Buurtstraat I
30 april 2014 Nr. 1217
Buurtstraat I
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk 1
3 INLEIDING
3
Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE 2.1 Begrenzing plangebied 2.2 Geldende bestemmingen
4 4 5
Hoofdstuk 3
7
PLANBESCHRIJVING
Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER 4.1 Rijk 4.2 Provincie 4.3 Gemeente
9 9 10 12
Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN 5.1 Bodem 5.2 Cultuurhistorie 5.3 Ecologie 5.4 Externe veiligheid 5.5 Geluid 5.6 Geur 5.7 Leidingen 5.8 Luchtkwaliteit 5.9 Milieueffectrapportage 5.10 Milieuzonering 5.11 Natuur en landschap 5.12 Veiligheid 5.13 Verkeer 5.14 Water
14 14 14 15 18 18 19 19 20 20 21 21 22 22 22
Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN 6.1 Juridische aspecten 6.2 Handhaving
24 24 26
Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 7.1 Grondexploitatie
28 28
Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 8.2 Zienswijzen
29 29 29
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1
archeologisch onderzoek
Bijlage 2
akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3
Nota Zienswijzen
2
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Toelichting Hoofdstuk 1
INLEIDING
Op het perceel Buurtstraat 11 in Garderen staat een boerderij met agrarische gronden. Er is een bouwplan ingediend om de bestaande boerderij te vervangen door een nieuwe woning. Het bouwplan past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Garderen", omdat de nieuwe woning buiten het bouwvlak en gedeeltelijk binnen de agrarische bestemming wordt gesitueerd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt de woning verder van de weg af gesitueerd. Het bouwplan is vanuit stedenbouwkundig oogpunt akkoord. Om de realisatie van het bouwplan mogelijk te maken is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Op afbeelding 1 is de ligging van het perceel aangegeven. Het perceel ligt op de hoek van de Buurtstraat en de Harderwijkerweg. In de directe omgeving is, naast woningen, ook een kerkgebouw aanwezig.
afbeelding 1 - ligging projectlocatie
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. "Buurtstraat I"(vastgesteld)
3
Buurtstraat I
Hoofdstuk 2 2.1
BEST AANDE SIT UAT IE
Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de Buurtstraat in de kern Garderen en is kadastraal bekend als GDR03 sectie B nummer 1764.
afbeelding 2: kadastrale situatie
Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door agrarisch gebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Buurtstraat. Aan de westzijde vormt een erfontsluitingsweg de grens van het plangebied. Afbeelding 3 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
4
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
afbeelding 3: begrenzing plangebied
2.2
Geldende bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Garderen (vastgesteld op 12 november 2013) en heeft de bestemmingen "Agrarisch met waarden", "Wonen-1" en "Tuin", zie afbeelding 4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de woning buiten het bouwvlak en gedeeltelijk binnen de agrarische bestemming is gesitueerd. Daarnaast is de wens om de tuinbestemming iets te vergroten. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
5
Buurtstraat I
afbeelding 4: uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Garderen
6
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Hoofdstuk 3
PLANBESCHRIJVING
Bestaande situatie Binnen het plangebied bevindt zich een boerderij met enkele opstallen. Voor het overige bestaat het plangebied uit grasland met enkele beplantingen. De bestaande boerderij en erfinrichting zijn zeer karakteristiek voor Garderen. Het streven is om de kleinschalige openheid en de erfbeplanting bij de boerderij te handhaven. De bestaande schuur (direct achter de boerderij) is als bouwwerk niet waardevol en zal worden gesloopt. Ook de daarachter liggende kleine open loods zal worden gesloopt.
afbeelding 5: luchtfoto 2012
Nieuwe situatie De nieuwe woning wordt ten opzichte van de bestaande woning verder van de weg af gesitueerd. De afstand tussen de Buurtstraat en de woning bedraagt 10 meter. De woning zal worden georiënteerd op de Buurtstraat. De voortuin bevindt zich aan de zuid- en westzijde van de woning. Voor de nieuwe woning geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 9 meter. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan ook een bijgebouw mogelijk met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Het noordelijk deel van het perceel blijft in gebruik als agrarische grond.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
7
Buurtstraat I
afbeelding 6: nieuwe situatie
8
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Hoofdstuk 4 4.1
BELEIDSKADER
Rijk
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Doorwerk ing in plangebied In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte; 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid). De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking': Het betreft hier het vervangen van een bestaande woning. Het plan ziet niet in een toename van het aantal woningen. De projectlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plan betreft een herstructurering waarbij de bestaande functie van de locatie niet verandert. Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
9
Buurtstraat I
4.2
Provincie
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan) Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied gedeeltelijk aangewezen als 'overig bebouwd gebied' en gedeelijktelijk als 'Waardevol landschap BRS', zie de onderstaande afbeelding.
afbeelding 8: uitsnede uit interactieve beleidskaart ruimtelijke structuur
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan: - Rood raamwerk In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel: behoud/versterking van de economische en culturele functie van de steden; een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleem cumulatie; kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken; optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik. Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. - Wonen Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat 10
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn: het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners; voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. - Multifunctioneel gebied Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Doorwerk ing in plangebied De locatie van de bestaande boerderij met bijgebouwen binnen het plangebied is in de provinciale structuurvisie gekenmerkt als bestaand bebouwd gebied. Het overige deel van het plangebied is gekenmerkt als waardevol landschap. Op beide gebieden wordt geen expliciete provinciale sturing gericht. Het vervangen van de woning doet geen afbreuk aan de huidige landschappelijke waarde van het gebied. Op het achterste deel van het plangebied blijft het agrarisch gebruik gehandhaafd.
Ruimtelijke Verordening Gelderland De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening deels aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied' en deels als 'nieuwe bebouwing buitengebied', zie onderstaande afbeelding. De bestaande boerderij met bijgebouwen is aangeduid als bestaand bebouwd gebied, waarbinnen nieuwe woonbebouwing is toegestaan. Op grond van de verordening is op de rest van het perceel geen nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen toegestaan.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
11
Buurtstraat I
afbeelding 9: uitsnede uit interactieve kaart van de Ruimtelijke Verordening Gelderland
De geringe verplaatsing van de woning past binnen het bestaande bebouwingslint aan de Buurtstraat. De woning op het perceel Buurtstraat 7, ten westen van het onderhavige plangebied, valt buiten het bestaand bebouwd gebied zoals is weergegeven in de verordening, maar deze woning maakt wel deel uit van de bestaande dorpsbebouwing. De grens tussen het bebouwd gebied en het buitengebied is op de kaart behorende bij de verordening gerafeld (zie afbeelding 9). Daar in het voorliggende plan de schuren binnen het plangebied worden gesloopt, ontstaat een compacter clustering van bebouwing. Aangezien het voorliggende plan voorziet in het vervangen van een woning, en het agrarisch gebruik op het achterste deel van het plangebied gehandhaafd blijft, achten wij het plan niet in strijd met enig provinciaal belang.
4.3
Gemeente
Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden. De gemeente Barneveld wil de komende jaren een goed evenwicht tussen inbreiding en uitbreiding. Het benutten van inbreidingslocaties biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bouwen voor speciale doelgroepen. Onder inbreiding wordt verstaan: intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut; combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt; revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden of 12
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I bedrijventerreinen. In de kleine kernen is het beleid gericht op het voortborduren en benadrukken van de specifieke kwaliteiten per kern. Deze komen tot uiting in de: historische bouw / wegen als drager; typering van de bebouwing, rooilijnen en oriëntatie; positionering van voorzieningen in het dorp; zichtlijnen en overgangen van de kern en landschap; groenstructuur. Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt. De kern Garderen ligt binnen het Centraal Veluws Natuurgebied en wordt omgeven door gebieden die in het provinciale Streekplan zijn gekwalificeerd als "Waardevol landschap" en "Ecologische hoofdstructuur". Garderen vormt een kleine agrarische enclave in de vroegere 'woeste gronden'. Veel van de oude structuren zijn herkenbaar en dat maakt Garderen, samen met haar ligging temidden van bos en natuurgebieden, tot een bijzonder aantrekkelijk dorp. De belangrijkste opgaven zijn: Het behoud van een herkenbare historische structuur en zichtlijnen. Het versterken van het dorpshart. Aan de noordzijde van het dorp ligt alle bebouwing langs dicht op elkaar liggende linten, waar de veelal loslliggende bebouwing wordt afgewisseld door weitjes. De linten komen uit op oude verbindingswegen over de Veluwe. Van belang is dat de losse lintstructuur in stand blijft. Kleine inbreidingen zijn beperkt denkbaar als dit past binnen het losse karakter van de lintbebouwing.
afbeelding 10: uitsnede uit visiekaart structuurvisie kernen De projectlocatie aan de Buurtstraat is gedeeltelijk open, maar wordt grotendeels omringd door bebouwing. De vervanging van de bestaande woning doet geen afbreuk aan bestaande zichtlijnen op het achterliggende buitengebied. De nieuwe vrijstaande woning past binnen de lintbebouwing zoals aanwezig is langs de Buurtstraat. Ook de omvang van de nieuwe woning sluit aan op de omliggende bebouwing. Het onderhavige plan is in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
13
Buurtstraat I
Hoofdstuk 5 5.1
RANDVOORWAARDEN
Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik. Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
5.2
Cultuurhistorie
5.2.1
Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Buurtstraat 11 een hoge archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Gelet hierop is een archeologisch onderzoek nodig. BAAC bv heeft in opdracht van de gemeente voor het perceel Buurtstraat 11 een archeologisch bureauonderzoek en inventarisernd veldonderzoek met behulp van boringen uitgevoerd. Het onderzoeksrapport met kenmerk V-13.0176 is bijgevoegd als bijlage 1. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van een eerder schetsplan, toen nog het voornemen bestond om op het perceel naast de bestaande woning twee extra woningen te realiseren. Uit het onderzoek blijkt dat de verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen laag is. Daarom is een vervolgonderzoek niet nodig. Indien er bij de werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, vuursteen, funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand, etc.) waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze een archeologische betekenis hebben, dient hiervan onmiddelijk melding te worden gemaakt (art. 53-54 Monunumentenwet 1988).
5.2.2
Historisch-geografische waarden
Het plangebied ligt op de stuwwal van Garderen die in de één na laatste ijstijd (het Saalien) is ontstaan. Jagers/verzamelaars trokken regelmatig door het gebied op zoek naar wild en eetbare vruchten en wortels. Zij lieten behalve vuursteen werktuigen nauwelijks sporen achter. De grafheuvels rond Garderen horen bij de prehistorische landbouwers die zich vanaf 5000 jaar geleden hier vestigden. Ook in de Bronstijd werden grafheuvels opgeworpen waarin soms tientallen crematies zijn teruggevonden. Uit de Ijzertijd kent men een enkel urnenveld en een celtic field (akkercomplex) in het aangrenzende Putten. Op de begraafplaats is een Romeins graf aangetroffen, terwijl op de Beumelerberg een grafveld is gevonden dat mogelijk al is aangelegd in de Romeinse Tijd, maar in ieder geval intensief gebruikt is in de Vroege Middeleeuwen. Het is niet uitgesloten dat uit de bijbehorende nederzetting het latere Garderen is ontstaan.
14
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
afbeelding 11: de ligging van de projectlocatie in 1832 Het plangebied lag in 1832 tussen de tegenwoordige Harderwijkerweg en Speulderbosweg in. Indertijd was het nog een onontgonnen heidegebied ten noordwesten van de dorpskern (zie afbeelding 11). Hier werden de schapen gehoed en plaggen gestoken om de akkers te bemesten. Direct ten westen van de locatie was op de heide een kleine akker aangelegd met een houtwal. Kort daarna moet het gebied zijn ontgonnen, aangezien op een kaart van 1850 de Buurtweg staat ingetekend en er verspreid enkele boerderijen/woningen gebouwd zijn. De verkaveling bestond uit smalle 30 tot 40 meter brede percelen die haaks op de Buurtweg waren gesitueerd (zie afbeelding 12). In de loop van de twintigste eeuw verbrokkelde dit beeld en werd de bebouwing intensiever.
afbeelding 12: de ligging van de projectlocatie in 1870 (links) en luchtfoto (rechts) Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland is aan het plangebied geen landschappelijke waarde toegekend vanwege de ligging in de bebouwde kom. Volgens de Ruimtelijke Verordening Gelderland (kaart Landschap) ligt het plangebied in een waardevol landschap binnen een nationaal landschap. Wanneer ingezoomd wordt op het plangebied dan kan vanuit cultuurhistorisch oogpunt aan het plangebied een neutrale status van landschappelijke waarde toegekend worden. Weliswaar heeft het nog een open structuur waarbij het ensemble met het boerderijtje een geheel vormt, maar als gevolg van de in de twintigste eeuw sterk gewijzigde verkaveling en bebouwing is de waarde binnen het grotere geheel beperkt.
5.3
Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
15
Buurtstraat I
5.3.1
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. De planlocatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De afstand tot de dichtsbijgelegen grens van het Natura 2000-gebied de Veluwe bedraagt circa 150 meter.
afbeelding 13: begrenzing Natura 2000-gebied (juni 2013)
Omdat de planlocatie in de nabijheid van het Natura 2000-gebied De Veluwe ligt, is beoordeeld of dit plan een externe werking heeft op het beschermde natuurgebied. In de bestaande situatie is ter plaatse sprake van een boerderijerf met agrarische grond. Gezien de ligging van de projectlocatie aan een woonstraat, zal de verplaatsing van de woning binnen het bebouwingslint aansluitend op de kern geen negatieve invloed hebben op het nabijgelegen natuurgebied.
5.3.2
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd. Het voorliggende plan heeft tot gevolg dat een aantal bestaande bijgebouwen worden gesloopt. Onderzocht is of binnen het plangebied beschermde flora- en faunawaarden te verwachten zijn. De boerderij is zeer netjes en strak afgewerkt, er zijn hier geen sporen van betreding door een vogel of een vleermuis zichtbaar. In de schuur zijn geen uitwerpselen van uilen of mussen aangetroffen. De schuur is aan de buitenzijde 16
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I rondom strak gesloten. Wel hangen er wat mezennestkastjes aan de gevels, waarvan één was bewoond. Het kleine houten open loodsje bevatte een, op de bodem liggend, oud leeg lijsternest. De rest van het terrein bestaat voornamelijk slechts uit weide-grasland. Er ontbreken (holle) bomen en watergangen. Gelet hierop zijn er binnen het plangebied geen beschermde flora- en faunawaarden te verwachten. Door het plan worden geen vleermuis-migratieroutes of jachtgebieden aangetast. Alle broedende vogels zijn onder de Flora- en faunawet beschermd. Het slopen van gebouwen dient daarom altijd buiten de broedtijd uitgevoerd te worden, behalve wanneer vastgesteld wordt dat er geen broedgevallen aanwezig zijn in het plangebied
5.3.3
Ecologische hoofdstructuur
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn. Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
17
Buurtstraat I
afbeelding 14: ecologische hoofdstructuur
Op bovenstaande afbeelding is de ligging van de EHS weergegeven. De planlocatie ligt op ruim 200 meter afstand van EHS verwevingsgebied. Gelet op de kleinschaligheid van het voorliggende plan is deze afstand voldoende. Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich mee.
5.4
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan, omdat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen.
5.5
Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
18
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en in de geluidzone van de Putterweg (N797), de Speulderweg en de Koudhoornseweg. Voor het perceel Buurtstraat 11 is eerder in 2013 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, toen nog het voornemen bestond om op het perceel naast de bestaande woning twee extra woningen te realiseren. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de te verwachten geluidbelasting ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde. De nu beoogde nieuwe woning ligt ten opzichte van de onderzoekslocaties in dit rapport verder van de gezoneerde wegen af. Ook komt de nieuwe woning ten opzichte van de bestaande situatie verder van de Buurtstraat af te liggen. Gelet hierop kan er derhalve gesteld worden dat bij het nu voorliggende bouwplan voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
5.6
Geur
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit. Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.7
Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
19
Buurtstraat I
5.8
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
5.9
Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan: 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage; 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden. Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd. Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht. Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden. Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk. In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig, want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van de bijlage behorende bij het Besluit 20
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I milieueffectrapportage. Het gaat hier om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld hoeven te worden gebracht.
5.10
Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. In dit kader is voor het onderhavige plan het kerkgebouw aan de Speulderbosweg 2 van belang. Voor de activiteit 'kerkgebouw' (SBI-code 9491) geldt een indicatieve afstandsnorm van 30 meter tot milieugevoelige functies. De nieuwe woning wordt op meer dan 30 meter afstand van het kerkgebouw gesitueerd, waarmee voldaan wordt aan de afstandsnorm. Op het terrein aan de achterkant van het kerkgebouw, aan de Buurtstraat, wordt alleen geparkeerd voor en na de kerkdiensten in de dag- en avondperiode. Daarom is een afstand van 10 meter tot het parkeergedeelte toereikend. Hierdoor vormt de kerk geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
5.11
Natuur en landschap
De projectlocatie ligt in een prachtig gebied, karakteristiek voor Garderen. De bestaande boederij en de erfinrichting dragen daar aan bij. De compacte erfindeling en de positionering van de schuur is kenmerkend voor erven in het essen-/engenlandschap. Karakteristiek en zeer waardevol zijn de twee Leilinden voor de boerderij, de grote Kastanjeboom schuin achter de boerderij, de Beukenhagen op de zijdelingse kavelgrens en de twee bomen aan het einde van de Beukenhaag. De bomen en de haag blijven met de voorliggende ontwikkeling gehandhaafd.
afbeelding 15: foto aanzicht erf met beplantingen "Buurtstraat I"(vastgesteld)
21
Buurtstraat I
5.12
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld. Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Situatie Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen. In casu gaat het om het vervangen van een bestaande woning. De bereikbaarheid van de planlocatie is voldoende. Ook zijn er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handleiding. Er zijn geen aanvullende voorwaarden. Ten aanzien van de opkomsttijd wordt voldaan aan de norm van 8 minuten. Conclusie Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.13
Verkeer
Het plangebied ligt in een stedelijke zone en is goed bereikbaar. De nieuwe woning zal worden ontsloten op de Buurtstraat. Omdat het gaat om het vervangen van een bestaande woning door een nieuwe woning zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen aandachtspunten. Ten aanzien van parkeren geldt een parkeernorm van 2,3 pp/woning. Bij de woning dient op eigen terrein ruimte te zijn voor het parkeren van minimaal twee personenauto's.
5.14
Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf. De planontwikkeling (sloop van een woning en bouw van een nieuwe woning) is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan. 22
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Hemelwater Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient op eigen terrein geïnfiltreerd en/of geborgen te worden. Het mag niet op de gemengde riolering in de Buurtstraat worden aangesloten of bovengronds of ondergronds naar deze straten worden gebracht. Een optie is om het hemelwater dat op het dak valt via regenpijpen weg te laten vloeien over het maaiveld. Een andere optie is om het hemelwater op te vangen in infiltratiekratten (of een grindkoffer) met een overloopmogelijkheid op maaiveld. De benodigde waterberging is gebaseerd op een maatgevende langdurige (48 uur) bui waarbij 68 mm neerlag valt. De inhoud van de waterberging is gelijk aan 0,055 m3 per m2 toename verhard oppervlak (notitie “Normering en uitgangspunten voor stedelijk gebied”, Waterschap Vallei en Eem). Huishoudelijk afvalwater Door de planontwikkeling komt huishoudelijk afvalwater vrij dat aangesloten dient te worden op de gemengde riolering in de Buurtstraat. Voor de drie nieuwe aansluitingen is een aansluitvergunning nodig. Bouwmaterialen In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlak-tewaterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levens-duur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
23
Buurtstraat I
Hoofdstuk 6 6.1
JURIDISCHE ASPECT EN
Juridische aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
24
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Bestemmingsregels Bestemming 'Tuin' De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden. In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
Bestemming 'Verkeer' De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Bestemming 'Wonen-1' De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd. De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aanen uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen. Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwen wij niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene afwijkingsregels Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
25
Buurtstraat I afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond. Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging. Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels Overgangsregels Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2
Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn: de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving; handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren; niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het 26
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving. Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom. In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving). Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol. Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door: de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels; het afwijkingenbeleid. In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
27
Buurtstraat I
Hoofdstuk 7 7.1
ECONOM ISCHE UIT VOERBAARHEID
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan voorziet in de bouw van een woning, is dit aan de orde. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen. Er zijn bij dit plan geen kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
28
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
Buurtstraat I
Hoofdstuk 8 OVERLEG EN M AAT SCHAPPELIJKE UIT VOERBAARHEID De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden. Het Waterschap Vallei & Eem heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.000 m². Daar is in dit geval sprake van. Ook belangen van de provincie of omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
8.2
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 maart tot en met 17 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn vijf reacties ingediend. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.
"Buurtstraat I"(vastgesteld)
29