De wereld van vandaag is enorm in beweging. De democratische rechtsstaat wordt steeds meer op verschillende manieren bedreigd. Een veilige en stabiele leefomgeving is niet meer zo vanzelfsprekend. Voor de vierde keer organiseert SSR, het opleidingsinstituut voor raadsheren, rechters, (hoofd)officieren van justitie en hun medewerkers, de Meillo-lezing rondom het centrale thema ‘Passie voor het recht’. In 2011 is de lezing in het leven geroepen naar aanleiding van het overlijden van voormalig raio en officier van justitie mr. Eva Meillo. SSR vraagt met deze lezing aandacht voor de betekenis van de passie en de gedrevenheid voor het recht die veel magistraten en andere hoeders van het recht elke dag weer weten op te brengen. Dagvoorzitter is Hanneke Groenteman en de drie sprekers zijn: Sigrid Kaag (special OPCW-UN coördinator chemische ontwapeningsmissie in Syrië), prof. dr. Ernst Hirsch Ballin (hoogleraar en winnaar NJV prijs 2014) en mr. Hester van Bruggen (volgens Amnesty International een ‘mensenrechtenmens’). Tijdens de middag wordt door de mr. Eva Meillo stichting een prijs uitgereikt aan een project dat de betrokkenheid en verbondenheid van het werk van de Rechtspraak of het Openbaar Ministerie met de samenleving aantoont.
Deelname is gratis.
17 10 2014 Acting together in crime Criminal liability as it pertains to joint participation in criminal offences has been extensively discussed throughout the last decade in The Netherlands. Various judgments from the Supreme Court have addressed this criminal concept and have expanded the interpretation of this legal construct. As a result, the legal relationship between the Dutch concepts of ‘joint perpetration’ (medeplegen ) and ‘assistance to criminal offences’ (medeplichtigheid ) has changed. This conference ‘Acting together in crime - European and international aspects’ focuses on this trend in the light of five decisions rendered by the Dutch Supreme Court on joint perpetration and assistance to criminal offences. These cases and their outcomes will be discussed against the background of the law on participation in crime in Dutch, French, German, Austrian and Italian criminal law. Tijd: vrijdag 17 oktober van 9.45 tot 16.00 uur Plaats: Van Swinderen Huys, Oude Boteringestraat 19 te Groningen Aanmelding: via: www.rug.nl/rechten/congressen/strafcrim/acting-together-in-crime/registration-conferenceacting-together-in-crime Inlichtingen: via: www.montesquieu-instituut.nl/id/ vjl4dv6bednt/agenda/ of mw. dr. L. Peters, e-mail:
[email protected]. Deelname is gratis.
Tijd: donderdag 9 oktober van 15.00 tot 19.00 uur Plaats: De Rode Hoed, Keizersgracht 102 te Amsterdam Aanmelding: via:
[email protected] o.v.v. ‘Meillolezing’, naam en n.a.w.-gegevens. Inlichtingen: via: www.ssr.nl. Deelname is gratis, maar inschrijving is gewenst want het aantal plaatsen is beperkt.
2104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
21 t/m 25 10 2014 ABA Section of International Law 2014 Fall Meeting The American Bar Association (ABA) Section of International Law organizes the 2014 Fall Meeting in Buenos Aires. Over 1,000 leading attorneys, corporate counsel, government offici-
als, academics and NGO lawyers will join this conference. During the 2014 Fall Meeting, world-class speakers and international legal experts will lead over 70 continuing legal education sessions on international legal and ethics issues including sessions on Business/Regulation/Compliance; Dispute Resolution/Litigation; Environmental/Energy; Human Rights; Legal Practice/Ethics; M&A/ Finance/ Tax; and Public International Law/ Rule of Law. Fall Meeting attendees will also have limitless opportunities to network with colleagues, decision makers, and potential clients from around the world and will have ample time to experience the sights and sounds of Buenos Aires at planned social events, receptions and outings. The European Young Bar Association is a Cooperating Entity on this event. Tijd: dinsdag 21 t/m zaterdag 25 oktober Plaats: Hilton Buenos Aires, AV Macacha Guemes 351 te Buenos Aires (Argentinië) Aanmelding: via: http://ambar.org/ILFall2014. Inlichtingen: members of the European Young Bar Association can register for the conference at the discounted ABA Section of International Law Member Rates by using the discount code “ICFM1021” on the checkout page of the online registration portal. Save on your registration by taking advantage of early bird rates before September 8th! Registration rates are further discounted for young lawyers (35 years and under), full time government and NGO employees, academics, law students, corporate counsel, solo/small practice and retired attorneys.
22 10 2014 Symposium NSCR Sinds de invoering van de voorwaardelijke straf in 1915 in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is deze vaak het onderwerp van discussie geweest. Verschillende wetswijzigingen en beleidsonderzoeken geven de wisselende belangstelling en verwachtingen over de tijd weer. De meest recente wetswijziging dateert van november 2011. Volgens de huidige denkbeelden wordt een belangrijke preventieve werking verondersteld. Maar wat weten we over de werkzaamheid van de voorwaardelijke straf? En hoe wordt deze strafmodaliteit gepercipieerd en toegepast door officieren van justitie en rechters? Twee recent afgeronde onderzoeksprojecten naar de voorwaardelijke straf, door onderzoekers van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), zijn
Agenda
aanleiding voor dit middagsymposium ‘Voorwaardelijke straf nieuwe stijl’ voor experts en betrokkenen uit de praktijk. Naast de conclusies van het proefschrift van Pauline Aarten (‘Suspended sentences: Public support, compliance and recidivism’) en het onderzoeksrapport van Joke Harte en Marijke Malsch (‘De voorwaardelijke straf: Stok achter de deur of vrijbrief voor de verdachte?’) presenteren referenten uit de rechterlijke macht, reclassering en de behandelpraktijk hun ervaringen. Op dit symposium worden onderzoeksresultaten en praktijkervaringen bij elkaar gebracht. Wat zijn de implicaties van de conclusies voor de toepassing en uitvoering van de voorwaardelijke straf? En waar liggen de behoeften vanuit de praktijk voor vervolgonderzoek? Tijd: woensdag 22 oktober van 12.00 tot 17.00 uur Plaats: Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105 te Amsterdam Aanmelding en inlichtingen: via:
[email protected] of telefoon: 020-5985239. Deelname kost € 15.
28 10 2014 Peace and Security This year, the theme of the Europe Lecture is ‘Europe in the World: Peace and Security’. Seeing the recent problems in the Eastern region of Europe, as well as Europe’s attempt to acquire a position in international peace operations, the topic is of major interest. There are strong forces towards federalisation of the European Union and, on the opposite, strong forces supporting a retransfer of European competences to the level of the member states. How does this discussion influence the security policy of the European Uni-
on? What is the importance and meaning of the European Union, regarding security and peace in the world? What lessons can be learned by European politicians and European citizens? These questions will be broadly discussed during the Europe Lecture. Tijd: dinsdag 28 oktober van 17.15 tot 19.00 uur Plaats: Kloosterkerk, Lange Voorhout 4 te Den Haag Aanmelding en inlichtingen: via: www.europelecture.com Deelname kost € 12,50.
04 11 2014 Dag van de Integriteit 2014 Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) organiseert deze zesde editie van de Dag van de Integriteit die als thema heeft: ‘Meer mensen, meer doen!’, met onder anderen minister Plasterk, burgemeester Aboutaleb en hockeycoach Marc Lammers. Dit jaar staat in het teken van het integriteitsnetwerk. Hoe kan samen met collega’s worden gewerkt aan integriteit? Allerlei medewerkers houden zich in organisaties bezig met integriteit. Iedereen doet dit vanuit een eigen perspectief, maar allemaal met hetzelfde doel: integriteitsincidenten helpen voorkomen. Samen vormen deze medewerkers het integriteitsnetwerk van de organisatie. Door een netwerk zichtbaar te maken, verbindingen te leggen en samen te werken kan integriteit versneld op een kwalitatief hoger niveau worden gebracht. Hoe kan op een slimme en effectieve manier op een hoger niveau worden gekomen? Met een mix van casuïstiek, sprekers, kennis en entertainment wil BIOS dat dit jaar laten zien. Tijd: dinsdag 4 november van 9.30 tot 18.00 uur
Plaats: WTC Rotterdam, Beursplein 37 te Rotterdam Aanmelding: via: https://vragenlijst.caop.nl/dagvandeintegriteit2014/ Inlichtingen: via: www.integriteitoverheid.nl/dag-van-deintegriteit-2014.html. Deelname kost € 150. Er is ruimte voor 400 deelnemers.
11 11 2014 Pensioenactualiteiten De Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit organiseert de cursus ‘Pensioenactualiteiten: wijziging van de pensioenregeling’. De volgende vragen komen aan de orde: hoe ziet de pensioenregeling er uit in 2015? Een hogere pensioenleeftijd en een lagere pensioenopbouw? Welke wijzigingen in pensioenwetgeving komen er aan en wat betekent dit voor de pensioenregeling? Mag een pensioenuitvoerder of werkgever de pensioenregeling wijzigen of kunnen werknemers of gepensioneerden die wijziging tegenhouden? Heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht? De cursus wordt verzorgd door prof. mr. drs. Mark Heemskerk (jurist en econoom). Hij adviseert en procedeert over pensioen- en arbeidsrechtelijke kwesties in de meest brede zin, variërend van de collectieve waardeoverdracht van pensioen tot wijziging/uitleg van pensioenregelingen en ontslag. Tijd: dinsdag 11 november van 13.30 tot 17.00 uur Plaats: campus van de Radboud Universiteit (Grotiusgebouw), Montessorilaan 10 te Nijmegen Aanmelding: via: www.ru.nl/rechten/nascholing/cursussen/wijziging/aanmelden Inlichtingen: via: mw. drs. A. Kerkhof of mw. drs. F. Argante, telefoon: 024-3611160 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost € 275, oudstudenten betalen met alumnikorting € 175. Er zijn 3 PO-punten te behalen.
Agenda kort
11 09 2014 NGB Sectiebijeenkomst NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2102
15 t/m 17 09 2014 Cambridge conference on Public Law NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169
15 t/m 17 09 2014 Internationaal congres over beëindigen staatloosheid
Capitant 2014 NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2102
18 09 2014 NGB Extra
17 09 2014 Jaarvergadering Association Henri
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
2105
Agenda kort
18 09 2014 IE-actualiteiten NJB 2014/1574, affl. 29, p. 2103
26 09 2014 Neurowetenschap en de rechtspraktijk
06 10 2014 7e Gronings Letselschadecongres NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1087, afl. 21, p. 1464
18 09 2014 NJCM-seminar NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
30 09 2014 Excusable Evil
07 10 2014 Mediation congres 2014 NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
23 09 2014 NGB Seminar NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
30 09 t/m 06 11 2014 Lezingencyclus Rechten van het Kind
09 10 2014 KNMG-symposium Arts en Recht NJB 2014/1334, afl. 26, p. 1812
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
25 09 2014 Jaarcongres Independent legal Professional 2014 NJB 2014/790, afl. 14, p. 974
01 10 2014 Integriteit van openbare aanbestedingen NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2103
25 09 2014 Staatssteun in en rondom zeehavens NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
03 t/m 05 10 2014 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
09 10 2014 Passie voor het recht NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2104
10 10 2014 The role of domestic courts in shaping international law NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
25 t/m 27 09 2014 Expropriation law
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1171, afl. 23, p. 1595
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
www.ru.nl/werkenbij
Hoogleraar Rechtspleging (0,8 -1,0 fte) Faculteit der Rechtsgeleerdheid Als hoogleraar Rechtspleging ligt de wetenschappelijke leiding en coördinatie van het interdisciplinaire onderzoeksprogramma Rechtspleging binnen het onderzoekscentrum Staat en Recht (SteR) bij u. U entameert en verricht empirisch (sociaal-wetenschappelijk) en normatief onderzoek op het vlak van rechtspleging. U bevordert en coördineert de samenwerking tussen de facultaire onderzoekers van het onderzoeksprogramma Rechtspleging. U levert een substantiële bijdrage aan de versterking van de internationale positie van het onderzoekscentrum mede door internationale publicaties. De leeropdracht is mede gericht op het verzorgen van onderwijs in de bacheloropleidingen en/of masteropleidingen van de faculteit.
We invite you to change perspective
2106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-09-2014 – AFL. 29
PAO
Juridisch Utrecht
Aanbestedingsrecht cursussen en opleidingen Universiteit Utrecht Specialisatieopleiding ‘Aanbestedingsrecht voor de inkooppraktijk 2015’
´Inbesteden en publiek-publiek samenwerken’ Data: 11 en 18 november 2014 In deze leergang worden de grenzen behandeld die de interne
Start: 2 maart 2015. 9 dagdelen met theorie, praktijk en
markt en het Nederlands recht stellen aan uitvoering in eigen
casuïstiek. Voortreffelijke evaluaties in 2014.
beheer en aan publiek-publieke samenwerking. Ook komen bestuurs- en bedrijfskundige, en filosofische aspecten aan
Kenmerken:
bod. De leergang is bedoeld voor advocaten, overheden en
- zeer actueel programma voor juristen en niet-juristen,
marktspelers die met inbesteden en publiek samenwerken
tender- én bid-managers en diegenen die op beleidsniveau met
worden geconfronteerd.
aanbestedingen te maken hebben;
NOvA: 12 PO punten
- juridisch én economisch perspectief; - topdocenten uit wetenschap en praktijk;
Actualiteiten aanbestedingsrecht
- laagste opleidingsprijs van Nederland.
Datum: 11 december 2014 Tijdens deze cursus wordt ingegaan op actuele nationale en
´Juridische en economische aspecten van Gunningsmethodieken´
Europese ontwikkelingen op het terrein van beleid, wetgeving,
Data: 6 en 13 november 2014
rechtspraak en literatuur (in de periode eind 2013 t/m
Over de werking van gunningsmethodieken is onder
december 2014). NOvA: 4 PO punten
aanbestedingsadvocaten/-juristen en tender- en bidmanagers weinig bekend. Het doel van deze leergang is het vergroten van juridische én economische kennis, om betere aanbestedingsprocedures te kunnen opzetten én betere kansen in rechte te maken. NOvA: 12 PO punten
Meer informatie en inschrijven? Ga naar www.jpao.nl of het LinkedIn profiel ‘Aanbestedingsrecht cursussen en opleidingen’
“De langstlevende samenlever verdient een betere erfrechtelijke positie” Prof. mr. Freek Schols HOOGLERAAR PRIVAATRECHT, I.H.B. NOTARIEEL RECHT, RADBOUD UNIVERSITEIT EN ESTATE PLANNER
Lees meer op verderdenken.nl
Verder denken over erfrecht
Prof. mr. Freek Schols verzorgt in het najaar voor het CPO de cursussen ‘Erfrecht voor Advocaten’ en ‘Pensioen, huwelijkse voorwaarden en echtscheiding’. Kijk voor meer informatie op www.cpo.nl Voor scherpe denkers.