Columbus II
De wereld binnen handbereik
2
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
Inhoud Drs. Anita Hazenberg MCM 4
De wereld binnen handbereik
6
The world within reach
10
Reflectie van leersupervisor prof. dr. Joris Voorhoeve
12
Het belang van Europa volgens Clingendael-directeur prof. dr. Jaap de Zwaan
Michiel Marchand MPA en Rob Out EMPM 14
Het Europees onderzoeksbevel
32
The European investigation order Dian Popping MPA en mr. Frank Brouwer
34
De bijdrage van de Nederlandse politie aan internationale vredesmissies
50
The contribution of the Dutch police to international peacekeeping missions Peter Gieling en drs. Theo van der Plas EMPM
52
Technologie en politie in internationaal perspectief
72
Technology in the police in an international perspective Germaine Willink en Errold Mooy EMPM
74
Het Joegoslavië dilemma
92
The Yugoslavia dilemma Drs. Hansje Brinkman EMPM en Jan Dalebout
94
Het succes van de Singapore Police Force
110
The Singapore police: an example for the Netherlands?
Columbus II - De wereld binnen handbereik
3
Drs. Gwen Merckx en drs. Dennis Hardenbol M.A. 112
Strategisch leidinggeven in steeds woeliger tijden
132
Strategic leadership in increasingly turbulent times Colin Brown en mr. Patrick Voss EMPM
134
Samenwerking tussen het internationaal strafhof en de Nederlandse politie
152
Co-operation between the international criminal court and the Dutch police Ben van Mierlo en Bert Westland MPA
154
Met de kennis van toen
168
The Netherlands is not too small
170
Terugblik door leercoaches prof.dr. Willy Bruggeman en Lt.Gen. Minze Beuving
Bijlagen: 174
Literatuur en bronnen
186
Lijst geïnterviewden
4
School voor Politie Leiderschap
drs. Anita Hazenberg MCM
De wereld binnen handbereik Tijdens het tweede Columbus leertraject hebben we opnieuw gepoogd de wereld binnen handbereik van de – Nederlandse en Vlaamse - deelnemers te brengen. Dit boekje is een weergave van de opgedane inzichten, in de vorm van essays van de hand van de deelnemers en interviews met leercoaches. Ik neem u op hoofdlijnen mee langs de trajectonderdelen. Met prof. dr. Jaap de Zwaan, directeur van onze partnerorganisatie Instituut Clingedael, zijn collega en mediacommentator/journalist prof. dr. Coen Colijn en publicist prof. dr. Paul Scheffer hebben de deelnemers gediscussieerd over de vele dimensies van internationalisering. Columbus leersupervisor prof. dr. Joris Voorhoeve rekte het kijken en denken op en diepte de vele dimensies en belangen van de ‘rule of law’ uit. Mark Downes directeur van de Zwitserse ISSAT organisatie gaf handvatten vanuit internationaal perspectief en omarmde de methodiek Security Sector Reform. Hierop volgde een verkenning van de ontwikkeling en betekenis van Europa. Onder andere prof. dr. Rinus van Schendelen en prof. dr. Monica de Boer namen de deelnemers mee in het labyrint van de Brusselse public affairs, de positionering van Nederland daarbinnen en de Europese verdragen. Wat is de impact hiervan op de politieman of -vrouw op straat? Verder waren er ontmoetingen met buitenlandse collega’s die ons haarscherp wezen op hoe de ‘dit is niet onze prioriteit’-houding binnen internationale samenwerking overkomt en leerden we van een (oud-)ambassadeur over diplomatie en cultuurverschillen. Veel Nederlandse collega’s, allen actief binnen de internationale wereld,
Columbus II - De wereld binnen handbereik
5
deelden hun ervaringen en wezen op de kansen en uitdagingen die zij dagelijks ervaren. Toenmalig Tweede kamerlid Fred Teeven (inmiddels staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) benoemde de vele mogelijkheden die er weldegelijk zijn. Maar daar moet je dan wel gebruik van maken! De conclusie is dat de internationale (politie)wereld binnen handbereik ligt. Maar of we dat ook zo ervaren? De Columbus-deelnemers schreven in koppels aan een essay waarin zij reflecties opnamen van het leertraject in combinatie met eigen onderzoek. Ook schreven ze een gezamenlijk advies, gericht aan de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen, met de oproep om internationalisering steviger te vergrendelen in de nieuwe strategische visie van de Nederlandse politie. De acht essays delen we met u in dit boekje dat verschijnt in de reeks Blauwe Denkers. De filosofie achter deze reeks is dat de auteurs delen – en daarmee teruggeven – wat ze binnen en buiten de Nederlandse politie hebben mogen leren. Dit is tevens een belangrijk gedachtegoed van de School voor Politie Leiderschap. Samen met leersupervisor prof. dr. Joris Voorhoeve, de leercoaches prof. dr. Willy Bruggeman en voormalig commandant van de Koninklijke Marechaussee Minze Beuving, kijken we met trots terug op de resultaten van dit leerprogramma dat de School voor Politieleiderschap jaarlijks organiseert op verzoek van Bureau ABD Politietop. Wij hopen dat u - net als wij - geniet van de internationale inspiratie van de bevindingen van deze ‘blauwe denkers’!
Anita Hazenberg MA, MCM Director International Police Leadership
6
School voor Politie Leiderschap
drs. Anita Hazenberg MCM
The world within reach During the second study programme Columbus we have aimed once more to bring the world within reach of the – Dutch and Belgian – participants. This booklet portrays the insights gained by means of essays written by the participants and interviews they held with national and international experts. Let me briefly outline the items dealt with during this special programme. The participants discussed the many dimensions of internationalization with Prof. Dr. Jaap de Zwaan, Director of our partner organization, the Netherlands Institute of International Relations Clingendael, his colleague and Media Commentator/ Journalist Prof. Dr. Coen Colijn and Publicist Prof. Dr. Paul Scheffer. Columbus doctrine supervisor Prof. Dr. Joris Voorhoeve stretched looking and thinking and spoke in depth on the many dimensions and importance of the ‘rule of law”. Mark Downes, Director of the Swiss ISSAT organisation provided input from an international perspective and explained the methodology Security Sector Reform (SSR). An exploration of the development and meaning of Europe followed. Among others Prof. Dr. Rinus van Schendelen and Prof. Dr. Monica de Boer took participants into the labyrinth of the public affairs in Brussels, the positioning of The Netherlands and Belgium within, and European treaties. What is the impact on the policeman or policewoman on the street? Furthermore there were exchanges with our colleagues from abroad who pin-pointed how “this is not our priority” attitude comes across within international cooperation and from a former ambassador we learned about diplomacy and
Columbus II - De wereld binnen handbereik
7
cultural differences. Many Dutch colleagues, all active within the international world, shared their experiences and pointed out the opportunities and challenges they meet daily. The MP at that time (presently Junior Justice Minister), Fred Teeven, named the many opportunities that are clearly available but need to be made use of! The conclusion is that the international (police) world lies within reach. But do we experience this as such? Columbus participants worked in couples on an essay in which they portrayed their reflections on the course combined with their own research. The participants further formulated as a group their advice addressing the President of the Board of Chief Constables with their appeal to lock internationalization more firmly within the new strategic vision of the Police of The Netherlands. We share with you the eight essays in this booklet which appears as part of the series ´Blue Thinkers´. The philosophy behind this series is that police leaders share – and thereby give back – that which they have been given the opportunity to learn inside and outside the police service. This is an important legacy of the School of Police Leadership (SPL). Together with the doctrine supervisor Prof. Dr. Joris Voorhoeve, the study coaches Prof. Dr. Willy Bruggeman and former Commander of the Royal Netherlands Marechaussee Minze Beuving, we look back with pride on the results of this study programme, organised annually by the School of Police Leadership at the request of the Bureau ABD Politietop (Office for Police Management Development). We hope that you – like us – are internationally inspired by the findings of these ‘Blue Thinkers’!
Drs. Anita Hazenberg MCM Head of International Police Leadership
8
School voor Politie Leiderschap
Blauwe denkers en programmamanagement Columbus II Minze Beuving, Columbus leercoach Drs. Hansje Brinkman EMPM, diensthoofd IPOL, KLPD mr. Frank Brouwer, directeur Opsporing, Noord-Holland-Noord Colin Brown, hoofd Divisie Informatie, Utrecht Prof. dr. Willy Bruggeman, Columbus leersupervisor Jan Dalebout, districtschef Zeeland Peter Gieling, adviseur Politieacademie Drs. Dennis Hardenbol MA, commandant BSB, Koninklijke Marechaussee Drs. Anita Hazenberg MCM, Hoofd Internationaal Politieleiderschap SPL Michiel Marchand, districtschef Kennemerland Drs. Gwen Merckx, korpschef Lokale PolitieZone Rupel (B.) Ben van Mierlo, accountmanager PAC, vtsPN Errold Mooy EMPM, adj. directeur Haaglanden III, Haaglanden Rob Out EMPM, senior beleidsmedewerker IPOL, KLPD Drs. Theo van der Plas EMPM, adj. directeur Informatie en Ondersteuning, Haaglanden Dian Popping MPA, voorzitter FEC-raad, De Nederlandsche Bank Gerard Snel, programmamanager SPL Prof. dr. Joris Voorhoeve, Columbus leersupervisor Mr. Patrick Voss EMPM, hoofd LOCC, KLPD/LOCC Bert Westland MPA, districtschef, Noord- en Oost-Gelderland Germaine Willink, divisiechef Recherche, Zuid-Holland-Zuid Prof. dr. Jaap de Zwaan, directeur Clingendael
Op de foto, van links naar rechts: 1e rij: Hazenberg - Beuving - Voorhoeve - De Zwaan - Bruggeman 2e rij: Marchand - vd Plas - Willink- Popping - Gieling - Brouwer 3e rij: Voss - Brinkman - Out - van Mierlo - Snel 4e rij: Mooy - Dalebout - Brown - Merkx - Westland - Hardenbol
Columbus II - De wereld binnen handbereik
9
10
School voor Politie Leiderschap
Columbus-supervisor prof. dr. Joris Voorhoeve:
Wereldwijde ontwikkelingen in samenhang bekijken Supervisor van Columbus II was prof. dr. ir. Joris Voorhoeve, hoogleraar Internationale Veiligheidsstudies aan de Nederlandse Defensie Academie en lid van de Raad van State. Voorhoeve heeft juist zijn boek ‘Negen plagen tegelijk’ afgerond, over ogenschijnlijk onsamenhangende, wereldwijde ontwikkelingen die weldegelijk op elkaar inwerken. “We staan nog veel teveel met onze rug naar de toekomst”, is zijn mening. “Terwijl je niet vrolijk wordt van waar je straks als politie mee te maken krijgt”.
“Ik wil geen somber beeld schetsen”, benadrukt hij. “In mijn boek beschrijf ik de ontwikkelingen juist heel klinisch. Bijvoorbeeld dat er nog 2,4 miljard mensen bijkomen, in de beroerdste landen. De immigratiedruk zal daardoor vanzelfsprekend toenemen en dat heeft natuurlijk impact op Nederland. Het lijkt wel of niemand dat in de gaten heeft, want we bereiden ons er nog niet op voor. In mijn ogen stelt de politie zich er trouwens wel goed voor open. Daarom juich ik Columbus ook toe. Mijn boodschap aan elke politieleider is: volg de internationale ontwikkelingen analytisch. Ze hebben gevolgen voor je werk.”
Columbus II - De wereld binnen handbereik
11
Samenhang Voorhoeve was niet alleen voorzitter van de jury die de essays van de Columbusdeelnemers beoordeelde. Ook gaf hij twee keer college; één keer over internationale vredesmissies en één over de betekenis van de ‘Rule of law’. Denk hierbij onder andere aan sociaaleconomische veranderingen, bevolkingsgroei, klimaat veranderingen en de verspreiding van kleine wapens waardoor burgeroorlogen sneller kunnen ontstaan. Voorhoeve: “Ik vind dat die onderwerpen te weinig in samenhang worden bekeken en kon mijn boodschap goed kwijt aan de groep enthousiaste deelnemers.”
Goed voorbereid zijn Als hoogleraar vindt Voorhoeve een college pas geslaagd als hij zelf ook iets van zijn studenten heeft geleerd. Ook bij Columbus was het voor hem niet alleen ‘geven’. “Een aantal bijdragen vond ik heel interessant. Bijvoorbeeld het stuk over de Singapore Police Force, dat een autoritair kapitalisme knap beschrijft. De stukken over het Joegoslavië tribunaal en het ICC zijn van belang in verband met de blik op de toekomst. Je moet als land goed zijn voorbereid op de mogelijkheid dat je zaken moet overnemen als een tribunaal beëindigd wordt. Beide stukken kan ik goed gebruiken. Het stuk over internationale competenties vond ik ook heel boeiend. Het maakt duidelijk dat ook op het gebied van leiderschap iets dient te veranderen.”
Mooie gesprekken Columbus is een prima en noodzakelijke leergang die dient ter verhoging van het bewustzijn van de internationale component, vindt Voorhoeve. Hij is gecharmeerd van het didactisch model; de speciale dagen vol lezingen en het schrijven van een paper die door externen wordt bekritiseerd. De kwaliteit van de stukken vond hij heel goed, met hier en daar een heuse uitschieter naar boven. Voorhoeve: “De stukken hebben hier en daar geleid tot aanpassingen, maar in elk geval tot mooie gesprekken.” Dan beëindigt hij het interview. Er staan leden van de Duitse CDU voor zijn deur. “Ze willen meer weten over de recente ontwikkelingen binnen het Nederlandse politieke klimaat.” Over ontwikkelingen met internationale impact gesproken…
12
School voor Politie Leiderschap
Prof. dr. Jaap de Zwaan
Weten hoe de wereld in elkaar zit Het Columbus-leertraject wordt ondersteund door the Netherlands Institute of International Relations ‘Clingendael’. Prof. dr. Jaap de Zwaan, directeur van Clingendael, was lid van de jury die de essays moest beoordelen. De directeur, eveneens deeltijd hoogleraar Europees Recht, heeft genoten van de gretigheid van de deelnemers en benadrukt dat alle politiemensen moeten weten hoe de wereld in elkaar zit.
De Zwaan is blij met de huidige aandacht voor het domein van internationale politiesamenwerking. “Het heeft heel lang geduurd voor het op de Europese agenda terecht kwam, vanwege de impact die het domein heeft op de soevereiniteit van elke lidstaat. Met name het strafrechtelijke deel van de samenwerking, denk aan terrorismebestrijding, gaat sinds 9/11 razendsnel. Voor wat betreft de andere aspecten vraag ik me wel eens af of we elkaar wel voldoende vertrouwen. Ik heb dat zien gebeuren rond Europol en Eurojust, maar tegenwoordig speelt het ook tussen oude en nieuwe lidstaten. Men vraagt zich dan af: is mijn informatie wel in goede handen?”
Columbus II - De wereld binnen handbereik
13
Wegen vinden Terechte vragen, vindt De Zwaan. “Natuurlijk is samenwerken soms lastig. De politiediensten zijn in elk land heel anders georganiseerd, er is een andere historie, er gelden andere regels, er is een andere cultuur. Maar dat geldt ook op politiek niveau. Dat er in Nederland nu een ministerie van Veiligheid komt, sluit prima aan bij Europese ontwikkelingen. En datzelfde geldt voor de komst van een nationale politie. Maar ook al is het lastig, we zullen wegen moeten vinden om elkaar te bereiken. Want de noodzaak tot samenwerken is groot!”
Intern en extern Het gaat er niet alleen om dat we moeten samenwerken omdat we nu eenmaal met elkaar één Europa vormen. We moeten daarnaast niet onderschatten wat de impact is van de toenemende globalisering, immigratie en armoede op het veiligheidsvraagstuk. Daarbinnen heeft de politie een stevige rol te vervullen. De Zwaan: “Veiligheid heeft een interne én externe component. De interne component kun je kenschetsen als ‘Europa begint bij jou om de hoek’. Je hoeft niet de taal van alle hier gevestigde minderheden te spreken, maar je moet bijvoorbeeld wél begrijpen waarom ze hier terecht zijn gekomen. De externe component heeft te maken met ontwikkelingen ‘buiten’. Je móet – zeker als politieleider - weten hoe de wereld in elkaar zit. Als politie draag je immers óók verantwoordelijkheid voor dat wat zich elders afspeelt. Vredesmissies zijn hiervan een goed voorbeeld. De Nederlandse politie heeft veel in huis om bij te dragen aan de opbouw van een nieuwe politiemacht in fragile states. Pak je het dáár goed aan, dan kan dat de veiligheid híer bevorderen.”
14
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
15
Michiel Marchand MPA en Rob Out EMPM
Het Europees Onderzoeksbevel ‘The next level’ van wederzijds vertrouwen bij rechtshulpverzoeken?
Nederland ontving in 2009 ongeveer 168.000 rechtshulpverzoeken en het einde van de groei is nog niet in zicht. Door de toepassing van het beginsel van Wederzijdse Erkenning komt het terrein van de rechtshulpverlening in een nieuwe fase terecht. Op dit moment ligt er bijvoorbeeld een concept voorstel voor een Europees Onderzoeksbevel (EOB), ofwel: the European Investigation Order. Kernpunten zijn: vereenvoudiging, versnelling en standaardisering. Maar is Nederland wel klaar voor deze nieuwe Europese ontwikkelingen op het terrein van rechtshulpverlening?
Zoals gezegd neemt het aantal rechtshulp verzoeken toe. Voor 2010 schat het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum) dat we gaan uitkomen op ongeveer 180.000 verzoeken. Aangezien er geen eenduidige en centrale registratie plaatsvindt, betreft dit een grove schatting, maar het is in ieder geval een aanzienlijk aantal en het einde van de groei is nog niet in zicht. Hoofdcommissaris Pieter Jaap Aalbersberg sprak zich in 2009 hierover als volgt uit: “Indien het aantal rechtshulpverzoeken zich op deze wijze blijft uitbreiden, is de Nederlandse politie over vijf tot zes jaar al haar opsporingscapaciteit aan de afhandeling kwijt. Het wordt misschien wel tijd om na te denken over het werken met quota.”
16
School voor Politie Leiderschap
Nieuwe ontwikkelingen Er staan nieuwe ontwikkelingen voor de deur die het Nederlandse rechtshulp systeem misschien wel nog meer gaan belasten. Het terrein van de rechtshulp verlening komt namelijk in een nieuwe fase door de toepassing van het beginsel van Wederzijdse Erkenning. Er zijn de laatste jaren diverse ontwikkelingen op dit terrein zichtbaar. In het Stockholmprogramma (2009)1 schrijft de Europese Raad: “De Europese Raad is van oordeel dat moet worden doorgewerkt aan de totstandkoming van een op wederzijdse erkenning gebaseerd alomvattend systeem voor de bewijsverkrijging in zaken met een grensoverschrijdende dimensie. De bestaande instrumenten op dit gebied vormen een versplinterd geheel. Er is behoefte aan een nieuwe aanpak die stoelt op het beginsel van wederzijdse erkenning, maar waarbij ook aandacht wordt besteed aan de flexibiliteit van het klassieke stelsel van wederzijdse rechtshulp. Het nieuwe model zou breder kunnen worden opgezet en zou zo veel mogelijk soorten bewijsmiddelen moeten bestrijken, rekening houdend met de betrokken maatregelen.” Zoals al gezegd, ligt er op dit moment een concept voorstel voor een Europees Onderzoeksbevel (EOB). De gewenste vereenvoudiging, versnelling en standaardi sering die het bevel met zich mee moet brengen, wordt onder meer bereikt door het ontbreken van een ondergrens, het terugbrengen van het aantal weigeringsgronden, het gebruik van vaste formats en het benoemen van termijnen. Als dit voorstel in Europa wordt ingevoerd, is het de vraag wat dit binnen Nederland zal betekenen. In aanvang waren wij – in het kader van dit essay - van plan om onderzoek te doen naar de haalbaarheid van het werken met quota voor rechtshulpverzoeken. Toen we ons op de materie oriënteerden, ontdekten we het voornemen van het aankomend Belgisch voorzitterschap van de EU om een voorstel in te dienen betreffende een EOB. Invoering van een EOB zou de discussie over quota vermoedelijk in de kiem smoren. Een rondvraag langs diverse betrokken partijen op de ministeries en bij de uitvoeringsorganisaties leerde dat het bestaan van dit voornemen niet of nauwelijks bekend was. Reden waarom wij ons vervolgens hebben gericht op het EOB.
1 Stockholm programma
Columbus II - De wereld binnen handbereik
17
Het voorstel is overigens begin juli voor het eerst formeel besproken in de COPEN Raadswerkgroep in Brussel. De onderzoeksvraag die we hanteren luidt: Is Nederland klaar voor de nieuwe Europese ontwikkelingen op het terrein van rechtshulpverlening? De subvragen die we hebben onderzocht zijn: •
Wat is de huidige situatie in Nederland rond rechtshulpverzoeken?
•
Wat zijn de Europese ontwikkelingen?
•
Wat houdt het EOB in en wat zijn de mogelijke gevolgen ervan?
Onderzoeksopzet Tijdens ons onderzoek hebben wij literatuuronderzoek verricht en open interviews afgenomen. Verder hebben we diverse korte gesprekken gevoerd en geparticipeerd in een brainstormsessie op het Ministerie van Justitie over het EOB, waarbij deelnemers van verschillende organisaties aanwezig waren. Een aantal relevante uitspraken die tijdens deze gesprekken en interviews zijn gedaan, hebben we in de tekst opgenomen. In de meeste gevallen hebben we ervoor gekozen de quotes niet op personen herleidbaar te laten zijn. Verder hebben we de huidige situatie rondom de Nederlandse politiële en justitiële rechtshulp onderzocht en beschreven. Daarna beschrijven we de Europese dimensie van rechtshulpverlening en het EOB. Vervolgens leest u wat er bekend is van het Nederlandse beleid met betrekking tot deze ontwikkeling en ten slotte beschrijven we onze conclusies en aanbevelingen. Wij hebben ervoor gekozen om in dit essay geen uitputtende juridische vergelijking te maken. Tevens hebben wij dit onderzoek beperkt tot de verhouding Nederland Europa en hebben we ons voornamelijk gericht op de gevolgen voor politie en OM. Wij zijn ons ervan bewust dat de invoering van dit voorstel ook gevolgen zal hebben voor de behandeling van rechtshulpverzoeken uit niet-EU landen.
18
School voor Politie Leiderschap
Beschrijving van de huidige situatie Politiële en justitiële rechtshulp; de regeling Binnen de rechtshulpverzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde politiële en justitiële rechtshulp. De politiële rechtshulp maakt het overgrote deel van het totaal uit. Het betreft de uitwisseling van gegevens - al dan niet in het kader van lopende opsporingsonderzoeken - tussen politiediensten van verschillende landen. Dit betreft met name informatie uit politieregisters of uit andere - al dan niet openbare - registratiesystemen (bijvoorbeeld kentekenregister en bevolkings administratie). Het kan ook gaan om foto’s, vingerafdrukken of sporenmateriaal. Deze gegevens mogen alleen voor politiedoeleinden worden gebruikt en niet zonder toestemming (justitieel rechtshulpverzoek) in een rechtbankdossier worden opgenomen.2 Bij justitiële verzoeken gaat het om het toepassen van dwangmiddelen, het verrichten van onderzoekshandelingen of het verlenen van medewerking daaraan. Hierbij gaat het vaak om verzoeken van de ene rechterlijke autoriteit aan een andere rechterlijke autoriteit. Het doel is nagenoeg altijd het verzamelen van bewijsmateriaal, waarbij in Nederland de bemoeienis van een rechter-commissaris geboden kan zijn. Bijvoorbeeld een verzoek tot het horen van personen indien uitdrukkelijk wordt verzocht om een beëdigde verklaring; indien binnentreden tegen de wil van de rechthebbende en/of inbeslagneming nodig is; of een verzoek tot het aftappen van gegevensverkeer via de telecommunicatie-infrastructuur. In deze gevallen is een zogenaamde rogatoire commissie nodig en dat is alleen toelaatbaar op basis van een verdrag. Het eerste verdrag hieromtrent op Europees niveau is in 1959 gesloten.3
Rechtshulpverzoeken; de praktijk Zoals vermeld in de inleiding, krijgt Nederland veel rechtshulpverzoeken. Het merendeel hiervan betreft politiële rechtshulpverzoeken. De rechtshulp verzoeken variëren van simpele vragen tot complexe verzoeken in ingewikkelde strafzaken en waarin wordt verzocht om een reeks van opsporingsactiviteiten. Er is zowel op nationaal als internationaal niveau discussie over de manier waarop de omvang (aantal en gewicht) van het inkomend rechtshulpverkeer moet worden
2 Spapens, T. (2008) 3 Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 1959
Columbus II - De wereld binnen handbereik
19
gemeten en geregistreerd.4 Als we hierbij in acht nemen dat veel informatie die van politie tot politie gaat onder politiële rechtshulp valt maar niet wordt geregistreerd5, zal het duidelijk zijn dat er slechts een schatting kan worden gegeven van de totale omvang. Op basis van bij Europol geregistreerde cijfers staat Nederland de laatste jaren steevast op de derde of vierde plaats voor wat betreft ontvangen rechtshulpverzoeken (van de 27 landen, naast Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje). Verder is het zo dat er ongeveer vijf maal meer verzoeken binnenkomen dan dat wij zelf aan andere landen versturen. Mogelijk komt dit omdat onze infrastructuur criminaliteit in de hand werkt. Ook zal een rol spelen dat wij de reputatie hebben tolerant te zijn en dat we een relatief mild strafregime hebben. De behandeling van rechtshulpverzoeken gebeurt in Nederland door een Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) en zes Internationale Rechtshulp Centra (IRC’s) ten behoeve van de politieregio’s. Over de reden van het oprichten van de rechtshulpcentra zei de toenmalige verantwoordelijke bij het KLPD: “We hadden een verschrikkelijk slechte naam, want de rechtshulpverzoeken gingen naar de regio’s en niemand deed er wat mee. Procureur Generaal Steenhuis heeft zich toen druk gemaakt voor het verbeteren van het Nederlandse imago.” Nederland kreeg in 1999 van een Europese ambtelijke expertgroep inderdaad de nodige kritiek vanwege het feit dat ingekomen rechtshulpverzoeken bij de parketten of de uitvoerende politiediensten regelmatig voor langere tijd bleven liggen of zoek raakten. Deze commissie verklaarde dit als volgt: “This was due not only to a lack of capacity, training and resources of all levels, but also to a lack of awareness of the necessity of fighting together international crime. A practitioner said that mutual legal assistance was considered to be ‘the unwanted stepchild of the Dutch justice system’.6”
4 Fijnaut, C. e.a. (2005) 5 Fijnaut, C. e.a. (2005) 6 Fijnaut, C. e.a. (2005)
20
School voor Politie Leiderschap
Dit heeft uiteindelijk mede geleid tot de hierboven beschreven organisatiestructuur van LIRC en IRC’s. Het beeld dat men in die tijd in het buitenland van Nederland had - waar het het uitvoeren van rechtshulpverzoeken betreft - was: “No priority and no capacity”. En volgens sommigen heeft Nederland deze reputatie nog steeds. Dit stuit in het buitenland vaak op onbegrip en past ook niet bij de afspraken die we op Europees niveau hebben gemaakt over de afhandeling van rechtshulpverzoeken. “In het algemeen is het zo dat, wanneer wij zelf een rechtshulpverzoek doen, wij heel veel noten op onze zang hebben. Alles heeft dan prioriteit. Maar als het andersom is, dan gaan we wegen en moet je met goede argumenten komen om iets gedaan te krijgen.” Maar ook in het buitenland loopt het niet allemaal vlekkeloos, aldus een officier van justitie: “Het is altijd een lastig onderwerp geweest. Verzoeken die wij deden werden in andere landen vaak nog door een andere instantie beoordeeld, en je wist nooit wanneer en of je een antwoord zou krijgen. Soms gebeurde het dat het antwoord op het rechtshulpverzoek pas kwam op het moment dat de zaak al voor de rechter was geweest.” Het wordt echt lastig wanneer de uitvoerende lidstaat het ontvangen verzoek gaat toetsen en vergelijken met het nationale rechtssysteem. Wanneer bovendien de lokale autoriteiten naar het verzoek gaan kijken, wordt het nog gecompliceerder. Vervolgens ben je ook nog eens afhankelijk van de bereidwilligheid van de politie om mee te werken. Daarnaast gelden talloze voorwaarden en weigeringsgronden die per soort rechtshulpverzoek ook nog eens verschillend zijn. Kortom: genoeg mogelijkheden om een rechtshulpverzoek niet op te pakken. Lidstaten zijn verplicht alle rechtshulpverzoeken op te pakken. Bij de prioritering van (justitiële) rechtshulpverzoeken is de volgende termijn voor afhandeling afgesproken: 1. kapitale delicten en terrorisme:
binnen 24 uur oppakken
2. ernstige en middencriminaliteit:
binnen een week oppakken
3. overige delicten:
deze worden gedaan wanneer
er tijd voor is.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
21
Sinds de invoering van het Zweeds kaderbesluit zijn deze termijnen voor politiële rechtshulpverzoeken behoorlijk ingekort en moeten sommige spoedeisende verzoeken zelfs al binnen acht uur worden beantwoord. Voor andere verzoeken gelden termijnen tot maximaal veertien dagen. Uiteraard hebben met name justitiële rechtshulpverzoeken een grote impact op capaciteit en middelen. Het gegeven dat Nederland naar verhouding binnen de Europese Unie een relatief klein aantal politiemensen per 100.000 inwoners heeft (en dus relatief minder mensen om de verzoeken op te pakken), draagt extra bij aan de noodzaak om prioriteiten te stellen. Het EU-gemiddelde voor de omvang van politie en particuliere beveiliging is 160 per 100.000 inwoners; in Nederland ligt dit aantal daar met 132 ruim onder. Vergelijk met Duitsland: 217 en met het Verenigd Koninkrijk: 582.7
Bedrijfsmatige benadering Nederland heeft - onder meer door de omvang van het werkaanbod - in de loop der jaren een bedrijfsmatige benadering ontwikkeld om te kunnen kiezen en prioriteren (en zonodig seponeren). Op dit moment wordt bij het maken van keuzes en de prioritering van de binnenkomende verzoeken vooral gekeken naar Nederlandse prioriteiten en thema’s, en niet of nauwelijks naar die van het vragende land of van Europa. “Als je in het buitenland vertelt van ons systeem van wegen en kiezen, dan kijken ze je glazig aan of zeggen ze: “Daar heb je die Nederlanders weer”. En dan zijn we ook nog zo arrogant om te denken dat die anderen gewoon nog niet zo ver zijn.” Onze benadering past volkomen logisch in de Nederlandse context (opportuniteitsbeginsel, informatiegestuurde opsporing, gedogen, prioriteren, efficiënt en effectief werken) maar in het buitenland stuit dit op onbegrip. Daar bestaat de stellige indruk, dat het stempel ‘geen prioriteit’ door het Nederlandse Openbaar Ministerie veel te gemakkelijk als dooddoener wordt gebruikt.8
7 Dijk, van, Waard, de J. (2000) 8 Spapens, T. (2008)
22
School voor Politie Leiderschap
Ook voor buitenlandse liaisons is ons systeem soms moeilijk te waarderen: “Het Nederlandse systeem creëert een barrière voor effectieve samenwerking, omdat het van nature erg bureaucratisch is en niet flexibel.” In veel landen moet ieder strafbaar feit eenvoudigweg worden onderzocht (legaliteitsbeginsel). Dat dit in de praktijk kan betekenen dat een onderzoek dan onderop de stapel belandt, doet daar niets aan af. De werkvoorraad neemt dan gewoon toe. Het feit dat Nederland het opportuniteitsbeginsel hanteert, kan een verklaring zijn voor het feit dat wij op een andere wijze naar rechtshulpverzoeken kijken dan veel Europese landen. Wij zijn echter niet het enige Europese land waar dit beginsel geldt. Wel zijn soms forse verschillen te zien in de manier waarop het wordt gehanteerd. 9 Andere factoren die van invloed zijn op de vraag of wij een rechtshulpverzoek al dan niet oppakken, zijn de bestaande contracten (prestatie-afspraken) van de politie met het ministerie van BZK en van het Openbaar Ministerie met het ministerie van Justitie en de daaruit voortkomende beleidsprioriteiten. De verzoeken die binnenkomen worden daar voor een deel naast gelegd en gewogen. Dat Nederland de verzoeken bekijkt door de eigen bril is niet geheel onlogisch en past bovendien binnen de afspraken die we op Europees niveau hebben gemaakt. Bovendien: hoe kun je een rechercheur uitleggen om op verzoek van een ander land onderzoek te doen naar een strafbaar feit waar in Nederland geen capaciteit op zou worden ingezet?
De Europese dimensie Er bestaat geen Europees strafrecht als zodanig: het strafrecht van de lidstaten is niet op communautair niveau geharmoniseerd. De nationale gerechten passen naar gelang de feiten - de respectieve strafwetgevingen van de lidstaten toe en steunen hun beslissingen op die rechtsbron. De tenuitvoerlegging van een definitieve beslissing in strafzaken in een andere lidstaat dan deze waar de beslissing is uitgesproken, wordt vaak gehinderd door administratieve verplichtingen, de traagheid van de procedure of een gebrek aan onderling vertrouwen tussen de lidstaten. Het beginsel van de wederzijdse erkenning is een belangrijk principe voor de samenwerking binnen de EU. Dit betekent bijvoorbeeld dat een 9 Went, F. (2007)
Columbus II - De wereld binnen handbereik
23
rechterlijke uitspraak of opdracht van de verzoekende lidstaat niet meer wordt getoetst door de uitvoerende lidstaat. Omdat het traditionele systeem het nadeel heeft niet alleen traag, maar ook omslachtig te zijn, heeft de Europese Raad zich in zijn zitting te Tampere in oktober 1999 op het standpunt gesteld dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie zou moeten worden, in zowel burgerlijke als strafzaken. In de Tampere-conclusies10 is daarnaast bepaald dat het beginsel van wederzijdse erkenning ook van toepassing moet zijn op aan het proces voorafgaande rechterlijke bevelen. Dit betreft rechterlijke beslissingen in alle fasen van de strafprocedure, zoals ook het vergaren en de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal. In dit hieruit voortkomende programma11 wordt een reeks parameters omschreven waarmee de lidstaten rekening zullen moeten houden bij de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad van Tampere. Dit zijn onder meer: •
wederzijdse erkenning kan beperkt blijven tot ernstige strafbare feiten;
•
vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen, teneinde wederzijdse erkenning te vergemakkelijken;
•
vaststelling van de procedure van rechtstreekse of niet-rechtstreekse tenuitvoerlegging van de beslissing;
•
vaststelling van de gronden tot weigering van de erkenning die gebaseerd zijn op de soevereiniteit of andere wezenlijke belangen van de aangezochte lidstaat.
Daarnaast is de justitiële rechtshulpverlening, gebaseerd op wederzijdse erkenning, nog eens bevestigd in het op 1 december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon (art. 82).
De Europese Commissie In 2007 heeft de Europese Commissie12 aangegeven, dat zij een voorstel voor wetgeving wilde ontwerpen om te komen tot één overkoepelend verdrag voor de 10 Europese Raad,15 en 16 oktober 1999, conclusies van het voorzitterschap, SN 200/1/99 REV 1. 11 Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Publicatieblad C 12 van 15.1.2001. 12 Council of the European Union (2007). Decision of 12 February 2007 establishing for the period 2007 to 2013, as part of the General Programme on Fundamental Rights and Justice, the Specific Programme ‘Criminal Justice’. OJ L 58 of 24.2.2007.
24
School voor Politie Leiderschap
gehele strafrechtelijke rechtshulp in de EU. Nadat door de Commissie in december 2008 een Call for Tender was uitgegeven voor een ‘Study on the laws on evidence in criminal proceedings throughout the European Union’, is door de Commissie aan de universiteit van Gent opdracht gegeven om dit onderzoek uit te voeren. In 2010 is het rapport “EU cross-border gathering and use of evidence in criminal matters”13 gepubliceerd. Eind 2009 heeft de Commissie een Groenboek gepubliceerd over: ‘de bewijsverkrijging in strafzaken tussen lidstaten en het garanderen van de toelaatbaarheid van bewijs’14. Ook in het Stockholmprogramma15 wordt door de Europese Raad aan de Commissie verzocht om onder meer: “…een alomvattend systeem voor te stellen - na een effectbeoordeling - ter vervanging van alle bestaande instrumenten op dit gebied, waaronder het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel dat zoveel mogelijk betrekking heeft op alle soorten bewijsmiddelen, vergezeld gaat van tenuitvoerleggingtermijnen en zo weinig mogelijk weigeringgronden bevat,…” Begin 2010 werd bekend dat de Europese Raad zelf ook bezig was met de ontwikkeling van een voorstel voor wetgeving op dit terrein. Beide organisaties zijn overigens bevoegd tot het doen van wetgevingsvoorstellen.
Voorstel European Investigation order Eind april 2010 verscheen het concept voorstel betreffende: ‘the European Investigation Order in criminal matters’. (EIO)16 Het is een initiatief van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Raad en wordt gesteund door Bulgarije, Estland, Spanje, Oostenrijk, Slovenië en Zweden. De doelstelling van de voorgestelde richtlijn is de wederzijdse erkenning van beslissingen die tot het verkrijgen van bewijs strekken. Beoogd wordt één instrument te creëren waarmee justitiële autoriteiten ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek op eenvoudige wijze onderzoekshandelingen kunnen laten verrichten en aldus bewijs kunnen laten vergaren door justitiële autoriteiten in andere lidstaten.
13 Vermeulen, G. e.a. (2010) 14 Green Paper Europese Commissie (2009) 15 Stockholm programma. (2009) 16 Voorstel EIO
Columbus II - De wereld binnen handbereik
25
Het concept voorstel voor een Europees Onderzoeksbevel is inmiddels op Europees niveau voor de eerste keer besproken in de Raadswerkgroep COPEN. Met betrekking tot dit concept Raadsvoorstel kan een aantal (opvallende) aspecten worden genoemd: •
Er zijn nauwelijks weigeringsgronden
Het aantal weigeringsgronden is tot een minimum teruggebracht. •
Er is geen beperking in de onderzoekshandelingen
In het voorstel is een niet-limitatieve opsomming van een aantal handelingen gegeven waarvoor bijzondere voorwaarden gelden. Daarnaast is een klein aantal bijzondere onderzoekshandelingen uitgesloten. •
De dubbele strafbaarheid ontbreekt
Waar in bestaande overeenkomsten inzake rechtshulpverlening wordt gesproken over dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor een rechtshulpverzoek wordt gedaan, ontbreekt deze in het EOB-voorstel. Sommige juristen geven aan dat het gebruik van bevoegdheden in de uitvoerende lidstaat afhankelijk is van de strafbaarstelling van het feit in dit land (art. 8 van het voorstel) en dat hiermee indirect de dubbele strafbaarheid is teruggebracht. •
Er is geen beperking tot ernstige strafbare feiten
Er wordt in het document geen ondergrens aangegeven voor het gebruik van het EOB. Naar aanleiding van het Tampere document is dit wel voorgesteld. Maatregelen kunnen worden bevolen voor alle soorten strafbare feiten (misdrijven en overtredingen) en zelfs voor sommige bestuursrechtelijke zaken. Daarnaast kunnen we nog een aantal andere kenmerken van dit concept voorstel beschrijven: •
Er zijn tenuitvoerleggingtermijnen beschreven
Er worden termijnen genoemd van 30 dagen voor een besluit over de uitvoering van een bevel en 90 dagen voor de daadwerkelijke uitvoering. •
Het proces rondom de verzoeken wordt gestandaardiseerd
Er worden formats voorgesteld, die gebruikt worden voor een dergelijke onderzoeksbevel.
26
•
School voor Politie Leiderschap
Een Impact Assessment ontbreekt
Binnen de EU is afgesproken dat nieuwe voorstellen worden voorzien van een Impact Assessment. Deze is (nog) niet aanwezig. Ook wordt een effectbeoordeling in het Stockholmprogramma genoemd als voorwaarde voor de ontwikkeling van een dergelijk voorstel. •
Er zijn geen afspraken gemaakt over de capaciteit die aan deze structuren moet worden toegekend17
Aangezien er nog geen voorstel is van de Commissie, is het op dit moment van schrijven niet mogelijk om een (juridische) vergelijking te maken tussen beide initiatieven. Over het algemeen is te concluderen dat het op Europees niveau ernst is met de invoering van het principe van de wederzijdse erkenning op het terrein van de justitiële rechtshulp. En dit voorstel kan worden beschouwd als een positieve ontwikkeling. Het voldoet grotendeels aan de wensen om de rechtshulpverlening in Europa te verbeteren door middel van vereenvoudiging, versnelling en standaardisering. Opvallend is dat zowel de Europese Commissie (‘Brussels based’) als de Europese Raad (‘Capitols based’) met gebruikmaking van hun respectieve wetgevende bevoegdheden op dit zelfde terrein bezig zijn. “Ik vermoed dat het Lidstaten-voorstel gebaseerd is op het behalen van korte termijn succes.” Belangrijk onderscheid is dat het voorstel van de Raad ogenschijnlijk niet is gebaseerd op empirisch onderzoek of op een analyse van de huidige stand van zaken in de rechtshulpverlening. Er is overigens in het algemeen weinig empirisch onderzoek naar rechtshulpverlening gedaan. Deze constatering is ook in 2005 gedaan met betrekking tot de strafrechtelijke rechtshulp tussen staten.18 De discussies vinden hoofdzakelijk plaats in politieke, institutionele en juridische termen. De gevolgen van het Raadsvoorstel kunnen ingrijpend zijn voor de bestaande structuren voor het verlenen van rechtshulp. Er zijn geen voorwaarden vooraf gesteld, bijvoorbeeld betreffende de ernst van de strafbare feiten. Bovendien is de inschatting dat voor het uitvoeren van deze 17 Fijnaut, C. e.a. (2005) 18 Fijnaut, C. e.a. (2005).
Columbus II - De wereld binnen handbereik
27
bevelen meer capaciteit nodig is dan op dit moment wordt ingezet. Gekoppeld aan het feit dat er nauwelijks weigeringsgronden zijn, zal de uitvoering van dit voorstel invloed hebben op de keuzes van beleidsprioriteiten en convenanten die met politie en het Openbaar Ministerie zijn afgesloten. Het is niet ondenkbaar dat minder capaciteit overblijft voor de Nederlandse beleidsprioriteiten omdat we moeten voldoen aan de Onderzoeksbevelen uit andere lidstaten. “Dan gaat Nederland eindelijk doen, wat ze al lang hadden moeten doen.” En aangezien er geen voorwaarden vooraf aan worden gesteld, kunnen dit bijvoorbeeld ook onderzoeken zijn naar in Nederland wonende verdachten van in een andere lidstaat gepleegde zaken die in Nederland geen prioriteit gekregen zouden hebben of zelfs niet eens strafbaar zijn. De prioriteit van de criminaliteit in de buurlanden gaat een belangrijke plek innemen op onze prioriteitenlijst. Dit raakt de soevereiniteit van lidstaten, maar is uiteindelijk het merkbare gevolg van onze keuze voor Europa. “Dit kan niet zomaar worden ingevoerd, want het raakt onze soevereiniteit.”
Beleid in Nederland Er is op dit moment nog geen beleid in Nederland met betrekking tot het concept Raadsvoorstel voor het EOB. Er is wel een kabinetsreactie19 bekend op het Groenboek van de Commissie20 over bewijsverkrijging in strafzaken tussen lidstaten.
Reactie op Groenboek Hierin staat onder meer dat de Nederlandse regering er in beginsel voorstander van is toe te werken naar een alomvattend systeem gebaseerd op wederzijdse erkenning voor grensoverschrijdende bewijsverkrijging ter vervanging van alle bestaande instrumenten. Zij is van mening dat alle vormen van bewijsverkrijging in één keer in één instrument regelen geen sinecure zal zijn, en vraagt zich af of het niet beter is om een stapsgewijze benadering te kiezen die geleidelijk 19 http://ec.europa.eu/justice_home/news/consulting_public/0004/national_governments/ the_netherlands_nl.pdf 20 Green Paper Europese Commissie (2009)
28
School voor Politie Leiderschap
toewerkt naar een alomvattend systeem. Uitgaande van het verplichtende karakter van wederzijdse erkenning zal het in de rede liggen voor specifieke vormen van bewijsverkrijging specifieke regels op te stellen. Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor het evenredigheidsbeginsel. Zeker naar mate de bevoegdheid die moet worden ingezet om het bevel uit te voeren ingrijpender is, ligt het in de rede een drempel op te nemen met betrekking tot de ernst van het delict waarvoor het bevel is uitgevaardigd. In beginsel zou moeten worden voorkomen dat ingrijpende bevoegdheden of bevoegdheden die een groot beslag leggen op de opsporingscapaciteit moeten worden ingezet voor bagatelzaken. De lidstaten hebben er alle belang bij dat de schaarse opsporingscapaciteit zo effectief mogelijk wordt gebruikt. Nederland acht verder de evaluatie van bestaande instrumenten van groot belang. Op basis van deze gegevens kunnen ook de kosten die de toepassing van de verschillende instrumenten met zich mee brengen, beter in kaart worden gebracht. Hiernaast hecht Nederland veel waarde aan een gedegen Impact Assessment wanneer nieuwe regelgeving wordt overwogen. Een Impact Assessment dient een goede inschatting te geven van de financiële gevolgen van de voorgestelde regelgeving, alsmede van de gevolgen voor de (opsporings)capaciteit van de lidstaten. Voor de uiteindelijke toepassing van de voorgestelde regeling in de praktijk is het noodzakelijk dat de lidstaten zich van deze gevolgen bewust zijn en bereid zijn deze ten volle voor hun rekening te nemen.Het concept voorstel voor het EOB voldoet dus (lang) niet op alle onderdelen aan het standpunt zoals dat hierboven voor het Groenboek van de Commissie is verwoord.
Reactie op concept voorstel EOB In een eerste reactie van de betrokken ministeries op het EOB voorstel21 staat onder meer dat men het streven om te komen tot een nieuw, alomvattend instrument ondersteunt. Er is verder aangegeven dat het erop lijkt dat met het EOB de mogelijkheden tot weigering worden beperkt doordat slechts een gering aantal weigeringsgronden expliciet wordt benoemd. Maar omdat in het voorstel het nationale recht van doorslaggevende betekenis is voor de beantwoording van de vraag of rechtshulp kan worden verleend, is de inschatting dat de mogelijkheden tot weigering in de praktijk erg ruim zouden kunnen zijn. Men verwacht dat de vereenvoudigde 21 Concept-BNC fiche lidstaat-voorstel richtlijn Europees onderzoeksbevel, juli 2010
Columbus II - De wereld binnen handbereik
29
procedure van het EOB zal leiden tot een toename van het aantal zaken waarin rechtshulp wordt verlangd. Het voorstel is niet op feiten gebaseerd. Gezien de verwachte, ingrijpende herziening van bestaande structuren, worden een Impact Assessment en analyse van de huidige praktijk in het voorstel gemist. Wat opvalt, is dat in deze laatste reactie niet (meer) wordt gesproken over een ondergrens, de gevolgen voor de opsporingscapaciteit en de gefaseerde invoering.
Conclusies en aanbevelingen Hoewel de ontwikkelingen rondom rechtshulpverlening in Europa mede op basis van het principe van wederzijdse erkenning nog in volle gang zijn en het op dit moment nog niet geheel duidelijk is op welke manier dit zijn uiteindelijke vorm gaat krijgen, willen we toch een aantal conclusies trekken. Op basis daarvan hebben wij vervolgens ook een aantal aanbevelingen beschreven. Wellicht kunnen beide een bijdrage leveren aan de talrijke discussies die ongetwijfeld nog zullen worden gevoerd over dit onderwerp.
Conclusies Positieve ontwikkeling
De doelstellingen van deze initiatieven (versnelling, vereenvoudig en standaardisering) zullen een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de rechtshulpverlening. Met het concept voorstel EOB kan de samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in strafzaken worden verbeterd en een aantal belemmeringen van het huidige systeem weggenomen. Nog veel onduidelijkheid
In het huidige concept voorstel voor het Europees Onderzoeksbevel is nog een behoorlijk aantal punten onduidelijk of zelfs minder gewenst. Denk aan het ontbreken van een ondergrens, de onduidelijkheden over het ontbreken van dubbele strafbaarheid, het ontbreken van een Impact Assessment en het ontbreken van afspraken over capaciteit. De Europese regie ontbreekt
Het lijkt erop dat de Europese Commissie en de Europese Raad elkaar op dit terrein beconcurreren. Dit begint zichtbaar te worden door de inwerking treding van het Verdrag van Lissabon.
30
School voor Politie Leiderschap
Ingrijpende gevolgen
Invoering van een voorstel als het EOB kan ingrijpende gevolgen hebben voor de organisatie van de rechtshulpverlening in Nederland. Dit zal een heroriëntatie vragen op het Nederlandse systeem van wegen, kiezen en sturen op onderzoeken. OM en politie zullen minder vrijheid of ruimte hebben bij het maken van keuzes en stellen van prioriteiten op nationaal niveau. Kiezen voor Europa betekent dat de term ‘soevereiniteit’ een andere betekenis krijgt en dat gaan de politie en OM nu ‘aan den lijve’ ondervinden. In ieder geval staat deze ontwikkeling op gespannen voet met de rechtsbeginselen van ons systeem (opportuniteitsbeginsel) en de daaruit voortgevloeide bedrijfsmatige keuzes bij de aanpak van criminaliteit. Beleid in Nederland nog niet geheel duidelijk
Nederland heeft nog geen duidelijk standpunt ingenomen met betrekking tot het concept voorstel EOB van de Europese Raad. Wel is het kabinetsstandpunt bekend over het Groenboek van de Europese Commissie over ditzelfde onderwerp. De raadpleging van de betrokken partijen over het concept voorstel EOB vindt op dit moment plaats. Een eerste reactie van de betrokken ministeries is er in de vorm van een concept BNC fiche. De reacties verschillen van elkaar op een aantal onderdelen. Aanbevelingen
Onze onderzoeksvraag luidde of Nederland klaar was voor de nieuwe Europese ontwikkelingen op het terrein van rechtshulpverlening. Naar onze mening is Nederland dat nog onvoldoende. Daarom hebben wij de volgende aanbevelingen: Ontwikkel beleid
Stel op korte termijn beleid vast met betrekking tot het concept voorstel EOB en maak hierbij gebruik van de kabinetsreactie op het Groenboek van de Europese Commissie. Betrek tevens de uitvoeringsorganisaties in dit proces. Wanneer in Nederland een duidelijk beleid wordt vastgesteld, kan een strategie van beïnvloeding worden gestart. Beïnvloeding op Europees niveau
Probeer invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van het EOB waarbij onder meer wordt ingestoken op het vaststellen van een ondergrens, een degelijke evaluatie en een Impact Assessment.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
31
Integratie in beleidscyclus
Zorg ervoor dat de Europese ontwikkelingen meer worden geïntegreerd in de Nederlandse beleidscyclus, de vaststelling van prioriteiten en de toekenning van capaciteit. Aangezien het voorstel gebaseerd is op eerdere Europese overeenstemming zal het zwaartepunt van de discussie over organisatie en capacitaire gevolgen naar onze mening niet in de eerste plaats in Brussel liggen. Er zullen onderhandelingen moeten worden gevoerd tussen het Openbaar Ministerie, de politie en de departementen van Justitie en BZK. Evalueer de bestaande instrumenten in Nederland
Voorwaarde hiervoor is dat er kennis en inzicht komt over (aantallen) politiële en justitiële rechtshulpverzoeken in Nederland en de hiervoor benodigde organisatorische en capacitaire randvoorwaarden. Maak ook een Impact Assessment van de gevolgen van de invoering van dit voorstel. Ontwikkel een communicatiestrategie
Het feit dat meer nadruk en prioriteit op zaken van andere Europese landen komt te liggen, vraagt een doordachte communicatiestrategie. Die moet zowel naar binnen (de betreffende organisaties) als naar buiten gericht zijn (bevolking, lokaal bestuur, Tweede Kamer, et cetera).
Tot slot Dat er op het terrein van de rechtshulpverlening in Europa op niet al te lange termijn veranderingen komen, lijkt onvermijdelijk. Het meest concreet is op dit moment het voorstel voor een EOB. De ontwikkelingen zijn gebaseerd op het principe van Wederzijdse Erkenning. De vereenvoudiging van het instrument, het stellen van duidelijke termijnen, standaardisering en het minimaliseren van het aantal weigeringsgronden zullen een positieve invloed kunnen hebben op deze ontwikkeling. Dit betekent echter ook dat hierdoor een belangrijk rechtsbeginsel (het opportuniteitsbeginsel) onder druk komt te staan en dit raakt de soevereiniteit van Nederland. We kunnen tot op zekere hoogte niet meer onze eigen prioriteiten bepalen. Dit is een logisch gevolg van onze keuze voor Europa, maar wordt nu toch wel heel erg tastbaar.
32
School voor Politie Leiderschap
Michiel Marchand MPA and Rob Out EMPM
The European investigation order In 2009 the Netherlands received approximately 168,000 requests for legal assistance, and the end of this growth is nowhere in sight. Through the adaptation of the principle of reciprocity, the legal assistance terrain has entered a new phase. At the moment, a European Investigation Order (EIO) concept proposal based on this principle is being tabled in Brussels. The current request would therefore become an order. But is policing in the Netherlands prepared for this new European development?
Requests for legal assistance are processed by the National International Legal Assistance Centre (LIRC) and six international legal assistance centres (IRCs). The Netherlands had the reputation of ‘No priority and no capacity’ for some time and in some countries this image remains. We receive five times as many requests as we ourselves send to other countries, and because prioritisation was a necessity, we developed a business approach wherein we primarily examine Dutch priorities and themes, and rarely or never those of the requesting country or of Europe.
Principle of reciprocity The idea of a European investigation order did not come out of nowhere. It flowed forth from the European Stockholm Programme (2009), which desires to replace all existing instruments with one for the taking of evidence, accompanied by terms of enforcement and which limits grounds for refusal. It is interesting to note that both the European Council (with ‘The European Investigation Order in criminal matters’) and the European Commission are both currently focusing on the development of this aim. The authors limit this discussion to the Council’s proposal for the European Investigation Order.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
33
Another definition of sovereignty The introduction of the EIO concept proposal could have serious consequences for the way legal assistance is handled in the Netherlands. Simplification of the instrument, setting of clear terms, standardisation, a breakdown of the threshold and a reduction in the number of grounds for refusal will all have a positive influence on the processing of these requests. It is, however, not unimaginable that this will result in reduced capacity for the Netherlands’ own policy priorities, due to the compulsory fulfillment of requests from other member states. This leads to an important Dutch legal principle – the discretionary principle – coming under pressure, and gives the term sovereignty another meaning. It does, however, originate from the Netherlands’ choice to be a part of Europe. Moreover, the Council’s proposal is missing a significant number of relevant points, and the Dutch government is also in agreement with this issue. In particular it lacks an impact assessment and an evaluation of existing instruments.
Recommendations The authors’ conclusion is that the Netherlands is currently inadequately prepared for the new European Investigation Order. They make the following recommendations: 1. Develop policy and involve the organisations responsible for implementation. 2. Influence the development of the EIO and contribute to the establishment of a
threshold, a sound evaluation and an impact assessment. 3. Assure that the European developments are integrated into the Netherlands’
policy cycle, the setting of priorities and the allotment of capacity. 4. Evaluate the current instruments in the Netherlands. 5. Develop a communication strategy.
34
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
35
Dian Popping MPA en mr. Frank Brouwer
De bijdrage van de Nederlandse politie aan internationale vredesmissies De bijdrage van de Nederlandse politie aan vredesmissies was tot voor kort geen actueel politie(k) thema. Met de val van het Kabinet Balkenende IV en de mogelijkheid om het wegvallen van de Nederlandse militaire bijdrage aan de opbouw in Uruzgan te compenseren met een uitgebreide politiemissie, is de aandacht voor politievredesmissies echter vergroot. Of het daarmee een echt politie-issue is? In dit essay is daarom de centrale vraag: Is de Nederlandse politie adequaat ingericht om een substantiële bijdrage te leveren aan vredesmissies?
De wijk is de wereld geworden. Internationalisering is normaal1. De samenleving transformeert in een netwerksamenleving, waarin ICT ontwikkelingen een cruciale rol vervullen en zich verbinden met economische, sociale en culturele
1 Raad van Hoofdcommissarissen (2007), De normaalste zaak van de wereld, visie op de internationalisering van de Nederlandse politie, pp. 3
36
School voor Politie Leiderschap
ontwikkelingen 2. In een Nederlands politiebestel dat de regio als grootste grens kent en waar een nationaal politiebestel al een grote stap is, is een internationaal politieperspectief erg ambitieus. Waar Nederland zichzelf ziet als internationaal gericht (zie de handelsgeest) en zich wil presenteren als de hoofdstad van de wereld als het om internationaal recht gaat, staat internationaal politiewerk nog in de kinderschoenen. Noch de politiek, noch de verschillende bestuurslagen, noch de politie zelf hebben er een volwassen onderwerp van gemaakt. Pas in 2007 schreef de toenmalige Raad van Hoofdcommissarissen ‘De normaalste zaak van de wereld, visie op de internationalisering van de Nederlandse politie’. Hierin stelt zij: “De Nederlandse politie is zich bewust van zijn taak, afhankelijkheid en invloed in internationaal perspectief en organiseert dit als normaal onderdeel van het politiewerk.” Een belangrijk aspect van het internationale politiewerk is de bijdrage van politie Nederland aan vredesmissies in de wereld. De Nederlandse politie neemt sinds 2001 op structurele basis deel aan vredesmissies. Het kader voor deelname is vastgelegd in een nota van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties, Buitenlandse Zaken en Defensie aan de Tweede Kamer (TK 27476 van 1 oktober 2000). De internationale vraag naar politiefunctionarissen bij vredesmissies is de laatste jaren toegenomen. Niet alleen omdat sprake is van een groeiend aantal vredes missies, maar ook omdat steeds vaker wordt onderkend dat de politie er een belangrijke rol in vervult. In dit essay is de centrale vraag: Is de Nederlandse politie adequaat ingericht om een substantiële bijdrage te leveren aan vredesmissies? Via verkenning van de wetenschappelijke kaders, vastgelegd beleid, de praktijk in Nederland en enkele omliggende landen en interviews, komen we tot een aantal conclusies en mogelijke verbeteropties. Wij danken de geïnterviewden voor hun bijdragen en hopen met ons essay een bijdrage te leveren aan het aanscherpen van de vele aspecten rond de versterking van de inzet van de Nederlandse politie in vredesmissies.
2 Frissen P.H.A (2007), De Staat van verschil, Een Kritiek van Gelijkheid. Amsterdam: Van Gennep,
Columbus II - De wereld binnen handbereik
37
De wetenschappelijke blik De aandacht van pers, publiek en politiek gaat vooral uit naar dreigende en actuele conflicten. Kijk maar naar de inval in Irak of de oorlog in voormalig Joegoslavië. Nadat het conflict over zijn hoogtepunt is, neemt de aandacht af. Terwijl dan pas het langdurige en moeilijke proces begint van (re)building the rule of law. We spreken hier nadrukkelijk van the rule of law, omdat dat veel verder gaat dan (re)building police. De ontwikkeling van een land is onlosmakelijk verbonden met veiligheid. Veiligheid is een ‘conditio sine qua non’. Professor Joris Voorhoeve van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid schreef een verkenning over deze periode3. Wij haken aan bij de door hem gebruikte terminologie. Hij beschrijft aan de hand van ervaring, case studies en literatuur hoe falende staten en kapotte samenlevingen geholpen kunnen worden om het pad naar vrede te plaveien. In zijn studie onderscheidt Voorhoeve de fase van (re)establishing order waarin buitenlandse hulp nodig is om de meest noodzakelijke zaken te regelen om de situatie te stabiliseren, zoals noodhulp, vluchtelingenopvang en inzet van vredeshandhavers. Hij concludeert dat veelal sprake is van een relatief gebrek aan professionele politiecapaciteit waardoor militairen ingezet worden in een geïmproviseerd politie-, rechts- en gevangenissysteem. Er is in deze fase behoefte aan snel inzetbare operationele politiecapaciteit. Daarna volgt de fase van (re)building the rule of law, met aandacht voor (re)building police. In deze fase komt het aan op het (trans)formeren van het politiesysteem binnen het te (her)vormen rechtssysteem van het betreffende land. Daarbij gaat het om meer organisatiekundige inzet zoals monitors, adviseurs en trainers, om politiekundige aspecten en vooral om het bouwen van vertrouwen. Het verenigen van voormalige strijdende partijen binnen een te vormen politiekorps, maar bijvoorbeeld ook introductie van vrouwen binnen de politie. Een belangrijke notie is dat het gaat om een periode van tenminste vijf jaar waarvoor de inzet nodig is. Omdat snelle inzet noodzakelijk is, adviseert Voorhoeve dat gewerkt moet worden aan enkele arrangementen waarin van tevoren is
3 Voorhoeve, J.J.C.(2007), From War to the Rule of Law, Peace Building after Violent Conflicts, Amsterdam: University Press
38
School voor Politie Leiderschap
bepaald welke politiemensen vanuit reguliere functies uitgezonden kunnen worden naar buitenlandse missies. De methode van (her)vorming van het rechtssysteem - en daarbinnen het politiesysteem - wordt internationaal geduid als Security Sector Reform (SSR). Mark Downes4 heeft meegewerkt aan het tot stand komen van het internationaal erkende handboek SSR. Hij beschrijft de varianten van SSR van smal tot breed. Hoe breder, hoe meer sectoren en deelnemers betrokken zijn en dus ook hoe complexer de coördinatiemechanismen. SSR betreft vooral de programmatische en gestructureerde wijze waarop de aspecten - die Voorhoeve ook aanhaalt in multidisciplinair verband kunnen worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Werken aan SSR is dus een vak dat vraagt om preparatie van de politiemensen die daarvoor ingezet worden. Kennis van instituties, verandermanagement, programmamanagement, politiekundige aspecten en inzetbaar zijn in politiek gevoelige situaties zijn slechts enkele van de competenties die gewenst zijn.
De Nederlandse bijdrage: het beleid Het kader voor deelname van de Nederlandse politie aan vredesmissies is vastgelegd in een nota van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties, Buitenlandse Zaken en Defensie aan de Tweede Kamer (TK 27476 van 1 oktober 2000). In oktober 2007 is in de beleidsbrief ‘Een zaak van iedereen’ aandacht gevraagd voor beleidsintensivering ten opzichte van fragiele staten. In oktober 2008 is de strategie ‘Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten’ aangeboden aan de Tweede Kamer door de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de minister van Defensie5. De internationale vraag naar politiefunctionarissen bij vredesmissies is de laatste jaren toegenomen. De inzet van politiefunctionarissen tijdens vredesmissies dient verschillende doelstellingen: bevorderen van de internationale rechtsorde, handhaving van regionale stabiliteit, bijdragen aan nationale veiligheid, bevorderen 4 Hoofd van het International Security Sector Advisory Team (ISSAT) bij het Geneva Centre for the Democratic Control of the Armed Forces (DCAF) 5 Tweede kamer der Staten-Generaal, 31 787, nr. 1 Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten, brief van de minister van Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 7 november 2008
Columbus II - De wereld binnen handbereik
39
van een intensieve internationale politiesamenwerking en de ontwikkeling van een internationaal politienetwerk. Om de bovengenoemde doelstellingen zoveel mogelijk te bewerkstelligen en de uitgezonden politiefunctionarissen zo effectief en relevant mogelijk in te zetten, heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2008 een nieuwe beleidsvisie met een hoger ambitieniveau ontwikkeld6. In de huidige situatie verricht de Nederlandse politie tijdens vredesmissies niet-executieve taken die veelal waarnemend en adviserend van aard zijn en gericht op het geven van trainingen en opleidingen. In 2008 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven het voornemen te hebben de inzet van de Nederlandse politie te verbreden door executieve inzet mogelijk te maken en daarnaast politiefunctionarissen in relatief meer risicovolle gebieden in te willen gaan zetten7. Voorbeelden van dat laatste zijn de deelname van de Nederlandse politie in de EUPOL-missie in Afghanistan en de UNMIS-missie in Soedan. Daarnaast heeft de minister aangegeven de kwantitatieve inzet te willen vergroten met een uitbreiding van 40 naar 100 politiefunctionarissen per jaar en meer diversiteit in het aanbod (specialisme, rang en sekse). De minister schrijft in 2008 dat deze en andere afspraken worden vastgelegd in een convenant met de korpsbeheerders en tevens dat de intensivering van de door haar gewenste samenwerking met het ministerie van Defensie eveneens wordt vastgelegd in een convenant. In de zomer van 2010 waren beide convenanten nog onderwerp van ambtelijke beraadslaging.
6 Tweede kamer der Staten-Generaal, 27 476, nr. 14 Inzet Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties, brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 5 november 2008 7 Tweede kamer der Staten-Generaal, 27 476, nr. 14 Inzet Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties, brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 5 november 2008
40
School voor Politie Leiderschap
De uitvoer van executieve taken politie is neergelegd in de Politiewet en geldt alleen voor het Nederlandse grondgebied. De executieve bevoegdheden bij grensoverschrijdende samenwerking of uitzendingen vloeien voort uit internationale verdragen en besluiten. Om executieve inzet mogelijk te maken, dient het besluit ‘Beschikbaarstelling politieambtenaren bij vredesmissies’ aangepast te worden8. Het wijzigingsbesluit regelt alleen de rechtspositie van politieambtenaren bij uitzending. Het nieuwe wijzigingsbesluit is op 2 juli 2010 door de Ministerraad goedgekeurd en voor advies doorgestuurd naar de Raad van State. Het besluit wordt waarschijnlijk eind 2010 gepubliceerd in de Staatscourant. De executieve inzet is vervolgens alleen mogelijk als het missiemandaat hierin voorziet conform het internationale recht (op basis van verdragen/ besluiten) en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - conform de besluitvormingsprocedure - hierEen verzoek tot bijdrage aan een vredesmissie waarin executieve inzet aan de orde is zal door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan ook - naast veiligheid, een adequaat immuniteitenregime en inpasbaarheid in het vigerende beleid - getoetst worden op het feit of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit opgenomen zijn in de betreffende geweldsinstructie9.
Evaluatie van het Nederlandse beleid In juli 2006 heeft het Clingendael Centrum voor Strategische Studies het toenmalige beleid ten aanzien van vredesmissies van de Nederlandse politie geëvalueerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het beleid hield in dat Nederland 40 civiele politiefunctionarissen op jaarbasis zou bijdragen aan missies. De conclusies waren dat de het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de deelname van politie aan vredesmissies weliswaar ondersteunt, maar dat doelstellingen weinig concreet en uitgewerkt zijn. Dat nauwelijks een
8 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002, 612, Besluit van 11 december 2002, houdende regels inzake beschikbaarstelling van politieambtenaren ten behoeve van de inzet in het kader van vredesmissies. 9 De artikelen 97 en 100 Grondwet, over de gronden voor de inzet van de krijgsmacht en over de actieve informatieplicht van de regering aan de Staten-Generaal bij de uitzending van militaire eenheden, zijn niet van toepassing bij inzet van politiefunctionarissen in vredesmissies. Bij de inzet naar Afghanistan heeft de toenmalige regering dit wel gedaan.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
41
praktische toetsing plaats vindt bij de besluitvorming tot deelname, dat de prioriteit heeft gelegen in het leveren van input (politiefunctionarissen leveren) en dat de output (welke effecten heeft dit op de gestelde doelen?) weinig tot geen aandacht heeft gehad. Politiemensen achtten de eigen bijdrage overigens als zinvol. Clingendael constateert dat de doelstellingen van beleid voor politievredesmissies voornamelijk gedreven worden door de buitenlandse politiek. Het bijdragen aan internationale rechtsorde en de stabilisering van (voormalige) crisisgebieden staan centraal. Hoewel de Nederlandse bijdrage relatief klein is, wordt onze inzet internationaal als kwalitatief hoog en nuttig beoordeeld. Het selectiemechanisme voor uit te zenden politiefunctionarissen is tamelijk laagdrempelig, maar de uitgebreide selectieprocedure is een van de redenen dat Nederland in vergelijking tot andere bijdragende landen kwalitatief hoogwaardige en breed inzetbare politiemensen stuurt. Wel heeft deze benadering tot op heden de inzet op tamelijk generieke functies in de hand gewerkt. Een onderliggende visie en (beleids)instrumentarium zouden meer richting kunnen geven aan welke specifieke kwaliteiten van de Nederlandse politie benut en benadrukt kunnen worden. Dit zou tevens concrete inspanningen kunnen ondersteunen om functionarissen op gewenste posities te krijgen. Alle constateringen en deelconclusies in de evaluatie wijzen op een gezamenlijk probleem: het ontbreken van een strategische visie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er is binnen verschillende ambtelijke werk groepen gewerkt aan de aanbevelingen van Clingendael; het is echter onduidelijk wie daar de regie op voert. In juli 2010 is het onderzoeksrapport ‘Civiele politie op vredesmissie: ervaringen van Nederlandse politiefunctionarissen’ van het hand van H. Sollie, uitgegeven in de reeks Politiekunde van het Onderzoeksprogramma Politie & Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van de Politieacademie. In het persbericht wordt gesteld dat missiegangers positief zijn over het leveren van een bijdrage aan de (her)opbouw van de civiele politie, maar pleiten voor meer opvang na de missie10. 10 http://pressrelease.perssupport.nl/publishingweb/pressrelease/detail.do?pressId=44400&searchKey =1&languageId=NL (2010)
42
School voor Politie Leiderschap
Onderzoek naar hun ervaringen leert dat hun uitzending op drie punten beter kan worden geregeld en voorbereid. Allereerst door een training die minder geënt is op militaire taken en meer op de overdracht van politiekennis. Ten tweede door de missie te verlengen en daarmee de opbrengst te vergroten. Nu wordt relatief veel tijd besteed aan voorbereiding, het opbouwen van een vertrouwensband met lokale counterpart(s) en het ontdekken van de verhoudingen binnen de lokale politie. En ten derde kan de Nederlandse politie meer profijt trekken van de opgedane kennis en ervaringen van teruggekeerde missiegangers. De terugkeer van missiegangers is een stuk minder goed geregeld dan de voorbereiding. Er ontbreekt landelijk re-integratiebeleid en er is geringe en deels zelfs negatieve belangstelling voor vredesmissies uit angst voor negatieve consequenties voor de loopbaan.
De Nederlandse politie aan zet Hoe is de Nederlandse politie georganiseerd en ingericht om uitvoering te geven aan de wens van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een bijdrage te leveren aan vredesmissies en is dit in beleid verankerd? Is de Nederlandse politie adequaat ingericht om een substantiële bijdrage te leveren aan het (her)bouwen van de politie in fragiele staten? In opdracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het Korps landelijke politie diensten (KLPD) belast met de uitvoering van het uitzendbeleid. Binnen het KLPD is de Dienst IPOL - en daar binnen de unit Buitenland en de unit Strategie & Beleid - daadwerkelijk belast met de coördinatie van werving, selectie, gereedstelling, opleiding, plaatsing, inzet, begeleiding en nazorg van politiefunctionarissen. Voor dit werkproces zijn drie fte’s begroot. De verantwoordelijkheid voor werving en selectie van politiepersoneel voor uitzending in vredesmissie ligt bij IPOL en bij de Coördinatoren Internationale Betrekkingen (CIB) van de politiekorpsen. Belangstellenden dienen zich in eerste instantie bij de CIB van hun korps aan te melden voor een oriënterend gesprek. De verantwoordelijkheid oor het aanleveren van kandidaten ligt bij de korpschefs. De portefeuillehouder Vredesmissies van de Raad van Korpschefs (RKC) gaf aan dat de ene korpschef meer genegen is op het gehele proces vredesmissies te sturen dan de ander, en dat gemaakte afspraken binnen de RKC naderhand niet altijd zo stevig blijken.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
43
Een algemeen probleem bij de werving is onder andere de ervaring dat een uitzending naar het buitenland geen positieve invloed heeft op het verloop van de loopbaan van een politiefunctionaris. Noch het HRM beleid noch het MD beleid is ingericht op internationale uitzendingen waaronder vredesmissies. Individuele politiemensen in leidinggevende functies hebben wel belangstelling om uitgezonden te worden, maar begeleiding naar dergelijke functies vindt niet structureel plaats. De verantwoordelijk landelijk programmamanager HRM gaf aan dat de bonden tegen het stellen van andere functie-eisen zijn dan de sinds jaar en dag bekende. Dus laat staan dat er een functie-eis op het vlak van ‘een’ internationale competentie zou kunnen komen. Hij gaf aan dat binnen politie Nederland wel een klein groepje bezig is met het formuleren van MD beleid op het vlak van internationale competenties, maar dat er (nog) niets is opgenomen in het huidige landelijke HRM beleid. IPOL beheert een pool van ongeveer 200 politiefunctionarissen. Selectie en specifieke opleiding vinden plaats na een verzoek van een internationale organisatie om deelname aan een missie. De portefeuillehouder van de RKC gaf aan het als een ernstig gemis te ervaren dat de Nederlandse politie geen invloed heeft aan de voorkant van de vraag (Brussel). Het opleidingstraject bestaat tot op heden uit een algemeen deel, een MIVD briefing over de politieke achtergronden en de veiligheidssituatie in het missie gebied en een cursus over ‘mijnen’. De Dienst IPOL werkt hierin nauw samen met de Koninklijke Landmacht en specifiek met de Koninklijke Marechaussee. Door de groei van het aantal uit te zenden politiefunctionarissen van 40 naar 70 (en mogelijk naar 100) en daarmee de kosten, kritiek van politiefunctionarissen over de opleiding (militair gericht, laag niveau) en de bezuinigingen, is de Dienst IPOL over mogelijke aanpassingen in gesprek gegaan met de Politieacademie, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marechaussee. Binnen IPOL wordt gewerkt aan een (losbladig) draaiboek ‘Uitzendingen’, een overlijdensprotocol en een communicatieplan ‘Uitzendingen’. Dit vergt afstemming met de departementen van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties, Buitenlandse Zaken, Justitie en Defensie. De verwachting is dat dit in het najaar van 2010 afgerond zal zijn.
44
School voor Politie Leiderschap
Er zijn vele interdepartementale overlegorganen die zich bezighouden met beleid op het gebied van crisisbeheersing en wederopbouw. In de Stuurgroep Politie zit een medewerker van de Dienst IPOL. In de Stuurgroep Internationale Politiesamenwerking zit formeel de korpschef van het KLPD. Hij laat zich vertegenwoordigen door een lid van de korpsleiding en een lid van de dienstleiding van IPOL. De portefeuillehouder Vredesmissies van de RKC gaf aan dat de RKC in andere relevante overlegorganen feitelijk geen rol speelt11. De formele vertegenwoordiging van de politie vindt soms plaats door de vertegenwoordiger van het Korpsbeheerder Beraad (KBB). Welke ruimte de RKC krijgt om politie Nederland op departementaal niveau te vertegenwoordigen, hangt volgens de portefeuillehouder Vredesmissies van de RKC sterk van deze persoon af. De politiebonden steunen de inzet van politiefunctionarissen aan vredesmissies. Al in 2001 schreef de NPB in een open brief dat de Nederlandse politie voor 2010 continu 450 Nederlandse politieambtenaren in zou moeten kunnen zetten voor vredesmissies en daarvoor 1250 tot 1500 geselecteerde en opgeleide mensen beschikbaar zou moeten hebben. De NPB is anno 2010 geen tegenstander van politiemissies, maar vindt wel dat de omstandigheden voldoende veilig moeten zijn. Deze lijn wordt ondersteund door de ACP, die - naast veiligheid - blijvende vrijwilligheid eist.
(Inter)nationale voorbeelden Waar zijn best practices te vinden als het gaat om de organisatie van politievredesmissies? In onze verkenning vonden we goede voorbeelden in eigen land bij de Koninklijke Marechaussee, maar ook in Noorwegen, Finland en Engeland.
Koninklijke Marechaussee De Nederlandse Krijgsmacht en het onderdeel Koninklijke Marechaussee is vanaf 2004 expeditionair en dus overal ter wereld inzetbaar. Recent is het ambtelijke eindrapport ‘Verkenningen: Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst’ aangereikt aan de opdrachtgever, de minister van Defensie12. In deze verkenning 11 De Coördinatiecommissie voor Internationale Aangelegenheden (CORIA), de Stuurgroep Militaire operaties de Stuurgroep Veiligheidssamenwerking en Wederopbouw, de Stuurgroep Veiligheidssamenwerking en Wederopbouw, de Stuurgroep Stabiliteitsfonds, het Interdepartementaal Overleg CIMIC, de Stuurgroep Politie de Stuurgroep Internationale Politiesamenwerking (STIPS) en de Stuurgroep Civiele Missies. 12 http://www.turnaroundcommunicatie.nl/bestanden/file25080037.pdf
Columbus II - De wereld binnen handbereik
45
worden vier scenario’s beschreven. Het scenario ‘veelzijdig inzetbaar’ noemt expliciet politiemissies als specialistische operatie. De structuur van de krijgsmacht maakt verplichte uitzendingen mogelijk (overigens een aspect waartegen ook weerstand bestaat). De landelijke aansturing maakt snel acteren mogelijk en internationale uitzending is business as usual. Al in 2002 concludeerden Kop en Euwema dat de Nederlandse politie veel kan leren van de jarenlange ervaringen van de Koninklijke Marechaussee bij politievredesmissies. Daarnaast kunnen de Koninklijke Marechaussee en de Nederlandse politie complementair samenwerken bij vredesmissies.
Noorwegen In Noorwegen berusten de centrale coördinatie van de civiele uitzendingen en de financiering ervan volledig bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eenmaal per jaar maakt de minister van Buitenlandse Zaken de geografische en numerieke inzet van de vredesmissies bekend. De uitvoering van de uitzending wordt bij verschillende pools van expertise uitbesteed. Te alle tijde is één procent van de Noorse politiecapaciteit beschikbaar voor internationale inzet (gemiddeld 80 functionarissen op jaarbasis). Ook in buurland Zweden is altijd één procent van de politiecapaciteit beschikbaar. De Noorse politieorganisatie is ingesteld op buitenlandse uitzendingen, werkt actief aan werving en opleidingen en heeft in haar loopbaanbeleid buitenlandervaring als competentie opgenomen.
Finland De coördinatie, beslissing tot uitzending en financiering van uitzending van politiefunctionarissen is de volledige verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De werving, selectie en training van politiefunctionarissen wordt sinds enkele jaren uitgevoerd door het Crisis Management Centre (CMC) dat valt onder het ministerie van Buitenlandse Zaken. De voorwaarden en contracten zijn in beginsel voor alle uitgezondenen gelijk. Zij genieten allen buitengewoon verlof van hun werkgever en gedurende de uitzending is het CMC de werkgever.
Groot-Brittannië In Groot-Brittannië zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor de uitzendingen van politiefunctionarissen. De ministeries Home Office, Foreign and Commonwealth Office and Defence, the Scottish Government en de volgende politiepartijen:
46
School voor Politie Leiderschap
The Association of Chief Police Officers of England, Wales and Northern Ireland (ACPO), The Association of Police Officers in Scotland (ACPOS) en The Convention of Scottish Local Authorities (COSLA). In verschillende convenanten is vastgelegd wie de betrokken partijen zijn, wat hun rollen en verantwoordelijkheden zijn en hoeveel politiefunctionarissen er door de diverse delen van Groot-Brittannië geleverd worden. In totaal is een pool van 375 fte’s beschikbaar. Er is geen aparte opleiding voor vredesmissies. Er gaan alleen senior politiefunctionarissen of politiefunctionarissen die recent met pensioen zijn gegaan en deelname is op basis van vrijwilligheid. De diversiteit is nog niet groot (‘We have only few women in the UK’). Er wordt intensief gebruik gemaakt van het aanbod aan opleidingen door bijvoorbeeld de EU.
Benelux In Benelux verband is geen sprake van structurele samenwerking op dit thema. Een verkenning in 2006 tussen Nederland en België op zowel departementaal als politieniveau leverde vooralsnog niets op. De directeur van het Commissariaat Generaal van de Directie internationale politiesamenwerking van de Federale Politie in België gaf aan dat ieder land zijn eigen structurele werkwijze én niet te vergeten financieringswijze heeft om politiemensen in te zetten in vredesmissies of andere multilaterale engagementen. Zo is er na de Belgische politiehervorming (en vroeger na de demilitarisatie van de Rijkswacht) geen militaire component meer aanwezig binnen de Belgische politie. Dit heeft zijn weerslag op het soort missies waaraan de Belgische politie kan deelnemen. Nederland kan wel een beroep doen op de Koninklijke Marechaussee voor missies met een militaire component. De Benelux is al langer een proeftuin voor nieuwe vormen van samenwerking. Niets houdt ons tegen om in de toekomst naar meer samenwerkingsvormen op dit terrein te zoeken, vooral post-Lissabon in het kader van de relatie tussen interne en externe Europese veiligheid. In Nederland gaat nog geen geluid op om op het terrein van vredesmissies in Benelux verband te willen samenwerken. Sinds juli 2005 wordt in het kader van de missie EUJUST LEX in Benelux-verband samengewerkt in verschillende opleidingsprojecten voor Iraakse politiemensen en magistraten. En in Burundi is het project ‘Professionnalisation de la Police du Burundi’ gemeenschappelijk gefinancierd door Nederland en België. België is bezig met een verkenning om in Benelux-verband gemeenschappelijke opleidingen te organiseren.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
47
Hoe verder? Kansen genoeg Als we de balans opmaken van onze verkenning is het duidelijk dat de wetenschappelijke literatuur aangeeft dat veiligheid een essentiële voorwaarde is voor de ontwikkeling van een stabiele staat. Een betrouwbare politie is een belangrijke bouwsteen in (re)building the rule of law. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de beleidsmatige ambitie om de bijdrage van de Nederlandse politie zowel qua inzet (executief in plaats van alleen ondersteunend) als kwantitatief (groei van 40 naar 70 naar 100 fte) te intensiveren. Het is opmerkelijk dat de Nederlandse politie hier de afgelopen jaren nog geen businessitem van gemaakt heeft. Noch in haar HRM beleid, noch in haar MD beleid en noch in de bedrijfsvoering van de korpsen. De best practices van andere landen, vooral uit Scandinavië, lenen zich voor nadere studie. Ook de wijze waarop de Koninklijke Marechaussee haar internationale taken een plaats heeft gegeven binnen haar beleid en organisatie is een voorbeeld dat om navolging vraagt. Waar liggen de kansen voor de Nederlandse politie? •
De voorziene vorming van een nationale politie zal een eenduidige en herkenbare bijdrage van de Nederlandse politie aan vredesmissies kunnen versterken. Als de regionale oriëntatie van de top van politie Nederland wordt verlaten, is de stap van Nederland naar de rest van de wereld een stuk kleiner.
•
Als internationale ervaring een gewenste politiecompetentie is, kan hieraan vanuit landelijk perspectief beter invulling worden gegeven. Mensen die terugkeren na een missie worden niet als een regionale herplaatsingkandidaat gezien, maar hebben zich beter gekwalificeerd om (landelijk) te worden ingezet.
•
Net als bij Defensie zou aan het begin van een politieloopbaan duidelijk moeten zijn dat periodieke uitzending voor vredesmissies of het vervullen van een andere internationale functie tot de reguliere functies kan behoren en niet slechts iets is voor een uitzonderlijke vrijwilliger.
•
In de overgangsfase zal huidig personeel niet zomaar verplicht ingezet kunnen worden, maar positieve impulsen kunnen de bereidheid zeker vergroten en belemmeringen die nu worden ervaren kunnen worden weggenomen.
48
•
School voor Politie Leiderschap
De ambitie zou kunnen zijn om 1% van de Nederlandse politie beschikbaar en betaalbaar te hebben om op missie te kunnen sturen.
•
De uitdaging zou vooral ook door de Nederlandse politie zelf opgepakt kunnen - en naar onze mening ook moeten - worden. Sleutelaspecten daarbij zijn: snelle executieve inzetbaarheid, een brede pool van mensen in reguliere functies (waarbij de vraag en niet het aanbod leidend is), inbedding in het HRM en MD beleid en de wens om de concepten van de Nederlandse maatschappelijk ingebedde politie waar passend te verbreden en op het juiste niveau - met mandaat - posities verwerven binnen departementen en Brussel. Ten slotte vraagt het om het aangaan van langdurige verbanden, waarbij alle fasen van SSR aan bod komen.
Nederland heeft met de Koninklijke Marechaussee en de Nederlandse politie twee organisaties die elkaar zouden kunnen versterken en die in een glijdende schaal ingezet kunnen worden. In aanvang de Koninklijke Marechaussee, gericht op de fase van (re)establishing order, daarna de Nederlandse politie gericht op rebuilding the rule of law en rebuilding police. Naast uitvoerend personeel, trainers en adviseurs, kunnen politiemensen uit de hogere managementniveaus ingezet worden voor het leiden van (complexere) missies en het opbouwen van een op locatie bestendig politiebestel. Het verdient aanbeveling voor een klein land als Nederland om selectief te zijn in haar bijdrage. Wat kan en wil Nederland leveren aan welke failed states? Een eerste aanzet kan naar onze mening zijn dat de Nederlandse politie kansrijk is in de fase van rebuilding law, waarin vooral het bouwen aan vertrouwen en aan maatschappelijk instituties aan de orde is. Het zal steeds gaan om maatwerk en kleinschaligheid. Voor grootschalige inzet in eerdere fases zijn grote mogendheden beter geëquipeerd. Met de portefeuillehouder Vredesmissies van de RKC zijn wij van mening dat realisering van deze ambitie gelijkmatig dient plaats te vinden. Werkende weg uitbreiden en leren van successen werkt beter dan het uitspreken van vergaande ambities die moeilijk realiseerbaar zijn. De eerste voorzichtige contouren van een businesscase zijn hierboven beschreven. Deze vragen om verdere uitwerking. Een andere aanpak zou zijn om 50 mensen (0,1% van de sterkte van de Nederlandse politie) daadwerkelijk vrij te stellen en ‘op te werken’ voor internationale functies. Werken op het internationale vlak vraagt om het opdoen
Columbus II - De wereld binnen handbereik
49
van ervaring. Door leidinggevenden in staat te stellen ervaring op te doen in een internationale omgeving op zowel operationeel, tactisch als strategisch leiding gevend niveau - en dit af te wisselen met periodes binnen de Nederlandse politie wordt internationaal werken geïncorporeerd. Tot slot. De internationale dimensie vraagt om een fundamentele herijking binnen de Nederlandse politie. Hoewel we hier vooral inzoomden op politievredesmissies, is het van belang deze missies in een breder perspectief van internationalisering te zien. De verdragen van Stockholm en Lissabon vragen ook om een sterkere EU-oriëntatie. Een Programma Versterking Internationalisering van de Nederlandse politie kan overkoepelend invulling geven aan deze internationalisering.
‘ Verlangen is als een rivier die steeds dezelfde naam behoudt, maar waarin het water voortdurend verandert.’ (Multatuli)
Desire is like a river that still keeps its name, but wherein the water constantly changes.
(Multatuli)
50
School voor Politie Leiderschap
Dian Popping MPA and Frank Brouwer LLM
The contribution of the Dutch police to international peace keeping missions Attention to international police peacekeeping missions has recently increased. But has it become a true police issue as a result? And are the Dutch police adequately equipped to substantially contribute to peacekeeping missions?
The Netherlands has been deploying police officers as a contribution to peacekeeping missions since 2001. Their placement serves several aims: the advancement of international legal order; maintaining regional stability; contributing to national security; the facilitation of intensive, international police cooperation and the development of an international police network. Following the new policy vision of the Minister of the Interior and Kingdom Relations (2008), executive deployment – armed police officers - was also made possible, it can take place in more risk-prone areas, and reserves were increased from 40 to 100 police officials per year.
Recognition The Foreign Strategy & Policy Units of the International Police Intelligence Department (IPOL), which is part of the National Police Services Agency (KLPD) are charged with the coordination of the entire process, from recruitment to aftercare,
Columbus II - De wereld binnen handbereik
51
of the police officers on peace missions. For this, the units manage a pool of approximately 200 police officials. Expansion is a challenge; participation in a mission is not particularly popular because the knowledge and experience acquired during these missions is not recognised. How do other countries and organisations deal with this? At the Royal Netherlands Marechaussee (KMar), deployments are compulsory and are part and parcel of the job. In Norway one percent of the police capacity is available for international deployment, and in Norway’s career policy, foreign experience qualifies as a competence area. In Finland, an individual is formally on special leave during a peacekeeping mission, and the Crisis Management Center (CMC) of the Ministry of Foreign Affairs becomes the temporary employer. In England all senior and recently retired police officials participate on a voluntary basis.
Strong in rebuilding law It is worth noting that the Dutch police have not made a ‘business item’ out of the minister-backed peacekeeping mission expansion in recent years; neither in its HRM policy, its management development policy, nor in the forces. Nevertheless, the authors see enough opportunities here. They lie in a recognisable Dutch contribution, the better utilisation of international experience and the normalisation of deployment. They would like to see the Netherlands strive towards a participation level equal to 1% of its capacity. The Netherlands needs to – as a small country – first ask itself what it can and wants to deliver and to which failed states. Dutch officials would have the most opportunities in the rebuilding law phase, in which confidence and new societal institutions are built.
Incorporating All-in-all, this is an ambitious goal which should be accomplished methodically, or step-by-step. It would help if managers could acquire experience in an international environment and could alternate this with periods in the Dutch police. That is the manner in which international work is incorporated. In this respect, it is important to view peacekeeping missions in the broader perspective of internationalisation. Both the Stockholm Programme and the Lisbon Treaty necessitate this. Perhaps the establishment of a ‘Strengthening the Internationalisation of the Dutch Police’ programme could compliment this.
52
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
53
drs. Theo G. van der Plas EMPM en Peter. J. Gieling
Technologie en politie in internationaal perspectief The future is now!
Steeds vaker beïnvloed technologie het politiewerk in internationaal verband, hetzij door een uitbreiding van mogelijkheden, hetzij door de verplichting elkaar in Europees verband bij te staan. Tegelijkertijd vindt de invoering van technologie op het werk traag plaats en blijft het – in tegenstelling tot privé – een onderbelicht thema. Waarom handelen we niet met een vooruitziende blik en slagvaardig, zodat ons werk verbetert? Oftewel: Hoe kunnen technologische ontwikkelingen bijdragen aan het vergroten van het presterend vermogen van de Nederlandse politie?
Hoe meer de auteurs zich in het onderwerp verdiepten door interviews, literatuuronderzoek en eigen waarneming, hoe meer ze zagen; de mogelijkheden, de discussies, de (film)beelden, de afwegingen en ook de duistere kanten. En des te meer ze zich verbaasden. Over de verbrokkelde kennis, kunde en ervaring en het niet vertalen in toepasbaarheid voor de Nederlandse politie. En dat terwijl in internationaal verband steeds meer wordt verwacht.
54
School voor Politie Leiderschap
Daarnaast werden ze enthousiast over iets dat binnen handbereik lag, maar tegelijk onrustig omdat het buiten bereik blijft als er niet meer energie in wordt gestoken. Beseffen we ons dat vanaf 2020 geen plaatsingsteams, observatieteams en telefoontaps meer nodig hoeven zijn? En werken we daar aan? In dit essay nemen de auteurs u mee in een beschouwing op de weg naar het benutten van technologie in het politiewerk. De kansen en bedreigingen, het krachtenveld dat dit stimuleert of juist tegenwerkt. Om de scope te beperken, keken ze naar een ontwikkeling die tot de verbeelding spreekt in termen van altijd en overal zichtbaar zijn op basis van chips die wij – al of niet bewust – bij ons dragen: de Radio Frequency Identification. Kansrijk en beeldbepalend voor de toekomst van het politiewerk in de gedigitaliseerde internationale samenleving.
The future is now Sommige toepassingen lijken nog ver weg, maar er is ook al veel technologie beschikbaar en in werking. Toegegeven, nog niet alles is voor 100 procent betrouwbaar of makkelijk toepasbaar, maar gaan alle maatschappelijke ontwikkelingen niet sneller dan gedacht? De globalisering, internationalisering en democratisering hebben zich in de laatste tien jaar - mede door de werking van internet – razendsnel doorgezet (Friedman, 2005). Hieronder zetten we een paar voorbeelden van snel opkomende technologie op een rij. In 2014 zal het Galileo satelliet navigatiesysteem operationeel zijn. Een plaats bepalingsysteem dat op de centimeter nauwkeurig wordt en zelfs door lagen beton ‘kijkt’. Verder zijn de Radio Frequency Identification (RFID) tags zo goedkoop en zo klein (enkele micrometers) dat de toepassing ervan zowel technisch als financieel geen beperkingen meer kent. Een tag in het lichaam implanteren is al gangbaar. Gegevens worden op afstand uitgelezen en men is traceerbaar bij ontvoering of gezondheidsproblemen. Maar de ontwikkelingen gaan snel. Paul Ostendorf, futuroloog, noemde recent tijdens een lezing de exponentiële technologische groei als een terugkerend thema in de maatschappelijke veranderingen, en daarmee van de verwachtingen aan de overheid (Ostendorf, 2010). Bij een mogelijke vermissing zal snel en adequaat gereageerd kunnen en moeten worden. De reacties van het publiek zijn heftig bij onvoldoende alertheid en snelheid. Hebben we de voorzieningen hiervoor al in huis? Natuurlijk, het zijn entrepreneurs, maar kunnen we die al helpen (Blokzijl, 2010)?
Columbus II - De wereld binnen handbereik
55
Een ander voorbeeld van een specifieke, hoogwaardige politieprofessie is infiltratie. Hoe lang duurt het niet om een cover op te zetten terwijl er NU behoefte aan is. Stappen we straks mogelijk in een ander lichaam, een AVATAR? De ontwikkelingen op het gebied van DNA en nanotechnologie gaan dit wellicht mogelijk maken. ‘Inkijken’ oftewel: ongemerkt voor de bewoner of beheerder kijken wat zich binnen bevindt? “STAR TREK is geen Hollywood meer, maar is reality”, aldus Roddenberry (1966). En het gaat nog een stap verder. Voorspellen wat iemand gaat doen? Kijk eens naar de film Minority report, waar potentiële moordenaars herkend worden dankzij profielschetsen en historie (Spielberg 2002). Tenslotte een impressie van Gary Marx, een autoriteit op het gebied van sociale controle en nieuwe surveillancetechnieken (Marx, 2010). Hij maakte met de popsong ‘Every Breath You Take’ van The Police een veelomvattend beeld van nieuwe technologieën voor sociale controle. Vrij naar: Every Breath You Take - The Police Every breath you take
[breath analyzer]
Every move you make
[motion detector]
Every bond you break
[polygraph]
Every step you take
[electronic monitoring]
Every single day
[continuous monitoring]
Every word you say
[bugs, wiretaps, mikes]
Every night you stay
[light amplifier]
Every vow you break
[voice stress analysis]
Every smile you fake
[brain wave analysis]
Every claim you stake
[computer matching]
I’ll be watching you
[video]
56
School voor Politie Leiderschap
En als laatste voorbeeld, in het klein, maar niet ondenkbaar. The future is now! “Meldkamer Utrecht”. “Goedemiddag, met Jansen, mijn auto is gisteren gestolen en ik zie hem nu rijden.” “Wat is het merk en kenteken meneer Janssen?” “Een zwarte Audi A6, 1 ABC 23”. “En waar ziet u hem nu rijden?” “Op mijn I-phone. Hij is voorzien van GPS en rijdt op dit moment op de Champs Elysee in Parijs”. “Momentje” --“Meneer Janssen” “Ja?” “De collega’s in Parijs zijn aanrijdend, wilt u de live-beelden even doorzetten naar voituresvolé
[email protected]” “Doe ik. Dank voor uw snelle reactie!” Wie durft te voorspellen wanneer dit scenario zich op een dergelijke wijze ontvouwt? En wat zullen we moeten doen om dit te bereiken? We kunnen morgen al een dergelijk telefoontje binnenkrijgen. En wat wordt het dan: …momentje…en …da’s snel of... helaas kunnen wij u niet helpen…??
RFID, een kansrijke technologie Het gaat snel, maar welke voorspellingen komen uit? Als politie is het onmogelijk om in alles mee te gaan. ‘Te duur’ en ‘teveel capaciteitsbeslag’ zijn dan zeker aspecten, maar ook het absorptievermogen van de organisatie is maatgevend. Kiezen is noodzaak. Vooraanstaand IT onderzoeks- en adviesbureau Gartner hanteert een manier om de stand van de technologie te duiden (Gartner, 2010): de ‘Gartner hype cycle’. Deze methode onderzoekt bovendien de acceptatie en toepassing van technologie. Niet op elke hype meegaan lijkt logisch, maar wanneer dan wel?
Columbus II - De wereld binnen handbereik
57
De Gartner hype cycle De methode van Gartner berust op het indelen van technologische toepassingen op een schaal met vijf fasen: 1. De doorbraak van de technologie (TechnologyTrigger) 2. De opgeklopte verwachtingen van de technologie (Peak of InflatedExpectations) 3. De teleurstelling in de technologie (Trough of Disillusionment) 4. Het herstel van vertrouwen in de technologie (Slope of Enlightenment) 5. De algemene erkenning van de technologie (Plateau of Productivity)
De onderstaande hype cycle - die jaarlijks door Gartner wordt uitgebracht – geeft precies weer wat de stand van zaken is met betrekking tot welke nieuwe toepassingen. In dit geval betreft het de Gartner Hype Cycle van 2009.
Radio Frequency Identification
Mede aan de hand van dit model kozen wij - ter illustratie - voor een techno logische ontwikkeling die al een zekere volwassenheid heeft en veel mogelijkheden
58
School voor Politie Leiderschap
biedt voor het politiewerk: RFID. RFID is de afkorting van Radio Frequency Identification. Het wordt gebruikt als verzamelnaam voor verschillende soorten technologie. Samengevat zijn het chips die de identificatie van een voorwerp, mens of dier mogelijk maken door het uitzenden van radiogolven. Hoewel al vanaf de Tweede Wereldoorlog bekend, is het gebruik vanaf de jaren zestig algemeen geworden doordat in winkelbedrijven als C&A detectiepoortjes in combinatie met tags die waren voorzien van chips werden ingevoerd. Hierna volgden vooral toepassingen in diefstalpreventie, voorraadbeheer en toegangsregeling. Andere voorbeelden zijn patiëntenidentificatie in ziekenhuizen met medicijnen dosering of het patiëntendossier. Patiënten krijgen bij binnenkomst een tag om de arm zodat de artsen altijd de juiste gegevens van deze patiënt kunnen aflezen. Maar denk ook aan kleding van bepaalde merkproducten of bankbiljetten die RFID hebben om vervalsing tegen te gaan. Wat te denken van de lokalisering van sleutels van gevangenisbewaarders waardoor tevens hun persoonlijke veiligheid beter is gewaarborgd. Rechters in Mexico kregen RFID in de arm geplaatst om zo een betere mogelijkheid te hebben om hen te lokaliseren na kidnapping. Ook wordt dankzij RFID foutieve aflevering voorkomen in een productie- en distributieproces van auto’s, of de inkoop, verkoop en het vervoer van bloemen(karren) op de bloemenveiling Flora. Er zijn zelfs steden die zich toeleggen op zoveel mogelijk toepassingen om het de burgers zo comfortabel mogelijk te maken. De Koreaanse stad New Songdo City is een grote testkamer voor RFID; een in een afvalbak weggegooid colablikje levert in het kader van duurzaamheid automatisch een kleine vergoeding op de bankrekening op. Radio frequency identification, identificatie met radiogolven, is een technologie die van afstand informatie opslaat en afleest van zogenaamde RFID-tags die op of in objecten of levende wezens zitten (Wikipedia,2010). Deze tags kunnen actief, semi-actief/semi-passief of passief zijn. Actieve RFID-tags voeden zich met een batterij en kunnen worden gelezen en geschreven met een remote transceiver ook wel reader genoemd die met een antenne radiogolven zendt en ontvangt. Actieve tags zenden hun ID meestal met een interval uit. Semi-actieve tags zenden hun signaal pas uit nadat deze door de reader geactiveerd is. Passieve RFID-tags hebben geen eigen energiebron en zenden een antwoord door de energie om te zetten van de radiogolven die door de reader uitgezonden worden. In de Gartner Hype Cycle is te zien dat RFID voorbij de (te) hoge verwachtingen is en nagenoeg door de teleurstellingen heen. De verwachting is dat de techniek binnen vijf tot tien jaar geperfectioneerd is.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
59
Naast veel logistieke toepassingen wordt afluisteren met behulp van RFID in de toekomst beschouwd als een reële optie. De basis ervoor is al aanwezig in veel telefoons, horloges, lampen en ook in bepaalde straten is RFID al voorhanden. Voor de overheid - en meer specifiek de politie - zijn de toepassingen van locatieen identificatiegegevens van groot belang. Immers, een deel van het politiewerk zit in de wetenschap waar criminelen zich bevinden of naar op weg zijn. Daarnaast kan het van belang zijn om een deel van het distributieproces van goederen - zoals vrachtvervoer en ander logistieke onderdelen van het proces - zichtbaar te maken voor de politietaak. Denk bijvoorbeeld aan mensensmokkel. De consequenties voor het politiewerk kunnen aanzienlijk zijn: er is minder opleiding nodig voor het plaatsen van de apparatuur en ook het kostenaspect is aantrekkelijk. Daarbij: het observeren en lokaliseren van verdachten wordt veen eenvoudiger met behulp van RFID (AIM, 2010). Meervoudig gebruik van RFID is ook in het mobiliteitsvraagstuk toepasbaar. “Rekeningrijden is stap één. De kastjes hebben echter meer mogelijkheden. De studie ‘Bewegen naar de toekomst’ - een innovatietraject van Rijkswaterstaat - onderzoekt een nieuwe manier om het fileprobleem op te lossen. Als alle auto’s te zijner tijd zijn uitgerust met een chip/tag kan de besturing worden overgenomen. En kunnen de auto’s als treinen over de snelwegen van Nederland worden geleid”, aldus Jonker (2010). RFID is dus kansrijk en kent vele toepassingsmogelijkheden. Maar hoe stelt de overheid zich hierin op? Stimuleert zij het gebruik ervan?
De overheid: in of buiten beeld? Empowerment en privacy Van de overheid verwachten we veel: een veilige samenleving en tegelijkertijd het waarborgen van onze grondrechten. Bij technologische ontwikkelingen geldt dit ook. Alles is mogelijk, maar moet alles mogelijk zijn? Hoe gaan overheid en politie hiermee om? De laatste vijf jaar is het besef gekomen dat we in een digitale omgeving leven - deels verkozen en deels gecreëerd door overheid en bedrijfs leven: toegangspoortjes, camera’s, sensoren en navigatieapparatuur, laptops en mobiele telefonie. Netwerken van tv, radio, telefonie en internet gaan in elkaar op via het Internet protocol (IP), en het wordt steeds duidelijker dat we ons ‘in het net’ bevinden. We spreken ook wel van ‘de digitalisering van de openbare ruimte’ (Hof, 2010).
60
School voor Politie Leiderschap
Maar wat zijn hiervan de consequenties? De discussie loopt langs twee hoofdlijnen: empowerment en privacy. Empowerment duidt op toepassingsmogelijkheden die helpen het leven te verrijken, te vergemakkelijken. Het is het vergroten van het handelingsrepertoire van de burger, de overheid of het bedrijfsleven. Privacy duidt op het beschermen van de persoonlijke levenssfeer, op controle en het stellen van grenzen. Centraal staat de begrenzing: wie verzamelt welke informatie, ziet deze in en met welk doel? En heeft de burger een keuze? Check in, check out? Welke kaders stelt het gezag van de politie voor privacy en welk gebruik verwacht zij van empowerment? En wat vindt de burger hiervan? Al met al leidende thema’s voor de benutting van technologie.
Standpuntbepaling RFID in Nederland Spitsen we dit nu toe naar de opvatting en het gebruik van RFID door de overheid, dan lag het accent tot voor kort vooral op privacy. Het Centraal Bureau Persoons registraties (CBP) bracht al in 2006 een rapport uit om de maatschappelijke discussie rond dit thema te voeden met een aantal waarborgen en dilemma’s waarmee de overheid van doen zou krijgen. Bovenaan deed het CPB een belangrijke aanbeveling: samenwerking en kennisdeling tussen betrokken partijen – ontwerpers, zij die het gebruiken, overheid en consumenten – was essentieel, nationaal en internationaal (CBP, 2006). Burgerrechten- en consumentenorganisaties waarschuwden daarbij al jaren voor de verborgen plaatsing van chips en uitleesapparatuur, individuele tracering en profilering en de koppeling van achterliggende databases. Zo bracht kledingbedrijf Benetton in 2003 in alle kleding RFID’s aan, wat tot heftige reacties en protest leidde in de Verenigde Staten. Het debat is bij de overheid helaas beperkt gebleven en niet breed maatschappelijk gevoerd (Boer, 2007). De overheid had bijvoorbeeld als eerste consument kunnen optreden, als launching customer, en zich zo vanuit de praktijk een opinie kunnen vormen. Het gebruik van RFID bleef echter beperkt tot logistieke functies, zoals bij Defensie. Bredere toepassingen bleven achterwege.
RFID en politiegebruik Binnen de politie is RFID verkend door het Korps landelijke politie diensten (KLPD). In 2008 onderzocht TNO in opdracht van dit korps de markt en beoordeelde als kansrijk. Ondanks technische beperkingen was het advies om - met oog voor de privacyaspecten - stapsgewijs mee te gaan in deze ontwikkeling (KLPD, 2008). Tot een breed toepassingsonderzoek heeft dit nog niet geleid. Terecht stelt het KLPD dat het niet zozeer gaat om de technologie – er is steeds meer mogelijk, tegen
Columbus II - De wereld binnen handbereik
61
steeds minder kosten – maar ontbreekt de juiste match tussen vraag en aanbod. De knelpunten zijn cultureel, organisatorisch en juridisch van aard (Willering, 2007). Een nadere focus of een visie op technologie ontbreekt tot op heden. En in het voorbeeld van de RFID is juist een proactieve inzet, gericht op technologische innovatie op langere termijn nodig. Het RFID onderzoek - dat door het KLPD wordt voortgezet in samenwerking met andere landen – verdient een betere inbedding in de ontwikkeling van de politiefunctie. Nu wordt het op een specifiek opsporings gebied verder ontwikkeld, maar een intensivering van research en development of proefneming voor breder gebruik blijft vooralsnog uit.
Informatiestrategie: aanknopingspunt voor RFID? Recent is door de Raad van Korpschefs i.o. de nieuwe informatiestrategie voor de Nederlandse politie vastgesteld (Raad van Korpschefs, 2010). Doel is het verbeteren van de informatieoriëntatie, waarbij drie soorten informatiecompetenties om gezamenlijke ontwikkeling vragen: 1. Informatiegedrag en waarden: het effectief gebruik van informatie door
medewerkers 2. Informatiemanagementcompetenties: het beheersen van informatie tijdens de
cyclus van signaleren, verzamelen, transporteren/opslag, verwerken/onderhouden, verstrekken en verwijderen 3. informatietechnologiecompetenties: het inzetten van IT-voorzieningen ter
ondersteuning van de primaire processen, bedrijfsprocessen, management besluitvorming en innovatie Helaas is technologische vernieuwing niet expliciet verwoord, terwijl dit juist onder deze strategie verdere uitwerking zou verdienen.
Europees perspectief: platform van verbinding Internationaal gezien zijn er diverse mogelijkheden om vraag en aanbod van technologie te verbinden. Twee omvangrijke programma’s zijn het ESRIF en de Digitale Agenda voor Europa. ESRIF staat voor ‘European Security Research & Innovation Forum’. Op basis van een Europese studie naar bedreiging van de veiligheid zijn 31 landen gekomen tot een clustering rond thema’s waarop research en innovatie gaat plaatsvinden. Information and Communication Technologies is daar één van ( European Security Research and Innovation Agenda, ESRIA). TNO heeft in dit onderzoek geparticipeerd. Deelname van de Nederlandse politie ontbrak, terwijl deze internationaal gezien onontbeerlijk is. Zoals de voorzitter Dragutin Mate het treffend verwoordde: In order not to be surprised, ESRIF
62
School voor Politie Leiderschap
showed that we must think about future developments and their security implications even before existing solutions are past (Mate, 2009). Een tweede programma is de Digitale Agenda van de Europese Commissie die in mei 2010 werd gepresenteerd (EC, 2010). Naast intensief gebruik van internet propageert de Commissie in zeven prioriteiten de Europese agenda voor de komende jaren. Daaronder valt de verdere uitvoering en verbreding van Research en Development, maar ook interoperabiliteit van ICT-producten en –diensten. Ook dit is kansrijk voor de politie, maar ook dit onderwerp kent helaas nog geen politieparticipatie. Kijken we naar de ons omringende landen naar de organisatievorm van research en development, dan is dit divers en sterk afhankelijk van de manier van aansturing van de politie, de geografische spreiding en verantwoordelijkheidstoedeling. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld heeft het Home Office deze rol gecentraliseerd voor de Britse politie, het Home Office Scientific Development Branch. Hier werken ongeveer 200 professionals. Voordeel is de bundeling van wetenschap en research, nadelig blijkt dat men moeite heeft om aansluiting te houden bij het operationele veld (Home Office, 2010). In Duitsland heeft het Bundes Kriminal Ambt een eigen afdeling, maar zijn de deelstaten ook zelf bezig met technologische innovatie. Een uitwisseling tussen deelstaten komt slechts moeizaam tot stand. Het blijft daarmee nog zoeken met welke internationale samenwerking wij onze politiediensten zouden moeten verrijken.
Amerikaans perspectief: maakbaarheid en partnership Bij de Amerikaanse ervaring en inspanning valt direct de daadkracht op. Zowel bij de grote korpsen van New York, Los Angeles en San Diego als buiten de politie – zit er snelheid in het realiseren van overheidsprogramma’s. De maakbaarheid der dingen, de zogeheten Can Do –mentality die eigen is aan Amerikaanse politieconcepten, helpt daarbij. In 1994 werd in New York het Compstat-model geïntroduceerd (Bratton, 1998). Een van de vier speerpunten in dit concept van werken was Accurate and Timely Intellligence waartoe onder andere een analysetool werd vervaardigd. Financiën kwamen snel beschikbaar van de staat en de stad New York. De snelheid en eenduidigheid van het ontwerp, de implementatie en de werking van het systeem maakten het succes in de aansturing van het korps en politiewerk, waardoor de criminaliteit vanaf 1995 in hoog tempo verminderde (Plas, 2003).
Columbus II - De wereld binnen handbereik
63
Technologie zorgde voor duiding en zichtbaarheid van criminaliteit. Nu rijzen er echter ook vragen over de betrouwbaarheid van de invoer destijds. (NYT 2010) Een leerpunt voor de invoering van nieuwe concepten, gebaseerd op technologie. Naast de Can do-mentality is de verwevenheid van overheid en markt anders dan bij ons. Na 2001 zijn in New York uitgebreide veiligheidsmaatregelen getroffen - onder andere door camera’s en geavanceerde technologie - om de beschikbaarheid en vindbaarheid van informatie te verbeteren. In tegenstelling tot de Nederlandse politie werkt een aantal grote multinationals in de politieorganisatie aan Research and Development. Zo zijn bedrijven als Microsoft en Motorola en Palantir in de bureaus gehuisvest. IBM Global solutions bracht zo in 2005 het Real Time Crime Center tot stand, waar 40 analisten en detectives de operationele collega’s on scene helpen aan de hand van het bevragen, analyseren en het aanreiken van politieinformatie (Amico, 2006). De kosten hiervan bedragen $ 11 miljoen en worden deels betaald uit privédonaties en deels door de staat en de stad New York (BBC). Dit is een manier van werkenderwijs ontwikkelen met het bedrijfsleven, waarbij er een hechtere relatie is dan in Nederland. Het zijn voorbeelden van snelheid bij implementatie, van idee naar uitvoering. Een aantal verschilpunten met ons land valt daarbij op: het urgentiebesef, de wijze van financiering, een hechter partnership en het invoeren van gemodificeerde beproefde technologische mogelijkheden. Ook de meer centrale regierol is er anders dan bij ons. Een voorbeeld is het Amerikaanse Open Government programma van president Obama dat meer transparancy, participation and collaboration beoogt. De door Obama aangestelde US CIO, Vivek Kundra, voert hiertoe een centraal aangedreven programma door. Overheidsorganisaties zijn gedwongen om hun data toegankelijk te maken voor een ieder. Zo staat nu op een site vermeld hoeveel geld de overheid op ICT gebied heeft besteed (US Gov, 2010). Na vijf maanden heeft Kundra alle federale overheidsorganisaties beoordeeld op hun resultaten en deze openbaar gemaakt (US Gov, 2010a). Een strategie van bovenaf, strak geregisseerd, werkt in de USA. Nu worden de ontwikkelingen op ICT-gebied daar vaak beschouwd als ons voorland; alles komt hier zo’n vijf tot zes jaar later, volgens Amerika-kenners (Bos, 2010). Is het daarmee dus ook een Nederlands perspectief?
64
School voor Politie Leiderschap
Nederlands vooruitzicht: een klimaatverandering? Economisch, juridisch, ethisch-normatief, cultureel; het zijn de vele invalshoeken die bij de werking en het gebruik van technologie een rol spelen. Het klimaat voor technologiegebruik heeft een sterke invloed op empowerment en privacy. Is een klimaatverbetering waarneembaar? In Nederland is recent een meer centrale regie op ICT en informatiemanagement merkbaar. Het uitwisselen van informatie tussen korpsen is nog niet voldoende, bleek recent (BZK, 2010). De minister merkt hiervoor drie belangrijke oorzaken aan: te weinig centrale regie - governance - op alle ICT-activiteiten, technische knelpunten en een politiecultuur die niet gericht is op samenwerking en het delen van informatie (BZK 2010a). Zowel de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad als de verantwoordelijke minister hebben toegezegd sterke verbeteringen te laten zien (Aartsen, 2010). Een volledige focus van het gezag op deze punten is toegezegd. Aan het begin van dit hoofdstuk werd de privacydiscussie aangehaald, die de ontwikkeling leek te belemmeren. De vraag is of de overheid nu de ruimte geeft om een technologie als RFID te ontwikkelen. Eind 2009 heeft het Kabinet een standpunt verwoord over de balans tussen het (kunnen) verkrijgen van steeds meer persoonsgegevens en privacy (BZK, 2010b). Geconstateerd werd dat vooral de ontwikkeling van de technologie - die in hoog tempo plaatsvindt - invloed heeft op de manier waarop burgers en overheid met persoonsgegevens omgaan. Dit vroeg om een nadere standpuntbepaling in het rapport van de commissie Brouwer-Korf (Brouwer-Korf, 2009). Daarin wordt opgemerkt dat - naast de privacydiscussie – ook de roep van de burger om meer veiligheid gehoor moet vinden bij de overheid. De ministers wijzen in antwoord hierop naar meer en betere waarborgen voor de uitwisseling van persoonsgegevens, maar dringen tegelijkertijd aan op het ‘meer genereren en uitwisselen van informatie tussen overheidsdiensten en de private sector’. Hiermee wordt een ruimhartiger informatiegebruik - onder voorwaarden voorgestaan. Een opstelling die actief, inspirerend en uitdagend overkomt. Om de beleidsintenties te concretiseren hebben de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie programma’s ingesteld die de innovatie moeten bevorderen. ‘Veilig door Innovatie’ (BZK) is gebaseerd op de vraagsturing van veiligheidspartners. Het onderzoeksprogramma legt de link tussen onderzoekspartners van research en development en de gebruikers. Zo is er een zogeheten arena Maatschappelijke Veiligheid, met de subarena’s Versterking Opsporing en Handhaving, Uitrusting en Materiaal en Terrorisme. Een meerjarenprogramma
Columbus II - De wereld binnen handbereik
65
waaraan samen met Economische Zaken, Justitie en Defensie een miljoenenbudget is verbonden en waar trajecten in en met politiekorpsen mee kunnen worden gefinancierd. Het Ministerie van Justitie kent een ander programma, Technologie en Opsporing. Vanaf medio 2009 werkt het ministerie met de veiligheidspartners aan de optimalisering van de inzet en het wegnemen van knelpunten in de toepassing van technologie ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Inmiddels is een inventarisatie van bruikbare en kansrijk geachte technologieën uitgevoerd. Ook zijn de behoeftes in het veld geïnventariseerd. Verder is het WODC een onderzoek begonnen naar de effectiviteit van het gebruik van technologie. Momenteel wordt gewerkt aan de visienota. Gemotiveerde politiemensen die zich in de korpsen met vernieuwing bezig houden zijn verenigd in Community of Practice Innovatie, COPS. Via deze lijn wordt de board Research en Innovatie (R&I) van de Nederlandse politie gevoed met ideeën en daarmee is de board een orgaan dat invloed heeft op de toekenning van subsidies uit bovengenoemd programma van BZK. De praktijk leert dat de weg naar deze door de ministeries opgezette programma’s moeizaam wordt gevonden. Hieronder een aantal opvallende constateringen. De kennis in de korpsen van de mogelijkheden en de werking van de board R&I is beperkt. De vertegenwoordiging van de korpsen in COPS is zeer divers en vrijblijvend. Onderzoek van het Ministerie van Justitie naar de behoefte aan technologie in de korpsen, BOD-en en de KMAR leverde slechts de respons van 12 van de 25 regiokorpsen op. De onderzoeksprogramma’s of proeftuinen worden weinig naar algemeen gebruik verheven waardoor een succesvol traject in de praktijk niet (snel) leidt tot landelijke opvolging, aldus een conclusie van de minister van BZK. (BZK, 2010c). •
Financiering middels deze programma’s blijkt niet de beperkende factor. Tot 2012 was door het huidige demissionaire kabinet 50 miljoen uitgetrokken om het innovatieve vermogen van het bedrijfsleven te stimuleren op het gebied van maatschappelijke veiligheid. Samenwerking met veiligheidspartners was hierbij een voorwaarde.
•
Het ontbreken van inzicht en overzicht bij de korpsen van technologietoepassingen en de juridische (on)mogelijkheden is een huidig knelpunt. Ook ontbreekt het aan evaluaties van gebruikte technologie. Verder bestaat de wens van
66
School voor Politie Leiderschap
ruimte om de huidige technologie beter te benutten, zo bleek uit recent onderzoek (Ministerie van Justitie, 2010). Ten slotte terug naar RFID. Hoe staat dit ervoor in deze programmering? Uit het inventariserend onderzoek van Justitie staat in een vergelijking van technologietoepassingen vermeld dat het gebruik van RFID wordt ingeschat als ‘zeer nauwkeurig qua betrouwbaarheid en qua kosten als relatief goedkoop’. In de onderzoeksprogrammering is RFID echter nog niet opgenomen. In termen van klimaatverbetering zijn positieve ontwikkelingen genoemd. In de vertaling van beleid naar uitvoering zijn stappen in de goede richting gezet. Maar de benutting van dit alles blijkt echter nog ver van wenselijk. In de huidige politiebesteldiscussie staan regievoering en toenemende centralisering centraal. Schaalvergroting en meer samenwerking op thema’s worden in ieder geval de komende jaren leidend. Dat is te zien op onderwerpen als HRM, financiën, communicatie en ICT. Deze beweging is in lijn met wat hierboven door de politiek en gezag als noodzakelijk is aangemerkt om met de beschikbare informatie adequaat en efficiënt om te gaan. Dit betekent dus een verbetering van het klimaat en daarmee ook de juiste richting om te komen tot technologische verbeteringen in het politiewerk.
Positionering van de politie Wat de mens bedenkt, wordt eens werkelijkheid… Maar als iets technisch kán, moeten we het dan ook wíllen? Hoe staan we daar als politie tegenover? Hoe positioneren wij ons bij empowerment en privacy? In het kader van ‘Pearls in Policing 2008’ heeft een top van internationale politieofficieren een aantal toekomstscenario’s uitgewerkt. Deze zogeheten ‘parelvissers’ identificeerden twee assen als belangrijk voor de toekomstige werking van de politie: sociale cohesie en regulering van de technologie. Dit leidde tot vier scenario’s die gebaseerd waren op de maatschappijsamenstelling (construct of society = inclusion or exclusion) en op de regelgeving rond technologie (regulation of technology = highly regulated or unregulated). De vier scenario’s zijn als volgt weer te geven: Duidelijk werd dat weinig politiediensten fundamenteel toekomstgericht denken en plannen en dat er een serieuze gap bestaat tussen de actuele plannen en mogelijke scenario’s. Scenariodenken is noodzakelijk wilde men toekomstige ontwikkelingen kaderen in een toekomstvisie en doordacht politiebeleid. Bij ‘Pearls in Policing 2009’
Columbus II - De wereld binnen handbereik
67
is het vraagstuk van technologie nogmaals als conference essential benadrukt: “The question will arise regularly as to whether something that is possible is also desirable? Are the police able to adopt a standpoint in those debates? (PA, 2010) Het heeft - naast bewustwording - echter nog niet geleid tot zichtbare uitkomsten op dit vlak. Regulation of technology: Highlyregulated: Big Brother
Symphony
Exclusion
Society construct: Inclusion Jungle
utopia.com
Unregulated
Positionering van de politie naar de bovenstaande indeling van Pearls leidt bij de auteurs tot de keuze voor Symphony: het reguleren van technologie in samenhang met de maatschappij. Het ongebreideld invoeren van technologie op wat er kan, zonder inbedding in de maatschappelijke context, zal uiteindelijk leiden tot aantasting van de legitimiteit van politieoptreden. ‘Gereguleerd’ betekent in onze optiek ook dat vooruit wordt gekeken, dat een proactieve opstelling wordt aangenomen. De politie wacht daarin niet af wat private partijen aanbieden en wat de burger accepteert. Zij blijft niet afzijdig in het debat. Zij kijkt vooruit in denkbare scenario’s qua veiligheid en onderkent de betekenis van technologie. Zij denkt ook in technologische oplossingen, met private en publieke partijen. Daartoe participeert zij in research & development programma’s in zowel nationaal als internationaal verband en past technologie stapsgewijs toe. Dat veronderstelt een visie en strategie voor ontwerp, invoering en gebruik die leidend is voor de hele Nederlandse politie. Technologiegebruik door de overheid kent ook gevaren. In termen van afhankelijkheid tussen publieke en private partijen en van macht (bij informatie-uitwisseling
68
School voor Politie Leiderschap
altijd aan de orde) verwijst Hoogenboom naar de werken van Gary Marx. Centraal in het denken staat het bezit van informatie, het plegen van surveillance, het verkrijgen van informatie en de functie van sociale controle. “De macht van de staat en private organisaties neemt toe en gaat hand in hand met een toenemende onzichtbaarheid en afnemende accountability van de surveillance zelf en de relatieve afname van macht van burgers en werknemers”, aldus Hoogenboom (2010). Fundamenteel en toegepast onderzoek en aansluitend een maatschappelijk debat is volgens hem dan ook noodzakelijk evenals denken in scenario’s, rekening houdend met de duistere kanten. Het vereist verbinding met de omgeving en dus geen isolement. Het Symphony-scenario is reëel. Ook daarin is het politieke debat met het gezag cruciaal. Immers, ondergeschiktheid met gezag vereist het ontdekken en ter discussie stellen van de veiligheidszorg. Dat geldt ook hier (RvHC).
What about the future, now ? The future is now! Er is al heel veel mogelijk. Technologisch gezien is the sky the limit, maar dat is eigenlijk niet de vraag. Aan de orde is hoe de technologie op een juiste manier een plaats krijgt in het politiewerk, met waarborgen voor de burger voor veiligheid én voor privacy. Terug dan ook naar de basisvraag van dit essay: Hoe kunnen technologische ontwikkelingen bijdragen aan het vergroten van het presterend vermogen van de Nederlandse politie? De conclusies zijn samengevat in vijf thema’s: 1. Kansrijk, effectief en efficiënt
Technologie - en meer specifiek RFID - vergroot ons presterend vermogen, zowel door vervangende technologie (met minder menskracht) als door complementaire technologie (de menskracht beter benut). De digitalisering van de samenleving vereist een professioneel antwoord op vragen die daarmee op ons afkomen. Het blijkt nog geen automatisme om technologie in het politiewerk een fundamentele én afgewogen plaats te geven. 2. Bewustwording en aansluiting
Beleidsmakers en -uitvoerders zijn zich nog onvoldoende bewust van de impact, de positieve werking én van de duistere kanten van technologie. De wereld van
Columbus II - De wereld binnen handbereik
69
technologen en van operationele diensten sluit nog onvoldoende op elkaar aan. Deze kloof moet worden gedicht: bridging the gap. 3. Beleid en regie op vraag en aanbod: focus
Vraag en aanbod worden niet consequent en consistent bij elkaar gebracht. Beleid en regie of samenwerkingsstructuur is nog te vrijblijvend, zowel bovenregionaal, nationaal als internationaal. Bewezen successen worden onvoldoende benut. Internationale programma’s kennen nog geen goede aansluiting. Bij de internationale oriëntatie in politieconcepten ontbreekt het aan concreetheid en waardebepaling. ICT vernieuwing is momenteel te eenzijdig georiënteerd op bedrijfsprocessensystemen. Door meer regie is een betere focus mogelijk op kansrijke oplossingen, toepasbaarheid, betaalbaarheid en nationaal implementeerbaar. Internationaal is dan ook een betere samenwerking te effectueren. 4. Meenemen van politiek en gezag
Technologische vernieuwing vereist investeren in het politiek spectrum, actief informeren en confronteren met onze opvattingen en dilemma’s, zowel qua gebruik (empowerment) als qua bescherming (privacy). Er lijkt op dit moment een gunstig klimaat te zijn om technologie - en meer specifiek RFID - een verantwoorde plaats te geven in de vraag naar veiligheid. 5. Positionering van de politie: discussiëren, expliciteren en vaststellen
Wat voor politie willen we hierin zijn? Antwoord geven op deze vraag vereist een proactieve opstelling in het debat en de zoektocht naar mogelijkheden en wenselijkheden, waarbij we met de burger, publieke en private partijen gezamenlijk ontdekken waar grenzen in de toepassing voor het politiewerk moeten liggen. Deze vervolgens laten expliciteren en vaststellen door het gezag, doet recht aan onze positie en geeft de mogelijkheid om verantwoord onze taakinvulling met technologie te verrijken.
70
School voor Politie Leiderschap
Van conclusies naar concretisering: werk in uitvoering Om van de vijf thema’s naar concretisering te komen stellen wij vijf concrete acties voor die tot vergroting van het presterend vermogen van de politie leiden. Niet compleet, wél uitvoerbaar. Deze vijf acties zijn: 1. Ga verregaande allianties aan met het bedrijfsleven in plaats van te kiezen voor
ontwikkeling in eigen beheer. Breidt daartoe ook de scope van de informatiestrategie uit met technologie. 2. Zet steviger in op bewustwording op strategisch, tactisch en operationeel
niveau. Vanuit het Programma Aanpak Cybercrime (PAC) is een eerste bewustwordingstraject ingezet voor de strategische top van politie, het Openbaar Ministerie en de Rechterlijke macht. 3. Richt de energie op verdieping en borging van lopende initiatieven als COPs en
de programmering van de ministeries van BZK en van Justitie. Kies voor nationale vertegenwoordiging en sluit aan bij internationale programma’s in Europees verband ESRIF (ERSRIA). 4. Neem het gezag van Openbaar Ministerie, burgemeesters en regionaal colleges,
en de betrokken ministeries mee in de waarde van technologie voor de politie. Wees transparant in de (on)mogelijkheden en geef aan waar politieke keuzes noodzakelijk zijn. 5. Maak de opstelling van de politie met betrekking tot technologiegebruik
expliciet en koppel deze aan de strategische agenda van de Nederlandse politie.
Ten slotte Kies voor RFID als prioriteit binnen de vele mogelijkheden en gebruik dit als businesscase voor het innoveren van politiewerk met behulp van technologie. Het is het meer dan waard.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
‘ Beseffen we dat dankzij Radio Frequency Identification (RFID) vanaf 2020 geen plaatsingsteams, observatieteams en telefoontaps meer nodig hoeven zijn? En werken we daar aan?’
71
Do we realize that thanks to Radio Frequency Identification (RFID), as of 2020, installation teams, surveillance teams and telephone/wire taps will be no longer necessary? And are we working towards that end?
72
School voor Politie Leiderschap
Theo G. van der Plas MA, EMPM and Peter. J. Gieling
Technology in the police in an inter national perspective Technology is influencing police work in the international context more and more. Still, in the workplace it remains an underrated theme. How can technological developments contribute to the expansion of the performance capabilities of the Dutch police?
There are many possibilities, but the question concerning how technology can best be utilised in police work while still guaranteeing citizen safety and privacy remains. The authors give special attention to Radio Frequency Identification (RFID) in their answer to the research question; in their view it is promising and trendsetting for the future of police work.
Promising, effective and efficient Technology – and more specifically RFID – increases our performance capabilities, both through replacement and complementary technology. Technology has still not yet received a fundamental and well-considered place within the police.
Awareness and connection Policy makers and implementers are still inadequately aware of the impact, positive aspects and darker sides of technology. The worlds of technicians and that of operational services are incongruous and require bridging.
Policy and direction Supply and demand are not adequately matched. Policy and direction are, on all levels, optional and too lacking in engagement. Additional direction will result in a
Columbus II - De wereld binnen handbereik
73
better focus on promising solutions, applicability, affordability and national implementation. This will also then result in improved international cooperation.
Inclusion of politics and government Technological renewal demands the active informing and confrontation of the political spectrum with our perspectives and dilemmas, both in terms of empowerment and privacy. The current climate appears to be an opportune one.
Positioning of the police What kind of police do we want to be in terms of empowerment and privacy? Before we can enrich the fulfillment of our duties through technology, we must first proactively debate with civilians, as well as public and private parties. The outcome must then be made explicit and adopted by the government.
Implementation In order to concretise the above five themes, the authors propose five actions. These are: 1. Create extensive alliances with the business sector instead of assuming all risks when choosing to develop, thereby expanding the scope of the information strategy utilising technology. 2. More firmly focus on raising awareness at the strategic, tactical and operational levels. First examine the awareness-raising trajectory, the ‘Tackling Cyber Crime Programme’ (PAC). 3. Direct energy at deepening and securing ongoing initiatives such as COPS (Community Oriented Policing Services) and the programming of the Ministry of Justice and the Ministry of the Interior and Kingdom Relations. Select national representation and participate in international programmes such as ESRIF, the European Security Research and Innovation Forum. 4. Bring government into the determination of the value of technology for the police. Be transparent concerning what is and is not possible, and indicate where political choices are necessary. 5. Make the preparation of the police concerning the use of technology explicit, and link it back to the strategic planning of the Dutch police.
In conclusion Make RFID a priority among the many possibilities, and use this as a business case for innovation in policing with the assistance of technology. This will prove worthwhile.
74
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
75
Germaine Willink en Errold Mooy EMPM
Het Joegoslavië dilemma Zonder gerechtigheid geen duurzame vrede
Oorlogen mogen dan complex zijn, vrede is nog vele malen complexer. Voor u ligt de beschrijving van de weg naar de huidige situatie die we ‘vrede’ noemen in het voormalige Joegoslavië. Dit essay beschrijft een aantal dilemma’s die ‘onderweg’ zijn opgetreden. Economische groei versus de verzoening met het gewelddadige verleden. Het opsporen en vervolgen van overtreders van humanitaire rechten versus de rol van lokale overheden dan wel de mondiale gemeenschap. Maar ook de verwevenheid tussen oorlogsmisdrijven en de beruchte georganiseerde criminaliteit komt aan bod.
De transitie van een land dat in oorlogssituatie verkeert naar een situatie van vrede, heeft veel voeten in de aarde. Oorlogssituaties hebben in zich dat er ook andere effecten optreden. Criminaliteit bijvoorbeeld gedijt en groeit makkelijker in een oorlogssituatie, terwijl gruwelijkheden ten aanzien van bevolking of andere strijdende partijen in deze tijden veelvuldig optreden. Om ‘het Joegoslavië dilemma’ te onderzoeken, hebben de auteurs vele boeken, tijdschriften, vlugschriften, papers en internetsites geraadpleegd en onderzocht. Ook zijn verschillende interviews gehouden, onder andere met twee voormalige inwoners van Joegoslavië die naar hun gevoelens en opvattingen is gevraagd. Verder is met medewerkers van het Joegoslavië tribunaal en het Algemeen Team Internationale Misdrijven van het Korps landelijke politiediensten gesproken.
76
School voor Politie Leiderschap
De auteurs hebben intussen een duidelijk beeld gekregen van de dilemma’s rond gerechtigheid, vrede en economische opbouw en zich hierover ook een mening gevormd. Deze mening is niet in dit essay opgenomen om de lezer de kans te geven zichzelf een oordeel te vormen.
Beginselen van oorlogsrecht Hugo de Groot beredeneerde in zijn boek “De jure belli et pacis” in het jaar 1625 de synthese tussen de staat van rechtenloosheid die oorlog heet en het recht waaraan men toch gebonden is. Een gewapend conflict is geen vrijbrief tot rechteloosheid. Dit besef kwam als eerste tot uiting in disciplinering van de krijgsmachten. Orde en tucht in de geledingen moesten er voor zorgen dat er een beperking van rechteloosheid in de strijd voorkwam. Plunderingen, verkrachtingen, moorden en roofbuit waren immers eeuwen een secondaire arbeidsvoorwaarden van de ingehuurde soldaat. In de 18de eeuw ontstonden de eerste bilaterale overeenkomsten tussen strijdende partijen betreffende de behandeling van krijgsgevangenen en gewonden, in de 19de eeuw gevolgd door algemene afspraken over beginselen in het oorlogsrecht. Twee Haagse vredesconferenties in 1899 en 1907 worden in het algemeen gezien als basis voor het moderne humanitaire recht. Deze vredesconferenties werden georganiseerd op uitdrukkelijk initiatief van Nederland. Historisch gezien is het dus niet onlogisch of vreemd dat Den Haag momenteel de ‘Stad van Vrede, Recht en Veiligheid’ is, en dat Nederland ook in latere gewapende conflicten de rechten van de mens uitdrukkelijk centraal stelde. Deze conferenties hebben geleid tot een groot aantal verdragen betreffende ontoelaatbare strijdmethoden, bescherming van non combat parties of de aanvaardbaarheid van een oorlog. Deze verdragen hebben geleid tot nieuwe internationale instrumenten zoals bijvoorbeeld de Geneefse Conventies (de vierde was in 1948) en de Genocidenverdragen (1949). Dit nieuwe recht richtte zich in eerste instantie op staten en landen, vanuit de filosofie dat individuen handelen namens de staat en dus de staat internationaal gedagvaard diende te worden. De introductie van individuele aansprakelijkheid in het volkerenrecht - rond de Tweede Wereldoorlog - kan een mijlpaal genoemd worden (Wladimiroff, 2006). In tegenstelling tot bijvoorbeeld de processen na de Tweede Wereldoorlog worden verdachten individueel berecht voor daden die zij persoonlijk hadden gepleegd. Anders dan bij bijvoorbeeld de Neurenberg- en
Columbus II - De wereld binnen handbereik
77
Tokio-tribunalen - waarbij personen ook als collectief konden worden berecht, bijvoorbeeld als lid van een verdachte organisatie (S.S.).
Van oorlogsrecht naar vredesrecht Naar aanleiding van de gewapende conflicten tussen de verschillende voormalig Joegoslavische staten en de daaruit voortvloeiende onafhankelijkheidsverklaringen, ontstonden situaties waarin staten van een situatie van gewapende conflicten - met daarbij ernstige schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdrijven - moesten transformeren naar een situatie van vrede en democratie. Niet onvermeld mag blijven dat in deze roerige periode van gewapende conflicten de georganiseerde criminaliteit als nooit tevoren floreerde. Vaak waren de scheidslijnen tussen criminaliteit en oorlogshandelingen uiterst diffuus. Normale maatschappelijke controles door de overheid waren weggevallen, terwijl criminele samenwerkingsverbanden zich - vaak uit eigen economische belangen - actief met de strijd bemoeiden. Het overgangsrecht van oorlogsrecht naar vredesrecht wordt ook wel transitional justice genoemd. Kofi Anan, voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties beschreef transitional justice als ‘het gehele scala aan processen en mechanismen dat wordt geassocieerd met de pogingen van een maatschappij om zich te verzoenen met de erfenis van grootschalige misdrijven uit het verleden met het doel het geven van rekenschap, het bereiken van gerechtigheid en het bewerkstelligen van verzoening’ (IKV Pax Christi, 2010). Naast de tribunalen kunnen ook amnestie, waarheids- en verzoeningscommissies en andere maatregelen - in de vorm van landhervormingen en institutionele hervormingen - worden onderkend. Hierbij merken de auteurs op dat een groot aantal mensenrechtenorganisaties oproepen om niet te onderhandelen met oorlogs misdadigers (Eijl, 2008). Veelal wordt over een vorm van amnestie onderhandeld. Het onbestraft laten van oorlogsmisdaden is moreel verwerpelijk. In dit verlengde wordt wel beweerd dat zonder berechting geen duurzame vrede mogelijk is.
Instelling internationaal hof Op 25 mei 1993 nam de Veiligheidsraad Resolutie 827 aan. Deze hield in dat personen die verdacht werden van het schenden van internationale humanitaire rechten (waaronder gedragingen uit het verdrag van Geneve, genocide en/of
78
School voor Politie Leiderschap
misdrijven tegen de menselijkheid) in de Joegoslavische burgeroorlog - gepleegd na 1 januari 1991 - mogen worden vervolgd en berecht door een internationaal hof. Het was voor het eerst dat een dergelijk tribunaal door de internationale gemeenschap werd ingesteld en niet zoals in Neurenberg en Tokio door de ‘overwinnaars’ van een gewapend conflict. Het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY) was geboren en werd gevestigd in Den Haag (www.icty.org). Bijna gelijktijdig werd ook het Rwanda tribunaal (ICTR) middels VN resolutie 955 in het leven geroepen. In de vervolging en berechting van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van humanitair rechten werd onderscheid gemaakt in lager-, middenniveau en zware verdachten. Tot 2003 werden vooral de ‘kleine verdachten’ vervolgd. Later volgden ‘grotere verdachten’ als Tadic, Karadzic en Zupljanin. In 2003 nam de Veiligheidsraad een aanvullende resolutie (1503) aan. Deze voorzag in de mogelijkheid om verdachten van lager- en midden niveau ook naar het ‘thuisland’ te zenden voor berechting door lokale rechtbanken. Het rechts statelijke systeem in die landen werd hiertoe voldoende geacht (www.icty.org). In 2005 werden hiervoor speciale rechtbanken ingericht in de voormalige Joegoslavische staten. Eind 2009 constateerde de hoofdaanklager van het ICTY, Serge Brammertz, dat de verschillende landen van voormalig Joegoslavië goed en voldoende meewerkten aan de vervolging van oorlogsmisdrijven (NRC, 2010).
Opsporing In de loop der jaren zijn vele onderzoeken verricht naar schendingen van internationale humanitaire rechten. Voor deze onderzoeken zijn speciale VN onderzoeksteams opgericht. De statuten van de Verenigde Naties verplichten de individuele lidstaten tot volledige medewerking aan het gerecht. Deze medewerking wordt in de praktijk met wisselend succes verleend; niet alle landen zijn even fanatiek in het verlenen van de gewenste medewerking. In de rapportages van het ICTY blijkt dat Nederland als host country volledige medewerking aan het tribunaal verleent. Voor wat betreft Joegoslavië heeft de hoofdaanklager van het Joegoslavië tribunaal ruim 160 verdachten gedagvaard die door het tribunaal zijn berecht en deels veroordeeld. Verdachten en veroordeelden verblijven in een speciale vleugel in de gevangenis van Scheveningen, die onder VN mandaat en protectoraat is gesteld en
Columbus II - De wereld binnen handbereik
79
bewaakt wordt door VN medewerkers. Volgens ingewijden leven deze ingeslotenen - ondanks de verschillende etnische achtergronden – er broederlijk samen. Er is sprake van een menselijk doch streng regime. Naast het dagvaarden en berechten van de verdachten zijn ook vele honderden personen in Den Haag of in de thuislanden gehoord door onderzoeksteams. Ook is op grote schaal forensisch onderzoek gedaan naar onder andere massagraven (Swinnen, 2010 en Reid, 2010). Een en ander heeft geresulteerd in een enorme hoeveelheid informatie. De acht miljoen documenten zijn - op een enkel geval na - operationeel te gebruiken in de vervolging van de verdachten. Slechts de afscherming van de enkele getuige - in Nederland ook wel de 0-0 informatie genoemd - houdt het operationeel maken van de informatie tegen. De verwevenheid van georganiseerde criminaliteit en oorlogsmisdrijven bleek groot. Informatie over georganiseerde criminaliteit die niet door het ICTY wordt afgehandeld, wordt door hen – hetzij actief, hetzij op aanvraag - gedeeld met opsporingsdiensten van de landen waar de organisaties actief zijn dan wel verblijven. Analyses van georganiseerde criminele samenwerkingsverband worden op gelijke wijze gedeeld met opsporingsdiensten, maar worden tevens gebruikt als input voor vervolgingen (Reid, 2010). Het strategiedocument van april 2008 van het Landelijk Parket en de Dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiediensten formuleert de doelstelling met betrekking tot internationale misdrijven als volgt: “Uitgangspunt is dat Nederland nooit een toevluchtsoord mag zijn voor daders van internationale misdrijven ongeacht hun nationaliteit, dat Nederlanders niet bij dergelijke misdrijven betrokken mogen zijn en dat daders van dit soort ernstige delicten berecht moeten worden. De doelstelling van de Nationale Recherche en het Landelijk Parket is om daar met het ons ter dienste staande (strafrechtelijk) instrumentarium zoveel mogelijk aan bij te dragen. Dat wil zeggen relevante informatie onderzoeken, daadwerkelijk opsporen en met de verkregen informatie bepalen wat de meest effectieve afdoening is. Dat kan zijn: vervolging in Nederland, maar ook uitlevering, overdracht van rechtsvervolging in het buitenland of voor een internationaal tribunaal. Onze strafrechtelijke aanpak moet niet op zichzelf staan. Afstemming en intensieve samenwerking met betrokkenen op dit gebied (zoals de Immigratie en Naturalisatie Dienst, Buitenlandse Zaken en collega’s in het buitenland) zijn essentieel om Nederland
80
School voor Politie Leiderschap
onaantrekkelijk te maken voor oorlogscriminelen en effectief bij te dragen aan de wereldwijde bestraffing van internationale misdrijven” (KLPD 2009). Het Algemeen Team Internationale Misdrijven van de Dienst Nationale Recherche is het orgaan dat belast is met de opsporing van misdrijven van personen uit voormalig Joegoslavië die hier in Nederland verblijven of zich in Nederland willen vestigen. Dergelijke personen krijgen bij binnenkomst in Nederland een zogenaamde 1F status van de IND. Dit betekent dat ze verdacht worden van een misdrijf als genoemd in de Wet Internationale Misdrijven (WIM) of van een ernstig niet-politiek misdrijf, gepleegd in voormalig Joegoslavië (Landman en Steverdink, 2010). Voor deze onderzoeken betekenen de vele dossiers van het ICTY een grote informatiebron (Reid 2010). In de landen van voormalig Joegoslavië bestaan inmiddels State Courts die worden ondersteund door de internationale gemeenschap. Ook Nederland levert hier personele capaciteit voor. Deze courts behandelen zoveel mogelijk misdrijven, maar vanwege het grote aantal misdrijven en de beperkte capaciteit vindt prioritering van zaken plaats. Medewerkers van de Dienst Nationale Recherche verklaren dat serieus werk gemaakt wordt van de opsporing, vervolging en berechting van de verdachten (Landman en Steverink, 2010). Deze verklaringen worden bevestigd door recente uitspraken van de hoofdaan klager Serge Brammertz die positief oordeelt over de medewerking van de courts aan activiteiten van het ICTY (Humo, 2009), (Europa Nu 2010).
Strafbare feiten In het mandaat van de Veiligheidsraad (het oprichtingsstatuut van het ICTY) wordt specifiek gesproken over schendingen van internationaal humanitair recht. Volgens het oprichtingsstatuut van het ICTY mag het tribunaal op vier punten aanklagen (www.vredesnaam.com): Als eerste zijn dat de misdrijven tegen de menselijkheid. Deze term is voor het eerst gebruikt tijdens de Haagse Vredesconferenties. Het behelst onder andere moord, verkrachting (‘wapen’ in menig gewapend conflict), marteling, slavernij, deportatie en uitroeiingen. In het algemeen kan worden gesteld dat het daden zijn die opzettelijk groot lijden of aanzienlijk schade aan lichaam, geest of fysieke gezondheid toebrengen. De beelden van uitgemergelde mannen in een
Columbus II - De wereld binnen handbereik
81
concentratiekamp in Servië staan nog bij velen op het netvlies gebrand, evenals de massale verbanning van bevolkingsgroepen. Het tweede punt betreft schendingen van de verdragen van Geneve waarbij vooral de nadruk ligt op de behandeling van burgers in een conflict. Het gaat dan onder andere om moord, martelingen of onmenselijke behandelingen, grootschalige vernietiging of toe-eigening van eigendommen, gijzelen van burgers, deporteren van bevolkingsgroepen en hoe om te gaan met (niet meer) vechtende partijen. Derde en vierde punt zijn genocide (vernietiging van etnische groeperingen) en oorlogsmisdrijven. Onder dit laatste verstaan we grootschalige vernietigingen,
gebruik ongeoorloofde middelen, plunderen en vernielen van culturele zaken en bezettingen, zoals in het mandaat genoemd. In de Geneefse verdragen wordt gesteld dat de strafbare gedraging moet hebben plaatsgevonden in het kader van een gewapend conflict met een internationaal karakter. Ze gaven echter geen antwoord op de vraag waar de grens te trekken viel als het particulier optreden kan worden geplaatst in het kader van de aspiraties van autoriteiten of overheden. De jurisprudentie van het ICTY heeft hier ordening in gebracht en deze is gecodificeerd. Een persoon die zijn buurman heeft vermoord, kan - indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven - voor een oorlogsmisdrijf worden berecht (Wladimiroff, 2006). Er is dus een redelijk duidelijke afbakening van de taken van het ICTY tribunaal en de reikwijdte van de strafbare feiten.
Georganiseerde criminaliteit Bij de diverse opsporingsonderzoeken is gebleken dat de grens tussen oorlogsmis dadiger en ‘crimineel in georganiseerd verband’ in voormalig Joegoslavië erg vaag en dun is. Er werd verdiend aan de oorlog. Oude ‘stammenstrijden’ tussen verschillende criminele organisaties werden onder het mom van de oorlog uitgevochten en machtsblokken in de criminaliteit verschoven. Journalist Misha Glenny constateert in zijn boek “McMafia; Crime without frontiers” dat de georganiseerde misdaad nog nooit zo complex en internationaal vertakt is geweest. In voormalige Joegoslavische landen speelde de georganiseerde
82
School voor Politie Leiderschap
misdaad een centrale rol in de economie en de samenleving. Glenny zag daar niet alleen hoe schadelijk het is als de georganiseerde misdaad de functies van de staat gedeeltelijk overneemt. Het werd hem ook duidelijk dat de Balkan functioneerde als een doorgangszone voor illegale goederen en diensten uit de hele wereld, bestemd voor de Europese Unie. Want dát is de grote markt voor al die criminele waar. Voor zo’n vijftien procent van de wereldeconomie (Eijsvogel 2008). Als gevolg van de oorlog, de sancties en de corruptie op de Balkan in de eerste helft van de jaren negentig, wendden de staten van het voormalige Joegoslavië zich tot maffia’s om de logistiek van hun militaire inspanningen te verzorgen. En het duurde niet lang voor de criminelen de economie, de staat en de oorlog onder controle hadden (Eijsvogel 2008). Verschillende criminele samenwerkingsverbanden blijken ook leger- en strijdonderdelen te zijn geweest. Een stuitend voorbeeld waren de Arkan-tijgers. Dit waren in eerste instantie hooligans van de voetbalclub ‘Rode Ster Belgrado’ die door Zeljko Raznotovic - een puisant rijke onderwereldfiguur - werden geleid. Ze waren berucht om hun wreedheden en etnische zuiveringen ten aanzien van de burgerbevolking. Nationalist Raznotovic werd door het ICTY gezocht, maar in januari 2000 is hij door andere criminelen geliquideerd (Volkskrant 2009). Bekend is dat een groep etnische criminelen uit voormalig Joegoslavië actief waren en zijn in de verschillende mensen- en drugshandelzaken in Amsterdam. Het was niet een en al georganiseerde misdaad dat de klok sloeg. Bij wijze van een soort weekendvermaak doodden verschillende individuen vanuit flatgebouwen met precisie- of scherpschuttersgeweren hulpeloze mensen die op zoek waren naar voedsel. Van deze beide vormen van misdraging bevinden zich, zoals eerder vermeld, acht miljoen documenten in de archieven van het ICTY. Op een enkel dossier na kunnen deze documenten operationeel gebruikt worden, hetzij als zelfstandige zaak hetzij gevoegd bij een andere strafzaak (Swinnen, 2010).
Resultaten en het aflopen van het mandaat van het tribunaal Een van de motto’s van het tribunaal is: “Bringing warcriminals to justice and justice to victims”. Over de wijze waarop het tribunaal in de loop der jaren is gaan functioneren, kan gezegd worden dat inderdaad recht gedaan is aan tienduizenden slachtoffers. Juist door de leiders in de verschillende gewapende conflicten
Columbus II - De wereld binnen handbereik
83
verantwoordelijk te houden voor schendingen van humanitair recht, kan men zich niet meer achter het collectief verschuilen en is de schuldvraag geïndividualiseerd. Het tribunaal heeft eraan bijgedragen dat slachtoffers een stem hebben gekregen en hun verhaal of getuigenis hebben kunnen afleggen. Daarnaast heeft het voorbeeld van het ICTY ervoor gezorgd dat verschillende andere tribunalen (Rwanda, Sierra Leone en Libanon) en het Internationaal Strafhof zijn ingesteld. Zij hebben geleerd van de evaluaties van het ICTY waardoor zij op hun beurt efficiënter en sneller kunnen functioneren. Het ICTY heeft baanbrekend werk voor deze latere tribunalen verricht. Internationaal recht krijgt hierdoor meer en meer invloed op gewapende conflicten. Mede door de werking van het ICTY worden ook lokale rechtbanken in de thuislanden steeds meer bedreven en geëquipeerd voor de vervolging en berechting van oorlogsmisdadigers. Hiertoe worden zij ondersteund door het ICTY. Zoals eerder gezegd zijn in totaal ruim 160 verdachten door het ITCY gedagvaard ter zake schendingen van internationale humanitaire rechten. Het mandaat van de Veiligheidsraad aan het Joegoslavië tribunaal loopt tot 2013. Deze tijd moet voldoende zijn om nog een aantal lopende zaken af te werken en eventuele zaken in hoger beroep te behandelen. Er dienen nog ongeveer twintig verdachten ter zitting te verschijnen; drie van hen staan voor 2012 gepland. Zaken die daarna worden aangedragen zullen óf door eigen rechtbanken in de thuislanden worden opgepakt, óf door het Internationale Strafhof, indien de thuislanden dit niet kunnen of willen (ICTY 2009).
Gerechtigheid Veel inwoners van de voormalige landen vinden het berechten van de kopstukken wel gerechtvaardigd, maar de wrok en de onrechtvaardigheid wordt gevoeld voor de ‘kleinere vis’; de buurman die iemand vermoordde of de individuele kleine bewaarder van een concentratiekamp die zich schuldig maakte aan martelingen en verkrachting. Deze categorie verdachten is niet in de volle omvang voor de rechter gebracht. Daarnaast hebben veel grotere leiders van de oorlog nog steeds een heldenstatus. In de literatuur wordt melding gemaakt van positieve vrede, een vrede waarin duurzame orde, sociale rechtvaardigheid, economische ontwikkeling en waarden als vergeving, mededogen en barmhartigheid aanwezig zijn. Negatieve vrede wordt
84
School voor Politie Leiderschap
beschreven als een situatie waarin het geen oorlog meer is; vaak is dit het hoogst haalbare in de vredesonderhandelingen. In veel gevallen is sprake van ugly peace, waarbij compromissen zijn gesloten waardoor oorlogsmisdadigers vrij rondlopen, de doden zijn vergeten en de slachtoffers en nabestaanden aan hun lot zijn overgelaten. Gerechtigheid is het sleutelbegrip om van negatieve vrede naar positieve vrede te komen. Er zijn verschillende vormen te herkennen. Bij distributieve gerechtigheid worden middelen en mogelijkheden eerlijk verdeeld over de gemeenschap
zodat een ieder gelijke kansen krijgt om zich te ontwikkelen. Gerechtigheid in herstellende zin kent een inspanning van daders om slachtoffers schadeloos te
stellen, maar de slachtoffers krijgen ook de mogelijkheid terug te keren naar de gemeenschap. Als laatste kennen we een retributieve gerechtheid, een gerechtigheid in vereffenende zin waarbij schendingen worden hersteld door daders te straffen (IKV Pax Christi, 2010). In het kader van dit essay hebben de auteurs twee personen uit voormalig Joegoslavië geïnterviewd en hen gevraagd of ze van mening zijn dat er inmiddels sprake is van voldoende gerechtigheid. Marjana, een vrouw van Kroatische afkomst die in Bosnië is geboren en daar tot midden in de oorlog ook gewoond heeft, is van mening dat het nu wel genoeg is geweest. Ze is blij met het omvattende werk van het Joegoslavië tribunaal en met hetgeen in voormalig Joegoslavië aan berechting heeft plaatsgevonden. Ze vindt het zo langzamerhand zinloos nog verder te veroordelen en zegt dat ze nooit zal vergeten wat er in de oorlog gebeurd is, maar dat alle misdadigers toch niet berecht kunnen worden. “We moeten verder”, zegt zij. Het hoeft voor haar niet, ze heeft geen voldoening als er nog meer mensen gestraft worden. De straf verandert niets meer aan wat er gebeurd is. Zij krijgt voldoening als het land eindelijk richting het licht gaat, maar dan niet in de huidige verbitterde, wraakzuchtige stemming. De reden van het uitbreken van de oorlog - het feit dat bevolkingsgroepen ieder een eigen plek wilden - is verwezenlijkt. Maar in plaats van dat nu opgebouwd wordt, verkeren velen nog in het thema van oorlog en haat. Ze praten, in plaats van verder het land op te bouwen. Marjana ziet daar geen enkele vooruitgang. Er is wel een soort gewapende vrede, maar men voelt er nog lang geen gerechtigheid. Ook al zouden ze veel geld hebben voor economische veranderingen, dan nog zou het volgens Marjana nog lang niet lukken om echt gerechtigheid te voelen. In Bosnië en Servië moet volgens haar eerst de mentaliteit veranderen (Dujmovic, 2010).
Columbus II - De wereld binnen handbereik
85
Ook Edo, een Bosnische man die nu in Rotterdam woont en werkt, vindt dat de landen nu verder moeten gaan met hun leven. Maar hij denkt ook dat daar nog wel een generatie overheen gaat. Van Edo mag de ICTY pas mag stoppen als alle belangrijke mensen berecht zijn, de kopstukken. Pas dan kan er volgens hem begonnen worden met de opbouw van het nieuwe Bosnië. Hij is overigens ook positief over het berechten van de kleinere oorlogsmisdadigers in zowel Bosnië als Servië en Kroatië (Begic, 2010).
Economische belangen Naarmate de tijd vordert, neemt ook de wens van Europese landen - en niet in de laatste plaats van de voormalige Joegoslavische landen zelf - toe om de toetreding tot de Europese Gemeenschap te bewerkstelligen. Europa en de VN hebben zich er altijd hard voor gemaakt dat eerst met het verleden op juridische wijze afgerekend moet worden eer sprake kan zijn van bovengenoemde toetreding en daaruit voortvloeiende rechten en plichten (lees: vrije handel). De harde eis van Europa is dat slechts tot de Europese Unie toegetreden kan worden indien de individuele staten - waaronder Servië - in woord en daad bereid zijn hun oorlogsmisdadigers te vervolgen en te berechte, dan wel volledige medewerking te verschaffen aan het ICTY. Op 15 december 2009 gaven de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, M. Verhagen, en de minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. Koenders, als beleidsreactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) dat ze nog steeds vasthouden aan het criterium van volledige medewerking aan het ICTY voor verdere stappen gezet kunnen worden in het EU toenaderingsproces (Buitenlandse Zaken, 2010). In juni 2010 gaf de hoofdaanklager van het ICTY, Serge Brammertz, een positief oordeel over de samenwerking van Servië en het ICTY. Het jarenlange verzet van Nederland is vervolgens opgegeven; het positieve oordeel van de hoofdaanklager Brammertz was bepalender dan de aanhouding van Mladic. De tot dan toe harde opstelling van de Nederlandse regering is volgens enkele ingewijden (onder andere M. Bus, hoofd Internationale Zaken van het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties) toe te schrijven aan een aantal topambtenaren van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Dit als direct gevolg van het Sebrenica-dossier (Bus, 2010).
86
School voor Politie Leiderschap
In de rest van Europa was te constateren dat Europese landen niet snel bereid waren hun economische groei en betekenis in te leveren voor bovenstaande gerechtigheid. De auteurs wijzen op het gevaar dat economische achterstelling in voormalige conflictlanden een klimaat creëert waarin nationalistische leiders van weleer wederom voet aan de grond krijgen. Historisch gezien geen onbekend gevaar.
Historische betekenis Naast het signaal van de internationale gemeenschap ten aanzien van personen, is door de vele verhoren, getuigenverklaringen en forensische onderzoeken op plaatsen delict een duidelijk historisch beeld van de gebeurtenissen ontstaan. Zeker daar waar de verschillende partijen in het conflict de rollen en daden van de tegenstander - en zichzelf - graag ‘bijkleuren’, is het van onschatbare waarde om een historisch beeld van de gebeurtenissen te hebben die is gebaseerd op feiten en omstandigheden. Juist door al deze onderzoeken is de loop van de geschiedenis bijna wetenschappelijk vast komen te staan. Dit historische beeld kan weerstand bieden aan ontkenningen en ‘geschiedsverkleuring’. Zeker in de komende jaren van herstel van de verhoudingen tussen de voormalige lidstaten van Joegoslavië is dit een erg belangrijk gegeven. Historische onduidelijkheden geven soms tot honderden jaren na dato nog aanleiding tot gewapende conflicten (ontkenning van Armeense- of de Joodse genocide). Opgemerkt moet worden dat ook de geïnterviewden aangeven dat veel inwoners van voormalig Joegoslavië verschillende beelden hebben van de werkelijkheid, de historie en aanleiding van de oorlog. Bovendien ontkent men veelal ook elkaars werkelijkheid. Marjana vertelt hierover het volgende: “Naar mijn mening gaat het allemaal om de geschiedenis die wordt ontkend. Bosniërs hadden van oorsprong geen eigen nationaliteit. Vijfhonderd jaar geleden was Joegoslavië geheel door de Turken bezet. De tegenwoordige moslims zijn Serviërs en Kroaten, die in die begintijd moslim zijn geworden. Het was tijdens de bezetting gebruik dat de eerste zoon in het Turkse leger moest dienen. Om dat te voorkomen werden veel mensen moslim. Zij hoefden dan niemand voor het leger te leveren, hoefden geen belasting te betalen en hadden zo een beter leven. Vooral de zwakkeren werden zo door de Turken beïnvloed. De moslims van nu ontkennen dat hun voorvaderen dat gedaan hebben. Zo heb ik de geschiedenis van mijn land vroeger geleerd...”
Columbus II - De wereld binnen handbereik
87
Over de aanleiding van de oorlog vertelt zij: “De oorlog is begonnen in Kroatië; zij wilden een eigen land hebben. Maar in Kroatië waren veel Serviërs, dus die moesten allereerst het land uit. In Bosnië was de situatie nog erger dan in Kroatië; ook zij wilden hun eigen land. Uiteindelijk werd het een oorlog tussen drie nationaliteiten: Bosnië, Servië en Kroatie” (Dujmovic, 2010).
De dilemma’s Individueel rechtvaardigheidsgevoel versus universeel rechtvaardigheidsgevoel Slachtoffers spelen een erg belangrijke rol in het behandelen van schendingen van internationale humanitaire rechten. Hun rechtvaardigheidsgevoel en het feit dat hun verhaal letterlijk gehoord wordt, is een van de grote resultaten die het tribunaal heeft verwezenlijkt. Bij Serge Brammertz, hoofd aanklager bij het ICTY, waren de eerste gedachten na de aanhouding van Radovan Karadzic dan ook bij de slachtoffers. Mensen op de Balkan worden nog dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog. Het zou een misvatting zijn te veronderstellen dat de oorlog vergeten en vergeven is en dat er een vreedzame stabiliteit in de regio heerst. Volgens de beide geïnterviewden voor dit essay duurt het nog wel een aantal jaren (een generatie…) voordat men op grote schaal gerechtigheid zal voelen. Er wordt nog heel veel gepraat en gehaat over het hoe en waarom. Kroatië is misschien wel het verst in positieve ontwikkeling. Daar is veel opgebouwd en bestaat ook enthousiasme over de nieuwe situatie. In Bosnië en Servië kijkt men nog veel terug, wordt veel tijd besteed aan herinnering en oorzaak en veel minder aan economische opbouw en vooruitzien. Hier zal echt eerst een cultuur/mentaliteitsverandering moeten plaatsvinden (Dujmovic en Begic, 2010). Daarnaast bestaat er een soort universeel rechtvaardigheidsgevoel. Een in de samenleving geborgen gevoel van rechtsvaardigheid dat zijn eigen onderbouwing en steun genereert. Dit universele rechtvaardigheidsgevoel kan naar twee zijden worden uitgelegd. Aan de ene kant is er de opinie die inhoudt dat na langere tijd zaken emotioneel verjaard zijn en dat het oprakelen van dergelijke zaken oude wonden openrijt (Rawls, 1999). Aan de andere kant is er het gevoel dat acht miljoen dossiers in de archieven van het ICTY zijn opgenomen van personen van
88
School voor Politie Leiderschap
wie kan worden aangenomen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan schending van internationale humanitaire rechten. Hoe kan het dat dergelijke personen niet worden vervolgd, aangeklaagd en berecht? Een (school)voorbeeld van het universeel rechtvaardigheidsgevoel vinden wij in de vervolging van oorlogsmisdadigers uit de Tweede Wereldoorlog. Na ruim 60 jaar worden nog steeds bejaarde oorlogsmisdadigers voor het gerecht gedaagd, waar ze zich - ondanks hoge leeftijd en instabiele gezondheid – moeten verantwoorden voor hun daden van weleer.
Economische belangen versus voortzetting berechting oorlogsmisdrijven In hoeverre kunnen economische belangen binnen Europa zwaarder wegen dan de belangen van de slachtoffers van schendingen van humanitaire rechten? Deze vraag krijgt nog een extra dimensie als de bedoelde slachtoffers er zelf economisch beter worden. In 1999 zijn tijdens de Europese Raad te Keulen stabilisatie- en associatieovereenkomsten gesloten tussen een aantal voormalig Joegoslavische staten en de Europese Unie, de Verenigde Naties, het Internationale Monetaire Fonds, Canada en Japan. Het ging om op maat gemaakte overeenkomsten die de landen in deze regio uitzicht bieden op integratie in de Europese structuren. Hierdoor ontstaat een enorme economische boost voor deze landen en dit geeft dit op termijn zicht op lidmaatschap van de Europese Gemeenschap. Aan dit lidmaatschap ligt een aantal voorwaarden ten grondslag. In het betreffende land moet een democratie en een rechtstaat aanwezig zijn, het moet bereid zijn tot het hebben van goede betrekkingen met buurlanden en zowel het Dayton akkoord als de humanitaire rechten van haar inwoners naleven. Nederland heeft zich jarenlang verzet tegen ratificatie van dergelijke overeenkomsten, zeker in het geval van Servië. Een van de belangrijkste redenen hiervoor was het uitblijven van de arrestatie van generaal Ratko Mladic. De gebeurtenissen rond de enclave Srebrenica en de rol van de Nederlandse militairen hierin zijn lange tijd een doorn in het oog van de Nederlandse regering geweest. Er werd ernstig getwijfeld aan de goede bedoelingen en inspanningen van de Servische regering. Zoals eerder gezegd ratificeerde de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken de Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten pas nadat Serge Brammertz, hoofdaanklager van het ICTY, in 2010 ten overstaan van de vergadering van Europese ministers van Buitenlandse Zaken verklaarde dat hij positief oordeelde over de medewerking
Columbus II - De wereld binnen handbereik
89
van de Servische regering in de verschillende opsporingsactiviteiten van de VN onderzoekers. De minister kreeg voor de ratificatie trouwens een brede steun in de Tweede Kamer (Europa Nu, g.d.).
Berechting in eigen land versus internationale berechting Daar landen in de regio Joegoslavië begin jaren ‘90 door omstandigheden van oorlog, interne verdeeldheid en sociale onrusten niet in staat werden geacht om personen te vervolgen die humanitaire rechten schonden, is door de Veiligheidsraad in 1993, middels resolutie 827, het ICTY opgericht. De resultaten hiervan zijn hierboven beschreven. Zo ook het bezit van 8 miljoen dossiers die nog open staan. Het was echter nooit de bedoeling om de gehele rol van de zittende en staande magistratuur van de landen over te nemen. Naarmate meer rust en stabiliteit in de regio was bewerkstelligd en de capaciteit toenam om in ‘eigen land’ dergelijke misdrijven op te sporen en de verantwoordelijke personen te vervolgen en te berechten, nam de Veiligheidsraad in 2003 resolutie 1503 aan. Deze resolutie gaf het ICTY de opdracht om de berechting van verdachten van de tweede en derde categorie (lower and midlevel accused) over te laten aan nationale rechtbanken (ICTY, 2009). Een van de voordelen van deze beslissing is dat de berechting van deze ‘kleinere’ verdachten onder de ogen van de slachtoffers op lokaal niveau plaatsvindt. Dit komt het individuele rechtvaardigheidsgevoel ten goede. Alleen al in Bosnië-Herzegovina zijn intussen een kleine 900 personen berecht. Tegelijkertijd werd de internationale gemeenschap opgeroepen om de voormalige landen van Joegoslavië op dit specifieke juridische gebied te assisteren. Het is zaak dat capaciteit enerzijds - en juridische kennis en vaardigheden anderzijds - inzake de berechting van personen die humanitaire rechten hebben geschonden, stabiliseert en zelfs wordt vergroot. Berechting in eigen land heeft verreweg de voorkeur boven internationale berechting in Den Haag. Alleen in die gevallen dat een land niet wil of kan berechten, is een rol weg gelegd voor het ICTY en straks het Internationaal Strafhof (Swinnen, 2010). Daar waar het gaat om vervolging en berechting in andere dan de voormalig Joegoslavische landen, merken auteurs het volgende op. Het internationale Strafhof te Den Haag zal alleen zaken oppakken indien het ‘thuisland’ een zaak niet wil of kan oppakken. Tevens zullen andere brandhaarden in de wereld hun deel van
90
School voor Politie Leiderschap
opsporings- en berechtingcapaciteit van het Internationale Strafhof opeisen. Met andere woorden: na het vertrek van het ICTY zijn de voormalig Joegoslavische op hun eigen rechtssprekende capaciteit aangewezen. Daarnaast bestaat de wettelijke mogelijkheid (sinds kort de Wet Internationale Misdrijven) om personen die zich binnen de landsgrenzen bevinden, en die verdacht worden van schendingen van humanitaire rechten, in het betreffende land te vervolgen. Ook als het geen onderdanen betreft (Jofriet, 2009). Een belangwekkende rol is hierbij weggelegd voor het Algemeen Team Internationale Misdrijven van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD, doch ook voor de regionale politiekorpsen. Daar waar criminele samenwerkingsverbanden met een Joegoslavische context worden geanalyseerd, zou de bestaande ICTY-informatie bij de weging in stuur- of weeggroepen, meegenomen kunnen en moeten worden (KLPD, 2009). Internationale misdrijven gaan de hele wereldgemeenschap aan. Nederland is op grond van het internationale recht verplicht - en op grond van de WIM bevoegd om rechtsmacht uit te oefenen over degenen die verdacht worden van internationale misdrijven en die zich op Nederlands grondgebied bevinden. In bepaalde gevallen zal Nederland verplicht zijn tot vervolging en/of uitlevering over te gaan. Het justitiële apparaat dient hiertoe voldoende geëquipeerd te zijn. Waar Nederland enige discretie heeft, kunnen overwegingen van transitional justice meespelen, en zal het vanuit die optiek vaak meer voor de hand liggen om aan te sturen op berechting binnen en door de betrokken staat (AIV/CAVV, 2009).
Nawoord Zoals aan het begin van dit essay vermeld is, hebben de auteurs hun eigen mening over de bovenomschreven dilemma’s niet vermeld. Het zal de lezer duidelijk zijn dat voor alle drie de beschreven dilemma’s voor- en tegenargumenten te bedenken zijn. Dit blijkt ook wel uit de interviews met Marjana Dujmovic en Edo Begic die beiden betrokken waren bij de oorlog in het voormalig Joegoslavië; ook zij hebben op bepaalde punten tegengestelde meningen. Wat vooral uit dit essay en de gesprekken eromheen blijkt, is dat het nog jaren zal duren voordat men in de betreffende landen op grote schaal gerechtigheid zal voelen. Ongeacht de economische ontwikkelingen en de voortgaande berechtingen van zowel het ICTY als van de State Courts. Maar er is hoop…
Columbus II - De wereld binnen handbereik
‘Oorlogsmisdadigers voor het gerecht brengen en slachtoffers gerechtigheid bieden’ (Het Joegoslavië tribunaal)
‘Bringing war criminals to justice and justice to victims.’ (International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY))
91
92
School voor Politie Leiderschap
Germaine Willink and Errold Mooy EMPM
The Yugoslavia dilemma Wars may be complex; peace is many times more so. Before you is the description of the path to the current situation we call ‘peace’ in the former Yugoslavia. This essay examines a number of dilemmas which surfaced in the process.
When Yugoslavia had to transform to a situation of peace and democracy (transitional justice) following the armed conflict, the UN Security Council passed a resolution, the basis upon which violations of international humanitarian rights in the Yugoslavian civil war could be prosecuted and tried. Furthermore, the International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY) in The Hague was established. Since that time, some 160 suspects have been summoned to the Tribunal for trial, resulting in some convictions.
Tribunal The Yugoslav Tribunal may prosecute on four points: crimes against humanity, violations of the Geneva Conventions, genocide and war crimes. One of the mottos of the Tribunal is: “Bringing war criminals to justice and justice to victims”. Indeed, justice has been served for tens of thousands of victims. The Yugoslav Tribunal mandate granted by the Security Council extends to 2013. Subsequent cases will either be taken up by state courts, or by the International Criminal Court (ICC). In war situations – and certainly in the one concerning the former Yugoslavia – criminality flourishes in an unbelievable manner. The information concerning this which is available through the ICTY should be taken up by steering or evaluation committees in the Netherlands.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
93
The dilemmas The following dilemmas arise with respect to the former Yugoslavia:
Individual sense of justice versus universal sense of justice The sense of justice felt by victims is one of the significant results which the Tribunal has achieved. However, according to two of this paper’s interviewees – both of whom were involved in - or experienced - the war in the former Yugoslavia – the inhabitants of these countries also maintain a feeling of bitterness towards ‘that neighbor who killed someone’ or ‘the warden of that concentration camp.’ Moreover, this category of suspects has not been fully brought to court.
Economic interests versus a continuing war crimes trial For years, the Netherlands was opposed to the ratification of agreements within European structures for the prospects of economic recovery which were put forward by the countries from this region. One of the primary reasons for this was the failure to arrest General Mladic. Only after Serge Brammertz, Prosecutor of the ICTY, declared in 2010 that he viewed the co-operation of the Serbian government favorably, did the Dutch Minister of Foreign Affairs ratify the agreement.
Justice in homeland versus international justice The Netherlands must never become a refuge for perpetrators of international (war) crimes. Therefore, the International Crimes Unit of the Netherlands Police Agency’s National Crime Squad (ICU) investigates suspects of international crimes who are currently residing in the Netherlands or who have the Dutch nationality. With a view to transitional justice, the ICU can also steer towards a trial in the state involved.
Sense of justice What this essay makes clear is that it will take considerable time before people in the countries concerned - particularly Serbia and Bosnia – will feel any great sense of justice, whatever the economic developments or ongoing trials in the ICTY and the state courts.
94
School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
95
drs. Hansje Brinkman EMPM en Jan Dalebout
Het succes van de Singapore Police Force De laatste decennia heeft de politie van Singapore (SPF) zich verrassend snel ontwikkeld in een goed georganiseerde, internationaal gerespecteerde politieorganisatie. Het geeft blijk van een adequate blik op de toekomst. De auteurs hebben in het kader van Columbus II onderzoek gedaan naar de dominante factoren die een rol hebben gespeeld bij de verandering naar de succesvolle en breed gewaardeerde politieorganisatie. Welke aspecten zijn betekenisvol geweest voor het huidige succesvolle functioneren en zijn deze aspecten eventueel toepasbaar op de Nederlandse situatie.
Allereerst een schets van de context1. Singapore (officiële naam: Republic of Singapore) is het kleinste land van Zuidoost-Azië; met 683 km2 is het net iets groter dan de Nederlandse Noordoostpolder. Het land beslaat een groep eilanden die van Indonesië wordt gescheiden door de Straat Singapore en van Maleisië door de Straat Johore. Het hoofdeiland, Singapore, is met het vasteland verbonden door een dam in het noorden en door een brug in het noordwesten. Er vindt veel landaanwinning plaats om de mensen te kunnen huisvesten en nieuwe bedrijfsterreinen te kunnen aanleggen. De geschiedenis van Singapore gaat op zijn minst zo ver terug als de 14e eeuw. Recent archeologisch onderzoek toont aan dat het oude Singapore een handels1 Bron: Wikipedia
96
School voor Politie Leiderschap
centrum van enig belang was. In 1819 is het gebied van Singapore gekoloniseerd door het Verenigd Koninkrijk. De Engelsman Sir Thomas Raffles stichtte er een handelspost en legde daarmee de fundamenten van het huidige Singapore. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd Singapore bezet door de Japanners. In 1959 kreeg Singapore zelfbestuur, waarna het zich in 1963 aansloot bij de Maleisische Federatie. Op 9 augustus 1965 verliet het de federatie weer, en werd het een onafhankelijke republiek, tevens lid van het Britse Gemenebest. Reden voor het vertrek uit de federatie was dat mensen met een Chinese afkomst gediscrimineerd werden door de federatie. Na de onafhankelijkheid heeft Singapore zich ontwikkeld van arm derdewereldland tot een van de welvarendste landen ter wereld. Singapore telt 4.657.542 (2009) inwoners, als volgt samengesteld: Chinezen (76,8%), Maleiers, de oorspronkelijke bewoners (13,9%), Indiërs, voornamelijk Tamils (7,9%) en overige (1,4%). De groepen leven vaak gescheiden van elkaar, maar de regering probeert de mensen ervan te overtuigen dat men in de eerste plaats Singaporees is en daarna pas deel uitmaakt van de eigen etnische groep. Het land kent een veelheid aan godsdiensten, waaronder boeddhisme (42,5%), islam (14,9%; voornamelijk etnische Maleisiërs), christendom (14,6%), taoïsme (8,5%; voornamelijk etnische Chinezen) en hindoeïsme (4%; voornamelijk etnische Indiërs). Singapore is een parlementaire republiek, maar in de praktijk wordt de politiek gedomineerd door de People’s Action Party (PAP). De staatsvorm heeft volgens buitenstaanders meer het karakter van autoritarisme dan van democratie. In tegenstelling tot de meeste autoritaire regimes heeft Singapore een succesvolle, corruptiearme en transparante markteconomie. Weliswaar kan het economische succes van Singapore gezien worden als een verdienste van de PAP, maar de partij regeert het land wel met een ijzeren vuist (a ‘security state’ with limited political freedom).
De geschiedenis van de SPF De SPF is ontstaan in 1819, met een korps van elf man onder leiding van Francis James Bernard. In de 19e en 20e eeuw had Singapore te maken met rivaliserende groepen inwoners, met als gevolg veel criminaliteit en (massa)rellen. Sinds de onafhankelijkheid van Singapore is er rust in het land. Van 1960 tot 1985 was de SPF volledig gericht op rechtshandhaving, waarbij een goede politierespons op een melding het hoofddoel was. In de jaren ’90 van de
Columbus II - De wereld binnen handbereik
97
vorige eeuw ontstond het besef dat de SPF toe was aan veranderingen. Het korps was dan wel effectief in criminaliteitsbestrijding, maar de omgeving werd steeds dynamischer en de uitdagingen complexer. Community policing werd ingevoerd, naar het voorbeeld van Japan. Binnen een jaar tijd werden 88 politieposten gerealiseerd. De veranderingen vroegen echter veel tijd gezien de weerstand van de politiemensen. Dit kwam voornamelijk door de aanwezigheid van ‘rangen en standen’ binnen het korps (1e klasse rechercheur, 2e klasse autosurveillance, 3e klasse community police), wat zorgde voor segregatie en het niet-delen van informatie. Tevens moesten burgers diverse malen hun verhaal herhalen (eerst op de politiepost, dan bij een rechercheur) wat tot ontevredenheid leidde. In 1997 werd Mr Khoo Boon Hui de nieuwe Commissioner of Police. Hij introduceerde de concepten van een Lerende Organisatie binnen de SPF. Community policing veranderde naar community focused policing, waarbij de burger centraal staat. Van 88 politieposten werd teruggegaan naar 32 politie centra. Alle politiemensen werden omgeschoold om weer een generale politietaak uit te kunnen voeren. De drijfveren hiervoor waren de nieuwe uitdagingen die de mensen ook voelden, en een kleine financiële vooruitgang. Onder de leiding van Khoo werd tevens een nieuw visietraject gestart. De gedeelde visie ‘A force that inspires the world’ zag het licht, met als doel dat alle mede werkers gezamenlijk werken aan een organisatie van wereldklasse. In dit traject werd - naast een sterke top-downbenadering - ook gebruik gemaakt van input van de overige lagen in de organisatie (bottom-up) door consultatie van een grote groep leidinggevenden die tevens input van hun mensen in konden brengen. Het uiteindelijke resultaat was een ‘Force of the Nation’: •
een politieorganisatie die de wereld inspireert;
•
een politie die in samenwerkt en verenigd is met de samenleving;
•
gevreesd door degene die misdaad begaan en de orde verstoren;
•
mensen in de organisatie worden beschouwd als het meest waardevolle middel.
SPF in de 21ste eeuw In het voortdurende proces naar verbetering van de politieorganisatie heeft de SPF op haar ‘Journey of Organisational Exellence’ het community focused policing ontwikkeld met de doelstelling om in samenwerking met de lokale bevolking een hogere graad van veiligheid te organiseren. Naast eigen inzichten voor verbetering hebben ook gebeurtenissen die de samenleving ernstig geschokt hebben, zoals
98
School voor Politie Leiderschap
9/11, tot de diepe overtuiging geleid dat de overheid (en daarmee de politie) adequater op veiligheidsvraagstukken in de samenleving voorbereid moet zijn en dat hierbij de betrokkenheid en de zelfredzaamheid van de lokale bevolking essentieel is. Inzet van Singapore is het ‘Total Defence System’, het programma dat over de totale veiligheid van Singapore gaat (met als doel: winnen van de vijand) en waar elke burger - naast de overheid - een verantwoordelijkheid in heeft. Hierin wordt gestreefd naar een collectieve en continue mobilisatie van burgers om zo te komen tot een gezamenlijke weerbaarheid. Het nationale veiligheidsbeleid van Singapore is voor een belangrijk deel gericht op de zelfredzaamheid van de burgers.2
Lerende organisatie Om de omslag te realiseren in de organisatie is de fundamentele keuze gemaakt dat de SPF een lerende organisatie wilde zijn. Niet alleen bij de retoriek van het woord maar ook in daad. Daarnaast sprak de SPF de ambitie uit om een innovatieve organisatie te willen zijn. Veel overleggen zijn ingericht rondom het delen van de visie en het bijbehorende waardensysteem. Vooral dit waardensysteem bleek een krachtig richtingbepalend element te zijn.3 Waarden (Cultuur)
Het beoogde effect
Persoonlijke moed
Als het noodzakelijk is om onze samenleving te
(Openheid)
beschermen, zijn wij bereid ons leven te wagen. Wij hebben daarnaast ook de morele moed de waarheid te spreken en het goede te doen.
Loyaliteit
Wij zijn loyaal aan ons land, aan het ministerie en aan
(Oprechtheid)
de politie van Singapore. Wij zijn loyaal aan onze eigen opvattingen en idealen.
2 gfn-ssr Singapore: realist cum trading state 3 Executive summary 2007 Singapore Quality Award
Columbus II - De wereld binnen handbereik
Integriteit
Ons handelen wordt bepaald door onze principes en
(Vertrouwen)
niet alleen door doelmatigheid.
99
Wij zullen nooit onze ethische principes vergeten bij het halen van onze doelen. Oprechtheid
Wij dienen vrij te zijn van vooringenomenheid en
(Wederzijds respect)
vooroordelen. Wij zijn eerlijk en oprecht in onze contacten met het publiek ongeacht hun ras, geloof, geslacht, leeftijd en levensstandaard of zij nu slachtoffer, verdachte dan wel veroordeelde zijn. Wij gebruiken dezelfde normen voor de medewerkers van de SPF.
Het organiseren en stimuleren van de keuze om een lerende organisatie te willen zijn, is ondersteund met diverse programma’s. Op de eerste plaats veranderde in de top de vergaderstructuur en discipline; er ontstond meer openheid waarbij het ging over het delen van best practices en het delen van de stand van zaken in het betreffende onderdeel. Niet langer een overleg van verantwoording afleggen, maar meer bijeenkomsten die betrekking hadden op het delen van ervaringen en inzichten, om zo ook de praktijk te veranderen. De strategische top bepaalde niet langer exclusief de richting van het korps. Natuurlijk werd vastgehouden aan het behalen van de vooraf geformuleerde doelstellingen, maar de frequentie van die vorm van overleg nam af en daarvoor kwamen andere vraagstukken veel prominenter op de agenda. Deze opvatting ondersteunde de beweging naar een vorm van collectief leiderschap. Was het tot dan toe de gewoonte dat de hoogste in rang de richting van het korps bepaalde, nu wordt dit veel meer collectief vormgegeven. Daarbij hanteert de SPF de filosofie dat bij een transformatie gestart wordt met 30% van de mensen (kritische massa). Vervolgens kan de transformatie in de rest van de organisatie worden uitgebouwd. De uitkomsten worden gedefinieerd en successen worden gevierd. De medewerkers krijgen kaders en richting mee, maar zijn zelf verantwoordelijk voor de te halen resultaten en hoe zij die bereiken.
100 School voor Politie Leiderschap
Ook is een programma ingevoerd voor After Action Review, zodat alle medewerkers een eigen analyse kunnen maken van wat zij goed gedaan hebben en wat anders en beter had gekund4, en werd een model ontwikkeld hoe om te gaan met fouten (Mistakes Management Model), zodat van fouten geleerd kon en mocht worden5. Middels deze technieken wordt na een gebeurtenis de inzet en uitkomst geëvalueerd, waaruit lessen worden getrokken voor de toekomst. Op deze manier heeft de SPF een diep gewortelde verandering in haar cultuur doorgevoerd. De SPF heeft in 2002 en in 2007 de Singapore Quality Award gewonnen, voor de beste overheidsorganisatie van Singapore. Hun streven naar ‘organisational excellence’ en het daarmee creëren van een cultuur van innovatie en continu leren, heeft hiermee de hoogst mogelijke waardering gekregen vanuit het eigen land. De missie, visie en diverse doelstellingen op het gebied van leiderschap, planning, informatie, mensen, processen, klanten en resultaten zijn in het kader van ‘organisational excellence’ uitgebreid gedefinieerd en beschreven.
Community focused policing De SPF is zeer betrokken bij de diverse wijken in het land. Deze betrokkenheid heeft als doel de burgers een gezamenlijke verantwoordelijkheid te laten opnemen voor de eigen veiligheid (safety en security).6 Om de band met de lokale bevolking te verstevigen, is per community (bestaande uit 2.000 tot 10.0000 huishoudens) een Resident Committee opgericht. Deze groep inwoners wordt betrokken bij de planvorming en het ontwikkelen van een brede aanpak om het terrein van veiligheid. Aan de doelstellingen worden Key Performance Indicators (KPI) verbonden die voortdurend worden gemonitord. Het commitment van de bevolking is een essentiële factor in deze aanpak. Het proces is voortdurend gericht op het versterken van de zelfredzaamheid van de lokale bevolking. Zo is de overheid er voor een belangrijk deel in geslaagd de bevolking te overtuigen dat zij medeverantwoordelijk is voor de veiligheid in hun buurt en van het land als geheel. Tenslotte zijn zij altijd als eerste ‘ter plaatse’ als er iets in hun wijk gebeurt. De operationele betrokkenheid gaat zover dat burgers zelf ook surveilleren in de wijk. Deze vorm van toezicht door burgers - Citizens on Patrol (COP) - wordt in nauwe samenhang met
4 Pak Tee Ng & Hak Seng Ang, managing knowledge though communities of practice: the case of the Singapore Police Force, 2007 5 Ang Hak Seng & Tan Hung Hooi, concepts to results, a police experience, 2003 6 Executive summary 2007 Singapore Quality Award
Columbus II - De wereld binnen handbereik
101
de lokale politie uitgevoerd. Zo vormt COP (vrijwilligers) een verbreding en verdieping van de frontlijnorganisatie van de SPF. “A few years ago we needed 1000 police officers for the New Year celebrations. These days we only need one tenth of that number. Thanks to joint analysis and planning, the local population has taken on much of the policing role. They regulate traffic and ensure that civilian marshals identify and tackle trouble makers early in the evening. Thanks to them, the mayor can proudly say once it’s all over that everything ran smoothly.” (SPL jaarboek 2008, Commissioner Khoo Boon Hui) Op dit moment verrichten burgers meer dan 40% van alle aanhoudingen door het aanleveren van informatie of door het uitvoeren van een ‘burgeraanhouding’. Singapore schuift met deze beweging op richting ‘governance without government’, hoewel er nog steeds sprake is van een sterke centrale regie. De SPF is op meerdere terreinen actief in de samenleving. Scholen worden benaderd om voorlichting te geven of mee te werken aan het oplossen van veiligheidsvraagstukken. Bij internationale scholen wordt met name ingegaan op het strakke handhavings- en sanctieregiem dat in Singapore van kracht is. De SPF gebruikt speciale programma’s voor de jeugd, waarbij actief aandacht wordt gegeven aan de diverse vormen van criminaliteit waarbij de jeugd de dader is. Bedrijven met gemeenschappelijk belangen, zoals winkels, worden benaderd voor veiligheidsprogramma’s. En de politie adviseert tijdens de bouw over te nemen preventiemaatregelen om het pand en de directie omgeving zo veilig mogelijk te maken voor toekomstige gebruikers.
Criminaliteit en rechtssysteem De SPF geeft aan dat het land een relatief stabiele criminaliteitsontwikkeling kent. Er is, ondanks een substantiële groei van de bevolking (van 3,5 miljoen in de jaren 90 naar 5 miljoen in 2010) geen of nauwelijks een toename van de criminaliteit. Ofschoon er geen cijfers bekend zijn over de aangiftebereidheid, geeft de SPF aan dat deze hoog is. De criminaliteit in Singapore is voornamelijk gericht op diefstal (winkel en uit auto). Per jaar zijn er in het land rond de 20 moorden (2009: 197), waarvan ongeveer 90% in de relationele sfeer (Nederland 2009:188, gemiddeld 7 www.bbc.co.uk – cijfers Singapore Police Force
102 School voor Politie Leiderschap
over de laatste 4 jaar 172). Het rechtssysteem in Singapore kent nog lijfstraffen: voor bijvoorbeeld een vernieling (zoals het aanbrengen van graffiti) kan een straf worden opgelegd van 3 stokslagen plus detentie. Het maximaal aantal stokslagen dat kan worden opgelegd, bedraagt 24. Daarnaast kent Singapore ook nog de doodstraf.
Personeelsbeleid en opleidingen Mensen worden door de SPF gezien als hun belangrijkste waarde8. Binnen de SPF wordt gebruik gemaakt van jobrotatie. De reguliere politiemedewerkers wisselen om de 2 tot 3 jaar van standplaats, de specialisten om de 3 tot 5 jaar. Deze jobrotatie is niet zozeer gericht op functiedifferentiatie, maar veel meer het verplaatsen van de medewerker naar een andere werkplek. Vanuit loopbaan perspectief wordt jaarlijks een periodieke review gedaan van alle medewerkers; een combinatie van een gesprek met elke medewerker en een vlootschouw per organisatieonderdeel. Functies worden niet opengesteld, maar er vindt een vorm van scouting plaats naast de genoemde jobrotatie. Per jaar leidt de politieacademie van de SPF ongeveer 800 nieuwe collega’s op (basistraining). Deze training duurt zes maanden en alle deelnemers verblijven gedurende deze periode op de academie. De opleiding voor senior officers (100 per jaar) duurt negen maanden. Recruitment vindt plaats door de centrale personeelsafdeling en bestaat uit een sollicitatiegesprek, een sporttest, een psychologische test en een screening. De politieacademie verzorgt daarnaast trainingen op verschillende gebieden voor bijscholing, verdieping van kennis en (leiderschaps)ontwikkeling (12.000 deelnemers per jaar). Elke medewerker van de SPF is verplicht elk jaar minimaal 80 uur te besteden aan het verdiepen of verbreden van kennis. Trainingen bij de academie hoeven niet betaald te worden (vestzak-broekzak). Natuurlijk kunnen ook trainingen buiten de academie worden ingekocht. De opleiding voor ‘zware’ rechercheur wordt verzorgd door CID (criminal investigation department), zij hebben een ‘School of criminal investigation’, maar vallen wel onder de academie qua beheer en kwaliteit.
Samenwerkingsverbanden Singapore is onderdeel van insular South East Asia, net als Maleisië, Brunei, Indonesië, de Filipijnen en Oost Timor. Singapore is het meest moderne land van 8 Singapore Police Force – Annual 2008
Columbus II - De wereld binnen handbereik
103
deze zes. Er bestaat in de regio een aantal samenwerkingsverbanden, maar deze zijn maar zeer beperkt gericht op veiligheid (de niet-militaire component). De SPF realiseert zich dat de business of policing de afgelopen jaren is veranderd. Het is niet langer een nationale, maar een globale business. Het doel van Singapore is een global village te zijn, maar dit geeft wel een stijging van transnationale criminaliteit. “The stronger the region, the stronger Singapore will be”: dit betekent gebruik maken van elkaars expertise, van Interpol, MOU’s en andere vormen van samenwerking. De SPF heeft een pragmatische “if you scratch my back, I will scratch yours” benadering; samenwerking is noodzakelijk om zaken op te lossen in een veranderende en globaliserende omgeving.
Succesfactoren bij de SPF Hoe kan het nu zijn dat de SPF zich heeft weten te vormen naar een succesvolle organisatie die in sommige opzichten als voorbeeld voor de wereld geldt? Waarom is de SPF zo effectief als het gaat om het bestrijden (en het voorkomen) van criminaliteit? De veiligheidssector in Singapore is nog steeds sterk top-down gestuurd, vanuit een technocratische en alles omvattende invalshoek, met weinig individuele vrijheid. In de cultuur van Singapore is de strategie van Total Defence goed vormgegeven. Er lijkt in de samenleving van Singapore een nationaal besef van ‘bijdragen aan het geheel’ te leven. Vrijwilligheid in de context van Singapore betekent dat een zekere bijdrage aan het collectief van de samenleving verwacht en verlangd wordt. De lage criminaliteitscijfers zijn onder andere toe te schrijven aan de actieve rol van de SPF in de community en de verantwoordelijkheid van de bewoners actief bij te dragen aan eigen veiligheid en de daartoe ondersteunende maatregelen. Singapore wordt wel beschreven als een ‘zacht autocratie’9. Dit is ook herkenbaar in de stijl van leiderschap binnen de SPF. Er wordt krachtig van boven gestuurd (de SPF is een centraal gestuurde organisatie), maar men creëert tevens een mogelijkheid om bottum-up nieuwe initiatieven vorm te geven. Dit geeft meer betrokkenheid in de diverse lagen van de organisatie. Daarnaast is gekozen voor een veranderingsstrategie van starten met een kritische massa, om zo de rest van de organisatie ook in beweging te krijgen. In de Singaporese cultuur is vanuit de autocratie een
9 Journal of Security Sector Management, december 2003 en Contemporary Southeast Asia: a journal of international and strategic affairs, volume 30, number 2, August 2008
104 School voor Politie Leiderschap
duidelijk gevoel voor hiërarchie en autoriteit. Dit is mede bepalend voor hoe de SPF haar werk kan doen binnen de samenleving. De SPF heeft in korte tijd een slag gemaakt naar een lerende organisatie. Vanaf het strategische niveau is deze beweging sterk ondersteund, wat geleidt heeft tot een nieuwe werkwijze in de hele organisatie. Door het leren van fouten te ondersteunen en zo openheid en vertrouwen te stimuleren, is de cultuur ook daadwerkelijk veranderd10. De lerende organisatie krijgt ook vorm door het minimale aantal uren dat elke medewerker jaarlijks in (bij)scholing moet investeren op het gebied van kennis (80 uur). Het (hoger) management is goed en breed opgeleid. Het streven naar ‘organisational excellence’ heeft ertoe geleid dat de missie, visie en doelstellingen op alle onderdelen van de organisatie zijn gedefinieerd en daarmee richting geven. Door de afwezigheid van een actieve rol van vakbonden kan de SPF relatief snel grote veranderingsprocessen vorm geven. Er komt geen tegenspraak vanuit medezeggenschap en substantiële veranderingen kunnen met financiële vergoedingen worden ondersteund. Daarnaast wordt rekening gehouden met het feit dat de medewerkers uitdagend werk willen. Dit past in de Singaporese cultuur: het land heeft als belangrijke drijfveer (economische) vooruitgang en dit moeten de inwoners bereiken zonder de ondersteuning van natuurlijke bronnen (geen grondstoffen en dergelijke). Voor medewerkers die bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van competenties voor vernieuwingen maatwerk vragen, worden passende plaatsen gezocht bij eenheden met een exclusieve taak (bijvoorbeeld openbare orde handhaving). De SPF maakt gebruik van jobrotatie, waardoor een hoge mate van flexibiliteit en mobiliteit wordt bereikt. Door de gestructureerde manier waarop aan periodieke reviews gedaan wordt, is de benodigde organisatiegraad ook aanwezig om dit instrument succesvol in te zetten. Van iedere man met de Singaporese nationaliteit wordt verwacht dat hij met 18 jaar zijn verplichte twee jaar durende dienstplicht (nationale service) vervult. Hierbij kan gekozen worden uit het leger of de politie. Vervolgens is iedereen die gekozen heeft voor de politie tot aan de leeftijd van 45 jaar verplicht jaarlijks een twee weken durende opleiding te volgen voor actualisering van kennis en vaardigheden.
10 Pak Tee Ng & Hak Seng Ang, 2007
Columbus II - De wereld binnen handbereik
105
Een dergelijk concept geeft een grote groep getrainde burgers, die dagelijks een bijdrage kunnen leveren aan de veiligheid, en biedt daarnaast een grote reserve capaciteit in tijden van nood. Alhoewel het geen verplichting is, en de SPF inziet dat het vak van politieman/vrouw vaak al genoeg vraagt van medewerkers, wordt het wel gewaardeerd als men naast de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het werk, een wat meer prominente rol oppakt in de lokale community (de community waar de politieman/vrouw woont). Hierdoor ontstaat een nog grotere verbondenheid tussen de politie en de community. Naast een sterke rechtshandhavende rol heeft de SPF nadrukkelijk ook een preventieve rol in de samenleving. De SPF ziet een taak voor zichzelf weggelegd op vele gebieden in het voorkomen van criminaliteit. Hierbij komen voorbeelden voorbij van voorlichting op scholen, preventiemaatregelen afstemmen bij bouwprojecten, en het begeleiden van de familie van een verdachte, zodat deze bij terugkomst niet weer de fout zal ingaan. Daarnaast wordt de SPF ondersteund door maatregelen van de overheid om veiligheidsproblemen te voorkomen. Als voorbeeld is het beleid te noemen rondom de vorig jaar geopende casino’s (zie kader hieronder). Hiermee verwacht men de risico’s die gokken voor de lokale bevolking met zich meebrengen (zoals schulden en bijkomende criminaliteitsvormen) beter te kunnen beheersen. “Singapore wordt ietsjes losser – Casino’s zijn een balanceeract tussen voorspoed en moreel verval.” “In Singapore mag sinds een half jaar gegokt worden, zij het volgens strenge regels. De regering probeert door het stimuleren van cultuur en vermaak de stadsstaat aantrekkelijker te maken.” “Grote borden in het casino kondigen hoge boetes aan voor iedereen onder de 21 jaar. Voor toeristen is de toegang gratis, maar Singaporezen zelf moeten omgerekend 56 euro neertellen. Zo’n 30.000 mensen die bankroet zijn, bijstand ontvangen of door hun familie als probleemgokker zijn aangemerkt, mogen helemaal niet naar binnen.” (NRC, 28 juli 2010)
106 School voor Politie Leiderschap
Aspecten bezien in een Nederlandse context Singapore heeft zich in 40 jaar ontwikkeld van een 3e naar een 1e wereldland. Dit heeft het land voornamelijk te danken aan een hoge mate van discipline. In Singapore is duidelijk sprake van minder individuele vrijheid dan in Nederland en andere West-Europese landen. In de context van een samenleving waar meer elementen van collectiviteit te vinden zijn, is er minder ruimte voor individuele vrijheid. Deze collectiviteit geeft een gedeelde identiteit, waardoor er geen etnische spanningen ontstaan, en zorgt voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het land, waaronder de veiligheid (waarbij er ook sprake is van een ‘klikcultuur’). De vraag is wel of de ‘baten’ tegen de ‘lasten’ opwegen. Brit in Singapore opgepakt om boek – Jakarta 19 juli 2010
“Een Britse schrijver is gearresteerd in Singapore voor het publiceren van een boek over het gebruik van de doodstraf in het land. Hij riskeert twee jaar celstraf voor smaad. Volgens de Singaporese justitie zaait het boek twijfel over de integriteit van het Singaporese rechtssysteem. Het boek is niet verboden, maar winkels wordt “geadviseerd het niet te verkopen”. In Singapore worden smaadzaken vaak aangewend om politieke tegenstand in de kiem te smoren.” (NRC, 19 juli 2010) De SPF heeft een zeer uitgebreide beschrijving van haar missie, visie en diverse doelstellingen op het gebied van leiderschap, planning, informatie, mensen, processen, klanten en resultaten. Tevens is een waardensysteem ontwikkeld. Dit geeft richting aan alle medewerkers en geeft heldere kaders voor wat er van de medewerkers wordt verwacht, zowel in taken en resultaten als gedrag. Bij de Nederlandse politie zijn deze elementen slechts deels ontwikkeld; daarnaast bestaan er verschillen tussen de diverse korpsen, wat geen eenheid in richting en kaders geeft. Hierin valt naar Singaporees voorbeeld nog veel te verdienen. De wijze waarop Community Focused Policing is ingevoerd en draait, is een goed voorbeeld van samenhang tussen de Singaporese cultuur en de aanpak van de SPF. Het korps kan aanhaken bij de sterke collectiviteit en georganiseerdheid van communities en zo ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de wijk vormgeven. Helaas is de collectiviteit en georganiseerdheid in de meeste Nederlandse wijken een illusie en kan de aanpak van de SPF hier niet integraal worden toegepast. Het belang van sociale zelfredzaamheid en controle is ook in Nederland onderkend, en burgerparticipatie krijgt steeds meer aandacht. Hierbij
Columbus II - De wereld binnen handbereik
107
kunnen zeker elementen overgenomen worden uit Singapore, onder andere op het gebied van het deelnemen aan buurtcommissies en de regie op de inzet van burgers. De notie dat een moderne samenleving niet geordend en bestuurd kan worden zonder een actieve betrokkenheid van burgers is ook op het veiligheidsdomein steeds sterker geworden (CCV, 2010). De samenleving moet zelf met onveiligheid en criminaliteit kunnen omgaan, ook zonder dat de overheid of de politie er steeds aan te pas komen. Sociale zelfredzaamheid en sociale controle zijn daarom van groot belang. Burgers vangen (doorgaans) geen boeven, maar kunnen wel helpen voorkomen dat zij ontstaan. Ook als er boeven gevangen moeten worden, is de medewerking van burgers vaak onontbeerlijk. Toenemende participatie van burgers is ook zichtbaar in de extra aandacht voor wijkzorg of wijkgericht werken, niet alleen door gemeenten, welzijnswerk en de politie, maar ook door woningcorporaties, scholen en de inwoners zelf. Vanuit de wijkaanpak zijn voorbeelden bekend waarbij politiesurveillanten en gemeentelijke toezichthouders door burgers worden aangestuurd en er zijn voorbeelden van surveillerende burgerorganisaties met steun van de politie. Burgers nemen vaker zelf ‘het heft in handen’ voor een veilige buurt. (Sleuren of sturen, gemeenten en de sturing van veiligheid en politie, Tops/Van Duin/Van Os/Zouridis, 2010) De SPF is echt een sterk lerende organisatie. Of er inderdaad zo ‘ruimhartig’ wordt omgegaan met het leren van fouten kunnen wij niet bevestigen. Wel hebben wij veel inspirerende politiemensen gesproken, met een drive voor vooruitgang en ontwikkeling. Het opleidingsniveau bij de senior officers ligt hoog. Sommige officers zijn bijvoorbeeld naar de VS gestuurd voor verkorte MBA-opleidingen. In Nederland wordt minder geïnvesteerd in het hoogste echalon of de collega’s die hiervoor de potentie hebben. Door meer te investeren in de leiders van de toekomst, inclusief internationaal gerenommeerde opleidingen, kan een veel betere kweekvijver ontstaan van (jonge) leiders. De wijze waarop aan kennisontwikkeling wordt gedaan (leren van best practices en fouten en het evalueren van acties) is een element waar de Nederlandse politie lessen uit kan halen. Door hier een continu systeem van te maken - en dit ook op alle lagen te borgen - ontstaat een andere cultuur. Tevens wordt dit ondersteund door personeelsbeleid, jaarlijkse gesprekken, vlootschouw en jobrotatie.
108 School voor Politie Leiderschap
Instrumenten die binnen de Nederlandse politie ook bestaan, maar nog maar beperkt worden toegepast of beperkingen kennen vanuit de regelgeving (bijvoorbeeld rondom mobiliteit) en organisatiegraad van het beoordelings- en vlootschouwproces binnen de korpsen en de Nederlandse politie als geheel. Hier is binnen Nederland dus nog winst te halen door het consequenter gebruik van de beschikbare P-instrumenten en een nationale, korpsoverstijgende aanpak. Kanttekening hierbij is dat binnen de stadsstaat Singapore altijd sprake is van beperkte reisafstanden vanaf de woonlocatie. Deeltijdwerken speelt ook nauwelijks een rol in Singapore; wij zijn één vrouw binnen de SPF tegengekomen die bij wijze van proef deeltijd werkte, maar de vraag was of dit op langere termijn ook zo kon blijven. Er wordt duidelijk minder rekening gehouden met de werk-privé-balans dan in Nederland. Veranderingen zijn redelijk eenvoudig door te voeren in Singapore. Vakbonden spelen geen rol van betekenis. Daarnaast lijkt de strategie van verandering - beginnen met een ‘kritische massa’ – goed te werken bij de SPF. Dit laatste is een bruikbare strategie in Nederland. Wij moeten echter veel meer rekening houden met de te volgen procedures rondom onder andere medezeggenschap. “The most important question that we always ask is where our added value lies”.11 De kerntakendiscussie lijkt in Singapore geen rol te spelen. Vanuit hun rol in de samenleving pakt de SPF allerlei zaken op het gebied van preventie op. Dit heeft ook te maken met de lage criminaliteitscijfers (waarbij de strafmaat in Singapore zeker een handje helpt!) en de betrokkenheid van burgers; hierdoor heeft de SPF ook de ruimte om andere activiteiten op te zetten. In Nederland wordt veel meer de kerntakendiscussie gevoerd, mede door het geconstateerde handhavingtekort op het gebied van de zware en georganiseerde (haal)criminaliteit12. Daarnaast liggen veel preventietaken ook bij andere overheidsinstanties, waardoor er niet één regievoerder is.
Afsluitend Eenheid en samenhang, fascinerend en inspirerend: dat zijn de woorden die het beste onze waarnemingen van Singapore en de SPF typeren. En bijzonder veilige en
11 SPL jaarboek 2008, Commissioner Khoo Boon Hui 12 Brief handhavingtekort van het College van Procureurs-Generaal en de Raad van Korpschefs d.d. 22 december 2009
Columbus II - De wereld binnen handbereik
109
schone staat waar de individuele vrijheid beperkt is en waar het collectief een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft. Waar grote samenhang zit in het totale overheidsbeleid (‘total defence’) en de invulling van haar rol daarin door de SPF. Waar eenheid en samenhang ook nodig is gezien het grote aantal bewoners op de kleine oppervlakte. De SPF straalt eenheid uit, door vanaf alle niveaus hetzelfde verhaal te vertellen. En een grote mate van geïnspireerdheid door de manier waarop de medewerkers over hun organisatie, hun rol en hun vak praten. Trots om deel uit te mogen maken van het geheel van de SPF. Wij kregen in Singapore wel sterk het gevoel van ‘Big Brother’; er zijn weinig politiemensen op straat (wij zijn in twee dagen tijd één keer een herkenbare auto tegengekomen), maar overal hangen camera’s. Privacy en privacywetgeving hebben in Singapore duidelijk een andere betekenis dan in Nederland. Wij hebben geen zicht gekregen op de inlichtingendienst van Singapore. Vragen over observatietechnieken bij onderzoeken (of bij andere acties) werden ontweken. Er is tijdens ons bezoek duidelijk gestuurd op de onderwerpen, waarbij Community Policing als ‘het paradepaardje’ de meeste aandacht kreeg. Maar ondanks deze kanttekeningen zijn wij onder de indruk geraakt van de SPF! Belangrijkste ontdekkingen voor ons (en voor politie Nederland): •
Ideeën hoe community focused policing verder vorm te geven binnen de buurten die hiervoor ‘klaar’ zijn.
•
Het concept van een lerende organisatie kunnen wij verder uitbouwen, met meer aandacht voor kennisverbreding en –verdieping, en het zorgen voor een goed (internationaal) opgeleide kweekvijver van toekomstige leiders.
•
De bestaande P-instrumenten op het gebied van beoordeling, vlootschouw en mobiliteit kunnen veel effectiever worden ingezet als korpsoverschrijdend gewerkt kan worden.
•
Een betere, eenduidige beschrijving van missie, visie, doelstellingen, waardensysteem, procedures et cetera naar Singaporees voorbeeld geeft alle medewerkers helderheid wat van hen verwacht wordt.
•
“The most important question that we always ask is where our added value lies”. Preventie speelt hierin een belangrijke rol, met een vorm van centrale regie op samenhang in de aanpak. Setia dan Dakti – loyalty and service
110 School voor Politie Leiderschap
Hansje Brinkman MA, EMPM and Jan Dalebout
The Singapore Police: an example for the Netherlands? In past decades the Singapore Police Force (SPF) developed impressively quickly into a well-organised, internationally-respected police organisation. What were the dominant factors in this change, and which aspects could possibly be applicable to the Dutch policing situation?
From the moment that Mr Khoo Boon Hui assumed the role of Commissioner of the Singapore Police Force (1997), a powerful change was set into motion. Community policing changed into community-focused policing, the strong top-down approach was complemented by bottom-up input, and the self-sufficiency of the citizen was promoted through the Total Defence System. In addition to a strong law enforcement role, the SPF also has an active preventive role in society.
Learning organisation The SPF is a learning organisation. The analysis of one’s own behaviour and learning from mistakes is supported, which has resulted in a dramatic cultural change in the organisation. Moreover, every employee is required to dedicate a minimum of 80 hours per year to improving know how and skills. The internal changes were given shape by starting with a critical mass of 30 percent in order to generate movement in the rest of the organisation. It can be seen that large-scale change processes are able to take shape in the absence of an active trade union role.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
111
Comparison to the Netherlands The differences with the Netherlands policing system primarily have to do with discipline, the development of vision and collectivity. The high level of discipline seen in Singapore is closely related to the fact that there is much less emphasis on individual freedom than there is in the Netherlands. Privacy and legislation concerning privacy clearly have, for example, another meaning in Singapore. The SPF has described its mission, vision and aims concerning leadership, planning, information, processes, clients and results in minute detail, and a values system has also been included. Within the Dutch police, these elements have only been partially developed. A third distinction concerns community-focused policing. In Singapore this works thanks to the strong collective nature and organisation of communities, as well as the sense of mutual responsibility for safety. In most Dutch neighbourhoods, this is an illusion even though the importance of self-sufficiency and citizen participation is recognised in our country. e importance of self-sufficiency and citizen participation is recognised in our country.
Applicability The authors made a number of discoveries which could also be of value for the Dutch police: • New ideas for community-focused policing should be given more shape in neighbourhoods which are ‘ready’ for this. • The broadening and deepening of knowledge should be built upon and a(n) (internationally) well-educated pool of future leaders ensured within the concept of a learning organisation. • The insights which current personnel instruments concerning reviews, systematic critical assessments and mobility offer could be more effectively employed if the police could work across regional boundaries. • An improved, more simplified statement of the organisational mission, vision, aims, values system, procedures etc. – based on Singapore’s example – would clarify existing expectations for all employees. • “The most important question that we always ask is where our added value lies.” Prevention plays a crucial role in this, in the form of a centralised and cohesive approach.
112 School voor Politie Leiderschap
•
Jef Staes en de rode aap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
113
drs. Gwen Merckx en drs. Dennis Hardenbol M.A
Strategisch leidinggeven in steeds woeliger tijden De ‘sense of urgency’ van internationalisering is zonder meer het voornaamste leerpunt van het leerprogramma ‘Colombus II: internationalisering begint op de hoek van de straat’. Als deelnemer houd je een oncomfortabel gevoel over aan de vaststelling dat internationalisering en het dagelijkse politiewerk nog ver van elkaar staan en dat de praktische doorwerking van de internationalisering op de politieorganisatie beperkt is. Omdat het aan de strategisch leidinggevende van nu - en van de toekomst – is om het aanpassingsvermogen van de politieorganisaties vorm te geven, hebben de auteurs van dit essay stil gestaan bij de vraag: Hoe ziet het profiel van de strategisch leidinggevende er als gevolg van al deze ontwikkelingen in de toekomst uit?
Dit essay gaat eerst in op de invloed die de politie mag verwachten van de globalisering en de digitalisering op de informatiestrategie. Wat zijn de effecten van globalisering en digitalisering op de criminaliteit in het volgende decennium? Ook komt de op gang zijnde evolutie naar een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid aan de orde. Wat zegt de vakliteratuur over de leiderschapsstijl die bedrijven in het algemeen - en politieorganisaties in het bijzonder - nodig zullen hebben om er in te slagen zich aan te passen aan die snel veranderende wereld? Ten slotte beantwoorden de auteurs de centrale onderzoeksvraag.
114 School voor Politie Leiderschap
Globalisering: de aarde is plat De huidige tijd wordt vaak ‘het tijdperk van globalisering’ genoemd: de wijk is de wereld geworden! Dat klinkt wel mooi, maar wat betekent globalisering nu precies en welke invloed heeft dit op de politiewerking van nu en in de toekomst? Volgens Wikipedia is globalisering ‘het beschrijven van een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en communicatietechnologie en door internationale handel. De Amerikaanse journalist Thomas Friedman beschrijft de nieuwe fase van globalisering als het platter worden van de aarde. Hij beschrijft in zijn boek ‘De aarde is plat. Ontdekkingsreis door een geglobaliseerde wereld’ een aantal ‘platmakers’, waarvan volgens de schrijvers van dit essay de eerste drie aspecten vooral relevant zijn: 1. De val van de Berlijnse muur (waardoor de grenzen open gingen en markten
met elkaar werden verbonden). 2. Netscape (die het mogelijk maakte om over het web te surfen). 3. De ontwikkeling van standaarden (om allerlei producten te kunnen laten
samenwerken in één ‘workflow’). Friedman concludeert dat de concurrentie met de globalisering niet meer gaat tussen machtsblokken of landen, maar dat deze individueler wordt. Volgens hem is er geen ontkomen aan: ofwel springen ondernemers op de kar van de globalisering en passen zich aan ofwel gaan ze eraan ten onder. Wel stelt Friedman dat bepaalde groepen deels aan de globalisering kunnen ontsnappen. Het is de vraag of dit ook voor overheidsorganisaties als de politie geldt. Het lijkt erop dat de lokale service-economie met politiezorg nodig zal blijven en ook zal groeien naarmate de economie groeit. Dat wil echter niet zeggen dat de globalisering helemaal geen invloed heeft op de lokale politie. Onder invloed van het platter worden van de aarde groeit het aantal klanten dat geen Nederlands spreekt (voornamelijk in de grote steden) en veranderen bepaalde criminaliteitsvormen. De auteurs zijn van mening dat de politie van de toekomst strategisch leidinggevenden nodig heeft met een brede maatschappelijke kijk op de regio, Europa en de wereld, waarbij kennis en vaardigheden over cultuur en diversiteit steeds
belangrijker worden en waarbij kennis van talen een kritieke succesfactor betekent.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
115
De digitale revolutie: naar een nieuwe informatiestrategie voor de politie Eén van de grootste ‘platmakers’ van onze huidige wereld is de toegang tot het internet. Anno 2010 zijn ongeveer 13,7 miljoen Nederlanders (83% van de Nederlandse bevolking) en 7 miljoen Belgen (67% van de Belgische bevolking) op het internet aangesloten. Een onschatbare hoeveelheid informatie ligt vandaag voor bijna iedereen binnen handbereik. Omdat de politie een informatie-intensieve organisatie is, kan het niet anders dat internet cruciaal is voor het politiewerk. Toch is binnen de politie nog onvoldoende besef van het belang ervan, zowel op strategisch als operationeel niveau. Om reden van absolute beveiliging zijn bijvoorbeeld de politiële informaticasystemen van zowel de Nederlandse als de Belgische politiediensten niet verbonden met het web. Met een eigen provider is het niet mogelijk verbindingen te maken met andere databanken, zoals onder andere het wapenregister en het strafregister. Het is moeilijk om politiële informatie draadloos te consulteren door bijvoorbeeld interventie/noodhulpploegen. De aansluiting van de politie op netwerken is volgens de auteurs echter essentieel om de politieambtenaar professioneler en meer informatiegestuurd zijn werk te laten doen en op die manier burgers beter te kunnen helpen en informeren. Een nieuwe strategie moet daarom een nieuwe kijk bieden op veilig en verantwoord omgaan met data, waarbij we bewust moeten zijn dat het volledig afdekken van alle risico’s niet het hoogste doel kan zijn. Bij elke strategische keuze is het belangrijk de kans, impact en kosten van de beveiligingsmaatregel af te zetten tegen de gederfde opbrengst. In de nieuwe informatiestrategie moet ruimte zijn voor vernieuwing en innovatie, waarbij het internationale perspectief een cruciale rol moet hebben. De open community ‘Politie 2.0’ neemt hier al een voorschot op. Het wil Nederlandse politieambtenaren op internet aan het denken en praten zetten over de toekomstige informatiestrategieën en informatievoorziening van Politie Nederland, via het principe ‘the wisdom of the Crowd’1, ‘crowd sourcing’ of ‘wij weten meer dan ik’.
1
Naar het boek ‘The Wisdom of Crowds’ van James Surowiecki, waarin de auteur het wetenschappelijke bewijs levert dat groepjes experts doorgaans niet de beste beslissers zijn en dat de massa het bij veel beslissingen beter weet.
116 School voor Politie Leiderschap
In een organisatie die constant innovatie genereert, zijn volgens de auteurs leidinggevenden nodig die nadenken over hoe de onderneming een niveau van vertrouwen kan opbouwen dat noodzakelijk is om een organisatie de mogelijkheid te bieden constante verandering en groei op te nemen. Een bedrijf waar heel veel informatie gedeeld en verdeeld wordt, vaak in real time, kan volgens de auteurs beter netcentrisch2 worden ingericht dan zuiver hiërarchisch. Op die manier kunnen alle mensen via een netwerk informatie uitwisselen en samenwerken en daardoor de kracht van informatie optimaal benutten. Deze evolutie heeft tot gevolg dat men strategisch leidinggevenden nodig heeft die de competenties hebben om de politieorganisatie te laten evolueren van een hiërarchische naar een netcentrisch politiebedrijf.
De invloed op de criminaliteit in het volgende decennium Naast goederen vinden ook media, politieke ideeën en mensenrechten de weg over de wereldbol. Een nadelig effect van de globalisering is dat niet alleen de legale wereldeconomie groeit, maar ook de illegale economie floreert. Er wordt gehandeld in wapens, drugs, mensen, intellectuele eigendom en zwart geld, maar ook in dieren, menselijke organen, afval, kunst en antiek. Het vrije verkeer van personen en goederen vereenvoudigen dit proces. Misdaad past zich in razend tempo aan de wijzigende economische, sociale, politieke, justitiële en technische ontwikkelingen aan. Nieuwe fenomenen en nieuwe criminele tactieken duiken door de nieuwe media in een hoog tempo op en vinden vlug hun weg naar de samenleving. Maar ook de nieuwe technische mogelijkheden op zich zijn een aantrekkelijk doelwit geworden voor criminelen die zich bezighouden met misdrijven die we onder de noemer high-tech crime kunnen plaatsen. Voorbeelden zijn afpersing of sabotagepraktijken (onder andere door virussen, spyware en hacking), identiteitdiefstal, geavanceerdere paspoortfraude en meer mogelijkheden om een andere identiteit voor te wenden. De toenemende globalisering, digitalisering en mobiliteit van geld, goederen, informatie en mensen beïnvloeden ieder op een eigen wijze de veiligheid in onze wereld, en de beleving daarvan door burgers. Van de politiediensten wordt
2
Netcentrisch werken is een operationeel concept waarin besluitvormers, informatieleveranciers en eenheden in een geïntegreerd interactief informatienetwerk samenwerken. Meer info: www. crisisplein.nl.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
117
verwacht dat we zowel in staat zijn een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de lokale en regionale criminaliteit en overlast in de directe leefomgeving van een burger, alsook aan nationale en internationale dreigingen (evolutie van community policing naar policing of communities). De politie zal dus, zoals beschreven in de visienota ‘Politie in Ontwikkeling’ (2005), naar de toekomst toe niet alleen een territoriale taakopdracht hebben - space of places - maar zich ook gaan bewegen in the space of flows. Ze zal zich moeten positioneren op de knooppunten in de: •
intrastedelijke infrastructuur (bijvoorbeeld doorgaande routes in de stad)
•
interstedelijke infrastructuur (weg-, water- en railverbindingen);
•
internationale infrastructuur (het Europese verbindingennet, internationaal
luchtverkeer, zee- en binnenvaarthavens); •
virtuele infrastructuur (bijvoorbeeld computernetwerken).
Dankzij deze nodale oriëntatie kan de politie op een effectievere en efficiëntere manier controle uitoefenen op mensen, goederen, geld en informatie, gericht op het identificeren van potentiële en actuele bedreigingen van veiligheid. Uiteraard geldt dit ook voor andere diensten die binnen het veiligheidsdomein werken, zoals onder andere de Koninklijke Marechaussee, de douane en diverse inspectiediensten. De globalisering van criminaliteit dwingt ontegensprekelijk tot samenwerking. Dat vereist volgens de auteurs enerzijds diplomatie en anderzijds het vermogen om in netwerken te opereren. Veranderende criminaliteitsvormen en misdaadstructuren
en nieuwe technologieën vragen om innovaties binnen het politiewerk alsmede de inzet van geschikte instrumenten en een voortdurende aanpassing van het politiewerk aan de omstandigheden. Nieuwe bedreigingen vereisen een nieuwe manier van aanpak, zoals verbeterde toegang tot informatie, een open organisatie, gebruik van technologie, flexibiliteit en ontkokering. Naar onze mening is het voor een strategisch leidinggevende net zo belangrijk de organisatie cultureel voor te bereiden op constante innovatie als bouwen aan het
mechanisme om deze innovatie mogelijk te maken. De politieorganisatie moet veranderen van een gesloten naar een open cultuur waarin het gebruikelijk is om samen te werken en informatie te delen, zowel binnen als buiten de organisatie, zowel nationaal als internationaal.
118 School voor Politie Leiderschap
Ondanks de stappen die de Nederlandse politie de laatste jaren in organisatorische zin stappen heeft gezet, zoals de oprichting van de CT-Infobox3 waarbij politie- en inlichtingeninformatie beter beschikbaar is, vinden wij dat deze inspanningen zeer gering te noemen zijn in vergelijking tot de beschikbare technologie.
De Europese Unie: een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid Door de mondialisering krijgen politieke systemen, economieën en culturen in Europa steeds meer invloed op elkaar, als gevolg van technologische innovaties en toenemende vrijhandel. Mondialisering wordt in verband gebracht met het wegslijten van de nationale grenzen doordat in grote gebieden van de wereld wetgeving en vrij verkeer van kapitaal, goederen en diensten op elkaar worden afgestemd. In het verlengde hiervan zien veel auteurs een afbrokkeling van de soevereiniteit van natiestaten. Over de mate waarin dit gebeurt, de nieuwe aard van soevereiniteit en de waardering voor dit verschijnsel lopen de meningen uiteen. Zeker is dat steeds meer soevereiniteit wordt overgedragen aan supranationale organisaties zoals de Europese Unie (EU). Sinds 1993 is één van de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie om voor haar burgers een ruimte te creëren van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zonder binnengrenzen. Het grote probleem hierbij is de coördinatie van de juridische systemen van elke lidstaat. Onverminderd de praktische problemen op het terrein die deze grote verscheidenheid teweeg brengt, wordt de slagkracht van de Europese Unie in de bestrijding van de internationale criminaliteit sterk gehinderd. De gebeurtenissen op 11 september 2001 (9/11) hebben een verstrekkende impact gehad op de dynamiek van de internationale samenwerking, waaronder de intensivering van het grensoverschrijdend politiewerk, een versnelde opbouw van bijvoorbeeld Europol binnen de derde zuil van de EU. Met het Verdrag van Lissabon wordt de tendens van meer slagkracht voortgezet. In combinatie met de toegenomen bevoegdheden komt de verdere ontwikkeling van ‘de Ruimte’ met het Verdrag van Lissabon potentieel in een stroomversnelling door de afschaffing van de zogenaamde pijlerstructuur, de invoering van de medebeslissingsprocedure op basis van gekwalificeerde meerderheid en het systeem van opt-in en opt-out voor bepaalde lidstaten. 3
De Contra-terrorisme Infobox wordt bemenst door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (AIVD), Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Korps landelijke politiediensten (KLPD), Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) en het Openbaar Ministerie (OM).
Columbus II - De wereld binnen handbereik
119
De bevoegdheden inzake ‘de Ruimte’ behoren sinds 1 december 2009 tot de gedeelde bevoegdheden. Het laat de Unie op het vlak van politie en justitie toe de komende periode actie te ondernemen en een beleid te ontwikkelen dat beantwoordt aan de verwachtingen van de onderdanen van de lidstaten. De Europese Unie kent een duidelijke tendens naar een federaal Europa. De erkenning binnen het domein van politiële samenwerking van Europol en Eurojust als EU-agentschappen ondersteunt deze stelling. Dit heeft dan ook tot gevolg dat de huidige nationaliteitsvoorwaarde voor politieambtenaren (en dus ook voor strategisch leidinggevenden) op middellange termijn kan worden herzien. Waarom kan een Belgische politieambtenaar - mits een verkorte omscholing - geen politieambtenaar zijn in Nederland? Om de internationale oriëntatie van politieambtenaren bij de lokale en regionale eenheden te bevorderen, moeten de strategisch leidinggevenden daarom over het vermogen beschikken zowel binnen als buiten het korps cultuurverschillen te overbruggen, informatie uit te wisselen en vertrouwen op te bouwen en te ontwikkelen op alle niveaus.
Leiderschap: van rustige binnenwateren naar de woelige zee Internationaal denken moet de normaalste zaak van de wereld worden, ingebed in de bestaande organisatiestructuur van de politie. Iedere politiemedewerker in elk korps werkt straks ‘grenzenloos’. Maar hoe moeten we dit realiseren, want het is makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe creëer je organisaties waarin medewerkers en coördinatoren en/of managers erin slagen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan die veranderende, geglobaliseerde wereld? De International Pearl Fisher Action Learning Group (IALG) 2009 kwam tot de conclusie dat een stijl van leiderschap die op ‘command and control’ is gebaseerd steeds meer tekort schiet. In moderne organisaties wordt het vermogen om samen te werken en te netwerken steeds belangrijker. Leiderschap moet zich volgens haar
meer richten op ruimte geven, inspireren en op empowerment van de mensen in de organisatie. De groep gebruikte daarvoor het woord ‘transformatiemanagement’. Er blijkt maar weinig literatuur beschikbaar te zijn met praktische aanwijzingen over transformatiemanagement. De Vlaming Jef Staes, expert op het gebied van leerprocessen en innovatieve organisaties en als zelfstandig trainer verbonden aan
120 School voor Politie Leiderschap
de Vlerick managementschool en de University of Antwerp Management School (UAMS), schreef er als een van de weinigen concreet over. Zijn boeken gaan over het feit dat leidinggevenden snel moeten ontwaken uit een veranderende managementstijl en dat jongeren dringend ondernemender moeten worden in het gebruik van hun passies en talenten. Staes gaat uit van steeds snellere innovatiecycli die men als bedrijf georganiseerd moet krijgen om te kunnen overleven in de huidige tijden van ‘information overload’, het 3D-tijdperk zoals hij het noemt. In dat tijdperk werken confronterende ideeën als de motor van innovatie. Via de metafoor van een binnenvaartschip dat terechtkomt op de wilde zee, schetst Jef Staes in zijn boek ‘Mijn organisatie is een oerwoud’ de situatie waarin veel bedrijven zich vandaag bevinden. Het binnenvaartschip staat model voor de onderneming die ontstaan en gegroeid is in een tijd waarin groei en evolutie voorspelbare patronen volgden, een tijd waarin continu verbeteren aan de hand van gekende verbeterprocessen (standaard EFQM4-modellen zoals de Balanced Score Card) volstond om gezond te blijven. De wilde zee beschrijft de huidige omgeving van die onderneming, die gekenmerkt wordt door een nooit aflatende toevloed van informatie en verandering. Om in dergelijke omgeving het hoofd boven water te houden is continue innovatie
4
European Foundation for Quality Management. Meer info: www.efqm.org
Columbus II - De wereld binnen handbereik
121
noodzakelijk, waarbij beslissingen vaak op basis van intuïtie genomen moeten worden. De toekomst is immers niet langer te voorspellen als een extrapolatie van het verleden. In de terminologie van Staes moet het bedrijf dat in een snel veranderende markt wil overleven, evolueren van een statische 2D- naar een dynamische 3D-organisatie. Dit kan volgens hem enkel door een radicale breuk. Het consensusmodel heeft afgedaan. Innovatie heeft (gewenste) conflicten tot gevolg. In het tweede deel van zijn boek vergelijkt Jef Staes een bedrijf met een oerwoud bevolkt door apen. Confronterende, innovatieve ideeën ontstaan aan de rand van dit oerwoud uit contacten met de buitenwereld (open innovatie): uit de ontmoeting van een bruine aap met een rode vis ontstaat een rode aap5. In 2D-organisaties wordt deze rode aap afgemaakt zodra hij zich meer naar het centrum begeeft, omdat hij nu eenmaal niet past in het bestaande biotoop. De groep die het status quo - de heersende orde - beschermt, is sterker dan de vernieuwers. Herkent u hierin voor u bekende strategische leidinggevenden? Jef Staes stelt dat organisaties die op deze manier blijven functioneren, ten dode opgeschreven zijn. Om te overleven in het informatie- en innovatietijdperk, moet de creatie van rode apen gestimuleerd worden en moeten de rode apen gekoesterd, onderzocht en eventueel verder ontwikkeld worden. Volgens de auteur kan dit alleen via ‘integrale innovatiezorg’ waarin elke medewerker van de organisatie wordt uitgedaagd om op zijn werkplek en in zijn rol te innoveren. Dit vraagt in de meeste organisaties een volledige ommezwaai van hun organisatiecultuur. Deze cultuur staat in schril contrast met de huidige politiecultuur met zijn procedures, juridische kaders, certificering en verslaggeving. Een voorbeeld hiervan bij zowel de Nederlandse als Belgische politie zijn de huidige 2D-personeelsregels, waarbij onder andere een minimale duur is opgelegd die men in een bepaalde rang of functie moet doorbrengen, voordat men kan doorgroeien. De manager van vandaag en morgen is dus niet meer de expert en people manager van vroeger. Het is onmogelijk geworden om als team alleen te overleven op de kennis en de creativiteit van slimme managers. Volgens Staes hebben we behoefte aan gepassioneerde en getalenteerde managers die de competenties hebben om kennis en passie te ontwikkelen daar waar het echt nodig is: bij de medewerkers. 5
Meer info: www.redmonkey.be
122 School voor Politie Leiderschap
Om de grootst mogelijke slagkracht voor een organisatie of bedrijf te ontwikkelen, dienen de strategisch leidinggevenden van vandaag volgens Staes te beschikken over twee te combineren kwaliteiten: visie en intuïtie. En zij moeten ondersteund worden door creativiteit en ondernemerschap. Staes heeft vier zogenaamde ‘agility-competenties’ benoemd waarover 3D-managers moeten beschikken: 1. Visie ontwikkelen of visioning; op al je kwaliteiten reflecteren en de vraag
durven te stellen of ze er nog wel toe doen in de nieuwe wereld. 2. Medewerkers kiezen of casting: 3D-management is niet het gevolg van
competentiemanagement en opleiding. Het is het gevolg van talentscouting/ casten en kansen geven tot competentieontwikkeling. 3. Levenslang leren of learning: leren in 3D-organisaties gebeurt niet omdat het
moet, maar omdat het mag. De waarde van een diploma de hemel in prijzen en toch praten over levenslang leren is een contradictie! 4. Budgetten kenbaar maken of investing: de 3D-manager geeft inzage in de
beschikbare budgetten voor verandering en innovatie. Inzicht en betrokkenheid zijn de sleutelwoorden voor de investerende 3D-manager. Aan de hand van deze agility-competenties kan de 3D-manager zijn team aansturen en laten samenwerken in de richting van een door hem voorgestelde, maar door iedereen in het team onderschreven visie. Motivatie, engagement en passie zijn de symptomen van deze aanpak. Vanuit deze visie van Staes, die aansluit bij de snel veranderende wereld, dringt de vraag zich op welke visie de Nederlandse en Belgische politie heeft op haar strategisch leidinggevenden van de toekomst.
De visie op politieleiderschap in de literatuur Specifieke literatuur van het laatste decennium over leiderschap in een politieorganisatie is schaars. Boin, van der Torre en ’t Hart stellen dat leiderschap in organisaties de laatste jaren een steeds grotere mate van complexiteit kent. Zowel publieke als private organisaties hebben immers de omschakeling gemaakt van traditioneel bureaucratisch georganiseerde instellingen naar organisaties waarin concurrentie, kwaliteitszorg, efficiëntie en klanttevredenheid van een heel andere orde zijn. Waar vroeger top-down en hiërarchische modellen van management en leiderschap de regel waren, ruimen deze vandaag steeds vaker de baan voor modellen waarin
Columbus II - De wereld binnen handbereik
123
samenwerking en netwerking centraal staan. Bovendien leven we in een tijdscontext waarin mensen kritisch staan ten opzichte van organisaties en hun leiders. Dit stelt andere eisen aan de individuele competenties van de leiders in zowel publieke als private organisaties. Er is immers een gewijzigde nood aan technische, organisatorische en human resources managementcompetenties van de leiders, maar ze moeten ook competenties bezitten als strategisch denken en plannen, een missie en visie uitwerken en uitdragen, netwerken, samenwerken en de omgeving kunnen inschatten. Samenwerken, inspireren, integriteit en authenticiteit zijn dus de nieuwe focus.
Leiders moeten zowel interne als externe stakeholders kunnen bewegen tot de realisatie van de doelstellingen van de organisatie. Veranderingen aan bestaande werkvormen of -waarden zijn volgens hen moeilijk te realiseren en hebben participatief management nodig om geïmplementeerd te kunnen worden. Van politieambtenaren kan immers niet verwacht worden dat ze het publiek raadplegen, partnerschappen aangaan, en probleemoplossend en democratisch denken en handelen (communities oriented policing/ gemeenschapsgerichte politiezorg) wanneer ze niet een gelijksoortige behandeling in hun eigen werkomgeving ervaren. Het succes van de verandering is volgens Marks en Flemming afhankelijk van het leiderschap, omdat zij de verandering aan hun medewerkers moeten duiden en motiveren. Morreale en Ortmeier zijn van mening dat politieleiders over een brede waaier aan leiderschapscompetenties moeten beschikken, die gerelateerd zijn aan diversiteit, communicatie, samenwerking, empowerment, transparantie, planning, kritisch denken en probleemoplossend denken. Interpersoonlijke vaardigheden schrijven ze daarbij hoog aan, maar ze wijzen tegelijk op de beperkte aandacht daarvoor in de hedendaagse politieopleidingen. Dit is van groot belang aangezien het effectief omgaan met de internationale dimensie voor een groot deel op deze interpersoonlijke vaardigheden stoelt. De politieleider heeft ook een belangrijk functie als rolmodel. De effectiviteit van zijn/haar leiderschap hangt samen met de mate van vertrouwen en respect in de persoon, en daardoor ook met de capaciteiten van de leider. Het is bijzonder belangrijk voor een leider om een toekomstvisie duidelijk na te streven, het status-quo ter discussie te stellen en constant te innoveren en mensen te inspireren om hun volle potentieel te (kunnen) benutten.
124 School voor Politie Leiderschap
Organisatorische transparantie, ethische keuzes en integriteit, een goed beoordelingsvermogen, planningsvaardigheden, strategieën bedenken en ontwikkelen zijn van groot belang omwille van de specifieke context van de democratische samenleving waarin ordehandhaving plaatsvindt. Leiders staan vaak verder af van de praktijk en worden daarom geacht tijd te hebben om te reflecteren en de situatie geïnformeerd te beoordelen. Politieleiders die dichter staan bij de praktijk zullen echter snel beslissingen moeten kunnen nemen. Een goed politieleider leidt verandering én mensen terwijl hij/zij aanstuurt op resultaten, inzicht heeft in bedrijfsvoering, tegelijk intern en extern communiceert en aan de diverse belanghebbenden verantwoording aflegt. De leiders van politieorganisaties hebben behoefte aan zowel technische als interpersoonlijke competenties, en hun opleiding moet daarom ook niet louter afgestemd zijn op informeren, maar moet zich oriënteren op de capaciteit van de managers om te transformeren. Een goede eerste selectie na het bepalen van het competentieniveau betekent volgens Elmuti, Mimis en Abebe een belangrijke eerste stap. Ze geven het belang aan van zekere basiskennis en basisvaardigheden als bouwstenen voor de verdere ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten.
De visie op politieleiderschap binnen de Nederlandse en Belgische politie Alleen de Nederlandse politie beschikt over een uitgeschreven visie op leiderschap.6 In deze documenten vinden we twee uitgangspunten terug. Het eerste is dat leiderschap moet vertrekken vanuit de opgave en er dus moet gekeken worden naar wat om leiderschap vraagt, door wie, waarom en waartoe dit dient. Het tweede uitgangspunt is dat dit diversiteit, flexibiliteit en professionals in de frontlinie vraagt, en dus noodzakelijk een gedeelde visie op de taak van de politie en op waarden inhoudt. Vertrekkend vanuit deze beide uitgangspunten is een aantal kernthema’s voor politieleiderschap geformuleerd, waarbij wordt verwezen naar het model van Quinn met de vier leiderschapstypes. Het is de bedoeling dat leidinggevenden de bedrijfsvoering meer verbinden met operationeel werk en dit kan door uit hun ‘comfortzone’ te komen, weg van het dominante, organisatiegerichte leiderschap (top-down, formeel, rechtmatigheid). 6
De School voor Politie Leiderschap publiceerde in 2007 vier documenten in haar zoektocht naar een visie op politieleiderschap: ‘Politieleiderschap, de herontdekking van een waardevol ambt’, Reisverslag’, Stilstaan bij politieleiderschap; waaraan ben ik dienstbaar, waarvoor moet ik waken?’ en Laat je niet het paradijs uitsturen’. Zie: www.spl.politieacademie.nl
Columbus II - De wereld binnen handbereik
125
Een uitgesproken uitgangspunt binnen die visie op leiderschap in Nederland is dat het gaat om de mens, om de leider in zijn context en om het drieluik: jezelf, je omgeving en je vak. De Nederlandse School voor Politie Leiderschap vatte het profiel voor strategisch leidinggevenden bij de politie in 2003 samen in negen kerncompetenties: •
integer (wettelijk, fysiek, maar vooral moreel gezag)
•
moedig (bereidheid ten kosten van jezelf te handelen)
•
creatief (‘out of the box’ denken, verantwoordelijk willen en durven zijn)
•
ondernemend
•
sociabel
•
empathisch
•
maatschappelijk geïntegreerd
•
resultaatgericht (koers kan wijzigen, maar altijd met bepaald doel in zicht)
•
politiek-bestuurlijk gevoelig.
Ondanks de positieve bemerking dat binnen de Nederlandse politie een visie op politieleiderschap bestaat, lijkt de conclusie van de visie onvoldoende in bindende documenten te zijn vastgelegd. Het is immers de visie van de politie zelf op haar eigen functioneren. Vanuit een democratisch perspectief zou je mogen verwachten dat een dergelijk belangrijke visie door het gezag werd ontwikkeld of minimaal door het gezag werd bekrachtigd. Daarnaast is het de vraag of het competentieraamwerk in de visie als praktisch werkbaar kan worden getypeerd. Containerbegrippen zoals ‘empathisch’, ‘sociabel’ en ‘maatschappelijk geïntegreerd’ zijn zeer generiek en geven veel ruimte tot interpretatie. Deze conclusie wordt onderschreven in een interview met prof. dr. W. Bruggeman7. Het document mist de sense of urgency om met een nieuwe blik naar het leiderschap te kijken. In België bestaat weliswaar geen uitgeschreven visie op politieleiderschap, maar de auteurs hebben aan de hand van presentaties en gesprekken8 kunnen uitmaken dat tussen België en Nederland een aantal vergelijkingspunten bestaan en dat gelijksoortige klemtonen worden gelegd. Zo verwijzen de verschillende strategisch leidinggevenden telkens naar een zekere balans tussen politiespecifieke en algemene vereisten voor leidinggevenden. 7 8
Gehouden op 26 mei 2010 te Warnsveld. Studiedag van het Centrum voor Politiestudies: ‘Moet de nieuwe lei(j)der niet opstaan?’ op 20 april 2010 te Brussel.
126 School voor Politie Leiderschap
Het gewenste profiel van de strategische politieleidinggevende Op basis van een studie en analyse over de invloed van de internationalisering op het profiel van de strategisch politieleidinggevende, zijn de auteurs tot een aantal conclusies gekomen.
Een specifiek profiel voor strategisch leidinggevenden Vooreerst zijn de auteurs van mening dat in de toekomst moet gewerkt worden met minimum basisprofielen die op lange termijn in heel de Europese Unie zouden moeten gelden. Naast het minimum basisprofiel van politieambtenaar en dat van de politieleidinggevende is een specifiek profiel nodig voor de strategisch leidinggevende. Uit de gedane analyse blijkt dat je aan dit laatste profiel kunt voldoen zonder eerst het getrapte profiel te hebben doorlopen (van basiskader naar operationeel en tactisch leidinggevende en vervolgens naar strategisch leidinggevende). Doorgroei blijft mogelijk, maar is geen conditio sine qua non. Indien men voldoet aan het minimum basiscompetentieprofiel van politieambtenaar inzake vakkennis en vaardigheden en men daarbij de basiscompetenties bezit van een leidinggevende in het algemeen (dezelfde die van toepassing zijn in zowel de private als de publieke sector), kan men op die manier relatief snel instromen als strategisch leidinggevende. Het dient in de toekomst dus echt om de juiste man of vrouw op de juiste plaats te gaan!
Minder politievakmanschap, meer strategische vaardigheden Vervolgens zijn de beide auteurs van mening dat door het nieuwe informatietijdperk het belang van kennis en het hebben van diploma’s aan belang dient in te boeten ten voordele van de vaardigheidscompetenties die door opleiding - maar ook door ervaring - kunnen zijn verworven. Door de bijna ongelimiteerde stroom van informatie en de hoge veranderingssnelheid is het bezitten van kennis minder relevant geworden. Belangrijker is het kunnen vinden en tijdig beschikbaar maken van de juiste informatie op de juiste plaats. Het stijgend belang van leer- en aanpassingsvermogen, opereren in netwerken en opbouwen van vertrouwen laat zien dat de rol van het politievakmanschap aan belang dient in te boeten. Natuurlijk zal steeds een minimumniveau aan basiskennis van het politievak behaald moeten worden.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
127
Versnelde doorstroming naar strategisch leidinggevend niveau Als derde punt willen de auteurs de aandacht vestigen op de snelheid waarmee de gevraagde veranderingen in het management zouden moeten worden geïmplementeerd. Wil de politie zich omvormen van een 2D- naar een 3D-innovatieve organisatie die snel inspeelt op de veranderingen in een geglobaliseerde wereld, is het gewenst om de cultuuromslag binnen de politie op een vlotte manier door strategisch leidinggevenden met de juiste competenties in gang te laten zetten. Het is dan ook de uitdaging voor de komende jaren om de juiste competenties en vaardigheden snel binnen de strategische laag van de politie te krijgen. Het extern selecteren van leidinggevenden die na een - weliswaar verkorte, maar toch noodzakelijke - basisopleiding inzake vakmanschap en vaardigheden kunnen doorstromen naar sleutelfuncties binnen de organisatie, zien de auteurs als een belangrijke optie. Het heeft daarbij hun voorkeur om het klassiek lineaire beloningssysteem te herzien naar een golvende loopbaan. Het huidige beloningssysteem werkt als een ouderwets klikfonds9. Als een bepaalde schaal is bereikt, kan die niet worden afgenomen. Het vervullen van een vervolgfunctie in een lagere loonschaal wordt vaak gezien als gezichtsverlies. Hierdoor zijn overheidsorganisaties vaak opgezadeld met een organisatorisch waterhoofd vol moeilijk plaatsbare opperkaderleden. Als medewerkers na een strategische baan met veel verantwoordelijkheid en stress ook de mogelijk hebben om functies met een lager stress- en verantwoordelijkheidsniveau - en bijhorende minder hoge verloning - te vervullen, heeft dit aanzienlijke voordelen. De organisatie blijft betaalbaar en er is geen verborgen werkeloosheid onder de strategisch leidinggevenden. Een andere opportuniteit is het goed intern casten van medewerkers. Dit vraagt om een cultuuromslag, omdat ook politiemensen uit het basiskader die beschikken over de nodige competenties direct door kunnen stromen naar strategisch leidinggevende functies, zonder of weinig ervaring op operationeel of tactisch leidinggevend niveau. Bij de Koninklijke Marechaussee zijn al positieve ervaringen opgedaan met het selecteren van mensen uit lagere rangen voor functies op tactisch niveau.
9
Spaarbeleggingsproduct uit de jaren ’90 waarbij de waarde van de beurs werd gevolgd. Zodra de beurs een bepaald niveau behaalde, kon de belegging niet meer dalen onder dit niveau.
128 School voor Politie Leiderschap
‘Europese’ politieambtenaren In het proces naar ‘één ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid’ lijkt het auteurs een logische stap dat de nationaliteitsvereiste om politieambtenaar te zijn binnen de Europese Unie zo snel als mogelijk wordt afgeschaft. Functies moeten kunnen worden opengesteld voor alle nationaliteiten van de Europese Unie. Een aandachtpunt is hierbij natuurlijk een goede selectie en achtergrondscreening.
Het competentieprofiel van de strategisch leidinggevende Als belangrijkste conclusie van dit essay is een gewenst profiel van de strategisch politieleidinggevende van de toekomst opgesteld. Hierdoor hebben geselecteerde strategisch leidinggevenden alle competenties in huis om de (politie)organisatie cultureel voor te bereiden op een toekomstige werking van constante innovatie en internationalisering en de politieorganisatie het nieuwe tijdperk te kunnen inleiden. Het voorgestelde profiel bestaat uit twee categorieën competenties, namelijk de kerncompetenties en de internationaliseringscompetenties. De kerncompetenties (moeilijk aan te leren, maar essentieel voor de strategisch politieleidinggevende van de toekomst) zijn: •
visie en intuïtie, ondersteund door creativiteit en ondernemersschap;
deze kan men meten door te testen op vermogen visie te ontwikkelen of visioning, het vermogen medewerkers te casten voor de juiste job, engagement en passie voor de functie. •
het vermogen om in netwerken te opereren en te werken in een netcentrische organisatie;
door de hoge omloopsnelheden van informatie wordt het immers steeds meer ineffectief alleen via de hiërarchische structuur te communiceren. •
een goed leer- en aanpassingsvermogen;
het bezitten van kennis op zich is irrelevant, wel belangrijk is het vermogen om relevante kennis op het juiste moment eigen te maken. •
vaardigheid om te kunnen gaan met het politieke gezag;
een mix tussen responsiviteit op prioriteiten van de politiek en het vasthouden aan de eigen doelen en langere termijn belangen van de organisatie.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
129
Onder internationaliseringscompetenties wordt verstaan de bijkomende competenties die noodzakelijk zijn voor elke strategisch leidinggevende. Deze kan men in het raam van ‘levenslang leren’ opdoen door naast opleidingen/cursussen volgen, veel te lezen, te luisteren en te dialogeren: kijken naar buitenlandse televisiezenders, lezen van buitenlandse boeken en publicaties in kranten en tijdschriften en onderdompelen in een andere cultuur door te reizen. De internationaliseringscompetenties zijn: •
het vermogen om een brede en open maatschappelijke kijk op de regio, Europa en de wereld te ontwikkelen, met het inbegrip van het opdoen van kennis over cultuur en diversiteit - interculturele sensitiviteit.
Deze kennis is noodzakelijk om met elkaar te kunnen samenwerken, elkaar te begrijpen en te respecteren. Als je de cultuur van een ander niet begrijpt, begrijp je ook niet waarom een collega onder bijna gelijke omstandigheden tot een andere oplossing komt. Hierbij past een open levenshouding om oprecht geïnteresseerd te zijn en contact met mensen te kunnen maken. •
het vermogen om cultuurverschillen te overbruggen en mensen waardenvrij te benaderen;
•
het vermogen om informatie uit te wisselen;
•
het vermogen om vertrouwen op te bouwen en te ontwikkelen;
•
vaardigheden om te opereren in een internationale context - diplomatie;
•
kennis van talen is een noodzakelijke voorwaarde.
Een oud-ambassadeur van het ministerie van Buitenlandse Zaken zei over deze laatste competentie tijdens één van de ColombusII-workshops het volgende: “Je kunt je heel eenvoudig verstaanbaar maken, maar aan de andere kant kent de taal zoveel nuances. Om misverstanden te voorkomen, moet je deze wel kennen en daar gaat tijd inzitten.” De auteurs stellen voor dat binnen de Europese Unie gestreefd wordt naar dezelfde basisprofielen voor politieambtenaren in het algemeen, waarbij hetzelfde minimale functieprofiel voor strategisch leidinggevende een kritieke succesfactor is in het streven naar één Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
130 School voor Politie Leiderschap
Nationale en internationale steunpunten voor politieleiderschap De laatste aanbeveling betreft de vorming van nationale en internationale steunpunten voor politieleiderschap in alle landen van de Europese Unie. Deze steunpunten dienen vanuit de netcentrische gedachte te werken waarbij ze het platform vormen om leiderschapsontwikkeling te ondersteunen. Het zijn geen nationale bureaus management development die centraal kandidaten plaatsen, al hebben de steunpunten wel inzicht in kandidaten, opleidingen, kennis en vacatures. Op die manier kan men evolueren naar een internationaal politieprofiel voor strategisch leidinggevenden, alhoewel beseft wordt dat dit waarschijnlijk een doelstelling op lange termijn zal zijn.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
Het is niet de sterkste van de soort die overleeft, noch de meest intelligente, maar degene die het meest ontvankelijk is voor verandering. (Charles Darwin)
‘It is not the strongest of the species that survive, nor the most intelligent, but the one most responsive to change.’ (Charles Darwin)
131
132 School voor Politie Leiderschap
Gwen Merckx MA and Dennis Hardenbol MA
Strategic leadership in increasingly turbulent times It is clear that the police organisation will have to adapt to the increasing globalisation and digitalisation of society. Strategic leaders play a crucial role in this necessary and desirable evolution. They will, however, be required to have at their disposal other competences besides those which they currently utilise.
The authors of this essay have explored, among other things, the dominant leadership theories and current and existing (international) developments. On the basis of their research, they encourage the following to be included in a new competency profile for the strategic police leader of the future:
Minimum profiles Minimum profiles need to be established for general and managing police officers. All other job profiles would be directly tied to this. Operational, tactical and strategic leadership profiles would be corollary. Step-by-step development would no longer be a foregone conclusion, or conditio sine qua non.
More strategic competences According to the authors, knowledge (diplomas/ degrees) and police skills will outweigh merit in the future. In addition to basic police skills, there will be a shift towards other skill-based competences which have been acquired through education and experience, as well as an ability to find and access the right information in the right place at the right time.
Accelerated advancement 3D-organisations are dynamic and able to handle the present information overload.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
133
3D-management is no longer about competency management and education, but about talent scouting/ casting and providing opportunities for competence development. Entry-level police officers who possess the right basic competences could, after an abbreviated study, immediately advance to strategic leadership positions. The Royal Netherlands Marechaussee has already reported positive experiences in this area.
Fluctuating career The classic, linear compensation system would need to be reformed into one of fluctuating compensation, with career fluctuation as well. Strategic jobs with a great deal of responsibility and stress could be alternated with positions with lower stress levels and correspondingly lower compensation levels.
‘European’ police officers In the process of moving towards a ‘common space of freedom, security and justice’, a logical step, in the perception of the authors, would be rapid abolition of the nationality requirements of police officers within the European Union.
The competency profile of the strategic leader The authors have drawn up the desired profile of the future strategic police leader. It encompasses core competences as well as internationalisation competences. The core competences – which are essential but difficult to teach – are: vision and intuition, supported by creativity and entrepreneurialism; the ability to operate in networks and to work in a net-centric organisation; solid learning and adaptation skills and adeptness at handling political authority. The internationalisation competences – which are necessary and teachable – are: the ability to develop a broad and open societal view towards the region, Europe and the world, including assimilation of knowledge concerning culture and diversity (intercultural sensitivity); the ability to bridge cultural differences and approach people without making value judgments; the capacity to exchange information; the ability to build trust and to develop personally; the competency to operate in an international context (diplomacy) and language skills.
National and international support for police leadership In conclusion, focal points for police leadership are recommended for all countries. These focal points would function from a net-centric perspective, offer a platform for leadership development and support the emergence of an international police job profile for strategic leaders.
134 School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
135
Colin Brown en mr. Patrick Voss EMPM
Gewenst en haalbaar:
Samenwerking tussen het internationaal strafhof en de Nederlandse politie Het International Criminal Court (ICC) is het eerste en enige permanente internationale strafhof, en een volledig onafhankelijke organisatie. Het wil een bijdrage leveren aan het beëindigen van het straffeloos plegen van misdrijven als genocide, oorlogsmisdaden, agressie en misdaden tegen de menselijkheid. De Nederlandse overheid hecht grote waarde aan de aanwezigheid van het ICC in Den Haag; we willen graag een actieve positie innemen in het internationale domein van vrede en gerechtigheid. Maar op welke manier en in welke mate geeft de overheid – en in het bijzonder de politie –invulling aan de relatie met het ICC?
Het moet een bijzonder moment zijn geweest, de avond van vrijdag 17 juli 1998 in Rome. Honderden politieke en diplomatieke hoogwaardigheidsbekleders van over de hele wereld waren bijeen voor de ondertekening van het Statuut van Rome, waarmee de basis werd gelegd voor de oprichting van de International Criminal
136 School voor Politie Leiderschap
Court (ICC). Tien jaar later - in het Vredespaleis in Den Haag - zei één van de aanwezigen hierover: “Those of us who were in Rome on Friday evening July 17, 1998 will, I believe, never experience another moment like that in our lives. I have never seen such an outbreak of emotion and celebration in any intergovernmental conference. We knew the moment the treaty was adopted that we were simultaneously making and challenging history.1” William R. Pace Die emotie is te begrijpen. Oorlogsmisdaden behoren tot de meest gruwelijke misdrijven, en het is ten overstaan van de duizenden, duizenden slachtoffers onaanvaardbaar dat daders ongestraft blijven. De oprichting van het ICC gaf hoop, en blijft hoop geven. Hoop dat door internationale samenwerking meer recht gedaan kan worden, in het zwarte licht van voortdurende misdaden tegen de mensheid. Ze bonsden op de poort en zeiden ‘doe open’. Wij zeiden ‘nee’. Ze zeiden ‘wij zijn regeringstroepen’ en sprongen over het hek. Toen begonnen ze in de lucht te schieten…
Zoals gezegd is het ICC een volledig onafhankelijke organisatie; het is zelfs geen onderdeel van de Verenigde Naties. Naast genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid vervolgt het ICC sinds juni 2010 (Review Conferentie van het Statuut van Rome in Oeganda) ook het misdrijf ‘agressie’. Dit geeft de mogelijkheid om politieke en militaire leiders te vervolgen voor een illegale aanval op een andere staat.2 Belangrijk uitgangspunt voor het ICC bij het instellen van vervolging, is het beginsel van complementariteit. Dit stelt dat het onderzoek en de vervolging van misdrijven tegen de menselijkheid in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van nationale staten. Als zij niet in staat zijn dit te doen, of in gebreke blijven, moeten de internationale gemeenschap en het ICC hun verantwoordelijkheid nemen. Met de ondertekening van het Statuut van Rome is de 1 Toespraak ‘The Rome Statute System: Future Perspectives and Challenges’ door W.R. Pace van de Coalition for the International Criminal Court, in het Vredespaleis in Den Haag op 3 juli 2008, tijdens de viering van de 10-jarige ondertekening van het Statuut van Rome. www.iccnow. org/?mod=rome. URL bezocht op 26 juni 2010. 2 De nieuwe bevoegdheden van het ICC in deze treden in 2017 in werking.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
137
basis gelegd voor het ICC. Op 1 juli 2002 trad het statuut in werking, na ratificatie door 60 staten. Op dit moment (juni 2010) hebben 111 landen het Statuut geratificeerd en heeft het hof acht zaken in behandeling met in totaal 13 verdachten, allen uit Afrikaanse landen. Nederland is een van de ondertekenaars van het Statuut van Rome en heeft een bijzondere band met het ICC vanwege de vestigingsplaats in Den Haag. De Nederlandse overheid hecht grote waarde aan de aanwezigheid van het ICC in Den Haag, te midden van andere internationale instituties op het terrein van recht en vrede. Zij ziet dit als een manifestatie van de actieve positie die Nederland wil innemen in het internationale domein van vrede en gerechtigheid. Deze wens roept gelijk een vraag op. Op welke wijze en in welke mate geeft de Nederlandse overheid invulling aan de door haar gewenste internationale rol? Wij benaderen deze algemene vraag in dit essay vanuit de verantwoordelijkheid van de Nederlandse politie, en meer in het bijzonder vanuit de feitelijke en wenselijke relatie van de Nederlandse politie met het ICC.
Politievisie op internationale dimensie Ten eerste de verantwoordelijkheid van de Nederlandse politie in het internationale veld. De visie die in 2005 in Politie in Ontwikkeling is geschetst vanuit de toenmalige Raad van Hoofdcommissarissen is helder: de politie richt zich op wijk én wereld en het politiewerk is in al zijn facetten sterk geïnternationaliseerd (RHC 2005). Het is daarom zaak de internationale dimensie als een normaal onderdeel van het politiewerk te organiseren, vanuit het besef van de taak, afhankelijkheid en invloed van de Nederlandse politie in internationaal perspectief. Deze visie op de Nederlandse politie is nader uitgewerkt in het visiedocument De Normaalste Zaak van de Wereld, van de toenmalige Dienst Internationale Politiesamenwerking van het KLPD (RHC 2007). In dit document staan drie uitgangspunten centraal: (a) verbinding maken tussen Nederlandse en internationale ontwikkelingen, (b) sturen op operationele en professionele resultaten, en (c) lijnverantwoordelijken aan zet laten zijn bij deze inspanningen. Op basis van deze punten zijn vier strategische doelen geformuleerd voor de Nederlandse politie. Het gaat hier om politiële samenwerking binnen de Europese Unie, intensivering van de internationale rechtshulp en van informatie-uitwisseling, een meer gedifferentieerd beleid voor politiële samen werking met andere landen, en het ontwikkelen van kennis en kunde bij politie medewerkers.
138 School voor Politie Leiderschap
De visie in De Normaalste Zaak van de Wereld schetst een ontwikkeling voor de Nederlandse politie waarin zij ten volle haar verantwoordelijkheid in het internationale domein kan nemen. Vanuit een minder instrumenteel - meer moreel - perspectief is de rol van de politie als ‘hoeder van de rechtstaat’ van belang: “Waakzaam en dienstbaar staat de Nederlandse politie voor de waarden van de democratische rechtstaat en de instituties die hem representeren” (RHC 2005). Het instrumentele en morele tezamen geven een duidelijk kader: het is noodzakelijk dat de Nederlandse politie in verbinding staat met internationale ontwikkelingen en het behoort tot haar verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan internationale veiligheid en gerechtigheid. Een van hen zag mijn identiteitskaart en zei “deze vrouw is van mij”. Ik had sieraden ingepakt. Ik droeg maandverband en daar had ik geld in gestopt…
Wat betekent dit voor de wenselijke relatie van de Nederlandse politie met het ICC? Bovenal een actieve betrokkenheid bij de bestrijding van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Niet alleen vanwege een morele verplichting, volgend uit de waarden van de Nederlandse politie, maar zeker ook omdat oorlogsmisdrijven – hoe ver weg ook van Nederlandse bodem – hun weerslag en zelfs hun voeding in Nederland kunnen vinden. En dan is sprake van een wel heel indringend verband van de wereld naar de wijk. Ondenkbaar? Alles behalve. Op dit moment verblijven zo’n 35.600 Afghanen in Nederland, waarvan ongeveer 900 met de zogeheten 1F status.3 Dit wil zeggen, dat aan deze personen geen verblijfsvergunning wordt verstrekt vanwege vermoedens van betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven. En, inderdaad, het komt voor dat mensen zich bij een Nederlands politiebureau melden met de mededeling dat zij in hun verblijfscentrum oog in oog staan met iemand die zij als dader van meervoudige moord en verkrachting aanwijzen. Naast een veilige haven voor daders, kan Nederland ook een basis zijn voor een deel van de criminele infrastructuur die randvoorwaardelijk is voor het kunnen voortbestaan van conflicten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de zaak van Frans van Anraat, veroordeeld (tot in cassatie) voor het leveren van chemicaliën aan Irak.4 De Verenigde Naties heeft in meerdere rapporten gewezen op het verband tussen wapenhandel, het voortbestaan van conflicten in
3 Bron: gesprek met teamleider Team Internationale Misdrijven, KLPD, maart 2010. 4 Uitspraak van de Hoge Raad, 30 juni 2009, Landelijk Jurisprudentie Nummer: BG4822, 07/10742.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
139
oorlogsgebieden en de rol hierin van individuen en bedrijven van over de hele wereld, met inbegrip van Europa (United Nations 2008).5 Toen hij mijn broek uittrok om me te verkrachten, viel het eruit. Toen stak hij zijn hand in mij. En hij smeerde mijn gezicht in met dat vieze bloed. Toen begon mijn dochtertje te huilen: “mammie, mammie….”
De Nederlandse politie erkent al langere tijd haar verantwoordelijkheid in de opsporing en vervolging van oorlogsmisdrijven. Belangrijkste uitwerking hiervan is het Team Internationale Misdrijven (TIM) van het Korps landelijke politiediensten, opgericht in 2003 (voortkomend uit het Nationale Opsporingsteam Oorlogsmisdrijven). Het TIM wil leidend zijn in de innovatieve opsporing van genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid en hiervoor de noodzakelijke kennis ontwikkelen en (inter)nationaal uitdragen (Dienst Nationale Recherche, 2005). Het team heeft 30 medewerkers en is actief in het opsporen van Nederlanders die in het buitenland misdrijven hebben gepleegd die vallen onder de Wet Internationale Misdrijven. Ook heeft het TIM verantwoordelijkheid voor het opsporen van buitenlanders die in Nederland verblijven en in het buitenland misdrijven hebben gepleegd (waaronder dus onderzoek naar personen met een 1F status). Hiermee wil Nederland voorkomen dat zij een toevluchtsoord voor oorlogsmisdadigers wordt (‘no safe haven’).6
Verwante missies ICC en politie Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de missies van het ICC en de Nederlandse politie verwant zijn. Beide staan voor de bescherming van fundamentele rechten van de mens en de waarden van de democratische rechtstaat. Beide hebben een mandaat voor strafrechtelijke opsporing. De focus van het ICC op oorlogsmisdrijven vindt zijn weerklank in taken en verantwoordelijkheden van de Nederlandse politie, waaronder die van het TIM. Voldoende redenen dus voor samenwerking tussen beide organisaties. Echter, uit gesprekken die wij met betrokkenen in Nederland hebben gevoerd, is gebleken dat op zijn best sprake is van incidenteel contact en 5 In dit rapport wordt onder meer een relatie gelegd tussen rekeninghouders van de ING bank in België en de ABN-AMRO bank in Zwitserland en financiers van het conflict in de Democratische Republiek Congo. 6 Een recent voorbeeld is de aanhouding in Nederland door het TIM op 21 juni 2010 van een tot Nederlandse genaturaliseerde Rwandese vrouw, die verdacht wordt van betrokkenheid bij genocide en moord in Rwanda.
140 School voor Politie Leiderschap
uitwisseling tussen het ICC en de Nederlandse politie. De redenen hiervoor zullen wij hierna bespreken. Uit die bespreking zal blijken dat geen van de redenen principieel of onoverkomelijk is. Wij zullen daarom vooral onze aandacht richten op de kansen die uit ons onderzoek gebleken zijn voor samenwerking tussen het ICC en de Nederlandse politie.
Onderzoek naar de relatie tussen het ICC en de Nederlandse politie Bij het onderzoek naar de kansen voor samenwerking tussen de Nederlandse politie en het ICC hebben wij naast documentonderzoek ook interviews gehouden. De geïnterviewde personen waren werkzaam bij het ICC, het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD en de rechterlijke macht. Ze hield mijn blouse vast. Toen greep hij mijn dochter. Hij verkrachtte haar tot ze dood onder hem lag. Tien jaar oud was ze. Kan je je voorstellen? Een kind van tien.
Als uitgangspunt voor ons onderzoek hebben we een feitelijke gebeurtenis gebruikt: een netwerkbijeenkomst in de week van 1-5 december 2008 tussen het ICC en verschillende teams op het gebied van internationale misdrijven, met als focus de wapenhandel in de Great Lakes regio in Afrika. Deze netwerkbijeenkomst – georganiseerd door het ICC – ging uit van de veronderstelling dat er een relatie ligt tussen de exploitatie van natuurlijke bronnen en illegale wapenhandel in de context van de gewapende conflicten in Afrika; specifiek in relatie tot de Democratische Republiek Congo (DRC). De DRC is een land dat rijk is aan natuurlijke bronnen als olie, goud en diamanten. Deze omstandigheid maakt het aantrekkelijk voor bedrijven om zaken te doen in en met de DRC. Individuen en bedrijven uit Europa, Noord-Amerika, Australië en andere landen hebben mogelijkerwijs contracten afgesloten – formeel of anderszins – met gewapende groeperingen om hun positie te behouden dan wel te creëren in de DRC. Hierdoor kregen gewapende groepen in dit gebied direct of indirect ondersteuning middels veelal illegale wapenhandel. Het zijn deze zelfde gewapende groeperingen die – mede door deze steun – verdacht worden van oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en andere hieraan gerelateerde misdrijven (Voorhoeve 2007:170). Emmanuel Katakilo, bisschop in Congo, verwoordde het als volgt:
Columbus II - De wereld binnen handbereik
141
“Foreign powers, with the collaboration of some of our Congolese brothers, organise wars with the resources of our country. These resources, which should be used for development, for the education of our children, to cure our illnesses, in short so that we can have a more decent human life, serve only to kill us. What is more, our country and our people have become the object of exploitation. All that has value is pillaged and taken to foreign countries or simply destroyed. Our taxes, which should be invested in the community, are embezzled… All this money, which come from our labour and saved in the bank, is directly taken by a small elite that comes from we don’t know where…This exploitation is supported by a regime of terror, which maintains insecurity…[and] means that some of our compatriots don’t hesitate to sell their brothers for a dollar or ten or twenty.” – Bishop of Bukavu (Congo), Emmanuel Katakilo, 25 dec. 1999.” (Braeckman 2003)
Voornemens netwerkbijeenkomst Alle deelnemende landen7 spraken hun ongenoegen uit over de voortdurende misstanden en de mogelijk westerse betrokkenheid hierin. Dit was de aanleiding voor het ICC om een vervolg te geven aan de netwerkbijeenkomst door de betrokken landen uit te nodigen om gedurende vier weken (in februari 2009) in gezamenlijkheid te zoeken naar nieuwe manieren van aanpak in strafrechtelijke onderzoeken naar bedrijven en/of individuen die zich - direct of indirect - schuldig maken aan misstanden in de DRC.8
Door gedurende een maand met afgevaardigden van diverse nationale opsporingsinstanties en het ICC bij elkaar te zijn en informatie en documentatie uit te wisselen, zijn door de partijen de volgende verwachtingen uitgesproken in relatie tot samenwerking: ICC •
Het identificeren (door middel van het analyseren van open bronnen) van individuen of bedrijven die zich direct of indirect schuldig maken aan het financieren van gewapende groeperingen in de DRC met de wetenschap dat deze zich schuldig maken aan misdrijven tegen de menselijkheid.
7 Canada, Zweden, Denemarken, Servië, Republiek van Centraal Afrika, België, Nederland, Australië, Lesotho. 8 Pilot project: Joint Investigation DRC; Brief d.d. 26 januari 2009 van M. de Smedt, Head of Investigation Division ICC aan korpschef KLPD, R. Bik.
142 School voor Politie Leiderschap
•
Versterken van de samenwerking tussen het ICC en de genoemde nationale opsporingsinstanties door de aanwezige expertise, bronnen, bewijs en informatie op de meest brede wijze te delen.
•
Complementariteit door het volgen van de piramidestructuur: het horizontale vlak onderaan de piramide wordt gezien als de ‘crime base’. Langs de schuine kanten lopen de opsporingsonderzoeken die bij de diverse nationale opsporingsinstanties worden uitgevoerd. De top van de piramide is de positie voor de hoofdverdachte, die door het ICC vervolgd zou moeten worden. Omdat de crime base voor dergelijke opsporingsonderzoeken hetzelfde kan zijn, zouden de mogelijkheden voor samenwerking verder onderzocht moeten worden.
Nederlandse politie – Team Internationale Misdrijven KLPD •
Komen tot informatie-uitwisseling en gestandaardiseerde manier van samenwerking.
•
Actieve bijdrage van Nederland aan het meedenken en ontwerpen van langdurige samenwerkingsverbanden voor de toekomst.
•
Tonen door Nederland van de wil en de ambitie om actief bij te dragen aan het opsporen van de meest grove schendingen van mensenrechten. Ik smeekte God om mijn leven te nemen. Wat moest ik nog verder? Ik wilde niet meer leven. Toen hij opstond… …wat ik toen zag…
Het verzoek van het ICC is door de korpschef KLPD ingewilligd en een medewerker van het TIM is vervolgens in de gelegenheid gesteld om te participeren in het pilotproject ‘Joint Investigation DRC’. Tijdens deze maand werd de betrokken partijen al snel een aantal zaken duidelijk. Er lagen volgens de betrokkenen kansen in het optimaliseren van samenwerking op het gebied van: •
Kennisdeling
•
Waarde van het ICC als gedragen instituut (111 landen hebben inmiddels het verdrag van Rome geratificeerd) ten behoeve van lokaal, nationaal en internationaal netwerk
•
Informatie-uitwisseling en analyse
•
Logistiek
•
Coördinatie van opsporingsonderzoeken
Om verdere afspraken te maken en te komen tot een vervolg van dit pilotproject is door het ICC de notie van een Law Enforcement Network geïntroduceerd. Het ICC
Columbus II - De wereld binnen handbereik
143
nam het initiatief om een vervolg van de pilot te organiseren en een protocol te vervaardigen rondom het thema Law Enforcement Network. Dit had de volgende doelstelling: •
Het delen van informatie op structurele wijze met nationale autoriteiten, zodat deze onderzoeken kunnen initiëren die het ICC niet zal of kan instellen.
•
Landen inzetten als structurele bron van informatie voor het ICC.
•
Het ontwikkelen van een thematische aanpak rondom oorlogsmisdrijven.
Drempels in samenwerking Hoewel het ICC voortvarend te werk ging door in korte tijd relevante stakeholders bij elkaar te brengen, ontstond vervolgens een vertraging in de voortgang.9 Radiostilte gedurende meer dan een jaar was het gevolg. In de gesprekken werd ons duidelijk dat er drempels lagen in de ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid tot samenwerking tussen partijen. Vanuit onze optiek vormen deze drempels zowel bedreigingen als kansen. Door verschillende geïnterviewden is het volgende beeld inzake het ICC versus nationale politie-instanties geschetst: ‘Het ICC heeft een hoog wetenschappelijk karakter met weinig operationele ervaring en kennis, terwijl nationale opsporingsinstanties een hoog operationeel gehalte met een laag wetenschappelijk karakter hebben. Hierdoor ligt er een barrière in samenwerking.’ ‘Binnen het ICC is er sprake van een permanente ‘politieke toets’ van informatie; door de hoeveelheid deelnemende landen is het vrijgeven van informatie een complexe, traag bureaucratische en gevoelige aangelegenheid.’ ‘De instellingsdatum van het ICC is 1 juli 2002, terwijl bijvoorbeeld het TIM veel verder terug gaat in de historie. Het ICC is beperkt bruikbaar in relatie tot Nederlandse opsporingsonderzoeken die verder terug gaan dan 2002.’ ‘Binnen het ICC wordt met de beschikbare informatie weinig gedaan ten faveure van de nationale opsporingsinstanties. Naar schatting 95% van de beschikbare informatie wordt onvoldoende gedeeld c.q. geanalyseerd.’ 9 Op 12 juni 2010 werd de auteurs een concept artikel genaamd Prosecuting Persons Doing Business with Armed Groups in Conflict Areas: The Strategy of the Office of the Prosecutor of the International Criminal Court verstrekt door R. Gallmetzer, werkzaam bij de Office of the Prosecutor van het ICC, dat nog niet voor publicatie gebruikt mocht worden.
144 School voor Politie Leiderschap
‘Er is een behoefte aan coördinatie van rechercheonderzoeken die door de diverse nationale teams internationale misdrijven en het ICC worden uitgevoerd, maar er is een gering vertrouwen in een veilige afscherming van deze informatie.’ ‘Het level of awareness bij de nationale politie-eenheden zal verhoogd moeten worden teneinde meer opsporingsonderzoeken in relatie tot oorlogsmisdrijven te entameren bij hetzij het ICC of nationale opsporingsinstanties.’
Kansen in samenwerking De verschillende meningen en beelden passen - in onze optiek - binnen de kansen tot samenwerking zoals die door de betrokkenen bij het Law Enforcement Network zijn benoemd: Ik zag poep, bloed en braaksel. Er was ook nog een ander meisje. Ze woonde bij mij, ze is veertien. Een andere man haalde zijn penis tevoorschijn en deed die in haar mond. Hij verkrachtte haar voor mijn ogen….
Kennisdeling
Strafrechtelijke onderzoeken naar oorlogsmisdaden, genocide, misdaden tegen de menselijkheid en agressie tussen staten vergen brede kennis van de historie van een land en haar verschillende culturen, rechtssystemen, politiek-bestuurlijke structuren en haar omgeving. Een combinatie van wetenschappelijke inzichten en toepassingen met operationele ervaringen van onderzoekers van zowel gouvernementele als non-gouvernementele aard is sterk, zeker wanneer deze kennis wordt gecoördineerd. Daarnaast bestaat ook behoefte bij partijen aan kennisdeling (joint vision) met nationale opsporingsinstanties als het gaat om tactische opsporingsmethodieken, zoals het getuigenbeschermingsprogramma binnen het ICC (ICC, 2009). Ook hier is sprake geweest van een initiatief van het ICC om een netwerk rondom dit thema verder uit te bouwen ten behoeve van afstemming, gedeelde visie, kennisdeling en logistieke belangen, zoals het onderbrengen van bedreigde getuigen in derde landen. Ondanks het door de deelnemers uitgesproken belang van een follow-up van de geconstateerde thema’s heeft dit nog niet geleid tot een structureel verbeterde samenwerking tussen betrokken partijen.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
145
De eerder genoemde barrière in de samenwerking – “Het ICC heeft een hoog wetenschappelijk karakter met weinig operationele ervaring/kennis, terwijl nationale opsporingsinstanties een hoog operationeel gehalte met laag weten schappelijk karakter hebben.” - biedt naar onze optiek juist kansen. Door het creëren van structurele toenadering, bijvoorbeeld door het plaatsen van een Nederlandse liaison bij het ICC, bieden juist deze verschillen enorme perspectieven in het delen van kennis, informatie, en tactische en forensische methodieken. Tevens ligt hier een relatie met de behoefte aan coördinatie en de daarbij behorende regie op de veelheid van initiatieven. Hier komen we in de conclusie en vooruitzichten nader op terug. Waarde van het ICC als gedragen instituut ten behoeve van een lokaal, nationaal en internationaal netwerk
Doordat 111 landen het Statuut van Rome inmiddels hebben geratificeerd, kan gesteld worden dat het ICC een mondiaal erkende organisatie is waar men niet meer omheen kan. Door gebruik te maken van het netwerk van het ICC zullen nationale opsporingsinstanties gemakkelijker toegang krijgen tot informatiebronnen. Daarnaast wordt geconstateerd dat het ICC sedert haar oprichting nog niet tot uitspraken gekomen is in lopende onderzoeken. Hier ligt een prikkel tot samenwerking. Het ICC (zie ook informatie-uitwisseling en analyse) zou in de keuze van onderzoeken en de daarbij behorende informatiepositie gebruik kunnen maken van de netwerken van de diverse nationale opsporings instanties om eerder tot gewenste resultaten te komen (zie tevens complementariteitsprincipe). Informatie-uitwisseling en analyse
In relatie tot zware georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Het ICC herbergt een enorme hoeveelheid verscheiden informatie. Dit betreft niet alleen informatie die betrekking heeft op zaken van ná de datum van 1 juli 2002, maar ook informatie van vóór deze tijd. Immers vele slachtoffers en getuigen hebben geen weet van het feit dat het ICC alleen maar onderzoek kan doen naar gedragingen die zich na deze datum hebben afgespeeld. Een gecombineerde analyse door zowel het ICC als door nationale opsporingsinstanties kan niet alleen meer focus brengen in lopende onderzoeken, maar ook de informatiepositie versterken in onderzoeken naar internationaal zware georganiseerde criminaliteit (bijvoorbeeld wapenhandel) en terrorisme.
146 School voor Politie Leiderschap
Tevens zouden nationale opsporingsinstanties op het gebied van forensisch onderzoek een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het succes van het ICC.10 Immers de nationale opsporingsinstanties hebben expertise op het gebied van forensisch opsporingsonderzoek en het ICC niet. Zo heeft het TIM een onderzoek lopen naar genocide in Rwanda. Hiertoe heeft de unit Dieptespecialismen en Innovatie (DNR) op verzoek van de rechter-commissaris van het Haagse gerechtshof begin 2010 gedurende drie weken met behulp van Spheronbeelden11 locaties en objecten vastgelegd om aan te tonen dat deze daadwerkelijk bestonden. Deze informatie wordt nu alleen gebruikt voor doeleinden van de nationale opsporingsinstantie. Om te komen tot een meer structurele informatie-uitwisseling en analyse zal ook aandacht besteed moeten worden aan de visie van het ICC waar het gaat om complementariteit. De insteek van het ICC om voor de zogenaamde ‘grote jongens’ te gaan, kan leiden tot rivaliteit en afstand met nationale opsporingsinstanties. Ook de vermeende verticale relatie tussen het ICC en de nationale opsporingsinstanties – dus het ICC als hiërarchisch hoger dan de nationale opsporingsinstanties - kan leiden tot fricties (Paulussen, 2010: 205-206). Hier liggen uitdagingen voor alle partijen. Immers wanneer men uitgaat van de criminal base theorie (conform piramidemodel), is de basis voor de relevante opsporingsonderzoeken voor alle partijen in gelijkheid van belang en past geen rivaliteit. In deze context neemt Nederland sedert 2009 deel aan de beleidsgroep12 voor de Justice Rapid Response. Dit betreft een Canadees-Duits initiatief, dat gericht is op het vormen van een internationale en multidisciplinaire expertpool. In een postconflictsituatie waar internationale misdrijven zijn gepleegd, zouden leden van de Justice Rapid Response13 - op verzoek van het land waar de misdrijven zijn gepleegd dan wel op verzoek van het ICC of de VN - op korte termijn ingezet kunnen worden om onder
10 Dit geldt ook in Europees verband; cf. Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties (2008/2097 (INI)), en Kaderbesluit 2009/905/JBZ van de Raad, 30 november 2009, over de accreditatie van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumonderzoeken verrichten. 11 Speciale camera die een opname maakt waardoor het lijkt alsof je op de camerastandplaats staat en 360 graden in het rond kunt kijken. 12 Vaststelling van de begrotingsstaten van het (NL) Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2009, tweede kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 700VI, nr 124, blz 4. 13 Het JRR komt voort uit een private instelling: International Institution of Criminal Investigation van John Rolston; deze instelling verzorgt opleidingen op dit thema en faciliteert in kennis. Drie medewerkers van het KLPD nemen hieraan deel.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
147
meer bewijsmateriaal veilig te stellen. Een dergelijke aanpak zou het strafrechtelijk optreden van het land in een later stadium, bijvoorbeeld als de eigen capaciteit en rechtssysteem weer op orde is, kunnen bevorderen. Logistiek
Onderzoek doen naar een verdachte van bijvoorbeeld genocide die zich in Nederland bevindt, vergt onderzoek in het land waar de strafbare feiten zich hebben afgespeeld. Het ICC heeft in meerdere landen waar onderzoeken lopen zogenaamde field offices. Gebruik kunnen maken van het lokale, logistieke netwerk van het ICC, maar ook van daaraan gerelateerde netwerken zoals de VN, Human Rights Watch en andere NGO’s, zal een efficiënte en effectieve strafrechtelijk onderzoek bevorderen. De (letterlijke en figuurlijke) weg naar getuigen, plaatsen delict, verdachte natuurlijke en rechtspersonen, zal door een juiste introductie en deskundige begeleiding door het lokaal opgebouwde netwerk versneld en doelgerichter behandeld kunnen worden. Daarnaast gaat het ook om gebruik van transportmiddelen, verblijf, kantoorruimte et cetera. Naast tijdwinst zal hiermee ook kostenbesparing mogelijk zijn. Coördinatie van opsporingsonderzoeken
Er is behoefte aan een gereguleerde, structurele coördinatie tussen nationale opsporingsinstanties, de diverse tribunalen en het ICC op het terrein van oorlogsmisdrijven, genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Zo kan een nationale opsporingsinstantie in bijvoorbeeld Rwanda onderzoek doen en daar verscheidene andere Westerse landen aantreffen die (dezelfde) oorlogsmisdrijven onderzoeken. Men kan immers niet structureel en geformaliseerd gebruik maken van elkaars informatie en informatiepositie. Los van mogelijke juridische belemmeringen in verdragen en nationale wetgeving zou een mondiale systematiek - zoals in Nederland bij Melding Recherche Onderzoeken14 wordt gebruikt een oplossing kunnen bieden. Echter het aspect van vertrouwen speelt hier een grote rol. Niet alle landen vertrouwen een dergelijk informatiesysteem, omdat men geen zicht heeft op de betrouwbaarheid van de gebruikers ervan. De behoefte aan een gereguleerde, structurele (informatie)coördinatie tussen nationale opsporingsinstanties, de diverse oorlogstribunalen en het ICC zou desalniettemin nader vorm en inhoud moeten krijgen. Een (vooralsnog) select groepje van landen die kwalitatief op een hoog niveau onderzoek doet naar oorlogsmisdrijven, genocide 14 MRO (melding recherche onderzoek); melding van aard en plaats onderzoek, namen verdachten e.d.
148 School voor Politie Leiderschap
en misdrijven tegen de menselijkheid - het ICC, Europol, Eurojust, Interpol en andere tribunalen - zouden, onder voorwaarde van afscherming van informatie, kunnen starten met het ontwikkelen van een informatiesysteem dat ervoor zorgt dat relevante informatie over lopende en ophanden zijnde onderzoeken structureel met elkaar wordt gedeeld en geanalyseerd. Uit ons onderzoek is duidelijk geworden dat de in de inleiding genoemde verwantschap tussen het ICC en de Nederlandse politie door alle respondenten gezien en gedeeld wordt. Tevens blijkt uit resoluties van het Europees Parlement en besluiten van de Europese Raad dat het ICC een spilfunctie wordt toebedacht in de bestrijding van misdaden tegen de menselijkheid, en dat de lidstaten van de Europese Unie een directe verantwoordelijkheid moeten en willen nemen voor het bijdragen aan het welslagen van de missie van het ICC (zie voetnoot 10). Ondanks dit brede draagvlak blijkt uit ons onderzoek dat het moeizaam lukt – in ieder geval voor wat betreft de Nederlandse politie – om te komen tot een effectieve samenwerking met het ICC. Het Law Enforcement Network is hier een voorbeeld van, en tegelijkertijd een concrete kans om de gewenste samenwerking te realiseren. In de volgende paragraaf zullen wij kort stilstaan bij de conclusies van ons onderzoek en een schets geven van een vooruitzicht op verbeterde samenwerking tussen het ICC en de Nederlandse politie.
Conclusies en vooruitzichten De overkoepelende conclusie is duidelijk. Er is weinig structurele samenwerking tussen het ICC en de Nederlandse politie, terwijl er alle reden is om intensief samen te werken. De redenen, zoals boven reeds omschreven, zijn zowel moreel van aard, als ingegeven door (in)directe verbanden tussen de verantwoordelijkheden en taken van het ICC en de Nederlandse politie in het bestrijden van oorlogsmisdaden. De evaluatie van het plan van aanpak opsporing en vervolging oorlogsmisdrijven van het KLPD15, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut (2005) stelt: “De contacten met de tribunalen en het ICC zijn nog niet optimaal. De contacten vinden vooral op operationeel niveau plaats en op ad-hoc basis. Een meer structurele samenwerking met de tribunalen en het ICC is mogelijk. Daardoor kan de bij het ICC opgebouwde deskundigheid op het gebied van internationaal recht beter benut worden.” (Wijers et al. 2005: 122) Zoals uit de gesprekken die wij voerden blijkt, is de situatie anno 2010 niet wezenlijk anders. 15 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28317, nr. 1.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
149
Vergaande coördinatie Het ontbreken van structurele samenwerking is zeker niet gelegen in onwil, of in het onvoldoende onderkennen van gezamenlijke belangen en verantwoordelijkheden. Wij ondervonden in al onze gesprekken, en ook in de bestudeerde literatuur, dat alle partijen een sense of urgency ervaren. Het probleem is naar onze mening gelegen in het feit dat tot op heden niemand de regie gerealiseerd heeft op de coördinatie tussen partijen. Hiermee bedoelen wij niet alleen het ICC en de Nederlandse politie, maar zeker ook andere betrokkenen, zoals de politie teams van andere landen, nationale en Europese overheidsinstanties (bijvoorbeeld Eurojust), en NGO’s. Zoals uit ons onderzoek is gebleken, is er alle reden om op het gebied van kennisdeling, informatie-uitwisseling, logistiek en operationele onderzoeken vergaande coördinatie door te voeren. Geen van de partijen is in staat om op eigen kracht maximale resultaten te behalen op het gebied van de bestrijding van oorlogsmisdrijven en daaraan gerelateerde misdrijven. En alle partijen kunnen veel baat hebben bij het delen van expertise en informatie.
Proactieve bijdrage aan LEN Een concrete conclusie uit ons onderzoek is, dat er een duidelijke kans is om tot effectieve samenwerking te komen. De kans ligt in een (pro)actieve bijdrage van de Nederlandse politie in het Law Enforcement Network (LEN). De kans die het LEN biedt is gelegen in het feit dat met het LEN een aantal belemmeringen kan worden weggenomen die tot op heden de samenwerking in de weg staan. Het LEN zien wij daarmee als een hefboom waarmee de door partijen gewenste samenwerking een impuls kan krijgen. De belemmeringen betreffen enerzijds het geconstateerde gebrek aan coördinatie tussen het ICC en betrokken instanties, en het mede hierdoor ontbreken van daadwerkelijke complementariteit in het opsporen en vervolgen van daders van oorlogsmisdrijven. Anderzijds liggen er belemmeringen in verschillen in werkwijzen, kennis en kunde, als ook in de culturen van de verschillende organisaties. Dergelijke belemmeringen lossen niet vanzelf op. Maar door de samenwerking te institutionaliseren, kan een gedeelde cultuur en werkwijze ontstaan.
TIM als voortrekker Wij zien een kans voor de Nederlandse politie, en dan met name voor het TIM, om een voortrekkersrol te nemen in het tot een succes maken van het LEN, en daarmee de internationale samenwerking in de aanpak van oorlogsmisdrijven en daaraan gerelateerde vormen van georganiseerde criminaliteit. Als Nederlandse
150 School voor Politie Leiderschap
politie kunnen wij een initiatief nemen om de coördinatie tussen nationale politieteams te verbeteren en te borgen. Deze borging is een randvoorwaarde voor de levensvatbaarheid van het LEN. Een initiatief voor internationale politiecoördinatie vanuit de Nederlandse politie lijkt kansrijk. Niet alleen is de Nederlandse politie goed in positie op het terrein van oorlogsmisdrijven (het TIM behoort tot de grootste politieteams binnen Europa), maar ook de relaties met internationale politiële en justitiële organisaties (Europol, Interpol, Eurojust) zijn goed. Daarnaast is er sprake van ruime ervaring op het gebied van informatiecoördinatie, zowel vakinhoudelijk als met betrekking tot techniek.
Strategische agenda Wil echter een initiatief vanuit de Nederlandse politie succesvol zijn, dan is - naast inhoudelijke inbreng - zeker ook inspanning op strategisch niveau aan de orde. Dit betekent dat vanuit de Raad van Korpschefs de verbinding met internationale (politie)partijen gemaakt moet worden om de coördinatie op het gebied van oorlogsmisdrijven en daaraan verbonden georganiseerde criminaliteit op de internationale strategische agenda van – ten eerste – de Europese politie te plaatsen.
Tot slot Wij sluiten af met een korte toelichting op de verhaallijn in ons essay. Dit betreft een waar gebeurd relaas van een slachtoffer van misdrijven tegen de menselijkheid. Deze optekening en bijbehorende filmbeelden zorgen nog telkens voor gevoelens van afschuw bij de auteurs van dit essay. Bij het beantwoorden van de vraag waartoe de inspanningen van het ICC en in casu de Nederlandse politie moeten leiden, moet het relaas van dit slachtoffer – als stem van een onnoemelijk aantal slachtoffers – centraal staan. Het is onze taak, verantwoordelijkheid en morele plicht om aan dit soort wreedheden een halt toe te roepen en te zorgen dat het recht haar beloop krijgt. Dit maakt dat intensivering van de samenwerking tussen het Internationaal Strafhof en de Nederlandse politie gewenst, haalbaar, maar bovenal noodzakelijk is.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
Er kan geen sprake zijn van rechtvaardigheid in de wereld, tenzij de ergste misdaden - die tegen de menselijkheid zijn onderworpen aan de wet. In dit tijdperk beseffen we meer dan ooit dat de genocide tegen één volk in werkelijkheid een aanslag op ons allemaal is - een misdaad tegen de mensheid. (Kofi Annan)
151
‘There can be no global justice unless the worst of crimes - crimes against humanity - are subject to the law. In this age more than ever we recognize that the crime of genocide against one people truly is an assault on us all - a crime against humanity.’
(Kofi Annan)
152 School voor Politie Leiderschap
Colin Brown and Patrick Voss LLM, EMPM
Co-operation between the international criminal court and the Dutch police The International Criminal Court (ICC) is the first and only permanent international criminal court. Its mission is to contribute to the end of the unpunished perpetration of crimes such as genocide, war crimes, and crimes against humanity. The government of the Netherlands wishes to take an active position in the international domain of peace and justice. But in which manner and to what extent do the government – and in particular the police – give substance to the relationship with the ICC?
According to various policy documents it is clear that the Dutch police want to contribute to international security and justice. The impact of, or even advancement of, war crimes – however distant from Dutch soil – can occasionally be traced back to the Netherlands. Consider the case of Frans van Anraat, convicted of supplying chemicals to Iraq, or that of the 900 Afghans who are currently residing in the Netherlands and are suspected of involvement in war crimes. The International Crimes Unit (ICU) of the Netherlands Police Agency’s National Crime Squad, with its
Columbus II - De wereld binnen handbereik
153
30 employees, actively conducts investigations aimed at people residing in the Netherlands who have committed crimes abroad that fall under the International Crimes Act. Through these activities, the Netherlands wishes to prevent becoming a refuge for war criminals.
Related missions The missions of the ICC and the Dutch police are related. Both stand for the protection of fundamental human rights and the values of democratic law. Both have a mandate for criminal investigations. In practice, however, there are still too many obstacles to actual structural cooperation. These obstacles concern operational practice versus science, bureaucracy, available information and the (lack of) sharing of this information, as well as the level of awareness in the national police units as concerns war crimes.
Obstacles are actually opportunities According to the authors of this essay, the majority of these obstacles are actually opportunities. The combination of scientific insights and operational experience is a strong one. The networks of the ICC and the national investigation authorities are by and large extremely useful and combined analyses increase the chances of success in all investigations. Resistance to information sharing could be dissolved by first allowing a select group of countries to create an information system which shares and analyses relevant information.
Law Enforcement Network The current lack of coordination among the involved parties could be resolved through the proactive contribution of the Dutch police to the Law Enforcement Network. The ICU could play a distinctive, trailblazing role. Shared culture and working methods could arise through the institutionalisation of cooperation. The Board of Chief Constables would then need to – in consultation with international police partners – place the coordination of war crimes, and the organised crime which is closely connected to it, on the international strategic agenda of the European police. Structural and intensive cooperation between the ICC and the Dutch police is, according to the authors, attainable – and, for reasons moral and otherwise, urgently desired.
154 School voor Politie Leiderschap
Columbus II - De wereld binnen handbereik
155
Door: Ben van Mierlo en Bert Westland MPA
Met de kennis van toen De European Future Group (EFG) is een van de adviesgroepen die op EUniveau werkzaam zijn. De EFG was van 2007 tot 2009 actief en diende de Europese Commissie van advies rondom toekomstige ontwikkelingen. Onder andere op het gebied van veiligheid. Nederland is in dergelijke expertgroepen over het algemeen mager vertegenwoordigd. Hebben we daar nadeel van? Moet en kan het anders? Het onderstaande - gefingeerde - interview belicht het onderwerp van diverse kanten en is gebaseerd op tal van gesprekken met deskundigen en rapportages die ondertussen over dit onderwerp zijn geschreven. Een terugblik vanuit 2032.
Donderdag 2 september 2032 - In de tuin van het Huis van de Europese Gendarmerie te Den Haag voeren we een gesprek met twee topambtenaren van de Europese Gendarmerie. Zij zijn beiden werkzaam bij de regio Nederland en staan op het punt te gaan genieten van hun vroegtijdige pensionering. Na ruim 50 jaar verlaten Bert Westland (73) en Ben van Mierlo (72) ons korps en blikken zij met ons terug op een enerverende periode. “De laatste jaren zijn snel gegaan.” Westland spreekt met de ervaring van een doorgewinterde gendarmeriechef. “Ja, toen Ben en ik begin tachtiger jaren van de vorige eeuw wekelijks in een oud Opeltje Kadett naar de Nederlandse Politie Academie in Apeldoorn reden voor onze eerste stappen bij de politie, hadden we niet gedacht hier nog eens te zitten als medewerkers van de Europese Gendarmerie. Bestaat al niet meer, de NPA in Apeldoorn. In 2010 opgedoekt. We doen niet veel aan het bewaren en koesteren van onze historie. Wie kent nog de Witte Kruislaan in Hilversum waar de loopbaan van veel Nederlandse politiemensen van toen begon?”
156 School voor Politie Leiderschap
West-Europese Gendarmerie als hoogtepunt “Je moet niet leven in het verleden, Westland!” Van Mierlo neemt het woord. “Als het aan jou lag waren we nog bij Rijks- en Gemeentepolitie of in die tussenperiode rond de eeuwwisseling waarin - vooral ingegeven door bestuurlijke opvattingen - de kromme organisatievorm van regio’s tijdelijk opgeld deed als leidend principe voor de organisatie van de Nederlandse politie. Met de instelling van de Nationale Politie in Nederland kreeg de ontwikkeling naar veiligheid een sterke impuls. Maar het briljante idee om in 2020 een West-Europese Gendarmerie te vormen, mag ik toch wel het hoogtepunt noemen van het inspelen op de externe Europese ontwikkelingen en herstructureren!” Bert: “Nou, nou. De structuurwijziging bleek weliswaar een positief, maar slechts een flankerend mechanisme te zijn om de horizon in het denken binnen de Nederlandse politie te verruimen. Dat zag je in feite ook al in 2012 toen die regio’s vervangen waren door de nationale organisatievorm. Was alles toen ineens anders? Zeggenschap, vakmanschap, verantwoordelijkheid en bestuurlijk vertrouwen; daar gaat het om. In die tijd hebben we de eerste stappen naar ‘Brussel’ echt gemist.” Na die opmerking herinneren we de heren weer even aan het onderwerp: de European Future Group1 als adviesgroep van de Europese Commissie met een vooruitblik naar 2010-2014. In January 2007, our colleague Wolfgang Schäuble proposed that an informal high-level working party be set up to consider the future of policies on justice, freedom and security in the European Union. The aim would be to gather ideas that could feed into the EU work program for the period 2010 to 2014.2
Legitimiteit van de EFG De EFG zag drie opgaven die zich op het vlak van justitie, vrijheid en veiligheid in een steeds sneller veranderende wereld aftekenden. Het ‘Europese model’ moest vooral bewaard worden door een goede balans tussen mobiliteit, veiligheid en privacy. De groeiende afhankelijkheid tussen interne en externe veiligheid was een belangrijk vraagstuk voor een Europa met daarin vrij verkeer van goederen, diensten
1 Report of the Informal High Level Advisory Group on the Future of European Home Affairs Policy („The Future Group“) June 2008. 2 Executive summary, informal ministerial meeting, Cannes on 7 July 2008
Columbus II - De wereld binnen handbereik
157
en personen. De best mogelijke beschikbaarheid van informatie was daarin een (niet onbesproken en bekritiseerde) voorwaarde. In die tijd ontstond rondom de beschikbaarheid van informatie ook de shift in het denken van optimaliseren van systemen en storage naar de nieuwe interface benadering. Critici spraken zelfs van: “The coded language in the main Future group report hides the broader intent which is revealed in other documents, especially the one from the Portuguese Council Presidency. The assumption behind the “digital tsunami” is: “Every object the individual uses, every transaction they make and almost everywhere they go will create a detailed digital record. This will generate a wealth of information for public security organisations, and create huge opportunities for more effective and productive public security efforts. The implications of this statement are breath-taking.3” Ben: “In die tijd gold dat deelname aan de EFG op persoonlijke titel was. De nationale staten noch de Europese Commissie droegen op enige manier verantwoordelijkheid voor de uitgebrachte adviezen of de opvolging daarvan.” Bert vult hem aan: “De EFG benoemde als belangrijkste beleidsrichtingen voor de jaren tot 2014: de afronding van het Haagse Programma op het gebied van terreur4 en het managen van / samenwerken op het gebied van missies, migratie, asiel en grensbewaking, burgerbeveiliging, nieuwe technieken en informatie (netwerken). Op al deze terreinen zijn adviezen geformuleerd op basis van inzichten van experts. Op zich een goede beweging, maar de kracht ervan was beperkt. De vraag die in die tijd steeds opkwam was die naar de legitimiteit van de experts die gesproken hadden: Wie waren die experts en hoe waren ze aangesteld en werden ze aangestuurd?” Ben: “Daar konden we tijdens ons onderzoek in eerste instantie weinig over vinden. Wie had namens Nederland deelgenomen? Hadden we experts op de verschillende terreinen gestuurd of was gekozen voor een algemene inbreng? In onder andere de kabinetsstukken vonden we echter de schriftelijke reactie 3 Statewatch: The shape of things to come – Comment on: EU future group The future of law enforcement cooperation within the European Union framework: new challenges. 4 Ook over terreur en de ontwikkelingen was behoorlijk veel kritiek te vinden. “Homeland Security comes to Europe.”The legacy of the “war on terror” is a new way of thinking about security and a cash cow for the defence industry, by Ben Hayes
158 School voor Politie Leiderschap
namens Nederland5 en tevens de reactie naar de Eerste Kamer6. Zeer lezenswaardig overigens, met duidelijke uitgangspunten als consolidatie, versterken van onderling vertrouwen, komen tot praktische samenwerking en het kiezen van een geïntegreerde benadering, uitgewerkt in concrete thema’s. Maar zelfs daarin was het zoeken naar de legitimiteit van de auteur. Inhoudelijk was het een goed afgewogen verhaal waaruit veel elementen zijn overgenomen in het definitieve rapport van de European Future Group. Maar de vraag blijft wel of achteraf reageren niet een beetje meeliften was op het werk van anderen.”
Visie en strategie vereist Bert: “Dat weet ik niet. Er zijn immers heel veel commissies en beleidsgroepen waar we als land met een relatief kleine vertegenwoordiging in Brussel niet altijd aan kunnen deelnemen. Dat wil daarom nog niet zeggen dat het resultaat niet uitstekend kan zijn. Dat is wel een beetje pedant trouwens, alsof zonder Nederland niets goeds tot stand zou kunnen komen.” Ben: “Het is vooral pedant om anderen het werk te laten doen. Prof. Van Schendelen7 zei het al tijdens zijn lezing in een sessie van de toenmalige Columbus II: ‘Beïnvloeding doe je op lange termijn, vanuit een visie over wat je wilt bereiken en met een strategie waaruit blijkt dat je weet waar je voor gaat en wat je eventueel wilt weggeven in het veld van de politieke onderhandelingen.’ Van Schendelen had het trouwens over de ‘intelligente luiheid’, maar die veronderstelde wel een strategische agenda. Hier win je wat en daar laat je wat, maar wel vanuit de wetenschap dat veel van ons beleid van vandaag en morgen nu al in Brussel in voorbereiding is. Wil je daar bij zijn of laat je het gebeuren?” Bert: “Destijds was de vraag stellen hetzelfde als hem beantwoorden. Hoewel de huidige Europese regering soms wel erg ver weg zit van haar uitvoerende en handhavende ambtenaren. Ik bedoel maar; is er voor de politie van destijds nou zoveel veranderd? Ook nu nog ziet iedereen de politie als operationele jongens en meisjes. Tot voor een paar jaar moest je geluk hebben als je werd uitgenodigd in een beleidsgroep of expertmeeting. Het heeft toch vele jaren geduurd voor we daarin onze expertise daadwerkelijk ter beschikking konden stellen.”
5 De reactie werd geleverd middels Brief 5549707/08/DEIA d.d. 17 juni 2008. 6 Zie o.a.: http://www.eerstekamer.nl/eu/behandeling/20090520/bijlage_kabinetsstandpunt_ inzake/f=y.pdf 7 Prof. R. van Schendelen, “Machiavelli in Brussels” en presentatie tijdens Columbus II
Columbus II - De wereld binnen handbereik
159
De inbreng vanuit de Nederlandse politie in expertgroepen in Brussel is mager. Het ontbreekt aan een stem namens DE Nederlandse politie. De huidige organisatievorm werkt naar Europa toe belemmerend. Inbreng in Europa kent een hoog ‘hobbygehalte’, vanuit een gevoel van betrokkenheid en zorg van korpsen.
Ben: “Dat lag ook aan de toenmalige politie zelf. Er werd wel veel geroepen over ‘aanwezig zijn in Brussel’, maar wie had er iets voor over? Ik herinner je even aan het gesprek dat wij in maart 2010 hadden in Brussel met collega Ger Scheffer en Dirk-Jan Bonnet van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor medewerkers van BZK was het participeren in de Europese arena een carrièreplek, een mogelijkheid om door te ontwikkelen. Voor de politieorganisatie vooral een plek om niet vergeten te worden. Welke status gaven we aan onze aanwezigheid in Brussel? En werden er politiemedewerkers met opdrachten naar Brussel gestuurd? De vraag die in de politieorganisatie vooral werd gesteld, was typisch Nederlands: wie gaat dat betalen?” Bert: “Mee eens. Je hoorde dat trouwens wel meer bij buitenlandse functies of bij mensen die op missie gingen. Ze waren nog niet weg of de functie was vergeven en terugkeren kon wel, maar daarbij kon je eigenlijk nergens op rekenen. Gelukkig is dat nu anders. Buitenlandse plaatsingen zijn binnen de Gendarmerie eerder een voorwaarde voor een succesvolle loopbaan, dan een barrière. Leuk daarbij is dat er een reservepool is van collega’s die tijdelijk jouw lege plek opvullen. Het HRM-beleid van de korpsen moet zodanig worden aangepast dat internationale ervaring als pré gezien wordt en niet als onderbreking van een carrière.
Als je terugkomt bestaat de mogelijkheid je oorspronkelijke werkplek weer in te nemen. Als je dat nog wilt tenminste. Want een periode functioneren op internationaal niveau levert veel op voor je eigen persoonlijke en vakmatige ontwikkeling. Het internationale veld geeft tal van mogelijkheden om je competenties te ontwikkelen. Zo kan je toegevoegde waarde in de organisatie toenemen. Daarbij worden de opgedane ervaringen duidelijk meegenomen in de persoonlijke ontwikkeling van betrokkene en bij het zoeken naar nieuwe functies.
160 School voor Politie Leiderschap
Dat sluit trouwens mooi aan bij de observaties die destijds al door Paul Meijers8 tijdens één van onze leersessies werden ingebracht.” Ben: “Prima natuurlijk maar het kost ook wel wat, zo’n reservepool. Maar dat hebben we er met elkaar voor over, denk ik dan maar. Oogsten doe je pas na het zaaien! Kennelijk is op het gebied van de randvoorwaarden in de loop der tijd wel het nodige aangepast. Brussel was dichterbij gekomen en met de Europese programma’s - Schengen, Prüm, het Zweeds kaderbesluit, het Stockholm-programma, Lissabon en de daarna nog jarenlang over Europa afgevaardigde regelingen die de samenwerking op tal van gebied reguleerden - bleef wel de vraag of Nederland ondertussen op de goede manier aan de beleidsvoorbereiding deelnam of had deelgenomen.”
Euro-hobbyisme is over Ben: “Ik sprak over dat thema eind april 2010 met Gijs de Vries, toen werkzaam bij de Algemene Rekenkamer, maar in zijn politieke leven als voorzitter actief bij de ESRIF, The European Security Research and Innovation Forum9. Dat was een soort evenknie van de EFG, maar dan meer gericht op technisch en innovatief terrein. Vooral na 9/11 werd deze groep krachtig ingezet met het oog op ontwikkelingen van ‘security related research’. Dit forum publiceerde een indrukwekkend en breed rapport over tal van ontwikkelingen op het gebied van research en innovatie. Het bevatte een civiele en militaire kant, wat indertijd zeker de moeite van het lezen waard was. Opmerkelijk was dat de vraag naar een dergelijke lange termijn visie (20 jaar) vooral uit het bedrijfsleven kwam. Het bedrijfsleven wilde zijn investeringen kunnen plaatsen in een door de overheid ontwikkelde en neergezette visie. Soms ging het ook gewoon over spullen en soms over institutionele belangen. Max Peter Ratzel - tot 2009 directeur van Europol - was destijds nog leider van één van de werkgroepen waarbij overigens - net als bij de EFG - op voorhand geen
8 Paul Meijers (Pol.Acad.) is voor de Nederlandse politie op vele missies geweest in o.a. Afghanistan en hield een kort maar boeiend betoog tijdens een speed date sessie met Columbus II deelnemers op 26-05-2010. 9 Voor de volledige tekst zie: http://www.esrif.eu/ “The main objective of ESRIF was the development of a mid and long term Joint Security Research and Innovation Agenda that will link security research with security policy making and its implementation. It should create opportunities for more coherent research programming and funding that should lead to better innovation. It should also trigger the investment of funds by the private sector in research strategic priorities, thereby complementing public investments.”
Columbus II - De wereld binnen handbereik
161
commitment werd aangegaan op de uitkomsten en een grote mate van vrijblijvendheid ten aanzien van deelname aanwezig was. Dit resulteerde in scheve verhoudingen. Het bedrijfsleven zond absolute topmensen af, terwijl de verschillende overheidsorganisaties vanuit een vorm van vrijwillige deelname beslist niet op topniveau waren vertegenwoordigd. De deelname van Europol duurde trouwens - vanwege onderlinge onenigheid - niet lang. De Vries had trouwens wel een aantal bruikbare tips voor de toenmalige politie. ‘Het Euro-hobbyisme is over’, zo meldde hij in 2010. ‘Met de komst van tal van verplichtende regelingen vanuit Europa waaronder de internationale arrestatiebevelen, de opsporingsbevelen, de rechtshulp et cetera - kon het belang voor de Nederlandse politie niet meer worden ontkend’.” Nederland zou een leidende rol moeten willen spelen bij de ontwikkelingen op politiegebied binnen Europa. Gijs de Vries
Bert: “Maar daarvoor moest eerst het beheers- en gezagsprobleem in Nederland helder worden opgelost. Het sturen van een hoofdcommissaris naar Brussel was een te simplistisch antwoord op een verkeerde vraag.” Ben: “De aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Nederlandse politie in Brussel vraagt trouwens wel specifieke vaardigheden. Invloed moet je niet verwarren met betweterigheid, en een zekere nieuwsgierigheid en bescheidenheid vormen een verstandige basis voor de invulling van je rol in het Europese netwerk. Empathie voor degenen waar je mee werkt en invoelend vermogen voor verscheidene belangen. De ander zijn succes laten, maar wel een duidelijke eigen agenda hebben waarin je op dat succes kunt meeliften voor je eigen agendapunten. Talenkennis is eveneens een vereiste. ‘Steenkolenengels’ maakt je niet bepaald geloofwaardig. Helaas hoor ik - ook vandaag de dag - tot op hoog niveau taalfouten die je de tenen doen krommen.” Bert: “Maar de echte kern van het probleem van toen was het ontbreken van een visie in eigen huis, dus in Den Haag. Wat wil Nederland? Wat is het standpunt van de Nederlandse politie? In 2010 werden die vragen gelukkig tot beleidsinzet verheven. In een periode waarin er nog geen Europees politiebeleid was, had de Raad van Korpschefs - en in haar verlengde de minister van BZK - zich dat aan moeten trekken. Dat was hét moment om richting te geven aan vraagstukken als: ‘Wat gaan we de komende vijf jaar in Europa doen op gebieden als rampen en crisisbeheersing, grensbewaking, douane, mobiel banditisme, cybercrime en mensenhandel en prostitutie?’ Je verdedigt je nationale belangen alleen nog maar
162 School voor Politie Leiderschap
in de internationale arena. Criminaliteit is niet grensgebonden en de aanpak daarvan kan dat ook niet zijn.”
Betreden internationale arena Ben: “Bij het meewerken aan Europese vredesmissies kon niet meer gevraagd worden, zoals voor die tijd wel gebruikelijk was: “Heeft een regiochef toevallig nog wat personeel, dat op vrijwillige basis……?” Bert: “Naast de politieke kant van de vraag is er nadrukkelijk een zijde die vanuit vakmanschap en expertise een appèl deed op de Nederlandse politie. Een samenspel in de voorbereiding op het betreden van de internationale arena tussen politiek en politie. Initiatie en feedback in een samenspel tussen gezag en experts op het gebied van veiligheid.” Een meerjaren Europees beleid voor de Nederlandse Politie moet door het bevoegd gezag worden vastgesteld en voorzien van de benodigde randvoorwaarden. De Nederlandse overheid moet er van doordrongen zijn dat nationale veiligheid tegenwoordig voor een belangrijk deel in Brussel wordt bepaald. Als daarop beïnvloeding moet plaatsvinden, zal de inbreng al in de voorfase moeten gebeuren.
Ben: “We praten over de tijd dat COSI10 net het levenslicht had gezien en de vraagstukken uit die tijd over de wijze waarop - in de beleidsvoorbereidende fase - de Nederlandse politie en de Nederlandse politiek invloed konden uitoefenen in Brussel. De Vries vroeg zich destijds af of de besturen van de individuele lidstaten wel zo happig waren op een echte operationele inzet van de politie op Europese schaal.” Bert: “Een helder betoog waarbij je je vervolgens afvraagt hoe het kwam dat er toch nog zo veel bilaterale initiatieven binnen Europa bestonden van regionale korpsen die een vluchtige blik over de grens wierpen. Ik bedoel maar, de toenmalige bonnetjesaffaire bracht in ieder geval aan het licht dat behoorlijk vaak de grens
10 Ingevolge het verdrag van Lissabon (artikel 61 D) is een permanent comité opgericht voor de coördinatie en de operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid (COSI). Dit comité - dat onder de Raad ressorteert - kan de coördinatie van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bevorderen. Nederland stelt zich op het standpunt dat COSI een breed mandaat moet hebben. Het comité moet een schakel vormen tussen de Raad en de uitvoering en dient geen zelfstandige operationele of wetgevende taken te hebben. Bron: Geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, 7 en 8 juli 2008 te Cannes.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
163
werd overgestoken om te komen tot kennisvergaring en kennisdeling. Ook zijn diverse pogingen ondernomen om tot beïnvloeding te komen en stuurden we mensen op vredesmissies.” Ben: “Ik denk dat zoiets toch veel te maken had met persoonlijk commitment van regionale korpschefs. Kennelijk was het gevoel aanwezig dat een bijdrage geleverd moest worden uit solidariteit. Maar het kwam wel vaak uit eigen portemonnee en zonder helder te hebben wat het doel en de opbrengst konden zijn. Bovendien lijkt van enige coördinatie vanuit het ministerie weinig sprake te zijn geweest. Inge Philips11, toen ambassaderaad in Parijs, vertelde ons destijds nog dat er weken waren dat twee tot drie korpsen langskwamen voor een nadere verkenning van de werkmethoden in Parijs. Dat riep in Parijs op zijn minst vragen op over de effectiviteit van dergelijke bezoeken. Niet alleen bij de ambassade, maar zeker ook bij de Fransen. In Parijs was kennelijk niet alleen kennis te halen.” Bert: “Nou, ik kan me herinneren dat er bij die tripjes vaak meer dan alleen politiemensen meegingen. Ook burgemeesters en hoofdofficieren. Dus er zal ook wel een stuk nationale binding mee beoogd zijn. Elkaar kennen werd destijds, vooral in rampen- en crisissituaties, als essentieel gezien.” Ben: “Het had me handig geleken als die ‘anderen’ daar dan ook eens iets over hadden geroepen toen de politie onder vuur lag.” Bert: “Dat neemt niet weg dat er onvoldoende coördinatie was en - erger nog - dat er feitelijk geen agenda werd gevormd voor internationale betrekkingen of beleid.” Ben: “En uiteindelijk heeft die aandacht voor dit onderwerp ons alleen geholpen. De politie werd wakker en ging haar beïnvloedingsmogelijkheden gebruiken om bij het toenmalig bestuur een duidelijke Europa-stellingname neer te leggen. De Raad van Korpschefs formuleerde indertijd voor het eerst een strategische visie met daarin de internationale component.” Waarheen brengt dit interview met de heren van Mierlo en Westland ons in onze zoektocht naar de destijds gehanteerde vormen van samenwerking, aanwezigheid, beïnvloeding en ontwikkeling van een Europees bewustzijn binnen de Nederlandse politie?
11 Speeddate tijdens 4e bijeenkomst Columbus II, 26-05-2010.
164 School voor Politie Leiderschap
Agendavorming op Europees niveau Bert: “Ik zou in retrospectief in het kort drie opmerkingen willen plaatsen die ik heb meegenomen vanuit onze leergang destijds en die mij in het werk daarna enorm hebben geholpen. Maak duidelijk waar het nationale beleid van de politie voor staat. Leg in dat nationale beleid ook de relatie met de gedachtevorming en beleidsvoorbereiding ten behoeve van Europees veiligheidsbeleid. Vanuit een goed geformuleerd Nederlandse beleid zou gewerkt kunnen worden aan agenda vorming op Europees niveau. Welke principes zouden wij vanaf nationaal level in willen brengen op Europees niveau? De Nederlandse politie hanteerde in die tijd uitstekende en goed doordachte uitgangspunten op gebieden als gebiedsgericht werken, nodale oriëntatie, kennen en gekend worden en integriteit, zorgvuldigheid op het gebied van privacy, het belang van een vooruitstrevende aanpak van onderwerpen als cybercrime en mensenhandel. De Nederlandse politie kon redeneren vanuit een eigen lokale situatie, met de daarbij behorende belangen en opgebouwde ervaringen: een grote haven, accent op vervoer en transport en drugscriminaliteit. Het duurde echter ook na 2010 nog wel even voordat we - vanuit een krachtige houding van politie-experts - politiek gedragen standpunten wisten in te brengen bij de (potentiële) agendering van veiligheidsonderwerpen in Europa.” Ben: “Terugblikkend moet ik helaas constateren dat het nog een groot deel van het tweede decennium van deze eeuw in beslag heeft genomen voor de Nederlandse politie in staat was haar expertise - in ondergeschiktheid aan de werkzaamheden van de departementale vertegenwoordigers in de Europese politieke arena - op de agenda’s te krijgen. Het investeren in de relatie tussen de politiële experts die op landelijk niveau als gezaghebbend konden worden aangemerkt en de permanente vertegenwoordigers van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie in Brussel, heeft veel tijd gevraagd. Voor een effectieve beïnvloeding van de agenda - maar ook inhoudelijk - moest eerst voor medewerkers van de departementen helder zijn wie op nationaal niveau binnen de politie (soms op korte termijn) benaderd konden worden om de mening van de Nederlandse politie op een voor Europa op dat moment actueel onderwerp, te verwoorden. IPOL had hierin veel sterker een faciliterende rol kunnen vervullen. Het vaststellen van een Europese agenda behoort tot de strategische sturing op veiligheid die de komende jaren vorm en inhoud moet krijgen.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
165
Waarom was Nederlandse politie zo terughoudend? Was het bescheidenheid? Terwijl het professionele niveau van de Nederlandse politie hoog is en ook hoog werd aangeschreven. We hoefden niet bescheiden te zijn, zeiden ook Scheffer en Bonnet. Zat de traagheid in de ingewikkelde regionale structuur of in het gebrek aan bereidheid voor je te laten spreken door medewerkers van departementen?”
De regels van het spel kennen Bert: “De Nederlandse politie moest ook investeren in kennis- en vaardigheidsontwikkeling op de werkwijzen in Brussel. Investeren in relaties. Niet alleen op de inhoud als er iets te scoren valt. Wilde je dat je lobby werkte en dat je invloed had op gedachtevorming en besluitvorming op Europees niveau, dan diende je langdurig op relationeel niveau te investeren. Je moest uitleg geven van standpunten, bespreken wat op de agenda moest komen. Verder moest de Nederlandse politie leren hoe de regels waren van het spel van geven en nemen. Dat het ‘weggeven’ van bepaalde dossiers onderdeel van het spel was, en dat dit in ruil was voor dossiers waar vanuit nationaal perspectief echt veel belang aan werd gehecht. Daarnaast moesten we ook leren hoe we landen met een nagenoeg vergelijkbare opvatting in een bepaald dossier konden beïnvloeden om ze zo in te zetten voor het eigen doel. En daar ook vice versa toe bereid zijn.” Ben: “Ik zou daar nog een andere - meer algemene - notie aan willen toevoegen. Als we er destijds niet in waren geslaagd onze ideeën over Europa in de huidige nieuwe vorm te gieten was ons veel beleid uit Europa overkomen, en bleef er niet veel anders over dan het klakkeloos uitvoeren van elders geformuleerd beleid. Ik ben blij dat we onze manier van werken en denken, ons fundament van het bedrijven van politie, hebben kunnen inbrengen en dat ons geen beleid is ‘overkomen’ dat strijdig zou zijn geweest met zaken die juist voor ons als politiemensen echt essentieel zijn. Als je je nog herinnerd waarom je destijds bij de politie bent begonnen, dan weet je ook voor welke normen en waarden je binnen de rechtsstaat staat. En hoe je die - juist ook in Europees perspectief - hebt te bereiken en wellicht zelfs te verdedigen. Bereiken door inspanning, en verdedigen tegen minder liberale, moderne of sociale staatsinbreng vanuit landen in Europa die een kenmerkend andere gedachte hebben over politie en politie bedrijven!”
166 School voor Politie Leiderschap
Internationaal werken vereist kennis en vaardigheden. Steenkolenengels volstaat niet. Bovendien zal geïnvesteerd moeten worden in relaties en netwerken, zowel in Brussel als in Den Haag. Een goede relatie tussen politie-experts en de departementen is van groot belang om een kwalitatief goede inbreng in beleidsvoorbereiding in Brussel te kunnen waarborgen. Vijf minuten voor een vergadering binnenlopen en denken het dan nog even te regelen is, is een grote misvatting. De besluiten zijn dan al lang genomen.
Europa niet altijd de oplossing Bert: “Ik sluit me daar helemaal bij aan, maar nog even dit: Europa was geen must. In het gesprek dat wij destijds hadden in Amstelveen met Paul de Ruijter12, van het gelijknamig managementbureau, werd ook heel duidelijk gemaakt dat we niet alleen maar moeten denken in termen van ‘alle landen’, ‘de Europese schaal’, ‘steun van alle lidstaten’ en ‘consensus’. Er moet sprake kunnen zijn van een zekere opschaling. Sommige onderwerpen lenen zich buitengewoon goed voor een bilaterale aanpak. Daar moet je de bureaucratie van Europa helemaal niet voor opzoeken. Blijf kijken naar het onderwerp en bepaal telkens opnieuw of Europa in totaliteit wel het platform is dat je verder helpt. Soms is daarin een helder ‘nee’ ook heel goed. Het gaat om de effectiviteit en de oplossing van een vraagstuk, en niet om een organisatorische omgeving. Kiezen en keuzes maken hoort ook bij een strategisch beleid en dat blijft belangrijk. Een beetje nuchterheid en slimheid kunnen een hoop gedoe voorkomen.”
Eén stem: Politie Nederland Aan het einde van dit interview vragen we de heren van Mierlo en Westland over wat er rond het einde van het eerste decennium van deze eeuw in Nederland is veranderd. We krijgen de indruk dat dit moment - dat toch regelmatig in hun verhalen terugkomt – van betekenis is geweest voor de verdere ontwikkeling van de participatie van Nederland op het vlak van Europese interne veiligheid. Ben: “Ja, die tijd is wel van betekenis geweest voor het proces als geheel. Het belangrijkst voor mij was dat de Nederlandse politie vanaf die periode echt aan de slag is gegaan met het ontwikkelen en delen van een strategische visie op het politievak, en met de veiligheid binnen de Europese gemeenschap. Eén stem: Politie Nederland. En behalve het gegeven dat de strategische visie is opgeschreven 12 Paul de Ruijter management in Amstelveen denkt met veel bedrijven en instellingen mee over de ontwikkeling van toekomstscenario’s. Gesprek van 16-04-2010.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
167
vanuit Europees en internationaal perspectief, werd hij ook bruikbaar voor onze collegae en partners in de andere Europese landen. Vanaf die periode kijken we daadwerkelijk over landsgrenzen heen, en ontstond een internationale evolutie en voortdurende onderlinge afstemming tussen de aanpak van veel - toen nog nationale - politiekorpsen. Dus, weliswaar de eerste ronde gemist, maar vanaf dat moment bleek de Nederlandse politie actief en richtinggevend te werken aan de ontwikkeling van Europese politiezorg.” Europa is niet voor elk probleem de oplossing. Soms werk je bilateraal veel sneller of moet je je partners zoeken in concrete organisaties. Het probleem is leidend, niet Europa.
Bert: “Ik ben het helemaal met Ben eens en zie ook een tweede verandering, zo rond diezelfde tijd. Vanuit het inzicht dat het belangrijk is om te werken aan de relatie tussen politie en departementale vertegenwoordigers van Binnenlandse Zaken en Justitie - die aan de Europese tafels immers de onderhandelingen voeren – is de Nederlandse politie ook daadwerkelijk gaan investeren in het onderhouden van die relatie en het verwoorden van een voorgestelde aanpak op veiligheidsgebied. Omdat dat gebeurde op basis van een goed uitgekristalliseerde visie, zoals Ben zo even verwoordde, werden experts op tal van onderwerpen van de Nederlandse politie, die namens de gehele nationale politie spraken, vanaf die tijd vanzelf interessante gesprekspartners tijdens de voorbereiding van verschillende dossiers in Europa.” Ben: “En niet onvermeld mag blijven dat die relatieverbetering er uiteindelijk toe leidde dat de visie vanuit de gezagskant is bekrachtigd, dat daar gevolgen aan zijn verbonden in financiële zin en dat er prioriteit werd toegekend aan Europa. Er kwam geld bij en het hobbyisme van sommigen is inmiddels verworden tot een zakelijke benadering met geld en resultaten.” Bert: “Eindigen we toch weer met geld en mensen. Had zo gehoopt dat we het daar nu eens niet over zouden hebben. Maar gelukkig hebben we ze nu wel gekoppeld aan beleid, resultaten en de vaste overtuiging dat hier voor Nederland echt nog iets te halen viel. Kom, we lopen nog een rondje en drinken dan een biertje aan de bar in politierusthuis ‘Bromsnorbeek’. Dat hebben we wel verdiend. Met de pensioenen van nu ben ik blij dat we hier een bijna gratis kamertje hebben gekregen.”
168 School voor Politie Leiderschap
Ben van Mierlo and Bert Westland MPA
The Netherlands is not too small The Netherlands – and also the Dutch police – are generally underrepresented in expert and advisory groups in Brussels. What reasons can this be attributed to, does it damage the Netherlands and how could it be different?
One of these advisory groups, which works at the EU level, is the European Future Group (EFG). Between 2007 and 2009 the EFG provided the European Commission with advice concerning future developments, including in the area of security. The growing interdependence between internal and external security – including the free movement of goods, services and people – is a crucial issue for Europe. However, experts personally participated in the EFG and that likely limited the potency of the advice, resulting in lobbyism rather than a broadly-carried mandate.
What do we want to achieve? What could be the reason that the Dutch police have not yet fully and confidently ventured into the European arena? Part of this is due to the organisation of the Dutch police. There is a lack of one unified voice and they are also missing a solid strategic vision. These days, one ends up defending one’s national interests only in the international arena. What does the Netherlands wish to accomplish? What is the position of the Dutch police therein? Once one is aware of this, one can participate with more direction in commissions, advisory and expert groups. Professor Dr. Arthur van Schendelen stated it as follows in Columbus II: “Influencing is something you do on the long term, from a place of vision about what you want to achieve and with a strategy from which it is evident that you know what you are
Columbus II - De wereld binnen handbereik
169
aiming for, and what you are possibly willing to give away in the field of political negotiations. You win some, you lose some.”
The rules of the game The Dutch police need to invest in knowledge of and develop competency in the working methods in Brussels. Lobbying and exercising influence on thought processes and decision-making at the European level require long term investments in relationships. Moreover, the Dutch police need to learn that ‘giving away’ certain files is a part of the game, and that this concerns an exchange of dossiers which are, at the national perspective, of greater interest. Also, we must learn that we can influence other countries in such a manner that they can be utilized for our own aims. Of course, we must be prepared to reciprocate.
Formation of agendas The authors assert that the national policy of what the police stand for must be clarified. The relationship with the European security policy and participation in agenda formation at the European level must be included in that. It should not be assumed that the Netherlands is too small for this; the professionalism of the Dutch police is highly-regarded. The authors also advise adapting the HRM policy of the various police forces so that experience from the European arena is seen as an advantage for and not as an interruption to one’s career. As important as Europe is for the future of the Dutch police it is, however, not the solution to every problem. The authors, in line with futurologist and architect Paul de Ruijter, are of the opinion that one can at times work far faster bilaterally, or that partners should be sought out in concrete organisations. The leading factor therefore for solving problems should not be Europe, but finding an adequate solution to the problem in the best and quickest way. Choosing and choices are part of strategic leadership.
170 School voor Politie Leiderschap
Leercoaches prof.dr. Willy Bruggeman en Minze Beuving
“Met Columbus II is weer een stap voorwaarts gezet” De Columbus-deelnemers zijn afgelopen jaar begeleid door twee leercoaches: prof. dr. Willy Bruggeman en Lt.Gen. Minze Beuving. Wat is het beeld dat beide mannen hebben bij de ontwikkeling die de deelnemers hebben doorgemaakt en hoe reflecteert zich dat in de geschreven essays?
Het thema van Columbus II was ‘Nieuwe ontwikkelingen in verband met internationale politiesamenwerking’. Maar voor stil konden worden gestaan bij de nieuwe ontwikkelingen kregen de deelnemers van Instituut Clingendael eerst een globale kijk op Europa voorgeschoteld. Bruggeman: “Dat is altijd een belangrijk begin, zeker gezien het feit dat maar weinig deelnemers goed op de hoogte zijn van wat de Europese Unie inhoudt. De deelnemers waren zeer gecommitteerd! Ik ben van mening dat we met Columbus II weer een stap voorwaarts hebben gezet.”
Sense of urgency Nog gedurende hun leergang schreef de groep een brief aan de Raad van Korpschefs i.o. (RKC), wetende dat de Raad bezig was met het vormgeven van de strategische agenda voor de komende jaren. De schrijvers constateerden dat nog maar weinig zichtbare stappen richting Europa en de rest van de wereld zijn gezet. Ze wezen de RKC op de impact van recente verdragen en ontwikkelingen en vroegen of de gevolgen ervan voor de Nederlandse politie al in kaart waren gebracht en de kansen wel
Columbus II - De wereld binnen handbereik
171
optimaal werden benut. Volgens Bruggeman geeft de brief aan dat de deelnemers van Columbus II de sense of urgency werkelijk hebben gevoeld.
Ook kritische noten Leercoach Beuving zag het programma voor het eerst van dichtbij. “Ik heb ervan genoten. Ten eerste omdat ik jonge collega’s met mijn eigen internationale ervaring kon ondersteunen. En ten tweede omdat ik zelf ook veel geleerd heb. De diversiteit van deelnemers uit de Nederlandse en Belgische politie, Belastingdienst en Koninklijke Marechaussee werkte heel positief. Ik vond wel dat op sommige terreinen een overload aan informatie over de deelnemers werd uitgestort. Daarnaast miste ik de ontwikkelingen in de wereld een beetje. Nu is het programma vrijwel uitsluitend gestoeld op Europa. Maar ik vind het wel goed dat de lat zo hoog ligt. Het onderwerp verdient het en we hebben nog veel in te halen.”
Essays kwalitatief goed Bruggeman is positief over de essays die de deelnemers schreven. “De kwaliteit was over het algemeen goed. Wel kon ik zien dat politiemensen niet gewoon zijn om stukken te schrijven en boeken te lezen. Het essay ‘Het Europees Onderzoeksbevel’ heb ik – mede dankzij de goede leesbaarheid - meteen doorgestuurd naar een aantal van mijn collega’s. Ook het essay over de Singapore Police Force vond ik een goed stuk. En dat over het ICC gaf heel mooi aan waar de dilemma’s voor samenwerking tussen ICC en politie zitten.” Ook Beuving is positief verrast door het stuk over het International Criminal Court. “Tijdens het programma viel het me al op dat de deelnemers op het puntje van hun stoel zaten wanneer het ging over de rule of law en failed states. Velen maakten ook voor het eerst kennis met het Team Internationale Misdrijven van het KLPD. Het dilemma ‘we móeten er wat doen, maar levert het ons ook wat op in eigen land?’ leverde mooie gesprekken op. Dat het thema aansprak, kun je ook afleiden uit het feit dat twee van de acht essays over failed states gingen. Een substantieel deel. Het stuk over het ICC was voor mij een aangename verrassing. Niet alleen omdat het de dilemma’s goed schetste, maar ook omdat reacties van betrokkenen bij de oorlog in het voormalig Joegoslavië waren opgenomen. Dan komen ook de emoties boven.”
172 School voor Politie Leiderschap
Koppelen aan feitelijke ervaring Bruggeman reflecteert op de andere stukken: “Erg interessant was de keuze van twee deelnemers voor het specificeren van het thema ‘nieuwe ontwikkelingen’ naar ‘technologische ontwikkelingen’. Hebben we het dan over nodaal opsporen? Ik had graag gezien dat ze hierop hadden voortgeborduurd, maar het is ook in de huidige vorm een goed essay. Vooral door de boodschap dat je je eerst moet afvragen wat voor politie je wilt zijn, voor je gaat investeren in nieuwe technologieën. Als ik de essays moest verdelen over categorieën, dan gaat een aantal over de Europese Unie, begeeft een aantal zich buiten de Europese grenzen en gaat één essay in op de vraag hoe strategisch politieleiders er in de toekomst uitzien. Overigens zou ik in de toekomst liefst zien dat het schrijven van de essays gekoppeld wordt aan feitelijke internationale ervaring. Maar zover zijn we nog niet.”
Frontex Feitelijke internationale ervaring. Minze Beuving kan er over meepraten als voormalig bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee en voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur van Frontex. Hij had de Columbus-deelnemers graag meegenomen naar zijn vroegere werkplek, maar “er zaten helaas geen buitenlandbezoeken in het programma”, zoals hij met een ondertoon van spijt vertelt. “Terwijl alleen al een bezoek aan Brussel heel belangrijk kan zijn. Daar zijn, dat zien, dat proeven; dan zie je ineens dat zaken niet in een vergadering besloten worden. Dat internationaal samenwerken draait om investeren in relaties.”
Columbus II - De wereld binnen handbereik
173
174 School voor Politie Leiderschap
Literatuur en bronnen Michiel Marchand en Rob Out (pag 14 – pag 31) Council of the European Union (2009). The Stockholm Programme. An open and secure Europe serving and protecting the citizens. 16484/1/09 REV 1 JAI 866 + ADD 1 of 2 December 2009. Council of the European Union (2010). Initiative for a Directive of the European Parliament and of the Council regarding the European Investigation Order in criminal matters. 9145/10 of 29 April 2010. Council of the European Union (2010). Explanatory Memorandum on the initiative for a Directive of the European Parliament and of the Council regarding the European Investigation Order in criminal matters. 9288/10, ADD 1 of 3 June 2010. Council of the European Union (2010). Follow-up of the Mutual recognition instruments. 11193/1/10, REV 1 of 13 July 2010. Dijk, J.J.M. van en Waard, J. de (2000). Juridische infrastructuur in internationaal perspectief; criminaliteitsbeheersing. Den Haag: Ministerie van Justitie, directie Algemene justitiële strategie. European Commission (2009). Green Paper on obtaining evidence in criminal matters from one Member State to another and securing its admissibility. COM (2009) 624 final of 11.11.2009. Fijnaut, C., Spapens, T. en Van Daele, D. (2005). De strafrechtelijke rechtshulpverlening van Nederland aan de lidstaten van de Europese Unie. De politieke discussie, het juridisch kader, de landelijke organisatie en de feitelijke werking. Zeist, Kerckebosch.
Columbus II - De wereld binnen handbereik
175
Peers, S. (2010). The proposed European Investigation Order: assault on human rights and national sovereignty. Statewatch analysis. http://www.statewatch.org/ analyses/no-96-european-investigation-order.pdf. Bezocht in juni 2010. Spapens, T. (2008). Georganiseerde misdaad en strafrechtelijke samenwerking in de Nederlandse grensgebieden. Antwerpen, Oxford. Intersentia. Vermeulen, G., De Bondt, W. en Van Damme, Y. (2010). EU cross-border gathering and use of evidence in criminal matters. Towards mutual recognition of investigative measures and free movement of evidence. Antwerpen, Apeldoorn, Portland. Maklu. Went, F. H. (2007). Grondslagen van het opportuniteitsbeginsel. Opvattingen over het vervolgingsbeginsel en hun uitwerkingen op de rechtspraktijk. Masterscriptie Rechtsgeleerdheid.
Frank Brouwer en Dian Popping (pag 34 – pag 49) Adviesraad Internationale Vraagstukken (2006), Crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten, de noodzaak van een samenhangende aanpak, No. 64 Bondsmagazine ACP, Politie naar Afghanistan?, Politiebericht (2010), www.acp.nl/ politiebericht Clingendael Centrum voor Strategische Studies (2006), Evaluatie effectiviteit politievredesmissies. Den Haag: kenmerk CCSS-06-003 Downes, M. (2010), Introduction to Security System Reform, with a focus on post-conflict police reform. Den Haag: Clingendael Downes M. e.a., OECD Handbook on SSR, www.ssrnetwork.net/ Downes, M. (2007), A beginner’s Guide tot Security Secror Reform (SSR), gfn.ssr Frissen P.H.A (2007), De Staat van Verschil, Een Kritiek van Gelijkheid. Amsterdam: Van Gennep, pp. 21
176 School voor Politie Leiderschap
Kop, N. en Euwema, M (2002), Nederlandse politieagenten op vredesmissie: lessons learned van de Koninklijke Marechaussee. Het Tijdschrift voor de Politie, jrg. 64, nr. 9, pp. 25-29 Veultjes H. en Ligtvoet F. (2010), Met welk leger willen we verder?, Het Parool, 30 maart 2010 Raad van Hoofdcommissarissen (2007), De normaalste zaak van de wereld, visie op de internationalisering van de Nederlandse politie, pp.3 en pp.12 Sollie, H. (2010), Civiele politie op vredesmissies. Apeldoorn/Reed Business Amsterdam: Politiekunde 31, Politie en Wetenschap Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2002), Jaargang 2002, 612, Besluit van 11 december 2002, houdende regels betreffende beschikbaarstelling van politieambtenaren ten behoeve van de inzet in het kader van vredesmissies Tweede kamer der Staten-Generaal (2008), 27 476, nr. 14, Inzet Nederlandse politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties, brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 5 november 2008 Tweede kamer der Staten-Generaal (2008), 31 787, nr. 1, Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten, brief van de minister van Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 7 november 2008 Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2002), jaargang 2002, nummer 612, Besluit van 11 december 2002, houdende regels betreffende beschikbaarstelling van politieambtenaren ten behoeve van de inzet in het kader van vredesmissies Staatscourant (2003), Den Haag: 19 februari 2003, nr. 35 / pagina 10, Regeling vredesmissies politie Voorhoeve, J.J.C. (2007), From War to the Rule of Law, peace building after violent conflicts. Den Haag,WRR, Amsterdam: University Press
Columbus II - De wereld binnen handbereik
177
www.acp.nl/politiebericht www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/CV_Klompenhouwer_ver2_EN.pdf www.dcaf.ch/ www.homeoffice.gov.uk http://members.quicknet.nl/jhj.verhoog/NLVM/index.html www.minbzk.nl www.politie.nl www.politiebond.nl www.polfed-fedpol.be http://pressrelease.perssupport.nl/publishingweb/pressrelease/detail.do?pressId=444 00&searchKey=1&languageId=NL www.ssrnetwork.net/ www.stabilisationunit.gov.uk www.turnaroundcommunicatie.nl/bestanden/file25080037.pdf www.vredesmissies.nl/ www.websitevoordepolitie.nl/archief/nederlandse-politieagenten-op-vredesmissielessons-learned-van-de-koninklijke-marechaussee-47.html
Peter Gieling en Theo van der Plas (pag 52 – pag 71) Aartsen, J. J. van (2010), Brief van Vz Korpsbeheerdersberaad aan Min van BZK, 30 juni 2010 AIM (2010), Association for automatic Identification and Mobility, zie www. aimglobal.org. en www.totalecontrole.punt.nl voor toepassingen van RFID Amico, J, ‘d (2006), Stopping Crime in Real Time, in The Police Chief, 9 september 2006 BBC, uitzending over Real Time Crime center: http://news.bbc.co.uk/2/hi/ technology/8245056.stm en http://www.youtube.com/watch?v=R9k86reyl5A&featu re=related Blokzijl, A., vz. Raad van Bestuur SAGEM, interview, maart 2010
178 School voor Politie Leiderschap
Boer, R. de (2007), Affichekind van een magische toekomst, essay t.g.v. De Balie, Amsterdam Bos, H (2010), interview met H. Bos, directeur Informatiehuis, zie ook www. hetwitteinformatiehuis.nl en www.bosbits48.nl Bratton, W. (1998), Turnaround; how America’s Top Cop reversed the crime epidemic, Randomhouse, New York Brouwer-Korf, mr. A.H. (2009), Gewoon doen, Commissie Veiligheid en persoonlijke levenssfeer, 22 januari 2009 CBP (2006), RFID: veelbelovend of onverantwoord?, Centraal Bureau Persoonsregistratie, oktober 2006 EC (2010), De digitale agenda voor Europa, Europese Commissie, 19 mei 2010 Friedman, Th.L. (2005), De aarde is plat, Amsterdam, Nieuw Amsterdam Gartner (2010), Gartner Emerging Trends and Technologies, zie www.gartner.com Hof van t, C, R. van Est, F. Daemen, (2010), Check in, check uit, de digitalisering van de openbare ruimte, NAI uitgevers Home Office (2010), zie www.homeoffice.gov.uk Hoogenboom, B. (2010), De maximaal beveiligde samenleving en nieuwe surveillancetechnieken, SMVP column prof. dr. Bob Hoogenboom - mei 2010 Jonker, J (2010), Interview met medewerker Ministerie van Verkeer en Waterstaat, juni 2010 Korps landelijke politiediensten (2008), Interne rapportage Werkgroep RF-ID, november 2008, Driebergen Marx, G.T. (2010), zie www.web.mit.edu/gtmarx/www.garyhome.html
Columbus II - De wereld binnen handbereik
179
Mate, D (2009), Toespraak bij de presentatie van: ESRIF, findings and conclusions, december 2009 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010), Onderzoek samenwerkingsafspraken 2008, stand van zaken 2010, Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, mei 2010 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010a) aan Tweede Kamer, 9 juli 2010, kenmerk 2010-0000474574 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister van Justitie (2010b) aan Tweede kamer, 3 december 2009, KST 136762 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010c); toespraak op Innovatiecongres Veiligheid, 24 juni 2009 Ministerie van Justitie (2010), Onderzoek Technologie en Opsporing, juni 2010 NYT (2010), The New York Times, aangekondigd als Unveiling Compstat: The naked Truth, nog niet gepubliceerd, geciteerd in The New York Times, 6 februari 2010 Ostendorf, Paul (2010), Wereldwijde ontwikkeling op technologie en maatschappij, lezing op 10 juni 2010 t.b.v. PAC, SSR en de SPL, Zie ook www.neoversum.com Plas, T.G. van der (2003), The Compstat Model and Community Policing: The best of Both Worlds, Den Haag Politieacademie (2010), Pearls in Policing 2009: bridging the gap, Den Haag Raad van Korpschefs (2010), Informatiestrategie Politie 2010-2015 Raad van Hoofdcommissarissen (2005), Politie in Ontwikkeling, visie op de politiefunctie, NPI, Den Haag, Roddenberry, Gene (1966), Star trek, oorspronkelijk sciencefiction televisieserie van 1966-1969
180 School voor Politie Leiderschap
Spielberg, Steven (2002), Minority Report SMVP (2010), De maximaal beveiligde samenleving en nieuwe surveillancetechnieken, column prof. dr. Bob Hoogenboom - mei 2010 US Government (2010), www.data.gov en www.it.usaspending.gov US Government (2010a), www. whitehouse.gov Wikipedia, RFID, raadpleging juli 2010 Willering, H.L. (2007), De rol van technologische ontwikkelingen in innovatie bij opsporing, Benelux-Universitair Centrum, Antwerpen/Eindhoven/Luxemburg
Errold Mooy en Germaine Willink (pag 74 – pag 91) Adviesraad Internationale Vraagstukken en Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (2009), Transitional Justice; gerechtigheid en vrede in overgangssituaties Begic, E., Bosniër, interview 14 juli 2010 Buitenlandse Zaken (2009), Regeringsreactie op advies Adviesraad Internationale Vraagstukken en Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken, Transitional Justice; gerechtigheid en vrede in overgangssituaties, brief aan Tweede Kamer, d.d. 15 december 2009 Bus, M., interview, hoofd Afdeling Internationale Zaken, ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksaangelegenheden, 26 mei 2010 Dijkman, P.J., Oorlogsmisdadigers lastige kluif voor Kamer, Reformatorisch Dagblad, d.d. 10 september 2008 Dujmovic, Marjana (Kroatisch vluchteling, wonend in Nederland), interview, 5 juli 2010
Columbus II - De wereld binnen handbereik
181
Eijl, R. van, Dealing with criminals of the past: no more amnesty? An inquiry into the lawfulness of amnesty for human right atrocities under international law, 14 februari 2008, Master Thesis Universiteit Utrecht Europa Nu, site van Europees Parlement Bureau Nederland & Parlementair documentatiecentrum, Joegoslavië tribunaal ICTY Europa Nu, site van Europees Parlement, Bureau Nederland & Parlementair documentatiecentrum, Stabilisatie en Associatie- Overeenkomst (SAO) Geschiedenis van Den Haag, stad van Vrede en Recht, http://www.xs4all. nl/~anemaa/ges/geschiedenis_den_haag_stad_van_recht_en_vrede.htm HUMO 2575, Serge Brammertz, de hoofdaanklager van het Joegoslavië-tribunaal, www.humo.be, 10 maart 2009 ICTY (2009) Manual on Developed Practices, Prepared in conjunction with UNICRI as part of a project to preserve the legacy of the ICTY, Turijn Italië IKV Pax Christi; Vrede en gerechtigheid, over dilemma’s rond vredesonderhandelingen, februari 2010 Jofriet, mr. J.R.G. (2009), Wet Internationale Misdrijven, Kluwer Wolters Eijsvogel J., artikel NRC 19 april 2008, Georganiseerde Criminaliteit is een veel groter gevaar dan terrorisme, naar aanleiding van het boek ‘McMafia, Crime without frontiers’ door Misha Glenny Korps Landelijke Politiediensten (2009), Criminaliteitsanalyse 2009, Dienst Nationale recherche, Internationale Misdrijven NRC Handelsblad, 8 juni 2010 “Verhagen niet meer tegen band EU en Servië” Landman, M., interview, Algemeen Team Internationale Misdrijven, Dienst Nationale Recherche, Korps landelijke politiediensten, 19 juli 2010
182 School voor Politie Leiderschap
Maas, M., Volkskrant, Diepe angst alleen al voor de naam Arkan, necrologie, d.d. 17 januari 2000, bijgewerkt 20 januari 2009 OSCE, Missie naar Bosnië en Herzegovina, Binnenlandse Oorlogsmisdadigers vervolgen, g.d., site van OSCE Pollefeyt, D. (2005), Straffeloosheid onder slachtoffers van misdaden, een theoretische analyse vanuit holocaust-studies, Ethische Perspectieven nr. 15, pag.225 ev Rawls, J. (1999), A theory of Justice, vertaald in Nederlands met inleiding van prof. dr. Percy Lehning onder de titel ‘Theorie van rechtvaardigheid’, Harvard, US Reid, R., interviews, Deputy Chief of Investigations, ICTY Office of the Prosecutor, 16 april 2010 en 16 augustus 2010 Steverink, F., interview, Algemeen Team Internationale Misdrijven, Dienst Nationale Recherche, Korps landelijke politiediensten, 19 juli 2010 Swinnen, F., interview, Special Political Adviser to the Prosecutor ICTY, 16 april 2010
Hansje Brinkman en Jan Dalebout (pag 94 – pag 109) Contemporary Southeast Asia: A journal of international and strategic affairs, volume 30, number 2, august 2008 Pak Tee Ng & Hak Seng Ang (2007), managing knowledge though communities of practice: the case of the Singapore Police Force Ang Hak Seng & Tan Hung Hooi (2003), concepts to results, a police experience, 2003 Transitional Justice; gerechtigheid en vrede in overgangssituaties, brief met regeringsreactie op Advies van Adviesraad Internationale vraagstukken aan Tweede Kamer, d.d. 15 december 2009
Columbus II - De wereld binnen handbereik
183
Wladimiroff, prof. jhr. mr. M., Internationale Vredeshandhaving en het oorlogstribunaal, verslag van lezing, 29 oktober 2006 www.rijksoverheid.nl Meer mogelijkheden om internationale misdrijven aan te pakken, persbericht 21 mei 2010; www.ICTY.org meerdere data en meerdere subsites, meerdere data 2010; www.vredesnaam.com/tribunaal/trib1, geschiedenis van het Joegoslavië tribunaal; www.wikipedia.nl met zoektermen als Joegoslavië tribunaal meerdere malen geraadpleegd;
Gwen Derckx en Dennis Hardenbol (pag 112 – pag 131) Bisschop, L. (2009), Hoofdcommissarissen in ontwikkeling. Een onderzoek naar competentievervolmaking bij politieleiders, Brussel, FOD Binnenlandse Zaken, blz. 28-43 Boin, R., Van Der Torre, E. en ’t Hart, P. (2007), Politieleiderschap: korpschefs op het breukvlak, Politie: Studies over haar werking en organisatie (C. Fijnaut, E. Muller, E. van der Torre), Deventer, Kluwer uitgeverij, blz. 313 Bruggeman, W. (2009), Internationale samenwerking, Handboek Politiediensten, afl. 91, 9, 168 blz. Den Hengst, M. en Commissaris, D. (2007), Informatiegestuurde Politie, Tijdschrift voor de Politie, nr. 7/8, blz. 10-14 Elmuti, D., Minnis, W. en Abebe, M.(2005), Does education have a role in developing leadership skills, Management Decision, 43, 7/8, 1018-1031 Friedman, Th. L. (2009), De aarde is plat. Ontdekkingsreis door een geglobaliseerde wereld, Amsterdam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 688 blz. HOOGEWONING, F.C. en VAN DIJK, A.J. (2008), Onlosmakelijk verknoopt: lokale en nodale oriëntatie, Tijdschrift voor de Politie, jrg. 70, nr. 4, p. 28-32
184 School voor Politie Leiderschap
Marks, M. en Fleming, J. (2004), As unremarkable as the air they breathe? Reforming police management in South Africa, Current Sociology, 52(5), blz. 784-808 Morreale, S. en Ortmeier, P. (2004), Preparing leaders for law enforcement, The Police Chief Pearls in Policing (2009), Bridging the gap, School voor Politie Leiderschap Projectgroep Visie op de Politiefunctie (Raad van Hoofdcommissarissen) (2005), Politie in Ontwikkeling. Visie op de politiefunctie, NPI, Den Haag, 96 blz. Schafer, J. A. (ed.) (2007). Exploring the Future of Crime, Communities and Policing, U.S. Department of Justice, Federal Bureau of Investigation, Futures Working, 519 blz. Schmidt, A. H.J., Privacy en andere juridische aspecten van RFID, Centrum voor Recht in de Informatiemaatschappij, Universiteit Leiden, 114 p. Staes, J., Mijn organisatie is een oerwoud, Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 160 blz. Staes, J., Mijn manager is een held, Leuven, Uitgeverij Lannoo Campus, 200 blz.
Colin Brown en Patrick Voss (pag 134 – pag 151) Braeckman, C. (2003) Les nouveaux prédateurs. Parijs: Fayard. Dienst Nationale Recherche KLPD (2005) Visiedocument oorlogsmisdrijven. International Criminal Court (2009) “Summary Report on the Round table on the Protection of Victims and Witnesses Appearing before the ICC”, International Criminal Court. URL bezocht op 26 juni 2010. Paulussen, C. (2010) “Legal assistance in the context of the International Criminal
Columbus II - De wereld binnen handbereik
185
Court”, in: Fijnaut, C.J.C.F. & Ouwerkerk, J.W. (red.), The future of police and judicial cooperation in the European Union, Leiden: Martinus Nijhoff Publishers, pp. 189-229. Raad van Hoofdcommissarissen (2005) Politie in Ontwikkeling. Raad van Hoofdcommissarissen (2007) De normaalste zaak van de wereld. United Nations (2008) “United Nations Expert Panel on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of Congo”, S/2008/773, 12 december 2008. Official Documents System of the United Nations. URL bezocht op 26 juni 2010. Voorhoeve, J. (2007) From war to the rule of law. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wijers, M., Lünnemann, K.D., Haveman, R., Woerds, S. & Timmer, J. (2005) Evaluatie Plan van Aanpak opsporing en vervolging oorlogsmisdrijven. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Ben van Mierlo and Bert Westland MPA (pag 154 – pag 167) geen literatuurverwijzingen.
186 School voor Politie Leiderschap
Verzamellijst geïnterviewden: •
Allen, D., regional manager Benelux Countries, SOCA, United Kingdom.
•
Bax, S., senior beleidsadviseur, dienst IPOL, KLPD
•
Blokzijl, A., voorzitter Raad van Bestuur SAGEM
•
Bos, H., directeur Het Witte Informatiehuis
•
Brinkman H., diensthoofd IPOL, KLPD
•
de Bruin, S., divisiehoofd Regionale Recherche, politie Kennemerland
•
De Buysscher, P., directeur Commissariaat Generaal, Internationale Politiesamenwerking (CGI)
•
Dijk, C., plaatsvervangend Hoofd Internationale Zaken, Ministerie van BZK
•
Hay S., head of International Police Assistance Section, Home Office, Crime and Policing Group, United Kingdom
•
Hilarides, D., landelijk programmamanager HRM, vtsPN
•
Huijser van Reenen, G., portefeuillehouder Vredesmissie van de Raad van Korpschefs i.o., tevens korpschef Zaanstreek-Waterland
•
Jonker, J., Ministerie van Verkeer en Waterstaat
•
Koreneef, H., senior beleidsmedewerker, Unit Strategie & Beleid, Dienst IPOL, KLPD
•
Nacinovic, M., VtsPn, Innovatie en Research
•
Ostendorf, P., futuroloog
•
Stevens, I., head International Secondments Team, Foreign & Commonwealth Office, Stabilisation Unit, United Kingdom
•
Terhoeve, P., teamleider LIRC, dienst IPOL, KLPD
•
Vermeulen, G., Institute for International Research on Criminal Policy, UvG (B).
•
Wallach, T., FBI, Assistant Legal Attaché voor Nederland
•
Willering, H.L., KLPD
Columbus II - De wereld binnen handbereik
187
Colofon
‘De wereld binnen handbereik’ is een uitgave van de School voor Politie Leiderschap (SPL) van de Politieacademie en bevat de essays van de deelnemers aan Columbus II. Deze weergave maakt deel uit van de reeks ‘Blauwe denkers’, die een podium wil zijn voor de leerervaringen die binnen SPL programma’s zijn opgedaan. Veel van de programma’s in het kader van ‘een leven lang leren’ voor de strategisch top van de politieorganisatie organiseert de SPL in opdracht van het Bureau ABD Politietop (Algemene Bestuursdienst). Hoewel de uitgave verzorgd wordt door de SPL, ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten bij de Columbusdeelnemers. Februari 2011 Politieacademie – School voor Politie Leiderschap
Postbus 834 7301 BB Apeldoorn The Netherlands Telefoon: (0575) 580057 Fax: (0575) 580099 E-mail:
[email protected] Internet: www.spl.politieacademie.nl Eindredactie: Anita Hazenberg Redactie: Angélique van Campen (Totaaltekst - Stolwijk) Vormgeving: Barlock (Den Haag) Drukwerk: OBT De Bink, Den Haag
Foto’s: Hollandse Hoogte Met dank aan: mr. Hak Seng Ang (Singapore Police Force) en dhr. Jef Staes (Red Monkey)
188 School voor Politie Leiderschap