Boek van de maand ‘De gereformeerden’ portret en spiegel P. Schelling ‘DE GEREFORMEERDEN is een onmisbare uitgave voor iedereen die iets wil begrijpen van het typisch Nederlandse fenomeen van de gereformeerde kerken, en daarmee van Nederland.’ Met deze tekst op de achterkant wil de uitgever de belangstelling van lezers wekken voor het boek dat mw. Agnes Amelink, journalist op de kerkredactie van TROUW, vorig najaar liet verschijnen. Waarom ze dat deed? ‘Dit boek wil over de geschiedenis van (de) gereformeerden vertellen. Van hun ontstaan in de negentiende eeuw, hun bloei onder leiding van Abraham Kuyper en Hendrik Colijn, via de roerige jaren zestig en zeventig toen Jan Wolkers en Maarten ’t Hart met wrokkige terugblikken op hun jeugd de toon zetten, tot en met de jaren negentig van de twintigste eeuw die er uitzien als hun nadagen. Want nog even, zo lijkt het, en ‘men kent en vindt hun standplaats zelfs niet meer’ (p. 8). En: ‘Ondanks al deze (zojuist beschreven - PS) alarmsignalen werden de gereformeerden overrompeld door de gebeurtenissen van de jaren zestig en zeventig. Als in een oogwenk werd het bolwerk ontmanteld. Sinds ik, door mijn werk voor de kerkredactie van TROUW, intensief in aanraking kwam met de restanten van het gereformeerde leven, heeft het mij verbaasd hoe dat toch mogelijk was. Als je ziet hoe diep de hartstocht voor de Waarheid zat, en hoe fanatiek en vol oprecht goede bedoelingen men zich inzette voor de kerk en de maatschappelijke organisaties, dan is het eigenlijk onvoorstelbaar dat de welvaart en de modernisering van de samenleving het gereformeerdendom zo snel de das hebben omgedaan’ (p. 233). Belangstelling waard Welnu, wie zich door de uitgever laat verleiden, koopt geen kat in de zak. De auteur heeft een boeiend boek geschreven, dat ook in ons blad aandacht verdient. De belangstelling voor het boek lijkt op dit moment nog springlevend: in januari dit jaar kwam na drie maanden al de vierde druk uit. Zoals gezegd, het boek is die belangstelling ten volle waard. In de eerste plaats al omdat het geschreven is in een soepele, vindingrijke journalistieke stijl, die makkelijk leest en nergens verveelt; integendeel! Mw. Amelink heeft voor het boek veel werk verzet. Aan het slot doet ze daar verantwoording van in een verslag van haar werkwijze en een literatuurlijst per hoofdstuk (p. 243v). Wie begint met die lijst vlot door te nemen en niet helemaal een vreemde is in Jeruzalem, ziet de historie zich al aftekenen. Een belangrijk deel van de bronnen is trouwens ongepubliceerd werk: interviews met een kleine veertig personen, wier namen ook achter in het boek zijn opgenomen (p. 249). En wat de auteur in het boek zelf aan kennis van zaken tentoonspreidt, verdient alle respect. Maar er is nog een diepere reden waarom het boek de belangstelling verdient van ons, gereformeerden anno 2002. Namelijk, omdat het voor tenminste anderhalve eeuw over onze geschiedenis gaat, en voor een halve eeuw over hen van wie wij in 1944 e.v.j. gescheiden raakten. Wanneer we dit portret lezen, herkennen we herhaaldelijk onszelf. En wanneer we horen hoe onze broers en zussen van weleer op hun geestelijk sterfbed liggen, zo niet al Nader Bekeken juni 2002 Boek van de maand – P. Schelling
1
gestorven zijn, doet ons dat verdriet. En met de auteur vragen we ons af: hoe kon het zover komen? Wat is daar toch gebeurd? Het zijn tenslotte die laatste vragen, die een derde reden verwoorden waarom dit boek onze belangstelling verdient. Kijken we naar het portret, dan kijken we ook in een spiegel. Want zeker bij zo’n sterke verwantschap komen die vragen van het hoe en waarom van deze neergang bij onszelf terug. Als zó een krachtig ‘bolwerk’ kan instorten, hoe staat het er dan met ons voor? Als we in de spiegel kijken, zijn er dan ook lessen te leren? Twee eeuwen in vogelvlucht Laten we eerst die twee eeuwen in vogelvlucht volgen. Ze beslaan vijftien van de twintig hoofdstukken. De lijn erin is te mooi om hem niet even neer te schrijven, zij het uiteraard in een enkel zinnetje. Eerst waren daar de Reformatie en de 17e en 18e eeuw, die ons toeleidden naar de 19e eeuw met haar Afscheiding en Doleantie (hfdst. 2). De man die de krachten van beide bewegingen uiteindelijk bundelde en emancipeerde, was Abraham Kuyper (hfdst. 3). Met de slogan Niet tobben maar actie waren die beide stromen te typeren, waarbij onder leiding van ‘Abraham de geweldige’ de laatste overwon: niet de tobberige bevindelijkheid, maar de actie voor Gods koninkrijk zette de toon voor de komende jaren (hfdst. 4). Intussen was een kerkgemeenschap gevormd die haar leden ‘in het gareel’ hield en over haar eigen stijl waakte door de kerkelijke tucht (hfdst. 5). Maar die intussen ook haar kracht had in het gereformeerde gezin met zijn gereformeerde opvoeding: ‘Zeven kinderen en een orgel’ (hfdst. 6). Met naast het gezin en onverbrekelijk daarmee verbonden, als op het erf van de kerk: de school, oftewel de ‘School met den Bijbel’ (hfdst. 7). En om niet te vergeten als krachtige bouwsteen van ‘het gereformeerde bolwerk’: de JV (hfdst. 8), met bijvoorbeeld een bloemrijke naam als Weest eensgezind en zoekt het goede, ook al werd dat in de volksmond al gauw ‘Weest eensgezind en zoekt een meisje’… (p. 94). Boeiend is het om te zien hoe in heel die ontwikkeling de vrouw haar eigen plaats innam, zij het vooral als ‘Moeder met haar grote warme hart!’; zij krijgt haar eigen hoofdstuk, ook met haar vereniging en bond van meisjes en vrouwen (hfdst. 9). Wat was de kracht achter deze ‘gereformeerde subcultuur’? ‘Uw woord is een lamp voor mijn voet’ (hfdst. 10); zo sterk dat dat in 1999 nog door een NRC HANDELSBLAD-columnist wordt opgemerkt als de ‘diepere ondergrond’ van waaruit ‘de kleine christelijke partijen’ nadenken over de problemen van deze tijd (p. 106). Een interessant intermezzo is het hoofdstuk over de christelijke literatuur, ook zoals die in eigen kring wel werd bespot (hfdst. 11). Meer dan beschrijving van geschiedenis is het ook, wanneer in ‘De sprekende slang’ de jaren twintig en dertig in beeld komen, de jaren van ‘Assen 1926’, Colijn en de parade der mannenbroeders: het ‘bolwerk’ was solide geworden en wenste onaantastbaar te blijven (hfdst. 12). De oorlog volgde, met gereformeerde ‘helden’, K. Schilder en ‘het drama’ van de Vrijmaking (hfdst. 13). En toen begon de verandering, zeg een jaar of tien na de oorlog. Ze was merkbaar aan een verandering van de levensstijl - ds. Harry Kuitert koopt in Amsterdam voor het eerst met zijn kinderen ‘Een ijsje op zondag’ (hfdst. 15; p. 172v) - en ook merkbaar aan een verandering van de plaats van en de kijk op het Woord van God, zoals die werd gemarkeerd door de (door de auteur niet genoemde) CAHIERS VOOR DE GEMEENTE, eind jaren zestig, en uiteindelijk in 1980 door de verschijning van het rapport GOD MET ONS, dat terecht de titel van dit hoofdstuk is (hfdst. 16). En tenslotte kijken we nog even naar wat inmiddels ‘de kleine buren’ zijn geworden, ‘de vrijgemaakten’; in hun ontwikkeling vindt de schrijfster de scheuring aan het eind van de jaren zestig zo typerend, wat het desbetreffende hoofdstuk (17) als titel geeft ‘Kastanjeweg 2 Nader Bekeken juni 2002 Boek van de maand – P. Schelling
2
te Wageningen’, het adres van de vrijgemaakt-gereformeerde gemeente aldaar, dat in het conflict met zijn predikant een belangrijke rol speelde (p. 202v). En dan is het tijd om het geheel te overzien en de balans op te maken. Dat gebeurt in hoofdstuk 18; het draagt als titel de aan het NEDERLANDS DAGBLAD ontleende uitdrukking ‘Het mysterie van de twintigste eeuw’, in verdrietig contrast met Hendrik Algra’s ‘het wonder van de negentiende eeuw’ (p. 213v). Intussen ging het in heel deze verhaallijn om mensen, gereformeerde mensen. In hoofdstuk 1 hadden we al kennis gemaakt met een vrome ‘afgescheiden’ domineesdochter van rond de wisseling van de 19e en de 20e eeuw en haar achterkleindochter van het laatste kwart van de 20e, met haar twee bewust ongedoopte zoontjes (p. 15). En in het leven van de kleinzoon van de eerste en de vader van de tweede zien we wat er na de oorlog met de gereformeerden gebeurde (hfdst. 14, als opmaat voor de boven al genoemde hoofdstukken 15 en 16). Evenwichtig De lezer die het boek nog niet kent, zal hopelijk in dit overzicht hebben geproefd hoe het boek boeit en meeneemt. Het is ook, zo in het kort geschreven - met alle beperkingen van dien echt een drama van opgaan, blinken en verzinken. En het sympathieke is dat het boek vrijwel nergens irriteert. Wat een gevoelige stof passeert niet de revue! Er zijn over deze historie wel meer boeken geschreven. Niet voor niets verwijst de schrijfster zelf naar Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, die niet beter wisten dan hun onuitwisbare gereformeerde stempel van zich af schelden. Er zouden meer auteurs en vooraanstaande Nederlanders te noemen zijn. Maar niets daarvan bij deze auteur. Twee willekeurige voorbeelden. In hoofdstuk 5 over de kerkelijke tucht komt uiteraard ter sprake de tamelijk krampachtige manier waarop ons voorgeslacht met zonden tegen de schijnbaar enige twee belangrijke geboden (p. 54v) omging: het vierde over de sabbatsheiliging en het zevende over de seksualiteit, en dan met name het gedwongen huwelijk. Maar hoezeer dan van wetticisme en veruiterlijking gesproken moet worden, de toon blijft mild en de verhalen worden met invoelvermogen geschreven. De schrijfster wil recht doen: ‘Toch was de tucht oorspronkelijk echt bedoeld als middel om een gezond geestelijk leven in stand te houden. ... Een zichtbare publieke orde werd beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor innerlijke vroomheid, net als in de kerk van de zeventiende eeuw’ (p. 60). Zo ook in hoofdstuk 9 over de positie van de vrouw in deze gereformeerde wereld. Dan worden uitspraken geciteerd en situaties beschreven, die ons nu op z’n zachtst doen glimlachen. Maar meer hoeft ook niet van de auteur: alleen al de liefde waarmee de genoemde overgrootmoeder Margreet Zomer in hoofdstuk 1 geportretteerd is en in hoofdstuk 9 terugkomt, doet weldadig aan en daarmee zet de schrijfster wat wij nu onvoorstelbaar vinden, evenwichtig in het licht van z’n tijd. Trouwens, ook de spanning rond de Vrijmaking wordt met eenzelfde ‘objectiviteit’ beschreven (p. 151v). Jammer, dat dat niet gezegd kan worden van het verhaal van de scheuring die onze kerken trof aan het eind van de jaren zestig. Daar vallen termen als ‘een grootscheepse zuivering’, en de ‘procesgang’ van de Wageningse predikant wordt gedetailleerd, maar nogal eenzijdig beschreven (p. 202v). Om maar niet te spreken van het uiterst gevoelige verhaal van de strijd van een homofiele broeder in een van de ‘binnenverband’ gebleven gemeenten (p. 206v). Sterke persoonlijke betrokkenheid speelt de auteur hier kennelijk parten: zij is dochter van een van de predikanten die de Open Brief ondertekenden (p. 204), en voormalig gemeentelid van de thans geëmeriteerde drs. H. de Jong, de Wageningse predikant van destijds (p. 248 bovenaan).
Nader Bekeken juni 2002 Boek van de maand – P. Schelling
3
Balans Twee hoofdstukken zijn niet genoemd; ze moeten zeker nog aandacht hebben. We begonnen met de doelstelling van de schrijfster te citeren. Als zij haar verlegenheid met het ‘verzinken’ van ‘het gereformeerdendom’ heeft geuit, laat zij erop volgen: ‘Ik kan niet zeggen dat ik dit raadsel met het schrijven van dit boek heb opgelost’ (p. 233). Zij schrijft dat in het laatste, twintigste hoofdstuk van haar boek, getiteld ‘Laodicea’. Die titel is ontleend aan de bekende streekroman van Jo van Dorp-Ypma, DOMINEE IN LAODICEA uit 1954, waarin ‘de gearriveerdheid en de veruiterlijking’, anders gezegd ‘het primaat van het burgermansfatsoen’ van de gereformeerde wereld van eind jaren veertig aan de kaak worden gesteld. Die gereformeerde wereld verdient niet meer dan als de kerk van Laodicea uitgespuwd te worden (p. 232v). Zij is namelijk gevallen in ‘de valkuil van de macht’ en in die van het activisme (p. 234v). En vooral: ‘Wat in elk geval voorgoed veranderd is, is de plaats die de bijbel inneemt in het leven van alledag’ (p. 236). Mogelijk dat er via het SoW-proces nog iets ten goede kan keren, aldus de auteur, en dan in een tweedeling van een behoudende en een vooruitstrevende vleugel. Maar ‘het is onvoorspelbaar’ of de gereformeerden ‘over, pakweg vijftig jaar, nog steeds als gereformeerden te herkennen zijn’ (p. 237). Aan het laatste hoofdstuk met deze trieste slotzinnen is echter voorafgegaan een opvallend hoofdstuk 19 onder de titel ‘Den Ham’. De schrijfster geeft ons een portret van de synodaalgereformeerde kerk in dit Overijsselse dorp. De veranderingen van de jaren zeventig en tachtig zijn er niet voorbijgegaan, maar toch: een flink aantal gemeenteleden komt met vrijmoedigheid uit voor hun christelijk geloof - ‘gereformeerd’ hoeft dat van hen niet te heten - en ze zetten zich in voor een actief, op geloofszaken, jeugdwerk en evangelisatie gericht gemeentelijk leven. En vanaf de kansel klinkt gewoon het Evangelie. Het is al met al zo sterk dat een Haags echtpaar, dat in het westen van het land murw gepreekt was onder politieke prediking en linkse actie, rust zoekt en vindt in Den Ham en daar onder de prediking van het Evangelie weer ‘echt gereformeerd’ wordt. Hier waait, aldus de schrijfster, de geest van de Afscheiding nog. ‘Alsof het drammerige kuyperianisme nooit echt voet aan de grond heeft gekregen’ (p. 231). We krijgen haast de indruk dat mw. Amelink hier toch als terzijde iets van een oplossing wil aanreiken voor het probleem van het op sterven na dode ‘gereformeerdendom’. Maar het is haar voorlaatste hoofdstuk, dus zij zegt er niet meer mee dan: ‘Zo kan het ook nog’…. En zo blijft het boek een beschrijving, niet meer dan dat. Portret en spiegel Maar hier komt dan ook de vraag op ons af in hoeverre het portret een spiegel voor ons moet zijn, een ‘leermodel’. Zeker in het verhaal van voor de oorlog en de Vrijmaking proefden we hoe de auteur ons portretteerde. Is die gereformeerde kerk van toen als schip op het strand voor ons een baken in zee? We kijken even terug naar de ontwikkeling sinds de oorlog, toen de Vrijmaking ons van die broers en zussen scheidde. In hoofdstuk 10, over de geweldige betekenis van het Woord in het gereformeerde leven, tekent mw. Amelink aan het slot (p. 113v) de eerste belangrijke signalen van een verandering ten kwade. In de jaren vijftig begon de televisie de radio te verdringen en de woordcultuur werd een beeldcultuur; ‘een kwartier voor het woord (is tegenwoordig) al veel gevraagd’. Voorts: lezen is geworden ‘tot een van de talloze mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding en de bijbel niet meer dan een van de vele boeken’. Bovendien: de betekenis van het Woord met een hoofdletter nam af, doordat in de theologie ‘de bijbel een boek (werd) van menselijke ervaringen met God; de vanzelfsprekendheid waarmee Woord en Waarheid altijd samenvielen verdween’. God? Hij is voor de achterkleindochter ‘een symbool’, want ‘het machtige Nader Bekeken juni 2002 Boek van de maand – P. Schelling
4
opperwezen van wie de mens met heel zijn ziel en zaligheid afhankelijk was, bleef ergens tussen haar overgrootmoeder en haar vader achter’. Gelukkig herkennen wij ons in dat laatste niet; nog niet tenminste…. Maar dat van die beeldcultuur - de televisie veroverde onze huizen en gezinnen misschien wat later, in de jaren zeventig en tachtig - en die talloze mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding, het kon over ons geschreven zijn! Dat geldt ook van wat de auteur in hoofdstuk 15 (p. 163v) schrijft over de veranderingen in de levensstijl, die ooit ‘de gereformeerde zede’ heette. In het nog keurige gereformeerde huis ‘knaagde de boktor aan het gebinte. Die boktor heette welvaart’ (p. 167). Dominees waarschuwden nog wel tegen materialisme en reclame, maar schouwburg, bioscoop en danszaal, met ‘cultuur’ als toverwoord, trokken onweerstaanbaar - een Christelijke Filmactie mislukte en een synode-uitspraak tegen de paardans (1953) hielp niet meer. Natuurlijk ging het niet allemaal zonder slag of stoot; er waren best nog wel eens heftige discussies, ook in de pers. Maar nu het doel van de emancipatie van het gereformeerde volk was bereikt, was een belangrijk samenbindend element vervallen en de bijbehorende discipline was niet meer zo nodig (p. 169). Het mag bij ons zoals met de televisie allemaal wat later op gang gekomen zijn, maar gaven de jaren tachtig, negentig bij ons een ander beeld te zien? In het hoofdstuk over de plaats en het gezag van de Bijbel (hfdst. 19) kan de schrijfster op grond van onderzoeken nog enigszins geruststellend constateren dat tussen 1950 en 1990 ‘het bijbellezen wel teruggelopen (is), maar minder dan je zou verwachten als je naar het geheel van de secularisatie in deze periode kijkt’. Maar in het gereformeerde leven speelt de Bijbel een veel minder belangrijke rol dan voor de oorlog, en vooral: ‘het gezag van de bijbel (is) ingrijpend veranderd’. De synode legde dat vast in het rapport GOD MET ONS (p. 189v). Dat kan dus: in huis nog een redelijk open Bijbel, maar een boek dat in feite van z’n betekenis en gezag is beroofd. Herkenning? Nee, geen rapport GOD MET ONS, en ook nog wel een redelijk open Bijbel in de huizen. Maar op de kamers van de vaak veel te vroeg ‘zelfstandige’ jongeren? En wat de diepte betreft: hoeveel ‘Henk Jasperses’ zijn er, zo niet onder zijn collega’s, dan wel onder zijn gemeenteleden? Zelfbeproeving Al met al is er reden om mw. Amelink dankbaar te zijn voor haar boek. En eerlijk gezegd, er is natuurlijk over onze eigen halve eeuw van na de Vrijmaking al veel geschreven, maar afgezien van de misschien nog te korte afstand, ik zou mij een auteur als deze en een boek als dit toewensen: vol begrip, maar ook kritisch. Want het portret was boeiend, maar de spiegel maakt niet vrolijk. De Here geve dat wij met elkaar die spiegel aankunnen en gebruiken en het baken in zee verstaan. En dat we ons waar nodig bekeren en zo moeilijke tijden in zegen kunnen omzetten! e
N.a.v. Agnes Amelink, DE GEREFORMEERDEN, Uitg. Bert Bakker, 2002 (4 druk), 253 pag., ISBN
90-351-2261-5. Prijs € 17,92.
Nader Bekeken juni 2002 Boek van de maand – P. Schelling
5