KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST
College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten
Besluit van 16 februari 2006 houdende de wijziging van het Kaderbesluit CHVG, het Besluit verpleeghuisgeneeskunde, het Besluit huisartsgeneeskunde en het Besluit medische zorg voor verstandelijk gehandicapten*
Het College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten,
gelet op artikel 14, tweede lid, onder c, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 12, eerste lid, van de Regeling specialisten geneeskunst van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;
gezien het advies van het Federatiebestuur van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband, de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen, de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten en de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie;
BESLUIT:
============================================================= *
Dit Besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 26 september 2006, nr.187
I
Het Kaderbesluit CHVG wordt als volgt gewijzigd:
A
De naam ‘College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde’ wordt telkens vervangen door ‘College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten’.
B
De naam ‘Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie’ wordt telkens vervangen door ‘Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie’
C
Artikel A.1., onderdelen ww. tot en met VI. worden vernummerd tot pp tot en met yy.
D
Titel II getiteld Geschillen van hoofdstuk B. wordt gewijzigd in Titel III
E
Artikel E.1., derde, vierde en vijfde lid, worden vernummerd tot vierde, vijfde en zesde lid.
F 3.
In artikel E.1. wordt een derde lid ingevoegd, luidende: In afwijking van het eerste en het tweede lid is Hoofdstuk B, Titel III, van toepassing op elke aios, elke arts die de opleiding of het individueel scholingsprogramma is aangevangen, elke opleider, elke stageopleider, elke opleidings- en stageinrichting en elk opleidingsinstituut.
II
Het Besluit Verpleeghuisgeneeskunde wordt als volgt gewijzigd:
A
De naam ‘College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde’ wordt telkens vervangen door ‘College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten’.
B
De naam ‘Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie’ wordt telkens vervangen door ‘Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie’
C 1.
Artikel A.1. komt te luiden: In dit besluit wordt verstaan onder verpleeghuisgeneeskunde het specialisme dat zich richt op het behouden of bereiken van het optimale niveau van functionele autonomie en kwaliteit van leven voor ouderen en chronisch zieken met complexe problematiek. Het specialisme integreert medische deskundigheid op dit gebied met deskundigheid op het gebied van zorgdiagnostiek, zorgprognostiek en zorgmanagement. In dit besluit wordt verstaan onder sociaal geriater: de arts die de opleiding sociale geriatrie bij het VU medisch centrum Amsterdam (VUmc) heeft gevolgd en voltooid.
2.
D
In artikel B.1. wordt ‘twee’ vervangen door ‘drie’.
E a.
Artikel B.2. komt te luiden: Opleidingsperiodes: i. een opleidingsperiode Somatiek gericht op opgenomen patiënten met somatische aandoeningen, onder wie revalidatiepatiënten; ii. een opleidingsperiode Psychogeriatrie gericht op opgenomen patiënten met psychogeriatrische aandoeningen; Stages: i. een stage Ambulant, gericht op zelfstandig wonende ouderen en chronisch zieken met complexe problematiek; ii. een ziekenhuisstage, die kan plaatsvinden op het terrein van de interne geneeskunde, de neurologie, de klinische geriatrie, de orthopedie of de heelkunde; iii. een keuzestage; de opleidingsperiodes en de stage Ambulant duren elk ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden en bestaan elk uit een praktijkgedeelte en een cursorisch gedeelte; de ziekenhuisstage duurt ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden; de ziekenhuisstage en de keuzestage duren gezamenlijk in totaal ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.
b.
c. d. e.
2
F Ingevoegd wordt artikel B.3. luidende: B.3. Competenties De aios behaalt de competenties, zoals vastgelegd door de NVVA in het rapport “Competenties van de verpleeghuisarts / sociaal geriater”. G B.4. 1. 2. 3.
Artikel B.3. wordt vernummerd tot B.4. en komt te luiden: Algemeen In aanvulling op artikel B.10. van het Kaderbesluit CHVG volgt de aios tenminste een jaar opleidingsperiodes in een opleidingsinrichting. Voor vrijstelling van de ziekenhuisstage, bedoeld in artikel B.2, onder b, sub ii kan ervaring in de in het betreffende artikellid genoemde specialismen als relevant worden beschouwd. Als ervaring is opgedaan in een ander specialisme dan in artikel B.2. onder b, sub ii vermeld, kan het hoofd aan de HVRC voorstellen voor welk deel deze ervaring als relevant is te beschouwen.
H Artikel B.4. wordt vernummerd tot B.5. en komt te luiden: B.5. Artsen met opleidingservaring of werkervaring Met inachtneming van artikel B.4. kunnen de volgende categorieën artsen in aanmerking komen voor de onderscheidenlijk genoemde vrijstellingen: a. artsen, die hebben deelgenomen aan de opleiding tot verpleeghuisarts als bedoeld in Hoofdstuk B, titel I kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van eerder gevolgde onderdelen van de opleiding; b. artsen, die de opleiding sociale geriatrie bij het VUmc hebben gevolgd en voltooid, kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van de stage Ambulant en van de opleidingsperiode Psychogeriatrie voor de totale duur van maximaal één jaar en zes maanden; c. artsen, die hebben deelgenomen aan een opleiding tot medisch specialist, huisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van één of meer stages en een deel van het cursorisch onderwijs; d. artsen, die een erkende specialistenopleiding hebben voltooid en ingeschreven zijn of zijn geweest in enig register van specialisten kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van opleidingsperiodes voor de duur van één jaar en kunnen daarnaast, indien van toepassing, in aanmerking komen voor vrijstelling van één of meer stages en van een deel van het cursorisch onderwijs; e. artsen, die voor verpleeghuisgeneeskunde relevante werkervaring hebben opgedaan in een door de HVRC of de MRSC erkende opleidingsinrichting, dan wel in een kliniek waar onder auspiciën van de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde of het Concilium Opleiding Tropische Geneeskunde klinische ervaring kan worden opgedaan voorafgaand aan uitzending naar de tropen, kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van één of meer stages en van een deel van het cursorisch onderwijs. I C.1. 1.
2.
Artikel C.1. komt te luiden: Eisen voor erkenning als opleider en stageopleider De opleider voldoet aan de volgende aanvullende eisen: a. hij is ten minste voor 0,5 fte werkzaam als verpleeghuisarts in de opleidingsinrichting; b. hij heeft een zorgvuldige en inzichtelijke praktijkvoering, waarbij voor de registratie van patiëntgegevens een goed bijgehouden en inzichtelijk registratiesysteem wordt gebruikt; c. hij is tenminste 0,2 fte beschikbaar voor de opleiding; d. hij is tenminste 0,3 fte werkzaam in de directe patiëntenzorg. De HVRC kan een sociaal geriater als stageopleider erkennen voor de stage Ambulant, indien hij: a. tenminste vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot erkenning de opleiding als bedoeld in artikel A.1, tweede lid heeft voltooid en sindsdien voor tenminste 16 uur per week werkzaamheden verricht ten behoeve van zelfstandig wonende ouderen en chronisch zieken met complexe problematiek; b. voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel C.1., onderdeel b tot en met g van het Kaderbesluit CHVG; c. voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel C.1. onderdeel a tot en met d van het onderhavige besluit.
J Artikel C.2. komt te luiden: C.2. Eisen voor erkenning als opleidingsinrichting De inrichting voldoet aan de volgende aanvullende eisen: a. in de werkzaamheden binnen de opleidingsinrichting komen de gebruikelijke facetten van de verpleeghuisgeneeskunde aan de orde; 3
b. c. d. e.
f. g.
de opleidingsinrichting beschikt over adequate medisch-administratieve ondersteuning; de opleidingsinrichting beschikt over goede laboratoriumfaciliteiten of kan daarvan gebruik maken; de aios kan gebruik maken van een onderzoekkamer en beschikken over een afzonderlijke werkplek; de opleidingsinrichting regelt bij schriftelijke overeenkomst de beschikbaarheid in het verpleeghuis van ten minste drie van de volgende vaste consulenten: een psychiater, een neuroloog, een internist, een geriater, een revalidatiearts, een chirurg of een orthopedisch chirurg, een dermatoloog; er is een ruimte waar de aios zich kan terugtrekken voor studie en/of tijdens diensten; de opleidingsinrichting beschikt over een leerwerkplan, dat het hoofd van het opleidingsinstituut heeft goedgekeurd.
K
Onder vernummering van artikel C.3. tot C.7., worden ingevoegd de artikelen C.3., C.4., C.5. en C.6. luidende: C.3. Samenwerkingsverbanden Een combinatie van twee of meer opleidingsinrichtingen voldoet aan de volgende algemene eisen: a. De opleidingsinrichting, waar een gedeelte van de opleiding gevolgd kan worden, sluit samenwerkingsovereenkomsten met andere opleidingsinrichtingen en stage-inrichtingen, waar de overige gedeeltes van de opleiding gevolgd kunnen worden. b. De opleidingsinrichtingen, bedoeld onder a, vormen een samenwerkingsverband, dat een opleidingscoördinator aanwijst. c. De opleidingscoördinator, bedoeld onder b, organiseert in samenwerking met het opleidingsinstituut gezamenlijke onderwijsactiviteiten ten behoeve van alle aios en opleiders binnen het samenwerkingsverband; d. De opleidingscoördinator draagt er zorg voor dat de leerwerkplannen van de opleidingsinrichtingen en stageinrichtingen binnen het samenwerkingsverband op elkaar zijn afgestemd. C.4. Aanvullende eisen voor de erkenning als opleidingsinrichting voor de opleidingsperiode Somatiek Voor erkenning als opleidingsinrichting voor de opleidingsperiode Somatiek gelden de volgende aanvullende eisen: a. de inrichting beschikt over tenminste 100 bedden, waaronder tenminste tien bedden voor revalidatie en zestig bedden voor langdurig verblijf in het kader van somatische zorgverlening; b. ten behoeve van de opleidingsinrichting zijn in ieder geval de volgende disciplines of faciliteiten beschikbaar: verpleegkundige, maatschappelijk werkende, fysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist, diëtist, activiteitenbegeleider, geestelijk verzorger, psycholoog, geneesmiddelenvoorziening. C.5. Aanvullende eisen voor de erkenning als opleidingsinrichting voor de opleidingsperiode Psychogeriatrie Voor erkenning als opleidingsinrichting voor de opleidingsperiode Psychogeriatrie gelden de volgende aanvullende eisen: a. de inrichting beschikt over tenminste 100 bedden, waarvan tenminste 80 psychogeriatrische bedden; b. ten behoeve van de opleidingsinrichting zijn in ieder geval de volgende disciplines of faciliteiten. beschikbaar: verpleegkundige, maatschappelijk werkende, fysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist, diëtist, activiteitenbegeleider, geestelijk verzorger, psycholoog, geneesmiddelenvoorziening. C.6. 1.
Aanvullende eisen voor de erkenning als opleidingsinrichting dan wel als stage-inrichting voor de stage Ambulant Voor erkenning als opleidingsinrichting dan wel stage-inrichting voor de stage Ambulant gelden de volgende aanvullende eisen: a. de inrichting verleent zorg en behandeling aan zelfstandig wonende oudere en/of chronisch zieken met complexe problematiek; b. in de opleidingsinrichting zijn in ieder geval de volgende disciplines of faciliteiten aanwezig: verpleegkundige, maatschappelijk werkende en psycholoog; c. de inrichting verleent de zorg en behandeling zowel bij de patiënt thuis als binnen de inrichting; d. de inrichting is een ambulante ouderenafdeling van een GGz-instelling of van een verpleeghuis; e. de inrichting verricht per jaar ten minste 400 patiëntconsulten, waarvan ten minste 100 patiëntconsulten nieuwe patiënten betreffen.
L De artikelen D.1., D.2. en D.3. komen te luiden: D.1. Werkzaam als verpleeghuisarts 1. Een arts is werkzaam als verpleeghuisarts als hij persoonlijk beschikbaar en verantwoordelijk is voor het verlenen van geneeskundige zorg aan ouderen en chronisch zieken met complexe problemen en als hij deze zorg ook daadwerkelijk aan hen verleent. Het werkzaam zijn omvat de volgende patiëntgerelateerde taken: 4
a. b.
2.
3.
verrichten van algemene en specialistische medische diagnostiek, behandeling en begeleiding; beoordelen en vaststellen van de individueel aangewezen zorg op basis van ziektegerichte diagnostiek en ziektegevolgen-diagnostiek; c. maken van een inschatting van de ontwikkeling van de zorgvraag; d. sturen van de zorginspanningen op het niveau van het individuele zorg- of behandelplan en sturen van de daarbij in te zetten disciplines om de vastgestelde doelen te realiseren respectievelijk het volgen en monitoren van de patiënt in relatie tot zijn zorgsysteem; e. deelnemen aan onderlinge waarneming bij afwezigheid waaronder gemiddeld per jaar tenminste tien avond-, nacht- of weekenddiensten van tenminste vijf uur en ten hoogste 24 uur per dienst. De patiëntgerelateerde taken kunnen uitgeoefend worden in de rol van hoofdbehandelaar, medebehandelaar en consulent. De verpleeghuisarts vervult, ongeacht de omvang van zijn werkzaamheden, gedurende de periode dat hij werkzaam is voor gemiddeld tenminste 25 patiënten de rol van hoofdbehandelaar of medebehandelaar. In afwijking van het eerste lid, onder e, geldt voor een verpleeghuisarts die op grond van artikel D.25., tweede lid van het Kaderbesluit CHVG voor herregistratie in aanmerking komt het doen van gemiddeld tenminste vijf avond-, nacht- of weekenddiensten per jaar van ten minste vijf uur en ten hoogste 24 uur per dienst.
D.2. Gelijkgestelde werkzaamheden De volgende functies worden als gelijkgestelde werkzaamheden aangemerkt: a. staflid bij een universitaire afdeling voor verpleeghuisgeneeskunde; b. beleidsmedewerker bij een beroeps- of wetenschappelijke vereniging van verpleeghuisartsen; c. functionaris bij een bestuursorgaan, dat betrokken is bij de verpleeghuisgeneeskunde; d. managementfunctionaris van een verpleeghuis. M Artikel E.1. komt te luiden: E.1. Overgangsbepalingen Artikel E.1. van het Kaderbesluit CHVG is van overeenkomstige toepassing. De toelichting komt als volgt te luiden: Algemeen Dit besluit bevat de aanvullende opleidings-, erkennings- en (her)registratie-eisen voor het specialisme verpleeghuisgeneeskunde. Eind 2002 hebben de NVVA en de NVSG de Nota Takenpakket verpleeghuisarts/sociaal geriater vastgesteld. Ten opzichte van de vorige taak- en functieomschrijving verpleeghuisarts uit 1992, is het werkterrein van de verpleeghuisarts uitgebreid naar alle ouderen en chronisch zieken met complexe problematiek, ongeacht de verblijfplaats. Artikelsgewijs Artikel A.1. Oorspronkelijk ligt het terrein van de verpleeghuisgeneeskunde in het verpleeghuis (de opleidingsinrichting), dus intramuraal; soms ook wel in ziekenhuizen. In de loop der tijd is echter sprake van een toename van semimurale (dagbehandeling) en extramurale (thuiszorg- en substitutieprojecten) vormen van zorg, al dan niet gecombineerd met 24-uurs medische zorg. Deze zorg heeft de kenmerken van verpleeghuiszorg, te weten continu, langdurig, systematisch, multidisciplinair van toepassing en er wordt gebruik gemaakt van de kennis die in verpleeghuizen is en wordt ontwikkeld. De door het VUmc verzorgde opleiding ‘sociale geriatrie’ was specifiek gericht op deze extra- en semimurale setting. Artikel B.1. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.4., eerste lid van het Kaderbesluit CHVG. De opleidingsduur van de verpleeghuisarts nieuwe stijl is met een jaar verlengd tot drie jaar.
5
Artikel B.2. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.1. van het Kaderbesluit CHVG. Het bepaalde in dit artikel staat rechtstreeks in verband met de erkenningsmogelijkheden van artikel C.4., C.5., C.6. Behalve op een ander vakgebied kan een keuzestage liggen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, onderwijs of management. De mogelijkheid dat opleidingsperiodes en de stage in zekere mate gelijktijdig worden gevolgd heeft de voorkeur. Dit houdt verband met het belang om ervaring met het zorgcontinuüm te kunnen opdoen. Onder e: In de praktijk zal het opleidingsinstituut de samenstelling van het onderwijs individueel bepalen binnen de gestelde bandbreedte van zes tot twaalf maanden. Bovendien dient rekening te worden gehouden met artikel B.1., dat bepaalt dat de duur van de opleiding drie jaar bedraagt. Artikel B.2., lid b onder i De term ‘stage’ ambulant is gekozen voor de periode dat er nog geen opleider is. Als er op termijn een opleider is, kan voor ‘stage’ ambulant gelezen worden ‘opleidingsperiode’ ambulant. Artikel B.2., lid b onder iii Met de term keuzestage wordt bedoeld een verplichte stage die naar keuze wordt ingevuld. De mogelijke invulling van de keuzestage kan in het opleidingsplan van de opleidingsinstituten worden geregeld. Artikel B.4. en B.5. Deze artikelen zijn een nadere invulling van het bepaalde in artikel B.10. van het Kaderbesluit CHVG. De omvang van de vrijstelling bedraagt ingevolge artikel B.10., vierde lid, van het Kaderbesluit CHVG ten hoogste de duur van het betreffende onderdeel in het opleidingsplan. Artikel B.5. onder b De totale duur van de vrijstelling voor sociaal geriaters moet worden gelimiteerd op één jaar en zes maanden, om strijdigheid met bepalingen ten aanzien van de minimumduur van de opleiding en van verplichte onderdelen van de opleiding te voorkomen. Artikel C.1. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.1. en C.5. van het Kaderbesluit CHVG. Artikel C.2. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.7. en C.9. van het Kaderbesluit CHVG. De laboratoriumfaciliteiten, genoemd onder c, kunnen onder andere betreffen de mogelijkheid tot het verrichten van electrocardiografisch onderzoek. Onder d van dit artikel is geregeld, dat de aios over een eigen werkruimte dient te beschikken. Hieronder wordt mede verstaan een ruimte die voor een ander doel in gebruik is, maar toegankelijk voor de aios. Artikel C.3. De opleidingscoördinator is bij voorkeur een van de opleiders binnen het samenwerkingsverband. Artikel C.4., C.5., C.6. Indien een opleidingsinrichting erkend wil worden voor zowel de opleidingsperiode Somatiek als Psychogeriatrie, dan dient deze inrichting tenminste te beschikken over tien bedden revalidatie, zestig bedden voor langdurig verblijf somatische zorgverlening en 80 psychogeriatrische bedden (in totaal tenminste 150 bedden). De psycholoog, telkens genoemd onder b, is bij voorkeur een geregistreerd gezondheidszorgpsycholoog. Artikel C.7. Dit is een aanvulling op het bepaalde in artikel C.19. van het Kaderbesluit CHVG. De omvang van de personele bezetting van academisch gevormd personeel bedraagt tenminste 0.1 fte en bij voorkeur 0,125 fte per aios. Hoofdstuk D De herregistratie van verpleeghuisartsen vond in 1995 voor het eerst plaats, vijf jaar na het instellen van het register. 6
Artikel D.1. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel D.19. van het Kaderbesluit CHVG. De HVRC zal voor de niet-patiëntgerelateerde taken nadere beleidsregels opstellen. De gemiddeld per jaar vereiste tien avond-, nacht- of weekenddiensten zijn gebaseerd op een minimum van twee diensten per maand gerekend naar de minimaal vereiste omvang van de werkzaamheden. Er is sprake van een dienst wanneer deze dienst tenminste een aaneengesloten periode van vijf uur en ten hoogste een aaneengesloten periode van 24 uur bedraagt. Een dienst van minder dan vijf uur telt niet mee bij de berekening van het aantal diensten. Artikel D.2. Dit is een nadere invulling van het bepaalde in artikel D.23. van het Kaderbesluit CHVG.
III
Het Besluit Huisartsgeneeskunde wordt als volgt gewijzigd:
A
De naam ‘College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde’ wordt telkens vervangen door ‘College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten’.
B
De naam ‘Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie’ wordt telkens vervangen door ‘Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie’
IV
Het Besluit medische zorg voor verstandelijk gehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
De naam ‘College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde’ wordt telkens vervangen door ‘College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten’.
B
De naam ‘Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie’ wordt telkens vervangen door ‘Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie’
V 1.
Publicatie Dit besluit wordt gelijktijdig met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, gepubliceerd in de Staatscourant. In het officiële orgaan van de KNMG wordt mededeling gedaan van dit besluit.
2.
VI Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking de dag na die waarop dit met het besluit van de Minister, inhoudende de goedkeuring van dit besluit, bekend is gemaakt.
Utrecht, 23 maart 2006
dr. G.A. van Essen voorzitter CHVG
mw. mr. M.C.I.H. Biesaart algemeen secretaris colleges
7