Afstudeerverslag
Buikomvang als dierparameter voor voeropname Auteur: Opleiding: Opdrachtgever: Datum: Plaats: Versie:
1|Page
Astrid klein Breteler Dier- en Veehouderij Menke Steenbergen Centaur 25 juni 2014 Den Dolder 2
2
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Buikomvang als dierparameter voor voeropname Afstudeerverslag
Auteur:
Astrid klein Breteler
Opleiding: Afstudeerrichting: Datum: Plaats: Versie:
Dier- en Veehouderij Dier & gezondheid 25 juni 2014 Den Dolder 2
Opdrachtgever:
Centaur Menke Steenbergen Dr. Stärckelaan 10 3734 XB Den Dolder
School:
Hogeschool Inholland Delft Rotterdamseweg 141 Postbus 3190 2628 AL Delft 2601 DD Delft
Docenten:
Nathalie de Ridder Judith Velthuizen © Copyright 2014 Astrid N.W.M. klein Breteler
3
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
4
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Voorwoord Dit verslag is het resultaat van een onderzoek naar de verbanden tussen de hoeveelheid ruw- en krachtvoer, de buikomvang en de pH van de mest bij volwassen paarden. Het onderzoek is uitgevoerd door Astrid klein Breteler, studente Dier- en Veehouderij aan Hogeschool Inholland Delft. Opdrachtgever van het onderzoek is Menke Steenbergen van Centaur. Dankzij Menke Steenbergen heb ik de mogelijkheid gekregen om een onderzoek uit te voeren waarmee ik kan bijdragen aan het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van paarden. Voor deze kans en het vertrouwen dat ze in mij had, wil ik Menke bedanken. Naast Menke Steenbergen heeft ook Anneke Hallebeek, van Sanéqui, met haar expertise in paardenvoeding bijgedragen aan dit onderzoek door met mij in gesprek te gaan over mijn onderzoeksopzet. Daar heb ik veel inspiratie uit kunnen halen, waarvoor ik Anneke wil bedanken. Vanuit Hogeschool Inholland was Nathalie de Ridder mijn procesbegeleider met wie het mogelijk was om elke stap van mijn onderzoek te bespreken. Op deze manier was het erg fijn om feedback te krijgen van verschillende mensen met verschillende visies. Natuurlijk kon mijn onderzoek niet uitgevoerd worden zonder de medewerking van de maneges, pensionstallen en trainingsstallen. Ondanks wat tegenslag waren er gelukkig genoeg stallen die wilden bijdragen aan mijn onderzoek. Bij deze bezoeken was het ook erg interessant om met stal- en paardeneigenaren in gesprek te gaan. Ik heb gemerkt dat er veel belangstelling is voor goed voermanagement. De door mij ontwikkelde score- en instructiekaart kan voor stal- en paardeneigenaren bijdragen aan het verbeteren van hun eigen voermanagement.
25 mei 2014, Leidschendam Astrid klein Breteler
5
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
6
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Samenvatting Dit onderzoek is in opdracht van Centaur uitgevoerd door Astrid klein Breteler als afstudeeronderzoek voor de Hbo-opleiding Dier- en Veehouderij aan Hogeschool Inholland Delft. Aanleiding voor het onderzoek zijn gezondheidsproblemen in de paardensector, zoals koliek en kreupelheden. Centaur heeft het doel om met behulp van preventieve bedrijfsbegeleiding bij te dragen aan het voorkomen van gezondheidsproblemen. Dit onderzoek is de eerste stap naar het ontwikkelen van deze begeleiding en is gericht op één gezondheidsaspect: de darmgezondheid in relatie tot voeding. Het doel van het onderzoek is het aantonen of er een verband is tussen buikomvang, de hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest. En of deze verbanden gebruikt kunnen worden om te beoordelen of een paard goed afgestemd rantsoen krijgt. Het onderzoek begint met een literatuuronderzoek naar de werking van het verteringsstelsel, problemen door een overmaat of een tekort aan voedingsstoffen en hoe deze problemen zich uiten. Bij het praktijkonderzoek zijn 252 paarden onderzocht op de hoeveelheid opgenomen ruw- en krachvoer, buikomvang en pH van de mest. Het praktijkonderzoek is kwantitatief. Verschillende voersoorten zijn niet meegenomen in het onderzoek. De gegevens van het praktijkonderzoek zijn geanalyseerd met het statistische computerprogramma SPSS Statistics 20. Het onderzoek toont een significant verband aan tussen de verhouding ruw- en krachtvoer en pH van de mest. Uit het onderzoekt blijkt dat een goede ruwvoer/ krachtvoer verhouding van minimaal 71/29 goede pH waardes van de mest oplevert. Bij het significante verband tussen de buikomvang en de ruwvoer/ krachtvoer verhouding, hoort bij de verhouding 71/29 een buikomvang van minstens -1,43 cm ten opzichte van de borstomvang. Bij beide verbanden is er sprake van een positieve correlatie. Dit betekent dat als de hoeveelheid ruwvoer in het rantsoen toeneemt, neemt de buikomvang en de pH van de mest ook toe. De analyse tussen de buikomvang en de pH van de mest toont aan dat tussen deze variabelen geen verbanden zijn. Bij dit onderzoek is de onderzochte groep paarden beperkt tot een vast profiel van ras, leeftijd en arbeid. Om de resultaten voor het onderzoek ook voor andere soorten paarden te gebruiken, moet eerst onderzocht worden of deze resultaten ook gelden voor andere rassen en leeftijden. Uit het onderzoek blijkt verder dat de bodembedekking van invloed is op de buikomvangen de pH van de mest. Dit betekent dat paarden, ondanks een tekort aan ruwvoer, mogelijk een grotere buikomvang hebben en een hogere pH hebben omdat zij in staat zijn om stro te eten. Vanwege de invloed van andere factoren kan een paard niet beoordeeld worden aan de hand van een meting, maar wel door de combinatie van metingen. Het advies is om te onderzoeken hoe paarden- en staleigenaren het beste benaderd kunnen worden om een passend advies te geven. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat ruim 41% van de paarden een tekort krijgt aan ruwvoer. Hier ligt voor Centaur, met haar adviserende rol en het plan om een preventieve bedrijfsbegeleiding op te zetten, een grote kans om potentiële klanten te werven. Het advies is om hierbij als leidraad de ontwikkelde, score- en instructiekaart te gebruiken.
7
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
8
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Summary This research is commissioned by Centaur and performed by Astrid klein Breteler, for her thesis as a student Animal Husbandry at a University of Applied Sciences. The reason for this research are the health issues in the equine industry, for instance colic and lameness. Centaur wants to help preventing health issues by developing preventive health care counseling with horse owners. This research is the first step for the development of the counseling and is specified in a health issue; intestinal health and the amount of feed intake. The main goal of this research is to indicate if there is a correlation between the amount of roughage and concentrate feeding, the waist size and the pH of the manure. And to determine if the waist size and pH of the manure are indicators to determine if the horse gets a well-balanced ration. The research starts with a literature research which is focused on the digestive tract, problems caused by a shortage or excess of food and how these problems are expressed. With the field research 252 horses were measured on the amount of roughage and concentrate feeding, waist size and the pH of the manure. The field research was not orientated on the quality of the roughage and the concentrate feeding, but only the amount of feeding. The measurements are analyzed with the statistical computer program SPSS Statistics 20. The results of the field research show a correlation between the ratio roughage and concentrate feeding and the pH of the manure. The research shows a roughage and concentrate feeding ratio of 71/29 has an optimal pH of the manure. The difference between waist size and the bust size should be at least -1,43 if the ratio between roughage and concentrate feeding is 71/29. Each of these correlations is a positive correlation. This means if the roughage increases, the waist size and the pH of the manure increases also. The research does not confirm a correlation between the waist size and the pH of the manure. In this field research only horses were measured that met the set standard, which includes breed, age and training. Further research is necessary to indicate if the results of this research can be used for all kind of horses of different breeds and ages. The bedding material is of influence on the measured variables. This could mean if a horse has a shortage of roughage it can compensate this shortage when housed on straw. Which can be responsible for a large waist size and a high pH of the manure. Because of the influence of possible other circumstances the variables the horse cannot be rated with only one variable, but it can be rated if all measurements are performed on the horse. It is recommended to research the options on how to reach horse owners with a suitable advice. This research shows over 41% percent of the horses has a shortage of roughage which means this is a great opportunity for Centaur as a consultant and for developing the preventive health care counseling. The developed scorecard and instruction card are recommended to use as a guidance to advise horse and stable owners on how they can score their horse- and how they could improve the intestinal health of their horse.
9
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
10
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................................................................................. 13 2. Literatuurstudie ................................................................................................................................. 15 2.1 Verteringsstelsel van het volwassen paard ................................................................................. 15 2.2 Rantsoeneisen voor paarden ...................................................................................................... 16 2.3 Gebrek aan ruwvoer .................................................................................................................... 17 2.4 Darmverzuring, pH van de mest en koliek in relatie tot krachtvoer ........................................... 17 2.5 Kribbebijten in relatie tot ruwvoer en maagzuur ........................................................................ 18 3. Materiaal en methode....................................................................................................................... 19 3.1 Materiaal ..................................................................................................................................... 19 3.2 Methoden .................................................................................................................................... 19 3.2.1 Literatuurstudie .................................................................................................................... 19 3.2.2 Praktijkonderzoek................................................................................................................. 20 3.2.4 Analyse van het praktijkonderzoek ...................................................................................... 23 4. Resultaten.......................................................................................................................................... 25 4.1 Basisresultaten van het onderzoek ............................................................................................. 25 4.2 Analyse van correlaties tussen de variabelen ............................................................................. 27 4.2.1 Hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang ........................................................... 27 4.2.2 Hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest ...................................................... 28 4.2.3 Buikomvang en de pH van de mest ...................................................................................... 28 4.2.4 Conditiescore........................................................................................................................ 29 4.3 Regressieanalyse ......................................................................................................................... 29 4.4 Lineaire verbanden ...................................................................................................................... 30 5. Discussie ............................................................................................................................................ 31 5.1 Onderzoeksmethode ................................................................................................................... 31 5.2 Resultaten.................................................................................................................................... 32 6. Conclusie ........................................................................................................................................... 35 7. Aanbevelingen ................................................................................................................................... 37 7.1 Aanbevelingen voor Centaur en het gebruik van de resultaten ................................................. 37 7.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ....................................................................................... 38 8. Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 39 Figuren ............................................................................................................................................... 40
11
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage I Onderzoeksprotocol .................................................................................................................... Bijlage II Lijst met paarden ........................................................................................................................ Bijlage III Frequentieanalyse ..................................................................................................................... Bijlage IV Correlatieanalyse ....................................................................................................................... Uitleg correlatieanalyse......................................................................................................................... Bijlage V Regressieanalyse......................................................................................................................... Bijlage VI Lineaire verbanden .................................................................................................................... Bijlage VII Scorekaart ................................................................................................................................. Bijlage VIII Instructiekaart .........................................................................................................................
12
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
1. Inleiding Dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd door Astrid klein Breteler, studente Dier- en Veehouderij aan Hogeschool Inholland Delft. Opdrachtgever van het onderzoek is Menke Steenbergen van Centaur. Centaur is een hippisch trainings- en adviesbureau voor paarden op het gebied van gezondheid en welzijn. Aanleiding voor het onderzoek zijn de gezondheidsproblemen binnen de paardensector, zoals koliek en kreupelheden. Centaur wil een preventieve bedrijfsbegeleiding opzetten om bij te kunnen dragen aan het voorkomen van de gezondheidsproblemen. Dit onderzoek is een vooronderzoek voor het opzetten van deze preventieve bedrijfsbegeleiding. Bedrijfsbegeleiding omvat vele gezondheidsaspecten en daarom is vanwege de gestelde tijd voor het onderzoek gekozen om één gezondheidsaspect uit te lichten en te onderzoeken. Dit onderwerp is afgeleid van het gezondheidsprobleem koliek. Omdat koliek vele oorzaken kan hebben, zoals verkeerde voeding, zand, worminfecties of trauma, is gekozen om de het onderzoek te richten op hoeveelheid voeding, de verhouding tussen de hoeveelheden ruw- en krachtvoer en hoe deze voedselopname gemeten kan worden bij paarden. Het is al aangetoond wat de gevolgen zijn van een tekort aan ruwvoer en een overmaat aan krachtvoer, zoals darmverzuring, maar nu is het de vraag of dit bij paarden gemeten kan worden. Het vermoeden is dat de buikomvang van paarden een mogelijke indicatie is voor de mate voeropname en de verhouding tussen de hoeveelheden ruw- en krachtvoer. Daarom wordt bij dit onderzoek onderzocht of buikomvang daadwerkelijk een indicator is voor de hoeveelheid en verhouding van de voeropname. Omdat darmverzuring een mogelijk gevolg is van verkeerde voeding wordt in het onderzoek ook een relatie gelegd met de pH van de mest. Dit is een gebruikte indicator voor de zuurgraad in de blinde- en dikke darm (Anderson, 2008; Archer, 2006; Dicks 2014; Jones, 2011; Pagan, 2007; Siciliano, 2012; Van den Berg; 2013; Whitehouse, 2013). Het doel van het onderzoek is het aantonen of er een verband is tussen buikomvang, de hoeveelheid en verhouding ruw- en krachtvoer en de pH van de mest. En of deze verbanden gebruikt kunnen worden om te beoordelen of een paard genoeg en een optimale verhouding ruw- en krachtvoer krijgt. Indien blijkt dat er verbanden zijn, worden aan de hand van de onderzoeksresultaten en literatuur een scorekaart en instructiekaart gemaakt. De scorekaart bevat informatie over hoe een paard gescoord kan worden op buikomvang of mate van darmverzuring. De instructiekaart levert informatie voor de paardeneigenaar hoe hij de gezondheid van zijn paard kan verbeteren. De hoofdvraag van het onderzoek: Is buikomvang een dierparameter voor de hoeveelheid ruw- en krachtvoer en darmverzuring bij het volwassen paard?
13
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
De bijbehorende deelvragen: Wat is de relatie tussen de hoeveelheid opgenomen ruw- en krachtvoer en de buikomvang bij volwassen paarden? Wat is de relatie tussen de hoeveelheid opgenomen ruw- en krachtvoer en de pH waarde van de mest bij het volwassen paard? Wat is de relatie tussen buikomvang en de pH waarde van de mest bij het volwassen paard? De eerste fase van het onderzoek is een literatuuronderzoek waarbij achtergrondinformatie wordt geanalyseerd omtrent genoemde deelvragen. Deze literatuurstudie is de basis voor het opzetten van de onderzoeksmethode voor het praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek richt zich voornamelijk op het meten van de buikomvang van paarden, de hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest. Voor het onderzoek is besloten minstens 250 paarden te meten, zodat een hoge betrouwbaarheid wordt bereikt. Om mogelijke verstoringen voor de onderzoeksresultaten uit te sluiten, is gekozen om alleen paarden te meten die voldoen aan een vast profiel. Dit profiel staat uitgebreid omschreven in het hoofdstuk Materiaal en Methode. De gegevens van het praktijkonderzoek worden geanalyseerd met het statistische computerprogramma SPSS Statistics 20. Met de uitkomsten van deze analyses en de literatuurstudie worden de deelvragen en de hoofdvraag beantwoord. Naar aanleiding van de resultaten wordt een advies opgesteld voor Centaur en worden de beroepsproducten gemaakt; de scorekaart en instructiekaart. Dit zijn praktisch uitvoerbare hulpmiddelen die door zowel dierenarts als stalhouder of paardeneigenaar als referentie gebruikt kunnen worden. Het verslag begint na deze inleiding met de literatuurstudie als introductie voor het onderzoek. Daarna volgt materiaal en methode waarin staat omschreven hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke methoden gebruikt zijn voor het analyseren van de gegevens. De resultaten van de analyses staan in het hoofdstuk resultaten. In de discussie wordt gereflecteerd op de onderzoeksmethoden en resultaten met een koppeling naar de literatuur. De conclusie bevat de belangrijkste conclusies uit het onderzoek. De aanbevelingen zijn geschreven naar aanleiding van de resultaten. Het advies wordt praktisch vertaald naar een scorekaart en een instructiekaart. Deze zijn net als het onderzoeksprotocol en de statistische toetsen, terug te vinden in de bijlagen.
14
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
2. Literatuurstudie 2.1 Verteringsstelsel van het volwassen paard Het verteringsstelsel van een paard is aangepast op een continue opname van vezelrijk, maar voedingsarm voedsel waarbij het voedsel langzaam wordt verteerd. Omdat het dieet van gedomesticeerde paarden voornamelijk bestaat uit vezelarm en voedingsrijk voedsel ontstaan verteringsproblemen. Het verteringsstelsel bestaat uit twee delen; de enzymatische vertering en de microbiële fermentatie. De enzymatische vertering vindt plaats in de mond, slokdarm, maag en dunne darm en de microbiële vertering in de blinde darm, dikke darm en endeldarm (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009). In de mond wordt het voedsel door middel van kauwen verkleind, worden wanden van producten zoals graan gebroken en wordt het oppervlakte van de voedingsdeeltjes vergroot. Het kauwen stimuleert de speekselklieren waardoor speeksel wordt aangemaakt. Het voedsel wordt als bolus van voedsel en speeksel doorgeslikt (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009). De slokdarm is de verbinding tussen de mond en de maag. Door middel van peristaltische bewegingen in de slokdarm wordt het voedsel naar de maag verplaatst (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009). De maag van een paard is vergelijkbaar met de maag van een hond of kat. Echter, de maag van het paard is vergeleken met die van de hond erg klein (7 - 14 liter), waardoor het voor het paard meer optimaal is om kleine maaltijden te eten, verspreid over de dag. Een paard is niet in staat om te braken of gas te laten ontsnappen door de schuine stand van de slokdarm op de maag. De maag wordt geleegd als deze voor twee derde vol is. Daardoor bevindt het voedsel zich maar een relatief korte tijd in de maag. Omdat de maag van een paard geen opslagcapaciteit heeft, is het legen van de maag afhankelijk van de hoeveelheid voer, waarvoor grotere porties sneller passeren naar de dunne darm. Dit resulteert in een minimale afbraak van het voedsel, omdat maagzuur bijdraagt aan de vertering van voedsel (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009). De dunne darm bestaat uit drie delen: duodenum, jejunum en ileum. De totale lengte van de dunne darm is 20 tot 27 meter. In de dunne darm vindt de vertering en absorptie van koolhydraten, vet, eiwitten, vet oplosbare vitamines, vitamine B, calcium en fosfor plaats. Gemiddeld duurt de passage van het voedsel door de dunne darm 30 tot 90 minuten. Grote hoeveelheden zetmeel zorgen voor problemen omdat de dunne darm een beperkte hoeveelheid amylase produceert waardoor ook maar een beperkte hoeveelheid zetmeel verteerd kan worden. Als deze hoeveelheid door grote porties krachtvoer overschreden wordt, komt het zetmeel in de blinde- en dikke darm. De gevolgen hiervan staan omschreven in paragraaf 3.4. Paarden verschillen anatomisch ook van andere dieren door het ontbreken van een galblaas. Dit betekent dat het gal niet opgeslagen wordt, maar het wordt continu door de lever direct afgegeven in het duodenum. Paarden eten van nature continu en daar sluit de continue afgifte van gal bij aan. Daarnaast bestaat het rantsoen van paarden voor een klein deel uit vet, waardoor de lever in staat is voldoende gal te produceren die nodig is voor deze vetvertering. Als het vet in het rantsoen toeneemt, is de lever in staat de galproductie aan te passen (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009; Getty, 2012; Waldridge, 2010).
15
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Het voedsel bereikt gemiddeld twee uur na opname de blinde darm en blijft 36 tot 72 uur in de blinde- en dikke darm. In de blinde darm en de dikke darm vindt de microbiële fermentatie van cellulose, oftewel de vertering van het ruwvoer, plaats. Omdat paarden, net als andere zoogdieren, niet in staat zijn zelf enzymen te maken voor de afbraak van cellulose worden voor deze vertering micro-organismen zoals bacteriën en protozoa gebruikt. De cellulose wordt door de microorganismen afgebroken tot vluchtige vetzuren die gebruikt worden als energie. De voorvertering in de maag zorgt voor een hogere verteerbaarheid in de blinde- en dikke darm. En omdat koolhydraten, eiwitten en zetmeel niet efficiënt verteerd worden in de blinde- of dikke darm is het belangrijk dat deze voedingsstoffen al eerder in het verteringsstelsel verteerd worden. Optimale fermentatie eist een aantal omstandigheden: toevoer van voedsel, een constante pH en osmolariteit, anaerobe omgeving, behoud van fermentatiemateriaal en continue verwijdering van afvalproducten. De structuur van de dikke darm zorgt voor een vertraagde passage van het voedsel waardoor er voldoende tijd is voor de microbiële fermentatie. Naast de fermentatie wordt in de blinde darm en dikke darm water geabsorbeerd. De fermentatie zorgt ook voor warmteproductie waardoor het dier warm blijft (Jones, 2011; Anderson, 2008; Aspinall, 2009; Cunningham, 2007). In de endeldarm vindt de segmentatie en de voortstuwing plaats van de mest (Cunningham, 2007).
2.2 Rantsoeneisen voor paarden Voermanagement draagt bij aan het optimaal functioneren van het verteringsstelsel, aan het voorkomen van voedingsgerelateerde problemen, waaronder ook koliek, en om te zorgen dat het paard kan voldoen aan zijn natuurlijke behoeften zodat het dierenwelzijn niet beperkt wordt. Hiervoor dient het dieet voor 60% uit ruwvoer te bestaan en moet de hoeveelheid krachtvoer tot een minimum beperkt worden waarbij het paard op gewicht blijft of kan voorzien in de energievoorziening die nodig is voor de te verrichten arbeid. Krachtvoer moet per voerbeurt beperkt worden tot 0,75% van het lichaamsgewicht. De totale hoeveelheid krachtvoer dient verdeeld te worden over minimaal 3 voerbeurten per dag op vaste tijdstippen, zodat het voer over de dag verdeeld wordt. Dit helpt de productie van zuur in de maag en blinde- en dikke darm te reduceren (Jones, 2011; White, 2011). Om granen en zetmeel als krachtvoer terug te dringen kunnen ook alternatieve energiebronnen verstrekt worden aan het paard. Voorbeelden hiervoor zijn maïsolie, suikerbieten, sojahullen en rijstzemelen (White, 2011). Voor de optimale werking van het verteringsstelsel en het voorkomen van nadelige effecten van krachtvoer is het aan te raden om een paard minimaal 1,5% ruwvoer van zijn lichaamsgewicht per dag te verstrekken. Paarden met een dieet van alleen ruwvoer eten 2% tot 2,5% van hun lichaamsgewicht per dag. Paarden hebben langstengelig ruwvoer nodig om op te kauwen en voor de werking van het verteringsstelsel (Jones, 2011; Anderson 2008; White, 2011).
16
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
2.3 Gebrek aan ruwvoer Naast krachtvoer speelt ruwvoer ook een belangrijke rol in het wel of niet ontwikkelen van problemen. Een gebrek aan ruwvoer staat in relatie tot een groot risico op het ontwikkelen van koliek. Omdat het verteringsstelsel van een paard primair gebouwd is voor de verwerking van ruwvoer ontstaan er significant minder problemen als het dieet voornamelijk uit ruwvoer bestaat. Paarden hebben per dag minimaal 1% van hun lichaamsgewicht aan ruwvoer nodig voor een optimale werking van het verteringsstelsel. Daarnaast is het voor de optimale werking en de behoefte om te kauwen belangrijk dat paarden langstengelig ruwvoer krijgen. De behoefte om te kauwen is gerelateerd aan het welzijn want, zoals eerder is genoemd, een paard is aangepast aan het continu eten van kleine porties. Speeksel wordt alleen geproduceerd als het paard kauwt. In paragraaf 2.5 wordt omschreven waar de speekselproductie voor dient (Siciliano, 2012; Jones, 2011; Anderson, 2008). Paarden met een dieet van alleen ruwvoer besteden 40% van hun tijd aan eten en staan 45% van de tijd stil. Paarden op een dieet van krachtvoer besteden enkel 3% van hun tijd aan eten en staan 62% van de tijd stil. Omdat paarden grazers zijn, doen gezondheids- en gedragsproblemen zich voor als zij niet de mogelijkheid hebben om te grazen. Gedragsproblemen uiten zich in stereotiep gedrag en dat wordt geassocieerd met het niet kunnen voldoen aan de natuurlijke behoeften, waardoor het dan ook een beperking is voor het welzijn van het paard. Paarden op een dieet van krachtvoer hebben een groter risico op het ontwikkelen van stereotiepe gedragingen, zoals kribbebijten of houtknagen. Dit komt omdat zij een beperkt deel van de dag de mogelijkheid hebben om te eten en niet het natuurlijke gedrag grazen kunnen uiten, waarbij een paard van nature de hele dag de mogelijkheid heeft om te eten. Houtknagen aan bomen, hekken of de stal wordt ook geassocieerd met een gebrek aan vezels in de voeding (Elia, 2010; Anderson, 2008).
2.4 Darmverzuring, pH van de mest en koliek in relatie tot krachtvoer Het verteringsprobleem darmverzuring ontstaat door het voeren van grote hoeveelheden krachtvoer. Als een paard grote hoeveelheden krachtvoer krijgt, wordt een deel van het zetmeel niet verteerd in de dunne darm. Het overige zetmeel wordt snel gefermenteerd in de blinde- en dikke darm waardoor de productie van vluchtige vetzuren en melkzuur wordt verhoogd. Dit zorgt voor een snelle daling van de pH en het ontstaan van een ongunstig milieu voor de fermenterende microorganismen in de blinde- en dikke darm. De optimale pH voor deze micro-organismen is tussen de 6,5 en de 7,0 pH. Als de pH onder de 6,0 komt, wordt de groei van de micro-organismen onderdrukt of sterven de organismen af. Dit heeft een nog hogere productie van melkzuur als gevolg waardoor de pH nòg verder daalt. Indien de pH gedurende een langere periode onder de 5,8 blijft, wordt het epitheel van de darmen beschadigd en heeft het schadelijke gevolgen voor het absorptievermogen van de darmen. Door de beschadigingen worden grotere moleculen opgenomen, zoals gifstoffen die de oorzaak kunnen zijn voor hoefbevangenheid. Daarnaast zijn anorexia, koliek en het ontwikkelen van stereotiep gedrag, zoals kribbebijten, ook mogelijke gevolgen van een verstoord absorptievermogen. Een symptoom van klinische verzuring waarbij de pH lager is dan 6,0 is osmotische diarree. Dit ontstaat als de darm niet meer in staat is om water op te nemen waardoor de mest dun of waterig wordt. Om te bepalen of er sprake is van darmverzuring of een normale zuurgraad in de blinde- en dikke darm, wordt de pH van de mest als indicator gebruikt. Uit onderzoek van de pH in de mest is gebleken dat grote hoeveelheden zetmeel en een lage voerfrequentie van
17
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
minder dan 3 voerbeurten per dag, waardoor het paard niet gedurende de gehele dag kan eten, ervoor zorgen dat de pH in de mest significant daalt (Pagan, 2007; Dicks, 2014; Jones, 2012; Archer, 2006; Van den Berg, 2013; Siciliano, 2012; Whitehouse 2013). Door de snelle fermentatie van krachtvoer ontstaat er naast een hogere productie van vluchtige vetzuren en melkzuur ook een hoge productie van gas. Deze gasproductie wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door grote hoeveelheden graan, gluten en gist in het voer. Het geproduceerde gas kan niet snel genoeg opgenomen of vrijgelaten worden dan dat het geproduceerd wordt. Daardoor zorgt het gas voor zwelling van de blinde- en dikke darm en een verminderde peristaltiek die nodig is voor de fermentatie. Meestal heeft dit gaskoliek als gevolg, maar in ernstige gevallen kan dit ook leiden tot het verdraaien van de darm en het beperken van de bloedsomloop (Anderson, 2008; Dicks, 2014; Jones, 2011).
2.5 Kribbebijten in relatie tot ruwvoer en maagzuur In paragraaf 2.3 is beschreven dat paarden met een tekort aan ruwvoer een groter risico hebben op het ontwikkelen van stereotiep gedrag. Het stereotiepe gedrag dat in relatie wordt gebracht met een tekort aan ruwvoer is kribbebijten. Dit is een stereotiep gedrag waarbij het paard zijn snijtanden op een object zet en terug trekt. Hierbij wordt geen lucht opgenomen in de maag, wat aanvankelijk wel werd gedacht. Dit betekent dat kribbebijten niet de oorzaak is van gaskoliek of een afgenomen eetlust, maar wel wordt vermoed dat kribbebijten, door het maken van kauwbewegingen, zorgt voor een verhoogde productie van speeksel en dat het speeksel als buffer dient voor het zuur in de maag. De zuurproductie in de maag van een paard is een continu proces en het maagzuur wordt normaal gebufferd door het voedsel en de hoge concentraties bicarbonaat in het speeksel dat vrij komt bij het kauwen. Paarden speekselen uitsluitend door te kauwen en als een paard voldoende ruwvoer krijgt, zorgt dit niet voor problemen. Bij een tekort aan ruwvoer is het wel een probleem, omdat een paard op krachtvoer minder hoeft te kauwen en daarom ook minder speeksel produceert. Het is aangetoond dat paarden met een onbeperkte hoeveelheid hooi als dieet significant minder maagverzuring hebben. De productie van maagzuur ligt hoger bij het eten van krachtvoer dan bij het eten van ruwvoer. Door het kribbebijten hebben paarden een constantere productie van speeksel. Het verband tussen kribbebijten en speekselproductie is echter nog niet concreet aangetoond (McCall, 2009; Moeller, 2008; Wickens, 2012). Paarden die kribbebijten spenderen 15 tot 20% van de dag aan kribbebijten en de frequentie van kribbebijten stijgt aanzienlijk op het moment van het voeren van krachtvoer. Omdat er bij kribbebijten nog meer fysiologische- en gedragsaspecten van invloed zijn, is de verhoogde speeksel productie mogelijk enkel een bijproduct. Bij het kribbebijten komen endorfines vrij, waardoor het paard kan ontspannen. Dit wordt gezien als copingsmechanisme om stress te verlichten of het is mogelijk voor het paard een manier om zich aan te passen aan de omgeving (McCall, 2009; Moeller, 2008; Wickens, 2012). Kribbebijten wordt geassocieerd met koliek en artrose van het kaakgewricht. Een verband tussen maagzweren en kribbebijten is nog niet aangetoond. Beschadigingen aan het maagslijmvlies worden wel in verband gebracht met tandenknarsen en gedragingen die duiden op koliek (McCall, 2009; Moeller, 2008; Wickens, 2012).
18
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
3. Materiaal en methode Dit hoofdstuk beschrijft de materialen en methoden die gebruikt zijn voor het onderzoek. Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en een praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek is gericht op het meten van paarden. Uit deze metingen worden met behulp van het statistische computerprogramma SPSS Statistics 20 conclusies getrokken.
3.1 Materiaal Voor het onderzoek wordt gebruikt gemaakt van onderstaande materialen: 252 paarden digitale weeghaak een hooinet of grote tas stokmaat pH-meter PCE-PH22 meetlint van drie meter Sanéqui Body Condition Score onderzoeksprotocol camera gedestilleerd water in een spuitfles SPSS Statistics 20 laptop printer database ScienceDirect.
3.2 Methoden 3.2.1 Literatuurstudie De literatuur is voorafgaand aan het opstellen van de onderzoeksmethode bestudeerd om te analyseren welke metingen het beste in de praktijk uitgevoerd moesten worden om de hoofdvraag te beantwoorden. De literatuurstudie bevat informatie over de werking van het verteringsstelsel, de invloed van de hoeveelheid ruwvoer en krachtvoer op het verteringsstelsel en darmverzuring als gevolg van een verkeerd voermanagement. Voor het schrijven van de literatuurstudie is gekozen om uitsluitend gebruik te maken van wetenschappelijke artikelen, zodat de uitkomsten van het onderzoek betrouwbaar en objectief zijn. De richtlijnen voor het gebruik van bronnen van Hogeschool Inholland zijn: gebruik minimaal 12 verschillende bronnen maximum voor internetbronnen is 30% gebruik minimaal 4 internationale bronnen gebruik minimaal 6 wetenschappelijke bronnen.
19
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Aan bovenstaande richtlijnen wordt meer dan voldaan aangezien voor de literatuurstudie gebruik is gemaakt van 18 internationale en wetenschappelijke bronnen. De bronnen worden ook beschouwd als betrouwbaar omdat het gaat om wetenschappelijke artikelen die voornamelijk uit de database ScienceDirect zijn gehaald. Daarnaast is alleen gebruik gemaakt van recente bronnen, waarvan de oudste bron afkomstig is uit 2006. 3.2.2 Praktijkonderzoek Voor het praktijkonderzoek zijn metingen verricht bij 252 paarden. Metingen van de buikomvang, het gewicht van het voer en de pH van de mest stonden hierbij centraal. Het doel van het praktijkonderzoek was het aantonen van de verbanden hiertussen. Het besluit om te kiezen voor het meten van 252 paarden is voortgekomen uit een steekproefberekening met behulp van een online steekproef calculator. In een onderzoek is een steekproefmarge van 5% gangbaar en daarom is deze ook voor dit onderzoek aangehouden. De omvang van de populatie is onbekend en daarom is 20.000 ingevuld. Omdat verwacht werd dat er een grote kans is op een bruikbare uitkomst van het onderzoek is hiervoor 80% ingevuld. Uit deze berekening blijkt dat bij een betrouwbaarheid van 90% 172 paarden gemeten moeten worden, bij een betrouwbaarheid van 95% 243 paarden en bij 99% 416 paarden. De meest gangbare betrouwbaarheid is 95% en daarom is deze ook gehanteerd en is het aantal afgerond naar 250. Bekend is dat deze steekproefcalculator bedoeld is voor een marktonderzoek en niet geheel geschikt is voor dit onderzoek, maar toch is deze gebruikt omdat er voor dit soort onderzoek geen steekproef te berekenen is en gekozen is om de keuze voor het aantal paarden wel zo goed mogelijk te onderbouwen (alles over marktonderzoek, 2014). De paarden voor het onderzoek dienen te voldoen aan een profiel: warmbloed paarden, bij voorkeur KWPN, zodat de paarden een vergelijkbare bouw hebben. Andere warmbloedpaarden die bij uitzondering ook gemeten zijn staan in de Bijlage II; voor het onderzoek zijn alleen paarden gemeten met een schofthoogte groter dan 156,9 cm; paarden van 5 tot en met 15 jaar; ruinen, hengsten en niet-drachtige merries, omdat de buikomvang door dracht sterk beïnvloed wordt; de paarden worden minimaal vier keer per week gereden of getraind, zodat de paarden in buikbespiering vergelijkbaar zijn; voor het paard is er een ontwormingsbeleid in samenspraak met een dierenarts. Paarden die dit niet hebben zijn uitgesloten omdat een worminfectie invloed heeft op de buikomvang en darmgezondheid; paarden met regelmatig koliek zijn uitgesloten. Dit zijn paarden die het afgelopen jaar meer dan één keer koliek hebben gehad. Bij deze paarden is er mogelijk een andere reden voor de darmongezondheid, zoals aanleg of infecties; paarden die tijdens de periode van het onderzoek geen beschikking hebben tot weidegang, omdat deze voedselopname niet te meten is; paarden met een conditie score van -1, 0 of 1 volgende de Sanéqui Body Condition Score 2010. Omdat vetweefsel ook invloed heeft op het meten van de buikomvang zijn paarden met een score van 2 uitgesloten. -2 is ook een uiterste conditiescore, dus ook deze is uitgesloten voor het onderzoek;
20
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
paarden die vier weken voor het meten geen voerveranderingen hebben gehad. De blindeen dikke darm zijn erg gevoelig voor abrupte veranderingen in de voeding. Voor voerveranderingen hebben de blinde- en dikke darm tot 14 dagen de tijd nodig om zich aan te passen. Om zeker te weten dat voerveranderingen geen invloed hebben op de metingen is voor het onderzoek een periode van vier weken gesteld (Van den Berg, 2012; White, 2011). De bodembedekking van de stal wordt genoteerd, omdat het eten van stro mogelijk ook van invloed is op de buikomvang. Als paarden gehuisvest worden op stro en een tekort hebben aan ruwvoer, wordt verondersteld dat deze paarden met stro hun ruwvoerbehoefte kunnen compenseren. Dit is een variabele die moeilijk is uit te sluiten, omdat in Nederland veel paarden op stro gehuisvest worden. Metingen die worden uitgevoerd per paard: het wegen van de hoeveelheid ruwvoer met de digitale weeghaak. En om het werkelijke gewicht aan droge stof te bepalen wordt gebruik gemaakt van Tabellenboek Veevoeding 2010 van het Productschap Diervoeder; het wegen van de hoeveelheid krachtvoer met de digitale weeghaak; naast de hoeveelheid ruwvoer en krachtvoer wordt ook het aantal voerbeurten genoteerd; de borstomvang in centimeters op de plek achter de schoft en op de singelplek; de romplengte in centimeters als rechte lijn tussen de voorborst en zitbeensknobbel; de buikomvang in centimeters tussen de laatste rib en het heupbot; de schofthoogte in centimeters; het gewicht wordt berekend met de borstomvang en de romplengte; conditiescore van het paard aan de hand van de Sanéqui Body Condition Score 2010; de mestconsistentie verdeeld in vijf categorieën: 1. diarree; 2. veel vocht bij de mest; 3. normale mest; 4. voerresten of ruwvoer van nog enkele centimeters; 5. droog uiteenvallende mest. pH van de mest met behulp van de pH-meter PCE-PH 22. De metingen worden gedaan op verse mest en na elke meting wordt de pH meter afgespoeld met gedestilleerd water, zoals in de handleiding omschreven staat. Ook wordt de pH meter voor het eerste gebruikt en aan het begin van elke onderzoeksdag gekalibreerd. In figuur 1 zijn de plaatsen voor het meten van de romplengte, borstomvang en buikomvang aangegeven.
21
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Figuur 1 Metingen romplengte, borstomvang en buikomvang (horses.nl, 2008)
Het onderzoeksprotocol dat voor het praktijkonderzoek is gebruikt staat in bijlage I. De belangrijkste gegevens voor het onderzoek zijn de buikomvang, het gewicht met behulp van borstomvang en romplengte, hoeveelheid ruwvoer, hoeveelheid krachtvoer en de pH van de mest. Andere gegevens die worden verzameld, zorgen voor een compleet beeld van het paard. Van de paarden is genoteerd of deze stereotiep gedrag vertonen en hierbij wordt niet alleen gekeken naar kribbebijten. Aan de eigenaar wordt gevraagd of hij/zij weet of het paard wel eens of regelmatig aan het kribbebijten, luchtzuigen of weven is en of het paard voernijd heeft. Paarden die een stereotiep gedrag vertonen worden niet uitgesloten, maar aan het einde van het onderzoek kan met deze informatie gekeken worden of er een verband blijkt te zijn met buikomvang, hoeveelheid voer of pH van de mest. De bodembedekking van de stal wordt opgeschreven, omdat dit van invloed is op het onderzoek. Aan het einde van het onderzoek is het mogelijk om te onderzoeken of de bodembedekking, zoals stro, van invloed is op de buikomvang en pH van de mest. Door een compleet beeld te verzamelen van een paard, is het na het onderzoek mogelijk om deze gegevens voor een nieuw onderzoek te gebruiken of om andere analyses uit te voeren. Het gewicht van de paarden wordt berekend met behulp van de borstomvang en romplengte. Gewicht van het paard = (borstomvang2 X romplengte) / 11880. Rekenmethodes om het gewicht van paarden te berekenen zijn niet zo nauwkeurig, maar uit onderzoek blijkt dat deze rekenmethode het meest accuraat is (Wagner, 2011).
22
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
3.2.4 Analyse van het praktijkonderzoek De gegevens van het praktijkonderzoek worden geanalyseerd met het statistische programma SPSS Statistics 20. Voor deze analyse zijn onderstaande hypothesen opgesteld: H0: er is geen verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang; H0: er is geen verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest; H0: er is geen verband tussen buikomvang en de pH van de mest. De eerste stap die wordt uitgevoerd is het bepalen van de spreiding van: de absolute hoeveelheid droge stof ruwvoer dat de paarden krijgen; de absolute hoeveelheid krachtvoer; de absolute buikomvang; de bouw van elk paard is verschillend en de buikomvang ook afhankelijk is van de bouw, is de buikomvang ook in verhouding tot de borstomvang geanalyseerd: o buikomvang minus de borstomvang o verhouding buikomvang/ borstomvang; de hoeveelheid voer ten opzichte van het paard zelf: o het percentage droge stof in verhouding tot het gewicht van het paard o het percentage krachtvoer in verhouding tot het gewicht van het paard; de verhouding tussen de hoeveelheid ruwvoer en krachtvoer. Deze analyse is uitgevoerd met de test Frequencies onder Descriptive Statistics. Daar zijn bovenstaande variabelen ingevoerd. Van deze variabelen zijn het gemiddelde, het minimum, het maximum en de standaard deviatie bepaald. Bivariate Correlations geeft de samenhang aan tussen twee variabelen. Voor deze test worden o.a. de variabelen buikomvang, pH van de mest en hoeveelheid ruwvoer ingevoerd. Bij de Correlation Coefficients is gekozen voor Pearson. Pearson wordt gebruikt als de variabelen redelijk normaal verdeeld zijn. Om deze test ook te gebruiken voor de pH van de mest zijn deze logaritmische gegevens eerst genormaliseerd. Dit is uitgevoerd met SPSS Transform, Compute Variable. De betrouwbaarheid is ingesteld op 95%, dit betekent dat α 0,05 is. Uit de test komt een significantie. Indien de significantie groter is dan of gelijk is aan α 0,05 dan klopt de nulhypothese (H0) en is er geen verband. Als de significantie kleiner is klopt de nulhypothese (H0) niet en is er wel een verband. Met Curve Estimation zijn lineaire grafieken gemaakt die de verbanden tussen variabelen weergeeft. Bij de grafieken is een berekening gemaakt Y= Const. + b1 * X. Hiermee is bepaald welke waarde Y heeft bij waarde X.
23
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Met de Multiple Regressieanalyse is de analyse uitgevoerd of meerdere onafhankelijke variabelen invloed hebben op een afhankelijke variabele. Met deze analyse wordt uitgezocht of onder andere de bodembedekking en de conditiescore ook van invloed zijn. De bodembedekking zorgt mogelijk voor een grotere buikomvang als het paard ook de mogelijkheid heeft om stro te eten. En de analyse met de conditiescore is om te bepalen of de buikomvang significant van invloed is op het meten van de buikomvang. Daarbij is ook bepaald wat de invloed van de hoeveelheid ruw- en krachtvoer op de conditiescore van een paard. Bij deze test is het ook van belang dat de gegevens van de pH van de mest genormaliseerd zijn. En wordt de significantie bepaald waarmee de hypothese (H0) getoetst wordt.
24
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
4. Resultaten Dit hoofdstuk bevat de resultaten van het praktijkonderzoek naar buikomvang, hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest bij volwassen warmbloed paarden. Voor het praktijkonderzoek zijn statistische analyses uitgevoerd met het SPSS Statistics 20. In dit hoofdstuk staan de resultaten uit de analyses, de analyses zelf staan in bijlagen III, IV, V, en VI.
4.1 Basisresultaten van het onderzoek Voor dit onderzoek is een groep van 252 paarden gemeten tussen de 5 en de 15 jaar oud. 61,9% van de paarden is een ruin, 37,7% merrie en 0,4% hengst. 86,1% van de paarden krijgt 6 tot 7 keer per week arbeid en 13,9% krijgt 4 tot 5 keer per week arbeid. Het overgrote deel van de paarden, 87,7%, heeft stro als bodembedekking in de stal. Het overige deel van paarden wordt gehuisvest op vlas, zaagsel, gehakseld stro of rubber matten. In tabel 1 staat een overzicht van de gemeten minima, maxima, gemiddelden en de standaard deviaties van de hoeveelheden voeding en metingen aan de paarden. Tabel 1: Overzicht van de minima, maxima, gemiddelden en standaard deviaties.
Hoeveelheid kg droge stof ruwvoer per dag Hoeveelheid kg krachtvoer per dag Het % ruwvoer van het lichaamsgewicht per dag Het % krachtvoer van het lichaamsgewicht per dag Het % voer van het lichaamsgewicht per dag Borstomvang Romplengte Buikomvang Gewicht Verhouding Buik/Borst Buikomvang minus borstomvang Oppervlakte buik Conditiescore pH van de mest
Minimum
Maximum
2,00 kg 0,36 kg 0,4 %
12,60 kg 8,80 kg 2,6 %
Gemiddelde Standaard deviatie 5,69 kg 2,37 kg 3,29 kg 1,86 kg 1,07 % 0,42 %
0,07 %
1,64 %
0,62 %
0,35 %
0,66 %
4,09 %
1,71 %
0,55 %
156 cm 139 cm 154 cm 297,03 kg 0,90 -33 cm 1888,22 cm2 -1 5,30
213 cm 193 cm 218 cm 717,96 kg 1,09 +18 cm 3783,76 cm2 +1 8,18
191,67 cm 170,61 cm 190,34 cm 530,35 kg 0,99 -1,33 cm 2894,91 cm2
8,93 cm 9,21 cm 11,50 cm 69,17 kg 0,04 7,46 cm 348,60 cm2
0,31 X
0,68 X
Om een duidelijk beeld te creëren van de spreiding van de hoeveelheid voer de onderzoeksgroep paarden krijgen staat in tabel 2 hoeveel procent van de onderzochte paarden een bepaald aantal kilogram droge stof ruwvoer per dag krijgt.
25
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Tabel 2: Spreiding van de hoeveelheid droge stof ruwvoer. Kg droge stof ruwvoer per dag % paarden
2-3
3-4
4-5
5-6
6-7
7-8
8-9
12,8
6
24,2
23,8
6,8
14,3 1,2
910 4,0
1011 3,6
11- 1212 13 0,8 2,8
In tabel 3 staat de spreiding van de hoeveelheden kilogram krachtvoer dat de paarden per dag krijgen. Tabel 3: Spreiding van de hoeveelheden krachtvoer. Kg krachtvoer per dag
0-1
1-2
2-3
3-4
4-5
5-6
6-7
7-8
8-9
% paarden
4,4
23,5
19,10
24,7
10,4
6,8
6,8
2
2,8
In tabel 4 staan percentages ruwvoer ten opzichte van het lichaamsgewicht aangegeven. Uit deze waarneming blijkt dat 41,27% van de onderzochte paarden te weinig droge stof ruwvoer krijgen, namelijk minder dan 1% van het lichaamsgewicht. Tabel 4: Percentage ruwvoer van het lichaamsgewicht. Het % ruwvoer van het lichaamsgewicht per dag % paarden
<0,5
0,5-1
1-1,5
1,5-2
2-2,5
2,5-3
1,19
40,08
43,25
11,51
3,57
0,40
Tabel 5 geeft de spreiding van de mest pH aan. 73,82% zit boven de normaalwaarde van 6,5-7,0 pH en 26,18% heeft een pH lager dan 6,5. Tabel 5: pH van de mest. pH van de mest
5-5,5
5,5-6
6-6,5
6,5-7
7-7,5
7,5-8
8-8,5
% paarden
0,79
4,76
20,63
46,83
23,02
3,57
0,40
26
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
4.2 Analyse van correlaties tussen de variabelen Vooraf aan het onderzoek zijn drie hypothesen opgesteld: H0: er is geen verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang H0: er is geen verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest H0: er is geen verband tussen buikomvang en de pH van de mest 4.2.1 Hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang Met de Pearson correlatieanalyse wordt de eerste nulhypothese (H0) getoetst: er is geen verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang. Uit deze analyse komt de Pearson Correlatie en de Sig (2-tailed). Pearson geeft de sterkte van het verband aan en de Sig de significantie. Als Sig groter is dan 0,05, is er geen significant verband tussen de variabelen. Als Sig gelijk is aan of kleiner is dan 0,05 is er wel sprake van een significant verband tussen de twee variabelen. In tabel 6 is af te lezen tussen welke variabelen een significant verband is en of er sprake is van een positieve of negatieve correlatie. Een positieve correlatie betekent dat als variabele A toeneemt, neemt variabele B ook toe. En als variabele A afneemt, neemt variabele B ook af. Bij een negatieve correlatie neemt variabele B af als variabele A toeneemt en neemt variabele B toe als variabele A afneemt. In de tabel is met roze vakjes aangegeven als het gaat om een significant verband. Een uitgebreidere uitleg over de correlatie tussen de verbanden staat in bijlage IV. Tabel 6: Correlatie buikomvang en hoeveelheid ruw- en krachtvoer. Buikomvang
Verhouding Buikomvang/ Borstomvang
Buikomvang minus Borstomvang
Buikoppervlakte
Kg droge stof ruwvoer per dag
Pearson: 0,248 Positieve correlatie Sig: 0,000 Significant verband
Pearson: 0,024 Sig: 0,700
Pearson: 0,021 Sig: 0,735
Pearson: 0,243 Positieve correlatie Sig: 0,000 Significant verband
Kg krachtvoer per dag
Pearson: -0,027 Sig: 0,666
Pearson: 0,178 Positieve correlatie Sig: 0,005 Significant verband
Pearson: -0,176 Negatieve correlatie Sig: 0,005 Significant verband Pearson: 0,161 Positieve correlatie Sig: 0,010 Significant verband
Pearson: -0,001 Sig: 0,986
Verhouding ruwvoer/ krachtvoer
Pearson: -0,184 Negatieve correlatie Sig: 0,003 Significantie Pearson: 0,167 Positieve correlatie Sig: 0,008 Significant verband
Het % droge stof ruwvoer van het lichaamsgewicht per dag
Pearson: 0,058 Sig: 0,355
Pearson: 0,045 Sig: 0,477
Pearson: 0,053 Sig: 0,465
Pearson: 0,053 Sig: 0,398
Het % krachtvoer van het lichaamsgewicht per dag
Pearson: -0,132 Negatieve correlatie Sig: 0,037 Significant verband
Pearson: -0,167 Negatieve correlatie Sig: 0,008 Significant verband
Pearson: -0,155 Negatieve correlatie Sig: 0,014 Significant verband
Pearson: -0,138 Negatieve correlatie Sig: 0,028 Significant verband
27
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Pearson: 0,178 Positieve correlatie Sig: 0,005 Significant verband
Met behulp van genoemde verbanden wordt geconcludeerd dat de H0 verworpen wordt. Er ontstaat een nieuwe hypothese (H1): Er is wel een verband tussen hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang. 4.2.2 Hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest Tabel 7: Correlatie hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de pH van de mest.
pH van de mest
Kg droge stof ruwvoer per dag
Kg krachtvoer per dag
Verhouding ruwvoer/ krachtvoer
Het % droge stof ruwvoer van het lichaamsgewicht per dag
Pearson: 0,103 Sig: 0,103
Pearson: -0,027 Sig: 0,666
Pearson: 0,266 Sig: 0,000
Pearson: 0,098 Sig: 0,119
Het % krachtvoer van het lichaamsgewicht per dag Pearson: -0,037 Sig: 0,562
De Sig (2-tailed) tussen de variabelen pH van de mest en de verhouding ruwvoer/ krachtvoer is 0,000. Sig is kleiner dan 0,05, dus wordt de H0 verworpen. De hypothese (H1) is nu: er is wel verband tussen de pH van de mest en de verhouding ruwvoer/ krachtvoer. De Pearson Correlatie laat zien dat de sterkte van het verband 0,266 is. De Pearson Correlatie (0,266) is een positief verband, dit betekent dat als de verhouding ruwvoer/ krachtvoer stijgt, de pH van de mest ook stijgt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat als hoe meer het dieet van paarden bestaat uit ruwvoer ten opzichte van krachtvoer, des te hoger de pH van de mest is. Tussen de pH en de hoeveelheid ruw- en krachtvoer, en het percentage ruw- en krachtvoer zijn geen significante verbanden, omdat Sig groter is dan 0,05. Wel kan bij de pH en de hoeveelheid kg droge stof ruwvoer gesproken worden van een verband. De Pearson correlatie is 0,103 geeft aan dat wel er een zwak positief verband is. Dit betekent dat als de hoeveelheid kg droge stof ruwvoer per dag stijgt, de pH van de mest ook stijgt. Bij deze correlatie is er echter geen sprake van een significant verband. Dit betekent dat de correlatie mogelijk toeval is.
4.2.3 Buikomvang en de pH van de mest Tabel 8: Correlatie buikomvang en pH van de mest. Buikomvang
pH van de mest
Pearson: 0,044 Sig: 0,485
Verhouding Buikomvang/ Borstomvang Pearson: 0,052 Sig: 0,415
Buikomvang minus borstomvang Pearson: 0,050 Sig: 0,427
Buikoppervlakte
Pearson: 0,039 Sig: 0,534
Alle Sig (2-tailed) in de tabel 8 zijn groter dan 0,05. Dit betekent dat tussen de pH van de mest en de buikomvang, de verhouding buikomvang/ borstomvang, het verschil buikomvang- borstomvang en de oppervlakte van de buik geen significante verbanden zijn. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de H0 klopt: er is geen verband tussen buikomvang en de pH van de mest.
28
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
4.2.4 Conditiescore In tabel 9 staan de variabelen tegenover de conditiescore om te analyseren of hiertusen ook verbanden bestaan. Tabel 9: Conditiescore.
Buikomvang Verhouding Buikomvang/ Borstomvang Buikomvang minus borstomvang Buikoppervlakte Kg droge stof ruwvoer per dag Kg krachtvoer per dag Verhouding ruwvoer/ krachtvoer Het % droge stof ruwvoer van het lichaamsgewicht per dag Het % krachtvoer van het lichaamsgewicht per dag pH van de mest
Conditiescore Pearson: 0,369 Sig: 0,000 Pearson: 0,369 Sig: 0,000 Pearson: 0,338 Sig: 0,000 Pearson: 0,369 Sig: 0,000 Pearson: 0,195 Sig: 0,002 Pearson: -0,307 Sig: 0,000 Pearson: 0,214 Sig: 0,001 Pearson: 0,171 Sig: 0,007 Pearson: -0,331 Sig: 0,000 Pearson: 0,005 Sig: 0,937
Tussen de conditiescore en de buikomvang, verhouding buik- en borstomvang, het verschil tussen buik- en borstomvang, de buikoppervlakte, kg droge stof ruwvoer en het percentage droge stof ruwvoer is de Sig kleiner dan 0,05. Er is sprake van een significant verband tussen de conditiescore en deze variabelen. De Pearson Correlatie is positief met deze variabelen. Dit betekent dat als deze variabelen toenemen, de conditiescore ook toeneemt. En als de variabelen afnemen, neemt de conditiescore ook af. Tussen de conditiescore en de kg krachtvoer en het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht is de Sig kleiner dan 0,05. Er sprake van een significant verband tussen de conditiescore en deze variabelen. De Pearson Correlatie is negatief. Dit betekent dat als deze variabelen stijgen, de conditiescore daalt. En als deze variabelen afnemen, de conditiescore toeneemt.
4.3 Regressieanalyse De Multiple Regressieanalyse is uitgevoerd om te analyseren of bodembedekking van invloed is op de variabelen. Bij deze test geeft de Sig de significantie aan of de bodembedekking invloed heeft op een variabele. De uitslag van de statistische analyse staat in bijlage V. Bij de bodembedekking en de buikoppervlakte is de Sig: 0,006. Kleiner dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking significant invloed heeft op het buikoppervlakte van de paarden.
29
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bij de bodembedekking en het verschil tussen de buik- en borstomvang is de Sig: 0,794. Groter dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking geen invloed heeft op het verschil tussen de buik- en de borstomvang. Bij de bodembedekking en de buikomvang is de Sig: 0,007. Kleiner dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking significant invloed heeft op de buikomvang van de paarden. Bij de bodembedekking en de verhouding tussen de buik- en de borstomvang is de Sig: 0,819. Groter dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking niet van invloed is op het verschil buik- borstomvang. Bij de bodembedekking en de conditiescore is de Sig: 0,061. Groter dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking niet van invloed is op de conditiescore van de paarden. Bij de bodembedekking en de pH van de mest is de Sig: 0,014. Kleiner dan 0,05. Dit betekent dat de bodembedekking wel significant van invloed is op de pH van de mest.
4.4 Lineaire verbanden Voor de vergelijking tussen de variabelen waar significante verbanden uit zijn gekomen, is gebruik gemaakt van de toets Curve Estimation van SPSS Statistics 20. Met deze toets zijn een lineaire grafieken gemaakt en zijn waardes berekend aan de hand van de significante verbanden. De berekening voor deze grafieken is Y= Const. + (b1 * X). In tabel 10 staan de uitkomsten van de berekeningen waarbij de pH van de mest als uitgangspunt is gebruikt om de andere waardes te berekenen. Met de pH van de mest zijn de verhoudingen ruwvoer/ krachtvoer berekend. Met de verhoudingen ruwvoer/ krachtvoer zijn de verhoudingen buik- minus borstomvang berekend. De ruwvoer/ krachtvoer verhouding 60/40 is meegenomen omdat deze verhouding genoemd is in de literatuur. Met de verhouding buik- minus borstomvang zijn de percentages krachtvoer van het lichaamsgewicht berekend. Deze richtingen zijn in de tabel aangegeven met de pijlen. Variabelen, zoals krachtvoer en de pH, kunnen onderling niet vergeleken worden omdat hiertussen geen significant is gebleken. De grafieken en bijbehorende formules staan in bijlage VI. Tabel 10: Lineaire verbanden Ph van de mest
Verhouding ruwvoer/ krachtvoer
Verhouding buik- minus borstomvang
% krachtvoer van het lichaamsgewicht
5,0 5,5
45/54 58/42 60/40 65/35 71/29 75/25 78/22 80/20
- 2,08 cm - 1,86 cm - 1,80 cm - 1,65 cm - 1,43 cm - 1,23 cm - 0,9977 cm - 0,78 cm
0,629% 0,627% 0,627% 0,626% 0,624% 0,623% 0,621% 0,620%
6,0 6,5 7,0 7,5 8,0
30
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
5. Discussie In dit hoofdstuk worden de onderzoeksmethode en de resultaten bediscussieerd.
5.1 Onderzoeksmethode Voor het berekenen van de steekproefgrootte is een online steekproefcalculator gebruikt. Deze keuze is gemaakt omdat er geen standaard steekproefberekening bestaat voor dit soort onderzoek. De keuze om wel gebruik te maken van de steekproefcalculator is zodat de keuze voor het aantal paarden wel gebaseerd is op een berekening. Dit aantal is daarom niet wetenschappelijk onderbouwd. De onderzochte groep paarden is niet representatief voor de Nederlandse paardensector, omdat niet bekend is hoe de totale populatie is opgebouwd en er bij dit onderzoek gekozen is om maar één soort paard te meten. De keuze om maar één soort paard te meten is gemaakt om de uitslag zo betrouwbaar mogelijk te maken en grote verschillen in variabelen, zoals bouw leeftijd en arbeid, uit te sluiten. Vanwege de beperking in het soort paarden is de uitslag van het onderzoek niet toepasbaar op alle paarden. De metingen die aan de paarden zijn verricht, zoals buikomvang en pH van de mest, zijn objectieve metingen. Het bepalen van de conditiescore is subjectief. De conditiescore van de paarden is bepaald aan de hand van de Sanéqui Body Condition Score 2010. Bij een herhaling van het onderzoek door een andere onderzoeker is het mogelijk dat de conditiescore van de paarden, zonder instructie over de conditiescore, anders geïnterpreteerd worden. Voor dit onderzoek was er geen verschil in interpretatie van de conditiescore omdat alle metingen zijn verricht door dezelfde onderzoeker. Het ruwvoer en krachtvoer van de paarden is gewogen door de onderzoeker. Het risico bij deze meting is dat de staleigenaren op het moment dat de onderzoeker aanwezig was, meer ruwvoer aan de paarden voerden dan normaal. Dit risico is niet goed in te perken omdat de onderzoeker afhankelijk was van de stallen die bereid waren om mee te werken. Wel werd bij zoveel mogelijk stallen rond voertijd gemeten, zodat de onderzoeker het voer in de stal kon meten. Het onderzoeksprotocol bevat een paar vragen voor de stal- en/of paardeneigenaar, zoals of er een ontwormingsbeleid is, er paarden zijn met regelmatig koliek, paarden die stereotiep gedrag vertonen en/of paarden problemen hebben met eten. Bij deze vragen is de onderzoeker afhankelijk geweest van de kennis en betrouwbaarheid van de paarden- en/of staleigenaar. Bij de onderzoeksopzet is besloten om een kwantitatief onderzoek te doen, waarbij alleen gekeken wordt naar de hoeveelheid ruw- en krachtvoer dat de paarden per dag krijgen. Het verschil in voedingsmiddelen is wel genoteerd, maar is niet meegenomen in de analyse. Mogelijk hebben de verschillende voedingsmiddelen een effect op de variabelen, zoals de buikomvang en pH van de mest (Anderson, 2008; Dicks, 2014; Jones, 2011).
31
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
5.2 Resultaten Uit het onderzoek blijkt dat 41,27% van de gemeten paarden minder dan 1% van het lichaamsgewicht aan droge stof ruwvoer krijgt per dag. Volgens de literatuur heeft een paard minimaal 1% nodig om te functioneren. Bij de discussie omtrent de onderzoeksmethode wordt gesproken van mogelijke afwijkingen in metingen van het ruwvoer, omdat de staleigenaar mogelijk een andere hoeveelheid ruwvoer geeft aan de paarden op het moment dat de onderzoeker aanwezig was. Dit kan betekenen dat het daadwerkelijke aantal paarden met een tekort aan ruwvoer nog veel hoger ligt dan 41%. Tijdens het onderzoek is bij 26,99% van de paarden een pH van de mest gemeten van boven de 7. In de literatuur wordt enkel gesproken over een optimale pH van tussen de 6,5 en de 7 en een te zure pH van onder de 6. Bij een te lage pH onder de 6, is er een verstoring van de darmflora. In de literatuur wordt niet gesproken of er bij een pH hoger dan 7 sprake is van een gezond paard of ook een verstoorde darmflora. Daarnaast was het niet in het kader van dit onderzoek om te bepalen of een individueel paard gezond of ongezond was. Hierdoor is het niet mogelijk om meer conclusies te verbinden aan een pH boven 7 dan dat uit het onderzoek blijkt dat de pH stijgt als de ruwvoer/ krachtvoer verhouding stijgt (Pagan, 2007; Dicks, 2014; Archer; 2006; Van den Berg, 2013; Siciliano, 2012; Whitehouse, 2013). In de literatuur is niets bekend over de gebruikte meetinstrumenten en het gebruik van de meetinstrumenten waarmee in eerdere onderzoeken de pH van de mest is gemeten. Daarom was het bij dit onderzoek aan de onderzoeker zelf om hierin de keuze te maken. De gebruikte pH meter is, zoals in de materiaal en methoden beschreven is, elke dag gekalibreerd met controlevloeistoffen en na elke meting schoongespoeld met gedestilleerd water. Voor dit onderzoek is besloten om alleen verse mest te meten, zodat dit een zo betrouwbaar mogelijke indicatie is voor de pH in de darm. Het nadeel is dat de deze keuzes mogelijk afwijken van de methode in eerdere onderzoeken. Hierdoor kan niet bepaald worden of de afwijkende metingen, zoals pH boven 7, het resultaat zijn van verschil in meetinstrumenten en methoden of geheel nieuwe resultaten zijn. Kleine afwijkingen in de pH kunnen, omdat pH een logaritmische schaal is, een grote invloed hebben op resultaten. Daarnaast lijkt een verschil tussen pH 6,5 en 6,0 voor een paardeneigenaar mogelijk niet groot, maar dit kan wel het verschil betekenen tussen een gezonde darmgezondheid en darmverzuring (Pagan, 2007; Dicks, 2014; Archer; 2006; Van den Berg, 2013; Siciliano, 2012; Whitehouse, 2013). In de literatuur wordt gesproken over een verband tussen krachtvoer en darmverzuring. Uit dit onderzoek blijkt dat er in dit geval geen significant verband is tussen de hoeveelheid krachtvoer en de pH van de mest. Een verklaring kan zijn dat het in de literatuur gaat om een proefopzet waarbij nadrukkelijk werd gekeken naar het effect van de hoeveelheid krachtvoer op de pH van de mest en dit onderzoek een veldstudie betreft waarbij een groot aantal paarden is gemeten in hun huidige situatie (Pagan, 2007; Dicks, 2014; Archer; 2006; Van den Berg, 2013; Siciliano, 2012; Whitehouse, 2013). Volgens de literatuur is de minimale verhouding tussen ruwvoer en krachtvoer 60/40. Dit betekent dat de totale hoeveelheid voer voor 60% uit ruwvoer bestaat en 40% uit krachtvoer. Uit het onderzoek blijkt dat als gekeken wordt naar de optimale pH van tussen 6,5 en 7 pH, de verhouding van ruwvoer en krachtvoer minimaal 71/29 tot 75/25 is. Dit betekent dat uit dit onderzoek blijkt dat
32
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
het rantsoen van een paard uit een groter deel uit ruwvoer dient te bestaan, dan in de literatuur wordt aangegeven, om te zorgen dat de pH van de mest optimaal is (Jones, 2011; White, 2011). De nieuwe ruwvoer/ krachtvoer verhoudingen komen uit dit onderzoek waarbij 84,52 % van de paarden onvoldoende droge stof ruwvoer per dag (< 1,5% van het lichaamsgewicht) krijgt en 41,27% van de paarden krijgt zelfs te weinig ruwvoer (< 1% van het lichaamsgewicht) om te functioneren. Het is mogelijk dat als alle paarden wel voldoende droge stof ruwvoer per dag krijgen (> 1,5% van het lichaamsgewicht) dat de ruwvoer/ krachtvoer verhoudingen anders zijn dan uit dit onderzoek blijkt (Jones, 2011; White, 2011). Aan de hand van de ruwvoer/ krachtvoer verhouding is de, volgens dit onderzoek, 'optimale' verhouding buik- minus borstomvang berekend. Als de verhouding 60/40 uit de literatuur wordt aangehouden, hoort daar een verschil in buikomvang van -1,80 cm bij. Dit onderzoek heeft al aangetoond dat bij een gewenste pH de ruwvoer/ krachtvoer verhouding minimaal 71/29 dient te zijn. Bij deze verhoging van de verhouding hoort ook een grotere buikomvang, namelijk een verschil van - 1,43 tot - 1,23 cm ten opzichte van de borstomvang. Als men de verhouding uit de literatuur aanhoudt, is het dus een risico dat men al tevreden is met een kleinere buikomvang terwijl uit dit onderzoek blijkt dat die kleinere buikomvang niet optimaal is (Jones, 2011; White, 2011). De verhouding buik- minus borstomvang heeft een significant verband met het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht. De uitkomsten van deze percentages zijn berekend als krachtvoergift over de hele dag. Bij een toenemende buikomvang past het beeld van een afnemend percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht. Bij deze afname in de hoeveelheid krachtvoer zijn echter geen grote verschillen zichtbaar. Afgerond is het percentage krachtvoer tussen 0,63 en 0,62% van het lichaamsgewicht per dag. Dit is een aanzienlijk kleinere hoeveelheid dat het percentage dat in de literatuur wordt genoemd. De literatuur noemt dat de krachtvoergift per voerbeurt beperkt dient te worden tot maximaal 0,75% van het lichaamsgewicht. Alleen het percentage zelf ligt al minimaal 0,12% hoger en dan gaat het volgens de literatuur alleen nog over de hoeveelheid krachtvoer per voerbeurt en het percentage uit dit onderzoek is de hoeveelheid per dag. Bij dit onderzoek is het verband tussen de hoeveelheid krachtvoer en de buikomvang geanalyseerd. Het is onbekend waarop de hoeveelheid krachtvoer in de literatuur is gebaseerd. Als een paardeneigenaar het percentage uit de literatuur aanhoudt en meerdere voerbeurten per dag geeft, kan aan de hand van dit onderzoek een voorspelling gedaan worden dat de grote hoeveelheid krachtvoergift voor een afnemende buikomvang kan zorgen (Jones, 2011; White, 2011). Er is een significant verband aangetoond tussen de conditiescore en de buikomvang. De regressieanalyse heeft echter wel aangetoond dat de bodembedekking wel van invloed is op de buikomvang en niet van invloed is op de conditiescore. De buikomvang en conditiescore worden anders gemeten en beoordeeld. De buikomvang wordt met een meetlint gemeten en de conditiescore is beoordeeld aan de hand van de mate van aanwezigheid van vetweefsel. Als een paard een hogere conditiescore heeft, heeft het paard meer vetweefsel waardoor de buikomvang ook groter gemeten wordt. De reden dat de bodembedekking niet van invloed is op beide variabelen is mogelijk dat bodembedekking stro wel zorgt voor meer buikvulling en niet voor de toename van het vetweefsel op het paard. Daarnaast is de bodembedekking ook van invloed op de pH van de mest. Vermoed wordt dat paarden die een tekort hebben aan ruwvoer het tekort aan ruwvoer compenseren door stro te eten, waardoor de buikomvang alsnog toeneemt en de pH een normale
33
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
waarde heeft. Dit verklaart mogelijk dat maar 26,18% van de paarden een pH lager heeft dan 6,5, terwijl 41,27% van de paarden per dag een tekort aan droge stof ruwvoer heeft. Vanwege de invloed van bodembedekking op de metingen is het enkel meten van de buikomvang of pH van de mest niet voldoende om een conclusie te verbinden aan de darmgezondheid van een paard. Paarden met vlas of zaagsel als bodembedekking zijn niet in staat om een tekort aan ruwvoer te compenseren. In de literatuur is er over de buikomvang van paarden niets bekend. Hierdoor kunnen de resultaten van dit onderzoek omtrent buikomvang niet vergeleken worden met literatuur. In de materiaal en methoden is al vastgesteld dat de absolute buikomvang geen bruikbare meting is vanwege de verschillen in bouw bij paarden. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met de invloed van andere factoren, zoals worminfecties, koliek, dracht, arbeid en leeftijd. Gasproductie in de darmen zorgt ook voor een toename van de buikomvang, maar of er sprake was van een gasproductie was niet te meten. Gasproductie in de darmen is het gevolg van darmverzuring. Dit kan verklaren waarom er tussen de pH van de mest en de buikomvang geen significant verband is aangetoond. Als de mest een lage pH heeft, is er sprake van darmverzuring en kan de buikomvang toenemen door de gasproductie in de darmen (Anderson, 2008; Dicks, 2006; Jones, 2011). In de resultaten zijn alle significante verbanden weergegeven. Bij de significante verbanden horen Pearson correlaties. Deze waardes geven de sterkte van de correlaties aan. De correlaties in dit onderzoek zijn niet sterk, maar de significantie geeft aan dat de kleine verbanden die zijn aangetoond niet op toeval berusten. Een correlatie is sterk als de waarde van Pearson dichtbij het getal 1 is. De negatieve correlaties zitten tussen de -0,132 en 0,331. De positieve correlaties tussen 0,178 en 0,369. Deze getallen komen niet dicht in de buurt bij 1, waardoor gesproken wordt van zwakke of niet sterke verbanden. Een mogelijke reden dat deze verbanden niet sterk zijn, is dat dit onderzoek is uitgevoerd als een veldstudie en niet als een proefopzet waarbij alle factoren gelijk zijn. Met alleen de resultaten van dit onderzoek kunnen, vanwege de zwakke correlaties, geen concrete conclusies getrokken als het gaat om de darmgezondheid van paarden.
34
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
6. Conclusie In dit hoofdstuk staan de belangrijkste conclusies uit het onderzoek en worden de hoofd- en deelvragen beantwoord. Uit het onderzoek blijkt dat er meerdere verbanden zijn tussen de hoeveelheid opgenomen ruw- en krachtvoer en de buikomvang bij volwassen paarden. De belangrijkste conclusie uit deze verbanden is dat bij een toename van de hoeveelheid ruwvoer, de buikomvang ook toeneemt. Om de buikomvang te beoordelen is het verschil tussen de buik- en borstomvang de juiste methode. Hierbij wordt met een plus- of een min getal aangegeven hoe de buikomvang scoort ten opzichte van de borstomvang. Uit dit onderzoek blijkt dat bij deze groep paarden een buik omvang groter dan -1,43 dient te zijn ten opzichte van de borstomvang. Bij een toename van de hoeveelheid krachtvoer, neemt de buikomvang juist af ten opzichte van de borstomvang. De relatie tussen de hoeveelheid opgenomen ruw- en krachtvoer en de pH van de mest uit zich in een significant verband tussen de verhouding ruwvoer en krachtvoer en de pH van de mest. Als de hoeveelheid ruwvoer in het rantsoen stijgt, stijgt de pH van de mest ook. Bij de optimale pH van de mest hoort bij de onderzochte groep paarden een ruw- en krachtvoer verhouding van minstens 71/29. Dit is dus meer dan in de literatuur staat vermeld. Tussen de buikomvang en de pH van de mest is geen verband aangetoond. Indirect kan bij dit onderzoek wel voorzichtig een conclusie getrokken worden. De pH daalt als de hoeveelheid ruwvoer afneemt en minder ruwvoer zorgt ook voor het afnemen van de buikomvang. Om de hoofdvraag te beantwoorden is de buikomvang te gebruiken als dierparameter voor de hoeveelheid ruw- en krachtvoer, maar niet voor de pH van de mest. De pH van de mest is wel een dierparameter voor de hoeveelheid en de verhouding van ruw- en krachtvoer. Op de dierparameters buikomvang en pH van de mest zijn andere variabelen zijn ook van invloed, zoals hoe hoger de conditiescore, des te groter is de buikomvang. Als de hoeveelheid ruwvoer toeneemt, neemt de conditiescore ook toe. Als de hoeveelheid krachtvoer toeneemt, neemt de conditiescore af. Waardoor de toe- en afname van de conditiescore ook van invloed is op de toe- en afname van de buikomvang. Daarnaast heeft de bodembedekking invloed op de buikomvang en de pH van de mest. En zorgt gasproductie, als gevolg van darmverzuring, voor een toenemende buikomvang. Hiermee wordt de conclusie getrokken dat een paard niet alleen beoordeeld kan worden op de buikomvang of de pH van de mest. Dit betekent dat een paard beoordeeld dient te worden aan de hand van alle metingen; het verschil tussen de buik- en de borstomvang, de pH van de mest en het wegen van de hoeveelheid ruw- en krachtvoer.
35
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
36
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
7. Aanbevelingen Naar aanleiding van het onderzoek en de resultaten is in dit hoofdstuk een aantal aanbevelingen beschreven voor Centaur en voor vervolgonderzoek.
7.1 Aanbevelingen voor Centaur en het gebruik van de resultaten In de paardensector ligt een grote kans om paarden- en staleigenaren, met behulp van de door Centaur op te zetten preventieve bedrijfsbegeleiding, beter en gerichter te adviseren over hoe belangrijk (ruw)voer voor een paard is om gezond te blijven. Dit blijkt uit het feit dat ruim 41% van de gemeten paarden minder dan 1% van het lichaamsgewicht aan droge stof ruwvoer per dag krijgt. Dit is voor een paard te weinig om te functioneren. Centaur kan met haar adviserende rol bijdragen aan het verbeteren van de kennis van paarden- en staleigenaren over het belang van ruwvoer en de risico's van een tekort aan ruwvoer. Voor het advies over de verhouding ruwvoer/ krachtvoer dient rekening gehouden te worden met dat uit dit onderzoek blijkt dat de verhouding hoger is bij deze onderzoeksgroep dan in de verhouding die in de literatuur is genoemd. Om aan de hand van het paard te meten of het paard voldoende ruwvoer krijgt, zijn het verschil tussen de buik- en de borstomvang en de pH van de mest goede metingen om in te zetten. Het verschil tussen de buik- en de borstomvang is meer visueel en duidelijker voor een paardeneigenaar. Het verschil hoort bij een goede ruw- en krachtvoer verhouding minstens groter te zijn dan -1. Als de buikomvang lager scoort, moet gekeken worden of de hoeveelheid ruwvoer voldoende is voor het paard. Om de meting voor een paardeneigenaar makkelijker te maken, kan ook geadviseerd worden om te kijken of de buikomvang kleiner is of groter is dan de borstomvang. Voor de pH waardes van de mest wordt geadviseerd om tussen de 6,5 en 7 pH aan te houden als optimale waarde. Tot duidelijk is wat het effect is van een pH hoger dan 7, kunnen hogere pH waardes niet beoordeeld worden als goede waardes. Bij een pH onder de 6,5 is het aan te raden om te adviseren over de voeding. En als de pH onder de 6 is, moet er uitgezocht worden wat de lage pH veroorzaakt zodat ingegrepen kan worden. Aangezien ruim 26% van de gemeten paarden een lagere pH heeft dan 6,5 pH, ligt ook hier een rol om te adviseren. Om een goed en passend advies te geven voor een paarden- of staleigenaar is naar het gehele plaatje kijken het meest effectief. Dit betekent dat zowel de buikomvang gemeten wordt, als de pH van de mest en de hoeveelheid ruw- en krachtvoer. Dit is ook belangrijk omdat ook andere variabelen van invloed kunnen zijn op een meting, zoals de bodembedekking of de conditiescore. Indien een paarden- of staleigenaar niet in staat is om voldoende ruwvoer te voeren aan het paard, kan gekozen worden om het tekort aan ruwvoer te compenseren door te kiezen voor stro als bodembedekking van de stal. Om te controleren of dit voor het paard niet ten koste gaat van de darmgezondheid moet de pH van de mest en het verschil tussen de buik- en borstomvang gemonitord worden. Ruim 41% van de gemeten paarden heeft een tekort aan ruwvoer per dag. Het viel buiten het kader van dit onderzoek om te achterhalen waarom de paarden onvoldoende ruwvoer kregen. Voor een
37
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
optimale adviserende rol is het nuttig om te weten wat de reden is waarom paarden niet genoeg ruwvoer krijgen. En om op een geschikte manier paarden- en staleigenaren te adviseren over de hoeveelheid ruw- en krachtvoer, pH van de mest en buikomvang is het van belang om te weten hoe mensen effectief bereikt kunnen worden. Een mogelijkheid is met behulp van de ontwikkelde scoreen instructiekaart (bijlage VII en VIII). Deze score- en instructiekaart levert informatie voor de paardeneigenaar hoe hij de gezondheid van zijn paard kan verbeteren en kan door Centaur gebruikt worden als eerste stap voor het opzetten van de preventieve bedrijfsbegeleiding. Een investering in kennis in combinatie met het gerichter afstemmen van voerpatronen kan helpen het dierenwelzijn te bevorderen en medische aandoeningen, zoals bijvoorbeeld koliek en hoefbevangenheid, te voorkomen. Uiteindelijk levert dit een mogelijke kostenbesparing op doordat minder vaak een dierenarts hoeft te worden geraadpleegd en/ of langdurige behandeltrajecten in combinatie met medicijngebruik kunnen worden voorkomen.
7.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek De resultaten van dit onderzoek zijn niet representatief voor de hele paardenpopulatie, omdat bij dit onderzoek de keuze is gemaakt om de metingen uit te voeren bij één soort paarden. Een nieuw onderzoek dient uitgevoerd te worden om aan te tonen of deze resultaten ook van toepassing zijn voor alle soorten paarden. Het is nu niet bekend wat een waarde van boven de 7 pH betekent en wat de invloed is van een hoge pH op de darmgezondheid en de vertering. Hiervoor dient meer onderzoek uitgevoerd te worden. Voordat bekend is dat een pH van boven de 7 goed of slecht is, kan bij het meten van deze waarde alleen de conclusie getrokken worden dat er geen sprake is van darmverzuring. Bij dit onderzoek zijn paarden in verschillende omstandigheden gemeten. Het kan een grote toegevoegde waarde hebben als dit onderzoek nogmaals wordt uitgevoerd met een proefopzet, waarbij alle paarden zich in dezelfde omstandigheden bevinden. Bij paarden in dezelfde omstandigheden, maar enkele veranderingen in voer, zijn de gegevens beter te vergelijken. Of een onderzoek waarbij een grote groep paarden in de gaten wordt gehouden bij voerveranderingen, waarbij de buikomvang en de pH van de mest van de paarden gemeten wordt. Dit kan inhouden dat de paarden gemeten worden over een periode waarin de hoeveelheid voer wordt verlaagd of juist wordt verhoogd. Bij dit onderzoek was het een voordeel dat het onderzoek is uitgevoerd door één onderzoeker. Dit is ook voor een vervolgonderzoek aan te raden om verschil in interpretatie uit te sluiten. Indien dit niet haalbaar is, is een goede instructie en afstemming tussen de onderzoekers essentieel. Bij dit onderzoek is vanwege de haalbaarheid het voer alleen kwantitatief meegenomen en niet of verschil in soorten voer, verschil in voersamenstellingen of supplementen invloed hebben op de buikomvang en de pH van de mest. Het is aan te raden een vervolgonderzoek uit te voeren waarbij ook de effecten van soorten voer en supplementen worden onderzocht.
38
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
8. Literatuurlijst Alles over marketing, 2014. Steekproefcalculator. http://www.allesovermarktonderzoek.nl/Steekproef-algemeen/steekproefcalculator Geraadpleegd op 6-3-2014 Anderson, K.P., 2008. Basics of Feeding Horses: What to Feed and Why. University of Nebraska Lincoln Extension and the United States Department of Agriculture. Archer, D.C., C.J. Proudman, 2006. Epidemiological clues to preventing colic. The Veterinary Journal 172 (2006) 29-39. Aspinall, V., M. Cappello, 2009. Introduction to Veterinary Anatomy and Physiology Textbook. Butterworth Heinemann Elsevier, second edition 2009. Berg, van den, M., S.O. Hoskin, C.W. Rogers, A. Grinberg, 2013. Fecal pH and Microbial Populations in Thoroughbred Horses During Transition from Pasture to Concentrate Feeding. Journal of Equine Veterinary Science 33 (2013) 215-222. Cunningham, J.G., B.G. Klein, 2007. Textbook of Veterinary Physiology. Saunders Elsevier, Missouri: 335, 336, 365-368, 383-388. Dicks, L.M.T., M. Botha, E. Dicks, M. Botes, 2014. The equine gastro-intestinal tract: An overview of the microbiota, disease and treatment. Livestock Science 160 (2014) 69-81. Elia, J.B., H.N. Erb, K.A. Houpt, 2010. Motivation for hay: Effects of a pelleted diet on behavior and physiology of horses. Physiology & Behavior 101 (2010) 623-627. Getty, J.M., 2012. Why don't horses need a gall bladder? American Association of Professional Farriers Inc., Louisville. Jones, S.M., 2011. Digestive System of the Horse and Feeding Management. University of Arkansas, United States Department of Agriculture, and County Goverments Cooperation. McCall, C.A., P.J. Tyler, W.H. McElhenney, T.R. Fenn, 2009. Effect of hourly concentrate feed delivery on crib-biting in horses. Journal of Equine Veterinary Science, Volume 29, Issue 5 (2009) 427-428. Moeller, B.A., C.A. McCall, S.J. Silverman, W.H. McElhenney, 2008. Estimation of Saliva Production in Crib-Biting and Normal Horses. Journal of Equine Veterinary Science, Volume 28, Issue 2 (2008) 8590. Pagan, J.D., 2007. Hindgut acidosis common in horses. Feedstuffs, Volume 79, No. 31, 2007. Secombe, C.J., G.D. Lester, 2012. The role of diet in the prevention and management of several equine diseases. Animal Feed Science and Technology 173 (2012) 86-101. Siciliano, P.D., S. Schmitt, 2012. Effect of restricted grazing on hindgut pH and fluid balance. Journal of Equine Veterinary Science 23 (2012) 558-561.
39
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Wagner, E.L., P.J. Tyler, 2011. A comparison of weight estimation methods in adult horses. Journal of Equine Veterinary Science 31 (2011) 706-710. Waldridge, B.M., 2010. Targeted diets can aid horses with liver disease. Feedstuffs, Volume 82, No. 35, 2010. White, N.A., J.E. Shehan, M. duPont Scott, 2011. Colic Prevalence, Risk Factors and Prevention. Kentucky Equine Research, Versailles. Whitehouse, C., J.D. Pagan, R.J. Coleman, 2013. Responses in fecal pH from low to high starch intakes in healthy horses. Journal of Veterinary Science 33 (2013) 358-359. Wickens, C.L., C.A. McCall, S. Bursian, R. Hanson, C.R. Heleski, J.S. Liesman, W.J. McElhenny, N.L. Trottier, 2012. Assessment of Gastric Ulceration and Gastrin Response in Horses with History of CribBiting. Journal of Equine Veterinary Science 33 (2013) 739-745.
Figuren Figuur 1 Redactie Horses, 2008. KWPN. http://horses.nl/artikelen/kwpn/ Geraadpleegd op 06-032014
40
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage I Onderzoeksprotocol Onderzoeksprotocol Datum Plaats Stal Eigenaar paard Naam paard Nummer paard Ras Geslacht Leeftijd Arbeid Ontwormingbeleid met een dierenarts Koliek
I.v.m. volgorde foto's Warmbloed (voorkeur KWPN) Merrie / Ruin / Hengst
Ja / Nee
5 t/m 15 jaar ≥ vier keer per week een uur Hoe vaak per jaar
Ja / Nee
Datum:
Stereotiep gedrag
Ja / Nee
Problemen met eten
Ja / Nee
Conditiescore Bodembedekking stal Krachtvoer kg Ruwvoer kg Droge stof ruwvoer
Voerbeurten per dag Borstomvang Romplengte Buikomvang Schofthoogte Gewicht Mestconsistentie pH Mest Opmerkingen
41
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
-2, -1, 0, 1, 2 Soort + hoeveelheid in gewicht Soort + hoeveelheid in gewicht Graskuil: 474 g/kg (nat) Graskuil paard: 605 g/kg (droog) Grashooi: 845 g/kg Aantal + tijden Achter schoft op singelplek in cm Rechte lijn voor-achter in cm Tussen laatste rib en heupbot cm In centimeters Berekening borst en romp 1 t/m 5 Meten met pH meter
© 2014
Bijlage II Lijst met paarden In het hoofdstuk methode is omschreven dat het KWPN (Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland) het hoofddoel is om te meten voor het onderzoek. Hieronder staat een lijst met warmbloeden die bij uitzondering, vanwege de grote steekproef en grote overeenkomsten met het KWPN, ook meegenomen worden in het onderzoek:
Gelderlander Groninger Belgisch warmbloedpaard Hannoveraan Westfaler Holsteiner Oldenburger Trakehner Rijnlander Württemberger Rhein-land-PaltsSaarpaard Beierse warmbloed Kladruber
42
Mecklemburger Bavarian warmbloed Cheval de Selle Français Zangerheide Einseidler Freiberger Oostenrijks warmbloed Deens warmbloed Zweeds warmbloed Amerikaans warmbloed Irish Hunter
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
Hongaars warmbloed Brandenburger Budenny Orlov Rostopchin Russisch warmbloed Quarter Horse Lipizzaner Andalusiër Palomino American paint Knabstrupper Fries Frederiksborger
© 2014
Bijlage III Frequentieanalyse
43
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage IV Correlatieanalyse
44
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Uitleg correlatieanalyse Hierin staat de uitleg tussen de significante verbanden tussen de hoeveelheid ruw- en krachtvoer en de buikomvang. Tussen de buikomvang en kg droge stof ruwvoer is de Sig 0,000 en dus kleiner dan 0,05 waardoor gesproken kan worden van een significant verband tussen deze variabelen. De Pearson Correlatie is 0,248. Dit is een positieve correlatie en dit betekent dat als de hoeveelheid kg droge stof ruwvoer per dag toeneemt, dan neemt de buikomvang ook toe. Tussen de buikoppervlakte en de kg droge stof ruwvoer is Sig: 0,000. Kleiner dan 0,05, dus er is een significant verband. De Pearson Correlatie (0,243) is positief: als de hoeveelheid droge stof ruwvoer toeneemt, neemt de buikoppervlakte ook toe. Tussen de hoeveelheid krachtvoer en de verhouding buikomvang/ borstomvang is de Sig: 0,003. Kleiner dan 0,05, dus er is een significant verband. De Pearson Correlatie (-0,184) is negatief. Dit betekent dat als de hoeveelheid krachtvoer toeneemt, de verhouding tussen de buik en de borst afneemt. De buikomvang wordt kleiner. Als de hoeveelheid krachtvoer afneemt, neemt de verhouding tussen de buik en borst toe. Tussen de hoeveelheid krachtvoer en het verschil borst-buik is de Sig: 0,005. Kleiner dan 0,05, dus er is sprake van een significant verband. De Pearson Correlatie (-0,176) is negatief. Dit betekent dat als de hoeveelheid krachtvoer toeneemt, dan neemt het verschil buik-borst af. De buikomvang wordt kleiner ten opzichte van de borstomvang. Als de hoeveelheid krachtvoer afneemt, neemt het verschil buik-borst toe. Tussen de buikomvang en de verhouding ruwvoer/ krachtvoer is de Sig: 0,005. Kleiner dan 0,05, dus er is een significant verband. De Pearson Correlatie (0,178) is positief: als de verhouding ruwvoer/ krachtvoer toeneemt, neemt de buikomvang toe. Bij het voeren van meer ruwvoer is de buikomvang groter. Tussen de verhouding ruwvoer/ krachtvoer en de verhouding buikomvang/ borstomvang is de Sig: 0,008. Kleiner dan 0,05, dus er is een significant verband. De Pearson Correlatie (0,167) is positief: als de verhouding ruwvoer/ krachtvoer toeneemt, neemt de verhouding buikomvang/ borstomvang ook toe. Dit betekent dat als er meer ruwvoer ten opzichte van krachtvoer wordt gevoerd, de buikomvang ten opzichte van de borstomvang groter is. Tussen de verhouding ruwvoer/ krachtvoer en het verschil tussen de buik- en borstomvang is de Sig: 0,010. Kleiner dan 0,05, dus er is een significant verband. De Pearson Correlatie (0,161) is positief: als de verhouding ruwvoer/krachtvoer toeneemt, dan neemt het verschil tussen de buik- en borstomvang positief toe. Hoe meer ruwvoer, des te groter is de buikomvang vergeleken de borstomvang. Tussen de verhouding ruwvoer/ krachtvoer en de buikoppervlakte is de Sig: 0,005. Kleiner dan 0,05, dus er is sprake van een significant verband. De Pearson Correlatie (0,178) is positief: als de verhouding ruwvoer/ krachtvoer toeneemt, neemt de buikoppervlakte ook toe. Hoe meer ruwvoer, des te groter de buikoppervlakte.
45
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Tussen het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht en de buikomvang is de Sig: 0,037. Kleiner dan 0,05, dus er is sprake van een significant verband. De Pearson Correlation (-0,132) is negatief. Dit betekent dat als het percentage krachtvoer toeneemt, de buikomvang afneemt. En als het percentage krachtvoer afneemt, neemt de buikomvang toe. Tussen het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht en de verhouding buikomvang/ borstomvang is de Sig: 0,008. Kleiner dan 0,05, dus er is sprake van een significant verband. De Pearson Correlation (-0,167) is negatief. Dit betekent dat als het percentage krachtvoer toeneemt, de verhouding buikomvang/ borstomvang afneemt. Hoe meer krachtvoer, des te kleiner is de buikomvang ten opzichte van de borstomvang. Tussen het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht en het verschil tussen buik- en borstomvang is de Sig: 0,014, dus is er sprake van een significant verband. De Pearson Correlation (0,155) is negatief. Dit betekent dat als het percentage krachtvoer toeneemt het verschil tussen de buik- en de borstomvang negatief afneemt. De buikomvang wordt kleiner ten opzichte van de borstomvang. Tussen het percentage krachtvoer van het lichaamsgewicht en het buikoppervlakte is de Sig: 0,028. Kleiner dan 0,05, dus er is sprake van een significant verband. De Pearson Correlation (-0,138) is negatief. Dit betekent dat als het percentage krachtvoer toeneemt, de oppervlakte van de buik afneemt. Als het percentage krachtvoer afneemt, neemt de oppervlakte van de buik toe.
46
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage V Regressieanalyse Coefficients Model
a
Unstandardized Coefficients
Standardized
t
Sig.
Coefficients B (Constant)
Std. Error
2787,847
44,476
85,110
30,873
Beta 62,682
,000
2,757
,006
1 Bodembedekking
,172
a. Dependent Variable: BuikOppervlakte Coefficients Model
a
Unstandardized Coefficients
Standardized
t
Sig.
Coefficients B (Constant)
Std. Error -1,548
,966
,175
,671
Beta -1,602
,111
,261
,794
1 Bodembedekking
,017
a. Dependent Variable: BuikBorst Coefficients Model
a
Unstandardized Coefficients
Standardized
t
Sig.
Coefficients B (Constant)
Std. Error
186,823
1,468
2,794
1,019
Beta 127,282
,000
2,742
,007
1 Bodembedekking
,171
a. Dependent Variable: Buikomvang Coefficients Model
a
Unstandardized Coefficients
Standardized
t
Sig.
Coefficients B
Std. Error
(Constant)
,993
,005
Bodembedekking
,001
,003
Beta 204,611
,000
,229
,819
1 ,014
a. Dependent Variable: VerhBuikBorst Coefficients Model
a
Unstandardized Coefficients
Standardized
t
Sig.
Coefficients B (Constant)
Std. Error
1036,760
54,365
-93,365
37,737
Beta 19,071
,000
-2,474
,014
1 Bodembedekking
-,155
a. Dependent Variable: ph
47
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage VI Lineaire verbanden pH van de mest en verhouding ruwvoer/ krachtvoer Y= Ruwvoer/ krachtvoer verhouding X= pH van de mest Y= -4,403 + (1,048 * X) Model Summary and Parameter Estimates Dependent Variable: VerhRVKV Equation
Model Summary R Square
Linear
,024
F 6,055
df1
Parameter Estimates df2
1
Sig. 250
Constant
,015
-4,403
The independent variable is PHmest.
48
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
b1 1,048
Verhouding ruwvoer/ krachtvoer en verhouding buik- minus borstomvang Y= verhouding buik- minus borstomvang X= verhouding ruwvoer/ krachtvoer Y= -2,422 + (0,412 * X) Model Summary and Parameter Estimates Dependent Variable: BuikBorst Equation
Model Summary R Square
Linear
,026
F 6,692
df1
Parameter Estimates df2
1
Sig. 250
Constant
,010
-2,422
The independent variable is VerhRVKV.
49
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
b1 ,412
Verhouding buik- minus borstomvang en % krachtvoer van het lichaamsgewicht Y= % krachtvoer van het lichaamsgewicht X= verhouding buik- minus borstomvang Y= 0,614 + (-0,007 * X) Model Summary and Parameter Estimates Dependent Variable: prctKVpLG Equation
Model Summary R Square
Linear
,024
F 6,163
df1
Parameter Estimates df2
1
Sig. 250
Constant
,014
The independent variable is BuikBorst.
50
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
,614
b1 -,007
pH van de mest en kilogram droge stof ruwvoer Y= kg droge stof ruwvoer X = pH mest Y= 4,045 + (0,245 * X) Model Summary and Parameter Estimates Dependent Variable: kgRVds Equation
Model Summary R Square
Linear
,002
F
df1 ,492
Parameter Estimates df2
1
Sig. 250
Constant
,484
The independent variable is PHmest.
51
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
4,045
b1 ,245
Bijlage VII Scorekaart
52
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
Bijlage VIII Instructiekaart
53
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014
54
Buikomvang als dierparameter voor voeropname
© 2014