Maart 2014 Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het Nationaal Hervormingsprogramma in het kader van de EU-2020-strategie Voorwoord De EU-2020-strategie, die de Europese Unie (EU) in 2010 heeft afgesproken, is gericht op de bevordering van duurzame, inclusieve en slimme groei, dat wil zeggen groei die door kennis en innovatie wordt aangedreven. Op deze wijze wil de Europese Unie sterker uit de economische crisis komen en een hoog niveau van werkgelegenheid, sociale samenhang en productiviteit bereiken. De doelstellingen van EU-2020 zijn samengevat in vijf kerndoelen en tien richtsnoeren. Aan de hand van deze afspraken dienen de lidstaten hun eigen nationale (sub)doelen te bepalen die ertoe moeten leiden dat in 2020 de afgesproken strategie behaald is. Bij de vaststelling van de richtsnoeren is besloten dat tot 2014 deze stabiel dienen te blijven zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering. Vanaf 2014 worden zij jaarlijks vastgesteld. De vijf kerndoelen voor 2020 zijn: verhoging van de arbeidsparticipatie van 69% naar 75%; verhoging van de R&D-uitgaven van 1,9% naar 3% van het BBP; 20/20/20 doelstellingen: CO2-uitstoot, hernieuwbare energie en energie efficiëntie; verlaging van het percentage vroegtijdige schoolverlaters naar 10% en een verhoging van het percentage van 30-40-jarigen met een tertiaire opleiding naar 40%; reductie van het aantal armen met ten minste 20 miljoen personen. Jaarlijks stellen de EU-lidstaten hun eigen Nationaal Hervormingsprogramma (NHP) op waarin zij aangeven welke vorderingen zij willen maken met betrekking tot de EU-2020 kerndoelen. Elke twee jaar wordt gewerkt aan de Nationaal Sociale Rapportage (NSR). De Nederlandse regering heeft de goede gewoonte om elk jaar met sociale partners de conceptversie(s) van NHP en NSR te bespreken. De definitieve inhoud komt echter geheel voor rekening van de regering. Jaarlijks stelt de Stichting van de Arbeid de Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het bereiken van deze gemeenschappelijke Europese doelstellingen op. Deze wordt als bijlage bij NHP/NSR gevoegd. Hierin staan de belangrijkste bijdragen van het afgelopen jaar van sociale partners om de kerndoelen te kunnen bereiken. Deze zijn tot stand gekomen via overleg in de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische
2
Raad (SER). Datgene wat sociale partners afzonderlijk hebben bijgedragen aan het bereiken van deze doelstellingen valt buiten dit verslag. Dit verslag volgt de tien - geclusterde - richtsnoeren van de EU-2020-strategie. Per thema is aangegeven wat tussen april 2013 en maart 2014 door sociale partners is ondernomen om bij te dragen aan het bereiken van de kerndoelen. Uiteraard passen veel van de aanbevelingen en adviezen van sociale partners bij meerdere kerndoelen en richtsnoeren. Indien dit het geval is, wordt de betreffende bijdrage niet bij meerdere richtlijnen opgenomen maar is deze bij het meest in aanmerking komende richtsnoer geplaatst. Rest nog de opmerking dat de (de)centrale sociale partners vooral via hun arbeidsvoorwaardenbeleid, waarin de aanbevelingen en adviezen van de Stichting van de Arbeid en de SER doorwerken, zorgen voor invulling van de EU-2020-strategie.
3
1
De macro-economische en financiële stabiliteit
Richtlijn 1: De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen. Richtlijn 2: Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen. Richtlijn 3: Onevenwichtigheden in de eurozone beperken. De regering is bij uitstek verantwoordelijk voor het behalen van deze drie richtsnoeren. Sociale partners spelen vooral wat betreft de ontwikkeling van de contractlonen en de pensioenen hierin een rol. Loonontwikkeling Het Centraal Planbureau (CPB) heeft voor 2013 een contractloonmutatie voor de marktsector van 1,5% berekend. Voor 2014 verwacht het CPB een contractloonmutatie van 1,5%. De afgeleide inflatie bedraagt in 2013 1,3%; de consumentenprijzen stijgen met 2,5%. De verwachting voor 2014 is een afgeleide inflatie van 1,25%1. De loonkosten per werknemer stijgen in 2013 met 2,2%. Deze zijn in 2014 naar verwachting 2,5%op naar loonvoet is in 2013 op 2,2% uitgekomen en zal in 2014 naar verwachting op 2,5%2 uitkomen3. Werkloosheid De werkloosheid bedroeg volgens de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in januari 2014 8,6%. Europese samenwerking Europese samenwerking bevordert duurzame groei en werkgelegenheid. De EU heeft het gewicht om flinke invloed op de spelregels van de wereldeconomie uit te oefenen en in handelsverdragen gunstige voorwaarden te bedingen. De sociale dimensie van de EMU moet bijdragen aan de economische en sociale vooruitgang in de EU. Dit betekent dat het beleid zo moet worden ontworpen dat het bevorderlijk is voor welvaart in brede zin. Uit studies van het CPB blijkt dat Nederland profiteert van de interne markt en de euro4. Vanwege de financiële crisis heeft het handhaven van budgettaire en financiële discipline ook in 2013 veel nadruk gekregen. Minstens zo belangrijk is dat economische en sociale hervormingen perspectief bieden op versterking van de welvaart in brede zin en op werkgelegenheid in het bijzonder. Deze dienen op een maatschappelijk verantwoorde manier vorm gegeven te worden met een volwaardige rol voor de sociale dialoog. Op EU-schaal hebben de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties hun bereidheid 1 2
3 4
CPB, Centraal Economisch Plan 2014, d.d. 18 maart 2014. Het cijfer voor 2014 is gecorrigeerd voor het eenmalige effect van het meerekenen van ontslagvergoedingen vanaf 2014. Deze uitkomst is gecorrigeerd voor vertekening stamrecht bv’s. CPB (2011), Europa in crisis.
4
uitgesproken om medeverantwoordelijkheid te nemen voor de aansturing van het sociaal-economische beleid5. De Gezamenlijke Verklaring heeft betrekking op de vormgeving van die consultatieverplichting. Sociaal Akkoord 11 april 2013 Nadat op 19 december 2012 kabinet en sociale partners tijdens het later zogenoemde Midwinteroverleg de afspraak hadden gemaakt om de komende maanden in overleg te gaan om te komen tot een gezamenlijke agenda “voor de creatie van werkgelegenheid en economische groei” om zo de crisis aan te pakken, hebben de sociale partners in de Stichting van de Arbeid hard gewerkt aan een sociaal akkoord dat door het kabinet zou worden onderschreven. Op 11 april mondt dit overleg uit in het Sociaal Akkoord. Hierin hebben sociale partners een aanpak geformuleerd “…voor een verantwoorde, nieuwe invulling van het sociaal stelsel, aan nieuwe fundamenten voor herstel van vertrouwen in een duurzaam welvarend Nederland en aan een nieuwe basis onder de samenleving.” De aanpak bestaat uit maatregelen voor de korte termijn die met name erop gericht zijn om de negatieve binnenlandse spiraal te doorbreken en voor de middellange termijn die met name bedoeld zijn om te komen tot een nieuwe infrastructuur voor werk en inkomen. Het kabinet onderschrijft op 11 april deze aanpak vrijwel volledig in de brief van minister Asscher en staatssecretaris Klijnsma aan de Tweede Kamer onder de titel Resultaten sociaal overleg. De concrete resultaten van het Sociaal Akkoord zullen pas in de loop van de komende vier jaar blijken als alle afspraken zijn ingevuld en in wetgeving zijn omgezet. In het kort betreft het: een aanpak van de crisis Door de instelling van een Actieteam en de inzet van in totaal 1,2 miljard euro (600 miljoen euro van SZW en 600 miljoen euro van sociale partners en regio’s) om de werkgelegenheid in sectoren en regio’s te ondersteunen, willen sociale partners en kabinet de arbeidsmarkt ingrijpend ondersteunen. Om dit mogelijk te maken, heeft SZW de Regeling cofinanciering sectorplannen ingericht met steun van sociale partners. Deze regeling is d.d. 14 augustus gepubliceerd. Op 1 oktober is de eerste tranche voor aanvragen opengegaan. Deze heeft geduurd tot 1 januari 2014. Er hebben 37 sectoren en regio’s een aanvraag ingediend, twee hebben zich teruggetrokken en twee plannen zijn wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen. Maart 2014 is SZW nog volop bezig de plannen te beoordelen, inmiddels hebben 6 sectoren hun goedkeurende beschikking ontvangen. Vanaf januari is een aantal sectoren dat hard door de economische crisis getroffen is zoals bouw, transport en uitzendwezen druk doende om de arbeidsmarkt en werkgelegenheid van hun sector/regio te stimuleren. Achterliggend doel bij de uitvoering van de sector- en regioplannen is om werkende weg een functionerende infrastructuur te ontwikkelen voor Van-Werk5
Declaration by the European social partners: Social partner involvement in European Economic Governance, tripartite social summit, Brussel, 24 november 2013.
5
Naar-Werk-afspraken en daarmee in de nabije toekomst zoveel mogelijk langdurige werkloosheid te kunnen voorkomen. een nieuwe infrastructuur voor de arbeidsmarkt en sociale zekerheid Om de samenwerking tussen sociale partners en gemeenten voor een goed werkende arbeidsmarkt te bevorderen, hebben sociale partners samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) onder andere op 14 maart 2013 De Werkkamer ingericht. Zie voor alle concrete acties par. 3 onder De Werkkamer. een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid Met de afspraak om tegelijkertijd het ontslagrecht te wijzigen, de wettelijke rechten van flexwerkers te vergroten en schijnconstructies in de arbeidsrelaties hard aan te pakken, willen sociale partners enerzijds de zogenoemde ‘doorgeschoten flexibiliteit’ van arbeidsrelaties aanpakken en anderzijds zorgen voor een evenwichtige aanpassing van het ontslagrecht. In de loop van het jaar hebben sociale partners als klankbord gefungeerd voor SZW bij de opstelling van de Wet Werk en zekerheid - die in februari door de Tweede Kamer is aanvaard – en voor de aanpak van schijnconstructies. een heroriëntatie op de toekomst van de werknemersverzekeringen met robuuste polisvoorwaarden WW De SER buigt zich op verzoek van het kabinet op een heroriëntatie van werknemersverzekeringen en op de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur. de toekomst van de pensioenen De voorstellen die sociale partners op dit vlak doen aan het kabinet betreffen een vervolg op de eerdere afspraken over de pensioenen. (Zie voor de concrete acties hieronder Pensioenen.)
De gevolgen van het begrotingsakkoord met de oppositiepartijen D66, ChristenUnie en SGP d.d. 11 oktober 2013 voor het Sociaal Akkoord Op 15 oktober schrijft de Stichting van de Arbeid aan de premier en de vice-premier dat zij kennis heeft genomen van de begrotingsafspraken 2014 die deels betrekking hebben op het Sociaal Akkoord en die zonder vooroverleg met de Stichting tot stand zijn gekomen. De Stichting constateert dat het aangepaste begrotingsakkoord een versnelling van enkele afspraken in het Sociaal Akkoord betekent die op gespannen voet kan komen te staan met de grondgedachte achter dit akkoord. Om fundamentele wijzigingen in het functioneren van de arbeidsmarkt zoals het ontslagrecht door te voeren, is het nodig dat het dieptepunt van de economische crisis achter de rug is. Omdat echter de kern van het Sociaal Akkoord overeind is gebleven, blijft zij achter het Sociaal Akkoord staan en neemt daarvoor haar verantwoordelijkheid. Pensioenen Hervorming pensioencontracten In het Sociaal Akkoord heeft de Stichting van de Arbeid het kabinet nogmaals opgeroepen om voortgang te maken met de wijzigingen van het financiële toetsingskader (FTK) zodat nieuwe contracten voor de aanvullende pensioenen mogelijk kunnen worden.
6
Hierover heeft de Stichting al in juni 2010 geadviseerd in het zogeheten Pensioenakkoord dat in juni 2011 verder is uitgewerkt in het zogeheten Uitwerkingsmemorandum. Doel van sociale partners is om meer stabiliteit in de pensioencontracten te brengen en het pensioenstelsel meer toekomstbestendig te maken voor de stijgende levensverwachting en schokken op de financiële markten. Om de in 2010 bepleitte hervorming te bespoedigen, hebben sociale partners het afgelopen jaar onder meer de volgende activiteiten ontplooid: o In september heeft de SER advies6 uitgebracht over een alternatieve vormgeving van het verwachte rendement op aandelen waarvan berekeningen laten zien dat dit leidt tot stabielere premies die geen verdelingseffecten tussen generaties teweegbrengen. Dit komt de macro-economische stabiliteit ten goede. Het advies is een uitwerking van het advies Nederlandse economie in stabieler vaarwater: Een macro-economische verkenning van april 2013. o In november heeft de Stichting het kabinet geschreven er voorstander van te zijn om voor pensioenfondsen een stabielere ultimate forward rate (UFR) te hanteren die in lijn moet liggen met Europese besluitvorming. De UFR is de rekenrente voor de lange termijn waarmee financiële instellingen moeten rekenen voor de waardering van verplichtingen bij langjarige contracten. Wegens de lange looptijd is er vanaf een bepaald moment in de toekomst vaak onvoldoende handel en daarmee geen betrouwbare informatie voor handen. De Europese Commissie is met het Europees Parlement en de Europese Raad in overleg om voor looptijden die langer zijn dan twintig jaar de langetermijnrente vast te stellen richting een convergentiepunt van 4,2% voor financiële instellingen zoals verzekeraars. In november heeft een speciaal daartoe ingestelde commissie de staatssecretaris van SZW geadviseerd om voor Nederlandse pensioenfondsen een UFR te hanteren die meer afhankelijk is van de actuele marktrente. Nu er echter na twintig jaar Europese discussie een doorbraak bereikt lijkt te zijn, is daarmee het advies van deze commissie UFR volgens de Stichting achterhaald. o De Stichting van de Arbeid heeft op 11 september gereageerd op een voorontwerp van wet voor een nieuw FTK. De conclusie was dat het voorontwerp nog onvoldoende stabiliteit van de pensioenen en de premies bewerkstelligt. Bovendien zou de keuzevrijheid voor decentrale partijen om een zelf overeengekomen indexatieambitie na te streven, beperkt worden. o Om de invoering te bespoedigen en het draagvlak te vergroten voor meer stabiele pensioencontracten heeft de Stichting in de zomer bovendien het initiatief genomen om gezamenlijk met jongerenorganisaties van de vakbeweging, ouderenorganisaties en pensioenuitvoerders tot één visie te komen. Doel hiervan is om mogelijke verschillen van inzicht tussen generaties te overbruggen zonder de uitgangspunten van het Pensioenakkoord 2010 uit het oog te verliezen. Dit heeft ertoe geleid dat deze acht partijen in een gezamenlijke verklaring7 van 12 september het kabinet oproepen om een FTK te ontwikkelen dat onder meer moet vol6 7
SER-advies Naar macrostabiele reële pensioenen, Den Haag, 12 september 2013. De acht partijen zijn de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie, FNV-Jong, CNV Jongeren, de koepel van Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties CSO (Unie KBO, PCOB, NVOG en Noom), de vereniging ANBO, de Koepel Nederlandse Vereniging van Gepensioneerden (KNVG) en FNV Senioren. De gezamenlijke verklaring is te downloaden van de website van de Stichting van de Arbeid, www.stvda.nl.
7
doen aan de uitgangspunten van meer stabiliteit in de premies en de uitkeringen en een stabiel lange termijn beleggingsbeleid. Er is tot op heden nog geen wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Het ministerie van SZW is nog druk doende om het conceptwetsvoorstel op basis van de binnengekomen reacties en juridische mogelijkheden aan te passen. Hierover voert de Stichting zowel alleen als in de acht partijenconstructie regelmatig overleg met SZW. Sociale partners hechten eraan dat er zo spoedig mogelijk wetgeving komt die meer stabiliteit met zich meebrengt. Pensioenkortingen Eind december 2012 bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad van alle pensioenfondsen 102%. Dit lag onder het niveau van de gemiddeld minimaal vereiste dekkingsgraad van ongeveer 105%. Als gevolg hiervan hebben 66 Nederlandse pensioenfondsen op 1 april de pensioenen en de pensioenopbouw moeten verlagen voor in totaal 5,6 miljoen deelnemers, waarvan 1,1 miljoen gepensioneerden. De verlagingen variëren tussen 0,5% en 7,0% en komen voor de betrokken deelnemers van deze fondsen gemiddeld uit op 1,9%. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat zoveel gepensioneerden en werknemers met een verlaging van hun pensioen(opbouw) te maken hebben. In de loop van 2013 is de swaprente licht gestegen. Tegelijkertijd zijn de aandelenkoersen en de rendementen van vastrentende waarden gestegen waardoor het totale pensioenvermogen is toegenomen. Het resultaat is dat eind december de gemiddelde dekkingsgraad 109% bedraagt. Volgens ramingen van De Nederlandsche Bank (DNB) zullen per 1 april 2014 maximaal 38 pensioenfondsen opnieuw de pensioen(opbouw) moeten korten met gemiddeld 1,1%. Het gaat dan om circa 2,5 miljoen deelnemers, waarvan 500.000 gepensioneerden. Aanpassing fiscale regelgeving (Witteveenkader) Conform het Sociaal Akkoord hebben sociale partners in mei twee technische varianten aangedragen als alternatief voor de door het kabinet aangekondigde aanpassing van het zogeheten Witteveenkader om per 1 januari 2015 het maximaal toegestane opbouwpercentage van 2,15% naar 1,75% van het gemiddelde loon verlagen en een pensioenopbouw boven 100.000 euro niet meer fiscaal faciliteren. Voor de alternatieven had het kabinet 250 miljoen structureel ter beschikking gesteld. In aanvulling op deze technische excercitie heeft de Stichting in een brief aan het kabinet laten weten dat zij in beleidsmatige zin een opbouwpercentage van 2% bepleit, ongeacht het inkomen. Eén van de aangedragen technische varianten met aanvullende excedentregelingen heeft het kabinet als uitgangspunt genomen voor het wetsvoorstel over de aanpassingen van het Witteveenkader. Op 27 juni is dit wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer. Echter, het stuitte vervolgens op bezwaren in de Eerste Kamer. Dit heeft uiteindelijk op 18 december geleid tot een nieuw akkoord tussen het kabinet en de oppositiepartijen D66, ChristenUnie en SGP. In dit akkoord is gekozen voor een opbouwpercentage van 1,875% over een pensioengevend salaris tot 100.000 euro. Voor het gedeelte dat boven 100.000 euro uitkomt, wordt een netto lijfrenteregeling mogelijk (zonder vermogensren-
8
dementsheffing). Aanpassing governance pensioenuitvoerders Nadat de SER hierover eerder in 2012 had geadviseerd, is het Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen in mei door de Tweede Kamer en in juli door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet herziet de wettelijke regels voor de governance en de medezeggenschap voor pensioenfondsen. Het gaat hierbij om een drietal onderdelen: versterken van de deskundigheid en het interne toezicht van pensioenfondsen; het regelen van adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers binnen het fonds; het stroomlijnen van taken en organen van (bedrijfstak)pensioenfondsen. In aanvulling op deze wet heeft de Stichting van de Arbeid met de Pensioenfederatie Code pensioenfondsen uitgebracht. Ook met het Verbond van Verzekeraars is een code afgesproken. In de eerste code zijn bepalingen opgenomen over het functioneren van de verschillende bestuurlijke organen binnen een pensioenfonds. In de tweede code wordt aangegeven op welke wijze de werkgevers en de pensioenverzekeraars deelnemers op de hoogte houden van ontwikkelingen ten aanzien van het door hen opgebouwde pensioen. Doel van beide codes is de communicatie met de belanghebbenden transparanter te maken en op deze wijze bij te dragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. Pensioencommunicatie De Stichting acht het van belang dat het pensioenbewustzijn van werkgevers en deelnemers wordt vergroot. In de praktijk is vooral het samenspel van werkgever en pensioenuitvoerder van groot belang. Dit samenspel zal per situatie verschillen. Een kleine werkgever bijvoorbeeld zal in het algemeen meer behoefte hebben aan ondersteuning door de pensioenuitvoerder. De Stichting vindt het daarom belangrijk dat er goede afspraken bestaan tussen de werkgever en de uitvoerder over wie wat doet en wie waarvoor verantwoordelijk is. Hierover heeft de Stichting op 19 maart een advies uitgebracht aan de staatssecretaris van SZW en op 4 juli een aanbeveling aan cao-partijen. De staatssecretaris heeft eind november een voorontwerp van de Wet pensioencommunicatie uitgebracht, waarin dit advies is overgenomen. Daarnaast bevat deze wet nog vele andere bepalingen over de pensioencommunicatie met de deelnemers. Hoewel de Stichting een goede communicatie met de deelnemers over de aanspraken en het op te bouwen pensioen essentieel vindt, waarschuwt ze wel dat meer informatie niet altijd beter hoeft te zijn. Ook de uitgaven aan communicatie moeten in de gaten gehouden worden. Individuele waardeoverdracht pensioenen De Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars hebben in 2012 al aangegeven dat het huidige systeem van waardeoverdracht heroverwogen dient te worden. De oorspronkelijke doelstelling van het wettelijke recht op waardeoverdracht - het voorkomen van pensioenverlies na baanwisseling bij eindloonregelingen - is als gevolg van de massale overgang naar middelloonregelingen komen te vervallen. Er
9
doen zich problemen voor bij de uitvoering van waardeoverdrachten waarvan vooral de bijbetalingsproblematiek in het oog springt. Overgang naar een nieuw voorwaardelijk reëel pensioencontract zal de complexiteit van de keuze om al dan niet over te dragen mogelijk nog vergroten en bovendien een aanpassing van de rekenregels voor waardeoverdracht noodzakelijk maken. De Stichting heeft daarom samen met actuarissen van pensioenfondsen en verzekeraars onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een systematiek op basis van gefinancierde waarde te hanteren in plaats van opgebouwde aanspraken over te dragen. Drie voorwaarden waren vooraf gesteld, te weten: o het nieuwe systeem moet werkbaar zijn en niet leiden tot perverse prikkels of andere niet bedoelde effecten; o werknemers die van baan wisselen moeten in redelijkheid een rationeel besluit kunnen nemen; o de bijbetalingsproblematiek moet verdwijnen of in ieder geval in hoge mate worden beperkt. De Stichting van de Arbeid komt op basis van het onderzoek tot de conclusie dat het moeilijk zal zijn om aan alle drie de voorwaarden te voldoen. Vooral de tweede voorwaarde van transparantie en helderheid voor de werknemer zal moeilijk in te vullen zijn door de toenemende complexiteit van waardeoverdracht. Bijbetalingen door werkgevers worden met een systeem van overdracht van gefinancierde waarde wel voorkomen. Dit zal voor werknemers echter tot grote verschillen kunnen leiden in de aanspraken voor en na de waardeoverdracht. Als besloten wordt het recht op waardeoverdracht te continueren, zullen in ieder geval voor de volgende situaties nadere regels moeten worden opgesteld: o indien een verzekerde regeling met een zogenaamde ‘rentestandkorting achteraf’ is betrokken bij de waardeoverdracht; o indien een ondernemingspensioenfonds dat afspraken heeft met de onderneming over bijstortingen en onttrekkingen is betrokken bij de waardeoverdracht; o ingeval er sprake is van buffers en/of egalisatiereserves. Binnen de Stichting van de Arbeid lopen de meningen uiteen ten aanzien van de vraag of het recht op waardeoverdracht gecontinueerd moet worden. Werkgevers zijn van mening dat alles afwegende het recht op waardeoverdracht moet komen te vervallen terwijl voor werknemers de voordelen van waardeoverdracht de doorslag geven. Zij zijn van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven. Nieuwe pensioeninstelling Op 28 april heeft de Stichting van de Arbeid gereageerd op een internetconsultatie over de ‘algemene pensioeninstelling' (API). In 2007 stelde het toenmalige kabinet vast dat er fasegewijs een API moest komen. Na invoering van de premiepensioeninstelling (PPI) en het multi-ondernemingspensioenfonds (multi-opf) heeft de staatssecretaris van SZW eind februari 2013 het beleidsdocument API gepubliceerd. Een API biedt volgens SZW voordeel voor Nederlandse ondernemingspensioenfondsen. Zij kunnen schaalvoordelen behalen in de uitvoering en vermindering van bestuurlijke lasten. De API kan ook belangrijk zijn voor multinationals die een grensoverschrijdend pensioenfonds willen. Een
10
API kan de aansturing van pensioenregelingen van bedrijfsonderdelen uit verschillende landen centraliseren en vereenvoudigen. De API is in het voorstel niet mogelijk voor verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. De Stichting ziet de API als een nieuw uitvoeringsvehikel dat de mogelijkheden voor cao-partijen uitbreidt om te kiezen waar men pensioenregelingen wil onderbrengen maar plaatst hierbij wel een aantal kanttekeningen. Zo is zij van mening dat eerst meer helderheid moet komen over aanpassingen in pensioenwetgeving zoals het FTK en de Pensioenwet voordat definitieve besluiten kunnen worden genomen over de mogelijkheid om een API op te richten. Ook is volgens de Stichting nader onderzoek gewenst over de consequenties van de API voor bijvoorbeeld het speelveld tussen verzekeraars en pensioenfondsen.
11
2
Groeivermogen, duurzaamheid en innovatie
Richtlijn 4: De steun voor R&D en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek intensiveren en het potentieel van de digitale economie benutten. Richtlijn 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken. Richtlijn 6: Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren en ontwikkelen voor een optimaal functioneren van de interne markt. Techniekpact 2020 Op 13 mei hebben bestuurders uit het onderwijs, werkgevers, werknemers en de regio's samen met minister Bussemaker (OCW), minister Asscher (SZW), minister Kamp (EZ) en staatssecretaris Dekker (OCW) het Techniekpact ondertekend. Doelstelling hiervan is enerzijds het bevorderen van de aandacht en keuzes van jongeren voor technische studies en beroepen en anderzijds het behoud van werkenden voor deze sectoren. Het pact moet de aansluiting van het technisch onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren. Daarnaast beoogt het pact het tekort aan technisch personeel terug te dringen. Dat gebeurt over de hele linie van het onderwijs. Op alle onderwijsniveaus worden contacten gelegd tussen bedrijven en studenten. Zowel individuele organisaties als alle organisaties gezamenlijk ondernemen activiteiten. Ook wordt gekeken of verandering van wet- en regelgeving aan het bereiken van de doelstellingen kan bijdragen. Consultatief overleg EU-voorjaarstop 2014 Minister Kamp van Economische Zaken (EZ) heeft de SER geconsulteerd ter voorbereiding op de Europese Voorjaarstop die 20 en 21 maart 2014 in Brussel plaatsvindt en waar de Europese Raad de prioriteiten vaststelt voor het sociaal-economisch beleid van de EU en de lidstaten. Mede op basis van deze prioriteiten gaat Nederland zijn volgende nationale hervormingsprogramma opstellen. Er is ook een relatie met de landspecifieke aanbevelingen die in de zomer worden vastgesteld. SER-voorzitter Draijer benoemt vier gemeenschappelijke onderwerpen die voor sociale partners en kroonleden van belang zijn8. Dit betreft: 1. de aansturing van het sociaal-economisch beleid en de sociale dialoog; 2. de financiering van het mkb en de Europese bankenunie; 3. de versterking van het groeivermogen via de interne markt, industriebeleid, kennis en energie; 4. het vrij verkeer van werknemers en diensten. De werknemersorganisaties wijzen op de noodzaak van verdieping van de sociale dimensie in Europa, het oplossen van sociale onevenwichtigheden zoals de hoge werkloosheid, de uitbuiting van buitenlandse werknemers en de verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook pleiten zij voor het behoud van hoogwaardige werkgelegenheid in 8
Op www.ser.nl is een samenvatting van deze gemeenschappelijke gesprekspunten geplaatst.
12
Nederland wat het belang onderstreept van buitenlandse kenniswerkers. Men benadrukt dat het het Refit-programma, dat beoogt de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven te verlagen, zijn doel voorbijschiet nu het aankondigt regels ter bescherming van werknemers af te schaffen of anderszins te verzwakken. De werkgeversorganisaties vragen aandacht voor de financiering van het midden- en kleinbedrijf en de noodzaak van een solide invulling van de bankenunie. Ook geven zij aan dat Europa een structurele groeiagenda nodig heeft, met name wat betreft industriebeleid. Zo hebben energie-intensieve sectoren er last van dat er nog steeds geen Europese energiemarkt is. Zij wijzen op het belang van versterking van de sociale dimensie in de EU. Zo zorgt de invoering van het wettelijk minimumloon in Duitsland dat er minder ruimte komt voor oneigenlijke concurrentie. Nederland moet inzetten op kwaliteit, kennis en innovatie. Dat vraagt om een goede publiek-private samenwerking. De kroonleden benadrukken het belang van een solide bankenunie om de wederzijdse gijzeling van zwakke eurolanden en zwakke banken te kunnen doorbreken. Nederland heeft last van bestaande fricties op de interne markt die de exportmogelijkheden en daarmee onze economische groei belemmeren. Het is nodig om uiteenlopende en beperkende nationale regels te vervangen door geharmoniseerde Europese regels. Minister Kamp reageert dat hij het eens is met de wens van sociale partners om breed en vroegtijdig betrokken te worden bij de invulling van het sociaal-economisch beleid. Wat betreft de werkloosheid geeft hij aan dat het van belang is dat werklozen in Nederland beschikbaar zijn en op vacatures solliciteren, zodat werkgevers niet veel vacatures hoeven in te vullen met buitenlandse werknemers. Het is van belang dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun arbeidsmarktperspectieven door perspectiefrijke studiekeuzes en leven lang leren. Hij zal zich inzetten voor het aantrekken van voldoende kenniswerkers in Nederland; het techniekpact is hiervan een goed voorbeeld. Het kabinet is alert op onderbieding van Nederlandse cao-lonen. Tot slot geeft hij aan dat de regering grote inspanningen heeft geleverd om de financiering van het mkb op peil te houden, om te beginnen door Nederlandse banken overeind te houden. De SER-voorzitter sluit de consultatie af met de vaststelling dat volgens de SER de Europese Unie weliswaar materiële vooruitgang heeft geboekt maar dat Europa niet af is. Dit vraagt om een proactieve agenda met een belangrijke rol voor sociale partners in de afzonderlijke lidstaten en op EU-niveau. Energieakkoord voor duurzame groei Op 6 september hebben ruim veertig organisaties onder aanvoering van SER-voorzitter Draijer zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Het gaat om de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen. Aanleiding voor deze landelijke afspraken over duurzame groei was de politieke oproep en de behoefte aan nieuw elan in het bedrijfsleven en bij maatschappelijke organisaties. De SER bood zijn platformfunctie aan en faciliteerde het proces. Het Energieakkoord wil een breed draagvlak bieden voor een robuust en toekomstbe-
13
stendig energie- en klimaatbeleid en tegelijkertijd bijdragen aan versterking van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Het Energieakkoord bestaat uit tien onderling samenhangende pijlers: 1. energiebesparing in de gebouwde omgeving en efficiëntieverbetering in het bedrijfsleven; 2. opschalen van hernieuwbare energieopwekking; 3. stimuleren van decentrale duurzame energie; 4. gereedmaken van energietransportnetwerk; 5. goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel; 6. CCS en kolencentrales; 7. mobiliteit en transport; 8. werkgelegenheid en scholing; 9. stimuleren commercialisering voor groei en export; 10. financiering van duurzame investeringen. Op verzoek van de deelnemende organisaties heeft de SER op 1 oktober de bijzondere commissie Borging Energieakkoord onder voorzitterschap van E. Nijpels ingesteld. Deze commissie monitort en bewaakt de voortgang. Advies over binding buitenlands talent Omdat het belangrijk is voor de welvaart, de economie en het hoger onderwijs dat Nederland internationaal talent weet te werven en te binden, heeft de SER advies uitgebracht hoe dit gerealiseerd kan worden op voorwaarde dat bedrijven, onderwijsinstellingen, overheids- en non-profitorganisaties samenwerken9. In dit advies wordt aangegeven dat vooral bedrijven en organisaties die opereren in een internationale omgeving, zoals multinationals, hightech- en creatieve industrie, behoefte hebben aan afgestudeerde buitenlandse studenten. Dit geldt ook voor bedrijven en organisaties met moeilijk vervulbare vacatures voor bijvoorbeeld bètatechnici. De SER wijst erop dat instroom van ambitieuze, ondernemende buitenlandse studenten de kwaliteit van het hoger onderwijs vergroot. Een ‘international classroom’ zorgt ervoor dat Nederlandse studenten internationale competenties verwerven. Kortom, een hoogwaardige, internationale kennisinfrastructuur maakt Nederland aantrekkelijk als vestigingsplaats voor internationale bedrijven en vergroot de werkgelegenheid. Nederland moet in het buitenland meer worden gepromoot als een aantrekkelijk land met een interessante internationale werkomgeving. Bedrijven, organisaties en sociale partners moeten in nauwe samenwerking met onderwijsinstellingen stageplaatsen en traineeships aanbieden. Verder kunnen bedrijven en organisaties hun vacatures bekend maken via bestaande zogeheten ‘career portals’ voor buitenlandse studenten. Ook zouden zij financiële prikkels kunnen bieden in de vorm van beurzen en compensatie van collegegelden. De raad realiseert zich echter tegelijkertijd dat het (tijdelijk) binden van buitenlandse studenten aan de Nederlandse arbeidsmarkt het risico van verdringing van Nederlandse 9
SER-advies Make it in the Netherlands!, advies over binding van buitenlandse studenten aan Nederland, Den Haag, 19 april 2013. Een Engelse samenvatting is beschikbaar op www.ser.nl
14
studenten mee kan brengen. De SER pleit daarom voor een meer arbeidsmarkt gerelateerde werving en binding van buitenlandse studenten naast generieke inspanningen om meer studenten te trekken en te binden. De SER dringt erop aan dat de overheid het initiatief neemt voor een gezamenlijke, landelijk afgestemde aanpak ter bevordering van de werving en binding van buitenlandse studenten. Dat is nodig omdat nu veel in de regio en lokaal gebeurt zonder voldoende afstemming en samenwerking over de regiogrenzen heen. Verder is een versoepeling nodig van de regelgeving voor werken tijdens en na de studie. Een andere aanbeveling is om aan UWV een structurele financiering te geven voor het maken van sectorbeschrijvingen. De arbeidsmarktinformatie die daaruit voortkomt, dient vervolgens toegankelijk en in het Engels beschikbaar te worden gesteld. Voor een verdere vereenvoudiging van administratieve processen beveelt de SER aan om de ketensamenwerking van De Rode Loper met alle partijen die voor binding relevant zijn, voort te zetten. Tot slot dringt hij erop aan de uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de strategische werving en binding bij één regisseur te leggen, bijvoorbeeld de Nuffic. Advies over de ambachtseconomie De SER constateert in zijn advies over de ambachtseconomie10 dat de waardering voor werken in een van de ambachten te wensen overlaat. Deze arbeidsmarkt biedt echter veel kansen omdat oplopende tekorten aan vakmensen in de ambachtseconomie ontstaan. Veel ouderen stromen uit en de instroom van jongeren vanuit het beroepsonderwijs neemt al jaren af. Echter, een algemene opleiding geniet zowel bij jongeren als bij hun ouders vaak meer waardering dan een ambachtelijke opleiding. De SER wijst erop dat vergroting van de waardering van ambachten begint bij het zichtbaarder maken in de samenleving want ‘onbekend maakt onbemind’. Een veelvuldige en vroege kennismaking in het onderwijs moet bijdragen aan een grotere belangstelling voor een ambachtelijke opleiding. Daarnaast is het van belang dat het perspectief op werk meer zichtbaar wordt; het beroepsperspectief van vmbo, mbo en hbo moet beter zichtbaar en inzichtelijk gemaakt worden. De overheid zou dit kunnen ondersteunen door actuele en makkelijk toegankelijke arbeidsmarktinformatie per beroepsgroep te bieden. Als gevolg van nieuwe technologische ontwikkelingen spelen kennis en techniek een steeds grotere rol in het ambacht. Het is een misvatting dat het om ongeschoold werk zou gaan. Doorstroommogelijkheden tussen de opleidingen is een ander verbeterpunt. De raad vraagt in het bijzonder aandacht voor de rol van kleinschalige opleidingen. De raad acht het noodzakelijk dat deze opleidingen voor een specialistisch beroep met een reëel arbeidsmarktperspectief in stand kunnen blijven, zoals specialistische opleidingen voor beroepen als fietstechnici, pianotechnici, audiciens, tandtechnici, glasblazers, keramisten en meubelmakers. Bovendien kan invoering van de meestertitel in een ambachtelijke branche vakmanschap en excellentie zichtbaarder maken. Meesters kunnen bovendien ook als ambassadeurs van de ambachten fungeren. 10
SER-advies Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie, Den Haag, 21 juni 2013.
15
De ambachtseconomie kent veel kleinschalige bedrijven en een relatief groot aandeel zzp’ers. Dit betekent dat ambachtelijk vakmanschap en ondernemerschap vaak in combinatie worden uitgeoefend. Deze combinatie is in de praktijk veeleisend. De raad acht het wenselijk dat ontwikkeling en training van vaardigheden die nodig zijn voor het ondernemerschap al in het beroepsonderwijs worden aangeleerd. Om ondernemerschap te versterken kunnen de nieuwe Ondernemerspleinen ondersteuning en voorlichting geven. De focus ligt daarbij vooral op starters. Ondernemerschap betekent ook aandacht voor kwalitatief goed werk en duurzame inzetbaarheid. De raad doelt daarmee op gezond en veilig werk en aandacht voor scholing. Dit aspect zou al benadrukt kunnen worden op de leerwerkplekken waar leerlingen hun eerste werkervaringen opdoen. Vanwege de kleinschaligheid en het feit dat vaak sprake is van kleine brancheorganisaties kan samenwerking tussen verwante organisaties zinvol zijn. Om versnippering tegen te gaan, pleit de raad voor een private coördinatiestructuur die een aantal relevante sectoroverstijgende activiteiten centraal coördineert. De overheid zou de betrokken organisaties moeten ondersteunen bij de realisatie van een dergelijke structuur.
16
3
Werking arbeidsmarkt, werkgelegenheid en sociale integratie Richtlijn 7: De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en mannen opvoeren, de structurele werkloosheid terugdringen en arbeidskwaliteit bevorderen. Arbeidsvoorwaardenbeleid en arbeidsverhoudingen Verrekening inspanningen transitievergoeding De Wet werk en zekerheid introduceert vanaf 1 juli 2015 het recht op een transitievergoeding bij onvrijwillig ontslag. Via een AMvB zal geregeld worden welke van de door werkgevers gemaakte kosten verrekend kunnen worden met de transitievergoeding. Het gaat om activiteiten en inspanningen die gemaakt worden bij - dreigend - ontslag (VanWerk-Naar-Werk (VWNW) en het bekorten van de werkloosheidsperiode). Maar ook kunnen kosten verrekend worden die gedurende het dienstverband worden gemaakt en die niet een directe relatie hebben met een mogelijk dreigend ontslag maar wel gericht zijn op de employability van de werknemer. Het betreft investeringen in bredere ontwikkeling en opleiding van de werknemer met het oog op zijn eventuele toekomstige arbeidsmarktpositie. De Stichting heeft de minister van SZW op 12 februari geadviseerd over de nadere invulling van de AMvB. Daarin heeft zij de uitgangspunten geformuleerd waaraan voldaan moet worden, zoals het type activiteiten waar het om gaat en de wijze waarop werkgever en werknemer de overeengekomen verrekening van kosten vastleggen. Heroverweging van cao-bepalingen met betrekking tot verbodsbepalingen op en beperkingen van de inzet van uitzendkrachten Het van kracht worden van de Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid op 6 december 2011 betekent onder andere dat vanaf deze datum cao-bepalingen die een beperking of verbod op de inzet van uitzendkrachten inhouden nog uitsluitend gerechtvaardigd zijn vanwege redenen van algemeen belang. Deze houden met name verband met de bescherming van uitzendkrachten, de eisen ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid op het werk of de noodzaak om de goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen en misbruik te voorkomen. De Stichting verzoekt d.d. 6 februari decentrale cao-partijen opnieuw om - indien zij dit nog niet hebben gedaan – hun cao na te gaan op bepalingen die mogelijk beperkend zijn voor de inzet van uitzendkrachten. Indien dit het geval is, wordt cao-partijen gevraagd deze bepalingen te heroverwegen. Ter facilitering van dit decentrale overleg heeft de Stichting in haar brief gewezen op de meest voorkomende cao-bepalingen in dit kader. Wetsvoorstel Huis voor klokkenluiders De Stichting van de Arbeid en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) hebben naar aanleiding van de komende behandeling in de Tweede Kamer van het initiatiefwetsvoorstel Huis voor klokkenluiders d.d. 14 juni opnieuw een brief aan de Tweede
17
Kamer geschreven met de dringende oproep om dit wetsvoorstel op een aantal onderdelen te wijzigen. Beide organisaties hebben moeten vaststellen dat eerder commentaar nauwelijks tot de gevraagde verhelderingen en verbeteringen heeft geleid. Stichting en ROP willen voorkomen dat als gevolg van wetgeving een werknemer die vanuit zijn verantwoordelijkheid als werknemer en burger wil optreden als klokkenluider zich onvoldoende beschermd weet als hij zijn plicht wil doen met alle mogelijke (maatschappelijke) schade als gevolg. De meest urgente onderwerpen die om aanscherping dan wel wijziging vragen, betreffen: Een waterdichte scheiding tussen advies geven en onderzoek verrichten; Bescherming van de werknemer die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand meldt; Wettelijke borging dat de regie te allen tijde ligt bij de klokkenluider; Het Huis voor klokkenluiders niet te positioneren bij de Nationale ombudsman; Klachtrecht ingeval van een onbehoorlijke handelwijze door het Huis. Op 10 december doen beide organisaties opnieuw een dergelijke oproep aan de Tweede Kamer. Bovendien vragen zij om het Adviespunt Klokkenluiders ook na 2015 in stand te houden en een waterdichte scheiding aan te brengen tussen het Huis voor klokkenluiders en het Adviespunt Klokkenluiders. Het wetsvoorstel wordt echter zonder veel wijzigingen aangenomen. SER-advies over verbreding draagvlak voor cao-afspraken11 Er is op dit moment voldoende draagvlak voor het cao-stelsel. Dit stelsel is van essentieel belang voor de arbeidsverhoudingen in ons land. Met het oog op de toekomst is wel nodig dat cao-partijen blijven werken aan een breed draagvlak voor de cao. Bijvoorbeeld door de betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij de cao (verder) te vergroten en vooral door werknemers meer te betrekken bij het tot stand komen van een cao. Ongeveer 80% van de Nederlandse werknemers valt onder een cao. Uit onderzoek blijkt dat werknemers, maar ook werkgevers, cao-afspraken positief beoordelen. Daarbij is er nauwelijks verschil in waardering tussen de leden (van werkgeversorganisaties en vakbonden die de cao afsluiten) en de niet-leden. Wel bestaat er zorg over de samenhang tussen de organisatiegraad van werknemers en het draagvlak van de cao. Nu is ongeveer 20% van de werknemers lid van een vakbond. Daarbij speelt een rol dat in Nederland werknemers die geen lid zijn van een vakbond toch kunnen profiteren van de cao. De werkgever die is gebonden aan een cao moet deze volgens de wet namelijk toepassen op al zijn werknemers, dus leden en niet-leden. De SER vindt het noodzakelijk dat zoveel mogelijk werknemers worden betrokken bij het cao-overleg. Dat kan een lage organisatiegraad compenseren en de legitimiteit van de vakbonden in het cao-overleg versterken. De SER constateert dat cao-partijen inmiddels initiatieven hebben genomen om ook niet-leden bij het cao-overleg te betrekken. Hij 11
SER-advies Verbreding draagvlak cao-afspraken, Den Haag, 23 augustus 2013. Een Engelstalige abstract is te vinden op www.ser.nl
18
roept hen op hiermee door te gaan en het proces waar nodig te intensiveren. Voor de relevantie van de cao – en daarmee ook voor het draagvlak – is nodig dat de cao rekening houdt met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals de toenemende individualisering en flexibilisering. De flexibiliteit van het cao-instrument stelt partijen hiertoe ook in staat. In het recente verleden heeft dit geleid tot het inbrengen van nieuwe onderwerpen zoals persoonlijke scholingsbudgetten, inspanningen voor duurzame inzetbaarheid, erkenning van verworven competenties en VWNW-trajecten. Daarbij is in bijna alle cao’s maatwerk mogelijk. Een opvallende ontwikkeling op de arbeidsmarkt betreft de opkomst van zzp’ers. Als ondernemers vallen zij in beginsel niet onder de cao en dit is van invloed op de betekenis van de cao in de desbetreffende sector. Dat geldt ook voor het toegenomen aantal buitenlandse werknemers, waarop ook lang niet altijd de cao’s worden toegepast. Bij oneigenlijke concurrentie, bijvoorbeeld door schijnconstructies, is handhaving de aangewezen methode om draagvlak voor de cao’s te behouden. Daarover zijn afspraken gemaakt in het recente Sociaal Akkoord en in het Actieplan aanpak schijnconstructies. Verder is het aan cao-partijen om op nieuwe ontwikkelingen een antwoord te formuleren en zo het draagvlak voor de cao te versterken. Een mogelijkheid is om zzp’ers te laten deelnemen aan opleidingen die via een cao zijn geregeld.
Arbeidsmarktbeleid De Werkkamer
Op 14 maart 2013 hebben de Stichting van de Arbeid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) De Werkkamer opgericht, gepaard gaand met een intentieverklaring. Met het instellen van De Werkkamer beogen deze partijen het onderlinge bestuurlijke overleg en de samenwerking te intensiveren. Daarbij gaat het er vooral om de verbinding te leggen tussen landelijk, sectoraal en regionaal arbeidsmarktbeleid. De eerste activiteiten van De Werkkamer zijn met name gericht op het bevorderen van een betere samenwerking tussen gemeenten en sociale partners in de toekomstige Werkpleinen van de 35 arbeidsmarktregio’s en op de totstandkoming van de 35 Werkbedrijven die afgesproken zijn in het Sociaal Akkoord.
Werkbedrijven en garantiebanen
De samenwerking is temeer van belang omdat in de marktsector uiterlijk in 2026 minimaal 100.000 mensen met een arbeidsbeperking die als zodanig geïndiceerd zijn door UWV via begeleid werk of detachering aan het werk dienen te zijn in de zogenaamde ‘garantiebanen’. De (semi)overheid staat garant voor minimaal 25.000 mensen in 2026. Vanaf 2015 worden conform de Participatiewet - die nog voorligt bij de Eerste Kamer voor behandeling - gemeenten onder meer verantwoordelijk voor jongeren die voor het eerst geïndiceerd worden en die slechts gedeeltelijk arbeidsgeschikt blijken te zijn. Ter voorbereiding hiervan worden in De Werkkamer op landelijk niveau afspraken gemaakt hoe in de 35 arbeidsmarktregio’s de dienstverlening aan werkgevers en werknemers vormgegeven moet worden om de plaatsing van werkzoekenden met een arbeids-
19
beperking succesvol te ondersteunen. Het gaat dan bijvoorbeeld over het pakket aan voorzieningen en faciliteiten dat in elke regio minimaal beschikbaar moet zijn en de wijze waarop de loonwaarde wordt bepaald. Het is de bedoeling dat vanaf 2015 in elke regio een Werkbedrijf is opgericht dat deze afspraken gaat uitvoeren. In een Werkbedrijf zullen de gemeenten uit de regio, de regionale werkgeversorganisaties en vakbonden vertegenwoordigd zijn en vindt ook afstemming met UWV plaats. Andere partijen zoals relevante onderwijsinstellingen en cliëntenorganisaties kunnen hierbij betrokken worden. Vooruitlopend op de Participatiewet hebben werkgevers en werknemers in het Sociaal Akkoord toegezegd om in 2014 alvast van start te gaan door 2.500 werkzoekenden met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. De overheid heeft toegezegd in 2014 te starten met 2.500 arbeidsplaatsen. In het akkoord over de rijksbegroting 2014 tussen het kabinet en de oppositiepartijen D66, ChristenUnie en SGP is in oktober besloten dat in 2014 reeds 5.000 jongeren met een beperking in de marktsector aan de slag geholpen moeten worden in plaats van het in het Sociaal Akkoord afgesproken aantal van 2.500.
Specifieke loonschaal voor garantiebanen
In het Sociaal Akkoord is met de overheid onder meer afgesproken dat voor werknemers met een geïndiceerde arbeidsbeperking die niet in staat zijn 100% van het WML te verdienen de werkgever een beroep kan doen op de hiervoor ontwikkelde loonkostensubsidie. Dat wil zeggen dat de loonwaarde via een loonkostensubsidie aan de werkgever wordt aangevuld tot 100% van het WML. Om ervoor te zorgen dat werkgevers ook voldoende arbeidsplaatsen invullen met werkzoekenden met een beperking is tevens overeengekomen in cao’s specifiek voor deze doelgroep passende loonschalen op te nemen tussen 100% en 120% van het WML, te beginnen bij 100% WML. De combinatie van de loonkostensubsidie met deze voor de doelgroep specifieke loonschalen stimuleert werkgevers tot inschakeling van werkzoekenden met een relatief geringe productiviteit. Gelet op de noodzaak snel te kunnen starten met het aan het werk helpen van werkzoekenden met een beperking, heeft de Stichting in februari cao-partijen opgeroepen om na te gaan of er voldoende passende loonschalen tussen 100% en 120% WML, te beginnen bij 100% WML zijn. Indien dit niet het geval is, worden cao-partijen opgeroepen snel afspraken te maken over speciaal voor deze doelgroep bedoelde loonschalen. Arbeidsomstandigheden en vitaliteit Vervolgproject arbocatalogi Sociale partners stellen zich ten doel te bevorderen dat in bedrijven een verantwoord arbobeleid wordt gevoerd. Sinds de wijziging van de Arbowet in 2007 kunnen werkgevers en werknemers in een zogeheten arbocatalogus vastleggen hoe de doelvoorschriften
20
van de Arbowet in de eigen sector kunnen worden gerealiseerd. De Inspectie SZW toetst of de arbocatalogus voldoet aan de Arbowet. Na het project Arbocatalogi (2007 - 2011) is in november 2012 met subsidie van het ministerie van SZW het Vervolgproject arbocatalogi gestart. Er is een projectleider aangesteld die gedurende anderhalf jaar drie dagen per week is belast met de uitvoering ervan. Het project heeft tot doel de implementatie van bestaande arbocatalogi te bevorderen, het aantal bestaande arbocatalogi met prioritaire risico’s uit te breiden en de ontwikkeling van nieuwe arbocatalogi te stimuleren. Om deze doelen te bereiken, worden bijeenkomsten voor werkgevers en werknemers georganiseerd waarin voorlichting wordt gegeven over het gebruik van de arbocatalogus. Daarnaast worden nieuwe handreikingen ontwikkeld en bestaande handreikingen geactualiseerd. Branches en bedrijven kunnen deze handreikingen gebruiken bij het opstellen of uitbreiden van een arbocatalogus. De nieuwe handreikingen Psychosociale arbeidsbelasting en Taal en veiligheidsrisico’s zijn naar verwachting april 2014 gereed, de handreikingen Inhaleerbare allergenen en De preventiemedewerker worden in de loop van 2014 ontwikkeld. De handreikingen Arbomaatregelen zwangerschap en werk en Uitzendwerk zijn in 2013 resp. begin 2014 geactualiseerd12.
Status richtlijnen in verhouding tot arbocatalogi
Sociale partners leggen in arbocatalogi vast welke maatregelen getroffen worden om te voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet. Beroepsverenigingen van kerndeskundigen stellen richtlijnen op waarin de stand van de wetenschap ten aanzien van bepaalde arbeidsrisico’s wordt vastgelegd. Omdat bij decentrale sociale partners wel eens onduidelijkheid bestaat over de status van dergelijke richtlijnen ten opzichte van arbocatalogi heeft de Stichting van de Arbeid geformuleerd hoe richtlijnen en arbocatalogi zich tot elkaar verhouden. Kort gezegd komt het erop neer dat sociale partners bij het opstellen van een arbocatalogus rekening houden met de stand van de wetenschap, de stand van de techniek en andere kennisdossiers. Positief getoetste arbocatalogi zijn maatgevend voor handhaving door de Inspectie SZW. Deze tekst is op 21 februari op de website geplaatst.
Vitaliteitsbeleid
Naast een veilige en gezonde werkomgeving zijn vitale werknemers onmisbaar voor een gezonde en vitale economie. Om werknemers langer fit aan het werk te houden is de bevordering van een gezonde leefstijl van groot belang. De Stichting van de Arbeid en het Convenant Gezond Gewicht hebben dit jaar voor de vijfde keer het symposium De Gezonde Werkvloer georganiseerd dat op 10 oktober plaatsvond in New Babylon Meeting Centre in Den Haag. Rond de 200 deelnemers hebben dit lustrumsymposium Vitaliteit: structureel bedrijfsbeleid bijgewoond. 12
De handreikingen zijn te downloaden van www.stvda.nl.
21
Vertegenwoordigers van bedrijven die tijdens het eerste symposium in 2009 hebben verteld over het vitaliteitsbeleid in hun bedrijf hebben nu, vijf jaar later, de balans opgemaakt. Hun overtuiging is dat gezondheid de sleutel is naar duurzame inzetbaarheid. Het accent van het beleid is in de loop der jaren steeds meer komen te liggen op het gezond en vitaal blijven (preventie) van werknemers. Om vitaal te blijven, is het belangrijk om opleidingen en trainingen te blijven volgen en om tot een goede balans tussen werk en privé te komen. Er is gediscussieerd over verschillende invalshoeken van een gezonde leefstijl. Zo hebben vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties gesproken over de vraag of cao-afspraken nodig zijn voor structureel bedrijfsbeleid ten aanzien van een gezonde leefstijl. Maar het ging ook over praktische onderwerpen. Zo zijn de negatieve gevolgen van langdurig zittend werk en het stimuleren van de afwisseling tussen zitten en staan is aan de orde gesteld. De stelling van een ziektekostenverzekeraar dat een financiële prikkel in de vorm van kortingen, gratis gebruik van faciliteiten, etc. het investeren in een gezonde leefstijl bevordert, wordt aan vakbondszijde niet gedeeld. Volgens de vakbonden helpt alleen bewustwording om mensen aan te zetten tot gezond leven.
Nationaal Programma Preventie
Onder de titel Alles is gezondheid.... is tijdens een symposium van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en SZW op 5 februari het startschot gegeven voor het Nationaal Programma Preventie 2014 - 2016. Doelstelling van dit overheidsprogramma is om de gezondheid van mensen te bevorderen en chronische ziekten te voorkomen door een integrale aanpak op vier domeinen: opvoeding en onderwijs, werken, wonen, en zorg. In de aanloop naar dit symposium heeft de Stichting van de Arbeid een inventarisatie gemaakt van de activiteiten die sociale partners reeds uitvoeren op het gebied van preventie o.a. in het kader van de in 2011 opgestelde Beleidsagenda 2020. Daarnaast heeft de Stichting een ‘pledge’ opgesteld waarin zij de intentie uitspreekt zich actief in te zetten voor het bevorderen van vitaliteitsbeleid in bedrijven. Tijdens het symposium is deze pledge overhandigd aan minister Asscher van SZW.
Steunpunt RI&E
In een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) legt een werkgever vast welke risico’s het werk oplevert voor zijn werknemers. In het plan van aanpak, dat deel uitmaakt van de RI&E, beschrijft de werkgever welke maatregelen hij neemt om deze risico’s te minimaliseren. Het resultaat moet worden getoetst door een arbeidsdeskundige. Het opstellen van een RI&E is een wettelijke verplichting voor werkgevers. Vanaf 1 april 2011 geldt deze verplichte toetsing niet meer voor bedrijven met ten hoogste 25 werknemers. Voorwaarde is dan wel dat de werkgever gebruik maakt van een RI&Einstrument dat is aangemeld bij het Steunpunt RI&E. De Stichting van de Arbeid is, op verzoek van SZW, per 1 januari 2011 verantwoordelijk voor het Steunpunt RI&E. Dit Steunpunt zorgt voor de digitalisering van branchespecifieke RI&E-instrumenten en stelt deze instrumenten via de website www.rie.nl
22
voor alle bedrijven beschikbaar. Het Steunpunt beoogt om op deze wijze de kennis over de RI&E te vergroten, de ontwikkeling en erkenning van branchespecifieke RI&Einstrumenten te stimuleren evenals het gebruik ervan. Het RI&E-gebruik door kleine bedrijven is hierbij een van de speerpunten. Het Steunpunt heeft in 2013 de website rie.nl aangepast en toegankerlijker gemaakt. Verder zijn er zogenoemde Nieuwe Generatie (NG) RI&E-instrumenten ontwikkeld waarin meer aandacht is voor de aanpak van de oplossingen. De checklist gezondheidsrisico’s is aangepast volgens de NG-RI&E aanpak.
Doorwerken met een chronische ziekte
De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) heeft een programma opgezet om te bevorderen dat werknemers met een chronische ziekte hun werkzaamheden kunnen continueren. Dat programma is in elke sector en onderneming toe te passen. Digitale tools kunnen door werkgevers, werknemers en bijvoorbeeld bedrijfsartsen geraadpleegd worden om het werk zo goed en zo snel mogelijk weer op te pakken. Ook kan er gebruik worden gemaakt van de kennis van ervaringsdeskundigen, die antwoorden hebben op concrete vragen van werkgevers en werknemers. De Stichting van de Arbeid heeft op 7 februari laten weten dat zij dit initiatief van harte ondersteunt en heeft dit standpunt in een brief aan partijen die betrokken zijn bij het opstellen van sectorplannen onder de aandacht gebracht.
SER-advies over ratificatie ILO-verdrag 17013
In het midwinteroverleg van 19 december 2012 is afgesproken dat sociale partners zouden adviseren over de wenselijkheid dat Nederland overgaat tot ratificatie van ILOverdrag 170. Dit verdrag bevat voorschriften voor een veilig gebruik van chemische stoffen bij de arbeid. Nederland voldoet al volledig aan de verplichtingen uit het verdrag. Er is geen aanvullende regelgeving nodig. De SER heeft hierover in september een positief advies uitgebracht. In zijn reactie d.d. 18 december 2013 zegt het kabinet dit advies te onderschrijven. Het kabinet is voornemens om ILO Verdrag 170 te ratificeren.
Sociale zekerheid en zorg
Deskundigenoordeel UWV
Om het tarief van het deskundigenoordeel (second opinion) van UWV14 meer kostendekkend te maken, heeft de minister van SZW het tarief per 1 januari 2013 verhoogd naar 100 euro (in plaats van 50 euro) voor werknemers en 400 euro (in plaats van 50 euro) voor werkgevers. De Stichting heeft deze tariefsverhoging ontraden omdat de kos13
SER-advies Ratificatie ILO-verdrag 170, Den Haag, 18 september 2013. UWV is een zelfstandig bestuursorgaan dat zorgt voor de landelijke uitvoering van de werknemersverzekeringen zoals WW, WIA, Wajong, WAO en Ziektewet en voor arbeidsmarkt- en gegevensdienstverlening in opdracht van het ministerie van SZW. 14
23
tenverhoging zodanige financiële drempels zal opwerpen dat de toegankelijkheid tot en het gebruik van een deskundigenoordeel wordt beperkt. Door tariefsverhoging zal de reintegratie van werknemers stagneren en hiermee de succesvolle werking van de Wet Verbetering Poortwachter met betrekking tot het beperken van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid verminderen. Op 16 april heeft de Stichting met SZW nogmaals besproken of een andere tariefstelling mogelijk was. Dit is niet gelukt. Uit rapportage blijkt dat het aantal aangevraagde deskundigenoordelen in het eerste half jaar van 2013 drastisch is gedaald. Dit betreft met name de deskundigenoordelen die door werkgevers zijn aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van werkgevers en werknemers en de deskundigenoordelen die door werknemers en werkgevers zijn aangevraagd over het (on)geschikt zijn tot werken. De Stichting heeft UWV gevraagd uit te zoeken wat de verklaring hiervoor is en wat de effecten zijn. UWV beraadt zich op onderzoek hiernaar.
Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava)
Doel van de Wet Bezava is om zieke uitzendkrachten en zieke werknemers met een tijdelijk dienstverband sneller aan het werk krijgen door onder andere werkgevers voortaan een hogere premie te laten betalen als er meer werknemers met een tijdelijk dienstverband in de Ziektewet (of WIA) komen en door UWV al na één jaar ziekte te laten beoordelen of de werknemer die zijn eigen werk niet meer kan doen wel ander werk kan verrichten15. Ondanks het verzoek van de Stichting aan de Eerste Kamer d.d. 2 oktober 2012 om de Wet Bezava integraal af te wijzen, is deze wet aangenomen. Sociale partners hebben van de Eerste Kamer echter de gelegenheid gekregen om vóór 1 januari 2014 een alternatief voor de arbeidsverledeneis aan te dragen. De Stichting van de Arbeid heeft daarop met decentrale sociale partners gesproken over mogelijke praktische oplossingen die leiden tot reductie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van zieke werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke WW-ers. Drie sectoren besloten om sectorspecifieke pilots uit te voeren waarbij de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van vangnetters na afloop van het dienstverband niet bij UWV ligt maar wordt overgenomen door de sectoren. Om de re-integratiekansen te vergroten, is met SZW afgesproken dat voor deze pilots een no-riskpolis na één jaar ziekte (in plaats van twee jaar) mogelijk wordt gemaakt. De pilots worden gefinancierd via de Regeling cofinanciering sectorplannen16. Vanwege capaciteitsproblemen bij UWV wat betreft de aanlevering aan de drie sectoren van vangnetters zijn de pilots uitgesteld tot september 2014. Wat betreft de arbeidsverledeneis heeft minister Asscher d.d. 11 april 2013 aan de Tweede Kamer laten weten dat deze niet wordt ingevoerd.
15
Volgens het kabinet Rutte I zouden ook hoogte en duur van de Ziektewetuitkering afhankelijk moeten worden gemaakt van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt. 16 Juridisch worden deze mogelijk gemaakt via een AMvB (Tijdelijk besluit experimenten Ziektewet).
24
Evaluatie Wet Bezava
Januari 2013 is de Wet Bezava in werking getreden. De wet dient eind 2015 - drie jaar na inwerkingtreding - geëvalueerd te zijn. De Stichting van de Arbeid begeleidt de evaluatie in de externe begeleidingscommissie.
Vereenvoudiging regelingen UWV
Op 27 augustus 2012 heeft de Stichting de Tweede Kamer gewezen op de ongewenste consequenties van een aantal maatregelen in het wetsvoorstel Wet vereenvoudiging regelingen UWV. De Stichting heeft met name bezwaar geuit tegen de voorgestelde calamiteitenregeling waarin de periode waarin geen beroep kan worden gedaan op de Regeling weer met twee weken wordt verlengd tot vier weken. Bovendien zouden sociale partners niet meer de vrijheid hebben om bij cao van die regeling af te wijken. Volgens de Stichting krijgen werkgevers het in deze tijd van crisis bij langdurige strenge vorst financieel extra zwaar wanneer gedurende de eerste vier weken geen WW kan worden aangevraagd. De regeling zal daardoor leiden tot een groot verlies aan werkgelegenheid. De Stichting heeft daarom gepleit voor behoud van de wachttermijn van twee weken en de mogelijkheid om voor de bouwsector tot een specifieke oplossing te komen. Bij het aannemen van de wet d.d. 30 oktober 2012 heeft de minister van SZW de Eerste Kamer toegezegd dat hij voor de geplande invoering op 13 september 2013 in overleg met de Stichting zal treden over de calamiteitenregeling. Daarna heeft minister Asscher in zijn reactie op het Sociaal Akkoord d.d. 11 april aan de Tweede Kamer aangegeven dat: “de nieuwe calamiteitenregeling WW een eigen risicoperiode van 3 weken kent” en dat “de regeling wordt betrokken in het SER-advies over toekomstige arbeidsmarkt en financiering WW, dat uiterlijk mei 2014 gereed zal zijn.” Op 17 juni heeft de Stichting van de Arbeid de Tweede Kamer voorgesteld invoering van de calamiteitenregeling uit te stellen tot na het SER-advies. Op het overleg - dat volgens de motie van Tweede Kamerlid Heerma d.d. 30 oktober 2012 zou worden gehouden met de betrokken branches vóór invoering van de calamiteitenregeling maar dat pas na het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 heeft plaatsgevonden - is namelijk gebleken dat de betreffende branches en vakbonden de nieuwe regeling niet werkbaar achten. Ook zijn zorgen geuit over de uitvoeringsregeling. In de Memorie van Toelichting bij de Wet werk en zekerheid is bekend gemaakt dat de calamiteitenregeling niet eerder in zal gaan dan 1april 2016. De duur van de eigen risicoperiode wordt betrokken in de SER-advisering.
Onderzoek over WGA 80-100
In 2012 heeft SZW onderzoek gedaan naar niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden, de zogenoemde groep 80-100 WGA (Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten). Reden voor dit onderzoek was de constatering bij de evaluatie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) dat binnen de WIA-
25
instroom vaker dan bij de introductie van de Wet WIA werd verwacht sprake is van volledige maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid. De Stichting van de Arbeid heeft in 2012 deelgenomen aan de SZW Klankbordgroep Onderzoek Duurzaam niet-duurzaam?: Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden17. In dit onderzoek is bekeken welke factoren ertoe bijdragen dat een relatief grote groep werknemers niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en wat de arbeidsmogelijkheden van deze groep op termijn zijn. Het kabinet heeft d.d. 11 juni gereageerd op dit onderzoeksrapport van Ape naar de Tweede Kamer18. Minister Asscher geeft in die reactie onder andere aan dat in het Sociaal Akkoord afspraken zijn gemaakt om de instroom in de WIA verder te beperken, dat hij verwacht dat de maatregelen van sociale partners zich in het bijzonder zullen richten op preventie en re-integratie van vangnetters en de groep WGA 80-100 en dat hij voorstelt om een vervolgonderzoek te laten houden om sociale partners te helpen om te komen tot concrete maatregelen. Dit vervolgonderzoek moet zich richten op de verschijningsvormen van de benutbare mogelijkheden: welke benutbare mogelijkheden hebben mensen nog, op welke manier kan dit worden bevorderd en welke kansen biedt dit op termijn voor (aangepast) werk. De Stichting van de Arbeid heeft een analyse van het onderzoek gemaakt. Zij heeft vervolgens een aantal aanvullende vragen d.d. 17 december voorgelegd aan de onderzoekers. De Stichting heeft SZW haar commentaar op de opzet van het vervolgonderzoek gegeven d.d. 16 januari 2014. Naar verwachting is het vervolgonderzoek in oktober 2014 afgerond.
Onderzoek hybride stelsel WGA
De Stichting van de Arbeid heeft in 2012 deelgenomen aan de SZW Klankbordgroep Onderzoek Stabiliteit hybride stelsel WGA. Het onderzoeksrapport van AStri is op 15 februari 2013 uitgekomen en, voorzien van een kabinetsreactie, d.d. 7 juni voorgelegd aan de Tweede Kamer19. Het onderzoek kijkt terug over de periode van de start van de WGA tot en met 2012. De Stichting van de Arbeid heeft besloten vooralsnog kennis te nemen van de kabinetsreactie. De Stichting sluit zich aan bij de conclusies van SZW dat het stelsel vrij stabiel is; de voorstanders van de private uitvoering – zoals het vorige rapport ook stelde – zien noch een verbetering, noch een verslechtering. Daarmee blijft overigens wel de vraag boven de markt hangen of instabiliteit van het hybride stelsel dreigt als ten aanzien van private verzekeraars alle ziektegevallen vóór 2016 buiten de prikkelwerking vallen.
17
Ape, Duurzaam niet-duurzaam. Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden, Den Haag, februari 2013. 18 Brief van minister Asscher aan Tweede Kamer d.d. 11 juni 2013 over Onderzoek Duurzaam niet-duurzaam. 19 Brief van minister Asscher aan Tweede Kamer d.d. 7 juni 2013 over Hybride financiering WGA rapport. Dit onderzoek is een vervolg op het onderzoek Effecten hybride financiering WGA, Tussenevaluatie WGA dat de Tweede Kamer ontving op 13 april 2010.
26
Werkgeversvoorstel Informatieverschaffing UWV aan sectoren De informatieverstrekking van UWV aan sectoren is ter sprake gebracht bij de evaluatie premiegroepen WW. Voor het bepalen van de premiebandbreedte is het belangrijk te weten wat de in- en uitstroomcijfers WW van de verschillende sectoren zijn. Sommige sectoren kennen deelsectoren die voor veel meer instroom zorgen dan andere deelsectoren. Bovendien zijn deze deelsectoren steeds minder bereid voor elkaars instroom te betalen. Probleem is echter dat UWV geen gespecificeerde cijfers kan aanleveren. De Stichting van de Arbeid wil dat de informatieverstrekking over (deel)sectoren aan werkgevers en werknemers wordt verbeterd en meer op de sector wordt toegesneden. Dit is van belang om een eigen preventief re-integratiebeleid te kunnen voeren zodat ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid kunnen worden gereduceerd en werknemers sneller uit de WW aan werk kunnen worden geholpen of VWNW. Ook wil de Stichting dat kosten eerlijk en transparant kunnen worden toegerekend. Meer inzicht in de mate waarin sectoren en deelsectoren in Nederland bijdragen aan de instroom en uitstroom WW/WIA/ZW is belangrijk nu premies steeds meer geïndividualiseerd worden en afhankelijk gemaakt van uitkomsten van sectoren (premiedifferentiatie). De Stichting heeft samen met vertegenwoordigers van de sectoren horeca, detailhandel, schilders en land- en tuinbouw een eerste overleg hierover met SZW gevoerd op 25 februari 2014. Het volgende overleg vindt in april plaats.
27
4. (Beroeps)onderwijs en scholing Richtlijn 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontplooien die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet en een leven lang leren bevorderen. Richtlijn 9: De kwaliteit en de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs vergroten. Laaggeletterdheid Het in september 2007 gesloten Convenant Laaggeletterdheid bevat afspraken tussen sociale partners en de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), SZW en (het voormalige) Jeugd & Gezin over het bestrijden van laaggeletterdheid in bedrijven. De Stichting van de Arbeid zet zich in om deze problematiek onder de aandacht van decentrale cao-partijen te brengen door onder andere te stimuleren de aanpak van laaggeletterdheid in cao-afspraken vast te leggen. De aanpak van laaggeletterdheid maakt onderdeel uit van de doelstelling om scholing van werkenden te stimuleren en duurzame participatie te bevorderen. Wie meer taalvaardigheid nodig heeft om te (blijven) werken of om naar (ander) werk te worden begeleid, om inzetbaar te blijven, heeft taalscholing nodig. Scholing op het gebied van taalvaardigheid vormt de basis voor een verbetering van de arbeidsmarktpositie. De in september 2012 gelanceerde website www.taalwerkt.nl (een coproductie van de Stichting van de Arbeid en Stichting Lezen & Schrijven) is in september geëvalueerd. In het eerste jaar hebben 18.500 bezoekers de site bezocht, waarvan 10.000 unieke bezoekers, wat neerkomt op een gemiddelde van 47 bezoekers per dag. Voorts is bezien op welke wijze het gebruik van de website kan worden bevorderd en via welke communicatiekanalen (o.a. via OR- en HRM-bladen en -websites). Op 14 oktober heeft de Stichting van de Arbeid een themabijeenkomst voor opleidings& ontwikkelingsfondsen gefaciliteerd over de aanpak van laaggeletterdheid in branches en bedrijven. Naast de stand van zaken in cijfermatig opzicht (op basis van nationaal en internationaal onderzoek) zijn praktische zaken aan de orde geweest zoals het aanbod en de bekostiging van taalcursussen en het opstellen van een plan van aanpak, waarbij Stichting Lezen & Schrijven behulpzaam kan zijn. EVC EVC (Ervaringscertificaat ofwel Erkennen van Verworven Competenties) is een arbeidsmarktinstrument waarmee werknemers zicht kunnen krijgen op hun competenties. EVC kan vervolgens al dan niet leiden tot verdere scholing. EVC is een arbeidsmarktinstrument ter versterking van de positie van werknemers op de arbeidsmarkt met betrekking tot loopbaan, instroom- en doorstroommogelijkheden voor werkenden en werkzoekenden. Overheid, werkgevers en werknemers hebben in juni 2012 in een convenant vastgelegd dat zij zich inspannen om het gebruik van EVC als arbeidsmarktinstrument te
28
bevorderen. Uit het convenant vloeit voort dat de beoordeling en goedkeuring van branchestandaarden als EVC-standaard berust bij de Stichting van de Arbeid. De Stichting neemt een besluit tot goed- dan wel afkeuring op grond van een advies van het Kenniscentrum EVC. Voor het geval een aanvrager in beroep gaat tegen een dergelijk besluit heeft de Stichting per 1 juli een beroepscommissie ingesteld. Voor de procedure en werkwijze van de beroepscommissie is op 31 mei een reglement van orde opgesteld. Omdat uit verschillende in 2012 verschenen rapporten, onder andere van de Onderwijsinspectie, is gebleken dat in de EVC-praktijk zich problemen voordoen met betrekking tot de kwaliteit, kwantiteit en effectiviteit van het instrument hebben de convenantpartners (OCW, SZW, EZ en Stichting van de Arbeid) zich beraden op het EVC-stelsel. Het doel is een toekomstbestendige inrichting van een systeem voor validering van resultaten uit non-formeel en informeel leren te ontwikkelen. Op 12 juni is hiertoe een voorstel aan de minister van OCW gedaan. Het voorstel is tot stand gekomen onder regie van een landelijke Stuurgroep EVC op grond van een brede achterbanraadpleging. Beoogd wordt om via twee routes, de arbeidsmarkt en formeel onderwijs, validering te doen plaatsvinden waarbij individuele trajecten mogelijk zijn, afhankelijk van het gewenste loopbaandoel. Vervolgens is gewerkt aan een implementatieplan dat gericht is op de ombouw van het huidig evc-stelsel en de opbouw van een nieuw systeem voor validering in een overgangsperiode (2014 tot 2016). Op 24 februari is dit implementatieplan aan de minister van OCW aangeboden. Samenwerkingsverband Beroepsonderwijs Bedrijfsleven In 2013 hebben sociale partners samen met de vertegenwoordigers van het onderwijs zich in het in 2012 opgerichte Samenwerkingsverband Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gericht op de verbetering van de aansluiting tussen het mbo en de arbeidsmarkt. Dit geldt vooral de examinering, de inhoud van het lespakket van het mbo, de macrodoelmatigheid en de beroepspraktijkvorming (stages en leer-/werkplekken). Daarnaast hebben zij over deze zaken geadviseerd aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
29
Armoedebestrijding en sociale inclusie Richtlijn 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden. Zie de afspraken in het Sociaal Akkoord d.d. 11 april.