De bijdrage van cohorten aan het niveau en de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit Minirapportage
drs. W.H.J Verhoeven dr. R.G.M. Kemp drs. H.H.M. Peeters Zoetermeer, 26 september 2002
Deze studie maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken
Bestelnummer: M200210
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Werkwijze
7
3
Bijdrage cohorten aan het niveau van de arbeidsproductiviteit
9
4
5
6
Bijdrage cohorten aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
13
De invloed van meer starters op de arbeidsproductiviteit
15
C o n c l u s ie
17
Geraadpleegde literatuur
19
3
1
Inleiding
In deze korte studie, die is uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken binnen het programma MKB en Ondernemerschap, wordt gekeken naar de bijdrage van de diverse cohorten aan de arbeidsproductiviteitsontwikkeling, in het bijzonder die van nieuwe bedrijven. De leeftijd van bedrijven wordt afgezet tegen de hoogte en de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de bedrijven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de herkomst van de data en wordt aangegeven hoe de arbeidsproductiviteit berekend is voor de verschillende cohorten. In hoofdstuk 3 wordt de bijdrage van de verschillende cohorten aan de arbeidsproductiviteit besproken. In hoofdstuk 4 wordt de bijdrage van de verschillende cohorten aan de arbeidsproductiviteitsontwikkeling weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt statische analyse uitgevoerd naar de invloed van meer nieuwe bedrijven op de arbeidsproductiviteit. In hoofdstuk 6 ten slotte worden enkele conclusies getrokken.
5
2
Werkwijze
De belangrijkste bron voor deze studie is de database REACH van Bureau van Dijk. Het betreft hier twee deelbestanden. Het eerste deelbestand betreft het bestand bedrijven (exclusief landbouw en zorg & welzijn) uit het Handelsregister van de Kamers van Koophandel opgeknipt naar leeftijd volgens de situatie per 1-1-2002. Het tweede deelbestand betreft de bij de Kamers van Koophandel gedeponeerde jaarrekeningen voor 1 1998. Het grote voordeel van REACH is dat alle sectoren worden meegenomen. Het Handelsregister omvat aantallen en grootteklassen van het overgrote deel van het be2 drijfsleven. Alleen enkele vrije beroepen ontbreken. Het bestand gedeponeerde jaarrekeningen met gegevens over de resultatenrekening omvat de grotere rechtspersonen. Alle niet rechtspersonen, zoals eenmanszaken en maatschappen, alsook de kleinere rechtspersonen ontbreken. Dit hangt samen met de achtergrond van de bron: de deponeerplicht van jaarrekeningen bij de Kamers van Koophandel. Alleen grotere rechtspersonen zijn verplicht exploitatiegegevens te deponeren. Van kleinere rechtspersonen zijn alleen data over de werkgelegenheid en de balans beschikbaar. Niet-rechtspersonen, zoals eenmanszaken, he bben geen deponeerplicht. Doorgaans zijn de rechtspersonen (vooral bv’s) die deponeren de grotere en beter presterende bedrijven. Vaststelling aantal bedrijven en omvang per cohort Op basis van de gemiddelde bedrijfsgrootte per sector en grootteklasse is met behulp van de informatie uit het Handelsregister een inschatting gemaakt van de werkgelegenheid per cohort. Deze cijfers zijn vervolgens gecorrigeerd op basis van het aantal bedrijven en de werkgelegenheid volgens het CBS in 2001. De cohorten tellen zo op tot het aantal bedrijven naar sector en grootteklasse uit de statistiek Bedrijven in Nederland. Vaststelling arbeidsproductiviteit per cohort Met behulp van REACH is op basis van gegevens van gedeponeerde jaarrekeningen per cohort voor elke sector de arbeidsproductiviteit van rechtspersonen voor 1998 vast3
gesteld. Het gevolg van het ontbreken van de niet-rechtspersonen en de kleine rechtspersonen is dat per sector de cellen van de jonge cohorten soms de rmate klein zijn dat bedrijven die ver buiten het gemiddelde liggen, het beeld in sterke mate gaan bepalen. Als oplossing voor dit probleem is gekozen de uiterste 5% aan beide zijden van de mediaan te elimineren. Deze bedrijven zouden anders door de kleine aantallen te veel het resultaat gaan bepalen. Met name de sector zakelijk tertiair en in mindere mate de industrie omvatten twijfelachtige uitkomsten. Dit komt mede doordat er relatief veel bedrijven van de ‘nieuwe economie’ bij zitten. Deze bedrijven hebben de laatste jaren zeer fors geïnvesteerd, wat deels resulteerde in een verliessituatie. De berekeningen voor 1998 zijn gebaseerd op 5.406 waarnemingen met minimaal omzet, winst en werkgelegenheid. Starters zijn voor het overgrote deel niet-rechtspersoon. Als rechtsvorm wordt meestal de eenmanszaak, VOF of maatschap gekozen. Deze groep bedrijven maakt geen deel
1 2
3
Van recentere jaren zijn nog te weinig waarnemingen beschikbaar. Vrije beroepen en agrariërs zijn voorzover geen rechtspersoon vrijgesteld van de inschrijfplicht in het Handelsregister. Van recentere jaren zijn nog te weinig waarnemingen beschikbaar.
7
uit van REACH. Om een reëel beeld te krijgen moeten deze bedrijven wel worden meegenomen. Voor de data van deze groep bedrijven is geput uit het EIM-starterscohort 1994 (Kemp en Verhoeven, 2001). Hieruit zijn voor zes jaar productiviteitsdata geconstrueerd. Omdat de starters in grote lijnen in de eerste jaren eenzelfde ontwikkeling doormaken als de rechtspersonen, is voor oudere jaren gerekend met dezelfde ontwikkeling. Beide reeksen zijn vervolgens gewogen door voor elk cohort per sector en grootteklasse de rechtsvorm vast te stellen. Dit maakt het mogelijk om per cohort de werkgelegenheid te verdelen over recht spersonen en niet-rechtspersonen. De omvang van de aldus berekende arbeidsproductiviteit voor het totale particuliere bedrijfsleven, herwogen voor de sectorgewichten, spoort redelijk met die van de Nationale Rekeningen. Op basis van de berekening komen we, nadat ‘uitbijters’ geëlimineerd zijn, op € 53.814 en op basis van de NR op € 48.300. Ervan uitgaande dat bij de rechtspersonen van de jonge bedrijven de relatief grotere en beter presterende bedrijven zijn opgenomen, is het resultaat opvallend goed. De uitkomsten van de jonge bedrijven moeten vooral gezien worden als indicatie. Het absolute niveau van met name de jongere cohorten zou overschat kunnen zijn. Hierbij moet echter bedacht worden dat de cohorten uit deze analyse niet alleen bestaan uit starters, maar ook uit nieuwe dochterbedrijven, fusiebedrijven en deels voortzettingen of afsplitsingen onder een nieuwe eigenaar. Opvallend is wel dat het verloop van de arbeidsproductiviteit over de cohorten in de eerste 5 jaar een vrijwel identiek beeld laat zien als dat uit de eerdere berekeningen voor de starters naar voren komt. Om het niveau van de arbeidsproductiviteit in lijn te brengen met het feitelijke niveau (zijnde de NR) zijn voor elk cohort de niveaus bij de rechtspersonen met 11% verlaagd. In de volgende hoofdstukken worden de omvang van de werkgelegenheid, en het niveau en de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit gepresenteerd, opgeknipt naar (clusters van) cohorten.
8
3
Bijdrage cohorten aan het niveau van de arbeidsproductiviteit
1
Het bedrijfsleven kan worden opgedeeld naar cohorten (jaar van oprichting) . Naarmate de jaargangen ouder worden, wordt het aandeel bedrijven in het ondernemingenbestand steeds kleiner. Bij de werkgelegenheid is dat niet zonder meer het geval. Dit hangt samen met de gemiddelde bedrijfsgrootte. De bedrijven in de oudere cohorten zijn gemiddeld groter. Er is dus een nauwe samenhang tussen bedrijfsgrootte en leeftijd. Tabel 1 geeft een beeld van deze verdelingen en de bedrijfsgrootte. Wat direct opvalt is de bedrijfsomvang van de jonge cohorten. Deze zijn veel groter dan bij de starters. Zo ligt de bedrijfsgrootte van cohort 2001 van de rechtspersonen op 2,7 werkzame personen, terwijl die van starters rond de 1,5 personen ligt. Bedacht moet worden dat cohort 2001 bij de rechtspersonen niet alleen starters omvat, maar daarnaast ook nieuwe dochterbedrijven, fusiebedrijven en afsplitsingen van bestaande bedrijven. Dergelijke bedrijven zijn aanmerkelijk groter dan starters. Tabel 1 laat ook zien dat conform de bedrijfsgrootte, het aandeel van het MKB in de werkgelegenheid toeneemt naarmate de bedrijven ouder worden. Naast de bedrijven en de werkgelegenheid is per cohort de hoogte van de arbeidspr oductiviteit bepaald. Deze is gemeten als de bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon. De gegevens hebben betrekking op het jaar 1998. In figuur 1 is het verloop van de arbeidsproductiviteit naar leeftijd gegeven. Hiervoor is voor 1998 voor de bedrijven tot 10 jaar oud elke leeftijdscohort apart gegeven. Daarnaast zijn voor de totale populatie de resultaten van clusters van cohorten gegeven. Om de bijdrage van elke cohort aan de totale arbeidsproductiviteit aan te geven, is ook voor elke cohort het werkgelegenheidsbelang aangegeven. Opvallend is de hoge bijdrage van de oudste bedrijven. Ofschoon er maar 19.310 bedrijven zijn die ouder zijn dan 75 jaar, zorgen deze bedrijven wel voor veel werkgelegenheid: ruim 800.000 banen. Dit hangt nauw samen met de bedrijfsgrootte. De gemiddelde leeftijd van de bedrijven lag in 2001 op 16 jaar. Door de grote toestroom van bedrijven is de leeftijd de afgelopen jaren lager geworden. In 1994 was de gemiddelde leeftijd nog 18 jaar (Bangma et al., 1995). tabel 1
verdeling aantal bedrijven en werkgelegenheid over cohorten per ultimo 2001
oprichtingsjaar totaal
1
bedrijven
werkgele-
bedrijfs-
gem.
belang
genheid
grootte
leeftijd
MKB*
530.726
5.656.864
10,7
16
44%
oprichtingsjaar: vóór 1900
1%
4%
82,1
125
15%
oprichtingsjaar: tussen 1900 en 1910
0%
2%
38,2
102
33%
oprichtingsjaar: tussen 1910 en 1920
1%
3%
48,3
92
24%
Een nieuw cohort omvat naast starters ook nieuwe dochterbedrijven, fusiebedrijven en afsplitsingen.
9
oprichtingsjaar
bedrijven
werkgele-
bedrijfs-
gem.
belang
genheid
grootte
leeftijd
MKB*
oprichtingsjaar: tussen 1920 en 1930
1%
4%
31,2
82
32%
oprichtingsjaar: tussen 1930 en 1940
2%
4%
20,7
72
44%
oprichtingsjaar: tussen 1940 en 1945
0%
1%
36,2
62
28%
oprichtingsjaar: tussen 1945 en 1950
1%
2%
34,6
57
28%
oprichtingsjaar: tussen 1950 en 1960
2%
4%
22,2
52
42%
oprichtingsjaar: tussen 1960 en 1970
4%
9%
27,2
42
31%
oprichtingsjaar: tussen 1970 en 1975
3%
7%
24,1
32
33%
oprichtingsjaar: tussen 1975 en 1980
5%
8%
18,2
27
43%
oprichtingsjaar: tussen 1980 en 1985
7%
8%
13,6
22
49%
oprichtingsjaar: tussen 1985 en 1990
10%
11%
11,5
17
47%
oprichtingsjaar: 1990
3%
2%
9,5
12
52%
oprichtingsjaar: 1991
3%
2%
9,1
11
51%
oprichtingsjaar: 1992
3%
2%
7,5
10
58%
oprichtingsjaar: 1993
3%
3%
7,9
9
55%
oprichtingsjaar: 1994
4%
3%
6,7
8
56%
oprichtingsjaar: 1995
5%
4%
8,0
7
44%
oprichtingsjaar: 1996
5%
3%
5,5
6
61%
oprichtingsjaar: 1997
5%
3%
5,4
5
60%
oprichtingsjaar: 1998
6%
3%
4,8
4
60%
oprichtingsjaar: 1999
7%
3%
3,7
3
68%
oprichtingsjaar: 2000
9%
2%
2,9
2
75%
oprichtingsjaar: 2001
10%
2%
2,7
1
73%
* Gemeten als aandeel in de werkgelegenheid (personen). Bron: EIM, op basis van CBS en REACH.
Het verloop van de arbeidsproductiviteit per cohort (zie figuur 1) suggereert een levenscyclusverloop. Volgens de theorie van de levenscyclus van een bedrijf doorloopt een bedrijf diverse stadia, waarbij de prestaties verbeteren tot het bedrijf het stadium van volwassenheid heeft bereikt. In de startfase zijn de transactiekosten hoog. Ondernemers moeten veel inspanningen verrichten om het bedrijf op de rails te krijgen. Ook spelen in de beginfase leereffecten een rol. Als het stadium van volwassenheid is bereikt, kan een terugval optreden (mogelijk door minder ambitie, opvolgingsproblemen, etc.), tot het bedrijf in de eindfase wordt opgeheven. Deze laatste fase hoeft niet bereikt te worden, als het bedrijf tijdig de bakens verzet door met nieuwe producten te komen (Van der Wijst en Verhoeven, 1996). Bij sectoren gaat het om een gemiddelde van bedrijven. De cijfers laten zien dat het topniveau van de arbeidsproductiviteit ligt bij bedrijven tussen de 15 en 20 jaar. Opvallend is dat dit beeld spoor t met eerder onderzoek van EIM, waaruit blijkt dat snelle groeiers en normale groeiers oververtegenwoordigd zijn bij bedrijven tot 17 jaar (Bangma en Verhoeven, 2001). Na 20 jaar valt het niveau van de arbeidsproductiviteit terug. Tussen de 30 en 40 jaar is er opnieuw sprake van een hoger niveau. Bij oudere bedrijven valt het niveau weer terug. Er lijkt sprake te zijn van een cyclische beweging die ook al eerder is gevonden bij het aandeel snelgroeiende bedrij-
10
ven. Het lijkt erop dat rond het tijdstip van een bedrijfsopvolging (na ± 15-20 jaar) er een nieuwe impuls voor het bedrijf plaatsvindt. Om het belang van de diverse cohorten voor de totale arbeidsproductiviteit van de particuliere sector weer te geven is in figuur 1 voor elk van de onderscheiden cohorten tevens het aandeel van de werkgelegenheid per cohort weergegeven. Het werkgelegenheidsaandeel wordt bepaald door het aantal bedrijven en door de gemiddelde bedrijfsgrootte. niveau en belang arbeidsproductiviteit naar leeftijd bedrijven, 1998
70,0
16%
60,0
14% 12% 10%
40,0 8% 30,0 6% 20,0
4%
>7 5
15 610 11 -15 16 -2 0 21 -25 26 -30 31 -4 0 41 -50 51 -7 5
9
10
8
7
6
5
0% 4
0,0 3
2%
2
10,0
1
niveau x 1.000
50,0
bijdrage aan arbeidsproductiviteit
figuur 1
leeftijd cohorten in jaren arbeidsproductiviteit (x 1.000 euro)
bijdrage (%)
Bron: EIM, op basis van REACH, EIM-starterscohort 1994 en Nationale Rekeningen 2001.
11
4
Bijdrage cohorten aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
Cohorten van bedrijven kunnen een verschillende bijdrage hebben aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. In figuur 2 wordt de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit per cluster van cohorten van 1997 op 1998 weergegeven. De mutaties zijn ontleend aan REACH en reëel gemaakt op basis van de Nationale Rekeningen. De niveaus zijn de niveaus uit het vorige hoofdstuk, waarbij naast de rechtspersonen uit REACH 1 ook weer rekening wordt gehouden met niet-rechtspersonen. Voor dat jaar was er een groei van de arbeidsproductiviteit met 1,9% (cohorten gewogen met de feitelijke werkgelegenheid). Dit spoort goed met de feitelijke ontwikkeling. Volgens berekeningen van het CPB bedroeg de stijging in de marktsector 2,1%. De cijfers per cohort laten zien dat de ontwikkeling een cyclisch verloop heeft. Clusters met een dan weer hogere en dan weer lagere groei wisselen elkaar af. Wellicht spelen bij de cohorten met een lage productiviteitsgroei het op orde brengen van de organisatie en de opvolging een rol. Bovengemiddeld zijn de clusters 1-5 jaar, 11-15 jaar, 21-25 jaar, 41-50 jaar en 51-75 jaar. Onder het gemiddelde scoren de clusters 6-10 jaar, 26-30 jaar, 31-40 jaar en ouder dan 75 jaar. Opvallend is daarbij de daling bij de oudste groep bedrijven (>75 jaar). Op voorhand is verder geen duidelijk patroon te herkennen. Zo is er geen significant verband tussen de hoogte en de ontwik keling van de arbeidsproductiviteit, ofschoon beide een cyclisch patroon kennen (zie figuur 2). figuur 2
niveau en ontwikkeling arbeidsproductiviteit 1998
70,0
7,0
6,0 60,0 5,0
4,0
3,0 40,0 2,0 30,0 1,0
groei 1998 in %
niveau 1998 x € 1.000
50,0
0,0
20,0
-1,0 10,0 -2,0
0,0
-3,0 1-5
6-10
11-15
16-20
21-25
26-30
31-40
41-50
51-75
>75
totaal
leeftijd cohorten in jaren niveau '98
groei '98
Bron: EIM, op basis van REACH en EIM -starterscohort.
Per cluster van cohorten is een berekening gemaakt van de bijdrage aan de totale a rbeidsproductiviteitsontwikkeling. In tabel 2 wordt dit weergegeven. Om tot een reële berekening te komen is het gewicht van de bedrijven vergroot op basis van de feitelijke werkgelegenheidscijfers per cohort (zie tabel 1). Op basis van REACH zouden met name jonge cohorten door de kleine aantallen in de populatie anders niet meedoen. De bij-
1
Bij de ontwikkeling is verondersteld dat rechtspersonen en niet-rechtspersonen dezelfde ontwikkeling doormaken.
13
drage aan de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit is bepaald aan de hand van het aandeel in de werkgelegenheid. Het cluster 11-15 jaar levert de grootste bijdrage aan de stijging van de arbeidsproductiviteit met 53 procentpunt. De clusters 6-10 jaar, 26-30 jaar en 31-40 jaar leveren maar een zeer kleine bijdrage aan de stijging, terwijl de bijdrage van de groep bedrijven van 75 jaar en ouder negatief is. Dit hangt samen met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in deze cohorten. tabel 2
bijdrage cohorten aan de ontwikkeling arbeidsproductiviteit 1998
leeftijd bedrijven in jaren
bijdrage
1-5
2,7
0,35
6-10
0,3
0,04
11-15
4,6
0,53
16-20
2,8
0,26
21-25
4,3
0,35
26-30
0,2
0,01
31-40
0,3
0,03
41-50
6,0
0,30
51-75
3,3
0,26
>75
-1,8
-0,26
totaal
1,9
1,9
Bron: EIM, o.b.v. REACH.
14
ontwikkeling per jaar in %
5
De invloed van meer starters op de arbeidsproductiviteit
In deze paragraaf wordt een impulsanalyse uitgevoerd naar het effect van meer starters op de arbeidsproductiviteit per cohort. Indien verondersteld wordt dat de hoogte van de arbeidsproductiviteit per cohort (gemeten in constante prijzen) een gegeven is (er wordt geabstraheerd van een arbeidsproductiviteitsstijging als gevolg van een verandering in de kapitaalintensiteit en de totale factorproductiviteit), dan doorlopen de cohorten de arbeidspr oductiviteitsniveaus zoals deze zijn weergegeven in figuur 1. Door het aantal bedrijven in jaar 1 te verhogen kan het effect van meer nieuwe bedrijven in de tijd worden geanalyseerd. Hierbij wordt gewerkt met een vaste overlevingsfractie en een vaste bedrijfsgrootte per cohort. Omdat het hier een statische analyse betreft, hebben de nieuwe bedrijven geen invloed op het gedrag van bestaande bedrijven. We presenteren 2 impulsen: 1 2
Het aantal nieuwe bedrijven wordt structureel verhoogd met 6.500 (een groei van 12,5%), daarna is het aantal nieuwe bedrijven jaarlijks stabiel. Het aantal nieuwe bedrijven wordt het eerste jaar met 6.500 verhoogd, en vervolgens elk jaar met nog eens 1% extra (t1 = +6.500; t 2 =+6565, t3= +6631, etc.).
De effecten van de impulsen worden doorgerekend na vervanging van de 1e, 2 e, 3 e, 4 e, 5 e, 10 e, 15 e, 20 e, 40 e en 50 e, 70 e en oudste jaargang. Uit de cijfers komt naar voren dat meer nieuwe bedrijven (impuls 1) in de eerste 15-20 jaar een negatieve invloed hebben op het niveau van de arbeidsproductiviteit. Het aandeel van cohorten met een relatief lage arbeidsproductiviteit neemt voortdurend toe. Pas als het aandeel van de cohorten met een bovengemiddelde arbeidsproductiviteit toeneemt, is sprake van een positieve invloed. De invloed van nieuwe bedrijven is echter niet permanent. Indien alle cohorten de structurele verhoging hebben doorlopen, is de oorspronkelijke verdeling weer van kracht en wordt het oorspronkelijke niveau weer bereikt. In het geval van de continue groei van het aantal nieuwe bedrijven komt de arbeidsproductiviteit zelfs permanent onder de oorspronkelijke waarde te liggen. Dit is het gevolg van het steeds groter wordende belang van jonge cohorten met een relatief lage arbeidsproductiviteit. In figuur 3 geven de staafjes de cumulatieve afwijking ten opzichte van de uitgangssituatie weer.
15
figuur 3
invloed van een verandering in de cohortsamenstelling op de arbeidsproductiviteit (links een vaste impuls; rechts een toenemende impuls) verandering agv 6500 starters extra in t=1 en vervolgens jaarlijks 1% daarboven
verandering apt agv jaarlijks structureel 6500 starters extra
0,00%
0,20%
-0,10%
0,10%
-0,20% 0,00%
-0,30% -0,10%
-0,40% -0,20%
-0,50%
-0,30%
-0,60%
-0,40%
-0,70% t/m jaargang 1
t/m t/m t/m t/m t/m jaargang jaargang jaargang jaargang jaargang 2
3
4
5
10
t/m t/m t/m t/m jaargang jaargang jaargang jaargang 15
20
30
40
t/m t/m jaargang jaargang 50
Bron: EIM, op basis van REACH en CBS.
16
70
t/m oudste jaargang
t/m t/m t/m t/m t/m jaargang jaargang jaargang jaargang jaargang 1
2
3
4
5
t/m t/m jaargang jaargang 10
15
t/m t/m t/m t/m t/m jaargang jaargang jaargang jaargang jaargang 20
30
40
50
70
t/m oudste jaargang
6
Conclusie
In dit hoofdstuk is een statische analyse gedaan naar de bijdrage van verschillende cohorten aan de arbeidsproductiviteit. De conclusie van deze analyse is dat de leeftijd een determinant is van arbeidsproductiviteit. Bedrijven van 10-20 jaar oud hebben een relatief hoog arbeidsproductiviteitsniveau en leveren een belangrijke bijdrage aan de groei van de arbeidsproductiviteit. Uit de berekeningen blijkt verder dat een vergroting van het aantal starters ceteris paribus structureel geen positieve uitwerking heeft op het niveau van de arbeidsproductiviteit. Een continue groei van het aantal starters werkt structureel zelfs negatief uit. Het nadeel van deze statische analyse is dat bedrijven elkaar niet beïnvloeden. Het betreft hier een partiële benadering onder de veronderstelling dat de hoogte van de arbeidsproductiviteit van een cohort elk jaar in een constante verhouding tot elkaar staat. Welvaartseffecten van starters zijn daarmee afwezig. In de praktijk zijn cohorten echter geen geïsoleerde groepen. Bestaande bedrijven reageren op en/of werken samen met nieuwe bedrijven. Ook kunnen er veranderingen optreden in de kenmerken van de starters, zoals de startgrootte, de overlevingsfractie, de groei en de faillissementen.
17
Geraadpleegde literatuur
− −
− −
Kemp, R.G.M., W.H.J. Verhoeven, Baten en lasten van startende ondernemingen, EIM, i.o.v. het Ministerie van Economische Zaken, 2001 Bangma, K.L., W.H.J. Verhoeven, Het belang van bedrijfstypen voor de werkgelegenheidsontwikkeling, editie 2000, EIM, i.o.v. het Ministerie van Economische Z aken, 2001 Wijst, D., W.H.J. Verhoeven, Financial aspects of firm growth, EIM, 1996 Bangma, K.L., M. Clement, W.H.J. Verhoeven, Bijdrage van het MKB aan de werkgelegenheidsontwikkeling, EIM, i.o.v. het Ministerie van Economische Zaken, 1995
19