Bijlage
Bijdrage van de departementen Wetenschapsbeleid aan het nationaal Actieplan ter uitvoering van de Lissabon-agenda 1
1. Waar staat België op vlak van de 3%-doelstelling? Onderstaande twee tabellen geven een beeld van België op zijn pad naar het bereiken van de 3%-doelstelling. De eerste tabel resumeert voor elk van de verschillende uitvoeringssectoren hoeveel er in die sector aan onderzoek wordt uitgegeven (in absolute cijfers). In de tweede tabel wordt dit gerelateerd tot het Bruto Binnenlands Product. Beide tabellen geven voorlopige cijfers die op dit moment worden geverifieerd door de verschillende Belgische overheden.
Tabel 1:
Bruto uitgaven voor O&O per uitvoeringssector (in EUR) voor alle Belgische overheden samen (voorlopige cijfers).
Uitvoeringssector
2000 (herzien)
2001 (herzien)
2002 (raming)
2003 (raming)
Business enterprise sector (BERD) 11x.xx – Ondernemingen
3.588.610.003 3.499.406.568
3.921.102.453 3.833.195.977
3.662.346.859 3.571.953.491
3.607.892.382 3.516.429.765 91.462.617
13x.xx - Collectieve onderzoekscentra Overheid (GOVERD) Private non-profit (PNP) Hoger onderwijs (HERD)
89.203.435 312.136.198 58.465.420 1.004.735.842
87.906.476 330.893.216 61.925.937 1.059.456.172
90.393.369 372.644.169 65.318.341 1.100.427.839
41x.xx – Universiteiten
961.718.494
1.013.645.166
1.042.720.448
42x.xx – Autonome organisaties
20.044.092
20.483.712
26.115.156
49x.xx – Hogescholen
22.973.256
25.327.294
31.592.236
354.449.358 65.091.528 1.150.010.766 1.087.610.858 28.672.416 33.727.493
5.177.444.034 Totaal 4.963.947.463 5.373.377.778 5.200.737.209 Bron: CFS-STAT data; bewerkingen Federaal Wetenschapsbeleid (deze data moeten nog goedgekeurd worden door de CFS-STAT)
Grosso modo wijst deze tabel op volgend resultaat: - globaal gezien is er in het jaar 2002 een belangrijke daling geweest van de O&Ouitgaven; 2003 bleef min of meer op het zelfde niveau van 2002; - deze daling sinds 2002 is nagenoeg volledig op rekening te schrijven van de sector ondernemingen; 1
De tekst volgt de “format” zoals die door de CREST is opgesteld.
1
-
het onderzoek in de publieke sector (som van HERD en GOVERD) nam lichtjes toe in 2002 en 2003.
De daling van de O&O-uitgaven volgt op een zwakke economische groei van 0.9 % in 2001 en 0.9 % in 2002. Daar waar de voorspellingen van de bedrijven voor de O&Ouitgaven van het jaar 2002 oorspronkelijk nog zeer positief waren, werden de reële uitgaven in de loop van het jaar 2002 als gevolg van deze zwakke groei teruggeschroefd. Uitgedrukt als een percentage van het BBP geeft dit het hierna volgend beeld. Tabel 2: O&O-intensiteit als een percentage van het BBP (voorlopige cijfers) O&O-intensiteit (in % BBP) 2000 2001 247.924 254.153 1,45 1,54 1,41 1,51
2002 261.124 1,40 1,37
2003 269.546 1,33 1,30
0,04 0,13 0,02 0,41 0,39 0,01 0,01
0,03 0,13 0,02 0,42 0,40 0,01 0,01
0,03 0,14 0,03 0,42 0.40 0,01 0,01
0,03 0,13 0,02 0,43 0,40 0,01 0,01 1,92
Totaal 2,00 2,11 bron: CFS-STAT data; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid
1,99
Uitvoeringssector BBP (mio euro) - MSTI 2005 update Business enterprise sector (BERD) 11x.xx – Ondernemingen 13x.xx – Collectieve onderzoekscentra Overheid (GOVERD) Private non-profit (PNP) Hoger onderwijs (HERD) 41x.xx – Universiteiten 42x.xx – Autonome organisaties 49x.xx – Hogescholen
Als gevolg van de bezuinigingen in de bedrijven in 2002, daalde de O&O-intensiteit van 2.11% in 2001 naar 1.99% in 2002. In 2003 daalt de O&O-intensiteit verder; vooral omwille van een toename van de BBP-groei. Achter deze Belgische realiteit schuilt ook een regionale diversiteit: van de drie Belgische regio’s scoort Vlaanderen hoger dan het Belgische gemiddelde (2,14 % O&O-intensiteit in 2003); het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hinkt achterop en het Waals Gewest volgt het Belgische gemiddelde 2
2. Richtlijn 7: “verhoging en verbetering van O&O-investeringen, in het bijzonder in de particuliere sector”.
2.1. Ontwikkeling en uitvoering van een “policy mix”
2
De cijfers voor Wallonië en Brussel zijn nog niet beschikbaar op het moment van de redactie.
2
De doelstelling om 3% van het BBP te besteden voor O&O De Federale Regering heeft de 3%-doelstelling opgenomen in haar regeringsverklaring van 2003. Concreet wil de Federale Regering in samenwerking met de gewesten en de gemeenschappen enerzijds en de werkgevers anderzijds komen tot een stappenplan om de inspanningen van ons land inzake wetenschappelijk onderzoek tegen 2010 op 3% van het BBP te brengen. In het regeerprogramma worden tevens de sectoren van het wetenschapsbeleid aangegeven die de regering wil bevorderen met name het “civielwetenschappelijk onderzoek in de ESA, de luchtvaart, de energie, de centra De Groot en de federale wetenschappelijke instellingen”. De regionale regeringen hebben de 3%-doelstelling ook ingeschreven in hun regeerakkoorden. In Vlaanderen werd hierover een innovatiepact afgesloten tussen de regering en de belangrijkste stakeholders zoals de universiteiten, de hogescholen, sectorfederaties,… (29 maart 2003). In dit pact werd voorzien om de middelen op de Vlaamse WTI-begroting jaarlijks met tenminste 60 M€ te laten stijgen, een ambitie die in de daaropvolgende jaren ook ruimschoots verwezenlijkt werd. Dit pact werd in de daarop volgende jaren expliciet bevestigd, ook bij het aantreden van de nieuwe Vlaamse Regering in 2004. Tevens werden de middelen voor onderzoek en ontwikkeling elk jaar substantieel verhoogd. Er werd voorzien in een systeem van monitoring gebaseerd op indicatoren en beleidsrapportering. In Wallonië bevatte de regeringsverklaring van 20 juli 2004 een expliciete verwijzing naar de 3%-doelstelling. Tevens bevestigt de Waalse Regering dat 1% van deze middelen dient te komen uit de publieke sector, waarvoor de Waalse Regering bereid is de nodige initiatieven te nemen.
Maatregelen om publieke uitgaven te heroriënteren naar O&O Bij de maatregelen om bestaande publieke middelen te heroriënteren naar O&O, kunnen ondermeer de volgende vermeld worden: - de federale overheid heeft beslist een ideeënfonds op te richten waarin ze 150 miljoen € zal storten afkomstig van de verkoop van activa. Hiermee wil ze een inspanning doen “om de norm van 1% BBP te halen voor publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling als onderdeel van de globale 3%-norm”.3 Daarnaast zijn er ook nog de verschillende fiscale maatregelen (zie verder in de tekst) die eveneens kunnen beschouwd worden als een heroriëntatie van publieke uitgaven naar O&O; - de Vlaamse overheid verhoogt jaarlijks de publieke middelen ten behoeve van het onderzoek (zie boven). Tijdens het vastleggen van de meerjarenbegroting is afgesproken dat de beschikbare middelen voor wetenschap en innovatie jaarlijks verder zullen blijven stijgen, zodat tijdens de komende vier jaar in totaal 525 M€ bijkomende middelen beschikbaar zullen zijn. - de Waalse overheid voorziet in haar Marshallplan een verhoging te realiseren van 270 miljoen € gespreid over vier jaar. 3
Deze maatregel wordt op dit moment geoperationaliseerd in overleg met de verschillende gewesten.
3
Aandeel van de particuliere investeringen Het aandeel van de O&O-uitgaven van de ondernemingen in het totaal van de O&Ouitgaven bedraagt ruim 70 %. Een deel hiervan wordt ook door de overheid gefinancierd. Om de particuliere investering met betrekking tot onderzoek te verhogen heeft de federale overheid beslist dat elke onderzoekssamenwerking tussen een bedrijf en een publieke wetenschappelijke instelling (universiteit, onderzoeksinstelling,...) kan rekenen op een fiscaal gunstige behandeling. De bedrijven kunnen genieten van een fiscale aftrek voor alle onderzoekers die betrokken zijn in deze samenwerking. Aangezien bedrijven genieten van een fiscale gunstregeling bij samenwerking met Publieke wetenschappelijke instellingen zal de kostprijs voor het uitbesteden van onderzoek naar de publieke sector dalen. Het boven beschreven ideeënfonds heeft eveneens als bedoeling een hefboomeffect te creëren om de innovatie-inspanningen van de particuliere sector te verhogen. Alle gewesten hebben initiatieven genomen om te komen tot een betere onderlinge afstemming van het onderzoek dat door respectievelijk de private sector en de overheidssector wordt uitgevoerd : - in Vlaanderen werden met dit doel ondermeer excellentiepolen opgericht die de brug moeten slaan tussen economische en technologische innovatie : het Interdisciplinair Centrum voor Breedbandtechnologie (IBBT), Flanders Mechatronics, Flanders Drive, het Flanders Materials Center (FLAMAC), Flanders DC en het Milieu-Innovatieplatform (MIP). Excellentiepolen in de domeinen van de voedingsindustrie en productinnovatie en industrieel design worden onderzocht; - het Waals regeerprogramma omvat een uitgebreid hoofdstuk rond het versterken van partnerships en synergieën tussen de private sector en de verschillende kenniscentra; De laatste jaren heeft het Waalse Gewest met name bijgedragen tot de financiering van nieuwe Onderzoekscentra, met name op het domein van biotechnologie, informatiemateriaal en -technologieën. Daarnaast heeft ze verder werk gemaakt van de uitbreiding van het Programma First dat de samenwerking versterkt tussen de private sector en de Onderzoekscentra of -eenheden; - het Brussels Hoofdstedelijk Gewest legt in zijn regeerakkoord een klemtoon op het ontwikkelen van de dialoog tussen de publieke onderzoekssector en de ondernemingen. De nodige instellingen werden opgericht en versterkt.
Verhouding tussen de regionale en de nationale maatregelen De beleidsmaatregelen van de federale en van de gewestoverheden ten aanzien van de particuliere sector zijn complementair doordat de federale overheid zich vooral toelegt op het gebruik van fiscale instrumenten (het ruimtevaartbeleid is een uitzondering), terwijl de gewestoverheden vooral instaan voor de rechtstreekse subsidies ten aanzien van de bedrijven (naast alle andere types van steun aan de particuliere sector). Dit volgt uit de bevoegdheidsverdeling in België inzake wetenschapsbeleid. Het wetenschapsbeleid behoort hoofdzakelijk tot de bevoegdheid van de Gewesten en
4
Gemeenschappen. Zij werken alle subsidie-instrumenten uit ten aanzien van de industrie en de universiteiten. De federale overheid, die enkel bevoegd is voor duidelijk omschreven restbevoegdheden op vlak van wetenschapsbeleid, mobiliseert daarnaast ook de instrumenten van andere federale departementen (fiscaliteit, arbeid- en tewerkstelling,...) om het wetenschapsbeleid te ondersteunen.
Governancestructuur voor de uitvoering van de policy mix Binnen elk beleidsdomein van de overheid (wetenschap, milieu, economie, ...) bestaan er overlegstructuren waar de gewesten, de gemeenschappen en de federale overheid mekaar ontmoeten. Andere departementen (dus uit een ander beleidsdomein) worden betrokken voor zover noodzakelijk voor een bepaalde beleidsopvolging. Dit is ook het geval op het vlak van het wetenschapsbeleid. Deze structuur heet CFS-CIS (commissie federale samenwerking – commissie internationale samenwerking). Met betrekking tot het wetenschapsbeleid vervullen de adviesraden van de verschillende Belgische overheden een speciale rol. Deze raden zijn meestal samengesteld uit alle geledingen van het onderzoekslandschap. Het feit dat sommige leden lid zijn van meerdere raden (bijv. een regionale raad en de federale raad) vergemakkelijkt de informatie-uitwisseling. Daarnaast nemen de regionale raden voor wetenschapsbeleid geregeld het initiatief om de federale raad voor wetenschapsbeleid in te lichten rond beleidsaspecten die een actie vragen van de federale overheid (van welk beleidsdomein ook). De federale raad wetenschapsbeleid werd bijv door de Vlaamse raad gevraagd initiatieven te nemen in het kader van de visa-problematiek voor onderzoekers (een bevoegdheid van het federale departement van arbeid en tewerkstelling).
2.2. Maatregelen ter versterking van de openbare wetenschapsbasis en zijn banden met de industrie
Institutionele en competitieve subsidies aan openbare onderzoeksinstellingen De Vlaamse universiteiten worden via een aantal verschillende kanalen gefinancierd: structurele financiering, steun voor fundamenteel onderzoek via inter-universitaire competitie (FWO-Vlaanderen; 103.9 M€ op begroting 2005), steun voor fundamenteel onderzoek via intra-universitaire onderzoek (BOF; 97.5 M€ op begroting 2005), steun voor strategisch basisonderzoek aan de universiteiten (SBO-programma van IWTVlaanderen; 37.5 M€ op begroting 2005), steun voor industriegericht onderzoek via interuniversitaire competitie (doctoraats- en postdocmandaten via IWT-Vlaanderen; 22.5 M€ in 2004), steun voor industriegericht onderzoek via intra-universitaire competitie (IOF; 10 M€ op begroting 2005).
5
Van het budget voor onderzoek van de Franse Gemeenschap gaat meer dan twee derden naar het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) en naar de daaraan verbonden fondsen (Fonds voor geneeskundig wetenschappelijk onderzoek – FGWO –, Interuniversitair instituut voor kernwetenschappen – IIKW –, Fonds voor collectief fundamenteel onderzoek op initiatief van de onderzoekers – FCFO –, Fonds voor opleiding tot het onderzoek in nijverheid en landbouw – FONL). Deze verschillende fondsen beheren de subsidies die zij ontvangen van de Franse Gemeenschap en zij beslissen dan ook over de toewijzing van de middelen alsook, via een systeem van selectie door gespecialiseerde wetenschappelijke commissies, over wie uiteindelijk geniet van de subsidiëring. Het merendeel van de middelen wordt besteed aan het toekennen van mandaten (tijdelijk of permanent), van beurzen en kredieten aan individuele onderzoekers (NFWO) of aan onderzoeksteams. Bijgevolg worden andere types subsidiëring toegekend aan de universiteiten met het oog op de financiering van hun eigen onderzoeksactiviteiten. Afgezien van de overlegde onderzoeksacties (zie volgende rubriek) is de belangrijkste bron het bijzonder fonds voor onderzoek waar de instellingen volledig vrij gebruik van kunnen maken voor hun eigen onderzoeksbehoeften (steun aan interdisciplinair onderzoek, impulskredieten voor nieuwe projecten, uitrustingskredieten, enz.). De via dit fonds toegekende subsidies worden tussen de verschillende universitaire instellingen verdeeld naar rato van hun aantal Belgische gediplomeerden van de tweede en derde cyclus, maar om ervan te kunnen genieten moet elke instelling uit de eigen middelen, met inbegrip van de werkingstoelage, een bedrag putten dat overeenkomt met een bepaald percentage (17,5 % sinds verschillende jaren) van de zo toegekende subsidies (ongeveer 12.000.000 EUR). Ontwikkeling en versterking van de centres en networks of excellence van onderwijs- en onderzoeksinstellingen Twee federale initiatieven passen in dit kader: de interuniversitaire attractiepolen (IUAP) en de collecties voor micro-organismen (BCCM). Het Belgische wetenschappelijk beleid biedt systematisch steun aan fundamenteel onderzoek via het programma “Interuniversitaire attractiepolen” (IUAP) dat beoogt een tijdelijke impuls te geven aan de oprichting van interuniversitaire expertisenetwerken. Dit programma heeft met name tot doel het wetenschappelijk potentieel van hoog niveau van de universiteiten te versterken door er de notie van netwerken te integreren en de complementariteit en interdisciplinaire werking tussen onderzoeksteams te bevorderen (elk IUAP-netwerk bestaat uit minstens drie teams van verschillende instellingen: universiteiten of federale wetenschappelijke instellingen; minstens twee van deze instellingen moeten respectievelijk toebehoren aan de twee grootste Gemeenschappen – de Vlaamse en de Franse – van het land).
6
De versteviging van centres / networks of excellence kan worden bereikt door de versterking van de netwerken en via capaciteitopbouwende programma’s. Het Belgische wetenschappelijk beleid ondersteunt de inspanningen van gecoördineerde collecties voor micro-organismen (BCCM) om de internationale kwaliteitsstandaarden te halen. Onlangs ontving BCCM het ISO 9001-2000 certificaat, wat voor de industrie betekent dat het BCCM-consortium zich aanpast aan het industriële kwaliteitskader om te beantwoorden aan de behoeftes aan producten, diensten of wetenschappelijke resultaten die de kwaliteitsstandaarden halen. Dit proces is een voorbeeld van de versterking van de managementcapaciteiten van publieke onderzoeksorganisaties om tegemoet te komen aan industriële behoeften. Een ander schema is de versterking van centra en netwerken. BCCM heeft een wetenschappelijk programma opgestart via een open oproep tot de wetenschappelijke wereld om gerichte onderzoeksprojecten voor te stellen die de expertise en microbiologische middelen van de partners verrijken. Dit is een voorbeeld van een publiek consortium dat gelijktijdig zijn eigen expertise uitstraalt in een samenwerkingsnetwerk en de globale knowhow van het centrum en het netwerk verhoogt door de deelname te verbreden van hooggekwalificeerde teams, met inbegrip van de industrie. Binnen geselecteerde domeinen van strategisch belang werden door de Vlaamse Regering onderzoeksinstellingen opgericht, die voor hun financiering gedeeltelijk een beroep doen op structurele financiering vanwege de Vlaamse overheid, maar die eveneens een belangrijk deel van hun activiteiten financieren via het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met bedrijven en het verlenen van diensten aan bedrijven. Voor IMEC, dat één van de grootste Europese onderzoeksinstellingen is binnen het domein van de micro- en nano-elektronica, bedaagt de structurele financiering 35.03 M€ in 2005. Voor VIB, dat actief is in het domein van de biotechnologie, is dit 30.37 M€ in 2005. Voor VITO, dat de domeinen leefmilieu, energie en materialen bestrijkt, is dit 33.02 M€ in 2005. Het IBBT, het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie, is een nieuw onderzoeksinstituut opgericht op initiatief van de Vlaamse regering (oktober 2003). De activiteiten situeren zich in het domein van de Informatie- en CommunicatieTechnologie (ICT) in het algemeen, en de ontwikkeling van breedbandtoepassingen in het bijzonder. De speerpunten van het onderzoek situeren zich momenteel bij toepassingen in vijf domeinen: Gezondheids- en Ouderenzorg, Mobiliteit en Logistiek, eMedia en eGovernment. Bij het onderzoek komen alle aspecten aan bod die de ontwikkeling en exploitatie van breedbanddiensten mogelijk maken op technologisch, juridisch en maatschappelijk vlak. Vanaf 2005 bedraagt de jaarlijkse toelage 15 M€. Met elk van deze onderzoeksinstellingen worden vijfjarige beheersovereenkomsten afgesloten waarin de belangrijkste doelstellingen voor de komende periode worden opgenomen. De evolutie in het bereiken van deze doelstellingen wordt opgemeten aan de hand van kwantitatieve prestatie-indicatoren, waarbij met name belangrijke aandacht wordt besteed aan de marktgerichtheid van de instellingen.
7
In het kader van de Structuurfondsen Objectief 1, heeft het Waalse Gewest gezorgd voor de cofinanciering, met de Europese Unie, van de creatie van onderzoekscentra die er veelal komen op initiatief en met medewerking van de Universiteiten. Deze Centres of excellence zijn met name actief op het gebied van materialen, chemie, biowetenschappen en informatietechnologieën. Als equivalent van de Interuniversitaire Attractiepole, vormen de overlegde onderzoeksacties een belangrijke financieringsbron voor de ontwikkeling en versterking van de centres of excellence. Zoals bij het bijzonder fonds voor onderzoek zijn enkel instellingen die diploma’s van de tweede en derde cyclus mogen uitreiken betrokken. Na overleg met de administratie en een evaluatie door externe experts op basis van goed bepaalde criteria, kunnen zij een omvangrijke en meerjarige financiering voorstellen voor onderzoeksprogramma’s waar idealiter verschillende teams bij betrokken zijn die hun multidisciplinaire en aanvullende competenties bundelen. De overlegde onderzoeksacties die in principe vijf jaar lopen en hernieuwbaar zijn, beogen de ontwikkeling van universitaire of interuniversitaire centres of excellence in fundamenteel onderzoek op domeinen die de betrokken instelling(en) als prioritair beschouw(t)(en). Het kan ook gaan om centres of excellence die op een geïntegreerde manier doen aan fundamenteel en toegepast onderzoek en oog hebben voor de economische en sociale valorisatie van de onderzoeksresultaten (haast 12 miljoen euro).
Administratieve/regelgevende hervorming van openbare onderzoeksinstellingen De Federale Regering heeft in mei 2002 een Witboek voor de modernisering van de federale wetenschappelijke instellingen aangenomen teneinde hen op het hoogste internationaal niveau te brengen inzake kwaliteit en maatschappelijke relevantie van het wetenschappelijk onderzoek en van de dienstverlening. Acht prioritaire actiedomeinen werden aldus gedefinieerd: I. Gebruik van de nieuwe informatietechnologieën voor beheer en toegang tot hun patrimonium; II Ontwikkelen van het wetenschappelijk onderzoeksniveau; III Valoriseren van hun onroerend patrimonium en hun verzamelingen; IV Verzekeren van de veiligheid op alle niveaus; V Verbeteren van hun imago; VI Efficiëntere beheersstructuren; VII Ontwikkelen van een specifiek aangepast personeelsbeheer; VIII Ontwikkelen van de strategische benadering, de kwaliteit van de diensten en de beheerscontrole. Op heel wat domeinen wordt gestage vooruitgang geboekt, zij het dat vele acties afhankelijk zijn van de budgettaire mogelijkheden. In het kader van het project Beter Bestuurlijk Beleid worden de wetenschappelijke instellingen van de Vlaamse Gemeenschap gereorganiseerd. Het doel is om de efficiëntie en doelmatigheid van deze instellingen te bevorderen. Dit leidt onder meer tot de ontbinding van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën, de fusie van het Instituut voor Natuurbehoud met het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en een grondige herschikking van het Centrum voor Landbouwkundig onderzoek per, 1 januari 2006.
8
Maatregelen voor meer O&O-samenwerking en technologieoverdracht tussen de openbare onderzoeksinstellingen en ondernemingen Teneinde het ondernemerschap binnen de universiteiten en onderzoeksinstellingen en de exploitatie van onderzoeksresultaten te bevorderen, ondersteunt de Vlaamse Regering structureel de interfacediensten, in 2005 met een budget van 1.37 M€. De taken van deze interfacediensten bevatten ondermeer : het stimuleren van de samenwerking tussen universiteiten en industrie, het beheer van octrooien, exploitatie van onderzoeksresultaten en de promotie voor de creatie van spin-offs. Door het invoeren van de Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS) in 2002 werd een transparant mechanisme gecreëerd voor het financieren van clustervorming, collectief onderzoek, technologische adviseerdiensten,... Binnen de VIS worden bedrijven en andere organisaties gegroepeerd en worden de volgende activiteiten uitgevoerd : thematisch stimuleren van innovatie, subregionaal stimuleren van innovatie, verlenen van technologisch advies, collectief onderzoek. Het totaalbudget van de VIS bedroeg 21.6 M€ in 2004. Binnen het programma Strategisch Basisonderzoek (SBO) worden samenwerkingsverbanden gefinancierd waarbinnen onderzoek wordt verricht dat zich richt op het ontwikkelen van kennis die op middellange termijn een groot potentieel biedt voor economische en sociale toepassing. Het programma kent geen thematische beperking, staat open voor zowel universiteiten, ondernemingen als onderzoekscentra, en ook buitenlandse partners worden toegelaten. Op de begroting 2005 is 37.5 M€ voorzien voor het SBO programma.
Het Waalse Gewest cofinanciert de activiteiten van de Interfaces UniversiteitenOndernemingen om niet alleen de samenwerking te doen toenemen, maar ook om de kwaliteit ervan te verbeteren, meerbepaald op het vlak van de juridische bescherming van de innovatie. Anderzijds financiert het Waalse Gewest universitaire projecten met industrieel oogmerk voor zover dit onderzoek economische gevolgen kan meebrengen voor het Gewest. In de loop van de jaren werd het Programma First, dat een samenwerking vereist tussen de onderzoeksinstellingen en ondernemingen via een onderzoeksprogramma, uitgebreid en financiert nu jonge onderzoekers die onderzoek uitvoeren zowel binnen de onderzoekseenheden als op het niveau van de ondernemingen. Dit Programma laat niet alleen toe nauwe samenwerking te scheppen tussen de onderzoeks- en de ondernemingswereld en jonge onderzoekers op te leiden in confrontatie met de onderzoeksrealiteit en –vereisten, maar ook met de economische parameters.
Schema’s om de ondernemingswereld ertoe aan te zetten onderzoek in openbare onderzoeksinstellingen te financieren
9
De reeds vermelde fiscale steunmaatregel aan het onderzoek (fiscale aftrek voor onderzoekers uit de particuliere sector die samenwerken met een wetenschappelijke publieke onderzoekinstelling) zal uiteraard ook bijdragen tot een verhoogde samenwerking tussen de overheid en de industrie, en tot een verhoogde technologietransfer. 2.3. Het scheppen van een gunstige omgeving voor privé-investeringen in O&O
Subsidies voor O&O in bedrijven en O&O-samenwerking tussen ondernemingen en met openbare onderzoeksinstellingen Via het IWT-Vlaanderen kunnen bedrijven subsidies verkrijgen voor projecten van zowel industrieel basisonderzoek als voor projecten van onderzoek inzake prototypes. De steunpercentages bedragen respectievelijk 50 en 25 %, en er kan samengewerkt worden met andere bedrijven of met kennisinstellingen. Voor een aantal specifieke situaties worden de steunpercentages verhoogd: wanneer het bedrijf in kwestie een KMO is (+10 %), wanneer de projecten bijdragen tot duurzame ontwikkeling (+10 %), voor projecten die het EUREKA label dragen (+10 %), voor ondernemingen uit de lucht- en ruimtevaartsector (+10 %). De bijkomende steunpercentages zijn cumuleerbaar tot maximum 25 %. In 2004 werd 78.01 M€ aan middelen vastgelegd voor bedrijfsprojecten. Naast de klassieke subsidies is ook een systeem van achtergestelde leningen voorzien. Ook het hierboven reeds gemelde SBO financieringskanaal draagt natuurlijk bij tot het stimuleren van onderzoek in de privé-sector en het bevorderen van de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Op het niveau van de ondernemingen financiert het Waalse Gewest onderzoeksprojecten onder de vorm van subsidies (basisonderzoek) of onder de vorm van recupereerbare voorschotten (toegepast onderzoek). Het beleid van het Waalse Gewest bestaat erin open te staan voor interessante en leefbare projecten, ongeacht of die worden ingediend door KMO’s of grote ondernemingen, of de onderneming al jarenlang bestaat of nog jong is, al de onderneming wordt beschouwd als een referentie inzake innovatie of niet. Inzake recupereerbare voorschotten: - werd in 2004, 78% van de projecten ingediend door KMO’s, - hadden in 2003, 55% van de ondernemingen die hulp genoten geen enkele onderzoekssteun ontvangen tijdens de tien voorgaande jaren (vernieuwingsgraad), - bestonden in 2003, meer dan 42% van de betrokken bedrijven minder dan 6 jaar.
Maatregelen om O&O-diensten voor ondernemingen, in het bijzonder KMO’s, te steunen Binnen het KMO Innovatieprogramma van de Vlaamse overheid worden een aantal types projecten gesteund die zich richten op het bevorderen van innovatie binnen KMO’s. Er bestaan een aantal type projecten, waarbij met name de KMO Innovatiestudie Type 1
10
zich richt op het verstrekken van een grondig technologisch advies aan de betreffende KMO, te verschaffen door een erkend onderzoekscentrum. De technologische adviseerdiensten (TAD), die vallen onder de hierboven vermelde Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden, richten zich specifiek op het verlenen van technologisch advies aan bedrijven en met name KMO’s en genieten hiervoor van een langdurige structurele financiering. Op KMO-vlak ondersteunt het Waalse Gewest sinds jaren en afgezien van de financiering van onderzoeksprojecten, voorbereidende activiteiten tot dat onderzoek, met name door de financiering van sectorale technisch-economische studies, van verantwoordelijken voor technologische innovatie, van innoverende software, enz.
Overzicht van relevante fiscale maatregelen Grosso modo zijn er een drietal fiscale maatregelen waarmee het onderzoek in de particuliere sector wordt aangemoedigd: de boven beschreven maatregel rond samenwerking tussen de particuliere en de publieke sector; de investeringsaftrek voor O&O-investeringen en ten slotte een maatregel die de aanwerving van onderzoekers fiscaal aantrekkelijker maakt. De eerste maatregel verloopt via een vermindering van de bedrijfsvoorheffing aan de bron: de bedrijven mogen 50 % van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing houden. De derde maatregel bestaat uit een fiscale aftrek van rond de 10.000 € per aangeworven onderzoeker voor het bedrijf voor zover de onderzoeker in dienst blijft. De regering onderzoekt de verfijning en uitbreiding van deze maatregelen. In de federale beleidsverklaring van 11 oktober 2005, heeft de Federale Regering een nieuw fiscaal statuut aangekondigd voor de jonge innovatieve (en onderzoeksintensieve) KMO’s. Dit moet in werking treden vanaf 1 oktober 2006. Bijzondere maatregelen om de toegang te verbeteren tot externe financieringsbronnen voor O&O, zoals steun voor risicokapitaal, leningen en participatieschema’s De Vlaamse Regering heeft in 2005 besloten om via de Participatie Maatschappij Vlaanderen 75 M€ te investeren in het Vlaams Innovatiefonds (VINNOF). Via deze maatregel moeten jonge, innovatieve bedrijven een betere toegang krijgen tot risicokapitaal voor het ontwikkelen van hun activiteiten. De middelen van het VINNOF zullen verdeeld worden via drie kanalen: financiering van erkende zaaikapitaalfondsen, steun aan dossiers die IWT-steun genieten, rechtstreekse aanmelding van dossiers bij het VINNOF. Ook de Arkimedes regeling richt zich op het vrijmaken van risicokapitaal voor ondernemingen met hoog groeipotentieel. De middelen van het Arkimedesfonds worden opgehaald bij het publiek, dat in ruil een belastingsvoordeel en een gewestgarantie krijgt, en worden vervolgens gebruikt voor cofinanciering van professionele investeringsfondsen. Op 15 september 2005 ging de periode van start waarin particulieren
11
de kans kregen te beleggen in aandelen of obligaties van het fonds. Het maximaal bedrag van 110 M€ werd reeds bereikt. De waarborgregeling van de Participatie Maatschappij Vlaanderen moet het voor KMOs gemakkelijker maken om kredieten te verwerven. Via deze regeling stelt de Vlaamse overheid zich borg voor een deel van het verschafte krediet (tot maximaal 75 % van het openstaande saldo). Deze regeling wordt verwezenlijkt via privé-banken. In 1999 heeft de Waalse Regering binnen de SRIW (de Waalse gewestelijke investeringsmaatschappij) het FIRD opgericht (Fonds d’Investissement en Recherche et Développement – Investeringsfonds voor onderzoek en ontwikkeling) met als doel een financiële ondersteuning te bieden aan ondernemingen die genieten van de O&Osteunmechanismen in de fases van industrialisatie en commercialisering van hun onderzoeksresultaten.
O&O-gerichte diensten aan ondernemingen (bv. bewustwording, netwerking, kennis management) Via de Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden worden een aantal acties gefinancierd die zich richten op netwerking, het verhogen van de bewustwording omtrent innovatie, het verlenen van bijstand,…
2.4. Beleidsmaatregelen om te zorgen voor voldoende gekwalificeerde onderzoekers
Maatregelen om bij de jeugd belangstelling te wekken voor wetenschap en technologie Drie jaar geleden heeft het Federaal Wetenschapsbeleid, als aanvulling op haar algemene website (www.belspo.be) die gericht is op wetenschappers, overheden en ondernemingen, een jongerensite opgestart (www.belspo.be/young) om uiteraard de activiteiten van het departement voor te stellen aan jongeren. Sinds maart 2004 geeft het Federaal Wetenschapsbeleid vijf keer per jaar een populairwetenschappelijk tijdschrift uit over de onderzoeken die zij financiert (www.scienceconnection.be). Dit gratis tijdschrift wordt verspreid aan alle leerkrachten wetenschappen uit het secundair onderwijs en is ter beschikking in alle openbare bibliotheken van het land. Bepaalde artikelen worden herwerkt om te worden opgenomen op de hierboven vermelde website. Ten slotte worden regelmatig wedstrijden georganiseerd voor scholieren. Van de twee volgende wedstrijden wil de eerste de aandacht vestigen op de uitdagingen en het belang van wetenschappelijk poolonderzoek (www.poleposition1.be) en de tweede aanzetten tot een wetenschappelijk experiment rond gewichtloosheid (www.eurospacecenter.be/zerog2005.htm). Het Federaal Wetenschapsbeleid neemt ook
12
tal van initiatieven over of steunt dergelijke operaties opgestart door organismen als UNESCO, Eurisy, ... waar zij partner van is. De basisdoelstelling voor het Vlaamse beleid en de daaraan verbonden acties betreffende de popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie is het in stand houden en versterken van het maatschappelijk draagvlak voor wetenschap, techniek en technologische innovatie. Het maatschappelijk draagvlak voor en het imago van wetenschap, techniek en technologische innovatie zijn immers niet alleen van bijzonder belang voor de instroom van jong talent in het (Vlaamse) onderzoeks- en innovatiesysteem, maar is het verder ook de taak van de overheid het belang duidelijk te maken van wetenschap, techniek en technologische innovatie voor onze welvaart en welzijn. De Vlaamse Gemeenschap doet als sinds 1994 veel inspanningen om deze doelstellingen te realiseren. Na een opstart- (1994-1999) en doorgroeiperiode (2000-2004) is in Vlaanderen via gerichte acties binnen het jaarlijkse actieplan Wetenschapsinformatie en Innovatie4 heel wat expertise opgebouwd op het vlak van de popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie. Bedoeling is om in de periode 20052010 deze expertise te verankeren door het uitbouwen van een degelijk werkingskader en het afsluiten van partnerschappen. Belangrijkste doelgroepen van de acties binnen het actieplan zijn de (schoolgaande) jeugd en het grote publiek. Specifiek voor de schoolgaande jongeren worden heel wat initiatieven opgezet : de Vlaamse Wetenschapsweek (die in 2006 aan haar zesde editie toe is), wetenschapstheater, de wetenschapstruck MysteriX, doe-pakketten, pedagogische pakketten, de wetenschapsolympiades, activiteiten binnen de volksterrenwachten, diverse projecten van ander actoren zoals Chip, Chip, Chip, Hoera, Wat ? Watt !, … Deze projecten zijn niet willekeurig maar worden specifiek voor deeldoelgroepen binnen de schoolgaande jeugd opgezet, zodanig dat er voor elk onderdeel binnen de schoolloopbaan een project voor handen is. Belangrijk hierbij is de samenwerking met het departement Onderwijs dat in 2002 werd opgestart en in 2004 is uitgemond in het project Techniek op School voor de eenentwintigste eeuw (TOS21) dat een degelijk referentiekader moet aanbieden voor technologisch opvoeding en (in een latere fase) de wetenschapsvakken. Het project heeft tot doel voor wetenschappen, techniek en technologische innovatie en vertrekkend vanuit Technologische Opvoeding als onderdeel van de eindtermen, een degelijke inhoudelijke basis te voorzien in het onderwijs. Het moet de onderwijspartners verder toelaten dit onderwerp pedagogisch-didactisch en wetenschappelijk verantwoord aan te pakken. Er zal dan ook een visie op techniek en wetenschappen (op school) worden ontwikkeld om de essentiële bouwstenen aan te leveren voor een degelijke curriculumontwikkeling. Verder zal het project een referentiekader uitwerken dat kan worden gehanteerd voor de validering, screening en ontwikkeling van projecten die betrekking hebben op de popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie. 4
Het (jaarlijkse) actieplan Wetenschapsinformatie en Innovatie is het instrument dat de Vlaamse regering hanteert om haar beleid inzake de popularisering van wetenschap, techniek en technologische innovatie vorm te geven onder de vorm van diverse initiatieven.
13
Naast de activiteiten voor jongeren die worden opgezet in schoolverband, zijn er in het actieplan ook diverse initiatieven die zich richten naar de jongeren buiten de schoolomgeving, zoals het wetenschappelijk doe-centrum Technopolis, Hidrodoe, activiteiten binnen een aantal (wetenschappelijke) verenigingen, techniekclubs voor meisjes, …
Om wetenschappelijke studierichtingen aantrekkelijker te maken financiert de Franse Gemeenschap sinds 2001 de “Printemps des sciences”, grote manifestaties met medewerking van het Waals Gewest en tal van Belgische en Europese partners, die het resultaat zijn van de werkzaamheden van een informele groep van vertegenwoordigers van wetenschappen in de universiteiten en hogescholen. Deze actie wil een positief beeld geven van wetenschap, een informatiecampagne voeren over de arbeidsmogelijkheden, de basisopleiding en navorming van leerkrachten bestuderen en de wetenschappelijke cultuur verspreiden. In dezelfde geest ondersteunt de Franse Gemeenschap de activiteiten van de VZW Jeunesses scientifiques, meerbepaald Expo-Sciences, een speciaal voor jongeren georganiseerde wedstrijd voor wetenschappelijke projecten die ook al in de lente doorgaat. Al jaren publiceert het Waalse Gewest het tijdschrift Athena, een gratis populairwetenschappelijk maandblad. Andere acties, zoals de wedstrijden georganiseerd in scholen, hebben tot doel de jongeren te sensibiliseren voor wetenschap en technologie en tegelijk hun verbeelding aanscherpen.
Maatregelen om de doorstroom van afgestudeerden met een wetenschappelijk of ingenieursdiploma naar loopbanen in onderzoek en innovatie te bevorderen De boven beschreven fiscale maatregel die de aanwerving van onderzoekers in de particuliere sector fiscaal aanmoedigt, bevordert uiteraard ook de instroom van onderzoekers in de particuliere sector. Maatregelen om interne en internationale mobiliteit te bevorderen -
-
Ter beschikkingstelling, sinds 2003, van terugkeermandaten aan Belgische postdoc-onderzoekers die minstens 2 jaar in het buitenland werkzaam zijn met het oog op het heropnemen van een wetenschappelijke loopbaan in België (ongeveer 15 mandaten/jaar); Toekenning van postdoc-beurzen aan onderzoekers uit C&O-Europa om gedurende 6 à 12 mnd onderzoek te verrichten in Belgische gastlaboratoria
14
-
(ongeveer 40/jaar). Intentie om vanaf 2006 deze actie uit te breiden naar andere geografische regio’s; Opzetten in 2005 van het Belgisch Mercator Network of Mobility Centres (als onderdeel van het Europees ERA-MORE netwerk) voor de praktische en persoonlijke ondersteuning van buitenlandse onderzoekers die tijdelijk naar België komen werken.
De Vlaamse Regering hechtte recent haar goedkeuring aan het Odysseus-programma dat zich tot doel stelt om internationaal erkende onderzoekers (zowel Vlaamse als buitenlandse) naar Vlaanderen te halen. Via dit programma krijgen de onderzoekers gedurende een periode van vijf jaar een structurele financiering, ten belope van 1.5 M€ per jaar voor toponderzoekers en 400 000 € per jaar voor onderzoekers die het potentieel hebben om tot toponderzoekers uit te groeien. In het Waalse Gewest heeft het programma FIRST Europe, verbonden met de toekenning van Europese cofinanciering in het kader van FSE, naast de algemene doelstellingen van de FIRST-programma’s, de ambitie de onderzoeker een bijkomende opleiding te bieden in de vorm van een stage in een buitenlandse onderzoekseenheid en de onderzoeksresultaten te valoriseren in een onderneming van de betrokken zone. Om een internationale dimensie te verlenen aan het programma moet de onderzoeker verder een opleidingsstage van 6 maand lopen in een buitenlands Europees laboratorium dat wetenschappelijk partner van het project is (in 2004, 60 mandaten, goed voor een financiering door het Waalse Gewest van 7.461 duizend euro).
15