Bulletin Informatie voor kaderleden
25 september 2007
nummer 07.07
Miljoenenota 2008: Commentaar MHP 0. Samenvatting In economisch opzicht gaat het gaat goed met Nederland. In 2006 groeide de economie bovengemiddeld. 2007 wordt ook een goed jaar en naar verwachting laat de economie volgend jaar een groei van 2,5% bbp (bruto binnenlands product) zien. Extra investeringen in de samenleving kunnen in het algemeen rekenen op de steun van de MHP. De MHP heeft echter grote bezwaren tegen tal van maatregelen die liggen op het terrein van het inkomensbeleid. Een willekeurige greep uit de maatregelen: de kinderbijslag, de arbeidskorting en het belastingvrij opbouwen van pensioen. Wat is de bedoeling van deze regelingen en wat doet het kabinet er mee? De kinderbijslag is er niet om de laagste inkomenscategorieën te ondersteunen, maar om iedereen tegemoet te komen in de kosten voor het opvoeden van kinderen. De arbeidskorting is niet bedoeld om werken voor laagbetaalden aantrekkelijker te maken, maar om iedereen in staat te stellen de kosten die verbonden zijn aan het uitoefenen van de functie te bestrijden. Het belastingvrij opbouwen van pensioen is niet bedoeld om de staatskas nú aan extra inkomsten te helpen, maar om ieders inkomen ook na pensionering op peil te kunnen houden. Kortom: drie voorbeelden die laten zien dat het kabinet regelingen niet gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn, maar misbruikt om simpelweg inkomenspolitiek te bedrijven. De MHP is zeker niet tegen het op peil houden van de koopkracht van de laagste inkomens. Maar wel is zij van mening dat dit transparant dient te gebeuren, namelijk via het belastingstelsel. Alleen op die manier kan het kabinet verantwoording afleggen over de besteding van de belastingopbrengsten. Bovendien wijst de MHP erop dat er allerlei specifieke deelgroepen in de samenleving kampen met hoge kosten, zoals chronisch zieken, gezinnen met kinderen en degenen die hoge kosten maken om hun functie te kunnen uitoefenen enzovoort. Het gaat hierbij niet alleen om ‘armen’. Deze doelgerelateerde regelingen worden door dit kabinet omgebouwd tot regelingen die gericht zijn op nivellering. Bovendien wijst de MHP op de belofte van het kabinet om de koopkracht van middengroepen niet aan te tasten. Bij de huidige set van maatregelen kan het kabinet deze belofte niet waarmaken. Als het kabinet de voorstellen met betrekking tot het ontslagstelsel doorvoert, heeft het volstrekt geen oor voor de argumenten die tegen de ingrepen pleiten, zoals verwoord door de vakbeweging en arbeidsjuristen. Het toenemende vrije verkeer van goederen, diensten en personen leidt ertoe dat een opt-out uit het Nederlandse stelsel steeds makkelijker wordt. Het kabinetsbeleid maakt – omgekeerd – een opt-in steeds onaantrekkelijker. De omslag naar een kenniseconomie en naar excellentie, die het kabinet zegt na te streven, werkt het kabinet de facto tegen. Daardoor dreigt het gemiddeld inkomen en het gemiddeld kennisniveau in de toekomst te dalen, terwijl we wel te maken krijgen met een vergrijzende bevolking. Niet alleen het gemiddelde welvaartsniveau, maar ook de betaalbaarheid van sociale voorzieningen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën komen daardoor steeds meer onder druk te staan. 1. Algemeen economisch beleid De MHP is optimistisch over de economische ontwikkeling voor 2008. In 2006 groeide de economie bovengemiddeld. 2007 wordt ook een goed jaar en naar verwachting laat de economie volgend jaar een groei van 2,5% bbp (bruto binnenlands product) zien. De werkgelegenheid stijgt volgend jaar opnieuw en de werkloosheid daalt verder. De cao-lonen stijgen van gemiddeld 1,75%
dit jaar naar 3,25% volgend jaar. Alle sectoren dragen bij aan de goede ontwikkeling. Voor oververhitting is de MHP niet bang,ook omdat het nieuwe kabinet volgend jaar de lasten verzwaart. Meer zorgen maakt de MHP zich over de koopkrachtontwikkeling, die ondanks de ontwikkeling van de brutolonen, gemiddeld genomen daalt door lastenverzwaring in het bruto-nettotraject. Los van de wijze waarop en de mate waarin, kan de MHP zich op hoofdlijnen vinden in de uitgavenintensiveringen, die het kabinet voorstelt, maar dringt daarbij aan op een eerlijke verdeling van de lasten over de bevolking, waarbij de vakcentrale het kabinet zal houden aan zijn koopkrachtbelofte aan de middeninkomens. Volgens de MHP mogen hardwerkende mensen niet de dupe worden van het nieuwe beleid, omdat de middengroepen de laatste jaren ook al hebben ingeleverd. Verhaal van het koopkrachtverlies op het bedrijfsleven is volgens de MHP mogelijk, maar niet altijd verstandig, omdat dit op langere termijn negatieve werkgelegenheidseffecten kan hebben. Reden waarom de MHP daarvoor in eerste aanleg niet opteert. Teneinde de economische groei niet onnodig onder druk te zetten wijst de MHP voorts op de betekenis van de consumptieve uitgaven en het consumentenvertrouwen. Volgens de MHP is het zaak bij de huidige onzekerheden dit vertrouwen niet onnodig te ondermijnen door onevenwichtig inkomensbeleid van de overheid. De MHP vreest dat het (deels) financieren van de uitgavenintensiveringen door bezuinigingen op het ambtenarenapparaat, op gespannen voet kan komen te staan met een andere doelstelling van de overheid. Het kabinet streeft namelijk uitdrukkelijk naar een hogere kwaliteit van de publieke dienstverlening (zesde pijler). Dit zal in het algemeen juist gepaard moeten gaan met investeringen, en niet zozeer met generieke bezuinigingen. Een andere financieringsmethode zou een iets lager begrotingsoverschot zijn, dat bovenstaande bezwaren kan voorkomen. De MHP wil dit op voorhand niet afwijzen, omdat de uitgavenintensiveringen voor een groot deel investeringen zijn, die zich op termijn ruimschoots terugverdienen. Ondanks de economische groei en de hoge winsten in het bedrijfsleven slaagt het kabinet er niet in de koopkracht in den brede op peil te houden. Dat de koopkracht niet verder achteruit gaat is vooral te danken aan een hogere, overigens verantwoorde loonstijging. Het kabinet voert een beleid dat haaks staat op het streven van sociale partners om een verantwoorde loonontwikkeling te bewerkstelligen. Het is de vraag in hoeverre die verantwoorde loonontwikkeling nog kan worden vastgehouden bij een inkomensbeleid van dit kabinet, dat gebaseerd is op nivellering. De inkomenscategorieën die bij een achterblijvende groei van de economie meer dan evenredig koopkracht hebben ingeleverd om er mede zorg voor te dragen dat de onderkant van het inkomensgebouw minder hoefde in te leveren, worden door het kabinet ten tijde van een economische opleving wederom de dupe. En dit niet vanwege de economische noodzaak om in te leveren, maar vanwege een bewust fiscaal nivellerend beleid. Op deze wijze wordt Nederland steeds minder aantrekkelijk voor vakmensen en hoger opgeleiden en als kenniseconomie. De invoering van de Bosbelasting, het maximeren van de fiscale aftrek van pensioenpremies en de verhoging van het eigenwoningforfait voor dure woningen hebben – in tegenstelling tot wat het kabinet beweert – niets van doen met het oplossen van de vergrijzingproblematiek. Ze brengen in relatie tot de vergrijzinglasten slechts marginale opbrengsten met zich mee. De werkelijke reden laat zich raden: een nivelleringsdrang, die niet alleen gericht is op de hoogste inkomenscategorieën, maar die ook de middeninkomens treft. De nivelleringsdrang kan op den duur averechts uitpakken voor de economie. Nivellering vergroot de werkelijke problematiek: een groeiend tekort aan vakmensen en hoger opgeleiden. De arbeidsmarkt wordt steeds minder aantrekkelijk voor mensen, die we in de toekomst juist hard nodig hebben om economische groei vast te kunnen houden. Weliswaar ontvangen deze mensen in het algemeen een ‘brutoloon naar werken’, maar het ‘nettoloon naar werken’ komt steeds meer
onder druk te staan, waardoor het noch voor bedrijven, noch voor deze werknemers aantrekkelijk is om in Nederland te blijven of zich hier te vestigen. 2. Inkomensbeleid “Er wordt gestreefd naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, huishoudens met kinderen en de middengroepen.” Dit citaat is afkomstig uit het regeerakkoord. De MHP constateert - mede aan de hand van de doorrekening van de kabinetsplannen tot 2011 (zie bijlage) - dat het kabinet ruimhartig is voor de eerste categorie, voor de tweede categorie alleen voor zover het alleenstaande ouders en tweeverdieners betreft, maar voor de derde categorie weinig doet. De MHP is van mening dat de koopkracht van de zwakkeren in onze samenleving beschermd moet worden, maar dat is iets anders dan de rekening steeds weer bij dezelfde huishoudens neer te leggen. Het inkomensbeleid van het kabinet lijkt per saldo niet gericht op een verhoging van de arbeidsparticipatie (en daarmee gaat het kabinet voorbij aan het eerste deel van zijn motto ‘Samen Werken, Samen Leven’), maar primair om inkomenspolitiek te bedrijven. Dit blijkt uit tal van maatregelen die worden geïntroduceerd en problemen die nu reeds bestaan, maar waar het kabinet geen oog voor heeft. Op zich heeft de MHP niets tegen het van tijd tot tijd heroverwegen van ingezette instrumenten, mits dit zorgvuldig gebeurt en in samenhang met een evenwichtig beleid. Volgens de MHP zijn de belangrijkste zaken daarbij de volgende. a. Nieuwe nivellerende maatregelen De koopkracht voor de middengroepen en hogere inkomens staat, niet alleen in 2008, maar gedurende de hele kabinetsperiode onder druk. Lastenverlichting geldt vooral voor de onderkant van het inkomensgebouw, lastenverzwaring komt voor rekening van de inkomens daarboven. verlaging belastingtarief eerste schijf en verhoging tarief tweede schijf De verhoging van het tarief van de tweede schijf met 0,45% met een gelijktijdige verlaging van het tarief van de eerste schijf met 0,05% verhoogt de progressiviteit van de loon- en inkomstenbelasting. Het is daarmee een generiek nivellerende maatregel, die betrekking heeft op alle belastingbetalers. inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC): De arbeidskorting is er voor bedoeld om werknemers tegemoet te komen in de kosten die zij maken in verband met het uitoefenen van een functie of beroep. Er mag in het algemeen een causaal verband worden verondersteld tussen de beroepskosten en het functieniveau. Met andere woorden: de kosten stijgen naarmate het inkomen stijgt (tot een bepaald plafond, reden waarom er een maximum is voor de arbeidskorting). Het kabinet draait dit verband om. Als men minder verdient dan €40.000 wordt de tegemoetkoming in de kosten hoger dan als men meer verdient dan €40.000. Overigens vraagt de MHP zich af de middelen die ingezet worden voor de hogere arbeidskorting voor de lagere inkomens, niet effectiever ingezet hadden kunnen worden. Bijvoorbeeld door de leeftijdsgrens voor de arbeidskorting van oudere werknemers te verlagen van 57 jaar naar 55 jaar, of door de arbeidskorting voor oudere werknemers op te hogen. Er worden veel financiële prikkels voorgesteld voor de onderkant van de arbeidsmarkt en voor de vrouwen in deeltijd, maar nauwelijks voor het door het kabinet genoemde derde spoor om de arbeidsparticipatie te verhogen, de oudere werknemers. bevriezing algemene heffingskorting Door de algemene heffingskorting niet te corrigeren aan de inflatie en de opbrengsten hiervan te gebruiken voor de inkomensafhankelijke arbeidskorting, worden alleen werkenden aan de onderkant van het inkomensgebouw bevoordeeld (zie voorgaande punt).
kindgebonden budget De introductie van een inkomensafhankelijke kindertoeslag kan er toe leiden dat veel huishoudens uit de middengroepen geen tegemoetkoming in de kosten voor de opvoeding van hun kinderen meer krijgen. Wel heeft de maatschappij er baat bij dat er kinderen blijven komen. (denk bijvoorbeeld aan de vergrijzingproblematiek). Alleen als men weinig verdient bestaat in de toekomst nog recht op een tegemoetkoming. Het is namelijk de bedoeling van het dat de kindertoeslag niet alleen de kinderkorting (afhankelijk van het inkomen), maar ook de kinderbijslag (onafhankelijk van het inkomen) vervangt. De kinderbijslag is er voor bedoeld om de kosten die verbonden zijn met het opvoeden van kinderen te verlagen. Deze kosten maakt iedereen. Nederland dreigt daarmee uit de pas te gaan lopen met de rest van Europa waar. In landen als Frankrijk worden juist forse bonussen gegeven aan ouders wanneer zij kinderen krijgen. Dit vanwege het belang dat gehecht wordt aan de bestrijding van de gevolgen van de vergrijzing. Inmiddels heeft de MHP begrepen dat naar aanleiding van de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer trugkomt op het voornemen de kinderbijslag geleidelijk af te schaffen. De MHP spreekt de hoop uit dat de kinderbijslag ook in de toekomst inkomensonafhankelijk zal blijven. aftopping aanvullend pensioen Aftopping van de aftrekbaarheid van pensioenpremies of wel het belasten van pensioenopbouw treft mensen met een inkomen boven € 185.000 en is een inbreuk op de zogenaamde omkeerregel (pensioenpremie onbelast, pensioenuitkering belast). Zij moeten immers het door de politiek gecreëerde ‘pensioengat’ vullen door individueel te sparen uit het netto-inkomen (in plaats van het bruto-inkomen). Dit om bij pensionering niet geconfronteerd te worden met een inkomensval . Per saldo zullen zij meer kwijt zijn, omdat zij aangewezen zijn op duurdere verzekeringen en pensioenopbouw boven het maximum niet meer tegen lagere kosten via een pensioenfonds mogelijk is. Bovendien moeten zij belasting betalen (box 3) over het gespaarde deel uit het nettoinkomen. Dit betekent dat zowel over de inleg als over het spaarbedrag belasting betaald moet worden. Dubbele belastingheffing dus die de MHP principieel afwijst. De MHP vindt het voorstel ook kortzichtig omdat het een basis legt voor toekomstige financieringsproblemen. Door nu hogere belastinginkomsten te genereren, wordt over het nettoinkomen gespaarde deel van het pensioen in de toekomst geen belasting meer betaald volgens box 1. Hierdoor loopt de overheid in de toekomst inkomsten mis. Met andere woorden: toekomstige belastingopbrengsten worden naar voren gehaald, terwijl die opbrengsten nodig zijn om in de toekomst de kosten van vergrijzing op te vangen. Ons pensioensysteem is door de omkeerregel juist vergrijzingbestendig. Toekomstige stijging van de AOW-uitgaven wordt opgevangen door extra belastinginkomsten over pensioenen. Deze samenhang gaat verloren met het aftoppen van aanvullende pensioenen. Het kabinetsplan ondermijnt verder de solidariteit binnen pensioenfondsen. Nu vindt geen herverdeling naar inkomen plaats. Eventuele mee- en tegenvallers worden naar rato gedragen door zowel lage als hoge inkomens. Door aftopping worden de ‘sterkste schouders’ deels uitgesloten van de collectiviteit waardoor zij minder bereid zullen zijn om de consequenties van eventuele tegenvallers op te vangen. Tot slot kan een eenmaal gestelde grens een aanzet zijn voor verdere verlaging waardoor onzekerheid over de pensioenopbouw ontstaat en het vertrouwen in de overheid schade oploopt. verhoging eigenwoningforfait dure woningen In een tijd waarin de prijzen van huizen steeds stijgen, gaan steeds meer huishoudens last krijgen van de verhoging van het eigenwoningforfait. Bovendien is de woningwaarde erg afhankelijk van de regio waarin men woont. In een dure regio krijgt men eerder te maken met de verhoging van het eigenwoningforfait. Hogere inkomens, maar ook ouderen die in het verleden een huis hebben gekocht, dat inmiddels fors in waarde is gestegen, gaan door deze maatregel meer belasting betalen. Het is de vraag of het gerechtvaardigd is, gezien de achtergrond van het eigenwoningforfait. De overheid bedacht in de negentiger jaren dat iemand die een huis bezit, dit huis ook zou kunnen verhuren. Op die manier zou een woningbezitter inkomen kunnen genereren, waarover hij belasting zou moeten betalen. (De MHP vond dit destijds oneigenlijk, zeker als men
bedenkt dat eigen woningbezitters zelf opdraaien voor onderhoud- en verbouwingskosten. De laatste kosten leiden zelfs tot meer belasting omdat de hogere waarde leidt tot een verhoging van onroerend zaakbelasting, eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting.). Destijds is er een maximum ingesteld omdat het de vraag was of woningen boven een bepaalde waarde wel te verhuren zijn. Blijkbaar vindt het kabinet dat dit argument nu niet meer geldt, of het moet alleen bedoeld zijn om belastinginkomsten te verhogen en weg te halen bij de hogere inkomens. verhoging bijtelling auto van de zaak Het verhogen van het bijtellingspercentage van 22% naar 25% heeft een gemiddeld negatief koopkrachteffect van 0,9% voor betreffende werknemers. Het gaat hier met name om werknemers uit de middengroepen en de hogere functies. Dit effect blijkt niet direct uit de koopkrachtplaatjes die het kabinet presenteert. Mensen die voor het werk continu op de weg zitten, hebben nauwelijks een keus. Autorijden wordt continu duurder, terwijl de fiscale vrijstelling van de kilometervergoeding niet wordt opgetrokken Een gemiddelde auto bij een gemiddeld gebruik kost al gauw meer dan 30 cent per kilometer, terwijl de fiscale vrijstelling maar 19 cent bedraagt . Met andere woorden: voor hen is het rijden met de eigen auto geen optie. De mogelijkheid vrijstelling te krijgen van de bijtelling (door aan te tonen dat minder dan 500 kilometer privé gereden wordt) is voor degenen die veel kilometers maken administratief een bewerkelijke zaak. Voor de werknemers die wel de eigen auto gebruiken voor het werk, wordt met de accijnsverhoging (waarover ook nog eens 20% btw betaald moet worden !) een gemiddelde, extra koopkrachtverslechtering van 0,25% in het vooruitzicht gesteld. De MHP meent dat dit kabinet teveel nadruk legt op negatieve financiële prikkels om de congestie op autowegen tegen te gaan. Mobiliteitsmanagement zou er juist op gericht moeten worden om andere werkmethoden, zoals telewerken, videoconferenties en telefonisch vergaderen te bevorderen via (fiscale) stimulansen. Hierdoor kan de mobiliteit op de wegen effectiever worden teruggedrongen. verhoging hoog btw-tarief Hoewel het optrekken van het hoge btw-tarief van 19% naar 20% in eerste instantie iedereen lijkt te raken, treft het vooral de midden- en hogere inkomens. Naarmate het inkomen hoger is, valt een relatief groter deel van de bestedingen namelijk onder het hoge btw-tarief, omdat zij meer besteden aan zogenaamde ‘luxe goederen en diensten’. De MHP vreest bovendien dat deze maatregel de internationale concurrentiepositie schaadt. Nederlandse producten worden duurder ten opzichte van de ons omringende landen en loopt de Nederlandse export terug. introductie Bosbelasting (fiscalisering AOW) Nu reeds betalen mensen met een hoger inkomen meer AOW-premie dan de laagste inkomens. Dit heeft te maken met de systematiek van de heffingskorting, die voor een deel betrekking heeft op de AOW. Op het moment dat men 65 jaar wordt krijgt iedereen eenzelfde bedrag aan AOW uitgekeerd. Dit betekent dat al inkomenssolidariteit in de AOW-systematiek is verdisconteerd. De koopkrachtgevolgen zijn bij introductie van de zogenaamde Bosbelasting nog nauwelijks voelbaar. Op den duur zal ook hier een door de politiek gecreëerd netto pensioengat ontstaan, dat kan oplopen tot 3% van de koopkracht voor de middengroepen. Mensen die na 2040 en voor hun 63ste met pensioen gaan en 80 jaar oud worden, zullen in totaal een ‘boete’ gaan betalen van € 13.000. Blijkbaar ziet het kabinet het niet doorwerken tot de 65-jarige leeftijd als een misdrijf! Begrotingstechnisch levert het voorstel weinig op voor het komende kabinet. Een globale raming leert dat, bij de vooronderstelling dat 75% stopt met werken voor hun 65ste, dit bij de introductie van de Bosbelasting nog geen € 1 miljoen extra oplevert voor de schatkist. In 2040 zal die extra ruimte voor de overheid opgelopen zijn naar circa € 300 miljoen euro, met de vooronderstelling dat tegen die tijd 50% doorwerkt tot het 65ste levensjaar. Structureel zal de maatregel dus circa 0,06% van het bbp opleveren. Het CPB heeft eerder berekend dat het structureel EMU-saldo moet worden verbeterd met circa 2% om de gevolgen van de vergrijzing te kunnen opvangen. Maar aangezien het gaat om ramingen die 35 jaar vooruitblikken, kan gesteld worden dat de
opbrengsten van de Bosbelasting in het niet vallen bij de onzekerheden die de CPB-ramingen met zich meebrengen. Kortom: het levert geen echte bijdrage aan het opvangen van de vergrijzingkosten. De plannen lijken dus vooral ingegeven te worden vanuit inkomenspolitieke overwegingen. De plannen voor fiscalisering van de AOW voor mensen die niet doorwerken tot hun 65ste druisen volgens de MHP ook op een aantal punten in tegen de Museumplein-afspraken (vpl-akkoord). Zo was afgesproken dat de levensloopregeling gebruikt kan worden voor volledig prepensioen. Nu wil het kabinet de levensloopregeling alleen nog mogelijk maken voor deeltijdpensioen en niet meer voor een volledig prepensioen. Verder was afgesproken dat reeds opgebouwd prepensioen ongemoeid zou worden gelaten. Voor hen die na 1945 geboren zijn, wordt door deze afspraak alsnog een streep gezet, als zij toch gebruik maken van die opgebouwde rechten. Tot slot zouden werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren, volgens het akkoord gebruik kunnen blijven maken van prepensioenregeling onder het oude fiscale regime. Door vanaf 2011 alle werknemers die na 1945 geboren zijn en met prepensioen of functioneel leeftijdsontslag (flo) gaan, mee te laten betalen aan de AOW, wordt deze afspraak alsnog geschonden. Iedereen die in 2011 ouder is dan 61 jaar, valt nog onder het overgangsregime van het vpl-akkoord, maar wordt voor de rest van hun leven fors financieel benadeeld, als zij met prepensioen of flo gaan (aangezien zij na 1945 zijn geboren). De MHP kan dit niet anders typeren dan het schenden van recent gemaakte afspraken. aftopping ontslagvergoeding In de discussie over het ontslagrecht is het velen alleen te doen om een verlaging van de vergoeding, en dan met name voor ouderen, middengroepen en hogere inkomens. De MHP wijst erop dat onder de huidige omstandigheden de kantonrechterformule voor werkgevers al vanzelf tot lagere uitkomsten leidt, omdat de duur van dienstverbanden steeds korter wordt. Een vergelijking met de topinkomens (code Tabaksblat), waar een maximum van één jaarsalaris het uitgangspunt is, is niet aan de orde. In het honorarium van commissarissen en bestuurders wordt bij voorbaat al rekening gehouden met een verhoogd risico voor beëindiging van de relatie met de organisatie. Dit is bij het loon van werknemers (op dit moment) niet het geval. Voor werknemers met een inkomen boven het zogenaamde maximumdagloon, is het effect van een verlaging van de ontslagvergoeding desastreus, omdat zij de ontslagvergoeding ook moeten gebruiken om 70% van het laatstverdiende loon te kunnen bereiken en om de pensioenopbouw te kunnen voortzetten. Het is te gemakkelijk om voorbij te gaan aan deze categorie werknemers, door de opbouw te verlagen of een maximum te stellen aan de totale vergoeding. Met name voor de wat oudere werknemer brengt dit een groot risico van een inkomensval met zich mee. Er zijn voor hen onvoldoende waarborgen om snel weer een betaalde baan te vinden. De kansen van ouderen op de arbeidsmarkt zijn nog steeds zeer gering, ondanks een toenemende vraag naar arbeid. aftopping lonen publieke sector Aftopping van de lonen heeft op zich een nivellerende werking in de primaire beloningsstructuur binnen de overheid. Aan de andere kant heeft de MHP wel begrip voor het feit dat de loonstructuur binnen de overheidsector wordt afgeleid van het salaris van de minister-president. Loonkosten die direct uit de publieke middelen worden betaald, moeten ook verantwoord kunnen worden aan de belastingbetaler. Echter om kwalitatief goed personeel te behouden en aan te kunnen blijven trekken dient volgens de MHP dan wel eerst de door de commissie-Dijkstal voorgestelde totale verhoging van het referentie-salaris te zijn gerealiseerd, alvorens overgegaan wordt om de beloningstructuur binnen de overheid hierop af te stemmen. AWBZ vermogens- en inkomenstoets Het kabinet wil vanaf 2009 de vermogenstoets in de AWBZ weer introduceren (deze was in 1997 juist afgeschaft). Dat betekent dat mensen die aangewezen zijn op langdurige zorg, eerst hun eigen spaargeld moeten opeten, voordat zij gebruik kunnen maken van voorzieningen op grond van de AWBZ. Ook kondigt het kabinet een versterking van de inkomenstoets aan, dat wil zeggen
dat naarmate het inkomen hoger is, hogere eigen bijdragen moeten worden betaald. Volgens de MHP is het niet te verkopen aan mensen die vaak gedurende lange tijd de maximale premie voor de AWBZ hebben betaald, dat zij in feite geen of nauwelijks aanspraak hebben op AWBZ-zorg. Het lijkt hier vooral te gaan om inkomenspolitiek ten koste van langdurig zieken. b. nivellerende stelsels buiten de directe belastingsfeer Naast de progressie van de inkomstenbelasting zijn er nog een aantal onzichtbare, maar wel nivellering bevorderende stelsels. Deze worden hieronder kort benoemd. De MHP betreurt het dat het kabinet daar geen aandacht voor heeft. De MHP stelt niet het principe van de ‘hoogste inkomens dragen de zwaarste lasten’ ter discussie, maar is wel van mening dat dit transparant en evenwichtig moet zijn en daarom alleen via de directe belastingen geregeld moet worden. De belangrijkste systemen, die jaar in jaar uit de nivellering verder in de hand werken, zijn de volgende. zorgtoeslag Via de zorgtoeslag worden ruim 5 miljoen huishoudens automatisch gecompenseerd voor de stijging van de nominale ziektekostenpremie, maar de midden- en hogere inkomens moeten de stijging volledig zelf uit het netto-inkomen betalen. Ook een stijging van de inkomensafhankelijke premie tikt zwaarder aan voor de middengroepen en hogere inkomens. Gepensioneerden en overige categorieën die deze premie zelf moeten betalen merken dit direct in de portemonnee. Werknemers merken dit indirect, en meer naar gelang het inkomen hoger is, omdat de werkgeversbijdrage onderhevig is aan de (progressieve) loonbelasting. Kortom de middengroepen en hogere inkomens worden niet gecompenseerd voor de stijgende zorgpremies; zij betalen (meer dan) het volle pond. Voor mensen die een redelijk tot goed pensioen opbouwen is het extra zuur als ze in de toekomst ook nog eens Bosbelasting moeten gaan betalen. huurtoeslag Ook de huurtoeslag is inkomensafhankelijk. Ongeveer 1 miljoen huishoudens ontvangen een tegemoetkoming in de huurkosten in de vorm van huurtoeslag, maar de midden- en hogere inkomens met een huurhuis worden niet gecompenseerd als hun huur stijgt. Kortom een in het huidig systeem ingebakken automatisme van nivellering onder huurders. gemeentelijke inkomenspolitiek De gemeenten voeren een eigen inkomensbeleid via de belastingen, tegemoetkomingen en eigen bijdragen in het kader van de WMO. De lokale lasten zijn voor het overgrote deel afhankelijk van de waarde van de woning (en daarmee is er een verband bestaan met de hoogte van het inkomen). Het kwijtscheldingsbeleid verschilt per gemeente en is alleen op de onderkant van het inkomensgebouw gericht. De eigen bijdragen in de WMO zijn direct afhankelijk van het inkomen. Het kabinet is van mening dat de gemeenten nog meer vrijheid moeten krijgen voor het te voeren belastingregime. Daarmee wordt het inkomensbeleid in Nederland nog meer versnipperd en worden middengroepen en hogere inkomens niet alleen door het rijk, maar ook nog eens door de gemeenten op inkomenspolitieke gronden aangeslagen. We zijn in Nederland hard op weg een dubbele progressie in de belastingheffing te creëren, die niet in de inkomensplaatjes van het kabinet tot uitdrukking komt. Overheveling van de bijzondere uitgavenregeling naar de WMO dreigt deze tendens te vergroten. De MHP vindt dat het voeren van inkomenspolitiek om verschillende redenen uitsluitend bij de centrale overheid thuis hoort. Inkomenspolitiek door lokale overheden brengt gemeentelijke willekeur, ongelijke lastenverdeling en onvoldoende transparantie van de effecten op huishoudens met zich mee.
3. Arbeidsmarktbeleid algemeen De MHP ondersteunt het kabinet in het streven meer mensen aan betaald werk te helpen. Wat dat betreft is het een goede zaak dat het kabinet maatregelen neemt om het aantrekkelijker te maken een betaalde baan te accepteren en om groepen die blijvend langs de kant dreigen te blijven staan aan werk te helpen. Werk moet lonen. Aan de andere kant wordt hard werken echter door het kabinetsbeleid ontmoedigd. Er worden door het kabinet fundamenten gelegd, waarbij carrière maken en langer werken steeds minder wordt beloond. De lasten voor de midden- en hogere inkomens worden door het kabinet niet alleen in 2008, maar ook in de jaren daarna meer dan evenredig verhoogd. Het gevolg is dat Nederland voor hoger opgeleiden steeds minder aantrekkelijk wordt, en dat terwijl we in de toekomst juist steeds meer behoefte hebben aan hoger opgeleiden. Bij een beleidsarm scenario ontstaan er al tekorten aan vakmensen en hoger opgeleiden. Het kabinet lijkt hier nog een schepje bovenop te doen. Als alle aangekondigde maatregelen doorgaan, zullen hoger opgeleiden hun heil steeds meer in het buitenland zoeken. Nu al zijn tendensen waar te nemen dat hoger opgeleiden hun emplooi buiten Nederland zoeken. Met een toenemende internationalisering en een aantrekkende economie zal juist (jong) talent snel geneigd zijn over de grenzen heen te kijken. De MHP vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling en verwacht van het kabinet dat het meer oog heeft voor de in Nederland gevestigde kenniswerkers, die een belangrijke bijdrage leveren aan hoogwaardige (export)producten. Ondernemerschap (zowel in werknemersverband als in het vrije beroep), waar het kabinet voor pleit, wordt ontmoedigd in plaats van gestimuleerd. Uiteindelijk wordt dan de taart, die we met z’n allen moeten verdelen in Nederland, steeds kleiner. loonkostensubsidies en brugbanen Voor het UWV zijn er middelen gereserveerd om aan werkgevers een tijdelijke loonkostensubsidie te verstrekken voor de periode 2008 tot en met 2010. Werkgevers kunnen hiervoor in aanmerking komen als zij langdurige werklozen uit de WW of herbeoordeelden uit de WAO, WAZ of Wajong in dienst nemen. Doel van de loonkostensubsidie is om de kansen op regulier werk voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te bevorderen. De MHP is positief over de invoering van deze, tijdens de participatietop overeengekomen loonkostensubsidies, maar plaatst kanttekeningen bij de tijdelijke aard van het arrangement. Gezien de structurele aard van de achterblijvende positie van langdurig werklozen en ouderen op de arbeidsmarkt is er immers grote behoefte aan een structureel instrument. Kritisch is de MHP ook over het gegeven dat de in het coalitieakkoord aangekondigde 10.000 brugbanen voor herbeoordeelden onderdeel uitmaken van dit arrangement. Hoewel deze brugbanen ook van groot belang zijn, leidt de koppeling van arrangementen er vermoedelijk toe dat de loonkostensubsidie juist voor langdurige en oudere werklozen nauwelijks effectief zal zijn. reïntegratietrajecten Meer in het algemeen vraagt de MHP zich ook af hoe de extra inzet van het kabinet op verbetering van reïntegratie en arbeidsmarkttoeleiding samen kan gaan met een forse taakstelling op dit terrein. Efficiencywinst door betere samenwerking van UWV, CWI en gemeenten, kan uiteindelijk resulteren in lagere kosten, maar gaat in eerste instantie samen met de noodzaak tot investeringen. Zonder extra middelen voor de inkoop van extra reïntegratietrajecten en andere arbeidsmarkttoeleidende instrumenten, zal het (extra) aan werk helpen van 200.000 mensen volgens de MHP niet van de grond komen. 4. Ontslagrecht Voor een uitvoerig commentaar over het voorgestelde stelsel verwijst de MHP kortheidshalve naar het commentaar van de drie vakcentrales in het advies van de Stichting van de Arbeid ‘Hoofdlijnen heroverweging arbeidsovereenkomstenrecht en ontslagrecht’ van 30 augustus jl. Wel wil de MHP
nogmaals benadrukken bereid te zijn om het ontslagrecht te vereenvoudigen, bijvoorbeeld als het gaat om de dubbele procedures die nu vaak bewandeld moeten worden. Met andere woorden: er zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijkheden om het duale ontslagstelsel in te wisselen voor een geünificeerd stelsel. Een van die voorwaarden is dat bij een geünificeerd stelsel een zorgvuldig evenwicht moet blijven bestaan met de hoogte van de ontslagvergoeding. Het kan en mag niet zo zijn dat werknemers makkelijk en goedkoop ontslagen kunnen worden, waardoor er een hele nieuwe categorie aan outsiders gaat ontstaan, die nog moeilijker dan nu aan het werk kunnen komen. Versoepeling van het ontslagrecht leidt niet tot meer werkgelegenheid en kan zelfs een negatieve uitwerking hebben op de groei van de arbeidsproductiviteit. De Raad van State (RvS) stelt vast dat economische groei voor een steeds groter deel voortvloeit uit productiviteitsgroei en niet uit groei van het arbeidsaanbod. Ook stelt de RvS dat dit voor een belangrijk deel gerealiseerd moet worden middels innovatie. De MHP meent dat het verhogen van de arbeidsproductiviteit niet in gevaar moet worden gebracht door het ontslagrecht te versoepelen. Productiviteitsgroei vindt met name plaats daar waar werknemers zich beschermd voelen door een behoorlijke mate van ontslagbescherming. Daardoor zijn zij coöperatiever dan wanneer zij het risico lopen op snel ontslag. Innovatieve ideeёn en suggesties van werknemers zullen eerder worden gedeeld en naar voren worden gebracht, als zij weten dat zij niet op elk moment kunnen worden ontslagen. Voor individuele werknemers kan de aftopping van de ontslagvergoeding grote gevolgen hebben. Bij inkomens boven het zogenaamde maximumdagloon wordt de ontslagvergoeding vooral gebruikt om 70% van het laatstverdiende loon te kunnen bereiken en om de pensioenopbouw te kunnen voortzetten. Ter illustratie: voor een werknemer met een loon van € 50.000 op jaarbasis, bedraagt de maximum WW-uitkering slechts 60% van het laatstverdiende loon. Het is te gemakkelijk om voorbij te gaan aan deze categorie werknemers, door de opbouw te verlagen of een maximum te stellen aan de totale vergoeding. De drie vakcentrales FNV, CNV en MHP hebben in het advies van de StAr aan de hand van concrete berekeningen aangetoond wat de consequenties zijn van de voorgestelde aftopping. 5. Overheidsapparaat Het kabinet wil de kwaliteit van de dienstverlening door het overheidsapparaat verhogen. Ook wordt gestreefd naar een overheid die kleiner, beter en flexibeler is. Doelstellingen waar de MHP sympathiek tegenover staat. Immers er mag verwacht dat belastinggeld efficiënt en effectief wordt aangewend. Bureaucratie kan worden teruggedrongen en werkmethoden kunnen efficiënter en effectiever, maar daarvoor zijn in eerste instantie ook investeringen nodig. Het zou daarom logisch zijn als het kabinet de verschillende overheidswerkgevers de benodigde middelen verstrekt ten behoeve van adequate beloning, opleiding en innovatie. Het kabinet spreekt dus wel over professionalisering, het minstens handhaven van de arbeidsmarktpositie en kwaliteitsversterking, maar stelt er de benodigde middelen niet voor beschikbaar. De door het kabinet ingezette taakstelling bij de overheid wekt ook niet de indruk dat het kabinet zelf veel vertrouwen heeft in het eigen apparaat. Een apparaat dat het ambitieuze programma van het kabinet moet uitwerken en implementeren, zou juist moeten kunnen rekenen op de volle steun van het kabinet. Verder maakt de MHP op uit de Miljoenennota dat het kabinet nog geen duidelijke visie heeft over het rapport van de commissie Rinooy Kan. De MHP vraagt zich met name af of het kabinet binnenkort nog ingaat op de noodzaak dat extra geïnvesteerd moet worden in het onderwijs om de kwaliteit te kunnen blijven waarborgen. 6. Sociale zekerheid work first in de WW Het kabinet is van plan om de Richtlijn passende arbeid per 1 januari 2009 aan te scherpen zodat werklozen sneller een baan moeten zoeken en aanvaarden die op aspecten als opleidings- en
loonniveau, arbeidstijd, arbeidspatroon en contractsvorm afwijkt van de baan waaruit zij werkloos zijn geworden. Dit wordt ook wel aangeduid met de term ‘work first’. De MHP ontkent niet dat work first in de bijstand een succes kan worden genoemd in termen van vergroting van de uitstroom richting werk. Maar volgens de vakcentrale betekent dat nog niet dat eenzelfde aanpak ook ingevoerd zou moeten worden in de WW. De WW verandert immers in toenemende mate in een instrument dat een goede inkomensvoorziening moet bieden in een korte periode van werkloosheid tussen twee (vergelijkbare) functies. Het vorige kabinet heeft, in navolging van het advies van de SER in die richting, deze denkwijze overgenomen door de kortdurende uitkering te vervangen door een volledig loongerelateerde uitkering, die bovendien de eerste twee maanden hoger is dan daarna. Het past dan niet als mensen door een work firstbenadering gedwongen worden om snel aan de slag te gaan in een baan onder hun niveau en capaciteiten, in plaats van dat de WW-periode benut kan worden als zoekperiode naar goed werk. Work First in de WW leidt daarnaast tot verdringing van lageropgeleiden en – daarmee – tot onderbenutting van hoger opgeleiden en vakmensen, wat schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van Nederland tot een kenniseconomie. Ook is het in tegenspraak met het regeringsstreven om onderbenutting van MBO-afgestudeerden tegen te gaan. Hierover heeft het kabinet zelfs kortgeleden de RWI om advies gevraagd. verhaal wga-premie Volgens nieuwe wet- en regelgeving kunnen werkgevers met ingang van 1 januari 2007 (maximaal) 50% van de wga-premie verhalen op werknemers. Anders dan met de andere werknemersverzekeringen heeft het kabinet de regelgeving zo vorm gegeven dat het verhaal moet plaatsvinden op het nettoloon in plaats van op het brutoloon. De MHP heeft hier principiële bezwaren tegen, omdat er in feite twee keer belasting betaald moet worden: één keer over de premie en één keer over de uitkering. De Stichting van de Arbeid heeft er zowel bij het vorige kabinet als bij het huidige kabinet op aangedrongen om deze dubbele heffing te corrigeren. Aangezien er in de Miljoenennota niks over terug te vinden is, doet de MHP nogmaals een dringend beroep op het kabinet om deze omissie recht te zetten. 7. Zorgstelsel ziektekostenpremies De MHP is met het kabinet bezorgd om de stijgende lasten van de gezondheidszorg. Het beheersbaar houden van de kosten, zonder daarbij de kwaliteit en de toegankelijkheid aan te tasten, is een doel dat we met z’n allen in Nederland moeten nastreven: de overheid, de zorgsector, de zorgverzekeraars en de consumenten. De uitgavenstijgingen hebben niet alleen gevolgen voor de koopkracht van huishoudens, waarbij de lastenstijging overigens onevenredig verdeeld wordt (zie het commentaar bij de zorgtoeslag). Hogere lasten hebben ook gevolgen voor het bedrijfsleven. Het automatisme dat in de wet is neergelegd, dat 50% van de lasten worden doorberekend aan het bedrijfsleven, heeft een opdrijvend effect op de loonkosten, met alle gevolgen van dien. Reden waarom de MHP destijds gepleit heeft voor het niet wettelijk verankeren van de werkgeversbijdragen. Het was beter geweest dit over te laten aan het cao-overleg. In het arbeidsvoorwaardenoverleg kan beter rekening worden gehouden met de specifiek financieel en economische omstandigheden van een bedrijf of sector. Nu worden alle bedrijven via wetgeving over één kam geschoren en kan er onvoldoende worden ingespeeld op de specifieke omstandigheden. ondersteunende begeleiding Het kabinet wil vanaf 2008 het tarief voor ondersteunende begeleiding aan mensen met een lichamelijke aandoening verlagen dan wel in het geheel afschaffen. De MHP maakt hiertegen bezwaren, omdat mensen met een lichamelijk handicap in hun dagelijks functioneren voor een belangrijk deel zijn aangewezen op ondersteunende begeleiding. Een versobering van de vergoeding betekent voor hen per saldo minder ondersteuning en daarmee een beperking om
volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. Ook voor mensen die bijvoorbeeld een terminale ziekte hebben, kan ondersteunde begeleiding een uitkomst zijn om thuis, in de eigen omgeving de laatste fase van het leven door te brengen. De MHP doet derhalve een dringend beroep op het kabinet om deze maatregel met ingrijpende gevolgen voor individuen in te trekken. Wet maatschappelijke ondersteuning Het kabinet geeft aan in de komende vier jaar er naar te streven de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geleidelijk uit te breiden door onderdelen uit de AWBZ over te hevelen naar de Wmo. De MHP heeft hier grote bezwaren tegen. Omdat de invulling van de Wmo per gemeente kan verschillen, zal er in toenemende mate rechtsongelijkheid ontstaan met betrekking tot de voorzieningen waar cliënten een beroep op kunnen doen. In de ene gemeente kan het voorzieningenpakket uitgebreider of kwalitatief beter zijn dan in de andere gemeente. Bovendien kan de hoogte van de eigen bijdragen voor de voorzieningen uiteen lopen, omdat de gemeenten binnen bepaalde grenzen vrij zijn om een eigen beleid hierop te voeren. 8. Medezeggenschapsbeleid Begin 2007 verscheen het uitvoerige rapport “Vier scenario’s voor de toekomst van de medezeggenschap”. Op basis hiervan heeft het kabinet recent aangegeven vooralsnog geen aanleiding te zien om de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) in zijn geheel grondig te herzien. De vier genoemde scenario’s zijn nog niet voldoende uitgekristalliseerd. Het ligt in de bedoeling om in 2009 opnieuw een stand van zaken op te maken en in de tussentijd ontwikkelingen in medezeggenschapsland te volgen. Deze opstelling getuigt volgens de MHP van grote realiteitszin. Het is immers heel goed mogelijk dat belangrijke aanpassingen van de WOR vanuit de praktijk ontwikkeld worden. Daarmee wordt het draagvlak onder betrokken partijen vergroot. Wel zal het kabinet eind 2007 met een wetsvoorstel komen om de OR adviesrecht te geven over het belonen van topbestuurders. Ook heeft het kabinet de SER om advies gevraagd om de OR een meer evenwichtige rol te geven in het bestuur van de onderneming; vooral ten opzichte van de aandeelhouders. De MHP wil er overigens op wijzen, dat zeker ten tijde van fusies en overnames vakbonden in het algemeen een onafhankelijkere positie hebben ten opzichte van de werkgever dan de ondernemingsraden. Het zou dus niet alleen moeten gaan om een versterking van de positie van de ondernemingsraden ten opzichte van de aandeelhouders, maar ook die van de vakbonden. 9. Arbeidsomstandighedenbeleid nieuwe wetgeving Sinds 1 januari 2007 is de nieuwe arbeidsomstandighedenwet van kracht. Om te bereiken dat werkgevers en werknemers in bedrijven een effectief en efficiënt arbeidsomstandighedenbeleid voeren, zet de overheid vooral in op het stimuleren en bevorderen dat zowel werkgevers als werknemers hiervoor hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Hierdoor ontstaat er een duidelijker onderscheid tussen het publieke en het private domein: de overheid stelt een verantwoord beschermingsniveau voor werknemers vast, terwijl werkgevers en werknemers samen beslissen hoe ze dat in de praktijk zullen bereiken. Werkgevers en werknemers hebben immers de ruimte gekregen om, binnen de wettelijke grenzen, de arbeidsomstandigheden af te stemmen op de eigen onderneming. De MHP wijst erop dat de nieuwe wetgeving nog niet compleet is: niet voor alle relevante risico’s zijn verantwoorde beschermingsniveaus vastgesteld. Het vorige kabinet heeft in reactie op een motie van de Tweede Kamer aangegeven te zullen gaan werken aan de verdere ontwikkeling hiervan. De MHP gaat er dan ook vanuit dat het huidige kabinet deze toezegging volmondig zal uitvoeren. De huidige wetgeving biedt volgens de MHP terecht meer ruimte om maatwerk in het arbeidsomstandighedenbeleid toe te passen. Zo kan het arbeidsomstandighedenbeleid meer op maat worden gesneden van de betreffende sector of onderneming, met uiteindelijk een groter
draagvlak voor arbobeleid bij werkgevers en werknemers en een gezonder werkklimaat tot gevolg. Dit kan onder meer gebeuren door per sector een handleiding samen te stellen met afspraken en adviezen om werknemers te beschermen tegen ongezonde en onveilige arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie controleert daarbij of het beschermingsniveau ligt binnen de wettelijke kaders zoals de overheid die heeft vastgesteld. arbocatalogus De nieuwe wetgeving moet nader worden uitgewerkt in “arbocatalogi”. Deze catalogi worden op dezelfde wijze als een CAO opgesteld en zij worden bij voorkeur op sectorniveau afgesproken tussen sociale partners. De overheid stelt de doelen vast en sociale partners werken dit voor de praktijk uit in zogenaamde middelvoorschriften; hierdoor ontstaat het door de MHP gewenste maatwerk in ondernemingen. Hoewel de MHP een voorstander is van maatwerk, wordt een “uitruil” van diverse arbeidsvoorwaarden met een traject om te komen tot een sectorgerichte arbocatalogus afgewezen. De MHP is er evenmin voorstander van dat er binnen één sector meerdere arbocatalogi van toepassing zijn, wat weer tot verschillende arboregels zou kunnen leiden. De overheid heeft aangegeven dat er in 2010, zal worden bezien hoe succesvol het traject van arbocatalogi is verlopen. Zolang er voor een branche geen arbocatalogus geldt, zal de overheid de betreffende beleidsregels onverkort handhaven, teneinde een zogenaamd “handhavingsgat” te voorkomen. De MHP doet wel een dringend beroep op het kabinet om partijen in deze overgangsfase in financiële zin te ondersteunen, door eventuele aanvullende middelen beschikbaar te stellen, indien gaande het traject blijkt dat de huidige toegezegde ondersteuning ontoereikend is om kwalitatief goede arbocatalogi te ontwikkelen. In dit verband wijst de MHP erop dat voor het ontwikkelen van arboconvenanten veel meer geld beschikbaar was gesteld. 10. Overige fiscale maatregelen belasting op vliegtickets De MHP heeft moeite met het feit dat Nederland als enige binnen Europa een belasting op vliegtickets introduceert. Fiscale maatregelen kunnen helpen om milieudoelstellingen te bereiken, maar moeten vooral in een breder verband worden opgepakt. De verhoging van de tarieven kan voor consumenten aanleiding geven om een vlucht te boeken vanaf een andere luchthaven in de ons omringende landen (zeker voor mensen die veel moeten reizen of in een grensstreek wonen) en voor ondernemingen een reden zijn om zich dichter in de buurt van een andere mainport te vestigen. Het ANVR en de luchtverkeersector verwachten om die redenen een verlies van 12.000 banen. Op dit moment zijn al voorstellen door de Europese Commissie gedaan, waarbij de vliegtuigmaatschappijen hun uitstoot van schadelijke gassen dienen te compenseren. Volgens deze EU-plannen zal in 2011 het Emission Trading Scheme (ETS) voor de luchtvaart worden ingevoerd. Deze maatregelen stimuleren vliegtuigmaatschappijen te investeren in zuiniger vliegen, zodat men dan minder emissie hoeft te betalen. Heffing vindt dan plaats in Europees verband, en heeft minder gevolgen voor de onderlinge concurrentie tussen vliegtuigmaatschappijen binnen Europa. Het zou verstandig beleid zijn als het kabinet de energie stopt in het draagvlak voor één Europese belasting in plaats van een eigen systeem door te voeren. belasting op verpakkingsmaterialen Evenals bij de belasting op vliegtickets zou het kabinet ook bij de belasting op verpakkingen volop moeten inzetten op een eenduidig systeem binnen Europa, met het doel om het milieu te ontlasten, zonder hier de onderlinge concurrentieverhoudingen voor specifieke bedrijven en sectoren te verstoren. Vooral in grensstreken kan dit leiden tot concurrentienadelen en bovendien biedt internet voor consumenten de mogelijkheid om producten goedkoper in het buitenland aan te schaffen. Bijlage: MHP-berekeningen koopkrachteffecten 2008-2011