Christelijke studenten en de evolutietheorie
Masterscriptie sociologie Eline Lefeu Studentnummer: 5644607 Studiejaar: 2012-2013 Eerste begeleider: Dr. Bart van Heerikhuizen Tweede begeleider: Dr. Olav Velthuis
1
Voorwoord Toen ik een onderwerp voor mijn scriptieonderzoek mocht kiezen lag het onderwerp geloof en wetenschap niet voor de hand. Ik had weinig kennis over godsdienstsociologie of kennissociologie. Toch heb ik voor het onderwerp gekozen. Als gelovige sociologie student heb ik mij namelijk diverse malen afgevraagd hoe sociologische theorieën in relatie tot het geloof staan. Er is nooit een theorie geweest die mij aan het geloof deed twijfelen, maar ik heb wel goed moeten nadenken hoe een theorie in verbinding met het geloof staat. Daarom ben ik mij gaan afvragen hoe andere christelijke studenten hun studie in relatie tot hun geloof leggen. In 2009 werd discussie tussen geloof en wetenschap steeds vaker in de media gevoerd. 2009 was het jaar van Darwin en Calvijn, daarom werd de spanning tussen evolutietheorie en het Bijbels
scheppingsverhaal
steeds
vaker
onderwerp
van
discussie
in
kranten
en
televisieprogramma’s. Ik ben mij gaan afvragen hoe andere christelijke studenten de relatie tussen Bijbels scheppingsverhaal en evolutietheorie vorm geven. Met behulp van suggesties van andere mensen heb ik deze scriptie tot een einde kunnen brengen. Graag zou ik een aantal mensen willen bedanken die mij ondersteund en gemotiveerd hebben bij het schrijven van mijn scriptie. De eerste periode heeft Peter van Rooden mij begeleid bij de opzet van het onderzoek. Later heeft Bart van Heerikhuizen de begeleiding overgenomen. Hij toonde meteen interesse in het onderwerp en heeft mijn scriptie van helder commentaar voorzien. Ook wil ik mijn tweede begeleider Olav Velthuis bedanken voor zijn aanvullend commentaar. Verder wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun interesse en motiverende woorden. In bijzonder wil ik Lonneke Uyen bedanken voor het redigeren van mijn scriptie. Mijn ouders wil ik bedanken voor hun verzorging in de tijd dat ik bij hun verbleef met een gebroken enkel. Tot slotte wil ik de respondenten nadrukkelijk bedanken voor de tijd die zij vrij hebben gemaakt voor een interview en voor hun openhartigheid tijdens het interview.
Eline Lefeu Amsterdam, november 2012
2
Inleiding
5
Hoofdstuk 1 Achtergrondinformatie 13 § 1.1 De maatschappelijke discussie over de relatie tussen geloof en wetenschap 13 § 1.2 Wetenschap 14 § 1.3 Religie 15 § 1.4 De Nederlands Hervormde kerk, Gereformeerde kerken en Evangelische kerken in Nederland 177 Hoofdstuk 2 Onderzoeken naar de relatie tussen geloof en wetenschap § 2.1 Sociologisch onderzoek met betrekking tot de verhouding tussen geloof en wetenschap § 2.2 Studenten en de relatie tussen geloof en wetenschap § 2.3 Academici en de relatie tussen geloof en wetenschap
19
Hoofdstuk 3 Theorie § 3.1 Een theorie van cognitieve dissonantie § 3.2 Barbour’s typologie van geloof en wetenschap 3.2.1 Conflictmodel 3.2.2 Onafhankelijkheidsmodel 3.2.3 Dialoogmodel 3.2.4 Integratiemodel
23
Hoofdstuk 4 Methode van onderzoek § 4.1 Kwalitatief onderzoek § 4.2 Werving en selectie respondenten § 4.3 Dataverzameling § 4.4 Analyse § 4.5 Generalisering
35
19 20 21
23 26 27 29 31 32
35 36 37 38 39
Hoofdstuk 5 Interviews en analyse 40 § 5.1 Hoe belangrijk zijn geloof, wetenschap, evolutietheorie en scheppingsverhaal voor de studenten? 40 5.1.1 Hoe belangrijk zijn de evolutietheorie en de wetenschap voor de studenten? 41 5.1.2 Hoe belangrijk zijn het scheppingsverhaal en het geloof voor de studenten? 41 § 5.2 Geloof en wetenschap zijn gescheiden domeinen 42 5.2.1 Standpunt studenten 42 5.2.2 Een vergelijking met het model van Barbour 44 5.2.3 Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger 44 § 5.3 Studenten die geen keuze maken tussen de evolutietheorie en de 6-daagse schepping 46 5.3.1 Standpunt studenten 46 5.3.2 Een vergelijking met de typologie van Barbour 49 5.3.3 Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger 50 § 5.4 Studenten die het scheppingsverhaal letterlijk interpreteren 50 3
5.4.1 Het scheppingsverhaal wordt letterlijk geïnterpreteerd 5.4.2 De evolutietheorie is wetenschappelijk niet goed onderbouwd 5.4.3. Een vergelijking met het model van Barbour 5.4.4 Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger § 5.5 Mechanismen van de evolutietheorie worden toegepast op het karakter van God 5.5.2 Vergelijking met de typologie van Barbour § 5.5.3 Vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger § 5.6 De symbolische interpretatie en de mate van conflict tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal. § 5.7 Gesprekken met mensen in de sociale omgeving 5.7.1. Overeenkomst tussen het standpunt van ouders en studenten 5.7.2 Gesprekken met leraren op de middelbare school § 5.8 Afwijzing van het wetenschappelijk materialisme Conclusie
64
Literatuurlijst
69
Bijlage 1 Bijbels scheppingsverhaal Bijlage 2 Interviewvragen Bijlage 3 Algemene gegevens
72 75 78
51 53 54 55 55 56 57 57 59 59 60 62
4
Inleiding Wetenschapper Richard Dawkins vindt dat geloof en wetenschap lijnrecht tegenover elkaar staan. Dat is echter niet altijd zo geweest. Met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen, rond de tweede helft van de 16e eeuw, zien wetenschappers de mathematische rationaliteit van de natuur juist als een weerspiegeling van God’s Geest. God heeft de wereld ordelijk geschapen en door het ontdekken van de onderliggende mechanismen wordt een deel van God geopenbaard. De verwondering over de natuur was dus een bron voor het geloof in God. De natuur was een middel om God’s eigenschap van orde te openbaren en religie stimuleerde daarmee wetenschappelijk onderzoek. Deze zogenoemde fysico-theologie had zijn hoogtijdagen in de 18e eeuw. Wereldberoemde pioniers van de moderne wetenschap zoals Bernard Nieuwentijt (1654-1718), Jan Swammerdam (1637-1680) en
Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) waren
fysicotheologen (Smedes, 2008). Wetenschap en geloof hebben beide een andere manier om tot waarheidsvinding te komen en de werkelijkheid te interpreteren. Wetenschap onderzoekt methodisch de natuurlijke waarneembare wereld. Geldigheidsaanspraken gebeuren op grond van logische bewijsvoering en niet op basis van speculatie, traditioneel gezag of goddelijke openbaring. Religie stelt juist een openbaring van het bovennatuurlijke te zijn. Dit komt tot uiting in symbolen en rituele praktijken. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003) In de loop der tijd heeft de wetenschap theorieën ontwikkeld en innovaties gedaan, die op gespannen voet met religie staan. De neurowetenschappen betwijfelen bijvoorbeeld een van de basisprincipes van het christelijk geloof, de vrije wil. De religieuze ethiek moet zich over nieuwe vragen buigen door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen. In hoeverre is klonen bijvoorbeeld ethisch verantwoord? Ook religie zelf wordt aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen. Hierbij wordt religie niet verklaard met bestaan van het bovennatuurlijke, maar door sociale of psychologische factoren. Klassieke sociologen zoals Comte, Marx , Weber en Durkheim doen dit, maar ook hedendaagse sociologen zoals Berger, Norris en Inglehart verklaren en interpreteren religie op een sociale manier en niet met het bestaan van een bovennatuurlijke wereld. Dit kan tot conflict leiden. Religie en wetenschap kunnen beide tegengestelde verklaringen voor hetzelfde fenomeen geven.
5
De evolutietheorie is een wetenschappelijke theorie die op gespannen voet met religie staat. Het is een invloedrijke theorie, omdat de evolutietheorie de basis van meerdere wetenschappelijke theorieën is en in meerdere vakgebieden als verklaringsmodel gebruikt wordt. In de evolutiebiologie wordt de biologische evolutie onderzocht. In de sociologie de sociaal culturele evolutie. In de psychologie wordt de evolutietheorie als verklaringsmodel voor gedrag gehanteerd. Wanneer het om de relatie tussen geloof en wetenschap gaat, is de relatie tussen evolutietheorie en geloof daarom een belangrijk onderwerp waarover gediscussieerd wordt. De evolutietheorie is de natuurwetenschappelijke verklaring voor de ontwikkeling van leven op aarde. Charles Darwin (1809-1882) zette de basis voor de evolutietheorie uiteen in zijn boek The Origin of Species (1859). Later werd deze theorie verfijnd door wetenschappelijke ontdekkingen. De evolutietheorie stelt dat er binnen een populatie een variatie van DNA aanwezig is. Wanneer een toevallige mutatie in het DNA een voordeel oplevert in het milieu waarin het organisme zich bevindt, zal het organisme betere overlevingskansen hebben en zich kunnen vermenigvuldigen. Organismen die zich minder goed hebben aangepast zullen uitsterven of minder succesvol zijn. De zogenaamde natuurlijke selectie van organismen. De evolutietheorie stelt dat alle organismen hun oorsprong in een eencellige hebben. Deze eencellige heeft zich door evolutionaire processen
ontwikkeld tot alle soorten dit er nu zijn, inclusief de mens. De
evolutietheorie geeft geen verklaring voor het ontstaan voor het allereerste leven. De
evolutietheorie
staat niet op
een
lijn
met
letterlijke
interpretaties
van
scheppingsverhalen in verschillende religies. De ene gelovige kan de evolutietheorie wel met zijn geloof verbinden, de andere niet. Dit is ook per cultuur en land verschillend. Volgens Pew Forum vindt 80% van de Hindoe’s in de V.S. de evolutietheorie de meest aannemelijke verklaring voor het ontstaan van leven (www.pewforum.org, 25 oktober 2012). Van de Indiase bevolking denkt 50% dat God de wereld heeft gecreëerd en dat de aarde altijd is geweest zoals deze nu is (www.ncse.com, 25 oktober, 2012). Volgens Pew Forum vinden 45% van de Moslims in de V.S. de evolutietheorie plausibel. Van de overwegend christelijke bevolking van Verenigde Staten vindt 53% dat de evolutietheorie voldoende wetenschappelijk onderbouwd is terwijl 43% van de bevolking in de Verenigde Staten denkt dat God de wereld heeft geschapen en dat de wereld altijd in zijn huidige staat heeft verkeerd. Voor sommige gelovigen staat de evolutietheorie in conflict met een religieus scheppingsverhaal, anderen hebben dit conflict niet.
6
Deze scriptie concentreert zich op de vraag hoe de evolutietheorie in relatie met het christelijk geloof staat. Ik heb zelf een christelijke achtergrond waardoor mijn interesse ten eerste uitgaat naar de relatie tussen het christelijke geloof en de evolutietheorie. Bovendien heb ik daardoor meer inhoudelijke kennis over de spanning die evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal kan voortbrengen. De evolutietheorie is niet te verenigen met het letterlijke scheppingsverhaal in de Bijbel, waarin beschreven wordt dat God de aarde en alle organismen in 6 dagen schiep. Bovendien biedt de Bijbel een ander mensbeeld dan de evolutietheorie. De mens is geen product van toeval en een mechanisme van survival of the fittest, maar een doelbewust geschapen wezen, geliefd door God. De evolutietheorie biedt dus een andere verklaring over het verloop van leven dan het letterlijke scheppingsverhaal in de Bijbel, waardoor de evolutietheorie een bron van conflict tussen religie en de wetenschap kan zijn. (Zie bijlage 1 voor het Bijbels scheppingsverhaal in Genesis 1 en 2) In deze scriptie wordt onderzocht hoe christelijke studenten naar de evolutietheorie in relatie tot het Bijbels scheppingsverhaal kijken. Op de universiteit is de evolutietheorie de enige geaccepteerde theorie over het verloop van leven. Het interesseert mij, hoe studenten die in hun dagelijkse leven met wetenschap bezig zijn, een wetenschappelijke theorie in relatie tot hun persoonlijk geloof leggen. Hoe gaan zij met hun standpunt om, op een universiteit waar de meeste mensen de evolutietheorie accepteren, de evolutietheorie onderwezen wordt en aan veel andere theorieën ten grondslag ligt? Zien zij de evolutietheorie in conflict staan met hun persoonlijk geloof, of kunnen zij het op de een of andere manier combineren? Komt hun geloof onder druk te staan door de evolutietheorie? Of komt de wetenschappelijke betrouwbaarheid van de evolutietheorie onder druk te staan omdat de Bijbel iets anders zegt?
In de wetenschappelijke wereld heeft de discussie over hoe geloof en wetenschap zich tot elkaar verhouden, geleid tot een nieuw vakgebied, science & religion. Er zijn verschillende modellen ontwikkeld om de relatie tussen geloof en wetenschap vorm te geven. Barbour’s typologie is veruit de bekendste (Dekker e.a 2007). Zijn typologie bestaat uit het conflict model,
het
onafhankelijkheidsmodel, het dialoog model en het integratie model. (Barbour, 2000) Er zal onderzocht worden, of de standpunten van de studenten overeenkomen met een van de modellen.
7
De relatie tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal kan een spanning veroorzaken. Volgens Leon Festinger (1957) verlangen mensen juist naar harmonie in hun gedachten en handelen. Wanneer deze harmonie aanwezig is, noemt Festinger dit consonantie en wanneer deze harmonie afwezig is dissonantie. Wanneer er geen harmonie in gedachten of handelen is dan is dit psychologisch oncomfortabel. Festinger beschrijft strategieën om cognitieve dissonantie te reduceren of op te lossen. Elk model van Barbour komt overeen met een strategie van Festinger om een mogelijke cognitieve dissonantie tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal op te lossen. In hoofdstuk 3 wordt verder uitgelegd welke oplossingsstrategie van Festinger (1957) bij welk model van Barbour (2000) past. In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre studenten cognitieve dissonantie ervaren wanneer zij het Bijbels scheppingsverhaal en de evolutietheorie met elkaar vergelijken, en welke strategieën zij gebruiken om tot consonantie te komen.
Onderzoeksvraag en deelvragen
Hoe gaan de protestants christelijke Nederlandse studenten om met de mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal?
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd.
Deelvraag 1 Komen de oplossingsstrategieën van de studenten overeen met een van de modellen in Barbour’s typologie?
De standpunten van de studenten kunnen ondergebracht worden in categorieën. Vervolgens zal onderzocht worden, in hoeverre deze categorieën overeenkomen met de modellen in de typologie van Barbour (2000). Dat is interessant, omdat de typologie van Barbour een bekend theoretisch model is en data uit dit onderzoek uit de empirie voortkomt. In het zoeken naar een oplossing kan de interpretatie van het scheppingsverhaal een rol spelen. Er zijn verschillende manieren om Bijbelgedeelten te interpreteren. Passages kunnen symbolisch en/of letterlijk geïnterpreteerd worden. Als het scheppingsverhaal alleen symbolisch geïnterpreteerd wordt, dan is vooral de boodschap van het scheppingsverhaal belangrijk. De
8
boodschap is bijvoorbeeld dat God het leven heeft gegeven en de mens doelbewust heeft geschapen om daarmee in relatie te staan. Verder horen mensen goed voor de natuur te zorgen. Of God de aarde en het leven daadwerkelijk letterlijk in zes dagen heeft geschapen is minder van belang. Waarschijnlijk is het scheppingsverhaal eerder een stuk poëzie, een middel waarmee God een boodschap aan de mensheid wil geven. Als de student het scheppingsverhaal alleen symbolisch interpreteert en niet letterlijk dan ontstaat ruimte voor de evolutietheorie, omdat het scheppingsverhaal dan geen claim maakt over hoe de mens biologisch is ontstaan. Als het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd wordt, betekent dit dat God de aarde en al het leven in zes dagen heeft geschapen. Dit staat vanzelfsprekend in conflict met de evolutietheorie waarin de mens pas na miljarden jaren is ontstaan. Het is dus van belang om te vragen hoe de studenten het scheppingsverhaal interpreteren. Daarbij is het interessant, of Bijbelinterpretatie verandert onder invloed van wetenschappelijke bevindingen. Vinden de studenten de evolutietheorie een betrouwbare theorie en interpreteren zij het scheppingsverhaal daarom alleen symbolisch? Of zijn zij zo overtuigd van het idee dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden, dat de evolutietheorie bij voorbaat onbetrouwbaar is?
Deelvraag 2 Welke strategieën beschreven door Festinger gebruiken de studenten om de mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal te reduceren?
De theorie van Festinger (1957) wordt gebruikt om de spanning die kan ontstaan tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal en de mogelijke oplossingen daarvoor te begrijpen. Ervaren de studenten spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal? Zo ja, gebruiken de studenten een van de strategieën van Festinger om deze spanning te reduceren? Of hebben zij een andere manier om tot cognitieve consonantie te komen?
In het buitenland is enig onderzoek verricht naar het perspectief van christelijke studenten op de evolutietheorie (Downie, 2000) (Lawson and Weser, 1990) (Short, 1994) (Antolin & Herbers, 2001) (Sinclair & Pendarvis, 1998). Deze onderzoeken worden verder besproken in hoofdstuk 2. In Nederland is dit onderzoek niet verricht. Het is daarom belangrijk om daar onderzoek naar te
9
doen. Studenten in Nederland hebben namelijk een hele andere sociale context dan studenten in andere landen. Nederland is in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten sterker geseculariseerd, waardoor studenten minder kans hebben om christelijke medestudenten of leraren tijdens de studie te ontmoeten. Een ander opmerkelijk feit is dat 8% van de Nederlandse bevolking de Bijbel letterlijk interpreteert (SCP, 2009). Als het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd wordt, dan blijft weinig ruimte voor de evolutietheorie over. 8% van de Nederlandse bevolking is een niet gering percentage, waarbij de vraag rijst of christelijke studenten het scheppingsverhaal ook letterlijk interpreteren en daarmee de evolutietheorie afwijzen. Bovendien is het vanuit onderwijskundig perspectief waardevol om te weten hoe christelijke studenten over de evolutietheorie nadenken en wat hun motieven daarachter zijn. Studenten vormen een interessante onderzoeksgroep, omdat zij op de universiteit of HBO leren om kritisch naar de werkelijkheid te kijken. Zo kunnen zij het geloof dat zij in hun opvoeding hebben meegekregen kritisch evalueren. Sommige christelijke studenten zijn naar een christelijke middelbare school gegaan, waarbij zij dus vooral in aanraking kwamen met gelovigen. Hun geloof wordt dan op de universiteit en HBO uitgedaagd door andere ideeën van studenten die niet geloven. Een andere reden waarom studenten een interessante groep vormen, is het feit dat de meeste onder hen zich in de adolescentie bevinden, een ontwikkelingsfase waarin individuen zich losmaken van de ouders en de eigen identiteit vormgeven. Religie kan een onderdeel zijn van de identiteit (de Wit e.a 2004). In elke studie wordt anders van de evolutietheorie gebruik gemaakt, daarom kan de mate en inhoud van het conflict per studie verschillen. Om de onderzoeksgroep enigszins te beperken worden alleen studenten van twee soorten studies onderzocht, de bèta- en geneeskundestudenten. Verondersteld wordt dat in deze studies de biologische evolutie op de voorgrond staat, terwijl in bijvoorbeeld de sociale wetenschappen de culturele evolutie meer op de voorgrond staat. Ook worden alleen christelijke studenten onderzocht en geen studenten van andere religies, anders wordt het onderzoek te breed. Daarbij worden alleen studenten uit de protestantse traditie onderzocht. Hiermee worden de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelische Kerken bedoeld. Studenten uit de Rooms Katholieke Kerk worden niet onderzocht, omdat de Rooms Katholieke Kerk de evolutietheorie officieel accepteert. Daarmee is het waarschijnlijk dat
10
katholieke studenten dit ook doen en niet al te veel worsteling over dit onderwerp hebben in vergelijking met studenten uit protestantse kerken.
Het doel van dit onderzoek is een weergave te maken van de manieren waarop christelijke studenten de spanning tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal ervaren en oplossen. Het is niet mijn bedoeling om daar als socioloog een waardeoordeel over uit te spreken. Het behoort niet tot het vakgebied van de sociologie om uitspraken te doen over Bijbelinterpretatie of de betrouwbaarheid van de evolutietheorie.
Methode van onderzoek Om antwoord op de onderzoeksvraag te geven wordt op kwalitatieve manier onderzoek gedaan door middel van semi-gestructureerde interviews. Zo kunnen studenten hun standpunt in eigen woorden weergeven en onderbouwen. Op deze manier krijgen studenten de mogelijkheid om zaken naar voren te brengen die zij belangrijk vinden als het om geloof en wetenschap gaat. Zij worden in hun antwoorden niet beperkt tot de vragen die gesteld worden. Verder wordt er op inductieve manier onderzoek gedaan. Dat betekent dat er een algemene onderzoeksvraag geformuleerd is. Uit analyse uit de eerste paar interviews zijn nieuwe deelvragen naar voren gekomen die in de rest van de interviews zijn gevraagd. Vervolgens zijn deze weer geanalyseerd. In de analyse zal besproken worden welke nieuwe vragen uit de interviews naar voren zijn gekomen. Meer informatie over methodiek van het onderzoek staat beschreven in hoofdstuk 4.
Opbouw In hoofdstuk 1 wordt achtergrondinformatie verschaft om de context en leefwereld van de studenten beter te kunnen begrijpen. Verder worden in hoofdstuk 2 onderzoeken naar de relatie tussen geloof en wetenschap besproken. In het derde hoofdstuk volgt een uiteenzetting van de theorie van Festinger over cognitieve dissonantie. Oplossingsstrategieën om de dissonantie die ontstaat, te reduceren dan wel op te heffen, worden hier gerelateerd aan de vier modellen van Barbour, die de relatie tussen geloof en wetenschap vormgeven. De verantwoording van methodologische keuzes die in dit onderzoek gemaakt zijn, zijn terug te vinden in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt het empirisch materiaal weergegeven en geanalyseerd. Tot slot zal in de
11
conclusie antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag en een relatie met theorie worden gelegd.
12
Hoofdstuk 1 Achtergrondinformatie In dit hoofdstuk wordt achtergrondinformatie over het onderwerp en de doelgroep gegeven. De studenten zijn onderdeel van de Nederlandse maatschappij, daarom wordt de maatschappelijke discussie over de relatie tussen geloof en wetenschap in de Nederlandse maatschappij besproken. In de sociologie wordt kennis opgevat ‘als alle voorstellingen van de werkelijkheid waarmee mensen zich oriënteren’ (Wilterdink &van Heerikhuizen 2003: 149). Wetenschap en religie zijn beide vormen van kennis. De positie van wetenschap en religie in de Nederlandse samenleving wordt ook in dit hoofdstuk besproken omdat deze positie invloed heeft op welke relatie wetenschap en religie met elkaar hebben. Ook wordt besproken naar welke kerken de studenten gaan om de context van de leefwereld van de studenten weer te geven.
§ 1.1 De maatschappelijke discussie over de relatie tussen geloof en wetenschap De discussie over geloof en wetenschap is in Nederland tientallen jaren rustig geweest totdat Professor Cees Dekker in 2005 het boek ‘Schitterend geluk of sporen van ontwerp’ uitbracht. Vooral de reactie op de weblog van voormalig minister OCW Maria van der Hoeven, heeft veel commotie veroorzaakt (Dekker et al. 2007).
"Als we erin slagen om wetenschappers van
verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden, kan het [intelligent design] uiteindelijk misschien zelfs wel worden toegepast op scholen en in lessen." (www.kennislink.nl, 21 oktober 2012). Deze uitspraak leidde tot verontwaardigde reacties uit de wetenschappelijke wereld en zelfs tot tweede Kamervragen. Het Intelligent Design idee zou namelijk geen wetenschap, maar pseudo-wetenschap zijn. Maria van der Hoeven benadrukte louter het debat op gang te willen brengen. Cees Dekker vertelt later teleurgesteld te zijn in de wetenschappelijke potentie van het Intelligent Design en stapte over op het theïstisch evolutionisme (www.kennislink.nl, 21 oktober 2012) In 2007 kwam aan het licht dat de Evangelische Omroep stukken over de evolutietheorie uit natuurdocumentaire ‘The Life of Mammals’ knipt. De natuurdocumentaire is aangekocht bij de BBC. Gierdien de Jong evolutiebioloog op de Universiteit van Utrecht kwam met deze ontdekking regelmatig in het nieuws. Zij wilde middels een petitie de BBC oproepen de EO te
13
dwingen om aan het begin van de uitzending te vermelden dat de documentaire is gecensureerd (Trouw, 30 augustus 2007). Het jaar van Darwin 2009 heeft opnieuw discussie veroorzaakt over de relatie tussen geloof en wetenschap. Zo hebben conservatief christelijke organisaties zoals ‘Bijbel en onderwijs’ een folder uitgebracht: ‘Evolutie of schepping - wat geloof jij?’ Waarin zij pogen de evolutietheorie minder geloofwaardig te maken en mensen te overtuigen van het letterlijk Bijbels scheppingsverhaal. NRC Next reageerde op de folder met het artikel: ‘Negeer die scheppingsnonsens, Darwin heeft gelijk’ ( NRC 2 februari 2009). Een ander voorbeeld is de uitspraak van EO coryfee Andries Knevel in het televisieprogramma ‘Het zal je maar gebeuren’. Hij verklaarde publiekelijk niet langer creationist te zijn en spijt te hebben dit zo lang verdedigd te hebben. Er ontstond discussie over Knevel’s uitspraak onder de EO achterban. (Nova, 5 februari 2009) Verder worden in EO programma’s, christelijke magazines en kranten aandacht besteed aan het onderwerp. Aanhangers van de evolutietheorie, theïstisch evolutionisme, Intelligent Design en Creationisme verdedigen hun standpunten. De maatschappelijke discussie over hoe geloof en wetenschap zich tot elkaar verhouden is in de Verenigde Staten vele malen groter dan in Nederland. De discussie is in sommige gevallen een conflict geworden, die zelfs met een rechtszaak opgelost moest worden. Ten slotte besloot het hooggerechtshof in 1987 dat door de scheiding van kerk en staat creationistische theorieën niet op openbare scholen onderwezen mogen worden. Creationisme werd als religie bestempeld en niet als wetenschap. (Van Huyssteen & Howell, 2003) De discussie over de relatie tussen geloof en wetenschap is volgens Houtman geen discussie die op de voorgrond staat in ons dagelijks leven. Dat mensen volgens de evolutietheorie ook gewoon dieren zijn, zegt bijvoorbeeld nog niets over ons moreel handelen. Wij nemen hier slechts kennis van en gaan vervolgens door met onze ‘menselijke’ dingen die ons van de dieren onderscheiden zoals gerechtigheid, kunst en gezelligheid. (Houtman, 2010)
§ 1.2 Wetenschap Wetenschap is een belangrijke vorm van kennis in onze samenleving. Wetenschappelijke kennis heeft grote invloed op technologische en maatschappelijke kennis. Technologisch vooruitgang heeft veel van de natuur beheersbaar en voorspelbaar gemaakt. In veel sectoren van de
14
maatschappij wordt wetenschappelijke kennis toegepast. Te denken valt aan de gezondheidszorg, communicatie, vervoer, industrie, landbouw en veeteelt. De afgelopen honderd jaar is het aantal wetenschapsbeoefenaren, de omvang van het wetenschappelijk onderwijs en de gelden die worden besteed aan wetenschappelijke onderzoek in sterke mate gestegen. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003) Volgens Giddens
(1991) zijn mensen wel steeds meer gaan twijfelen aan
wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Om tot wetenschappelijke vooruitgang te komen, moet namelijk getwijfeld worden aan bestaande kennis. Wetenschappelijke onderzoeksresultaten zijn alleen waar tot het tegendeel bewezen is. De onderzoeksresultaten moeten vaak worden bijgesteld, of in zijn geheel worden verworpen. Daarmee wordt wetenschappelijke kennis voorlopig.
§ 1.3 Religie Religie is een constellatie van denkbeelden, symbolen en rituele praktijken waarin het geloof in het bovennatuurlijke weerspiegeld wordt. Religie ordent een constante ervaringsstroom en beantwoordt vragen over het leven, de dood en het lijden. Zij geeft zin aan het leven en voorziet van een leidraad voor het handelen. Religie heeft de afgelopen 100 jaar in de Westerse samenlevingen een sterke invloed gehad op het morele handelen, politieke besluiten en het culturele leven. In West Europa heeft zich een proces van secularisering voltrokken. De invloed van de kerk in geïndustrialiseerde landen is afgenomen. De wetenschap en voor een groot deel ook het onderwijs hebben zich aan het gezag van de kerk onttrokken. Het geloof is veel meer een privé aangelegenheid geworden. Wetenschap en ideologie als concurrerende kennisvormen, zijn hier mede oorzaak van. ( Wilterdink &van Heerikhuizen, 2003) Secularisering is te zien in de mate van ontkerkelijking, Nederlanders gaan steeds minder naar de kerk. Ontkerkelijking wil niet zeggen, dat religie uit onze maatschappij is verdwenen. Religie wordt heden ten dage op een andere manier beleefd. Geloven deed men vooral in een vaste gemeenschap aan de hand van dogma’s. Nu is religie geïndividualiseerd; men stelt zingeving samen uit het religieuze alternatieven, al naar gelang de eigen behoefte. Hierin zijn authenticiteit en ervaring belangrijk. De New Age beweging wordt hierdoor gekenmerkt, maar
15
ook in de evangelische beweging wordt meer nadruk gelegd op individuele ervaring dan in traditionele kerken. De groei van Evangelische kerken ten opzichte van Protestantse en Katholieke kerken kan hieruit worden verklaard. (Houtman, 2010).
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in 2006 onderzoek gedaan naar de positie van religie in de Nederlandse samenleving. Het SCP heeft onder andere onderzoek gedaan naar kerkgang, levensbeschouwelijke standpunten en de mate waarin leerstellingen onderschreven worden. De geregelde kerkgang is in de afgelopen jaren sterk afgenomen. In 1970 ging 41% van de Nederlanders elke week naar de kerk, in 2002 was dat nog maar 12%. In Nederland was in 1998 17% atheïst, 12% agnost, 18% gelooft in een hogere macht en 52% gelooft in God. (SCP, 2006)
Tabel 1 Levensbeschouwelijke standpunten in Nederland, 1991-1998 (SCP, 2006) Atheist 1991 1998 16% 17%
Agnost 1991 1998 16% 12%
Hogere Macht 1991 1998 20% 18%
Gelooft in God 1991 1998 48% 52%
In 1998 onderschrijft 9% van de Nederlandse bevolking de stelling ‘de heilige schrift is Gods woord en moet woord voor woord letterlijk worden opgevat’. 40% van de Nederlandse bevolking beschouwt de Bijbel als door God geïnspireerd, maar niettemin vatbaar voor een uitleg naar tijd en plaats. De stelling dat de Bijbel een cultuurhistorisch document een collectie van oude verhalen, mythen en legenden is - wordt door 31% onderschreven en 20% staat onverschillig tegenover de Bijbel. (SCP, 2006)
Tabel 2. Opvattingen over de Bijbel in Nederland, 1991-1998 (SCP, 2006) Gods woord 1991 1998 8% 9%
Door God geinspireerd 1991 1998 37% 40%
mythen en sagen 1991 1998 34% 31%
onverschillig 1991 1998 20% 20%
Sociaal economische status heeft invloed op de mate waarin religieuze leerstellingen worden onderschreven. Hoe hoger de opleiding des te minder religieuze leerstellingen worden onderschreven. 17% van de universitair opgeleiden gelooft dat de Bijbel het woord van God is, ten opzichte van 50% van de mensen met een basisopleiding. 14% van de universitair opgeleiden
16
gelooft dat Adam en Eva hebben bestaan, ten opzichte van 42% met een basisopleiding. (SCP, 2006) In 2002 gelooft 42% van de kerkleden dat Adam en Eva hebben bestaan tegenover 24% van de mensen die geen lid van een kerk zijn. In 2002 gelooft 62% van de kerkleden dat de Bijbel het woord van God is en 31% van de mensen die geen lid zijn van een kerk dat de Bijbel het woord van God is.
Tabel 3 De mate waarin leerstellingen worden onderschreven onder kerkleden, 1966-2004 (SCP, 2006) Adam en Eva De Bijbel is het woord van God
1966 73% 77%
1970 50% 67%
1975 53% 68%
1980 52% 65%
1985 53% 64%
1991 56% 62%
1996 54% 69%
2002 42% 62%
Tabel 4 De mate waarin leerstellingen worden onderschreven onder alle Nederlanders (SCP, 2006) Adam en Eva De Bijbel is het woord van God
1985 35% 40%
1991 36% 37%
1996 31% 38%
2002 24% 31%
Uit het SCP onderzoek wordt duidelijk dat christelijke studenten in deze scriptie een minderheidsgroep in de Nederlandse samenleving en op de universiteiten zijn. Studenten behoren dus tot de 12% van de bevolking die elke week naar de kerk gaat en tot de 52% van de Nederlanders die in God gelooft. De studenten behoren tot de 9% van de bevolking die of de Bijbel woord voor woord letterlijk interpreteert of tot de 40% die de Bijbel als door God geïnspireerd ziet. De studenten behoren ook tot de 17% universitair opgeleiden die gelooft dat de Bijbel het woord van God is. § 1.4 De Nederlands Hervormde kerk, Gereformeerde kerken en Evangelische kerken in Nederland Studenten in dit onderzoek gaan naar de Hervormde kerk, een Gereformeerd kerk, of een Evangelische kerk. Het SCP heeft onderzoek gedaan naar de mate waarin kernleden van de Gereformeerde kerk en Hervormde kerk bepaalde leerstellingen onderschrijven. Met kernleden worden mensen bedoeld die regelmatig naar een kerkdienst gaan. Wat met regelmatig wordt
17
bedoeld wordt niet gespecificeerd. Van de kernleden van de Nederlands Hervormde Kerk gelooft 88% dat bidden zinvol is en 100% dat de Bijbel het woord van God is. Daarentegen gelooft slechts 29% dat Adam en Eva hebben bestaan. Van de kernleden van de Gereformeerde kerken gelooft 100% dat bidden zinvol is en 88% dat de Bijbel het woord van God is. 82% van hen gelooft dat Adam en Eva hebben bestaan. Een hoog percentage van de kernleden van de Hervormde kerk en Gereformeerde kerken gelooft dus dat de Bijbel het woord van God is en dat bidden zinvol is, maar veel minder kernleden van de Hervormde kerk dan uit de Gereformeerde kerken geloven dat Adam en Eva hebben bestaan (SCP, 2006).
Tabel. 5 De mate waarin leerstellingen worden onderschreven door kernleden van de Nederlands Hervormde en Gereformeerde kerk. (SCP, 2006) Nederlands Hervormd Gereformeerd
Bidden is zinvol 88% 100%
Bijbel is woord van God 100% 88%
Adam en Eva 29% 82%
In het volgend hoofdstuk wordt aandacht besteed aan sociologisch onderzoek naar geloof en wetenschap. Ook zullen onderzoeken weergegeven worden naar de mening van christelijke studenten over de evolutietheorie en hoe gelovige academici de verhouding tussen geloof en wetenschap ervaren.
18
Hoofdstuk 2 Onderzoeken naar de relatie tussen geloof en wetenschap In dit hoofdstuk wordt sociologisch onderzoek met betrekking tot de verhouding tussen geloof en wetenschap uiteengezet. In veel onderzoeken wordt een conflict tussen beiden verondersteld. Verder worden onderzoeksresultaten besproken die wat zeggen over het standpunt van studenten en wetenschappers op de evolutietheorie. Deze onderzoeken zijn vooral door onderwijskundigen gedaan. Voor hen is het interessant of en onder welke voorwaarden geneeskunde en biologiestudenten de evolutietheorie accepteren of niet, en hoe het onderwijs zich daar eventueel op kan aanpassen. Voor deze scriptie zijn de onderzoeken interessant, omdat deze iets zeggen over in welke mate en waarom studenten de evolutietheorie plausibel vinden en in hoeverre zij een conflict ervaren. Ook wordt een studie aangehaald waarin onderzocht is in welke mate wetenschap een seculariserend effect heeft op wetenschappers op Amerikaanse top universiteiten. Dit onderzoek wordt genoemd omdat studenten en wetenschappers in hetzelfde academisch milieu verkeren.
§ 2.1 Sociologisch onderzoek met betrekking tot de verhouding tussen geloof en wetenschap Volgens Evans en Evans (2008) veronderstellen veel Amerikaanse sociologen een conflict tussen geloof en wetenschap. De twee zouden andere waarheidsclaims maken over de werkelijkheid. Deze veronderstelling heeft er voor gezorgd dat wetenschappers niet open stonden voor subtielere relaties tussen geloof en wetenschap. (Evans &Evans, 2008) Dit conflict is al waar te nemen bij een van de vaders van de sociologie, Comte. Hij stelt dat religie slechts een fase in de geschiedenis was. Wanneer de maatschappij rationele inzichten van de wereld zou verwerven, wordt de theologie vervangen door de filosofie en uiteindelijk door de sociologie. Hoewel uit de geschiedenis blijkt dat deze gedachte niet altijd klopt, kan toch een algemene tendens worden waargenomen dat de betekenis van wetenschappelijke kennis toeneemt ten opzichte van religieuze kennis. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003) Weber stelt ook dat religie zijn plek in de samenleving heeft verloren door toenemende wetenschappelijke inzichten en het rationaliseringsproces. Religie geeft zin aan de irrationele onverklaarbare dingen in het leven. Door de wetenschap wordt de wereld juist feitelijker, 19
planmatiger en berekenbaarder. Religie verliest hiermee haar functie als verklaringsmiddel. Ook verliest de wereld door de wetenschap de mystiek, alles is namelijk rationeel verklaarbaar en niet meer afhankelijk van God of goden. Weber noemt dit de ‘onttovering van de wereld’. (Evans & Evans, 2008) Wetenschap en religie zijn dus concurrenten van elkaar. Religie en de daarbij behorende mystiek verdwijnen door voortschrijdende wetenschappelijke inzichten. Hiermee verdwijnt ook de zingeving waar religie in voorzag. Volgens Weber kan wetenschap de rol van zingeving niet van religie overnemen. De wetenschap kan namelijk niet bewijzen dat de wereld die de wetenschappen bestuderen de moeite waard is om te bestuderen of in te leven. Hiermee ontstaat een zingevingvacuüm. Volgens Weber zou men de zinloosheid moeten aanvaarden in plaats van op zoek te gaan naar nieuwe zingevingkaders. (Houtman, 2010) Deze gedachte heeft ook gevolgen voor het bedrijven van wetenschap. Wetenschap zou waardevrij moeten zijn. Zij onderzoekt namelijk de natuurlijke werkelijkheid en kan daarbij geen uitspraken doen over hoe de wereld zou moeten zijn. Persoonlijke waarden van een wetenschapper mogen geen invloed hebben op wetenschap die bedreven wordt. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003) Deze gedachte komt overeen met Barbour’s onafhankelijkheidsmodel waarin gepleit wordt voor gescheiden domeinen voor geloof en wetenschap. Religie heeft zeggenschap over normen en waarden in het leven, wetenschap over de materiële werkelijkheid. (van Huyssteen & Howell, 2003) Dit model wordt verder uiteengezet in hoofdstuk 3. Ook in Durkheim’s werk kan een tegenstelling tussen wetenschap en religie gevonden worden. Religieuze rituelen veroorzaken een collectieve roes. Door collectieve rituelen zoals samenzang ontstaat een gevoel van eenheid en identificatie. Dit gevoel wordt ten onrechte aan het bovennatuurlijke toegeschreven. Eigenlijk komt deze roes voort uit sociale interactie. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003)
Uit bovenstaande literatuur vloeit de vraag voort of de evolutietheorie de wereld van de studenten ook onttovert? § 2.2
Studenten en de relatie tussen geloof en wetenschap
In Schotland is er onderzoek gedaan naar de vraag of eerste jaars biologie studenten de evolutietheorie accepteren. Over een periode van 12 jaar vond 4-12 procent van de studenten de
20
macro-evolutietheorie niet plausibel, omdat dit in conflict staat met hun religie. De studenten die de evolutietheorie verwerpen kijken kritischer naar het bewijs voor de evolutie, dan de studenten die de theorie accepteren. De studenten die de evolutietheorie wel accepteren, doen dit door een gebrek aan een betere verklaring. De helft van de studenten die de evolutietheorie wel accepteert heeft een religieuze achtergrond (Downie, 2000). Short (1994) onderzocht eerste jaars geneeskunde studenten in Australië. Van hen verwierp 27% de evolutietheorie, zowel voor als nadat zij in het vak onderwezen waren. Dus geneeskunde studenten blijven hun creationistische denkbeelden behouden, ook al hebben zij de evolutietheorie in hun vakkenpakket. Lawson en Weser (1990) hebben onder 950 studenten onderzoek gedaan naar de acceptatie van ideeën die in de wetenschap niet goed aan te tonen zijn, zoals het creationisme, of het bestaan van de ziel. Er is een relatie tussen het niveau van hypothetisch denken en het hebben van niet wetenschappelijke ideeën. Hoe lager het niveau van hypothetisch deductief denken, hoe meer niet wetenschappelijk aan te tonen ideeën aanwezig zijn en hoe minder waarde er aan wetenschappelijke theorieën gehecht wordt. Verder denken veel studenten dat de evolutietheorie gelijk staat aan atheïsme (Antolin & Herbers, 2001), waardoor zij het gevoel hebben te moeten kiezen tussen hun godsdienst en de evolutietheorie (Sinclair& Pendarvis, 1998). Stoffels heeft in 1987 een onderzoek gedaan naar de factoren die een rol spelen in de processen, waardoor jongeren in godsdienstig en kerkelijk opzicht veranderen. Uit het onderzoek blijkt dat ouders en de vriendenkring de belangrijkste factoren zijn in godsdienstige betrokkenheid. Daarnaast blijkt de kerk waarin de studenten zijn opgegroeid een belangrijke rol te spelen, maar dan vooral indirect via de ouders, vrienden en krant. School en universiteit zijn weinig van belang in de godsdienstige betrokkenheid. Zij voegt niets toe aan de andere factoren (Stoffels, 1987). § 2.3
Academici en de relatie tussen geloof en wetenschap
In de Verenigde Staten zijn academische wetenschappers minder vaak gelovig, dan de rest van de bevolking. Van de ondervraagde wetenschappers zegt 52% geen religieuze banden te hebben, tegenover 14% van de Amerikaanse bevolking. Een percentage van 14% van de Amerikanen ziet zichzelf als evangelisch of fundamentalistisch, terwijl slechts 2% van de wetenschappers zichzelf zo
omschrijft. Stark (1963) stelt dat wetenschap een seculerende invloed op gelovige
wetenschappers heeft. Wetenschappelijke kennis en religie zouden niet samen kunnen gaan.
21
Ecklund en Scheitle (2007) spreken dit tegen. Zij hebben onderzoek gedaan op top universiteiten in de VS. Zij laten in hun onderzoek zien dat Amerikaanse wetenschappers die in een christelijk gezin zijn opgegroeid, in hun volwassen leven nog steeds religieus zijn. De wetenschap heeft hier weinig invloed op. Er zijn minder gelovige wetenschappers, omdat er minder religieuze mensen een wetenschappelijke carrière ambiëren dan niet religieuze mensen. Ecklund en Park (2009) stellen dat de meeste gelovige wetenschappers op elite universiteiten bovendien helemaal geen conflict tussen religie en wetenschap zien. Het conflict paradigma over geloof en wetenschap onder wetenschappers wordt sterker naarmate men geen religieuze opvoeding heeft gehad, niet deelneemt aan religieuze bijeenkomsten en geen spirituele belangstelling heeft.
In onderzoek naar studenten en de verhouding tussen geloof en wetenschap komt naar voren dat sommige studenten wel en andere studenten geen conflict tussen beide ervaren. In onderzoek naar gelovige academici op top universiteiten in de Verenigde Staten komt naar voren dat de meeste gelovige wetenschappers geen conflict tussen religie en wetenschap zien. Daarbij rijst de vraag of en in hoeverre studenten in deze scriptie ook een conflict tussen geloof en wetenschap ervaren? In hoofdstuk 5 kan gevonden worden of en in hoeverre dit het geval is.
22
Hoofdstuk 3 Theorie In dit hoofdstuk zullen de theorieën besproken worden die de mogelijke spanning tussen geloof en wetenschap en de oplossingen daarvoor beter helpen te begrijpen. De theorie van cognitieve dissonantie van sociaal psycholoog Leon Festinger (1957) worden.
zal in paragraaf één behandeld
Vervolgens zullen Barbour’s (2000) modellen om de relatie tussen geloof en
wetenschap vorm te geven in paragraaf twee aan de orde komen. De modellen zijn oplossingen voor de mogelijke cognitieve dissonantie tussen geloof en wetenschap. Bij elk model zal besproken worden met welke oplossingsstrategie van Festinger het model overeenkomt. § 3.1 Een theorie van cognitieve dissonantie Mensen verlangen naar harmonie in hun gedachten en handelen. Wanneer deze harmonie aanwezig is dan noemt Festinger dit consonantie en wanneer deze harmonie afwezig is dissonantie. Cognitieve dissonantie ontstaat wanneer kennis niet met elkaar overeen komt, cognitieve elementen niet consonant met elkaar zijn. Festinger omschrijft het als volgt: “The existence of non fitting relations among cognitions.” (Festinger 1957: 3) Met cognitie wordt kennis of een mening over het milieu, zichzelf of over iemands gedrag bedoeld. Post decisional dissonance is een vorm van spijt of angst dat er geen juiste keuze gemaakt is. Men realiseert zich welke nadelen de keuze heeft en dat de voordelen van een andere keuze niet meer tot de beschikking zijn. De realisatie van deze consequenties kunnen tot cognitieve dissonantie leiden. Het geheel voorkomen van cognitieve dissonantie is bijna onmogelijk. Tegen de meeste gedachten of meningen is wel een argument in te brengen en de meeste beslissingen hebben ook nadelen. Er zal dus bijna altijd een bepaalde mate van cognitieve dissonantie aanwezig zijn. Cognitieve dissonantie komt tot stand wanneer een individu met nieuwe informatie in aanraking komt die niet bij de huidige mening of kennis van het individu past. Er ontstaat spanning tussen het oude en nieuwe cognitieve element. Hoe groot de cognitieve dissonantie is, is ten eerste afhankelijk van hoe belangrijk de cognitieve elementen voor een persoon zijn. Hoe belangrijker beide cognitieve elementen voor een persoon zijn, des te groter de cognitieve dissonantie is. Ten tweede is de mate van cognitieve dissonantie afhankelijk van de hoeveelheid argumenten die tegen een cognitief element ingebracht kunnen worden. Hoe meer argumenten
23
tegen het cognitieve element ingebracht kunnen worden, des te groter de cognitieve dissonantie. Er ontstaat geen cognitieve dissonantie wanneer er geen relevante relatie tussen twee cognitieve elementen bestaat (Festinger, 1957).
Een persoon zoekt altijd naar consonantie in zijn denken of handelen omdat spanning psychologisch oncomfortabel is. Cognitieve dissonantie zal daarom altijd leiden tot actie om dissonantie te verminderen. Hoe groot de druk is om cognitieve dissonantie te verminderen, ligt aan hoe groot deze dissonantie is. Hoe groter de cognitieve dissonantie, des te groter de druk om deze te verminderen. Er zijn verschillende manieren om cognitieve dissonantie te verminderen. Ten eerste kan één van twee cognitieve elementen veranderd worden. Dan zal de cognitieve dissonantie helemaal verdwijnen. Dit kan met het volgende voorbeeld toegelicht worden. Er is onderzoek gedaan naar de cultuur van de Ifaluk stam. Mensen van de Ifaluk stam geloven dat mensen goed zijn, maar in deze stam gaan kinderen ook door een periode waarin zij open agressief gedrag vertonen. Het agressieve gedrag staat in conflict met de gedachte dat mensen goed zijn, want agressie is niet goed. Als oplossing zou de gedachte veranderd kunnen worden dat mensen goed zijn. Als kinderen zich zo agressief gedragen, dan zijn mensen simpelweg niet goed. Nu klopt de gedachte dat kinderen agressief zijn met de gedachte dat mensen niet altijd goed zijn. ( Festinger, 1957) Het veranderen van een cognitief element is echter niet altijd mogelijk.
Allebei de
cognitieve elementen zijn bijvoorbeeld belangrijk voor de persoon in kwestie. Als het niet mogelijk is om van gedachte te veranderen, dan zou een nieuw cognitief element toegevoegd kunnen worden, om de cognitieve dissonantie te reduceren. In bovenstaand voorbeeld kan de gedachte toegevoegd worden dat kinderen ook leuke dingen doen. Ze helpen anderen of delen hun spullen en snoepjes met anderen. Dus hoewel ze af en toe agressief zijn, zijn ze meestal lief. Het toevoegen van een nieuw cognitief element zal de cognitieve dissonantie niet oplossen, maar wel reduceren. (Festinger, 1957) Mensen kunnen steun proberen te vinden voor het nieuwe cognitieve element, door informatie op te zoeken die het cognitieve element ondersteunt. Ook zullen mensen informatie vermijden die het cognitieve element minder waarschijnlijk maakt. Dit wordt selective exposure genoemd (Festinger 1957). Leden van de Ifaluk stam die willen geloven dat kinderen goed zijn
24
ondanks hun agressieve gedrag, zullen informatie gaan zoeken
om deze gedachte te
ondersteunen en informatie gaan ontwijken die deze gedachte ondermijnen. Zij zullen bijvoorbeeld stamleden ontwijken die het niet met deze gedachte eens zijn en stamleden opzoeken die deze gedachte onderschrijven. Dit zal de cognitieve dissonantie niet helemaal oplossen, wel verminderen. (Festinger, 1957) Selective exposure wordt niet altijd toegepast. Soms zullen mensen uit nieuwsgierigheid nieuwe informatie opzoeken, die ook hun besluit tegenspreekt, of als informatie goed bruikbaar is. Het opzoeken van nieuwe tegenstrijdige informatie kan tot nieuwe inzichten leiden. Soms lijkt informatie alleen maar in strijd met elkaar. Maar door onderzoek te doen, kunnen ingewikkelde(re) verbanden blootgelegd worden. In sommige situaties is het eerlijkheidshalve ook beter om van alle informatie op de hoogte te zijn zoals in een rechtszaak of politieonderzoek. Dus mensen zullen zeker niet altijd de strategie van selective exposure toepassen. Een derde oplossing om cognitieve dissonantie te verminderen is het toevoegen van een cognitief element dat twee cognitieve elementen met elkaar verbindt. In bovenstaand voorbeeld kan de verbindende gedachte toegevoegd worden dat boze geesten de kinderen bezetten, waardoor zij agressief worden. De kinderen zijn niet agressief maar de geesten wel. Dit is een psychologisch bevredigende oplossing, omdat beide cognitieve elementen in stand blijven. Verbindende cognitieve elementen kunnen deel worden van een cultuur om andere cognitieve elementen in stand te kunnen houden (Festinger, 1957).
Als cognitieve elementen zonder probleem veranderd of aangepast kunnen worden, dan zou cognitieve dissonantie alleen voor korte duur bestaan. Of een gedachte veranderd kan worden, is afhankelijk van de weerstand tegen het veranderen van de gedachte. Als twee cognitieve elementen belangrijk voor een persoon zijn, dan ontstaat veel weerstand om een van beide cognitieve elementen te veranderen. Ook als een verandering van gedachte pijnlijk is of verlies inhoudt, dan is de weerstand groot. Wanneer een cognitief element onderdeel is van een groter kader van cognitieve elementen, is het ook lastig om te veranderen. Een verandering in een cognitief element heeft namelijk invloed op de andere cognitieve elementen, waardoor het cognitief belangrijker wordt.
25
Evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal zijn twee cognitieve elementen die niet met elkaar overeenkomen. Zij geven beiden een verklaring voor het ontstaan van leven die niet dezelfde is. Studenten worden met beiden geconfronteerd. Dit brengt een bepaalde mate van cognitieve dissonantie voort. Hoe groot de cognitieve dissonantie voor de studenten is, is afhankelijk van hoe belangrijk de cognitieve elementen voor de studenten zijn. Hoe belangrijker evolutietheorie en scheppingsverhaal voor de studenten zijn, des te groter de cognitieve dissonantie. De mate van dissonantie, is ook afhankelijk van hoeveel argumenten tegen de evolutietheorie of betrouwbaarheid van het Bijbels scheppingsverhaal ingebracht kunnen worden. Hoe meer argumenten tegen een cognitief element ingebracht kunnen worden, des te groter de cognitieve dissonantie. Daarbij wordt de weerstand om een cognitief element te veranderen groter, als het element onderdeel is van een grotere constellatie van cognities. Als de interpretatie van het Bijbels scheppingsverhaal invloed heeft op de interpretatie van de rest van de Bijbel of het geloof op zich, is het lastiger te veranderen, dan wanneer het op zichzelf zou staan.
Er zal onderzocht worden welke oplossingsstrategieën de studenten gebruiken om de mogelijke cognitieve dissonantie tussen Bijbels scheppingsverhaal en evolutietheorie op te lossen of te verminderen. Veranderen de studenten een van beide cognitieve elementen? Voegen zij een cognitief element toe om de cognitieve dissonantie te verkleinen en passen zij hierbij selective exposure toe om de gedachte te versterken? Of kunnen zij een verbindend cognitief element vinden, waardoor evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal beide waar blijven? In de volgende paragraaf wordt de typologie van Barbour (2000) besproken. De modellen zijn oplossingen voor de mogelijke cognitieve dissonantie tussen geloof en wetenschap. Bij elk model zal besproken worden met welke oplossingsstrategie van Festinger (1957) het model overeenkomt. § 3.2 Barbour’s typologie van geloof en wetenschap In de wetenschappelijke wereld heeft de discussie over hoe geloof en wetenschap zich tot elkaar verhouden zelfs geleid tot een nieuw vakgebied, science & religion studies. In 1966 ontstond het tijschrift Zygon waar wetenschappelijke artikelen rondom dit onderwerp in werden gepubliceerd. In 1989 ontstond Science & Christian Belief en in 2003 het tijdschrift Theology & Science. Dit
26
laatste tijdschrift wordt gepubliceerd door het ‘Center for Theology and the Natural Sciences’ (CTNS) in Berkeley. Aan het hoofd van dit instituut staat Ian Barbour, van huis uit natuurkundige die zich later heeft gespecialiseerd in het thema geloof en wetenschap. (Dekker e.a 2007) Barbour beschrijft in zijn boek ‘When science meets religion’ vier mogelijke modellen om de relatie tussen geloof en wetenschap vorm te geven. (Barbour, 2000) Hoewel meerdere modellen zijn ontwikkeld, is deze typologie veruit het bekendste (Dekker et al. 2007). De modellen van Barbour zullen in deze paragraaf een voor een besproken worden. Eerst het conflictmodel, daarna het onafhankelijkheidsmodel, vervolgens het dialoogmodel en ten slotte het integratiemodel. Bij elk model zal besproken worden met welke oplossingsstrategie van Festinger het model overeenkomt.
3.2.1 Conflictmodel In dit model staan het creationisme en het Intelligent Design in conflict met het wetenschappelijk materialisme. Het creationisme stelt dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden. God heeft de wereld in zes dagen geschapen. Ook is de evolutietheorie onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd. Het Intelligent Design stelt dat een ontwerper moet bestaan die alle complexe systemen in de natuur bedacht heeft. Dat staat in tegenstelling tot het wetenschappelijk materialisme, welke stelt dat alles in deze wereld alleen uit materie bestaat en de werkelijkheid alleen door middel van wetenschap te onderzoeken is. Daarmee is de wetenschap de enige methode die tot ware kennis leidt. Het creationisme en het Intelligent Design staan dus in conflict met het wetenschappelijk materialisme omdat zij andere aannames over de werkelijkheid hebben. Het creationisme en Intelligent Design stellen dat er een geestelijke werkelijkheid bestaat die invloed op de materiële werkelijkheid heeft. Het wetenschappelijk materialisme stelt dat er alleen materie is en dat alles met materie te verklaren is.
Creationisme Het creationisme betoogt dat de natuur volgens de Bijbel door een liefdevolle God in zes dagen is gemaakt. Creationisten proberen wetenschappelijke bewijzen en argumenten voor dit idee aan te dragen (van Huyssteen & Howell, 2003). Ook geven zij diverse wetenschappelijke argumenten
27
waarom de evolutietheorie geen waterdichte theorie is. Het creationisme waarin God het leven in zes dagen schiep, staat vanzelfsprekend in conflict met de evolutietheorie waarin het leven zich over vele miljoenen jaren heeft ontwikkeld.
Intelligent Design Waar creationisten de Bijbel als vertrekpunt nemen, claimen aanhangers van het zogenaamde Intelligent Design de wetenschap zonder religie te benaderen. Wetenschap en religie horen namelijk gescheiden te zijn om tot een waardevrije wetenschap te kunnen komen. Intelligent Design betoogt dat bepaalde complexe opeenvolgingen van moleculaire reacties in organismes zo ingewikkeld zijn, dat deze niet geleidelijk hebben kunnen ontstaan. Als een onderdeel van een keten van chemische reacties niet aanwezig is, werkt de gehele chemische reactie niet. Dit heet de onherleidbare complexiteit van Biochemist Michael Behe. William Dembski betoogt, dat zulke complexe chemische reacties ontworpen moeten zijn door een intelligent ontwerper en niet geleidelijk hebben kunnen ontstaan. (Barbour, 2000) Wie deze ontwerper is laten zij officieel open, omdat dit een religieuze of filosofische aangelegenheid is en geen natuurwetenschappelijke. Aangezien de meeste Intelligent Design aanhangers een christelijke achtergrond hebben, kiezen zij God als intelligent ontwerper. (van Huyssteen & Howell, 2003) In het algemeen willen de aanhangers van de Intelligent Design gedachte niet onder een noemer vermeld staan met creationisten. Creationisten nemen de Bijbel namelijk als uitgangspunt, waardoor waardevrije wetenschap wordt uitgesloten. Intelligent Design wil juist de wetenschap als vertrekpunt nemen, om tot waardevrije wetenschap te komen. Daarom laten zij de invulling voor de Intelligente Ontwerper ook open. Veel wetenschappers staan argwanend ten opzichte van het Intelligent Design. Het zou een manier zijn om God via een achterdeur toch bij de wetenschap willen betrekken. Bovendien stellen veel biologen dat de evolutietheorie wel voldoende verklaringen heeft voor het geleidelijk ontstaan van complexe chemische reacties. Waar deze verklaringen ontbreken zou meer onderzoek gedaan moeten worden, in plaats van God bij de wetenschap te betrekken (Van Huyssteen& Howell, 2003).
28
Wetenschappelijke materialisten Het wetenschappelijk materialisme stelt dat alles wat bestaat, dus ook de menselijke “geest” zijn basis heeft in materie. Hierbij maken zij de epistemologische claim dat wetenschap de enige manier is om de werkelijkheid te kunnen onderzoeken (Barbour 2000). Meestal zijn wetenschappelijk materialisten ook epistemologisch reductionisten, die stellen dat alle wetten en theorieën terug te brengen zijn tot de natuur- en scheikunde. (Van Huyssteen& Howell, 2003) Een bekend wetenschappelijk materialist is Richard Dawkins. Hij vindt dat de evolutietheorie heeft bewezen dat er geen doel in de wereld is, waarmee ook het bestaan van God heel onwaarschijnlijk wordt. Ook ons handelen wordt door materie, door onze genen bepaald, die weer het product van evolutie zijn. Richard Dawkins bestrijdt met grote bevlogenheid het geloof in God (Barbour 2000). Kritiek op het Intellectual Design is verwoord in zijn boek The Blind Watchmaker (1986) en zijn kritiek op het creationisme in The God delusion (2006).
Oplossingsstrategie van Festinger Het model lost de cognitieve dissonantie tussen letterlijk scheppingsverhaal en evolutietheorie op door een van twee cognitieve elementen te veranderen. Het creationisme en het Intelligent design stellen dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden, maar dat de mens in zes dagen door God is geschapen. Het wetenschappelijk materialisme stelt daarentegen dat de zes daagse schepping nooit heeft plaatsgevonden. De mens is ontstaan door middel van evolutionaire processen. Het wetenschappelijk materialisme sluit zelfs een geestelijke dimensie uit. Het geloof komt in conflict met de wetenschap als gesteld wordt dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden. Daarom voegen aanhangers van het creationisme en Intelligent Design de gedachte toe dat de wetenschap de evolutietheorie wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd heeft. De evolutietheorie wordt buiten de wetenschap geplaatst, waardoor er geen conflict tussen geloof en wetenschap overblijft. 3.2.2 Onafhankelijkheidsmodel Het onafhankelijkheidsmodel, of model van gescheiden domeinen benadert wetenschap en religie als twee verschillende domeinen met elk zijn eigen vragen en regels. Bioloog Stephen Jay Gould noemt dit ook wel de non- overlapping magesteria. Een magesterium is een domein met autoriteit op een bepaald gebied. Zo onderzoekt de wetenschap wetmatigheden in de natuurlijke
29
werkelijkheid. Religie houdt zich bezig met zingeving, normen en waarden in het leven. In dit model staan wetenschap en religie niet met elkaar in conflict, maar worden zij gezien als twee geheel gescheiden domeinen (Barbour 2000). De schepping beschreven in Genesis zou dan ook niet letterlijk opgevat moeten worden als een historische optekening, maar als een stuk tekst met een symbolische waarde. Genesis is veeleer een beschrijving van hoe God de wereld bedoeld heeft en hoe God zijn relatie tot de mens ziet. Het vertelt bijvoorbeeld dat de wereld goed en ordelijk geschapen is. (Van Hyussteen & Howell, 2003). Volgens de Zwitserse protestantse theoloog Karl Barth (1886-1968) is het dan ook onzinnig om wetenschap en religie met elkaar proberen te verbinden door Intelligent Design. Intelligent Design is een “God of the gap theory”. God wordt op plekken geplaatst, die de wetenschap nog niet heeft kunnen verklaren. De vraag is wat er met God gebeurd op het moment dat deze dingen wel verklaard zijn? Op deze manier wordt een onnodige concurrentiestrijd tussen God en wetenschap gecreëerd (van Huyssteen& Howell, 2003). Kritiek op dit model is, dat het de theologie een hoekje plaatst, waardoor het niet relevant voor cultuur en wetenschap zou zijn. Op zondag gaat men naar de kerk en de rest van de week bedrijft men wetenschap. Ook betogen sommigen dat dit model onbedoeld een gespletenheid in een gelovige wetenschapper veroorzaakt; er bestaat een diepe kloof tussen geloof en wetenschap, maar toch wordt dit door een en dezelfde persoon bedreven. Om deze redenen zijn er een aantal theologen en christelijke wetenschappers sterk tegen dit model gekant ( Van Huyssteen& Howell, 2003).
Oplossingsstrategie van Festinger Het onafhankelijkheidsmodel verandert de gedachte dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden. Alleen de symbolische interpretatie heeft nog waarde, omdat geloof autoriteit over de normen en waarden in het leven heeft en niet over de materiele werkelijkheid. De symbolische waarde van het scheppingsverhaal staat niet in conflict met de evolutietheorie, daarmee wordt de cognitieve dissonantie opgelost. Mocht de letterlijke interpretatie totaal geen waarde voor de student hebben, dan kan deze interpretatie zonder weerstand weggelaten worden. Mocht de letterlijke betekenis wel waarde hebben, dan wordt het lastiger om de letterlijke uitleg niet te geloven.
30
Het model voegt ook de gedachte toe, dat de Bijbel het scheppingsverhaal nooit letterlijk bedoeld heeft, maar alleen symbolisch. Dus eigenlijk bestaat er sowieso geen spanning tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal. 3.2.3 Dialoogmodel Net als in het onafhankelijkheidsmodel wordt in het dialoogmodel erkend dat geloof en wetenschap elk een ander gebied bestuderen. Religie respecteert het gebied van de wetenschap en de wetenschap respecteert het gebied van religie. In tegenstelling tot het onafhankelijkheidsmodel ziet het dialoogmodel raakvlakken tussen wetenschap en religie. Vragen waar religie geen antwoord op heeft kan bij de wetenschap neergelegd worden. Andersom kan de wetenschap vragen waar zij geen antwoord op heeft bij religie neerleggen. Zo ontstaat dialoog. Het dialoogmodel benadrukt de raakvlakken die wetenschap en religie met elkaar hebben, terwijl het onafhankelijkheidsmodel de verschillen benadrukt. Een van de vlakken waarop dialoog kan ontstaan is de complexiteit en zelf organisatie van natuurlijke processen. Theories of complexity bespreken of hogere niveau’s van orde kunnen ontstaan door systemen die zichzelf organiseren. Wanneer natuurkundige en chemische systemen uit balans gebracht worden, dan zullen zij altijd vanzelf weer in balans komen. Soms ontstaat zelfs een complexere vorm van balans. Hoe deze balans tot stand komt lijkt afhankelijk van toeval en wetmatigheid. Van te voren kan niet voorspeld worden hoe de nieuwe vorm van balans eruit ziet. Misschien is ook het ontstaan van het eerste molecuul afhankelijk geweest van dezelfde processen. Hogere niveau’s van organisatie zouden invloed gehad kunnen hebben op de samenstelling van het eerste molecuul. Volgens Barbour wordt determinisme en reductionisme op deze manier betwijfeld. (Barbour, 2000) Er kan ook dialoog ontstaan over het concept informatie. De betekenis van een boodschap is afhankelijk van een grotere context van interpretatie. Dus moet informatie als iets dynamisch en niet als iets statisch gezien worden. In de natuur is ook een uitwisseling van informatie waar te nemen.
In
de
ontwikkeling
van
een
embryo
zijn
bijvoorbeeld
talloze
ontwikkelingsmogelijkheden, er kan niet van te voren worden gezegd hoe een gen en welk gen zich uit. Er bestaat interactie tussen het gen en genetische reguleringssystemen die feedback geven aan de genen en er op een complexe manier voor zorgen dat de volgende cel zich
31
ontwikkelt op het juiste moment op de juiste plek. De communicatie van informatie spreekt ook determinisme tegen. (Barbour, 2000)
Oplossingsstrategieën van Festinger Net als in het onafhankelijkheidsmodel verandert het dialoogmodel de gedachte dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden. Het model voegt ook de gedachte toe dat de Bijbel het scheppingsverhaal nooit letterlijk bedoeld heeft, maar alleen symbolisch. Verder voegt het de gedachte toe, dat vragen waarop religie of wetenschap zelf geen antwoord hebben, bij het andere vakgebied neergelegd kunnen worden, zo ontstaat dialoog. Dit versterkt het idee dat wetenschap en religie niet in conflict met elkaar staan, maar in harmonie kunnen samenwerken. 3.2.4 Integratiemodel In het integratiemodel bestaat meer dan alleen raakvlak, zoals in het Dialoog model. In het integratiemodel model bestaan overlappen tussen geloof en wetenschap. De wetenschap of theologie kan hierbij als vertrekpunt genomen worden. De natuurlijke theologie stelt dat er vanuit het ontwerp in de natuur gezien kan worden dat God bestaat. Thomas van Aquino beschrijft vijf wegen die leiden naar kennis over God. Het bestaan van God kan uit de natuur beredeneerd worden, maar wie God is kan alleen door de theologie verteld worden. Een van de meest recente ideeën van de natuurlijke theologie is het Anthropic Principle in de kosmologie. Het leven zou onmogelijk ontstaan kunnen zijn, als sommige natuurkundige constanten en andere condities in het jonge heelal maar een heel klein beetje anders zouden zijn. Het heelal lijkt wel fine-tuned, alles is zo precies op elkaar afgestemd om het leven te kunnen doen ontstaan. Als een seconde na de Big Bang de materie iets minder sterk uitgedijd zou zijn, dan zou het heelal weer in elkaar geklapt zijn voordat er leven zou kunnen ontstaan. Er zijn nog meer van deze extreem kritische waarden die een voorwaarde waren in het jonge heelal om leven mogelijk te maken. Ook is het ontstaan van proteïne ketens door alleen toeval bijna onmogelijk. Het heeft vele malen de oudheid van het heelal nodig om alle mogelijkheden van proteïne ketens te maken, als elke keten in een biljoenste van een seconde gemaakt wordt. God zou dit proces in de evolutie
32
gestuurd moeten hebben om de juiste proteïneketens te laten ontstaan. Dit argument is dubieus, omdat sommige dingen toeval lijken, maar hier toch mechanismen aan ten grondslag kunnen liggen die de wetenschap nog niet ontdekt heeft. De natuurlijke theologie heeft een overeenkomst met het Intelligent Design idee. Beide zien de intelligentie in de natuur als een bewijs voor God’s bestaan. De natuurlijke theologie stelt echter dat God de evolutie ontworpen heeft, terwijl aanhangers van het Intelligent Design vinden dat God alles in een keer geschapen heeft, omdat systemen niet zouden kunnen werken als een onderdeel van een systeem ontbreekt.
De theologie van de natuur doet het tegenovergestelde als de natuurlijke theologie. De theologie van de natuur neemt de theologie als vertrekpunt en past deze aan hedendaagse wetenschappelijke inzichten aan. Meer dan in het dialoog model moeten er aanpassingen worden gemaakt op religieus vlak. Religieuze doctrines moeten aangepast worden aan wetenschappelijke bevindingen. Wanneer men de evolutietheorie accepteert, waarbinnen toeval en natuurlijke selectie een rol spelen, dan kan men daar ook conclusies uit trekken over wat God’s relatie met de natuur is. Arthur Peacocke beschrijft alle natuurlijke processen van toeval en wetmatigheden en ziet toeval als een moment met een heleboel potentie. Bovendien, meent hij dat God voortdurend aan het scheppen is in processen die zich in de natuur afspelen, hij is niet slechts een God die alleen inspringt als er gaten in een theorie zitten. Oplossingsstrategieën van Festinger Het integratiemodel verandert de gedachte dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden. De Natuurlijke Theologie voegt de gedachte toe dat alleen toeval het ontstaan van het leven niet kan verklaren, daarom is het waarschijnlijk dat God bestaat en heeft ingegrepen in de evolutie. De Theologie van de Natuur verandert niet alleen de interpretatie van het scheppingsverhaal, maar verandert naar aanleiding van wetenschappelijke inzichten ook de christelijke theologie. God heeft de evolutie geschapen en dat is een weerspiegeling van wie Hij is.
33
In de analyse zal onderzocht worden hoe de studenten de mogelijke cognitieve dissonantie tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie oplossen. Vervolgens zullen hun oplossingsstrategieën vergeleken worden met de modellen van Barbour en de oplossingsstrategieën van Festinger. In het volgend hoofdstuk wordt de methode van onderzoek verder uiteengezet.
34
Hoofdstuk 4 Methode van onderzoek In het volgende hoofdstuk wordt verantwoording afgelegd voor de keuzes die gemaakt zijn met betrekking tot de onderzoeksmethode en de werving en selectie van de respondenten. Ook wordt besproken op welke wijze dataverzameling heeft plaatsgevonden en de manier waarop de verkregen gegevens worden geanalyseerd. Tenslotte worden enkele uitspraken gedaan over de generaliseerbaarheid van het onderzoek.
§ 4.1 Kwalitatief onderzoek Om de hoofdvraag in deze studie te beantwoorden is gekozen voor kwalitatief onderzoek waarbij de data wordt verzameld aan de hand van semigestructureerde interviews. Dit heeft een aantal voordelen. In semigestructureerde interviews kunnen de studenten zelf verwoorden of zij een spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal ervaren en waarom. Zij kunnen ook zelf verwoorden hoe zij deze spanning oplossen of niet. Zij worden hierin niet beperkt door vooraf opgestelde categorieën.
Als studenten de mogelijke spanning in eigen woorden
beschrijven, kan beter worden ingevoeld wat deze voor de studenten betekent. Verder wordt op inductieve manier onderzoek gedaan. Dat wil zeggen, dat de data als een sneeuwbal wordt opgebouwd. De algemene onderzoeksvraag is in de inleiding verwoord namelijk: Hoe gaan protestants christelijke studenten in Nederland om met de een mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal? Vervolgens zijn deelvragen geformuleerd, die de hoofdvraag helpen te beantwoorden. Aan de hand van de analyse van de eerste vijf interviews zijn nieuwe vragen naar voren gekomen die in de rest van de interviews verwerkt zijn. In de eerste interviews kwam bijvoorbeeld naar voren dat studenten het onderwerp niet interessant vinden, omdat het de kern van het geloof niet raakt. In de rest van de interviews is gevraagd naar de interesse van de studenten in het onderwerp. Het feit dat er vragen tijdens het interviewproces zijn bijgekomen, werpt het probleem op dat studenten die al geïnterviewd zijn geen kans hebben gehad om antwoord op nieuwe vragen te geven. Indien mogelijk zijn die vragen later nog telefonisch gesteld. In de interviews zijn nieuwe vragen naar voren gekomen, omdat de studenten de ruimte hebben gekregen, om hun eigen perspectief op het onderwerp te kunnen verwoorden en hun motieven duidelijk te maken.
35
§ 4.2 Werving en selectie respondenten De onderzoeksgroep bestaat uit christelijke studenten. Studenten moeten minimaal een keer in de maand naar een religieuze bijeenkomst gaan om deel te kunnen nemen aan het onderzoek. Door naar een religieuze bijeenkomst te gaan, geeft de student uiting aan zijn geloof. Godsdienstige betrokkenheid wordt daarbij gemeten aan de hand van de frequentie van kerkbezoek (Stoffels, 1987). Er is geprobeerd studenten van diverse kerkelijke achtergronden te interviewen, omdat vanuit verschillende kerken ook verschillend naar het onderwerp gekeken kan worden. In bijlage 3 kunnen de algemene gegevens van de studenten worden gevonden. Twee respondenten zijn via via benaderd voor deelname. Van hen is bekend dat ze ten minste één keer per week naar de kerk gaan of een aan de kerk gerelateerde bijeenkomst bezoeken. Van de 19 respondenten zijn 17 studenten bij een christelijke studentenvereniging geworven. Zij zijn lid van Navigators Amsterdam (NSA) , Ichtus Amsterdam, Christelijke Studentenvereniging op Reformatorische grondslag in Amsterdam (C.S.F.R. Amsterdam), Christelijke Studentenvereniging Alpha in Enschede (CSV Alpha) of van Christelijke Studentenvereniging
op
Reformatorische
Grondslag
in
Delft
(C.S.F.R.).
De
studentenverenigingen hebben een verschillend ledenaantal. Zo heeft NSA 227 actieve leden, terwijl Ichtus Amsterdam maar 30 leden heeft. De studentenverenigingen nemen de Bijbel als basis voor wat belangrijk is in het leven. Op elke vereniging wordt daarom een keer in de twee weken een Bijbelstudie in kleine groepen gedaan waar actieve leden verplicht aan deelnemen. Ook worden lezingen georganiseerd over verschillende onderwerpen. Op elke vereniging is wel eens een lezing georganiseerd over het thema geloof en wetenschap. Op deze lezingen komen bekende professoren hun visie over het onderwerp uitleggen. Zo is professor
Cees Dekker bij studentenvereniging Navigators in
Amsterdam komen spreken en is professor James Kennedy op C.S.F.R. in Amsterdam geweest. (www.nsamsterdam.nl)
(www.ichtusamsterdam.nl)
(www.amstelodomense.nl)
(www.csvalpha.nl) (www.csfr-delft.nl) Op de verenigingen is naast tijd voor Bijbelstudie ook ruimte voor ontspanning en gezelligheid. Zo wordt bij Studentenvereniging Navigators Amsterdam een keer in de twee weken een borrel georganiseerd en wordt bij Ichtus Amsterdam voor een Bijbelstudie samen gegeten. Studentenverenigingen organiseren zeilweekenden en andere activiteiten zoals een
36
jaarlijks gala.
(www.nsamsterdam.nl) (www.ichtusamsterdam.nl) (www.amstelodomense.nl)
(www.csvalpha.nl) (www.csfr-delft.nl)
§ 4.3
Dataverzameling
Er worden semi-gestructureerde interviews gebruikt. Aan de hand van onderwerpen worden de studenten geïnterviewd, en studenten krijgen de ruimte om zelf onderwerpen naar voren te brengen. Zie bijlage 3 voor de interviewvragen. Aan het begin van het interview is de studenten verteld dat hun mening waardevol en interessant is, welke mening dat is ook is. Er is geen waardeoordeel over hun standpunt gegeven. Er is ook verteld dat de interviews vertrouwelijk behandeld worden. De namen in dit onderzoek zijn fictief om de privacy van de studenten te beschermen. Door mijn christelijke achtergrond heb ik meer Bijbelkennis dan de gemiddelde niet christelijke student en ook meer kennis over de relatie tussen geloof en wetenschap dan de gemiddelde student. Dit stelt mij in staat de context waarbinnen een opmerking gemaakt wordt beter te begrijpen en me gemakkelijk te verplaatsten in de onderwerpen die de student aanvoert. Ook gevoelsmatig sta ik dicht bij het onderwerp en herken ik de spanningen rondom het thema geloof en wetenschap. Aanvankelijk heb ik ervoor gekozen mijn eigen christelijke achtergrond voor de respondenten te verzwijgen. Omdat het in sommige kerken ‘not done’ is af te wijken van het letterlijke scheppingsverhaal, zouden de studenten met een afwijkende mening sociale druk kunnen ervaren en misschien niet durven uitkomen voor hun werkelijke ideeën. Aan de ander kant kunnen zij dezelfde druk ervaren als zij tegenover een niet gelovige onderzoeker zitten, en daarom sneller geneigd zijn te zeggen de evolutietheorie waarschijnlijk te vinden. Het bleek al gauw onmogelijk te zijn om niet te vertellen dat ik een christelijke achtergrond heb. Zo wisten Robin, Diederik en Roel en Pascal dat ik ook gelovig ben omdat we wederzijdse vrienden hebben. Naomi wist dat ik gelovig ben en Stefan en Marco kwamen hier tegen het einde van het interview achter. Dit geeft misschien het voordeel dat zij meer vertrouwen hebben in een interviewer uit eigen kring dan in iemand die niet in God gelooft, zodat zij eerder vertellen wat er in hun omgaat. De interviews met mensen die wel wisten dat ik een christelijke achtergrond heb, zouden kunnen verschillen met de studenten die dat niet wisten. Ik
37
hoop dit verschil op te hebben gevangen door te vragen naar gesprekken die de studenten met anderen over het onderwerp hebben gehad. Deze gesprekken hebben al plaatsgevonden, dus kunnen niet meer door het interview beïnvloed worden. Ik heb ervoor gekozen om mijn eigen mening over het onderwerp niet aan de studenten te vertellen. Ten eerste is het niet relevant om te vertellen, omdat de mening van de respondent in het interview belangrijk is en niet die van de interviewer. Ten tweede wilde ik voorkomen dat de respondenten sociaal wenselijke antwoorden gingen geven. Ik vind het waardevol om in sociologisch onderzoek de werkelijkheid weer te geven zoals deze is, zonder deze sociale werkelijkheid te beïnvloeden tijdens het interviewen. In de interviews is daarom aan de studenten gevraagd, of zij gesprekken die zij met anderen over het onderwerp hebben gehad willen beschrijven. Het beschreven gesprek kan niet door mij worden beïnvloed omdat dit gesprek al heeft plaatsgevonden. Door te vragen naar wat de studenten al over het onderwerp hebben gezegd, wordt voorkomen dat de studenten ter plekke een mening moeten vormen. Over het algemeen heb ik de studenten hun mening laten vertellen, en vooral vragen ter verduidelijking gesteld. Soms stelde ik ook een kritische vraag, maar op het moment dat ik het idee kreeg dat de student van mening ging veranderen door het stellen van kritische vragen ben ik daarmee gestopt. Alle interviews (behalve het eerste) zijn opgenomen en getranscribeerd. Geïnteresseerden kunnen de interviews bij mij opvragen. § 4.4
Analyse
Uit de interviews is een aantal vaak terugkerende onderwerpen gedestilleerd. Citaten die op elkaar leken zijn bij elkaar in een cluster ondergebracht en zo zijn de categorieën van standpunten tot stand gekomen in hoofdstuk 5. De categorieën van standpunten zijn vergeleken met het model van Barbour, en de oplossingsstrategieën met de theorie van Festinger.
38
§ 4.5
Generalisering
In deze scriptie wordt kwalitatief onderzoek gedaan. Op de voorgrond staat wat de studenten over het onderwerp vinden en wat hun emoties, gedachten en motieven daarbij zijn. De generaliseerbaarheid van het onderzoek is minder van belang. Het onderzoek is exploratief van aard. De steekproef staat een generalisering van de data niet toe, daarvoor is het aantal respondenten te klein.
39
Hoofdstuk 5 Interviews en analyse In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: Hoe gaan protestants christelijke Nederlandse studenten om met de mogelijke spanning tussen geloof en wetenschap? Eerst wordt gekeken naar de mate waarin scheppingsverhaal, geloof, evolutietheorie en wetenschap voor de studenten belangrijk zijn omdat dit van invloed is op de cognitieve dissonantie die een persoon ervaart. Daarna worden de standpunten van de studenten weergegeven. In elke paragraaf
wordt het standpunt van de studenten vergeleken met de
modellen van Barbour (2000) en de oplossingsstrategieën van Festinger (1957). In eerste instantie lijken de studenten een vrij simpele oplossing voor de cognitieve dissonantie tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie te hebben. Naarmate het interview vordert, komt naar voren dat veel studenten met het onderwerp worstelen. Welke invloed heeft bijvoorbeeld de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal op de rest van het geloof? Deze worsteling en de eventuele oplossingen komen in de paragrafen naar voren. Verder is in de interviews gevraagd naar gesprekken die de studenten met mensen in hun omgeving hebben gehad. Het valt op dat het standpunt van studenten in hoge mate overeenkomt met het standpunt van hun ouders. Ook de invloed van christelijke ten opzichte van niet christelijke leraren is interessant en wordt besproken. In Bijlage 3 kunnen de algemene gegevens van de studenten gevonden worden.
§ 5.1 Hoe belangrijk zijn geloof, wetenschap, evolutietheorie en scheppingsverhaal voor de studenten?
Festinger (1957) stelt dat hoe belangrijker de cognitieve elementen zijn, des te groter de cognitieve dissonantie, als de elementen niet overeenkomen. Om te bepalen hoe groot de cognitieve dissonantie voor de studenten is, wordt onderzocht hoe belangrijk de evolutietheorie en wetenschap voor hun zijn en hoeveel waarde ze hechten aan het (letterlijk) scheppingsverhaal en het geloof.
40
5.1.1 Hoe belangrijk zijn de evolutietheorie en de wetenschap voor de studenten? Over het algemeen vinden de studenten de evolutietheorie niet erg belangrijk. De evolutie heeft zo weinig raakvlak met het dagelijkse leven dat het hun interesse verliest. Marco verwoordt zijn mening als volgt:
“Er zijn nog 100 van deze onderwerpen binnen en buiten het geloof. Global warming is interessanter omdat het in het heden is.”
Wel beseffen de studenten dat de evolutietheorie onderdeel is van de wetenschap. In tegenstelling tot de evolutietheorie vinden de studenten de wetenschap als geheel wel belangrijk. Studenten besteden een belangrijk deel van hun tijd aan wetenschap. Sommige studenten ambiëren zelfs een carrière in het wetenschappelijk onderzoek (Zie bijlage 3). Hiermee wordt de evolutietheorie belangrijker dan het op zichzelf zou zijn. 5.1.2 Hoe belangrijk zijn het scheppingsverhaal en het geloof voor de studenten? De studenten vinden het scheppingsverhaal op zichzelf niet erg belangrijk, omdat het niet de kern van het geloof is. Klaas verwoordt het als volgt:
“De schepping is ook niet de kern van het geloof voor me, dat is het nieuwe testament. Dat Jezus aan het kruis is gestorven en weer is opgestaan.”
Het geloof is wel een belangrijk deel van de studenten hun levens. Roel zegt:
“Het is echt een substantieel deel van mijn leven zo niet het belangrijkste.”
Dus scheppingsverhaal en evolutietheorie zijn op zichzelf geen belangrijke cognitieve elementen voor de studenten. Deze elementen hebben slechts een kleine invloed op het dagelijkse leven van de respondenten. Maar het scheppingsverhaal is onderdeel van het geloof en de evolutietheorie van de wetenschap. Wetenschap en geloof in het algemeen zijn beide wel belangrijk voor de studenten. Als cognitieve dissonantie ervaren wordt is deze groter dan wanneer de elementen op
41
zichzelf zouden staan. In de volgende paragrafen zal behandeld worden of studenten cognitieve dissonantie ervaren en hoe verschillende studenten de cognitieve dissonantie oplossen. § 5.2 Geloof en wetenschap zijn gescheiden domeinen Van de 19 respondenten zijn er vijf die geloof en wetenschap als gescheiden domeinen beschouwen. Hun standpunten zullen in paragraaf 5.2.1 uiteengezet worden. Daarna volgt een vergelijking met het model van Barbour (2000) en de oplossingsstrategieën van Festinger (1957).
5.2.1 Standpunt studenten Eva, Allert, Anton, Bram en Marjan vinden dat geloof en wetenschap gescheiden domeinen zijn; geloof vertelt over de normen en waarden in het leven en de wetenschap onderzoekt de materiele structuur van de wereld. Zij hebben elk zeggenschap over hun eigen domein. Geloof kan niets over wetenschap zeggen en wetenschap niets over het geloof. De Bijbel is geen geschiedenis of biologieboek over hoe de aarde is ontstaan en hoe het leven zich heeft ontwikkeld. De Bijbel spreekt wel over normen en waarden in het leven. Het scheppingsverhaal is een gedicht waarin duidelijk wordt dat God het leven heeft gegeven, de mens lief heeft en met een doel heeft geschapen. Het scheppingsverhaal moet dus symbolisch en niet letterlijk gelezen worden. De wetenschap heeft de evolutietheorie heel aannemelijk gemaakt. Dit kan op basis van religie niet ontkend worden. Eva, Allert, Anton en Marjan laten relatief weinig worsteling over dit onderwerp zien. De ouders van Eva zijn beide dominee, maar niet in de kerk waarin zij opgegroeid is. In de Gereformeerde kerk waar zij in haar jeugd naar toe ging, was vooral de boodschap van een Bijbelverhaal belangrijk. De vraag of iets letterlijk heeft plaatsgevonden stond meer op de achtergrond. Tijdens haar jeugd werd aan de keukentafel regelmatig over het geloof gesproken. Haar vader heeft zelfs een boekje over geloof en wetenschap geschreven. Zij studeert geneeskunde in Amsterdam en is lid van studentenvereniging Navigators. Zij omschrijft een gesprek met creationisten op de studentenvereniging waarin zij uitlegt dat het scheppingsverhaal niet als een biologieboek gelezen moet worden, maar symbolisch uitgelegd moet worden.
42
“En dan wordt er tegenin gebracht
dat de Bijbel niet ontstaan is als een
geschiedenisles of als een natuurboek, maar dat in die tijd religie op een hele andere manier wordt overgebracht. En op die manier mensen dat begrepen en dat je natuurlijk niet moet beginnen met uh de kernfysica, omdat ze dat 5000 jaar geleden helemaal niet begrepen.”
Bram probeert geloof en wetenschap ook te scheiden. Hij heeft grote moeite met de gevolgen die de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal op de gehele christelijke theologie heeft. Volgens de evolutietheorie bestond de dood bijvoorbeeld al voor het ontstaan van de mens, dus voor de zondeval. Als er nooit een toestand zonder zonde is geweest, dan hoeft Jezus ook niet voor onze zonden te sterven om ons terug in relatie met God te brengen. Bram vindt de evolutietheorie dus in conflict staan met de kern van zijn geloof.
“Maar het probleem is wat mij betreft altijd, als je de schepping niet letterlijk neemt, en dat doe ik dus niet en daarom is het dus eigenlijk een probleem voor mij. Maar ik denk er gewoon niet zo heel veel over na, dat de zondeval niet meer letterlijk genomen kan worden. En wat is dat dan, ben ik dan nog wel zondig? Heeft het dan nog wel nut zeg maar.”
Het waarschijnlijk vinden van de evolutietheorie brengt dus een enorme cognitieve dissonantie in Bram teweeg. Hij vraagt zich af of het geloof nog wel nut heeft. De kern van zijn geloof klopt namelijk niet met de evolutietheorie. Hij wil de kern van zijn geloof niet veranderen, omdat het geloof belangrijk voor hem is. De evolutietheorie kan hij niet veranderen, omdat hij de evolutietheorie heel plausibel vindt. In plaats daarvan probeert hij de gedachte te negeren dat de evolutietheorie in strijd is met de kern van zijn geloof. Hij zegt “ik denk er gewoon niet zo heel veel over na”. Het is een soort selective exposure die intern plaatsvindt. Hij vertelt zichzelf dat de boodschap van het scheppingsverhaal toch het belangrijkste is. Ook voegt hij de gedachte toe dat de rest van zijn geloof wel als een huis staat, dus dat de schepping maar een klein gedeelte van zijn geloof is. Bram was vroeger creationist. Zijn vader is paleontoloog en werkt als onderzoeker op de universiteit. Hij was altijd creationist, maar de laatste jaren vindt Bram’s vader de evolutietheorie
43
steeds waarschijnlijker. Daarom interpreteert hij het scheppingsverhaal alleen symbolisch. Bram is met de mening van zijn vader meegegaan. In het gezin zijn regelmatig discussies over het onderwerp omdat moeder en zus wel creationist zijn gebleven en Bram en vader niet.
Eva, Allert en Anton zijn met de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal opgegroeid. Deze studenten laten relatief weinig worsteling over het onderwerp zien. Bram is niet met de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal opgegroeid. Hij laat wel veel worsteling over het onderwerp zien. Pas toen duidelijk voor hem werd dat de evolutietheorie wel plausibel is, werd hij genoodzaakt het scheppingsverhaal symbolisch te interpreteren. Marjan is niet met de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal opgegroeid. Zij heeft hier geen moeite mee, omdat zij sowieso aan het gehele geloof twijfelt. De evolutietheorie speelde hier overigens geen rol in.
5.2.2 Een vergelijking met het model van Barbour Het standpunt van de studenten komt overeen met het onafhankelijkheidsmodel van Barbour. Geloof en wetenschap hebben autoriteit over een ander domein. Wetenschap over de materiële wereld, geloof over normen en waarden in het leven. Zo staan zij niet in conflict met elkaar en kunnen scheppingsverhaal en evolutietheorie beide waar zijn. Het scheppingsverhaal wordt symbolisch geïnterpreteerd omdat het geloof alleen autoriteit over de normen en waarden in het leven heeft. Soms maakt Bram een uitstapje naar de Theologie van de Natuur in het integratiemodel, wanneer hij wetenschappelijke inzichten invloed laat hebben op de christelijke theologie. Dat is voor
Bram
geen
goede
oplossing
dus
kiest
Bram
uiteindelijk ook
voor
het
onafhankelijkheidsmodel.
5.2.3
Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger
Eva, Allert en Anton hebben het scheppingsverhaal nooit letterlijk geïnterpreteerd. De symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal staat niet in conflict met de evolutietheorie.
44
Voor hen bestaat geen cognitieve dissonantie tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie, dus hoeft deze niet opgelost te worden. Bram en Marjan interpreteerden het scheppingsverhaal eerst wel letterlijk. Zij hebben de gedachte veranderd dat het scheppingsverhaal letterlijk geïnterpreteerd moet worden. Het onafhankelijkheidsmodel voegt de gedachte toe dat het scheppingsverhaal nooit letterlijk bedoeld is. De studenten voegen de gedachte toe dat de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal de kern van het geloof niet verandert. Het geloof kan zo in stand blijven, maar wel in een andere vorm.
Slechts één studente verdiept zich in niet-christelijke literatuur over dit onderwerp. De overige studenten lijken de strategie van selective exposure toe te passen, waarbij mensen informatie verzamelen die hun eigen ideeën ondersteunen. Eva leest “The God delusion” van Richard Dawkins. In gesprek met haar niet christelijk vriendje bespraken zij in hoeverre zij daadwerkelijk open staat voor een andere religieuze mening. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Eva besloten dat als je serieus met je geloof bezig wil zijn je ook open moet staan voor een ander standpunt. Zij zegt dat het christelijk geloof een wezenlijk deel van haar zelf is, waardoor zij zich persoonlijk aangevallen voelt als Dawkins negatief over het christelijk geloof spreekt. Het christelijk geloof is ook lastig ter discussie te stellen omdat zij hiermee een deel van zichzelf ter discussie stelt. Eva is de enige die een relatie heeft met een niet christelijke jongen.
“Ik ben van kinds af aan opgegroeid in een christelijke setting, omgeving, waar wel heel veel gesprek mogelijk was, maar wel christelijk. Dus als je iets christelijks aanvalt dan val je mij aan. Het christelijk geloof is echt een deel van mij, daarom is het ook lastig om zo ter discussie te stellen,”
Eva, Allert en Anton en Bram hebben zich allen verdiept in literatuur met betrekking tot het creationisme en Intelligent Design. Zij passen dus geen selective exposure toe wanneer het alleen om christelijke literatuur gaat. Marjan leest helemaal geen boeken over het onderwerp omdat zij het niet interessant vindt.
45
§ 5.3 Studenten die geen keuze maken tussen de evolutietheorie en de 6-daagse schepping Willem, Roel, Naomi, Johanneke en Jan maken geen keuze tussen de evolutietheorie of het letterlijke scheppingsverhaal. Zij vinden dat de wetenschap de evolutie nog niet voldoende wetenschappelijk heeft onderbouwd, maar mocht dit wel gebeuren dan kan het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd worden. De relatie tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie is dus niet problematisch. In deze paragraaf wordt dit standpunt besproken en vergeleken met de modellen van Barbour (2000) en oplossingsstrategieën van Festinger (1957) om cognitieve dissonantie op te lossen. 5.3.1
Standpunt studenten
De studenten in deze categorie zijn allemaal met de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal opgegroeid. Zij geloven ook allemaal dat God almachtig genoeg is om de aarde in zes dagen te scheppen. Naomi stelt bijvoorbeeld “Na ik denk zelf meer, van nou schepping in zes dagen waarom niet, zou echt heus wel kunnen.” En Jan stelt: “Als je bijvoorbeeld het scheppingsverhaal leest, dan heb ik daar geen enkele moeite mee of zo.” Alhoewel zij nog geen goede argumenten voor de evolutietheorie hebben gehoord willen zij toch de wetenschap op zich serieus nemen. De wetenschap geeft de evolutietheorie als verklaring voor het verloop van leven. Naomi en Roel zijn van mening dat als de wetenschap uiteindelijk zou kunnen bewijzen dat de evolutie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dat op basis van religie niet ontkent kan worden. Dan moet je gewoon de feiten accepteren. Naomi verwoordt het als volgt:
“Maar als de wetenschap inderdaad, het heel erg aannemelijk maakt dat het waarschijnlijk niet zo is, er zijn wel heel veel bewijzen te vinden voor de evolutie. Wie zijn wij dan om te zeggen, nee want in de Bijbel staat. Ja ik vind niet dat je dat zo kunt zeggen.”
Ook willen de studenten de wetenschappers die onderzoek naar de evolutietheorie doen serieus nemen. De wetenschappers zijn serieus met de theorie bezig en zij hebben verstand van hun
46
vakgebied. Dan kan de evolutietheorie ook niet zomaar gediskwalificeerd worden. Johanneke verwoordt het als volgt:
“Er zijn zoveel biologen die er allemaal achter staan. Om nou te zeggen, die spreken onzin dat vind ik wel makkelijk. Die zijn er serieus mee bezig, dat geloof ik ook wel.”
De studenten zijn niet zeker dat de evolutie heeft plaatsgevonden, omdat de studenten de evolutietheorie een gebrek aan wetenschappelijk bewijs vinden hebben. De studenten hebben allemaal creationistische literatuur gelezen en zijn daarom op de hoogte van creationistische argumenten die de evolutietheorie minder waarschijnlijk zouden maken. De macro-evolutie, namelijk dat een soort in een ander soort kan evolueren zou niet bewezen zijn. De micro-evolutie, evolutie binnen een soort is wel bewezen. De studenten stellen bijvoorbeeld dat de evolutie van een eencellige naar een mens teveel toeval vergt. Roel beschrijft hierover een gesprek met zijn vader.
“Als je überhaupt alleen maar statistisch kijkt of dat mogelijk is, zelfs over zo een enorm lange tijd, wat ze dan beweren een paar miljoen jaar, miljard jaar zelfs. Dan nog is de kans zo klein, dat is eigenlijk te verwaarlozen.”
Als blijkt dat de evolutie wel heeft plaatsgevonden, dan biedt de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal een uitkomst voor het geloof. Het zou weinig voor het persoonlijk geloof uitmaken als het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd wordt en niet letterlijk. De boodschap van het scheppingsverhaal is toch het belangrijkste, zolang dat onaangetast blijft, blijft het geloof ook onaangetast. De Bijbel is sowieso geen biologische verklaring van het ontstaan van de mens. Johanneke stelt:
“Dan moeten we dus Genesis één anders interpreteren dan letterlijk. En daar komt bij, de Bijbel is geen natuurwetenschappelijk boek. De Bijbel hoeft niet te vertellen hoe de aarde is ontstaan, en hoe het kan dat de zon opgaat, dat is het doel van de Bijbel niet.”
47
De studenten maken zich daarom niet zo druk of de evolutie wel of niet heeft plaats gevonden. Johanneke zegt:
“Mijn mening over het hele gebeuren, ik maak me er eigenlijk niet zo heel druk om.”
Toch zijn er vanuit het christelijk geloof een aantal bezwaren tegen de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal. Studenten weten niet waar de symbolische interpretatie van de Bijbel stopt. Is alleen het scheppingsverhaal symbolische bedoeld, of zijn andere delen ook symbolisch bedoeld? Johanneke vindt het daarom fijner om het scheppingsverhaal letterlijk te interpreteren, zodat zij zeker weet dat de rest van haar geloof hetzelfde blijft.
“het zou voor mijn gevoel gemakkelijk zijn als de creationistische visie waar zou zijn.” “ dan hoef je niet zoveel na te denken over hoe moet ik alles interpreteren.” Bij Naomi in het gezin werd regelmatig over het onderwerp gesproken. Haar vader is dominee en heeft goede argumenten voor de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal. Naomi’s broer doet een promotieonderzoek bij bio-medische wetenschappen. In het gezin was iedereen eerst creationist. Later vonden haar broer en haar vader dat de wetenschap de evolutietheorie voldoende wetenschappelijk bewezen heeft. Naomi zegt dat ze stiekem toch gelooft dat God alles in zes dagen heeft geschapen. God is daar machtig genoeg voor. Ze gebruikt het woord stiekem alsof ze het eigenlijk niet mag denken dat God de wereld in zes dagen geschapen heeft.
“Stiekem geloof ik niet dat we uit een cel komen. Wel een begin met een mens zeg maar.”
De studenten maken liever geen keuze, omdat de wetenschap niet 100% kan aantonen dat de evolutie heeft plaatsgevonden en de Bijbel niet duidelijk is over hoe het scheppingsverhaal is bedoeld. Jan zegt:
48
“Het ontstaan van de aarde daar is de Bijbel sowieso heel kort over, een of twee hoofdstukken, waarin het op wetenschappelijk gebied gewoon heel moeilijk te achterhalen is met welke gedachte het is geschreven. Dus daarin kan ik ook wel zien dat uh daar zit ook een soort twijfel in. Dus beide kanten hebben een soort twijfel waardoor ik van geen van beiden overtuigd ben, maar zoals ik al zei het is niet heel essentieel voor mij dat ik echt een kant kies.”
Dus de studenten onthouden zich van een keuze. Ondanks alle bezwaren komen alle studenten in deze categorie telkens terug op de gedachte dat als de evolutietheorie wetenschappelijk toch waarschijnlijk blijkt te zijn, het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd kan worden. De relatie tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie is dus niet problematisch, omdat het de kern van het geloof niet raakt. Willem zegt stellig:
“Of je het een of het ander gelooft dat is niet de basis waarop je wel of niet gelooft, om met maar zo uit te drukken. Ik kan het nog wel wat sterker uitdrukken; het is ook niet de basis waarop je wel of niet naar de hemel gaat.”
Het onderwerp is dus niet zo belangrijk dat er een keuze gemaakt moet worden voor de letterlijke of symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal.
5.3.2
Een vergelijking met de typologie van Barbour
Studenten maken geen keuze tussen het onafhankelijkheidsmodel en het conflictmodel. Hun standpunt past bij het onafhankelijkheidsmodel omdat zij de evolutietheorie plausibel willen vinden als de wetenschap de evolutietheorie beter kan onderbouwen. Daarmee geven zij net zoals het onafhankelijkheidsmodel de wetenschap autoriteit over de materiele werkelijkheid. Net als in het onafhankelijkheidsmodel vinden de studenten ook dat het geloof autoriteit over de normen en waarden in het leven heeft, dus is de boodschap van het scheppingsverhaal het belangrijkste. Het standpunt van de studenten past bij het conflictmodel, omdat zij creationistische argumenten aandragen tegen de evolutietheorie. Daarom vinden zij de evolutietheorie niet plausibel. Ook zijn zij terughoudend met het symbolisch interpreteren van het scheppingsverhaal.
49
Verder zeggen Roel en Johanneke dat zij pas open gingen staan voor de evolutietheorie, op het moment dat zij erachter kwamen dat het scheppingsverhaal ook symbolisch geïnterpreteerd kan worden. Dit lijkt op het creationisme, met het verschil dat niet het letterlijke scheppingsverhaal de maatstaf is in hoeverre een wetenschappelijke theorie correct is, maar de mate waarin de kern van het geloof kan blijven bestaan. Hiermee lijkt de Bijbel toch de grenzen aan te geven aan wat deze studenten van de wetenschap aannemen.
5.3.3 Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger Festinger stelt dat de weerstand om een cognitief element te veranderen groter is naarmate het cognitief element belangrijker is. De studenten vinden de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal niet zo belangrijk. De studenten voegen de gedachte toe dat als het scheppingsverhaal alleen symbolisch geïnterpreteerd wordt, de kern van het geloof in stand blijft. De studenten hebben daarom weinig weerstand om van interpretatiewijze te veranderen, als de evolutietheorie wel plausibel blijkt te zijn. Zij noemen enkele problemen die de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal voor het geloof kan geven. Als in de interviews over deze problemen gesproken wordt, dan komen de studenten snel terug op de gedachte dat de symbolische interpretatie de kern van het geloof niet raakt. Deze problemen negeren zij een beetje. Dit is een vorm van selective exposure. § 5.4
Studenten die het scheppingsverhaal letterlijk interpreteren
Pascal, Stefan, Robin, Klaas, Nico, Marco, Annelies en Charlotte interpreteren het scheppingsverhaal letterlijk. God is almachtig genoeg om het leven in zes dagen te scheppen, daar hoeft niet aan getwijfeld te worden omdat de wetenschap iets anders zegt. Bovendien vinden de studenten dat de wetenschap de evolutietheorie onvoldoende bewezen heeft. De evolutietheorie is dus niet wetenschappelijk. Daarmee wordt de evolutietheorie buiten de wetenschap geplaatst en staan geloof en wetenschap niet meer in conflict met elkaar. Het standpunt van de studenten wordt in de eerste paragrafen uiteengezet. Vervolgens wordt het standpunt van de studenten vergeleken met de typologie van Barbour (2000) en vergeleken met de oplossingsstrategieën van Festinger (1957) om cognitieve dissonantie op te lossen.
50
5.4.1 Het scheppingsverhaal wordt letterlijk geïnterpreteerd Klaas en Stefan vinden dat de Bijbel gelezen moet worden zoals de Bijbel zichzelf uitlegt, dit moet niet afhankelijk zijn van wat de wetenschap over een Bijbelgedeelte te zeggen heeft. Daarbij is het onjuist om als individu zelf stukken uit de Bijbel te gaan kiezen om letterlijk en symbolisch te interpreteren. De Bijbel is helemaal waar of helemaal niet waar. Klaas is creationistisch opgevoed. Hij ging naar een streng christelijke middelbare school, waar de Bijbel letterlijk geïnterpreteerd en nageleefd wordt. Ook in de kerk lezen de mensen de Bijbel letterlijk. Klaas is zoon van een dominee in de Nederlands Hervormde kerk in een klein dorp. Zijn vader is de enige die zegt dat het scheppingsverhaal misschien symbolisch gelezen kan worden. Er is dan ook een periode in het leven van Klaas geweest dat hij er een symbolische interpretatie van de Bijbel op nahield. Hij kwam daarop terug omdat de symbolische interpretatie een negatieve invloed op de kern van zijn geloof heeft. Klaas stelt:
“Voor mij moet je de hele Bijbel nemen zoals die is. Ik zie de Bijbel als iets wat helemaal waar of helemaal niet waar is. Je kunt niet bepaalde stukjes eruit knippen die nu even niet goed uitkomen en die symbolisch gaan interpreteren.”
“Ik stel de Bijbel boven de wetenschap. Als de Bijbel iets anders zegt dan de wetenschap, dan geloof ik de Bijbel.”
Het scheppingsverhaal is met het menselijk verstand niet te begrijpen. Maar volgens Pascal en Klaas heeft God de wereld in zes dagen geschapen, omdat hij almachtig is. Pascal studeert geneeskunde en is lid van studentenvereniging Navigators in Amsterdam. Pascal is in de Vrijgemaakt
Gereformeerde
Kerk
opgegroeid
waar
het
scheppingsverhaal
letterlijk
geïnterpreteerd wordt. Zijn vader is arts en interpreteert net als zijn vrienden op de vereniging het scheppingsverhaal ook letterlijk. Pascal zegt:
“dat wij het niet begrijpen, wil niet zeggen dat het niet kan, dat Hij het niet zo bedoelde.” “Als God almachtig is, waarom zou je er dan aan twijfelen?”
51
Stefan, Nico, en Klaas hebben grote moeite met de symbolische interpretatie van de Bijbel. Alles in de Bijbel houdt verband met elkaar. Wanneer het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd wordt, dan heeft dit invloed op de gehele theologie. Net als Bram in categorie één, merken de studenten op dat Jezus’ dood en opstanding overbodig wordt als het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd wordt. Stefan zegt bijvoorbeeld:
“Want als je zegt dat er dood was voor de zonde, wat kwam Jezus dan doen?”
Net als Stefan en Pascal vinden ook Nico en Annelies dat God groot genoeg is om de aarde in 6 dagen te scheppen. Nico en Annelies flirten desondanks toch een beetje met de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal, omdat zij de wetenschap ook serieus willen nemen. Ze zeggen echter dat ze te weinig kennis hebben om te kunnen beoordelen of de evolutie echt heeft plaatsgevonden. Annelies vindt het geen zin hebben om alle wetenschappelijke argumenten voor en tegen de evolutietheorie uit te gaan pluizen, omdat er op wetenschappelijk gebied toch geen uitsluitsel over het wel of niet bestaan van de macro-evolutie verkregen kan worden. Nico en Annelies stellen in eerste instantie, net als de studenten die geen keuze maken tussen het onafhankelijkheids- en conflictmodel, dat het toch niets uitmaakt voor het geloof als het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd wordt.
“Nico: Nee, omdat voor mij belangrijk is dat we in God geloven, dat Hij de aarde heeft gemaakt, en dat hij de mens liefheeft. En of hij dat nou in zes dagen of in zes miljard jaar heeft gemaakt, dat maakt dan niet zo heel veel uit, behalve dan, dat de Bijbel op een andere manier gelezen moet worden.” Later komen zowel Annelies en Nico met argumenten waarom de evolutietheorie niet bij het geloof past. Ze schuiven op basis van het geloof de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal van tafel. Zij vinden dat de toevalligheid van de evolutietheorie niet bij een God past die de mens doelbewust geschapen heeft. Nico vindt ook, dat wanneer het scheppingsverhaal symbolisch geïnterpreteerd wordt, het gevaar bestaat dat meer delen van de Bijbel symbolisch geïnterpreteerd kunnen gaan worden. Dan verandert er teveel aan het geloof. Het geloof bepaalt dus uiteindelijk of de evolutietheorie plausibel is of niet.
52
“Maar dat is lastig, maar dat andere verhaal dan, dat is een hellend vlak waar je op dreigt te raken. Niet dat ik er perse bang voor ben, maar daarom blijf ik het liefst wel bij die waarheid van de Bijbel.”
5.4.2 De evolutietheorie is wetenschappelijk niet goed onderbouwd De studenten vinden dat de evolutietheorie wetenschappelijk niet goed onderbouwd is. Alle studenten op Robin na noemen dat de micro-evolutie bewezen is. Micro- evolutie is de aanpassing van een soort aan zijn omgeving. Er zijn hier genoeg bewijzen voor, het zou dom zijn om dat te ontkennen. Daarentegen is de macro-evolutie, waarin een soort tot een ander soort kan evolueren, niet voldoende wetenschappelijk bewezen. Micro- evolutie wordt niet zomaar macro evolutie als er miljarden jaren overheen gaan. Daar zijn een aantal stappen voor nodig die volgens de studenten wetenschappelijk niet bewezen zijn. Stefan noemt in het interview heel veel creationistische argumenten op die de evolutietheorie onwaarschijnlijk zouden maken. Hij heeft een website over het onderwerp gemaakt en spreekt op christelijke bijeenkomsten over het onderwerp. Stefan is een 25- jarige geneeskunde student in Amsterdam, die op 12 jarige leeftijd uit Armenië naar Nederland is gekomen. Toen Stefan 14 was is het gezin in een Baptistenkerk tot geloof gekomen. Stefan vond geloof en wetenschap beide toen al heel interessant. Daarom heeft hij zich verdiept in hoe hij geloof en wetenschap kan combineren. Stefan denkt dat de discussie eigenlijk draait om iets anders dan een conflict tussen geloof en wetenschap. Hij denkt dat mensen de evolutietheorie gebruiken om God niet te hoeven eren voor het scheppen van het leven. Toch vindt hij het belangrijk om de evolutietheorie ook op basis van wetenschap te ontkrachten.
“Maar de vertaalslag naar macro-evolutie naar soorten uit elkaar, en sterker nog een begin, eencellig tot alle variaties die wij nu kennen, is geloof, daar is echt geen wetenschappelijk bewijs voor. Alle bewijsvoering gaat over micro-evolutie, en macroevolutie is een fantasie.”
Er zijn verschillende argumenten waarom de macro evolutie niet waar zou zijn. Volgens de studenten vergt het teveel toeval om van een eencellige naar een mens te komen. Stefan zegt:
53
“Voor een simpel eiwit is de kans dat het toevallig ontstaat al zo gigantisch klein, dat het natuurkundig en wiskundig verwaarloosbaar is. Dan heb ik het over een enkel eiwit, bestaand uit 20 aminozuren.”
Door te stellen dat de macro-evolutietheorie onvoldoende wetenschappelijk bewezen is, wordt de evolutietheorie als het ware buiten de wetenschap gezet. Er is geen conflict meer tussen geloof en wetenschap, omdat de evolutietheorie niet wetenschappelijk is.
Verder geven de studenten nog andere argumenten waarom de evolutietheorie niet zou kloppen. Volgens Stefan zouden er teveel ‘missing links’ zijn. Als de macro- evolutie plaats heeft gevonden dan zouden meer fossielen van tussenvormen in aardlagen gevonden kunnen worden. Volgens Nico en Pascal klopt de koolstofdatering waarmee de oudheid van aardlagen wordt gemeten niet. Aan de hand van het C14 verval kan men bepalen hoe oud een aardlaag is. Pascal stelt dat het lastig is om te zeggen met welke snelheid een C14 molecuul vervalt, dus dat ook lastig is te zeggen hoe oud een aardlaag is. En wie zegt niet dat iets met een bepaalde C14 waarde geschapen is? Kortom; de methode waarmee de oudheid van de aarde gemeten wordt, is niet betrouwbaar.
5.4.3. Een vergelijking met het model van Barbour Deze categorie studenten komt in sterke mate overeen met het creationisme in het conflictmodel van Barbour’s typologie. De studenten passen goed bij het creationisme omdat de studenten de evolutietheorie niet plausibel vinden omdat het in strijd is met het letterlijke scheppingsverhaal. Ook zoeken zij wetenschappelijke argumenten om te onderbouwen dat de evolutietheorie niet waarschijnlijk is. In het model staat het creationisme en het Intelligent Design in conflict met het wetenschappelijk materialisme. De studenten gebruiken de term ‘wetenschappelijk materialisme’ niet expliciet, maar uit hun antwoorden wordt duidelijk dat zij hier wel mee in conflict staan. Het wetenschappelijk materialisme stelt, dat alles zijn basis in materie heeft, terwijl de studenten geloven dat er een hogere geestelijke macht is die alle materie geschapen heeft.
54
5.4.4 Een vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger De studenten in deze categorie veranderen een van twee cognitieve elementen om de cognitieve dissonantie op te lossen. Volgens de studenten kan het scheppingsverhaal niet symbolisch geïnterpreteerd worden, omdat dit de kern van het geloof negatief beïnvloedt. Het is lastig om de interpretatie van het scheppingsverhaal te veranderen. In plaatst daarvan stellen zij dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden. Door te stellen dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden ontstaat wel een conflict met de wetenschap, omdat de evolutietheorie onderdeel is van de wetenschap. De studenten voegen daarom de gedachte toe dat de evolutietheorie wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd is. De evolutietheorie is hiermee geen relevant onderdeel meer van de wetenschap, waardoor het vertrouwen in de wetenschap in zijn geheel, overeind kan blijven. Zo hebben de studenten voor zichzelf een strategie gevonden waarmee de cognitieve dissonantie tussen wetenschap en geloof wordt opgelost.
Wat sterk opvalt is dat vier van de acht studenten alleen creationistische informatie inwinnen om hun standpunt te onderbouwen. Zij doen geen enkele moeite zich te verdiepen in tegengestelde argumenten. Leon Festinger (1957) noemt dit selective exposure. Om een gedachte sterker te maken stelt een persoon zich alleen open voor informatie die hun ideeën bevestigt en sluit een persoon zich af voor informatie die hun mening niet onderbouwt. Er zijn twee studenten die helemaal geen informatie inwinnen over het onderwerp, omdat zij het niet interessant genoeg vinden. Hun mening wordt hierdoor niet versterkt, noch bevraagd. Twee andere studenten gaan ook op zoek naar informatie over een symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal.
§ 5.5 Mechanismen van de evolutietheorie worden toegepast op het karakter van God Diederik is de enige in deze categorie. Diederik studeert natuurkunde en wil na zijn studie graag een promotieonderzoek doen. Diederik’s vader is gelovig en spreekt regelmatig als lekenpredikant in een evangelische kerk. De moeder van Diederik heeft in de loop der tijd haar geloof verloren. Zijn broer is agnost en Diederik weet niet wat zijn twee zusjes geloven. Iedereen in het gezin is ervan overtuigd dat het scheppingsverhaal een symbolische en geen letterlijke
55
waarde heeft. Op studentenvereniging Alpha beschrijft Diederik een open sfeer waarbinnen verschillende meningen over allerlei onderwerpen bestaan, ook over geloof en wetenschap.
Diederik vindt de evolutietheorie heel waarschijnlijk klinken. Hij vindt het een emotionele stap om de evolutietheorie te accepteren omdat God hier geen rol in lijkt te hebben.
“Diederik: Dan is het emotioneel wat lastiger. Als je alles weghaalt, waar God invloed op zou hebben, als dat helemaal in de wetenschap gaat zeg maar. Eline: Wat doet dat dan met je? Diederik: Ja uuh uhh twijfel haha, wordt wat lastiger inderdaad.”
Diederik denkt dat God de evolutie heeft geschapen. God is waarschijnlijk een rationeel persoon als hij de evolutie heeft geschapen waarbinnen rationele mechanismen zoals survival of the fittest een rol spelen. God is ook afstandelijker omdat God alleen het mechanisme heeft geschapen. Diederik heeft moeite met het idee dat God een rationeel karakter heeft, omdat het niet meer persoonlijk is. “ Hoe kan dat?” “Dat vind ik niet persoonlijk!”
Hij probeert met deze gedachte in het reine te komen door gewoon te accepteren wie God is. Wie het ook mag zijn. “Ik ben een redelijk zoekend Christen. Ik probeer God niet echt in een plaatje te plaatsen. Ik probeer er gewoon vrede te hebben met hoe God met me omgaat.”
5.5.2
Vergelijking met de typologie van Barbour
Diederik zijn standpunt heeft overeenkomsten met de Theologie van de Natuur in het integratiemodel van Barbour. In de Theologie van de Natuur wordt de theologie aangepast aan wetenschappelijke inzichten. In Diederik’s geval heeft de evolutietheorie invloed op Diederik’s Godsbeeld. God is rationeler en afstandelijker dan wat Diederik eerst dacht. Diederik vindt een
56
mechanisch Godsbeeld niet fijn. Hij beschrijft het als een emotionele stap om God slechts als rationeel persoon te zien. Deze ongemakkelijkheid wordt niet in het integratiemodel besproken.
§ 5.5.3 Vergelijking met de oplossingsstrategieën van Festinger Diederik heeft een ongemakkelijk gevoel bij het nieuwe Godsbeeld. Hij lost dit op door te accepteren dat God waarschijnlijk onpersoonlijker en rationeler is dan hij in eerste instantie dacht. Diederik verandert dus zijn gedachten over zijn godsbeeld, maar blijft een ongemakkelijk gevoel houden.
§ 5.6 De symbolische interpretatie en de mate van conflict tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal. Het wel of geen conflict ervaren tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie heeft vooral betrekking op de vraag of het scheppingsverhaal alleen symbolisch en dus niet letterlijk geïnterpreteerd kan worden. Als het scheppingsverhaal alleen symbolisch geïnterpreteerd kan worden, dan is er geen conflict tussen scheppingsverhaal en
evolutietheorie, omdat de
symbolische interpretatie de evolutietheorie niet tegen spreekt. De studenten overwegen allemaal of het scheppingsverhaal symbolische geïnterpreteerd kan worden. De belangrijkste vraag die daarbij naar voren komt is: Heeft het weglaten van de letterlijke interpretatie invloed op de kern van het geloof? De kern van het geloof is voor de studenten Jezus’ dood en opstanding waardoor de zonden van de mens vergeven kunnen worden en contact met God mogelijk is. Studenten die vinden dat de kern van het geloof in stand blijft met alleen een symbolische interpretatie ervaren geen of een lichte worsteling. Behalve Bram zijn dit studenten in het onafhankelijkheidsmodel ( geen worsteling) en studenten die niet kiezen tussen het onafhankelijkheids- en conflictmodel ( lichte worsteling). De acht studenten in het conflictmodel vinden dat de symbolisch interpretatie van het scheppingsverhaal de kern van het geloof negatief beïnvloedt en interpreteren het scheppingsverhaal daarom ook letterlijk. Hiermee verwerpen zij ook de evolutietheorie. De vier studenten die met de symbolische interpretatie zijn opgegroeid, ervaren heel weinig worsteling met de symbolische interpretatie (Eva, Diederick, Allert, Anton). De andere
57
studenten ervaren in mindere of meerdere mate een conflict tussen de symbolische interpretatie en de kern van het geloof.
Een andere vraag die de studenten zichzelf stellen is of de evolutietheorie de symbolische waarde van het scheppingsverhaal verandert. De studenten in het onafhankelijkheidsmodel en studenten die niet kiezen tussen onafhankelijkheids- en conflictmodel stellen dat geloof en wetenschap autoriteit over een ander domein hebben. De wetenschap heeft dus alleen maar zeggenschap over hoe de mens biologisch is ontstaan en niet over zingeving. Volgens de studenten hoeft de evolutietheorie de symbolische waarde van het scheppingsverhaal daarom niet aan te tasten. Zo wordt conflict tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal ontweken. De studenten in het conflictmodel vinden juist wel dat de evolutietheorie de symbolische waarde in het scheppingsverhaal beïnvloedt. Het scheppingsverhaal stelt dat God de mens doelbewust heeft geschapen en de mens liefheeft. Zij kunnen dit niet rijmen met de rol van toeval in de evolutietheorie.
Opvallend feit is dat studenten die het scheppingsverhaal symbolisch (zijn gaan) interpreteren niet alles in de Bijbel symbolisch interpreteren. De studenten zijn dus selectief met symbolisch interpreteren. Jezus’ dood en opstanding worden consequent niet symbolisch maar letterlijk geïnterpreteerd. Allert stelt:
“Het verhaal van Jezus dat is gewoon echt zo essentieel, want dat staat ook zelf in de Bijbel als je dat niet letterlijk neemt, dan is meteen het hele geloof eeh het hele christelijk geloof valt dan meteen plat.”
De studenten kunnen argumenten opnoemen die verdedigen waarom het theologisch verantwoord is om het ene gedeelte wel en het andere gedeelte niet symbolisch te interpreteren. Volgens Allert kan dit niet symbolisch geïnterpreteerd worden, omdat dit de kern van het geloof is. Als dit niet echt gebeurd is, dan vervalt ook de symbolische waarde. Bovendien geeft de Bijbel aan dat dit gedeelte van de Bijbel wel letterlijk bedoeld is. Verder kan de wetenschap niet aantonen dat Jezus’ dood en opstanding niet plaats hebben gevonden.
58
§ 5.7 Gesprekken met mensen in de sociale omgeving In de interviews is de studenten gevraagd naar gesprekken die de studenten met ouders, mensen op de middelbare school, universiteit en studentenvereniging hebben gehad. Daarin valt op dat de mening van ouders in hoge mate overeenkomt met de mening van studenten. Ook als ouders van mening veranderen doen studenten dit ook. Verder valt op dat niet christelijke leraren geen invloed op het standpunt hebben, maar christelijke leraren wel. Het aantal geïnterviewde studenten is te klein om generaliserende uitspraken te doen. Verder onderzoek naar het verband tussen standpunt van ouders, leraren en anderen in de sociale omgeving en studenten zou zeker interessant zijn.
5.7.1. Overeenkomst tussen het standpunt van ouders en studenten Opvallend is de overeenkomst tussen het standpunt van de studenten en het standpunt van hun vaders. Van de moeders is het niet bij elke student duidelijk welk standpunt zij hebben. Studenten die de evolutietheorie waarschijnlijk vinden en het scheppingsverhaal symbolisch interpreteren, hebben vaders die de evolutietheorie ook plausibel vinden. Alleen Marjan weet niet precies wat haar vader denkt, maar zij weet wel dat hij niet alles in de Bijbel letterlijk interpreteert. Creationistische studenten hebben ook ouders die in het letterlijke scheppingsverhaal geloven en daarmee de evolutietheorie onwaarschijnlijk vinden. Alleen Klaas is het niet helemaal met zijn vader eens. Zijn vader neigt een beetje naar een symbolische interpretatie. De vaders van studenten die geen keuze maken hebben verschillende standpunten, sommigen zijn creationist en anderen vinden de evolutietheorie waarschijnlijker. Als ouders van standpunt verwisselen, doen studenten dit ook. De vaders van drie studenten waren eerst creationist, maar vinden nu de evolutietheorie plausibel. Dit komt door meer wetenschappelijk bewijs voor de evolutietheorie, afnemende bewijzen voor het intelligent design en de mogelijkheid om de Bijbel symbolisch te interpreteren. Op het moment dat deze vaders van standpunt veranderen, gaan twee van de drie studenten hierin mee. Alleen Naomi twijfelt nog of zij met het standpunt van haar vader eens is. Op dit moment vindt vader de evolutietheorie waarschijnlijker dan het letterlijke scheppingsverhaal. Naomi vindt dat vader goede argumenten heeft, en gaat daarom aan het creationisme twijfelen.
59
In deze onderzoeksgroep is er een hoge overeenkomst tussen de mening van de studenten en hun vaders. Zelfs als vaders van mening veranderen, heeft dit invloed op de mening van de studenten. De steekproef is te klein om generaliserende uitspraken te doen, maar meer onderzoek naar de relatie tussen standpunt van ouders en kinderen zou zeker interessant zijn. 5.7.2
Gesprekken met leraren op de middelbare school
De meeste leraren van creationisten waren niet christelijk en doceerden de evolutietheorie. Als deze leraren de evolutietheorie onderbouwden, dan namen deze studenten dat niet serieus. Zij waren zo overtuigd van het letterlijke scheppingsverhaal, dat zij de evolutietheorie bij voorbaat onwaarschijnlijk vonden klinken. Roel en Johanneke waren de enige creationisten ten tijde van de middelbare school die christelijke leraren hadden. Deze leraren informeerden hen over het onafhankelijkheidsmodel waarin geloof en wetenschap naast elkaar kunnen staan. Nu overwegen Roel en Johanneke ook het onafhankelijkheidsmodel. In de onderzochte groep veranderen studenten dus wel van standpunt onder invloed van christelijke leraren, maar niet onder invloed van niet christelijke leraren. Johanneke vertelt hierover:
“Als een evolutionist zegt dat geloof is onzin, dan uhm neem je dat toch minder serieus, want hij denkt toch dat ik achterlijk ben, op zo een soort manier denk je toch wel. Maar als je een christen dat hoort zeggen dan, weet je dat die persoon daar ook op een andere manier over nadenkt.” “Zowel dat ze wetenschappelijk te vertrouwen zijn, en ook dat zij vanuit een christelijke levensbeschouwing leven.”
Uit het citaat blijkt, dat Johanneke niets van een docent over de evolutietheorie aanneemt die het geloof niet respecteert. Als een christelijke leraar de evolutietheorie plausibel vindt, dan heeft deze er kritischer naar gekeken dan een niet christelijke leraar en wil deze de evolutietheorie niet tegen het geloof gebruiken. Verder bieden christelijke leraren een model aan waarin geloof en wetenschap naast elkaar kunnen staan en niet in conflict met elkaar hoeven te staan. Daarom zouden de studenten eerder geneigd zijn om de evolutietheorie plausibel te vinden als een christelijke leraar hierover doceert.
60
5.7.3 Gesprekken met studenten op de universiteit
Het contact met medestudenten op de universiteit varieert. De ene student gaat alleen naar colleges en heeft bijna geen contact met medestudenten. De andere student spreekt regelmatig met andere studenten tijdens lunchpauzes. Het sociale leven van de studenten speelt zich in het algemeen vooral op de vereniging af. Buiten de college-uren om zien zij hun medestudenten bijna niet. De christelijke studenten hebben hele verschillende gesprekken met andere studenten op de universiteit. Er wordt niet heel veel over de evolutietheorie in relatie tot het geloof gesproken. Als hier wel over gesproken wordt zijn de gesprekken niet heel diepgaand, omdat hun kennis van de evolutietheorie heel beperkt is. Over het geloof zelf wordt iets vaker gesproken. De meeste geneeskunde studenten omschrijven een tolerante geïnteresseerde houding van andere studenten ten opzichte van het geloof. In zulke gesprekken blijft iedereen van zijn eigen mening overtuigd, maar er is wederzijds respect. Eva beschrijft een tolerante bijna onverschillige houding van medestudenten. “Er is meestal een soort van antropologische interesse, van goh geloof jij wat interessant. Als jij dat leuk vindt, prima, maar ik heb het niet nodig. Een soort van ignorance, tolerance houding.”
Er vinden ook wel eens incidenten plaats waarbij niet-gelovige studenten of leraren het geloof belachelijk maken, of een sceptische houding aannemen ten opzichte van het geloof. Op dat moment verdedigen de studenten hun geloof. Meestal ervaren geneeskundestudenten respect voor het geloof.
Bèta studenten omschrijven een andere sfeer op de universiteit. Rien en Johanneke hebben het idee dat mede studenten het geloof niet erg interessant vinden. Wetenschapsfilosofie vinden zij soms al niet interessant, laat staan het geloof. Daarom spreken ze er niet met andere studenten over het geloof. Bèta studenten zeggen ook dat zij moeite hebben met het heersende wetenschappelijk materialistisch discours op de universiteit. Leraren en medestudenten hanteren een
61
wetenschappelijk materialistisch discours, terwijl de christelijke studenten ook hun geloof als interpretatiekader van de werkelijkheid gebruiken. In het daadwerkelijk bedrijven van de wetenschap is dit geen probleem, omdat men zich louter op de materiële werkelijkheid concentreert, maar wanneer er op een persoonlijk vlak gesprekken worden gevoerd, botsen deze twee interpretatiekaders. Volgens Willem wordt er op de Technische Universiteit in Delft geen ander dan het wetenschappelijk materialistisch wereldbeeld geaccepteerd. Studenten hebben het gevoel het geloof te moeten verdedigen.
“In Delft is het modernisme nog helemaal overeind hoor. Ik bedoel er is maar een goede uitkomst van een natuurkunde som, dus er is eigenlijk ook maar een goed wereldbeeld, en dat is het wetenschappelijke wereldbeeld.”
Andersom kan Anton zich ook aan het wetenschappelijk materialistisch wereldbeeld ergeren. Hij vindt namelijk dat er helemaal niet bewezen kan worden dat God niet bestaat. Hij vraagt zich ook af waarom mensen zo hard beweren dat God niet bestaat. Waarom willen zij God uit hun leven verbannen?
“Nou ok, maar als mensen echt knalhard beweren, dat God wel bestaat, of uuh dat God niet bestaat, en uuh daarmee proberen mee aan de weg te timmeren, dan erger ik me daaraan.”
Geneeskundestudenten ervaren dus over het algemeen een geïnteresseerde tolerante houding ten opzichte van het geloof. Hier kunnen open gesprekken over ontstaan. Soms zijn er incidenten waarin anderen het geloof belachelijk maken. Bèta studenten ervaren een wetenschappelijk materialistisch discours op de universiteit. Zij voelen zich een minderheidsgroep die ook in een bovennatuurlijke realiteit gelooft, waarin zij het geloof moeten verdedigen.
§ 5.8 Afwijzing van het wetenschappelijk materialisme Studenten stellen dat zij de wetenschap serieus willen nemen. Wat alle studenten afwijzen is het idee dat de hele werkelijkheid alleen maar uit materie zou bestaan. De studenten geloven dat er
62
nog een geestelijke werkelijkheid is, die niet door de wetenschap onderzocht kan worden, maar daarmee niet minder reëel is. Allert zegt:
“Ik geloof dat je toch meer bent dan de materie waaruit je bestaat.” Het bestaan van God kan wetenschappelijk ook niet bewezen worden. Het geloof in God komt voort uit andere dingen dan wetenschappelijk bewijs. Geloven doe je niet alleen met je verstand, maar ook met je gevoel. Geloof kan een openbaring van de Heilige Geest zijn. Anton beschrijft het als volgt:
“Dat is ook de Heilige Geest in mijn geloof die ervoor zorgt dat ik daarvan overtuigd raak. Daar is van buiten het christelijk geloof denk ik weinig over te zeggen, en uummm (..) ik geloof ook niet dat het christelijke geloof te bewijzen is, maar dat je echt moet geloven.” In het model van Barbour staat het wetenschappelijk materialisme alleen in conflict met het creationisme en het Intelligent Design. Uit de data in dit onderzoek blijkt dat alle studenten zich in conflict met het wetenschappelijk materialisme voelen staan.
Wetenschap en geloof zijn dus twee verschillende zaken voor de studenten. Wetenschap is een beroep, het onderzoekt de materiële werkelijkheid. Het geloof komt niet voort uit wetenschappelijk bewijs. Wetenschappelijk bewijs mag het geloof natuurlijk ook niet tegenspreken. Het geloof komt voort uit ervaring en gevoel. Soms snijden geloof en wetenschap elkaar op vraagstukken zoals hoe het scheppingsverhaal en evolutietheorie met elkaar in verhouding staan of op medisch ethische zaken. Maar in het algemeen zijn het twee verschillende dingen voor de studenten.
63
Conclusie In deze scriptie is onderzoek gedaan naar hoe christelijke bèta en geneeskundestudenten een mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal ervaren. De typologie van Barbour (2000) van geloof en wetenschap en de cognitieve dissonantietheorie van Leon Festinger (1957) zijn gebruikt om de spanning tussen geloof en wetenschap beter te kunnen begrijpen. In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag.
Hoe gaan de protestants christelijke Nederlandse studenten om met de mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal?
De volgende deelvragen zijn geformuleerd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.
Deelvraag 1 Komen de oplossingsstrategieën van de studenten overeen met een van de modellen in Barbour’s typologie? Deelvraag 2 Welke strategieën beschreven door Festinger gebruiken de studenten om de mogelijke spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal te reduceren?
De oplossingsstrategieën van de studenten komen in sterke mate overeen met de modellen die Barbour in zijn typologie van geloof en wetenschap beschrijft. Van de 19 studenten zijn er acht studenten die in het conflictmodel passen, vijf studenten die sterke overeenkomst hebben met het onafhankelijkheidsmodel en vijf studenten die niet kiezen tussen het onafhankelijkheids- en conflictmodel. Ten slotte is er een student die de relatie tussen geloof en wetenschap vorm geeft met het Integratiemodel. Er is geen student die duidelijk in het dialoogmodel past. Verder staat in de typologie van Barbour het wetenschappelijk materialisme alleen in conflict met het creationisme en het Intelligent Design. Uit de data in dit onderzoek blijkt dat alle studenten zich in conflict met het wetenschappelijk materialisme voelen staan. Als uitgegaan wordt van de data in dit onderzoek is het dus onterecht om het wetenschappelijk materialisme alleen in conflict met het creationisme en Intelligent Design te zetten, het staat in conflict met alle modellen.
64
Uit dit onderzoek blijkt dat de mate van spanning die de studenten ervaren vooral betrekking heeft op de vraag in hoeverre het scheppingsverhaal alleen symbolisch geïnterpreteerd kan worden en dus niet letterlijk. Het letterlijke scheppingsverhaal vertelt dat God de aarde in 6 dagen heeft geschapen. Dit staat vanzelfsprekend in conflict met de evolutietheorie welke stelt dat het leven zich over miljarden jaren heeft ontwikkeld. Als het scheppingsverhaal alleen symbolisch geïnterpreteerd wordt, dan zijn alleen de waarden in het verhaal belangrijk. Het is niet belangrijk of God daadwerkelijk het leven in 6 dagen heeft geschapen. Het scheppingsverhaal maakt dan geen claim over hoe het leven zich biologisch heeft ontwikkeld, waardoor ruimte voor de evolutietheorie ontstaat. De vragen die de studenten zichzelf stellen zijn: Heeft het weglaten van de letterlijke interpretatie invloed op de kern van het gehele geloof? En heeft het weglaten van de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal invloed op de symbolische waarde van het scheppingsverhaal? Als het weglaten van de letterlijke interpretatie wel invloed op de kern van het gehele geloof en de symbolische waarde van het scheppingsverhaal heeft, dan ontstaat veel worsteling tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal en vice versa. Vier studenten in het onafhankelijkheidsmodel en een student in het integratiemodel zijn met alleen de symbolische interpretatie van het scheppingsverhaal opgegroeid en niet met de letterlijke interpretatie. Zij vinden het vanzelfsprekend dat het weglaten van de letterlijke interpretatie geen invloed op de kern van het geloof heeft. Zij hebben nooit conflict tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal ervaren. Er hoeft dus ook geen spanning tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie opgelost te worden. De overige studenten ondervinden in mindere of meerdere mate spanning. Zij lossen dit op de volgende manieren op. Het veranderen van een cognitief element is volgens Festinger (1957) een manier om cognitieve dissonantie op te lossen. Studenten in het onafhankelijkheidsmodel die niet met de symbolische interpretatie zijn opgegroeid veranderen van gedachten door het scheppingsverhaal niet meer letterlijk maar alleen symbolisch te interpreteren zodat ruimte voor de evolutietheorie ontstaat. De studenten die niet kiezen tussen het onafhankelijkheids- en conflictmodel overwegen om van gedachten te veranderen. Zij overwegen om het scheppingsverhaal alleen symbolisch en niet meer letterlijk te interpreteren. Zo ontstaat ruimte voor de evolutietheorie. Studenten in het onafhankelijkheidsmodel en studenten die niet kiezen tussen het onafhankelijkheids- en conflictmodel voegen de gedachte toe dat het weglaten van de letterlijke
65
interpretatie van het scheppingsverhaal de kern van het geloof niet raakt. De letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal wordt minder belangrijk omdat het weglaten van de letterlijke interpretatie de kern van het geloof niet raakt. Een gedachte toevoegen is een strategie die Festinger noemt om cognitieve dissonantie te reduceren. Volgens Festinger (1957) wordt de cognitieve dissonantie kleiner als een cognitief element niet belangrijk is. Alle argumenten die erop wijzen dat een symbolische interpretatie wel een negatieve invloed op de kern van het geloof hebben worden genegeerd. Er is dus sprake van selective exposure, een strategie om cognitieve dissonantie te verkleinen. (Festinger, 1957) Studenten in het conflictmodel veranderen ook van gedachten. Zij stellen dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden om het scheppingsverhaal letterlijk te kunnen blijven interpreteren. Zij vinden namelijk dat het weglaten van de letterlijke interpretatie de kern van het geloof negatief beïnvloedt. Verder voegen zij de gedachte toe dat de evolutietheorie wetenschappelijk niet betrouwbaar is, zodat de evolutietheorie buiten de wetenschap wordt gezet. Zo bestaat alleen conflict tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal, maar niet tussen scheppingsverhaal en de wetenschap. Verder passen zij de strategie van selective exposure toe door alleen boeken te lezen die hun eigen standpunt onderbouwen. De enige student in het integratiemodel heeft het scheppingsverhaal nooit letterlijk geïnterpreteerd, maar altijd symbolisch. Er heeft nooit spanning tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie bestaan die opgelost moet worden. Wel worstelt hij met de vraag wat de mechanismen die de evolutietheorie beschrijft over het karakter van God zeggen. Hij verandert zijn gedachten over het karakter van God door te stellen dat God net als mechanismen in de evolutie rationeel is en minder persoonlijk als in de Bijbel beschreven staat.
Dus er zijn vijf studenten die nooit spanning tussen de evolutietheorie en het scheppingsverhaal hebben ervaren omdat zij het scheppingsverhaal altijd symbolisch hebben geïnterpreteerd. De spanning hoeft dus ook niet opgelost te worden. De overige studenten passen het veranderen van gedachten, het toevoegen van een gedachte en selective exposure toe als strategieën om de spanning tussen evolutietheorie en Bijbels scheppingsverhaal op te lossen of te reduceren. De studenten vinden geen verbindende gedachte zodat letterlijk scheppingsverhaal en evolutietheorie beide waar kunnen zijn.
66
Vergelijking met bestaand onderzoek De studenten in het conflictmodel kiezen ervoor om het scheppingsverhaal letterlijk te blijven interpreteren. Als studenten ervoor zouden kiezen om de evolutietheorie waarschijnlijk te vinden, tast dit de kern van hun geloof aan. Het is dus kiezen tussen of de letterlijke interpretatie van het scheppingsverhaal of het plausibel vinden van de evolutietheorie. Een soortgelijke conclusie volgde uit onderzoek van Antolin & Herbers (2001) en Sinclair& Pendarvis (1998), waaruit blijkt dat veel studenten denken dat de evolutietheorie gelijk staat aan atheïsme. Hierdoor ontstaat bij de studenten het gevoel te moeten kiezen tussen hun godsdienst en de evolutietheorie. Een gedeelte van de studenten interpreteerde het scheppingsverhaal eerst letterlijk maar nu symbolisch omdat zij vinden dat de wetenschap de evolutietheorie voldoende wetenschappelijk heeft onderbouwd. God heeft de wereld niet meer wonderlijk in 6 dagen geschapen, maar de ontwikkeling van het leven is nu rationeel te verklaren. Dit komt overeen met wat Weber stelt, namelijk dat de wetenschap de wereld een mystiek laagje heeft ontnomen en daarmee de wereld onttovert. (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2003). Religie wordt beperkt tot zingever van het leven, maar niet meer gebruikt als verklaringskader voor de materiële werkelijkheid. De studenten in het onafhankelijkheidsmodel, of die het onafhankelijkheidsmodel overwegen laten de evolutietheorie geen invloed hebben op de symbolische waarde van het scheppingsverhaal. Dit komt overeen met Houtman (2010) zijn stelling dat religie nog steeds een rol speelt als zingever en dat wetenschap deze rol niet kan vervangen. Studenten in het conflictmodel kunnen de rol van toeval in de evolutietheorie juist niet rijmen met een God die de mens doelbewust geschapen heeft. De studenten die het scheppingsverhaal alleen symbolisch interpreteren of overwegen het scheppingsverhaal alleen symbolisch te interpreteren, interpreteren niet alles in de Bijbel symbolisch. Zij kunnen onderbouwen waarom het ene gedeelte in de Bijbel alleen symbolisch is bedoeld en het andere gedeelte ook letterlijk. Desalniettemin lijkt het selectief letterlijk interpreteren van Bijbelpassages op religieus shoppen zoals Houtman (2010) het beschrijft. De studenten blijven met het shoppen wel binnen de kaders van het christelijk geloof. Zij shoppen niet bij andere religies.
67
Geneeskundestudenten ervaren een open tolerante houding ten opzichte van het geloof van andere studenten. Bèta studenten ervaren een wetenschappelijk materialistisch discours op de universiteit. Zij voelen zich een minderheidsgroep die ook in een bovennatuurlijke realiteit gelooft, waarin zij het geloof moeten verdedigen. Generaliseerbaarheid van het onderzoek In deze scriptie zijn 19 christelijke studenten onderzocht. Dit onderzoek is kwalitatief van aard. De waarde van dit onderzoek ligt vooral in wat de studenten vinden, waarom zij dat vinden en wat hun gevoelens daarbij zijn. Het aantal respondenten is te klein om de data te kunnen generaliseren.
Aanbevelingen voor onderzoek In deze onderzoeksgroep is er een hoge overeenkomst tussen de mening van de studenten en hun vaders. Zelfs als
vaders van mening veranderen, heeft dit invloed op de mening van de
studenten. De steekproef is te klein om generaliserende uitspraken te doen, maar meer onderzoek naar de relatie tussen standpunt van ouders en kinderen zou zeker interessant zijn. Verder blijkt een groot gedeelte van de onderzochte studenten geen conflict tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie te ervaren. Ecklund en Park (2009) stellen dat de meeste gelovige wetenschappers op elite universiteiten bovendien helemaal geen conflict tussen religie en wetenschap zien. Het zou interessant zijn om te onderzoeken waarom niet gelovige wetenschappers een conflict tussen geloof en wetenschap ervaren, terwijl de meeste gelovige wetenschappers dit niet ervaren.
68
Literatuur
Boeken Antolin, M.F. & J.M. Herbers (2001) ‘Perspective: Evolution’s struggle for existence in America’s public schools’ Evolution, 55, pp. 2379-2388. Barbour, I.G. (2000) When science meets religion. New York: Harper One Centraal Bureau voor de Statistiek (2009) Religie aan het begin van de 21e eeuw Denk-Haag: CBS Dekker, C. & R. van Woudenberg & G. van Den Brink (2007) Omhoog kijken in platland, over geloven in de wetenschap. Amsterdam: Ten Have Downie, J.R. & N.J. Barron (2000) ‘Evolution and religion: attitudes of Scottish first year students to the teaching of evolutionary biology’ Journal of biological education, 34, 3, pp. 139146. Evans, J.H. & M.S. Evans (2008) Religion and Science: Beyond the epistemological conflict Narrative.’ Annual Review of sociology. 34, 87 pp: 87-105. Festinger, L. (1957) A theory of cognitive dissonance Standfort: Row, Peterson Giddens, A (1991) Modernity and Self-Identity. Cambridge: Polity Press Houtman, D (2009) De onttovering van de wereld. Over religie, wetenschap en postmoderne cultuur Rotterdam: Erasmus universiteit. Ecklund, H. & J. Park (2009) ‘Conflict between religion and science among academic scientist?’ Journal for the scientific study of religion, 48(2) pp. 276-292. Ecklund, H & E. Scheitle (2007) ‘Religion among academic scientists: Distinctions, disciplines, and demographics.’ Social problems, 54 (2) pp. 289-307. Van Huyssteen, W. & N.R. Howell (2003) Encyclopedia of science and religion New-York: Macmillan Reference, Thomson Gale. Lawson, A.E & J. Weser (1990) ‘The rejection of non-scientific beliefs about life: effects of instruction and reasoning skills’ J. Res. Sci. Teaching, 27 pp. 589-607. Sociaal en Cultureel Planbureau (2009) Godsdienstige veranderingen in Nederland. Den-Haag: SCP.
69
Sinclair, A. & M.P. Pendarvis (1998) ‘The relationship between college zoology students’ beliefs about evolutionary theory and religion.’ Journal of research and development in education, 30 (2), pp. 118-125. Short, R.V. (1994) Darwin have I failed you? Trends in ecology and evolution, 9 (7): pp. 275275. Smedes, T. Geloof of wetenschap: een vals dilemma? Integrale tekst van de lezing gehouden op 8 maart en 17 april 2008 aan de K.U. Leuven Stark, R. (1963) ‘On the Incompatibility of Religion and Science.’ Journal for the Scientific Study of Religion, 3 pp. 3–20. Stoffels, H.C. & G. Dekker ( 1987) Geloven van huis uit? Een onderzoek naar godsdienstige veranderingen bij studenten van de Vrije Universiteit. Kampen Wilterdink, N. & B. van Heerikhuizen (2003) Samenlevingen Groningen: Wolters-Noordhoff. De Wit, J., G. van der Veer, N.W. Slot ( 2004) Psychologie van de adolescentie Baarn: HB uitgevers.
Websites www.biblija.net http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=Genesis&id18=1&l=nl&set=10 ( 25 oktober 2012) www.kennislink.nl Intelligent Design: oude wijn, nieuwe zakken http://www.kennislink.nl/publicaties/intelligent-design-oude-wijn-nieuwe-zakken (25-oktober 2012) www. Pewforum.org www.nsce.com Rathenau instituut Universiteiten en UMC http://www.rathenau.nl/web-specials/de-nederlandsewetenschap/organisaties/universiteiten-en-umcs.html (25 oktober 2012)
Krantenartikelen Willems, Maartje (2009) EO-leden boos om Knevel’s afwijzing scheppingsverhaal Elsevier 5 Februari http://www.elsevier.nl/web/10222433/Nieuws/Cultuur-Televisie/EO-leden-boos-om-Knevelsafwijzing-scheppingsverhaal.htm Brummer, Coen (2009) Negeer die scheppingsnonsence Darwin heeft gelijk NRC Next 2 Februari 70
http://coenbrummer.tumblr.com/publicaties Wind, Maaike (2007) Petitie biologen tegen censuur EO in natuurfilms Trouw 30 Augustus http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/archief/article/detail/1667449/2007/08/30/Petitiebiologen-tegen-censuur-EO-in-natuurfilms.dhtml
71
Bijlage 1 Bijbels scheppingsverhaal NBG vertaling 1951 1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. 3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. 7 En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. 8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. 10 En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.11 En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. 12 En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; 15 en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. 16 En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. 17 En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, 18 en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. 21 Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 22 En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde.23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en
72
God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het
gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. Genesis 2. 1 Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer. 2 Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht. 4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de HERE God aarde en hemel maakte, 5 – er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de HERE God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken; 6 maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem – 7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. Het paradijs 8 Voorts plantte de HERE God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. 9 Ook deed de HERE God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad. 10 Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. 11 De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is; 12 en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas. 13 De naam van de tweede rivier is Gichon; deze stroomt om het gehele land Ethiopië.14 De naam van de derde rivier is Tigris; deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. 15 En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. 16 En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, 17 maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. 18 En de HERE God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. 19 En de HEREGod formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. 21 Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. 22 En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar 73
tot de mens. 23 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal „mannin” heten, omdat zij uit de man genomen is. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. 25 En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet.
74
Bijlage 2 Interviewvragen Inleiding Uitleg waar het interview voor is, namelijk voor onderzoek scriptie sociologie. Ik zou graag een open interview willen houden waarbij het over onderwerp geloof en wetenschap gaat, het interview zal ongeveer een uur tot anderhalf uur duren. Hierbij ben ik geïnteresseerd in jouw perspectief, hoe kijk jij tegen bepaalde dingen aan? Er is in die zin geen goed of fout antwoord. Je antwoorden zullen vertrouwelijk worden behandeld. Dat wil zeggen dat een fictieve naam voor het interview gebruikt wordt. Algemene vragen. Wat studeer je? Waar studeer je? Wat wil je worden? Welke krant lees je? Waar woon je? Studentenhuis? Christelijk studentenhuis? Op welke politieke partij stem je? Zou je jezelf bij een bepaalde kerk onderbrengen? Bij welke studentenvereniging ben je lid. Hoe komt het dat je voor deze studentenvereniging hebt gekozen. Vragen over de achtergrond van de student Opleidingsniveau ouders, wat hebben zij gestudeerd? Naar welke kerk ging je tijdens je opvoeding? Hoe vaak gingen jullie naar de kerk? Hebben jullie wel eens over de interpretatie van de Bijbel gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hoe werden andere Bijbelboeken zoals Jona, de evangelien en de brieven van Paulus geïnterpreteerd? Hebben jullie wel eens over de interpretatie van het scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Als er niet over gesproken wordt, vragen hoe dit komt. Kerk tijdens jeugd Hebben jullie wel eens over de interpretatie van de Bijbel gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hoe werden andere Bijbelboeken zoals Jona, de evangeliën en de brieven van Paulus geïnterpreteerd? Hebben jullie wel eens over de interpretatie van het scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? 75
Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Als er niet over gesproken wordt, vragen hoe dit komt. Middelbare school Naar welke middelbare school ging je? Had je biologieles en werd de evolutietheorie behandeld? Heb je met je klasgenoten of leraren wel eens over de evolutietheorie in relatie met je geloof gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Heb je andere gesprekken over gehad? Zo ja kan je dat beschrijven? Vrienden in jeugd Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Huidige vrienden Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Medestudenten Je bent een student, heb je het wel eens met medestudenten over je geloof? Wat vinden deze hiervan? Heb je hier met hen wel eens discussies over gehad? Wordt er wel eens over de waarde van geloven in het licht van de wetenschap gesproken? Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Studentenvereniging Hebben jullie wel eens over geloof en wetenschap gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Hebben jullie wel eens over de relatie tussen evolutietheorie en scheppingsverhaal gesproken? Zo ja kan je dat gesprek beschrijven? Betekenis geloven Wat betekent geloven voor je? Hoe vaak ga je naar de kerk? Lees je de Bijbel zelf wel eens? Hoe vaak?
76
Betekenis wetenschap Wat betekent wetenschap voor je? Hoe betrouwbaar vindt je onderzoek naar klimaatverandering en huidkanker?
77
Bijlage 3 Algemene gegevens Student
Standpunt
Studie
Toekomstig Beroep Management Farmaceutisc h Bedrijf Promotieonderzoek
Studenten Vereniging Navigators
Kerk nu
Kerk jeugd
1. Klaas
Creationist
Farmacie, 5 e jaars, Vu.
Nederlands Hervormd
Nederlands Hervormde Kerk
2. Diederick
Evolutionist
Natuurkunde Masterscripti e aan het schrijven, TU Enschede
Alpha Enschede
Verschillend
Evangelisch En Nederlands Gereformeerde Kerk
3. Anton
Evolutionist
Master Physical science, UvA
Promotie Onderzoek
Gereformeer Nederlands de Studenten- Hervormde vereniging kerk Amsterdam
4. Marjan
Evolutionist
Psychobiolog ie Bachelor net afgerond. UvA Scheikunde, 4e jaars Bachelor, VU
Weet ze nog niet, misschien lerares
Navigators Amsterdam
Kerkhoppen
5. Allert
Evolutionist
Meetonderzo ek in bedrijf of universiteit
Navigators Amsterdam
Kerkhoppen
Nederlands Hervormde kerk (georiënteerd op gereformeerde Bond. Noorse Broeders, later Evangelische kerk Duitse Protestantse Kerk
Beroep Vader Dominee in de NHK
Politieke Partij ?
In Wageningen gestudeerd, doet werk met deze studie en is Lekenpredikant Dominee Nederlands Hervormde Kerk
?
Wiskundeleraar.
CDA
Scheikunde gestudeerd, werkt daarmee, en is leken-
CDA
Christen Unie
1
6. Annelies
Creationist
7. Naomi
Maakt geen keuze
8. Johanneke
Maakt geen keuze
9. Nico
predikant. Dominee in Gereformeer de Gemeente
Arts
Gereformeerde studentenvereniging Amsterdam
Kerkhoppen, vooral Christelijke Gereformeer de Kerk.
Gereformeer de Gemeente
Promotieonderzoek.
Navigators Amsterdam
PKN Jeruzalem kerk.
Nederlands Hervormde Kerk
Dominee in de Nederlands Hervormde Kerk
Christen Unie
Het Ichtus onderzoek in. Amsterdam
Christelijk Gereformeer de kerk
Christelijk Gereformeer de kerk
Agrarische Hoge School
Christen Unie
Creationist
Heeft gezondheids wetenschapp en afgerond, en studeert nu geneeskunde Bachelor psychobiolog ie aan de UvA gedaan, nu een master neuroscience s Farmaceutisc he wetenschapp en Geneeskunde
CDA
KNO arts
Ichtus Amsterdam
?
Creationist
Geneeskunde
Chirurg
Ichtus Amsterdam
Vrijgemaakt gereformeerd e kerk Evangelische Kerk
Scheikunde gestudeerd
10. Stefan
Christelijk Gereformeer de Kerk Evangelische Kerk
Christen Unie
11. Charlotte
Creationist
PKN
PKN
Maakt geen
Projectleider in het bedrijfsleven Onderzoeksa
Navigators Amsterdam
12. Roel
Bedrijfskundi ge Informatica Biologie en
Officierenopl eiding in Armenië, werkt nu in Nederland in de bouw. Officierenopl eiding
Alpha
Baptisten-
Evangelische
?
Christen
Christen Unie
2
keuze.
Laboratorium ssistent onderzoek
Enschede
gemeente en evangelische gemeente PKN Nederlands Hervormde Kerk
13. Marco
Creationist
Scheikunde Technologie
Manager
14. Pascal
Creationist
Geneeskunde
Onderzoeker en longarts
15. Jan
Maakt geen keuze
Geneeskunde
Onderzoeker en arts
Gereformeer de studentenver eniging Delft Geen studentenver eniging Navigators
16. Eva
Evolutionist
Arts en beleid in ziekenhuis
Navigators
PKN Synodaal gereformeerd
Kerkhoppen
17. Robin
Creationist
Geneeskunde 4e jaars en master gezondheidskunde Bouwkunde, 1e jaars
Weet hij niet
Pinkstergeme ente
Pinkstergeme ente
18. Bram
Evolutionist
Natuurkunde 3e jaars
Weet hij niet, onderzoek is mogelijk
Geen studentenver eniging Gereformeer de studentenvereniging
Vrijgemaakt gereformeerd e Kerk.
19. Willem
Maakt geen
Werktuigbou
Weet hij niet
G-
PKN
PKN Nederlands Hervormde Kerk en vrijgemaakt gereformeerd e Kerk Hersteld
PKN
kerk en Baptistenker k Evangelische Video werk charismatisch in Hilversum e kerk.
Unie
Vrijgemaakt Gereformeer de Kerk Evangelische Kerk
Arts
CDA
Manager bij multinational van bloemen en zaden. Heeft in Wageningen gestudeerd. Theologie gestudeerd, maar gaat geen kerk voor. Technische HBO studie
Christen Unie en PvdA
Onderzoeker aan de Universiteit, Plantenziekte -kunde
Christen Unie
Musicoloog,
SGP
CDA
Christen Unie en CDA
Christen Unie
3
keuze
wkunde
ereformeerde Studentenvereniging
Nederlands Hervormde Kerk
Hervormde Kerk
Universiteit van Leiden.
Christen Unie
4
1
2