1
COLOFON REDACTIE:
INHOUDSOPGAVE
Lodewijk Baljon Johannes Bosman Hermann Buss Frans Fonville Johannes Luijken Roelof Prins
Uiterste examendatum: 1975 “Vonden jullie ons niet zielig..?” Knaak voor Kegel Ontucht op het Stedelijk Gymnasium De eerste Haarlemse “Flits” Toon(hoest) in de Taal(strijd) Labyrinth Het Pipulied Oratio in Gymnasio Primus Tanto Tempo Het GLF Méchele Karelse II
VORMGEVING & PRODUCTIE: F. Lammers Roelof Prins Met veel dank aan Herman den Otter VASTE MEDEWERKERS: John Enterman Frans Schuit WETENSCHAPPELIJK REDACTEUR: Karel Mechelse M.M.V.: Erik Baronner Bonno van Dijk Berend van Haard Sijmen Kraksteel Ferry Lammers Oplage: 620 exemplaren Stedelijk Gymnasium Haarlem ERRATA: Wegens ruimtegebrek konden wij het Amicitialied niet plaatsen.
2
Pag 3 4 8 10 13 16 21 22 23 24 25 27
Uiterste examendatum: 1975 Wij weten niet of het u is opgevallen maar onlangs is een hele generatie toegevoegd aan de ‘babyboomers’. Oorspronkelijk waren dit degenen die in de periode van 1940 tot 1950 geboren waren. De avond tevoren heette onze leeftijdsgroep, geboren tussen 1950 en 1965, opgegroeid als puber en adolescent in de jaren ‘70, nog de ‘verloren generatie’, maar dankzij Twitter, Metro, de reclame van AH en het Nederlands Elftal zijn wij nu ook officieel tot babyboomer verheven. Nu voelen wij ons helemaal geen onderdeel van die boomer-generatie. Want dat waren pas echte eikels: die bezetten het Maagdenhuis, die vergaten hun haren af te knippen (en vooral ook te wassen), die droegen van die stinkende Afghaanse schapenjassen, terroriseerden ons met Aksie en Demokrasie en gingen er later met de topbanen vandoor. Om er vervolgens een enorme keet van te maken die de ‘verloren generatie’ weer mocht opruimen. Tot de dag van vandaag want wie gaan er momenteel met pensioen? Ja, juist. De boomers. In dit licht is het helemaal niet gek dat er een nieuwe PiPu voor u klaarligt. Immers, als leerling in de jaren zeventig kregen we les van babyboomers, zo blijkt uit het diepte-interview dat uw redactie met van Haard, Baronner, van Dijk en ook Lammers heeft gehouden. Alles valt op zijn plaats bij deze pensionados, en het verklaart ook waarom PiPu zo ongelooflijk populair was in die jaren: het ging in tegen de gevestigde orde en liet deze in verwarring achter over wat ertegen te beginnen. In dit nummer kunt u zien wat daarvan terecht is gekomen. Met een knipoog naar artikelen uit de goeie ouwe tijd, de grote rel-bereidheid uit die dagen, de veranderde stoelgang van de gemiddelde leerling en de toenmalige relatieve onbekendheid met multiple choice, geeft dus weer volop reden om er flink tegen aan te gaan. Het blijkt dat 35 jaar na dato Tryphonius Chrötjz nog steeds actueel is met zijn protest tegen BP. De Flits doet nog steeds sommige harten sneller kloppen. De ‘Knaak voor Kegel’ blijft een prima grap, de labyrinthen van John Enterman ondoorgrondelijk en het Pipu-lied veel mooier dan het Amicitialied. Maar ook nieuw materiaal, hopelijk even scabreus als weleer, want u weet, er moet in ieder geval minstens één iemand boos worden! Schorsen kunnen ze ons toch niet meer… De pathetische braafheid van de huidige schoolgaande generatie – zie het laffe blaadje In Aeternum Mirabile Lectu - is een schandvlek die hopelijk een beetje uitgewist wordt met deze speciale jubileumuitgave van PiPu!! No pasaran!
Hermann Buss en Roelof Prins
3
‘Vonden jullie ons niet zielig?’ Roelof en ik kijken elkaar niet begrijpend aan op deze laatste opmerking van Van Dijk. Hoezo, zielig? ‘Nou , jullie kwamen uit andere milieus, jullie vaders verdienden meer …’ Zielig? Jullie waren degenen waar we tegenop keken; we sidderden voor jullie toorn en later gingen we daar graag tegenin. We waren als sponzen: we zogen alle kennis tot de laatste drup op. Dat deze heren ook onzeker waren is een gedachte die niet 1-2-3 bij je opkomt als oudleerling. Ze gaven er ook niet echt aanleiding toe toentertijd, uitzonderingen daargelaten. (Bekijk de foto hieronder van het lerarencorps uit die tijd. Wie er meer dan 15 goed kan raden krijgt een fles aangeboden door de redactie).
De PiPu redactie had Hermann Buss en Roelof Prins afgevaardigd om een groepsinterview te houden met een aantal mastodonten van het Stedelijk Gymnasium: Berend van Haard, leraar Grieks en Latijn (in ruste), Ferry Lammers, technisch onderwijs assistent (Amanuensis voor de ware gymnasiast), Erik Baronner, leraar Nederlands en conrector en Bonno van Dijk, gewezen leraar Geschiedenis en oud medewerker van PiPu (wist ie niet). De flessen worden ontkurkt en het gesprek kwam bij de laatste fles pas echt op gang. Toen deed de recorder van Prins het niet meer en hebben we ook niet onthouden wat de heren ons vertelden. Helaas, maar het was een leuke avond! Wat wel op de band kwam, ging over de leerlingen van toen en nu, de leraren, de omgangsvormen en natuurlijk, Rob (zeg maar Bob) van Amerongen.
4
De Leerling toen en nu Het was een linkse intellectuele school en iedereen was daar allemachtig trots op. Dat gold niet alleen voor het gros van de leerlingen, maar voor de leraren met de schoolleiding onder Van Amerongen voorop. Vietnamdagen, honger lijden voor Biafra, Schoolparlement, schaduwverkiezingen, verzin ’t maar. Wat is daar nu van over? Van Dijk: Met die Rode School van toen is het wel gedaan. Het interesseert de huidige leerlingen allemaal geen hol, voor de 2e Kamerverkiezingen hebben ze nauwelijks belangstelling. Baronner: De tijden waren toen ook gewoon anders. De PSP bestond nog! Dat scoorde op school. Van Dijk: Maar niet iedere school heette de ‘rode school’. Het Kennemer bijvoorbeeld niet. Van Haard: De werkweken waren toen ook heel anders. Veel intellectueler dan vandaag. We bereidden ons uit den treure voor, mooie Griekse tragedies en zo. Baronner: Wat is er nou veranderd aan die leerlingen? De eerste keer dat we naar Epe gingen zaten we soms met zo’n hele klas te zwijgen en zaten er meisjes bij te breien. En er waren jongens die echt nooit iets zeiden en van die hele stille meisjes… van Haard: …behalve Elzelien de Jong! En Suzanne Thiessen, Godallemachtig! (Jaja; Redactie) De spreekvaardigheid en contacten onder de leerlingen van tegenwoordig zijn aanzienlijk verbeterd. Baronner: Nu wordt er meer gepraat over actuele onderwerpen. Maar het principe blijft hetzelfde. We zijn geloof ik de enige school die dit nog doet. We probeerden en proberen interessante onderwerpen te vinden . Nu laten we de literatuur maar zitten. Lammers: Het is rommeliger geworden. Vroeger werd er niet geklooid, jullie deden gewoon wat er gevraagd werd. Nu kijken ze alleen maar hoeveel ze kunnen rotzooien. (Waar was hij tijdens de scheikundeles?; Redactie) Baronner: Ik weet nog dat we een aantal jaren geleden op een gegeven moment de lokalen op slot moesten doen, anders slopen ze de boel. In jullie tijd wist ik niet eens dat er een slot op zat! Redactie: De leerlingen zijn toch ook anders en er was toch best selectie. We kwamen met 90 aan en er hebben er 45 eindexamen gedaan. Van Haard: Ja, maar de zwaarte van het eindexamen is tegenwoordig dan ook te verwaarlozen. Het verschil is enorm. Ik kom een paar leerlingen op de Botermarkt tegen die net eindexamen Latijn hebben gedaan en die zeggen me dat het een eitje is geweest. Kwam daar toen maar om. Van Dijk: Met geschiedenis kan je met dichte ogen een 6 halen. Gewoon de studiegids doornemen. Baronner: Vroeger waren examens artikelen van hoogleraren , nu zijn het journalistieke artikelen uit de Volkskrant. Dat is wel een verschil. Van Haard: Maar er is ook een zekere calculatie. Veel mensen voor wie het halen van het papiertje het belangrijkst is, niet het vergaren van kennis. Die zesjescultuur betekent dat er geen ambitie is om iets te willen weten.
5
De Leraar toen en nu Voor ons leerlingen hadden de leraren een schier onaantastbaar aura van gezag (uitzonderingen daargelaten).Wij realiseerden ons niet dat ze maar zo’n 10-15 jaar ouder waren en zich eigenlijk heel kwetsbaar voelden. Baronner: Leraar zijn is natuurlijk een eeuwige strijd dat je denkt dat je het weet. En dan gebeurt er weer wat dat het allemaal ondersteboven gooit. Van Haard: In jullie jaar zat een groot aantal ontzettend leuke mensen. Voor professoren hebben we veel ontzag en jullie hebben er een paar geleverd, zullen we maar zeggen. Baronner: Toen wij als leraren aankwamen vertrokken er in korte tijd veel oudere leraren. Dat gaf een geweldige mogelijkheid om veel dingen te veranderen. Van Haard: Dat is nu ook weer zo, op jou na zijn we allemaal gepensioneerd! Baronner: We kwamen - op Bonno na (die had zijn eerste voorstellingen gedaan op het Kennemer, red.) - ook kersvers van de Universiteit, dus waren de eerste jaren voor ons ook intensieve tijden. Daarna wordt alles toch meer routine. Toen wij onze eerste jaren beleefden was het Gym een kleine school van 250 leerlingen. Daarna veranderde dat sterk. De omslag komt bij 500 tot 550 leerlingen. Daarvoor kende je iedereen bij naam. Nu zijn er meer dan 800 leerlingen… Ik heb net een werkweek gehad waarbij de meisjes de namen van de jongens niet eens kenden, terwijl ze uit dezelfde klas komen. Van Dijk: Ik stond altijd in de deur van mijn lokaal om de leerlingen te verwelkomen. Dat vond ik zo horen. En dan durfden ze niet eens met jas aan of met kauwgom in de mond naar binnen te gaan en dat heb ik 35 jaar volgehouden! Van Haard: Toen ik conrector werd stond ik, net als Van Amerongen, op de mat bij de voordeur en zei iedereen bij naam goedemorgen. Dat vonden de meesten van mijn collega’s gek. Dat kan allemaal niet meer tegenwoordig, je kent elkaar gewoon niet meer.
Omgangsvormen Het geheim van het Prinsenhof was natuurlijk ‘Wat speelde zich af achter de gesloten deur van de lerarenkamer’? Zijn de omgangsvormen door de jaren veranderd? Baronner: Ja dat zie je wel. Ik zei in het begin ‘meneer’ tegen Berend. Van Haard: Iedereen begon in augustus, maar Erik kwam in oktober dus toen was iedereen al aan elkaar gewend. Baronner: Maar jij zei ook nog U tegen iedereen! Van Haard: Nee, ik zei U tegen van Amerongen. Lammers: En tegen van Katwijk zeker! Van Haard: Nee, dat was een sectiegenoot, die noemde ik gewoon Ton (Toon toch zeker; Redactie) Baronner: Juul Bientjes zei als eerste tegen me, tutoyeer me maar. Van Haard: Van Amerongen deed dat pas na een jaar. Dan was je proeftijd namelijk afgelopen!
6
Baronner: Het zijn ook de grijze haren. Nu zijn er jonge collega’s die U tegen mij zeggen. (Dat moet een vergissing zijn?, Redactie) Lammers: Ook nu zie je twijfel. De ene leerling zegt’ Ferry, help me even’ en de ander ‘meneer Lammers, kunt u me helpen’. (Die laatste groep moet direct van school gestuurd worden; Redactie) Van Dijk: Jullie generatie ging daar ongemakkelijker mee om dan de huidige leerling.
Van Amerongen Wie Stedelijk Gymnasium zegt, zegt Van Amerongen. Een kleurrijke man. Velen van ons werden voor dagen geschorst of nog erger. Maar dezelfde man haalde Prins drie maanden lang thuis op in de Eend toen-ie z’n enkel gebroken had. Haat-liefde dus. Van Haard: Van Amerongen stond als rector nog bij de deur ‘s ochtends.. Hij kon heel aardig zijn maar als hij je niet mocht: zo’n jongen werd helemaal stuk gemaakt (heeft ie ook met Sijmen Kraksteel geprobeerd, maar is mooi niet gelukt, Redactie) Baronner: Fantastische rector, maar hij zou vandaag niet meer passen. Al die regels uit Den Haag zou hij niet begrijpen en negeren. De humor verdween toen van Amerongen werd opgevolgd (na tussenpaus Kegel) door Smit. Van Haard: Die humor hing ook samen met die eindeloos lange middagpauzes die we hadden. Dan zaten we in die vreselijk rokerige leraarskamer- Tjezus wat rookten die mensen allemaal – en dan ging je maar wat flauwe grappen maken. (Sorry, daar hebben wij niets van meegekregen; Redactie). Van Amerongen wist zijn ideeën door te drukken, maar was wel bereid te luisteren naar argumentatie. Redactie: Nou, mogen wij even! Hij rukte de muurkrant van de muur als hem iets niet zinde en we moesten met Ferry altijd gemene zaak maken omdat van Amerongen anders probeerde de schoolkrant te censureren. Van Dijk: Maar vergeet niet dat hij een Vietnamavond organiseerde, die de Telegraaf voorpagina nog gehaald heeft. De Rode School … Kom daar nu nog maar eens om. En op dat moment zijn de flessen toch echt leeg, moet Baronner nog correctiewerk doen, Gaat Ferry met zijn broer nog een rondje racen, wil van Haard zijn laatste golfles halen en moet van Dijk ook weg. Niet na zijn laatste vraag te hebben gesteld waar wij ons artikel mee begonnen. Conclusie: Geen. Of het moet de constatering zijn dat deze heren niet zo gek veel ouder waren dan wij en dat er weer hetzelfde gebeurt als 35 jaar geleden. Namelijk, dat er nu een groep leerlingen aankomt die tezamen met een groep kersverse leraren, die het ook niet weten, gemeenschappelijk nieuwe ervaringen delen en weer geschiedenis maken. L’histoire se répète. Hermann Buss en Roelof Prins
7
Knaak voor Kegel Je bent jong en je wilt wat: humor was altijd de leidraad met soms een wat rellerige ondertoon. Zo sierde een advertentie van de VVD de schoolkrant van Haarlem’s “Rode School”, wel van wat redactioneel commentaar voorzien, natuurlijk…
Maar de meest spraakmakende confrontatie van de redactie met de schoolleiding was dan ook meteen de eerste in een lange rij van meer en minder geslaagde provocaties. In het interview met oud leraren bleek ons wel dat de toenmalige schoolleiding daar geen antwoord op had en niet altijd de humor ervan in wenste te zien. De toen jongere leraren konden er de grap wel van waarderen. Een en ander culmineerde later in een op het laatste moment afgewende uitsluiting van het Engelse examen van een hele trits redacteuren en niet-redacteuren. Zij hadden de sleutel van een multiple choice boekje gekopieerd en uitgedeeld aan de klas, en er op de toenmalige muurkrant een stukje over geschreven. Van Amerongen zag zijn kans schoon om zijn gram te halen en dreigde met uitsluiting van het eindexamen wegens fraude. Misschien was dat zijn humor om zijn kwelgeesten eens terug te pakken, wie zal het zeggen! 8
In het allereerste nummer van 1973 was meteen al de eerste rel geboren: een ‘knaak voor kegel’, waarbij werd aangegeven dat conrector Dr. W. Kegel zou weggaan. Niets van waar natuurlijk. Maar wel erg leuk.
9
Ontucht op het Stedelijk Gymnasium U zult zich wellicht afvragen waar dit nu weer over gaat. Ontucht? Op het Stedelijk? Al die kinderen zijn toch zeker ouder dan twaalf en tegenwoordig kunnen die wel tegen een stootje! Het gaat dan ook niet zozeer over vandaag, hoewel ontucht met kinderen natuurlijk van alle tijden is, maar over de jaren zeventig, toen het fenomeen overigens “vrije liefde” heette. Ja, zeg ik u, het gebeurde ook op het Stedelijk Gymnasium, want niet alleen de Papen lustten er wel pap van in die tijd. Zij neukten er stevig op los met de aan hen toevertrouwde leerlingen, zoals we van alle kranten uit den treure hebben moeten vernemen. Er is echter weinig aandacht geschonken aan andere poelen des verderfs, zoals het aloude Stedelijk Gymnasium te Haarlem. Reden tot onderzoek derhalve. Navraag bij de heer Olgers, de huidige rector, leerde het volgende: (Interviewer): "Doctissime Gymnasii Harlemensis Praeceptor, wat is er waar van de geruchten dat ook op ons Stedelijk Gymnasium in de jaren zeventig, en misschien ook wel daarna, op grote schaal ontucht werd gepleegd met en door leerlingen? (Olgers): Sorry hoor, noem mij maar gewoon de "Rector van het Gymnasium". Ik heb zelf natuurlijk geen klassieke opleiding genoten, vandaar... Ik heb mij echter laten vertellen dat het wel meeviel met de ontucht. Zeker niet meer dan 50 procent van de leerlingen was hierbij betrokken, en dan natuurlijk voornamelijk de Alfa's. (Interviewer): "De Alfa's?" (Olgers): "Jazeker, de Alfa's. De meisjes zijn over het algemeen mooier en de jongens gevoeliger dan de Bèta’s. Maar dit terzijde. De traditie van ontucht gaat al terug tot de Oude Grieken. Die neukten alles wat los en vast zat, je schijnt dat uitgebreid te kunnen lezen in de Homerus, vandaar dat we die uit het Curriculum hebben geschrapt. Toen ik hier kwam werd de ontucht mij overigens als secundaire arbeidsvoorwaarde voorgehouden. De schoolleiding maakte het ons ook wel heel gemakkelijk door alvast de preselectie tussen Alfa's en Bèta’s te maken, zodat je niet hoefde te rommelen met die puisterige, lelijke of te dikke pubers. Die werden allemaal in de Bèta-klassen gestopt." (Interviewer): “Ah, wat handig. Die Bèta’s deden dan niet aan ontucht?” (Olgers): “Nee, kom nou. Ze waren gewoon niet zo ontwikkeld. Maar na de biologieles wisten die ook van de hoed en de rand. Vroeger hadden de scheikunde-, biologie- en natuurkundelokalen ook van die handige achterkamertjes. Wat daar allemaal gebeurde wilt u niet weten. Het waren een soort van praktijkkamers: wat geleerd werd, kon direct beoefend worden. Dat waren nog eens tijden.” (Interviewer): “ Was ontucht op scholen een wijdverbreid verschijnsel in die tijd?” (Olgers): “Bent u betoeterd. Dat zou een mooi zootje zijn geweest. Nee, de snelle groei van het Gymnasium in die tijd was juist het gevolg van de vooruitziende blik en toewijding van mijn 10
voorganger Van Amerongen. Hij trok destijds een heel nieuw kader jonge, smakelijke leraren aan, waardoor de ontucht een natuurlijker karakter kreeg. Kijk, die kinderen hadden natuurlijk niet zoveel op met dinosaurussen als Kegel of Taalman-Kip. (Die waren naar het destijds verluidde trouwens ook veel te druk met elkaar; redactie). De strategie van Van Amerongen resulteerde in een enorme aanwas van leerlingen. Ik ben daar zelf ook weer mee bezig vandaag de dag, want u begrijpt dat de school verder moet groeien. Met alleen uitstekend onderwijs lukt dat vanzelfsprekend niet. Maar praat u ook eens met een van de ‘jonge honden’ uit die tijd.” (Interviewer): “Dat zal ik zeker doen. En veel succes natuurlijk met de verdere groei...” … (Interviewer):”Berend, kan jij me iets vertellen over de ontucht met leerlingen in jouw begintijd bij het Stedelijk Gymnasium?” (Van Haard): “ Mijn naam is Van Haard en ik gaf jullie Grieks! Dat heeft in jouw geval overigens weinig resultaat gehad, kan ik me herinneren. Maar ik spreek liever niet van ontucht, maar van pederastie.” (Interviewer): ”Pardon, mijnheer Van Haard, wat bedoelt u daar precies mee?” (Van Haard): “Ja, dat dacht ik wel, een domme Bèta. Ped- van Παις en –erastie van ἐραστής. Zoek het zelf maar op in een woordenboek.” (Interviewer): “Eh…Loverboy?” (Van Haard): “Ja, zo vertaalde je vroeger ook, een beetje gelul uit de losse pols, ik weet het weer. Nee, het is dus ‘de kinderminne’, overigens volstrekt te doen gebruikelijk bij de Oude Grieken. Je moet dat ‘beminnen’ ook niet te letterlijk nemen, hoor, al hielden sommige van mijn collegae er andere standaarden op na. Het had voornamelijk een spirituele kant.” (Interviewer): “Spiritueel. Dus niet alleen gericht op kontneuken?” (Van Haard): “Inderdaad. Op het Gymnasium was pederastie een opvoedkundig instituut, gericht op het bijbrengen van morele en culturele waarden aan de ons toevertrouwde pubers. Kontneuken deden we alleen op zaterdag, voor de seksuele verstrooiing. Haha, dat was een maar een grapje, hoor.” (Interviewer): “Dus toen die lessen op zaterdag werden afgeschaft..” (Van Haard): “Ja, toen was de lol er wel zo’n beetje af. Ach, voor de jeugd van vandaag is het toch maar paarlen voor de zwijnen. Hoewel het van alle tijden is, keurde Tacitus de praktijk reeds af: “gymnasia et otia et turpes amores” (gymnasia, ledigheid en onzedelijke liefde, voor de Bèta’s; redactie), maar wij zagen er in de jaren zeventig toch wel weer wat in. Nu is het bijna uitgestorven. Steek je licht maar eens op bij Ferry Lammers, die heeft een goed overzicht over de gehele periode.” … (Interviewer): “Ferry, kan jij als amanuensis je licht laten schijnen op ontucht op school in de jaren zeventig en daarna?” 11
(Lammers): “Zo, dat heb ik lang niet gehoord: ‘amanuensis’. Dat kunnen die kinderen van vandaag niet eens meer uitspreken. Dat heet tegenwoordig ‘TOA’ (Technisch onderwijs assistent; redactie). Maar bij biologie helpt het wel: ‘heb je een soa, ga naar de toa’ zeggen ze daar aan het begin van het schooljaar. Ik heb het er maar druk mee.” (Interviewer): “Er is dus nog steeds veel ontucht?” (Lammers): “Wat heet. Tucht is er in ieder geval niet meer, als je dat bedoelt.” (Interviewer): “Ja, weer even terug naar de jaren ‘70. Het schijnt dat ontucht vaak in de hortus werd gepleegd.” (Lammers): “Dat is juist. Met name in het tempeltje, dat toen als fietsenstalling voor het lerarencorps diende. Als die eens wisten wat zich allemaal op hun bagagedragers heeft afgespeeld… Maar ook de treurbeuk was een geliefde plek voor de vijfde- en zesdeklassers. Ongelofelijk eigenlijk, hè, dat die boom nooit blij geworden is van al die liefde?”
Roelof Prins
NB: Het hiervoor geplaatste artikel betreft ‘ex pollice fellatio’ van de auteur; Redactie
12
DE EERSTE HAARLEMSE FLITS In het begin van de jaren ‘70 ontstond plotsklaps een nieuw fenomeen, dat over kwam waaien uit de States: streaken. Wikipedia zegt hierover “Een streaker is een persoon die bij een openbaar evenement onverwachts naakt ten tonele verschijnt met het doel het evenement te verstoren, te provoceren, of zichzelf in de schijnwerpers te plaatsen. (…)Streaken kan gezien worden als een vorm van exhibitionisme.” Op Universiteitscampussen was dit fenomeen begonnen en binnen de kortste tijd was dit in de hele wereld schering en inslag. Op de raarste plekken en bij de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen werd er naar hartelust gestreakt. Met een verkrampte reactie van de autoriteiten als gevolg. U snapt: de redactie van PiPu was het er snel over eens dat dit ook in Haarlem moest gaan gebeuren. Maar naarmate het afgesproken tijdstip naderde trok de ene na de andere zich terug met als gevolg dat alleen Johannes Bosman en Lodewijk Baljon zich uit de kleren wrongen in het fietspoortje en het op een lopen zetten, door het Pand naar de Markt, voor het Stadhuis langs en weer terug door de Koningstraat naar het Prinsenhof. Wat de heren zich op deze stralende dag niet bedacht hadden was: a. dat het marktdag was en dus bommetje vol met mensen en b) dat er een huwelijk aan de gang was, waarbij het bruidje net op het bordes van het stadhuis stond, aangegaapt door de voornamelijk vrouwelijke helft van het shoppende marktpubliek. Daar kwamen de twee onfortuinlijke exhibitionisten net doorheen rennen…. De autoriteiten in de vorm van rector van Amerongen reageerde verkrampt, zoals verwacht en te doen gebruikelijk: Baljon en Bosman werden de rest van de week geschorst. Het choqueren had weer gewerkt…
13
14
15
de Toon(hoest) in de Taal(strijd) Hij wilde weer een schoolkrant uitgeven... Met de redactie van toen... Van meer dan 35 jaar geleden dus... (Je moet maar gek zijn...) En of ik ook een stukje wilde schrijven... Hij wilde er zelfs met me over praten. Konden we niet ergens halverwege afspreken? Nou moest ik afgelopen maandag toch in Brugge zijn, dus waarom elkaar niet even zien? Zie: http://www.frontierscapital.com/investment_team_dt.cfm?ID=327 , want het gaat hier over Roelof Prins, de grootste idioot uit die tijd. Heeft kennelijk weinig om handen en bovendien een teveel aan geld. Niet mijn probleem. We kwamen tot een deal. 't Was in Cranenburg, daar aan de markt in Brugge; hoek Sint Amandstraat... De school in kwestie is trouwens het Stedelijk Gymnasium van Haarlem. Een weinig verheffend, zeer in zichzelf gekeerd gebeuren, waar van het lerarencorps zelfingenomen kneuzen het beeld bepaalden, maar misschien is dat nu anders. Het heeft dan ook weinig zin om daarbij stil te staan en te zeggen dat je ook een Kegel had, een Mantel, een mevrouw van Luxemburg. Genoeg hierover... Die deal? Een plaatsingsgarantie plus vijf ruggen... Schoon in 't handje... Of tien als 't toch maar weer beter niet in 't krantje kan. Met die voorwaarden (en natuurlijk weer met de nodige drank) heeft ie me over de streep getrokken om een bijdrage te leveren aan dat private lustrumkrantje van 'm. En natuurlijk om af te zijn van z'n gezever. Dat is eigenlijk de belangrijkste reden dat ik deze onzin thans dicteer...
In je blote reet Hoe dan ook: eerst maar es zien of ie voor de verandering z'n afspraken deze keer wèl nakomt. In 1974 zou ie namelijk meedoen aan de streaking, net zoals de andere leden van de schoolkrantredactie. Dus rennen in je blote reet vanuit de fietsenstalling van die school meteen links die steeg in, dan rechtsaf naar de Grote Markt en daar voor 't Stadhuis langs de Koningstraat in, Jacobijnenstraat, Prinsenhof over en weer naar binnen... Wat is dat nou voor moeite? Maar uiteindelijk bleven alleen Lodewijk Baljon en iemand anders over. Sindsdien ben ik met Prins eigenlijk nooit meer on speaking terms geraakt, want die iemand anders: dat was ik... Voel overigens weinig behoefte tot normalisering van de betrekkingen, maar voor een rug of vijf, misschien wel tien, even wat onzin aan mekaar dicteren... Ach, waarom ook eigenlijk niet? Wel, bijvoorbeeld omdat mijn bijdrage voor het 600-jarig jubileum van die school in 1990 – toen op verzoek van Arnold van Os geschreven ter gelegenheid van de pensionering van de te vroeg overleden drs. A.F. van Katwijk, onze leraar Grieks – is geweigerd; compleet met schriftelijke toelichting en al van een volslagen hysterische Nicole Sol, een tot lerares Nederlands gepromoveerde oud-leerling... En nu zeker weer voor de kat z'n kut wat op papier knallen? Dat nooit meer! Lik m'n reet! Boter bij de vis!
10 jaar later Terzake. Als een oom van mij – paix à son âme - de trein nam, dan nam hij zonder erbij na te denken altijd plaats in het achterste gedeelte. Hij vertelde eens dat dat een gewoonte was daterend uit de oorlog, omdat men toen zei dat als ze een trein bombardeerden, ze altijd mikten op het voorste stuk; 16
dus waar de machinist zat. Het was gewoon een ingesleten gewoonte van hem zonder traumatische bijsmaak of meer van die onzin. Dit in tegenstelling tot mijn dwangneurose om in een trein altijd plaats te nemen aan de looppadzijde en niet aan de kant van het raam; bovendien met de kijkrichting in die van de tussendeuren: vooral niet met de rug ernaartoe. Nee, vooral niet... Terplekke lijkt mijn keel weer dichtgeknepen als ik bedenk die laatste keer dat ik wèl aan de raamzijde zat en wèl met de rug naar die tussendeuren toe. De trein had zich nog maar net in beweging gezet daar in Amsterdam. Inderdaad, een minuut of wat tevoren had ik 'm nog langs me heen zien lopen... Ironische grijns vervuld van superieure minachting... Net doend of ie me niet zag. Het was tien jaar na het eindexamen. 1985 dus. Hij was voorbij gelopen... Die drinkbeker had God dan tenminste wèl aan me voorbij laten gaan. Geprezen zij Zijn naam, maar niet dus... Ja, wel zij Zijn naam geprezen, maar die drinkbeker kwam met al z'n bitterheid even goed nog aanzetten, daar door die tussendeuren... Sodemieter... Ik hoorde ze opengaan en daar kraakte dat eeuwig unieke ouweschoolfrikkerige neusstemmetje. « Dan gaan we hier toch zitten... Zo kom je nog es een oudleerling tegen! » Inmiddels stond ie voor me. « Hallo, hoe gaat het ermee? Herken je me nog? Dag Johannes! » Hij gaf me een hand en daar zat ie ineens. Pal tegenover me... Ja, aan dat raam dus. En dat ik godverdomme niet lul, althans niet in deze, dat kan Baronner getuigen. Enigszins gegeneerd (of eigenlijk een beetje boel) ging deze leraar Nederlands naast van Katwijk zitten. Heel bewust legde ik het rechter onderbeen op mijn linker knie; de handen ontspannen op de dijen. Gedachte was aldus te doen lijken alsof mijn trillen veroorzaakt werd door het schudden van de trein... Is het gelukt, meneer Baronner? Hoe dan ook: tot dusverre is dit het enige moment geweest dat ik gedaan heb wat ik toen deed en ik schaam me er nog steeds voor: ik heb mijn geboorte verwenst... (Vergeef mij, Heer!)
Dorian Gray 't Werd de langste reis van mijn leven... Er kwam geen einde aan... Zo'n stomvervelend gesprek van « Hoe gaat het met die? » en « Heb je die nog wel eens gezien? ». Totdat ik me op eens hoorde zeggen: « Ik had gedacht dat u wel helemaal grijs geworden zou zijn, maar wat dat betreft heb ik u toch wel ingehaald... » Toon zag er na die tien jaar werkelijk nog precies 't zelfde uit; de Dorian Gray van Bloemendaal... Sterker nog: nu tien jaar geleden was dat idem dito! Dat zei Emile Boog me tenminste... Een jaar of wat later was ie de pijp uit. Nou ja, wat doet dat er toe? Ik bedoel niet dat Emile Boog de pijp uit was, want die teelt bollen in Bretagne, maar Toon. Want zo noemden we hem: Malle Toon. De wereld valt eigenlijk op te delen in drie soorten mensen. De bij hun geboorte eeuwig verdoemden (1) die nooit zouden horen van Toon van Katwijk, die eigenlijk Ton heette, en verder zij die uitverkoren waren om wel op enigerlei wijze met hem in contact te komen. Deze groep kun je dan weer opdelen in mensen (2) die 't maar een vervelende saaie man vonden met z'n eeuwige gepreek en (3) die meelpitten die wèl moesten lachen om de manier waarop ie overal een principiële kwestie van maakte met z'n maniakale georeer. Zo'n tirade werd vaak ingeleid met de opmerking: « Ik wil er geen preek van maken, maar ik wil er toch even het volgende over zeggen. » Een twee- of drietal zinnen werd vervolgens rustig en quasi ontspannen door het nasale stemmetje z'n strottenhoofd uitgekraakt, waarna ie alle zelfbeheersing verloor en zich mateloos opwond over de Hemel mag weten wat. Over dat je beter je schooltas 's ochtends in kon pakken dan 's avonds bijvoorbeeld. Een geliefd thema. Over dat je het aan het begin van de les tegen hem moest zeggen als je je huiswerk niet gedaan had, omdat hij nu vijf minuten van z'n les kwijt was doordat je hem nù nog moest uitleggen waarom je het niet gemaakt had enzovoorts. « En nu zullen jullie zeggen: 'wat zijn nu vijf minuten...?' Maar dat is wel tien procent! Tien procent van m'n les kwijt! Gewoon kwijt, omdat jij enz. enz. » en ondertussen her en der getoonhoest. Een toonhoest, dat wil zeggen dat men een tklank produceert en vervolgens één of meer op zichzelf staande o-klanken uithoest, waarvan de 17
laatste wordt afgesloten met een n-klank... (Probeert u maar! Ja, heel goed...) Ja, wij toonhoestten er lustig op los om zijn belachelijkheid te onderstrepen. Maar dan moest je wel je gezicht in de plooi houden. Nou, dat was niet ieders sterkste punt. Zeker niet het mijne. Ach, als we 'm zagen lagen we eigenlijk al in een deuk en ere wie ere toekomt: Toon heeft nooit laten blijken dat ie daar iets van merkte. Op geen enkele toonhoest heeft ie ooit gereageerd... 't Is trouwens begonnen toen we in de vierde klas zaten en het werd almaar erger. Maar na ons eindexamen is de traditie van het toonhoesten niet voortgezet en die absurde situatie van hoe wij iedere les van hem beschouwden als weer een nieuw optreden van 'm, hoe wij hem eigenlijk bombardeerden tot een clown van het type August, dus dat we werkelijk om alles moesten lachen wat hij deed, wat hij zei, ja, zodra we hem al zagen, zelfs vanuit de verte... Gelukkig voor hem was ook dat afgelopen toen wij vertrokken. Althans, dat heeft van Dijk me ooit verteld. Misschien dat er nog eens een opleving geweest is.... Hoe dan ook, dat hele gedoe..., ook nu na 35 jaar: sommigen zijn er nog steeds niet over uitgelachen... (En ik zeg dat zonder vreugde...)
Jos Vandeloo Terug dan naar dat eeuwig pikzwarte haar van 'm. Ik zeg dus: « (...) Maar wat dat betreft heb ik u toch wel ingehaald. » Toon haalde diep adem en kraakte bedachtzaam: « Ja, mijn vrouw en mijn zuster vinden het altijd erg onrechtvaardig dat mijn haar zo zwart blijft en ik moet toegeven: wat dàt betreft heb je me inderdaad ingehaald. » Ondertussen had hij zijn hoofd afgewend. Hij staarde peinzend naar dat wat er nog aan grasland restte ten zuiden van het spoor tussen Halfweg en Haarlem. Er viel een stilte. Ik begon mij te hervinden. Haarlem werd bereikt ten lange leste. We namen afscheid. Mijmerend schreed hij over het perron mijn leven uit. Hij keek niet om. Ik heb hem nooit meer terug gezien... Het volgende stuk naar Leiden – daar zou Baronner uitstappen; ikzelf moest naar Den Haag – spraken we over de Vlaamse schrijver Jos Vandeloo. Van hem had ik toevallig net « De Muggen » gelezen en enige jaren daarvoor « De Muur », wat hij een stomvervelend boek vond. Na mijn lofzang op « De Muur » zei hij « De Muggen » toch maar eens ter hand te nemen. Zou hij dat ooit gedaan hebben? Ook hem heb ik nooit meer gezien... Eigenlijk haast nooit meer iemand gezien uit die tijd. Dat krijg je als je al meer dan de helft van je leven buiten dat smakeloze land woont, waar Paul de Leeuw koninklijk is onderscheiden. Het land met dat stomvervelende lawaaiige ontevreden rotvolk van eeuwige gelijkhebbers en tobberige betweters. Waar niemand iemand ooit wat gunt. Van mij kunnen ze daar allemaal 't schijt krijgen. Dat hoekig taaltje: ik spreek het zelden. Mijn vrouw is Franstalig en mijn dochters heb ik verboden Nederlands te spreken; zeker thuis. Helaas kregen ze het hier in Mons wel op school. Maar met hun Nederlandse familie kunnen ze net zo goed Engels spreken, heb ik gezegd. Het Nederlands is tenslotte niet een taal die je spreekt, maar eentje die je blaft; en dan nog alleen tegen je hond en tegen je personeel. Maar aangezien wij geen hond hebben en de poetsvrouw Portugees is, zie ik geen enkele aanleiding dat geblaf hier in mijn huis te tolereren. Frans volstaat. Ieder beschaafd mens spreekt het tenslotte. Vanwaar die onzin? Maar helaas... Toen ze zo'n jaar of 16 waren: geen groter lol dan het hoofd van het gezin aan te spreken in de taal van dat land, waarvan hij het ook niet helpen kan dat ie er vandaan komt. En hoezeer ik er ook op inpraatte dat ik het niet horen wil... Dat ik het zonde vond daar vijf minuten van de conversatie tijdens het eten aan te moeten besteden... Dat ze in de keuken konden eten, als ze zich bedienden van de taal van het personeel... In het hondenhok, als dat zo doorging... Ik zou er zelf één timmeren... Mijn vrouw redde dan vaak de situatie door te zeggen dat ook zij graag mee wilde praten, maar geen Nederlands verstaat. Of de meisjes daar misschien rekening mee wilden houden. Zij sprak toch ook 18
geen Arabisch aan tafel. « Mais si, Maman! Tu peux... » riepen ze dan, want inderdaad, dat Arabisch hebben ze wel geleerd van hun in Frankrijk geboren, maar niettemin Tunesische moeder... Grootste lol daarvan was natuurlijk weer dat ik daar geen hout van versta, zodat mijn immer loyale echtgenote haar dochters afkapte met de drie zinnetjes waarmee ze ook mij soms dwingt tot zelfreflectie, zodra ik al te heftig van enig ongenoegen laat blijken: « Arrête cette conversation! », « Tu es vraiment bizar! » en dan na een hele korte stilte: « Tu m'énerves. » De eerste zin wordt haast geschreeuwd, maar dat is dan ook een bevel. De tweede minder luid, maar wel met grote nadruk. En de derde zachtjes, alsof ze het tegen zichzelf zegt...
Emile Boog Ach, ik heb me d'r allang bij neer gelegd dat ze toch niet naar mij luisteren, hoezeer ik ook op hun inpraat. Maar wat maakt het uit? Ze maken het goed en naar hun moeder luisteren ze tenminste wèl. En die heeft ook altijd gelijk. En ik mag haar dan eigenlijk in alles altijd wel haar zin gegeven hebben, uiteindelijk luistert zij naar mij. Al bijna een kwart eeuw. Daar troost ik me dan maar mee. En woorden heeft ze niet echt nodig. Als mij iets niet zint of als ik wil dat er iets gebeurt, dan moet ik vooral zwijgen... Dan komt de vraag vanzelf... Dat eeuwige geonderhandel van bijvoorbeeld Nederlandse koppels... Wat een armoe... Het is nu alweer een flink aantal jaar geleden dat Emile Boog op doorreis van of naar zijn bollenbedrijf in Bretagne – zou heel wat interessanter zijn om daar eens een stukje aan te wijden dan dit pathologische geouwehoer, maar Prins wil nou eenmaal dat 't over van Katwijk gaat – en wij, Emile en ik, stiekem werden uitgelachen door de dames omdat wij ons in het Frans onderhielden waar zij bij waren, terwijl ze wisten dat wij op mijn studeerkamer gewoon Nederlands blaften tegen elkaar. Emile had mij wel voorzichtig en diplomatiek – zo is hij nu eenmaal - laten weten dat ie 't enigszins overdreven vond, het verzoek om Frans te spreken in tegenwoordigheid van Assia en Sarah... Hij verweet mij zelfs calvinistische rechtlijnigheid – wat een onzin - maar ik heb gezegd dat ik er geen preek van wilde maken en dat de regels van het huis nu één keer zijn zoals ze zijn. Waar we 't over hadden: ik weet het niet meer, maar nooit zal ik die parmantige blik vergeten in de ogen van Sarah toen ze de duidelijk ingestudeerde zin uitsprak in haar gelukkig gebrekkige Nederlands: « Nonkel, aan bij u an Bretagne, met Marcel » - want zo heet zijn oudste zoon - « u spgeken Flamand of Breton? ». Aan een antwoord is hij niet toegekomen. Een enorme dreun met de vuist op tafel was de inleiding van wat allemaal volgde over dat het een kwestie van beschaving is om Frans te spreken, het dan maar gaan eten in de keuken, het hondenhok en zo meer. Ik probeerde te negeren dat Emile duidelijk tegen zijn lachen zat te vechten. Het motiveerde me alleen maar meer om deze hele kwestie nu voor eens en voor altijd duidelijk te stellen. Al zou dat misschien meer dan tien minuten nemen. Ik word verdomme ter plekke weer kwaad als ik me bedenk hoe ik op goed ogenblik bij ieder woord slechts de rechter wijs- en middelvinger op het tafelblad deed neerkomen – hoe vaak had ik het ze al niet gezegd? - « Et on est des gens civilisés. Ici on n'aboie pas... On parle... On discute... Et tout ça en français... Si tu parles ton chien... Si tu parle la femme de ménage... C'est autre chose, mais... » En toen gebeurde het... Kort maar krachtig: een toonhoest... Van Emile Boog om precies te zijn. Godverdomme... Nooit voelde ik mij meer belachelijk gemaakt. Gelukkig begrepen die meiden niet waarom en gelukkig heeft Emile ze niet in het mysterie ingewijd... Hoe ik boven ben gekomen weet ik niet meer, maar ineens zat ik woedend op mijn studeerkamer... De elleboog op het bureau... De hand in het grijze haar... Mijn vrouw kwam binnen. Een enkel handgebaar maakte duidelijk dat ze wilde dat ik weer aan tafel kwam. Zoals gezegd: ze heeft nooit woorden nodig, als ze ècht iets wil... En het zijn die momenten waarop ik altijd weer voel hoe verschrikkelijk veel... Ach, wat gaat u dat aan? Rot op! Natuurlijk ging 19
ik naar beneden... Aan tafel bleek dat Emile zich inmiddels in het Nederlands onderhield met Assia en Sarah. Hij sprak snel. Nu pas bleek hoe belabberd die meiden het eigenlijk spraken – ik wist dat werkelijk niet - en dat dat weinige Nederlands dat ze beheersten kennelijk alleen bedoeld was om mij op de kast te krijgen. Daarna is het nog een paar keer gebeurd dat ze me in het Nederlands aanspraken. Ik heb toen steeds snel in die taal geantwoord, waar ze toch niet van terug hadden, zodat ze maar weer gauw overgingen op het Frans. Het is dus allemaal nog goed gekomen. Dit allemaal door de toonhoest. En nu maar eens zien of dit stukje huisvlijt de beoogde tienduizend eurootjes schuift, of slechts de helft... Krijg 't schijt daar met z'n allen... Wat een gelul... Tot zover de bijdrage van J.W.Ph. Bosman.
Terug naar Nederland, terug naar Haarlem, terug naar de PiPu's van weleer. In die PiPu's werden altijd (meest) uit hun verband gerukte opmerkingen van (vaak) leraren opgenomen in de vaste rubriek “Classieke Citaten”. Aan u te beoordelen welke uit dit rijtje toen al flauw waren of inmiddels flauw geworden zijn en welke de tijd hebben overleefd.
20
Labyrinth Vanaf het eerste uur heeft de gewaardeerde medewerker John Enterman meegewerkt aan PiPu door het maken van Labyrinthen. Door de druktechnieken in die tijd ging daar telkens iets mis. Immers, we hebben het over het stencil- en offset tijdperk, waarbij door een kleine verschuiving lijntjes doorliepen, letters dichtslibde etc. Het A5 formaat, gehanteerd om het allemaal een beetje betaalbaar te houden, hielp daar niet bij. Een en ander werd natuurlijk in de volgende editie rechtgezet door de redactie. Meestal werd daarbij weer een fout gemaakt. Niet expres natuurlijk, dat lag aan de ruime hoeveelheid alcohol, die de redactie scherp hield bij het vervaardigen van PiPu!
Daarom is het ons een groot genoegen dat wij John zover hebben weten te krijgen speciaal voor deze jubileumuitgave nog één keer een Labyrinth te maken (nu zonder fouten, tenzij hij die natuurlijk zelf gemaaktheeft!): veel puzzel plezier!
21
Het PIPU lied Er werd wat afgezongen onder de bezielende leiding van de heer Wertwijn. Het Amicitialied, dat uit principe “wegens plaatsgebrek” nooit gepubliceerd werd in PiPu, werd vervangen door Johannes Luijken door het “PiPu-lied”: (vers 1,2,9) Wijze: Beethoven’s ‘Alle Menschen werden Brüder’
Johannes Luijken 22
ORATIO IN GYMNASIO PRIMUS In 1975 werd een happening gehouden, waarbij er door de eindexamen kandidaten in pyjama (erg camp!, red.) in het schoolgebouw ontbeten werd op de laatste schooldag van het jaar. De school werd afgesloten en bij die gelegenheid sprak een als Caesar verklede leerling (Johannes Luijken) onderstaande tekst uit, schallend over het Prinsenhof, simultaan vertaald in het Duits(sic!). Waarna de andere leerlingen, gesticht door zoveel wijsheid, weer aan de slag mochten. Voorwaar was de Gymnasiale opleiding met al die uren klassieke talen niet voor niets geweest: Let u op het prachtige, ritmische en foutloze Latijn, dat vanaf heden verplichte kost moet zijn op het Stedelijk Gymnasium (en altijd weer goed voor een pittige proefvertaling; leuker dan dat suffe Amicitialied!) ORATIO IN GYMNASIO PRIMUS Doctissimi Gymnasii Harlemensis Praeceptores et discipuli! Amici amicaeque! Cum nos ante sextem annos intravimus hoc Gymnasium nos, implevi per summa sapientia fuimus intelligentissimi. Et nunc, Anno Domino Milla nonecentum septuagesima quinque, cum cupiemus relinquere hanc scolam incomparabilem, quoniam societas nos vocat et manderet. Agiemus Vobis, praeceptoribus doctissimis Gymnasii Harlemensis gratiam ultimam.. (OMNES: VIVAT FLOREAT NOSTRI PROFESSORII) Et Vobis, discipulis minoribus, monemus ut vos umquam tan studiosissimi sitis. Nos enim sciemus hanc institutionem esse famosam per totam terram cognitam; propter naturale fastidium plebi inferiori et quod ea habet magistros laudabiles atque decorem formosum horti beati. Quam Magna dignitas academiae nostrae est, nos experti sumus et mehercule cupiamus populum quoque totum Harlemensis hic studium facere. Sed vulgus valde ignorans est, deinde non fas est hoc tamen accideret. Ergo nos sumus maesti quod attamen plurimi plebeculae miserae inter nos sunt Sed bene, continuamus: Optamus denique quod omnes hic conventi in futurum gaudeant in litteras Labor longa, vita brevis; quoque professores semper avide sapientia eiorum exponiunt ad discipulis. At nos, lacrimis manantibus ultimo vos, amici amicaeque, salutant!
23
Tanto Tempo De onbetwiste keukenprinses van de jaargang 1975 was natuurlijk Suzanne Thiessen! Menigmaal verraste zij haar klasgenoten met lekkernijen uit eigen keuken. Toen de redactie haar in 1973 vroeg iets speciaals voor de wat kleinere beurs te bedenken presenteerde zij het onvergetelijke “Tanto Tempo” in het Kerstnummer van december 1973. U zal vast al beginnen te watertanden bij het lezen van deze mooie en gedurfde receptuur! Misschien een idee voor de Kerstmaaltijd 2010?
24
Het GLF Het Gymnasiaal Litterair Front werd opgericht in 1975, toen Orwell’s 1984 nog in de toekomst lag. Er waren dus nog negen jaren voor de Heren van het GLF om de wereld van een wisse ondergang te redden, in ieder geval vanuit literair perspectief. Dat daarbij enige zelfoverschatting een rol speelde was natuurlijk bijzaak. De eerste openbaring van het GLF was op 17 juni van dat jaar met de uitgave van de laatste editie van Punt In, Punt Uit, opgedragen aan Mnemosyne, Godin der Herinnering, ter gelegenheid van ons verscheiden van het Stedelijk Gymnasium. Het geschrift werd begeleid door een brief van enkele van de Heren:
25
Het zal u geruststellen dat De Heeren van het GLF nog immer waken over ons cultureel erfgoed, zij het dat de meeste activiteiten uitsluitend intern gericht zijn. Maar wanneer het er echt om spant, grijpt het GLF in. Zo ook in 2004 of daaromtrent, toen zich de zoveelste stemming voltrok onder leerlingen en leraren van het Stedelijk Gymnasium omtrent de langrijke vraag of de lessen op zaterdag afgeschaft dienden te worden. Dit was toen een bijna jaarlijks terugkerend ritueel, dat steevast eindigde met lessen op zaterdag. Echter, dat jaar bleek zich ineens een meerderheid af te tekenen voor het afschaffen van de lessen op zaterdag. Het GLF zond daarop een telegram naar de schoolleiding, die luidde: “Redt de zaterdagles! Het Gymnasiaal Litterair Front.” De schoolleiding dacht eerst met een gevaarlijke, doch onbekende actiegroep te maken te hebben, totdat de heer Van Dijk zich herinnerde wie er ook al weer achter het GLF scholen. Het mocht niet baten, een mooie traditie verdween. Wij sluiten deze allerlaatste PiPu af met het sluitstuk van de laatste editie, waarin één van de Heren van het GLF, Herman den Otter, schrijft wat de muze Melpomene hem ingeeft:
Herinnering Het is reeds diep in de nacht wanneer ik voor de laatste maal de pen ter hand heb genomen om dit te schrijven; op mijn werktafel staan glazen, flessen en cigarenkisten verspreid tussen boeken, pennen en papier. Buiten is het stil en koel, hierbinnen een beetje muf en het aanstaande afscheid vervult mij, zoals ons allen nu al met enige weemoed. “Scheiden doet lijden”, het ligt te zeer voor op de tong om hier en nu onvermeld te blijven. Misschien waren er de afgelopen jaren soms problemen, ruzies of andere moeilijkheden, maar was het niet Tibullus die schreef “rixas inseruisse iuvat”, ofwel het is wel eens goed om ruzie te hebben. We zullen inderdaad nooit beschaamd het hoofd hoeven buigen omdat we niet altijd oprecht waren geweest. Er heeft, zo niet altijd, dan toch wel bijna altijd een goede sfeer geheerst, waarin sommigen zich meer, anderen zich minder goed thuisvoelden, ik kan voor mezelf alleen maar zeggen dat ik me hier uitstekend thuis heb gevoeld. Nu gaan wij weg, naar Amsterdam, Leiden, Rotterdam, Delft, Groningen of zelfs naar Engeland of wellicht verder nog. Hoe vaak nog zal ik terugdenken aan die kleine tuin met die majestueuze treurbeuk aan het Prinsenhof, meestal stil, doch eens per jaar verlevendigd door een Kunstmarkt, waar wij wandelden. De talloze gebogen Haarlemse straten met de talloze kleine winkeltjes, ook de tweedehands boekhandel waar ik onder meer mijn Lucretius en mijn Shakespeare kocht. Maar ook de uren dat we samen Couperus of – natuurlijk – Geerten Meysing lazen. Wat me direct doet denken aan de bruine wanden en de spiegels van het Litterair Café in de Zijlstraat waar we tussen de middag koffie dronken (en het Hollands Maandblad lazen). Andere keren gingen we wel eens naar het Orgeltje, een paar huizen verderop, voor koffie met een broodje of voor een gesprek met de een of de ander. Zo dicht bij het hart van Haarlem zagen we uiteraard ook de statige, eenvoudige Gothiek, de allegorische beeltenissen en de fiere, met goud versierde ruiter van de Bavo en maakten we op een warme lentedag met de voorzitter van de vereniging Haerlem een tocht langs de vele stille oude hofjes van de stad. En we bezochten, hoewel niet vaak, de tentoonstellingen in de Vleeshal en de Vishallen, waar het altijd weer een raadsel was waarom zelfs de bekendste namen niet in staat bleken om meer dan een handjevol bezoekers te trekken. Maar ondanks die enkele schaduwvlekken is er geen betere tuin voor een romantisch hart om in te bloeien, dan de tuin die Haarlem heet. Toch gaat er bij het vertrekken veel verloren, en slechts de herinnering blijft.
26
27
28