Voorwoord School met de Bijbel. Vol overtuiging werd deze naam gekozen. Het richtsnoer voor ons hele bestaan was en is het Woord van God. In de oude notulen boeken vind je daarvan de bewijzen. In allerlei bewoordingen en aanhalen van teksten wordt steeds getuigd van een diepe aan - en afhankelijkheid van de Bijbel. Zo schreef meester Dijksterhuis in 1904: “Rehoboth” - dat betekent - “Hij heeft ruimte gemaakt”; daarmee aangevend dat de zegen van God rustte op het onderwijs aan de school. Bij de opening van de nieuwe school in 1956 werd een gedenksteen onthuld met de tekst: “De vreze des Heren is het begin der wijsheid.” Na een aanvankelijk aarzelende start van de oliebollenactie kwam deze na enkele jaren steeds beter op gang. In een gesprek met een van de vroege kopers werd dat aldus verklaard: “Waar liefde woont gebiedt de Heer zijn zegen.” De aan - en afhankelijkheid van de Bijbel is er nog steeds, de wijze waarop en de woorden waarmee dit wordt betuigd zijn in die honderd jaar veranderd. De taak van de school om het Evangelie door te geven blijft onverkort aanwezig, maar wel op een manier waarin ouders en kinderen van deze tijd zich kunnen herkennen, ouders en kinderen in een wereld die steeds ingewikkelder wordt. Een wereld die vraagt naar de kwaliteit van het onderwijs aan de school, die vraagt om invoering van informatie en communicatietechnologie, die vraagt om oog te hebben voor zorgleerlingen en het onderwijs daarop aan te passen. Bij het honderdjarig bestaan van Christelijk Onderwijs in Westerlee willen we een boekje opendoen over wat er is gebeurd en wat er wordt gedaan. Hoe het in de school toeging en waar we mee bezig zijn. Niet alle feiten konden worden vermeld, niet alle foto’s worden opgenomen, het is immers geen jaarverslag. Het boek is eigenlijk een tussentijds verslag waarin met verwondering en dankbaarheid wordt teruggekeken en met groot vertrouwen een blik op de toekomst wordt gericht. Er is door een groot aantal mensen ontzettend veel werk verzet en op het moment dat ik dit schrijf moet er nog veel gebeuren om naast het samenstellen van het jubileumboek, de herdenking van het honderdjarig bestaan tot een groot feest te maken. Je kunt alleen maar waardering hebben voor het feit, dat zovelen bereid zijn, tijd en energie beschikbaar te stellen, dit feest onvergetelijk te maken. Daaruit blijkt, dat onze school een belangrijke plaats inneemt in onze gemeenschap. Zo was dit ook in het verleden zoals blijkt uit de verhalen en foto’s in dit boek en het grote aantal bestellingen daarvan. Graag wil ik op deze plaats, nu al, iedereen bedanken voor alles wat hij of zij gedaan heeft om dit feest te doen slagen.
Geert K. Prins
Inleiding Een boek schrijven over de school. Zeker bij een honderd jarig bestaan wordt dat idee meteen genoemd. Dat er belangstelling voor zou zijn, was al wel bekend. Het komt nog wel voor dat er gevraagd wordt naar het overzicht dat rond het 75 jarig bestaan was gemaakt. Bij het samenstellen van dit boek is allereerst gebruik gemaakt van de notulen van de bestuursvergaderingen. Vooral de eerste secretarissen geven een uitgebreide beschrijving van de beslissingen. Dat kon ook: het aantal agendapunten was vaak gering. De boekhouding kon op één bladzijde gedaan worden. Al lezende groeide mijn bewondering voor al die mensen, die zich inzetten om in Westerlee Christelijk onderwijs te krijgen en in stand te houden. Dat is zeker niet gemakkelijk geweest. Vooral als er grote beslissingen moesten worden genomen, leek het vaak erg tegen te zitten. En toch hielden zij vol. Zij stonden voor hun ideaal. En het lukte! Mensenwerk? Gesprekken met allerlei mensen, oud-leerlingen en -leerkrachten gaven een beeld van hun tijd en hun herinneringen. Zo kreeg de geschiedenis voor mij gestalte en besefte ik opeens, dat ik daarvan ook al een kwart aan de school ben. De verslagen uit die periode en de foto’s die je dan weer onder ogen krijgt, deden heel wat herinneringen terug komen. Ik hoop, dat u met dit boek hetzelfde ervaart. Een school is niet een instituut van alleen maar de leerkrachten of alleen maar de leerlingen. Het is altijd een samenspel tussen allen die ermee te maken hebben. Zij beïnvloeden samen het leven daar binnen en brengen hun ervaringen uit de samenleving mee. In heel de geschiedenis proef je iets van de maatschappij, zoals die toen was. Mijn dank gaat uit, naar alle mensen die de mogelijkheid gaven dit boek samen te stellen. De gesprekken, bij hen thuis, voor de telefoon en op school waren zeer aangenaam. Dank ook aan allen die de moeite namen ons van foto’s te voorzien en aan hen die probeerden de namen er bij te vinden. De mensen die meedachten en meelazen in de stukken en de teksten. En misschien moeten mijn gezinsleden de meeste dank hebben: zij accepteerden toch maar, dat ze een drietal vakanties en ettelijke zaterdagen geen beroep op me konden doen! Henk. Twiest
Het ontstaan van het Christelijk Onderwijs. Het begin van het onderwijs ontstond in de Middeleeuwen in en bij de kloosters en kerken. Het aantal mensen dat kon lezen en schrijven was zeer beperkt en bleef vaak beperkt tot kinderen van adellijke of welgestelde ouders. Het zal vast geen boeiende leerstof voor de kinderen zijn geweest: wat was er te lezen? De Bijbel in het Latijn en wetenschappelijke werken. Maar leesboeken voor kinderen? Die zouden nog lang op zich laten wachten. Na de Hervorming in 1571 veranderde alleen de rol van Katholieke Kerk. Nu was het niet meer de pastoor of de vicaris die onderwijs gaf, maar de schoolmeester. Verbonden aan de Hervormde Kerk, waarin hij ook zijn werk had als koster, voorzanger etc. Voor dit alles ontving hij dan een vergoeding. Vaak te weinig om van rond te komen, waardoor de schoolmeesters er wel andere baantjes bij moesten hebben. Het bijbrengen van de hoofdzaken van het Hervormde geloof was wel een van de belangrijkste doelen van het onderwijs, met daarbij ook het leren van de kerkelijke liederen. Lezen en schrijven kwamen eigenlijk op de tweede plaats. Er waren nogal wat schoolmeesters, die meer tijd besteedden aan hun bijbaan dan aan het onderwijs. De eerste onderwijswet van 1801. Zo rond 1800, de tijd van de Bataafse Republiek en de Franse overheersing, veranderde er nogal wat in de samenleving en in het onderwijs. Niet meer een maatschappij, waarin werd uitgegaan van een Hervormd geloof dat iedereen omvatte. De school moest rekening gaan houden met andere gezindten en langzamerhand zou het onderwijs steeds meer een neutraal karakter krijgen. De school kwam los van de Kerk, de financiën voor het salaris van de onderwijzer en het onderhoud van de school werden zo nodig aangevuld uit de gemeentelijke kas. De mogelijkheid om zelf een school te stichting bleef wel aanwezig, maar met toestemming van de overheid – de Rooms Katholieke Kerk kreeg die toestemming nooit….. Om de school te betalen moest de stichting zelf maar voor geld zorgen. De Grondwet van 1848. De grondwet van 1848, de tijd van Thorbecke, stond naast het openbaar ook bijzonder onderwijs toe. Op papier leek het een mooi beginsel, maar de uitwerking zou veel problemen opleveren. “Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering. De inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderwijs naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het een en ander door de wet te regelen. De Koning doet van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten Generaal.” In periodes dat er veel kritiek was op het regeringsbeleid rond het onderwijs, werd de eerste zin nogal eens veranderd in: ”Het onderwijs zal de regering aanhoudend een zorg zijn…..” In 1855 werd voorgesteld om als doelstelling bij het openbaar onderwijs op te nemen “bevordering van godsdienst en zedelijkheid’. Iedere aanduiding van een specifiek Christelijk kenmerk bleef achterwege. Betekende dit, dat de Bijbel uit het onderwijs zou verdwijnen? De tegenstand uit de bevolking werd zo groot, dat de Koning weigerde de wet te ondertekenen en het kabinet trad af! De onderwijswet van 1857. Toch moest er een nieuwe wet komen en in 1857 werd aangenomen, dat de gemeenten de kosten van het openbaar onderwijs moesten dragen. Schoolgeld werd niet verplicht gesteld, maar de gemeenten mochten zelf beslissen of ze schoolgeld wilden heffen. Gemeenten mochten wel subsidie geven aan bijzondere scholen, maar die moesten dan toegankelijk zijn voor alle kinderen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindte: de neutrale bijzondere scholen. Later werd het verschil tussen openbare en bijzondere scholen als volgt omschreven: “Lagere scholen, waarvan de kosten geheel of gedeeltelijk door de gemeenten of het Rijk worden gedragen, zijn openbare, alle andere zijn bijzondere scholen.”
Om het bijzonder onderwijs tegen te gaan, waren er gemeenten die helemaal geen schoolgeld gingen vragen. De bijzondere scholen konden dit niet doen; zij moesten hieruit juist hun kosten betalen. En toch ontstonden er Christelijke scholen. In onze regio waren er voor 1900 al Christelijke Scholen gesticht in Nieuwolda, Oostwold, Oude en Nieuwe Pekela, Veendam , Wildervank en Winschoten. In 1860 werd de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs opgericht. Deze vereniging probeerde de stichting van Christelijke Scholen mogelijk te maken. Ook bij de stichting van onze school heeft deze vereniging financieel ondersteuning gegeven. Een eerste stap naar financiële gelijkstelling Het ministerie Mackay (1888 – 1891) werd vooral een schoolwet ministerie. Aan de bijzondere scholen werd enige subsidie toegekend: het Rijk zou een gedeelte van de onderwijzerssalarissen betalen. De openbare scholen werden verplicht om toch schoolgeld te heffen. De schoolstrijders gingen met verdubbelde moed verder. In 1895 verscheen het Unie-rapport – het rapport van de “Unie, een school met den bijbel” – dat onder de leuze “de vrije school voor heel de natie” de bijzondere school tot regel, de openbare tot uitzondering wilde maken. Uit het belastinggeld zou ook het bijzonder onderwijs helemaal moeten worden betaald. Immers, belastingen waren toch bedoeld voor publieke taken? In 1905 werd besloten om de minimum jaarlonen voor de hoofden en de verplicht aangestelde onderwijzers voor rekening van het Rijk te laten komen. Het zou nog tot 1917 duren voor de Grondwet gewijzigd werd om een volledige gelijkstelling mogelijk te maken. Toen dat in 1920 dan ook geregeld was, nam het aantal Christelijke scholen snel toe. De eerste aanvrage van onze school om voor vergoeding in aanmerking te komen betrof: 15 banken, 1 kast en 4 lessenaars. Meteen na de aanvrage kwam er al antwoord van de inspectie: te duur. Uiteindelijk werd f 600,-- toegewezen. Kerkelijke veranderingen. In de loop van de 19e eeuw veranderde de Hervormde Kerk in veel streken. Er was de ‘verlichting” in de theologie, waardoor veel kerken de vrijzinnige richting opgingen, met een afkeer van belijdenisdwang, een bijbels humanistische instelling, het accent meer op het leven dan op de leer gericht. Jezus Christus werd voorbeeld, niet de Zoon van God en geen Drieëenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. Natuurlijk kwam er een weerslag op deze verandering. In 1834 verliet een eerste groep de Hervormde Kerk om na deze Afscheiding de Christelijk Gereformeerde Kerk te vormen. In 1886 verliet een tweede groep de Hervormde Kerk, met als voorman dr. Abraham Kuyper, om later samen met de Afgescheidenen de Gereformeerde Kerken te vormen. In deze meervoudsvorm werd aangegeven, dat ze waren ontstaan uit twee aparte groepen, ook wel als A en B aangeduid. Dat verklaart ook, waarom er in het verslag van meester Wildeboer geschreven wordt over Bedum (A en B)! De Hervormde Kerk zelf zou in de volgende tijd ook de nodige veranderingen ondergaan. Vanaf het begin van het ontstaan, waren in deze kerk alle richtingen vertegenwoordigd. Soms met grote botsingen, soms in een grote gezapigheid. De vrijzinnige richting werd vooral gesteund door de boeren en werd wel de “grote kerk” genoemd, terwijl als reactie daarop de Evangelisatie ontstond, vooral gesteund door middenstanders en landarbeiders, en die wel de “kleine kerk” werd genoemd. Vanuit Winschoten werd deze Evangelisatie via Heiligerlee ook in Westerlee gepropageerd, om later de “grote kerk” over te doen gaan tot de rechtzinnige richting. De jonge Gereformeerde Kerk ging in Westerlee voortvarend te werk. In 1897 officieel opgericht moest er gezorgd worden voor een gebouw, een predikant, een pastorie. En terwijl dat allemaal nog maar net gerealiseerd was, kwam al ter sprake de stichting van een Christelijke School! Verschillende mensen die zich inzetten voor de oprichting van de Gereformeerde Kerk en een functie in het kerkbestuur bekleedden, namen ook plaats in het bestuur van de nieuw op te richten school. Mogelijk dat de ruzie tussen H.A. van der Veen en meester Robertus (uitvoerig beschreven in het jubileum boek van de F.T. Venemaschool in Westerlee) over het niet verlaten van een woning van de Gereformeerde Kerk een en ander in een stroomversnelling heeft gebracht Ook binnen het bestuur van de school bleek Van der Veen later flink van leer te kunnen trekken! Het waren lang niet allemaal mensen, die zelf kinderen hadden om op deze school te plaatsen, die het eerste bestuur vormden. Nu vinden we het vreemd, dat iemand in het bestuur zit, die geen kinderen op de school heeft. Toen was het heel gewoon.
Het allereerste bestuur bestond uit: Ds. T. Jongbloed H.A. van der Veen B. Trenning M. Smid G. Westerman Kort overzicht van de geschiedenis der Schoolstichting te Westerlee. “Aanleidende oorzaak tot de stichting van eene Christelijke School te Westerlee is geweest het feit, dat het Kerkgebouw der Ger. Gemeente te klein bleek te zijn, om alle hoorders te bevatten. Oorspronkelijk was daarom de bedoeling, indien mogelijk het Kerkgebouw in te richten voor schoollokaal en dan op de andere plaats een nieuw kerkgebouw te doen verrijzen. Voor het laatste doel werd door broeder H. Haan eene som van f 2000 toegezegd, dit geld, gevoegd bij de verkoopsom der kerk werd voldoende geacht om een grooter en doelmatiger kerkgebouw te verkrijgen. ’t Was dus toen zaak, te zien, of er middelen konden worden gevonden om te komen tot stichting en onderhouding van eene Christelijke school. Ds. T. Jongbloed, destijds predikant der Gereformeerde Gemeente, nodigde eenige broeders uit om met hem zitting te nemen in eene voorloopige Schoolcommissie, namelijk de broeders H.A. van der Veen, M. Smid, B. Trenning en G. Westerman. Namens deze commissie werd nu bij de ouders en belangstellenden een onderzoek ingesteld of men ’t jaarlijks onderhoud der school zou kunnen bekostigen. ’t Bleek toen, dat er voor ± 80 kinderen Christelijk onderwijs werd begeerd, voor wie schoolgeld zou worden betaald, afwisselende tusschen 5 ct tot 25 ct. per kind en per week. Bovendien beloofden belangstellenden jaarlijks een som van ruim f 300 voor een op te richten suppletiefonds ten bate van die kinderen, voor wie het volle schoolgeld niet kon worden betaald. De commissie oordeelde, dat dit alles voldoende was om met de zaak voort te varen. Immers het onderhoud behoefde nu geen vrees meer in te boezemen en middelen om de school te stichten zouden later ook wel worden gevonden hoopte men. Statuten werden ontworpen en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 29 December 1900 No. 8 en openbaar gemaakt in de Staatscourant van 9 Januari 1901 No. 7. Nu eenmaal was besloten met de zaak voort te gaan moest de commissie ook zien voor hare te openen school een hoofdonderwijzer te krijgen. Een oproeping in de Standaard bracht een stroom van sollicitanten, goed geteld 43. Om uit deze allen een keuze te doen, werd besloten dat de Voorzitter van het Bestuur, Ds. Jongbloed, bijgestaan door een deskundige , den heer E. Ronner, hoofd der Chr. School te Winschoten, verschillende der liefhebbers zou opzoeken om hen te zien werken en dan naar bevind van zaken advies uit te brengen aan de mede-bestuurders. Aldus geschiedde. In een daarop volgende bestuursvergadering werd een 2 tal gevormd, bestaande uit de H.H. Van der Laan, onderwijzer te Middelstum en Dijksterhuis, onderwijzer te Rotterdam. Uit dat 2 tal werd later de heer A. Dijksterhuis met algemeene stemmen verkozen en aldus benoemd tot Hoofd der School. Inmiddels was er echter van zekere zijde een krachtige reactie ontwikkeld tegen de plannen van het Bestuur. Verschillende personen, die eerst sterk hadden gesympathiseerd met de School en hadden beloofd haar te steunen, trokken de een na den ander terug, ja, eenigen vonden er zelfs een geliefkoosd vermaak in, dat vuurtje van tegenstand aan te wakkeren tot zo’n hoogte dat welhaast het Bestuur zoo goed als alleen kwam te staan, en ernstig de vraag overwoog: wat nu? En toch – terug kòn en mòcht men niet meer: de benoemde hoofdonderwijzer had reeds ontslag gevraagd uit zijne betrekking te Rotterdam en het Bestuur oordeelde: Westerlee moet nu eene school hebben en anders krijgt het er nooit een. Indien de zaak maar eerst aan de rol was, zou de tegenstand wel langzaam terrein verliezen, hoopte en geloofde men. Eene vergadering op den 2e Pinksternamiddag in de Kerk met bezwaarden, en waarbij ook de Hoofdonderwijzer tegenwoordig was, had geen ander resultaat, dan dat duidelijk bleek, dat sommigen leeuwen op den weg zagen of althans meenden te zien. Onder deze droeve en moedbenemende omstandigheden brak de 1 e Juli 1901 aan, de dag voor de opening der school bepaald. Met een bezwaard hart had het Bestuur die dag verbeid maar ook met de stille hope, dat de Here ten slotte zijn werk – want dat was toch de school – ruimte zou maken. 29 leerlingen en zeer, zeer weinig belangstellenden bij de opening tegenwoordig, het was anders wel in staat om het hart in de schoenen te doen zinken. Van opgewekte feestviering geen sprake; vrees voor de toekomst, droefheid over zooveel dat ontmoedigde, benevelden den blik om te zien de zegen des Heeren in het feit alleen reeds, dat de School er nu was.
De School was er dan nu en de toekomst heeft de vreeze beschaamd en de hope verlevendigd. Gaandeweg vermeerderde het aantal leerlingen, ook zij die eerst van verre hadden gestaan, omdat het toch nooit bestaan kon blijven zoo als zij dachten, kwamen schoorvoetend nader; de positie der school werd van dag tot dag sterker; de bede bij de opening: “Uw werk, behoud dat in het leven, o God” werd verhoord. De school was er, ja maar nog geen gebouw. De gastvrijheid van den Kerkeraad der Ger. Gemeente verschafte ons onderdak. Maar op den duur kon die toestand niet worden bestendigd. Doch alvorens aan verandering te denken, was er geld noodig. En hoe dat te krijgen? Reeds op de vergadering van het Schoolbestuur op 30 Aug. 1901 maakte dat een onderwerp van bespreking uit. Er werd toen besloten circulaires te laten drukken als bede om hulp en die te zenden aan de gemeenten der 3 Noordelijke provincies. En zoo gingen onze beden om hulp, voorzien met aanbevelingen van den Schoolraad, en van den H.H. Magendans te Wagenborgen, Wirtz te Groningen en Ds. Oegema te Wildervank de wereld in. Behalve deze papieren bedelaars trokken namens het Bestuur nog de broeders Hensens, Westerman, Dijksterhuis, Jongbloed en Van der Veen den boer op. Ja, zelfs dames schaamden zich niet voor een wijle onze pleitbezorgsters te zijn bij de met aardsche goederen bedeelden, en keerden dan ’s avonds met rijke lading terug. Zoo groeide allengs het bouwkapitaaltje aan en kon men gaan spreken over plannen om dat geld te besteden. Den 14 Mei 1902 kwam in de vergadering van het Bestuur die zaak ter sprake. Het bleek nu, dat de meerderheid het oorspronkelijke plan om de Kerk in te richten voor school, geheel had laten varen. De districts schoolopziener had reeds vroeger als zijne meening te kennen gegeven, dat verschillende nogal ingrijpende veranderingen noodig waren om ’t kerkgebouw te doen beantwoorden aan de eischen der wet voor een School. Bezwaar van practischen aard, ook in verband met de zondagschool kwamen daarbij. Daarom heeft het Bestuur in zijne vergadering van 21 Juni 1902 gezegd: laat ons lever eene geheel nieuwe school bouwen. Weldra was met den Kerkeraad eene overeenkomst getroffen omtrent den afstand van de benoodigde grond; aan timmerman A. Brons werd opgedragen bestek een teekening te vervaardigen en den 28 Juli werd definitief aan Brons opgedragen het bouwen van een nieuw schoolgebouw voor de som van ± f 1700. Reeds 6 Oct. 1902 kon het nieuwe gebouw in gebruik worden genomen met meer dan dubbel zooveel leerlingen als bij de opening, in tegenwoordigheid van Ds. Petersen als Districtsraad van Chr. Nat. Schoolonderwijs. Heel anders was nu de toon van toen., grooten en kleinen vierden blijde feest en met dank aan den Heere kon worden getuigd: Rehoboth: Hij heeft ons ruimte gemaakt. Kort daarna kwam van de Districts schoolopziener mededeeling dat het gebouw aan alle eischen der wet voldeed. Nog één werk wachtte ‘t Bestuur nl. de zorg van een geschikte onderwijzerswoning. De bestaande woning aan de Kerk was zóó niet geschikt, daarover waren allen het eens. Doch vertimmering van ’t bestaande huis bleek bij onderzoek zoo kostbaar, dat ’t gansche bestuur er ten slotte de voorkeur aan gaf de oude woning te laten amoveeren (=afbreken) en een nieuwe onderwijzerswoning te laten bouwen, waartoe op de vergadering van 17 Feb. 1903 werd besloten. Ook dit werk werd door timmerman Brons uitgevoerd voor f 965 en de nieuwe woning den 16 April 1903 door de Hoofdonderwijzer met zijne vrouw betrokken.” 20 Sept. 1904, A. Dijksterhuis. “Den 1 Juli 1901 werd de Chr. School geopend in de Kerk der Geref. Gemeente. Om de kerk daarvoor eenigszins bruikbaar te maken, moest een vertimmering aangebracht worden, die met banken, leermiddelen, enz. op ongeveer f 400 kwam. Nog geen jaar later begon echter de bouw van een school met 2 lokalen. Aannemer was eveneens de heer A. Brons, alhier voor f 1731,40, welke post later enigszins werd verhoogd door de levering van pomp, enz. Bovendien moest worden overgegaan tot verbouwing van de onderwijzerswoning (gehuurd van den Kerkeraad). Dit kostte f 965. Deze kosten moesten worden bestreden uit de opbrengst van collecten in en buiten de gemeente, o.a. ook te Appingedam, Bierum, Spijk, Ten Boer, O. en N. Pekela, Assen, Vries, enz. Andere gemeenten collecteerden in de kerk voor dit doel, o.a. Veendam, Wildervank, Winsum, Baflo, Bedum (A en B), Sappemeer, Midwolde, enz. Toen de opbrengst bij lange na niet voldoende was, sloot het Bestuur een leening groot f 800 à 5% van de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs en van den heer F. Toren f 600 à 4%. Doordat de kosten van schoolbouw en de kosten van de school als inrichting van onderwijs niet zouden worden vermengd, ontstond er later (vooral na het vertrek van Ds. Jongbloed en van de penningmeester B. Trenning) eenige verwarring in ’t beheer der gelden, of liever in de regelmatige inboeking; ’t gevolg is geweest, dat het niet mogelijk is, een goed overzicht van de financien te verkrijgen van de oprichting der
school, maar dat moet worden begonnen met 1 Januari 1903 met een som van f 350,90 aan kas. Alle schuld was toen niet betaald.” 21 Februari 1906, G. Wildeboer, Hoofd der School. De eerste school. Op 6 oktober 1902 kon dan de nieuwe school al in gebruik worden genomen, slechts twee en een halve maand nadat aannemer Brons de opdracht had gekregen. Gebouwd aan de Molenstraat, achter de Gereformeerde Kerk. De plaats waar later een nieuwe kleuterschool werd gebouwd. Een school met twee lokalen, waar naast meester Dijkhuizen juf Prummel les gaf. Na het teleurstellende begin met slechts 29 leerlingen, liep het aantal snel op. Al in 1905 was het aantal zo groot, dat 2 lokalen te weinig waren. Een lokaal erbij bouwen ging, inclusief 15 banken, f 1631,-- kosten. Kwam er meteen nog een vierde lokaal bij, dan werd de prijs f 500,-- hoger. Het bestuur besloot om dan maar meteen uit te breiden tot 4 lokalen. Er was wel een probleem. Waar kwam het geld vandaan? Opnieuw was Haan bereid geld te lenen. Andere leningen werden ook nog eens bekeken. Misschien konden er geldschieters gevonden worden tegen een lagere rente dan de 6% die op lopende leningen stond? Ook meester Wildeboer leende later flink wat geld aan de vereniging om de kosten van de rente te verminderen. De uitbreiding kwam er, maar dan was er het probleem om het gebouw en het terrein te onderhouden. Het plein was zo’n jaarlijkse zorg. Geen tegels, maar wat dan? Sintels, grind, puin, allerlei materialen kwamen ter sprake. Het grootste probleem bleef: de kosten! Zodat er zelfs besloten werd om los grind langs de straat op te vegen en naar het plein te brengen. Een schoolgebouw uit het begin van deze eeuw was wel iets anders dan een gebouw uit onze tijd. Eerst twee lokalen, gescheiden van elkaar door houten schotten, die later veranderd werden met een schuifwand. De later bijgebouwde lokalen waren wel gescheiden door een muur. In het lokaal: een kachel. Tenminste, ’s winters. Ieder jaar werden de kachelpijpen van half april tot oktober uit de lokalen verwijderd. Wanneer we nu ‘s morgens de school binnen komen is het al lekker warm als de temperatuur buiten laag is. Dat was vroeger wel even anders: eerst moest er iemand de kachels aansteken! Van de zolder werd turf naar beneden gegooid, in een turfbak. Dat betekende ook, dat elk jaar een voorraad turf de zolder opgedragen moest worden! Na een aantal jaren kwamen er andere brandstoffen bij: antraciet, cokes. Ieder jaar werden een paar leveranciers gevraagd een monster te sturen en een prijsopgave te doen. Wat een klus om steeds te bekijken wat in het gebruik het goedkoopste was. En dan was het nog oppassen. In 1922 stuurde een van de leveranciers een andere soort, dan het monster aangaf. Toen dit ontdekt werd, waren inmiddels al 9 van de 40 hl gelost. Die werden dan maar verdeeld tussen en betaald door school, kerk en voorzitter en een ander bedrijf mocht nieuwe leveren. Een koude winter betekende meer stoken en meer kosten. Dan kwam de volgende winter de opdracht zuinig aan te doen. In 1920 werden er zelfs vier thermometers gekocht om op brandstof te bezuinigen, omdat het voorgaande jaar meer dan anders was verstookt. Om de turf op de zolder te krijgen was er aan de buitenkant een houten trap. Toen die versleten was, werd er over gesproken een ijzeren trap van een fabriek over te nemen. Bij nader inzien werd dat toch te glad en dus te gevaarlijk gevonden. Zetten we op een rijtje wat er aan de orde kwam, dan krijgen we een idee van de problemen waar het bestuur tegenkwam: 1907: Een voorstel om de school vaker nat schoon te maken wordt niet aangenomen. De vloeren hebben er te veel van te lijden. 1909: De schoolopziener eist dat de banken worden aangepast voor handwerken. Bovendien moeten er afzonderlijke privaten komen voor jongens en meisjes. 1911: Er zit een slechte plek onder de kast van Wildeboer. Het mastiek boven de gang lekt door: koolteer erop. Misschien is dit nog het gevolg van het feit dat de schoorsteenkap er een paar jaar eerder af waaide. Er moet een nieuwe koperen pomp komen. 1912: Meester Wildeboer moet een nieuw kippenhok hebben. 1914: In het huis van meester Wildeboer wordt elektriciteit aangelegd. De lampen moet hij zelf betalen. 1919: De school is vies, een zwijnenstal wordt er gezegd. Maar: extra schoonmaken kost extra geld en dus blijft het zo. Alleen: de vloeren moeten toch maar een keer per maand geschrobd worden.
1919: Op de deuren van de privaten moeten sloten komen. Een van de kachels moet vervangen worden. Een nieuwe Salamander kost f 75,00. Nog maar even afwachten of er geen gebruikte ergens te koop komt. Elektriciteit moet nu ook maar in de school worden aangelegd.. 1920: De privaten worden verplaatst naar grond van de kerk. Er moet dan wel een beerput bij komen. Langs het pad moet een “hulzen hege” komen (= een heg van hulst struiken). 1923: Meester Boonema is door de vloer gezakt. 1924: Het drinkwater is onderzocht en gelukkig niet schadelijk voor de gezondheid. 1936: Er wordt een waterleiding aangelegd naar de school en de woning van het hoofd. 1939: Er is toch wel een opvallend hoog waterverbruik. Is de meter stuk of moet de kraan aan de buitenmuur verwijderd worden? De eerste ouderavonden en ledenvergaderingen: Bij een vereniging hoort een jaarvergadering, om verantwoording aan de leden af te leggen over het gevoerde beleid. Ledenvergadering en wat we nu ouderavond noemen liepen in het begin wel erg door elkaar heen. Zozeer zelfs, dat het later werd aangegrepen om de benoeming van meester Dam tegen te gaan. Het bijhouden van wie wel of geen lid was verliep niet goed. Daarom werden vanaf 1920 beide vergaderingen maar gescheiden. Het oudste verslag is uit 1905, met als spreker de heer Wirtz, schoolopziener: “De voorzitter belast zich voor de algemene vergadering met ’t bespreken van de zaal Diekema of Nieboer, waarbij hij namens het Bestuur de wenselijkheid zal uitspreken geen sterke drank te schenken. Entree 10 en 5 cent naar keuze. De heer Wirtz is spreker op de algemene vergadering. Hij herinnerde aan de stammen Ruben, Gad en half Manasse, toen het Oost Jordaanland was veroverd en verdeeld. Zij wilden toen rust nemen na de reis van 40 jaren. Maar Mozes drong hen door te strijden om ook het overige Palestina te veroveren. Iets dergelijks zien we in onze dagen op schoolgebied. Nu de Rijkssubsidie verdubbeld is, denken velen, dat het nu voldoende is, eigen school goed in te richten en overigens maar stil te zitten. Niet alzo. We zijn nog niet aan het einde van de schoolstrijd – we hebben nog maar een gelukkig begin. Daarom dienen de besturen en de verenigingen wel te bedenken, wat hun nu wacht. Allereerst zorgen voor de eigen school wat leermiddelen betreft, maar ook wat de salarissen aangaat. De onderwijzer moeten leven voor de school en van de school. Dan wat het onderwijs betreft in de toekomst, de strijd wordt al gevaarlijker. Daarom moeten de toekomstige onderwijzers goed, zo goed mogelijk, worden opgeleid. En dat kan beter aan een Kweekschool, dan aan een normaalschool. Daarom dienen deze inrichtingen te worden gesteund. Met het oog op de toekomst dienen de scholen zich ook beter dan tot nog toe aaneen te sluiten, samen te werken, elkaar te steunen enz. met andere woorden, het schoolwezen moet beter georganiseerd worden.” Niet elk jaar werd een spreker uitgenodigd. Ook leerkrachten en leden zorgden voor onderwerpen. Zoals in 1907, toen de vergroting van de school een feit was. “Naar aanleiding van de bijbouw wees spreker, het hoofd der school, erop, dat dit kon genoemd worden, steen der trouwe, steen der hope, steen des vredes, steen des aanstoots. Van Anken sprak over de politieke schoolstrijd, Z. Kapinga met een bijdrage over: Samenwerking, er op wijzende dat ouders en onderwijzers moesten samenwerken om de beste vruchten van het onderwijs te krijgen. En G. Westerman wees de ouders er op, dat hun roeping niet was afgelopen, als de kinderen van school gingen, maar dat zij dan ook nog moesten toe zien, vooral wanner zij in dienst gingen bij vreemden.” Of in 1908, toen B.B. de Grijs enkele ouders vermaande, die zich wel een wat scherp uitlieten over de leerplichtwet. Tijdens de rondvraag kwam het voorstel: Moet de drankkwestie eens besproken worden? Dit werd niet nodig geacht. “De plaatselijke omstandigheden zijn niet dringend. Bovendien, is dit wel een taak voor de schoolvereniging?” In 1909 was ds. Oosterheerd uit Midwolda de spreker. Dezelfde, waar later de Christelijke school in dat dorp naar genoemd werd. Als onderwerp voor zijn rede had spreker gekozen Spreuken 22: 6. Naar aanleiding van die tekst sprak hij 1e over het voorwerp der opvoeding, het Kind: “Er is tegenwoordig een ziekelijke overschatting van de waarde van het kind. Men spreekt van de eeuw van het kind, de majesteit van het kind enz. Daaraan moeten wij niet meedoen. Maar wij mogen daarom het kind ook niet onderschatten, want het moet worden een mens Gods, tot alle goede werk volmaaktelijk toegerust. Ten 2e sprak hij over het doel der opvoeding. Men moet aan het kind leren de eerste beginselen, dus in de allereerste plaats de vreze des Heren, want die is het beginsel der wijsheid. Dat moet zoo eenvoudig en kinderlijk moegelijk geschieden, of zoo als Salomo zegt: naar de eis zijns wegs. In de 3 e
plaats sprak hij over de vrucht der opvoeding. In ons leven zien wij die vrucht niet altijd; soms schijnt het uitgestrooide zaad zelfs onvruchtbaar, maar dat mag ons niet weerhouden om aan onze kinderen een godvruchtige opvoeding te geven, als ziende het gebod en blind in de toekomst. En toch heeft God een vrucht beloofd; als hij oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. Die vrucht komt wel laat, maar Gods woord spreekt ook van een vinden naar vele dagen. We zien die vrucht in de geschiedenis, waar ook blijkt, dat de genade wel geen erfgoed is, maar dat de Here toch in de regel in de lijn der geslachten werkt.” Zulke vergaderingen begonnen toch wel wat van hun serieuze karakter te verliezen. In 1914 vond het bestuur dat de stemmingen voor bestuursleden vaak te grappig werden en daarom gingen ze toch eerst maar een soort voordracht maken. Toch moet het wel gezellig zijn geweest. Met koffie en koeken, pleverkoeken, sigaren voor de heren en later ook rumbonen voor de dames. Ondanks de distributie tijdens de Eerste Wereldoorlog lukte het om voor koffie te zorgen, dankzij de hulp van enkele bestuursleden! Contacten met de Kerken. Gesticht door leden van de Gereformeerde Kerk, ging de school vanaf het begin toch zijn eigen weg. Natuurlijk, er waren regelmatig contacten, vooral op zakelijk gebied. Maar het bestuur was niet gebonden aan het Kerkbestuur. De woning van het hoofd zat gebouwd aan de kerk en werd in het begin gehuurd van de kerk. In de slaapkamer was een nis gebouwd, waar de kansel ingeschoven kon worden. Het terrein was van de kerk gekocht en om het te vergroten, moest meer grond van de kerk bijgekocht worden. Brandstoffen werden samen ingekocht, waarbij de kerk ieder jaar een bedrag vergoedde aan de school. In 1915 werd er al over gesproken om de woning van het hoofd helemaal te kopen van de kerk, wat later ook gebeurde. Over de prijs is nog lang nagesproken, vooral toen er grotere tekorten optraden. Ook verenigingen maakten gebruik van de school. De zangvereniging repeteerde er bijvoorbeeld. Alleen, de banken konden er niet tegen, dat de leden er boven op gingen zitten. Omgekeerd maakte de school ook gebruik van ruimtes van de kerk voor bestuursvergaderingen, ouderavonden, ledenvergaderingen. Dat gaf problemen in 1915. Het bestuur had een aanbod van de Muziekvereniging om te komen spelen. Daar waren enkele mensen het niet mee eens. Trompetmuziek in de kerk, dat was ongehoord! Met de Hervormde Kerk is veel minder contact geweest. Van oudsher was die vooral verbonden geweest aan de openbare scholen, waar de godsdienstlessen werden gegeven door de Hervormde predikanten. Het schoolgeld en andere inkomsten. Vóór de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in 1920, beperkte de overheid zich tot het betalen van een minimum salaris van de leerkrachten. Voldoende was dit natuurlijk lang niet voor een schoolbestuur. Het gebouw kostte geld, leermiddelen moesten betaald worden, brandstof was nodig. Om het bedrag aan te vullen werd schoolgeld gevraagd. Afhankelijk van het inkomen bedroeg dit tussen de 5 en de 25 cent per leerling per week. Voor wie dat niet kon opbrengen, was er vanaf het begin een suppletiefonds opgericht om het bedrag op te brengen. Al in 1906 werd het fonds opgeheven, omdat het overbodig bleek te zijn. Een nieuwe onderwijswet vroeg wel grotere uitgaven voor allerlei zaken, zodat meteen geprobeerd werd om dan wel het ledental te vergroten en daarmee meer inkomsten te krijgen. Een andere extra bron van inkomsten was de jaarlijkse Uniecollecte. De opbrengst was voor de school zelf! Een klein bedrag werd op vrijwillige basis aan de Unievereniging afgedragen, variërend van f 2,50 tot f 5,00 afhankelijk van de opbrengst. Na verloop van jaren daalden de inkomsten aanmerkelijk. De meisjes van de meisjesverenigingen die collecteerden, werden soms zo onvriendelijk behandeld, dat ze liever niet weer op pad gingen. Toen gingen de leerkrachten zelf maar collecteren, met hulp van de bestuursleden. En zie: de opbrengst steeg tot record hoogte! Vanaf 1908 hingen er busjes in de kerk om ook zo aan extra geld te komen. Subsidies werden gekregen van het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Geld voor grote uitgaven als de bouw van de eerste school, de aankoop van de woning van het hoofd moest geleend worden. Het was in de jaren voor de oorlog normaal om dat bij een privé persoon te doen. Zowel uit Westerlee als ook uit Winschoten waren er personen die wel geld wilden lenen. Ook leden van de Schoolvereniging hielpen financieel: in 1932 zei de Boerenleenbank een lening op. Maar liefst f 7000,-- werd door Westerleeërs zelf geleend aan de school! Voor de resterende f 4000,-- werd een hypotheek genomen.
Vanaf 1923 werd het schoolgeld een vorm van belasting, die aan de gemeente moest worden afgedragen. In 1955 werd dit afgeschaft. De Uniecollecte wordt nu niet meer gebruikt voor de eigen school, maar gaat naar scholen in derde wereld landen. De Statuten. Statuten: de spelregels van de vereniging. Wanneer worden ze vooral geraadpleegd? Als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden of als er problemen zijn. In 1916, bij het vertrek van meester Wildeboer, werd er voor het eerst naar verwezen. Toch was er eerder al wel aanleiding om ze eens te bekijken. Al in 1907: “Bij de verkiezing van een bestuurslid scheen het, alsof de leden van Evangelische richting Winschoten wensten dat een hunner lid van het bestuur zou worden. Er werd over gesproken of het niet wenselijk was, ook van hen in het bestuur op te nemen. Voorlopig werd daarover geen besluit genomen.” En zo bleef alles bij het oude en werd er niet meer naar gekeken. Tot er in 1920 opnieuw een groot probleem opdook: de oprichting van de school in Heiligerlee. Daarbij kwamen weer eens nieuwe statuten ter sprake kwamen, nu ook om beide scholen op elkaar af te stemmen. Ook nu kwamen er weer uiterste standpunten ter tafel. Secretaris Dik stelde heel duidelijk: “De leus is steeds de school aan de ouders en niet voor een gedeelte der ouders.” Daarmee kreeg hij praktisch iedereen mee in de komende veranderingen: van welke kerk moeten de leerkrachten lid zijn en in welke verhouding? Ook voor de bestuursleden werden zulke eisen opgesteld. De school in Heiligerlee ging dezelfde statuten in gebruik nemen, alleen werd daar de verhouding in Kerkelijke richting net andersom genomen. In Westerlee moest het hoofd Gereformeerd zijn, in Heiligerlee Hervormd. In Westerlee moest minstens de helft van het andere personeel Hervormd zijn, in Heiligerlee Gereformeerd. En van de bestuursleden moesten in Westerlee vier van de zeven Gereformeerd zijn en de andere drie Hervormd. In Heiligerlee weer net andersom. Tot 1979 zouden deze statuten gehandhaafd blijven. Veranderingen die in dat jaar werden voorgesteld, zorgden bij de oudere leden voor nogal wat onrust. Vooral het loslaten van de kerkelijke gebondenheid aan de hier bestaande richtingen werd als een groot bezwaar gezien. Na de eerste hectische ledenvergadering ebde het verzet al snel weg en werden de nieuwe statuten aangenomen. Voor het bestuur waren dit moeilijke jaren om alle veranderingen tot een goed einde te brengen. Het onderwijs 1900 - 1940 In het begin werd er anders les gegeven dan we nu gewend zijn. Lezen, schrijven en rekenen waren na de Bijbelles de belangrijkste vakken, aangevuld met geschiedenis en aardrijkskunde. Voor de meisjes was er na de gewone schooluren het vak Nuttige handwerken, wat erg belangrijk werd gevonden. Niet voor niets heette het vak Nuttige handwerken. Juffrouw Dop was in 1923 ook eens bezig met Fraai handwerken en werd meteen op de vingers getikt. Nuttig moest het zijn! Kleding maken en repareren, dat was belangrijk! Omdat de juf dit onmogelijk alleen kon geven, werd er uit het dorp hulp gevraagd. Tegen een financiële beloning werd er iemand in dienst genomen om als “hulpjuf” te assisteren. Een speciale damescommissie werd benoemd, om regelmatig het werk te bekijken. Zo’n groepje bestond bijvoorbeeld in 1920 uit mevr. Brinkman (echtgenote predikant), mej. Dam (echtgenote hoofd der school) en vrouw Dik (echtgenote van de secretaris). De sociale rangen en standen zijn hieruit duidelijk op te maken…..Van de benoemde hulpjuf werd wel geëist Hollands te praten en zich met jufvrouw te laten aanspreken. Deze handwerklessen werden na schooltijd gegeven, zelfs een tijd ook op zaterdag. Dat was zo gebruikelijk, dat er in 1922 een uitspraak van het ministerie werd uitgelokt, omdat de inspecteur tegen deze lestijden was en men er gewoon mee door wilde gaan. En: alles bleef zoals het was. Alleen in de wintermaanden werden de lessen korter gegeven om de kinderen die van ver kwamen ter wille te zijn. ’s Avonds was er, in de wintermaanden, de mogelijkheid om vervolgonderwijs te volgen voor kinderen die de lagere school verlaten hadden, zowel in de gewone vakken, als ook speciaal voor de meisjes in het handwerken. Wie de lessen gingen geven, moesten de leerkrachten zelf maar uitmaken. Het werd wel een probleem, toen juf Dop te kennen gaf te willen stoppen met deze handwerklessen. Het bestuur was het er niet mee eens, maar wat kon ze er tegen beginnen? Mocht er een nieuwe onderwijzeres moeten komen, dan moest dat maar in de akte van benoeming als verplichting worden opgenomen. Omdat de overheid alleen een minimumsalaris vergoedde voor de leerkrachten, moesten de leerlingen wel betalen voor deze herhalingslessen. In 1905 was dat 1 gulden per leerling voor de hele cursus, te voldoen bij vooruitbetaling. De belangstelling was wisselend. Het ene jaar waren er nauwelijks genoeg om de lessen te laten door gaan, terwijl er een ander jaar wel drie groepen gevormd konden worden. In latere
jaren wordt vermeld, dat wie vaker dan twee keer achter elkaar ontbreekt, geschorst wordt. Van een trouwe opkomst zal wel niet altijd sprake zijn geweest. Nog een specialiteit was het geven van Duits. Vanaf 1 april 1913 konden deze lessen gevolgd worden. Ook leerlingen van de openbare school konden zich voor deze cursus opgeven, maar er werd wel verwacht dat ze dan ook de hele cursus kwamen. Of er te weinig animo geweest is, is onbekend. In de notulenboeken wordt deze cursus daarna nooit meer genoemd…. Over de leermiddelen vertellen de oude boeken weinig. Een kaart van Palestina, gewichten en een telraam zijn de eerste attributen die genoemd worden, al snel aangevuld met wandplaten voor Bijbelse Geschiedenis en een portret van H.M. Koningin Wilhelmina. Werken op papier? In 1916 moet het maar als het onderwijs het vraagt, maar ’t is wel duurder. En juffrouw Dop kan ook wel twee tekeningen op een blad laten maken in plaats van een (1922). Bij het verlaten van de school kregen de kinderen vanaf 1920 een getuigschrift, hetzelfde jaar dat ook een 7e leerjaar werd ingevoerd en er de beroemde dierkundige platen werden aangeschaft, ondanks de vele kosten aan het gebouw zelf. “Het inwendige mag niet opgeofferd worden aan het uitwendige,” werd er in de vergadering gezegd. Twee jaar later blijken er onbreekbare leien uitgevonden te zijn. Met enig achterdocht werd dit bericht ontvangen. Toch maar eens proberen in een van de klassen, werd er besloten. Niet alles lag zo vast voorgeschreven als we nu kennen. De tijd van de zomervakantie werd in de loop van het voorjaar maar eens vastgesteld. Rekening houden met vakanties van de ouders? Niet nodig, vakantie was er voor hen vaak niet. Rekening moest er worden gehouden met landbouwverlof, de tijd dat de kinderen hielpen bij de oogst. Een nieuw schooljaar begon ook niet na de vakantie, maar meestal op 1 mei. In het begin ook wel op 1 april, maar toen de inentingen eens wat laat plaatsvonden, moest de school het nieuwe jaar een maand later beginnen. Zonder inentingsbriefje (pokkenbriefje) geen toelating op school. De gezondheid gaf wel vaker problemen: 1913: Veel ziektegevallen op school. Als een kind last van de keel krijgt, wordt aangeraden om meteen alle kinderen uit het gezin thuis te laten. 1920: Kinderen met een hoofdhuidziekte mogen geweigerd worden. Om de dokter te laten controleren is te duur. De leerkrachten moeten het maar goed in de gaten houden. Die moeten ook maar eens opletten welke kinderen met smerige handen op school komen. Een schoolarts? Vanaf 1937 bestond die mogelijkheid, maar men was ontzettend huiverig om andere instanties toe te laten en dus ging het niet door. In de tweede helft van de dertiger jaren, de crisistijd, waren er wel zorgen over de gezondheid van de kinderen. De gemeente vroeg, of er melk en klompen verstrekt moesten worden aan kinderen in slechte omstandigheden, of was er kleding en schoeisel nodig? Zijn er kinderen die aan ondervoeding lijden? Er waren geen kinderen die door zulke omstandigheden van school wegbleven, maar materiële hulp was zeker wenselijk, schreef het bestuur terug. In 1928 kwam er een nieuwigheidje de school binnen: een radio. Nu konden ook schoolradio programma’s beluisterd worden. Twee jaar later, na kritiek van de inspecteur, werd toch maar voor elk lokaal een stoel aangeschaft. Het bestuur had dit lang tegen gehouden. Al jaren eerder was er om gevraagd, maar het idee dat een leerkracht tijdens de lessen op een stoel zat was zo ongewoon, dat het steeds geweigerd werd. Een katheder, dat hoorde in de klas. Naar een nieuwe spelling (1908) In het begin van deze eeuw was er nog geen duidelijk voorgeschreven spelling die de scholen moesten gebruiken. De overheid had nog geen woordenlijst uitgegeven, waarnaar gehandeld moest worden. De spelling was zo lastig, dat er veel stemmen opgingen om het gemakkelijker te maken. Zelfs verenigingen werden opgericht om een en ander voor elkaar te krijgen. Het bedrijfsleven moest een nieuwe spelling natuurlijk ook accepteren. Je zult maar van school komen en je krijgt te horen dat je niet aangenomen wordt, omdat je een verkeerde spelling hebt geleerd. De scholen zouden er mee moeten willen werken. En de boekjes zouden in de nieuwe spelling geschreven moeten worden. Wat dat betreft is er in al die jaren weinig veranderd: ook nu hebben we hetzelfde probleem net achter de rug. Onze school toonde zich zeer modern. Als een van de eersten uit de regio werd die vereenvoudigde spelling Kollewijn door meester Wildeboer ingevoerd. Met onverwacht gevolg. Ook de krant gaf een paar keer verslag van een vergadering waar over de spelling gesproken werd: Winschoter Courant, 20 juni 1908:
“Op een vergadering van onderwijzers in Onstwedde spreekt de heer Kraak, hoofd ener school in Winschoten, over het taalonderwijs: Na erop gewezen te hebben dat aan den enen kant gehechtheid aan ’t oude en aan den andere kant gemakzucht vaak oorzaak is van het nieuwe niet te willen, zegt spreker dat taal is klank en schrijftaal eene afbeelding van klank. De Nederlandse taal is een moeielijk aan te leeren taal, enkel onze spreektaal is eenvoudig en burgerlijk, onze schrijftaal deftig en stijf. Een en ander wordt door voorbeelden aangetoond. Onze schrijftaal verschilt veel van de beschaafde spreektaal. De taalmethodes in ons land druischen tegen alle aanschouwelijkheid in. Er is echter verbetering te bespeuren. Van de heeren Scheepstra en Ligthart verschenen werkjes, waarin de omgangstaal meer op de voorgrond treedt. Ook bij de methode Van Strien is uitgegaan van het beginsel: “Schrijf zooals ge het hoort, indien U niet anders is geleerd.” Oorzaak van het vele fouten schrijven meent de spreker te moeten toeschrijven aan de moeilijkheid van onze spelling. Men hoort mens en schrijft mensch, men zegt schapewol en schrijft schapenwol, indien de wol wordt bedoeld van meer dan een schaap. Zal de bakker je een broodje met een krent geven, als ge een krentebol vraagt? De huisknecht van mevrouw moest ossevleesch halen van den slager en zei mevrouw, dat hij ossenvleesch had gehaald. Waarom ossenvleesch, vraagt mevrouw. Pieter antwoordt: Het vleesch van den eene os was bijna op en daarom moest ik er van een ander nog wat bij hebben. Hoe de geslachten in de wereld zijn gekomen is voor spreker niet duidelijk. Tenslotte dringt hij aan op vereenvoudiging van onze spelling. Deze dient meer in overeenstemming gebracht te worden met de spreektaal.” Op 24 juni schrijft de krant, dat in Winschoten een vergadering is geweest van een Vereniging tot vereenvoudiging van onze Schrijftaal. Vanuit Winschoten de Victorie, had deze groep al laten weten. Spreker is de heer Wirtz, de schoolopziener. Ook hij is voorstander van een spelling die eenvoudiger is, en als er een paar dagen later een vergadering is van onderwijzers uit de omgeving van Winschoten, roemt hij ….. de school in Westerlee. De krant schrijft: “Naar aanleiding eener mededeling van den heer Districts Schoolopziener dat de school van den heer Wildeboer te Westerlee, waar de nieuwe spelling is ingevoerd, tegenwoordig minder fouten worden gemaakt dan vroeger, wordt door den heer Haijkens van Nieuw Beerta opgemerkt, dat hem zulks zeer verwondert.” Meester Wildeboer had op 19 juni de gemeente al op de hoogte gesteld van de veranderingen die hij doorgevoerd had. Op 3 juli staat er in de krant: “Westerlee. Zooals bekend is werd op de bijzondere school alhier de vereenvoudigde spelling ingevoerd. Dit schijnt niet te zijn naar het hart van B en W deezer gemeente, want dezer dagen werd hier een publicatie aangeplakt van dit college, waarin de ouders van de leerlingen der bijzondere school gewaarschuwd werden hun kinderen niet te laten onderwijzen in de vereenvoudigde spelling, omdat de kinderen daardoor later schade zouden ondervinden. Evenwel hebben B en W er niet veel plezier mee beleefd, want het plakkaat was spoedig weer verdwenen, naar men zegt door het ingrijpen van een hoogere autoriteit.” Die hogere autoriteit blijkt de heer Wirtz te zijn, de districts-schoolopziener. Een tegenwerking van het schooltoezicht, noemt hij het optreden van B en W. In de gemeenteraad werden na dit gebeuren toch wel vragen gesteld aan het college. De burgemeester verklaarde: “Toen men de leuze vernam “Vanuit Winschoten de Victorie” moest men veronderstellen dat onze Gemeente, als grenzende aan de Gemeente Winschoten, al zeer spoedig er mede in aanraking zou komen. Dit is ook werkelijk geschied. De kinderen van de Bijzonder School te Westerlee worden volgens het Kollewijnsche systeem onderwezen. De bevoegdheid van het D.B. is niet zoo groot, dat B en W dat konden beletten. Echter meenden B en W er de aandacht van de betrokken ouders op te moeten vestigen, dat nog niet gebleken was, dat de Regeering van Rijk, Provincie en Gemeenten de vereenvoudigde spelling dulden of dat dit het geval is bij de industrie, handel enz. B en W meenden tot die waarschuwing verplicht te zijn, omdat zij van oordeel waren, dat kinderen volgens de vereenvoudigde spelling onderwezen, later bij de beroepskeuze achter zouden staan bij andere kinderen, indien later mocht blijken, dat de vereenvoudigde spelling in het overige gedeelte van het Vaderland niet werd aangenomen. De Districts Schoolopziener was zoo welwillend ons er op te wijzen, dat de Regeering de vereenvoudigde spelling wel duldt en B en W gaven dan ook gehoor aan diens verzoek om de bedoelde waarschuwende bekendmaking in te trekken.”
En de spelling? Ook andere hoofden van scholen in de gemeente wilden de nieuwe spelling. Die werd later dan ook vereenvoudigd op alle scholen! 1916: Een nieuw Hoofd der school. In mei 1916 vroeg meester Wildeboer ontslag. Nog voor een advertentie werd geplaatst, kwamen er al enkele reacties binnen. Meester Groen wilde wel hoofd worden. Het bestuur zag dat niet zo zitten. Er moest toch een advertentie geplaatst worden. “Algemeen denkt men, dat hier de naäcte moet worden geëist. ’t Salaris wordt bepaald op f 50,- boven het minimum. ’t Hoofd zal verplicht zijn de administratie te voeren.” De secretaris noteert: “Ingekomen: 20 sollicitaties, met tal van getuigschriften. In verband met een verzoekschrift om Groen te benoemen, wordt ook gesproken over de mogelijke gevolgen, wanneer Groen gepasseerd wordt; vooral dit, dat de statuten niet nageleefd zijn, geeft veel zorg. Besloten wordt, hierover advies te vragen bij Mr. R. Koppe te Groningen.” Het antwoord is duidelijk: “Volgen mr. Koppe moet het bestuur benoemen; hij raadt aan de ledenlijst in orde te maken, dat er tenminste enigen zijn, die schriftelijk verklaren, met art. 1 van de statuten in te stemmen. Dan is het kwaad dat de voorstanders van Groen kunnen doen heel gering en de kans, dat ze het bestuur in moeilijkheden kunnen brengen heel klein.” Bij de volgende bestuursvergadering was er al een vervolg op het probleem: “Ingekomen zijn een schrijven van een der leden, waarin hij dreigt recht te zullen zoeken als Groen niet benoemd wordt, en een schrijven van Groen, waarin hij nogmaals zich in de gunst van het bestuur aanbeveelt. Beide worden voor kennisgeving aangenomen.” Met algemene stemmen werd voorlopig tot hoofd benoemd de heer H. Dam. Als de hooiers van Friesland terug waren zou er een algemene vergadering bijeen geroepen worden om de leden te laten beslissen. Daar zou ook de kwestie van vertrouwen gesteld worden. Mocht het bestuur het vertrouwen niet hebben, dan zou het hele bestuur aftreden! Intussen zaten enkele voorstanders van meester Groen ook niet stil. Ze gingen handtekeningen verzamelen voor deze onderwijzer. Daar klopte toch iets niet mee. Het bestuur kreeg deze lijst aangeboden. En wat bleek: “Uit getuigenissen van verschillende ondertekenaars van het verzoekschrift voor Groen blijkt, dat de handtekeningen voor het grootste deel onecht zijn, en voor een deel door misleiding en scheve voorstelling zijn verkregen.” Het bestuur twijfelde of ze wel of geen algemene vergadering moest uitschrijven. Met 3 tegen 2 stemmen werd besloten toch te vergaderen. “Dan komt aan het licht, hoe veel of weinig van de ondertekenaars met instemming en kennis van zaken tekenden; de toestand wordt zuiverder, bovendien zal het voor Dam aangenamer zijn als de toestand eerst zuiver wordt.” Op die vergadering waren ongeveer 30 leden aanwezig. Het ging er stevig aan toe: “De voorzitter deelt mee, dat door het Bestuur tot hoofd is benoemd de heer H. Dam te Stadskanaal. Maar omdat zekere personen daartegen bezwaar maakten en een aanbevelingslijst voor Groen hadden ingezonden, had het Bestuur deze vergadering belegd, om die personen gelegenheid te geven zich uit te spreken en tevens te vernemen, of alle ondertekenaars wel voldoende waren ingelicht, en of ze nog bij voortduring hun vertrouwen aan het Bestuur kunnen schenken. Het bestuur wenst niet tegen de wil van de vereniging in te gaan en laat dus de beslissing aan de vergadering over. Hierop ontstaat een zeer verwarde bespreking; hoofdzaak daarin was: Mag het bestuur een nieuw hoofd benoemen, zijn de aanwezigen wel lid van de vereniging, zijn de handtekeningen wel eerlijk verkregen en zijn de statuten nog wel te gebruiken?” Als er gestemd wordt, blijken bijna alle aanwezigen het bestuur te steunen: 2 verlieten de vergadering en slechts 1 stemde tegen! Op 1 september 1916 werd afscheid genomen van meester Wildeboer, die in zijn toespraak aangaf met genoegen in Westerlee te hebben gewerkt. “Had veel te danken, weinig te klagen.” De heer Dijksterhuis uit Stadskanaal, het eerste hoofd van onze school, zou dan meester Dam installeren. “Zijn rede was gebaseerd op Jes. 6: 2-10: Ruimt de stenen weg. In zijn toespraak noemde hij enige “stenen”: Slechte boeken en slechte kameraden. Spreker wijst op het grote gevaar van het lezen van slechte lectuur voor onze kinderen, vooral in deze tijd nu zoveel verkeerde boeken het licht zien. Ook hebben slechte kameraden een verbazende invloed op het kinderhart. Spreker waarschuwt dan ook om onze kinderen bij de straat te laten lopen, zonder te weten met wie ze daar omgaan. Als nog een andere steen des
aanstoots noemt spreker de kroeg en hoewel spreker als geheelonthouder ook een vijand van de kroeg is, bedoelt hij hier toch iets anders, namelijk een kinderkroeg of duidelijker een snoepwinkel. Hij geeft de ouders de raad om de kinderen nooit centen te geven om te snoepen.” Meester Dam ging in zijn rede in op de inhoud van opvoeding en onderwijs: “Het resultaat hangt meer van de persoon af die voor de klas staat, dan van de leerstof, maar toch doet ook het laatste zijn deel. En hoewel we ons ideaal wel niet ten volle zullen bereiken, toch zullen we trachten het steeds nader te komen en wat onderwijzer die zijn roeping verstaat, zal daarvoor zijn best niet doen.” Meester Dam bleef tot 1923. Bij zijn laatste vergadering met het Bestuur werd toch nog even gememoreerd aan de problemen tijdens zijn benoeming. De penningmeester noemde, dat hij toen liever iemand anders had benoemd, niet om meester Dam persoonlijk maar om andere reden. De voorzitter zei zich wel enigszins in meester Dam vergist te hebben. Hij meende dat deze hoogmoedig was, maar heeft hem leren kennen als iemand die ook minder ontwikkelden ten hulpe wil staan. Aan sollicitanten geen gebrek, 31 brieven kwamen binnen. Daarbij ook van een al bekende onderwijzer: meester Eeuwema. Van verschillende kandidaten werden inlichtingen gevraagd, enkele werden bezocht en uiteindelijk werd meester Eeuwema met algemene stemmen benoemd. In oktober volgde de installatie. De inspecteur van het Chr. Nat. Schoolonderwijs ging nog even in op de gevoerde schoolstrijd. “Wij willen niets bijzonders. Wij willen alleen de Bijbel op de school.” De veranderde omstandigheden hadden er toe geleid, dat het bestuur ook Burgemeester en Wethouders uitnodigde en ook zij het woord voerden. En hoewel er grote problemen waren geweest met Heiligerlee, waren zij toch uitgenodigd. Het hoofd van de school daar, meester De Jong, had het toen al goed gezien: “Reeds meer zijn reeds uit Westerlee vertrokken, die wel graag terug willen. ’t Schijnt, zegt spreker, dat Westerlee aantrekkingskracht heeft.” Een daverend applaus klonk door de kerk! Met meester Eeuwema veranderde de sfeer op school toch wel wat. Bij een schoolbezoek van bestuursleden in 1928, merkte een van de nieuwe leden op, dat hij het vroegere militarisme miste. Waarop meester Eeuwema antwoordde, dat tegenwoordig “Vrije orde” werd toegepast. Ieder zijn eigen… Aan het begin van elk schooljaar werd een overzicht gemaakt, wie van de winkeliers uit het dorp zou leveren. Wie kwamen in aanmerking? Alleen die winkeliers, die het Christelijk onderwijs een warm hart toe droegen! Zo kunnen we, vanaf 1925, bijvoorbeeld in de notulen lezen: “Benoodigdheden van de nuttige handwerken word opgedragen aan Broeser manufacturen aan Beishuizen leermiddelen aan V.d. Laan benoodigdheden voor den schoonmaak aan dezelfde timmerwerk aan Dik verfwerk aan Hulzebos en Popkes ieder een gedeelte, naar goedvinden van het bestuur smidswerk zal later worden beslist” Voor grote bouwkundige zaken komen we hetzelfde probleem tegen. Een aannemer werd niet gevraagd in te schrijven, omdat zijn kinderen niet naar de Christelijke school gingen. Hij zou wel willen, maar de meeste werken waren wel opdrachten van de boeren, en daarvan waren de meeste voor het openbaar onderwijs. Een andere aannemer werd eerst gepasseerd, omdat hij nog geen jaar lid was van de schoolvereniging. “En daarvoor weinig voor de school gevoelend” schrijft de secretaris….. Grensconflicten met Heiligerlee. In 1920 kwam ds. Brinkman met het voorstel dat ook Heiligerlee een Christelijke school moest hebben. Het idee zal niet van hem afkomstig zijn, want wat bleek: in Heiligerlee was men al met de voorbereidingen bezig. Dat had wel gevolgen voor Westerlee. Niet alle leerlingen kwamen uit het dorp Westerlee zelf, maar ook uit Heiligerlee bezochten kinderen onze school . Waar moest de grens tussen beide dorpen liggen? De bestuursleden van Heiligerlee vonden dat de Tranendallaan en Napels bij hun dorp hoorden, en de Westerleeërs natuurlijk dat het bij Westerlee hoorde en dat de spoorlijn de grens was. Daar kwam nog bij, dat de gemeente wel goedkoop een stuk grond wist voor de nieuw te bouwen school en een woning voor het hoofd: tussen beide dorpen in. En om een school te bouwen rekende het bestuur uit Heiligerlee op een flinke financiële hulp van de school uit Westerlee. Ettelijke vergaderingen werden er gehouden om uit de problemen te komen.
De grensconflicten konden niet opgelost worden. De ouders van deze straten moesten zelf maar beslissen naar welk dorp hun kinderen zouden gaan. Voor de Unie collecte zouden beide besturen samen collecteren. Aan geld kon het Westerleese bestuur ook niet bijdragen. De kas liet zo iets niet toe. Westerlee stond zelf voor grote kosten. Wel werden ideeën aangedragen: een collecte in het dorp, een bazaar. Uiteindelijk kwam er niet veel van terecht doordat de grensproblemen het overleg niet gemakkelijk maakten. De plaats van de school werd door Westerlee als erg ongelukkig gezien. Een school hoort in het dorp, niet er buiten. Uiteindelijk is de school in het dorp gebouwd, zoals we nu nog kunnen zien. En de grensconflicten hebben zich zelf uiteindelijk opgelost. Tijden veranderen: eind zeventiger jaren waren enkele ouders bereid, om hun kinderen enkele weken naar de school in Heiligerlee te laten gaan, om zo de kleuterschool daar te behouden. En inmiddels werken de scholen samen onder één bestuur. Naar school in de jaren ’20, herinneringen van Geesie Grozema-Doedens, Gerrit Veldman, Kasper Westinga en Berend de Wal. Vergeleken met nu was het in onze jeugd heel anders. Na schooltijd was het beslist niet altijd spelen. Aanpakken thuis, dat moest vaak gebeuren. Of een beetje bijverdienen. Voor een dode mus kreeg je 2 cent, voor takkenbossen kreeg je bij de bakker wel 5 cent. Hij kon er de oven mee aansteken. Bakker Rozeboom gaf je vaak een stuk kantkoek. Heerlijk, als je aan het schaatsen was op de gracht. Of vlinten zoeken op het land. Van de boeren kreeg je dan ook een paar centen. Na de oogst was het aren en aardappels zoeken. Thuis werden de kippen en varkens er mee gevoerd. Kleine kinderen werden al meegenomen naar het aardappelland als er gerooid moest worden. De kinderen van de landarbeiders kregen 6 weken landbouwverlof om mee te helpen op het land. De anderen hadden dan twee weken vakantie. En als de bonen geplukt waren, kon je voor een dubbeltje een bonenmolentje huren voor een middag. ’s Avonds stonden de mensen vaak buiten bij elkaar om gezellig bij te praten. Het deed veel gemoedelijker en gezelliger aan dan nu. Ook het dorp was anders. De wegen waren allemaal onverhard, alleen de Hoofdweg had in het midden en verharding met grind. Om alle wagens daar in hetzelfde spoor te houden, lagen er balken langs de kanten waar ze tussen moesten blijven. Elkaar passeren was dan wel een probleem. In onze jeugd kwamen de eerste auto’s in het dorp. Zo gauw we er een hoorden, gingen we naar de Hoofdweg om te kijken. Tijd genoeg om hem te zien, want in de uitlaat zal nog geen demper en het geluid klonk erg ver door. In het dorp waren minder huizen dan nu, maar wel meer kinderen. Sommige moesten een heel eind lopen voor ze bij school kwamen. Bij slecht weer, zoals sneeuw, waren zij meestal wel op school, terwijl kinderen van dichterbij dan wel eens verstek lieten gaan. In onze schooltijd was eerst meester Dam het hoofd van de school. Een streng meneertje, waar ieder respect voor had. Je moest het niet wagen om voor hem langs te lopen als de school inging. Hij maaide je dan in een keer achter zich langs. Meester Eeuwema was later een stuk gemoedelijker. Als het Adrillen markt was kreeg je bij hem wel vrij! Met meester Boonema kon je op zijn tijd wel eens lekker stoeien. De beide jufs verschilden zo ook van elkaar. Juf Dop was fel en pinnig, juf Niehof zachter. De afstand tussen ons en de leerkrachten was groot. Geen wonder dat er wel eens trucs bedacht werden om aan straffen te ontkomen. Uit het open raam verdwijnen, een beschermlaag achter in je broek aanbrengen. Dan moest je natuurlijk niet later merken dat je de klappen niet voelde, want dan was je dubbel de klos. We schreven in het begin met griffels op een lei. Later kwamen papier en potlood erbij, gevolgd door de kroontjespen. Tussen twee lokalen was een schuifdeur, die bij ouderavonden open was om iedereen een plek te geven. Op zo’n avond was er altijd wel iemand die een stuk voordroeg. Vooral Cornelis Boven en Bertus Zuiderveen konden dat heel goed. Uit het hoofd leren moesten wij ook vaak. De Geloofsartikelen, de 10 Geboden, elke maandag een psalm en tegen Kerst nog hele Bijbelgedeeltes. Gezangen werden nauwelijks gezongen. Er werden wel liedboekjes voor gekocht, maar gebruikt werden ze zelden. Om de kachels te stoken werd er op de zolder van de school turf opgeslagen. Cokes lag in een schuurtje. In de pauze moesten een paar kinderen steeds een voorraadje halen. Buiten waren ook de privaten, de w.c.’s. Je moest er vreselijk tegen op zien om er heen te moeten. Papier ontbrak vaak en ze waren ontzettend smerig. Om je handen te wassen was er buiten een pomp, maar ’s winters was die niet te gebruiken. Voor de meisjes waren de schooldagen langer dan voor de jongens. Na de gewone lestijden was er handwerkles! De beide jufs gaven de lessen, geholpen door een meisje of een vrouw uit het dorp. Alles moest met de hand gemaakt worden: sokken en verschillende patronen breien, merklappen maken, een
kussensloop en schortjes naaien, uitstukken van kleding. Alles wat een huisvrouw geacht werd te kunnen. Af en toe werden de werkstukken verkocht. Meestal aan de ouders zelf. Maar wie had er echt belang bij witte katoenen sokken? Een echt feest was het schoolfeest. We gingen dan in optocht met versierde wagens door het dorp, begeleid door ruiters. Daarna deden we allerlei spelletjes, zoals zaklopen, op het grasland van een van de boeren. In 1938, bij het 40 jarig jubileum van koningin Wilhelmina, werd het feest extra groot. Zelfs een tent werd geplaatst voor alle festiviteiten. Net als nu in de in de zomervakantie was het hele dorp erbij betrokken. “Kwekeling met akte” Hoe werd je juf of meester? Daarvoor bezocht je de Normaalschool, later werd dit de Kweekschool en in recentere tijd de Pedagogische Academie en nu de PABO. En wie afgestudeerd is, hoopt natuurlijk werk te vinden in het onderwijs. In de hele eeuw zijn er tijden geweest, dat er teveel leerkrachten waren. De overheid was daarvan vaak zelf de oorzaak. Moest er weer eens bezuinigd worden, dan was het onderwijs altijd als een van de eersten aan de beurt om de gevolgen te merken. Het aantal kinderen in de klas vergroten houdt meteen in dat er minder leerkrachten aan het werk kunnen. Wat dat betreft is er in de hele geschiedenis weinig veranderd. In de jaren voor de 1e Wereldoorlog zocht een afgestudeerde onderwijzer(es) die geen werk kon vinden vaak een school in de buurt van zijn woonplaats om er als volontair te gaan werken. Zo kreeg je oefening in het vak en je kon bij sollicitaties verwijzen naar de school waar je ervaring had opgedaan. Eind dertiger jaren probeerde de overheid om mensen in het onderwijs te krijgen, door een korte stoomcursus aan te bieden. Het gevolg was, dat toen de 2e Wereldoorlog uitbrak er meteen een teveel was. Pas afgestudeerde mensen die uit het leger terug kwamen, hadden al helemaal geen kans om een baan te vinden. Er zat dan niets anders op om of ander werk te zoeken, of om als vrijwilliger op een school werk te zoeken: als kwekeling met akte. Zo ook aan onze school, waar bijvoorbeeld juf D. Eeuwema, meester H. Daalman en meester M. Doedens in die periode een tijd aan onze school zo werkten: met de geweldige vergoeding van f 80,- en als de kas het kon lijden f 100,-. Per jaar! Wat deed zo iemand? Meindert Doedens: “In het eerste jaar mocht ik bij meester Algera in de klas helpen. De sfeer was wel zo, dat ik voelde dat ik geduld werd. Hoogstens één keer per week mocht ik de Bijbelse vertelling doen. Soms mocht ik een schrijfvoorbeeld op het bord zetten en tijdens de lessen het werk van de kinderen bekijken. Het bord schoonmaken, dat mocht ik wel. Dat meester Algera liever zelf op het bord de schrijfvoorbeelden schreef was niet zo’n wonder. Hij kon zelf prachtig schrijven en tekenen! Gymnastiek, een nieuw vak in het begin van de jaren veertig, mocht ik wel geven. Ook meester Algera gaf wel gym. Dat moest dan op het plein gebeuren, terwijl het bedekt was met grind en zand. Het gevolg was, dat er enorme stofwolken opstegen doordat alle voeten over de grond sleepten. En alles ging op commando. Bij meester Eeuwema kon je goed merken, dat hij in dienst was geweest. Het leek net een militaire training in het marcheren. Ook later, in een lokaal, was alles op commando. Later kreeg ik de zorg over de derde klas, naast het lokaal van meester Eeuwema. Toch telde je nooit echt mee. Als leerling of als kwekeling werd je behandeld, ook al was je afgestudeerd. Wat wel fijn was, dat was dat hij je nooit voor schut zette. Ik kon bijvoorbeeld niet goed zingen, meester Eeuwema wel. Als hij hoorde hoe dat bij mij in de klas klonk, zei hij er later wel iets van, maar altijd op een heel sympathieke manier. Ook als de inspecteur op bezoek kwam, voelde je het verschil. Hij bezocht alleen de benoemde leerkrachten. Een kwekeling met akte werd volkomen genegeerd. Zelf op onderwijs vergaderingen in Winschoten, met allemaal leerkrachten, telden we helemaal niet mee. Toch bleef ik het werk ’s morgens doen, om dan ’s middags maar te gaan studeren voor andere aktes, zoals Frans en Duits, in de hoop dat er ergens een baan vrij zou komen, wat uiteindelijk ook gebeurde. Via verschillende lagere scholen en het voortgezet onderwijs eindigde mijn carrière als leraar aan de Pedagogische Academie in Emmen.” 1940 – 1945 Al heel gauw na het begin van de 2e Wereldoorlog waren de gevolgen merkbaar. De distributie van producten gaf voor het handwerken de eerste problemen. In juni 1940 ging er al een brief naar de gemeente, hoe dit geregeld zou worden. De Schoolraad zei, dat de gemeente machtiging moest verlenen voor het aanschaffen van de materialen, de gemeente wilde wel, maar de materialen kwamen er niet. Brandstof? Aanmaakturf was in 1943 en in 1944 het grootste probleem. Doordat sommige ouders zelf
turven gaven, lukte het om les te blijven geven. In 1944 werd slechts 1 lokaal verwarmd. De jongste kinderen moesten dan maar in de winter ’s morgens les krijgen, de oudere ’s middags. Het verplaatsen van de herfstvakantie naar de tijd na Kerst scheelde ook weer twee weken stoken. De overheid had in 1941 het geven van gymlessen verplicht gesteld. Waar moest dit gebeuren? Bij goed weer buiten op een onverhard plein? Betegeld moest er worden. Aangevraagd bij de gemeente, in 1942 goedgekeurd, in 1943 was er nog niets gebeurd en opnieuw ging de aanvraag naar de gemeente en toen bleek dat er geen cement was en dus ook geen tegels. Dan maar proberen een stukje grasland te huren. Alles was beter dan de stofwolken van het plein. De tegels zouden er nooit komen..... Nog een paar praktische problemen: wat te doen bij een aanval? Een kist met zand in de gang, om zonodig te blussen. Regelmatig oefenen in het wegduiken onder de banken. Zou het geholpen hebben? Geen ouderavonden in de wintermaanden, want er moest verduisterd worden. Later mocht er helemaal niet meer vergaderd worden, ook niet door het bestuur. Het ergst was de vraag van het Departement van Onderwijs in 1941: Zijn er Joodse kinderen op school? Het bestuur zat er flink mee. Joodse kinderen waren er niet, maar om onderscheid te maken? Met andere scholen werd overlegd wat te doen. Uiteindelijk werd erover gestemd . Doordat een van de bestuursleden verhinderd was, eindigde de stemming onbeslist. In een volgende voltallige vergadering opnieuw een stemming. Bang voor de mogelijke gevolgen werd met één stem meer voor opgave gekozen, maar er werd wel de volgende brief bijgedaan: “Het bestuur van de vereniging tot Stichting en instandhouding van Scholen met den Bijbel te Westerlee, Gem. Scheemda, staande op het standpunt dat in Christus geen tegenstelling van ras gemaakt mag worden, kan dan ook niet anders dan onder de grootste geweten krenking antwoord geven op uw vraag of er Joodsche kinderen op de school aanwezig zijn. Onder protest deelt het bestuur mede, dat er geen Joodsche leerlingen op de bijzondere lagere School te Westerlee Gem. Scheemda gaan.” Er kwam zelfs een reactie van het Departement: “Niet het schoolbestuur maar de Joden zelf zijn verantwoordelijk voor schoolbezoek.” Voor het gezin Eeuwema werd het spannend, toen in het voorjaar van 1944 mevrouw Schleurhols in opdracht van haar man, de dokter, kwam vertellen dat meester Eeuwema voor zijn gezondheid onmiddellijk rust nodig had. De boodschap was begrepen: meester vertrok. Zijn lidmaatschap van de ARP en allerlei verenigingen maakte hem verdacht en zijn naam kwam voor op een lijst van mensen, die de kans liepen gevangen genomen te worden. Gelukkig kon hij al na een paar weken terugkeren. Zijn werk werd in de tijd overgenomen door zijn latere schoonzoon, meester De Vries. Ondanks de moeilijke tijden, werden er toch veranderingen doorgevoerd. De rapporten deden hun intrede. Zonder cijfers nog, maar met een omschrijving van de resultaten. De schoolarts en de schooltandarts zouden de school ook gaan bezoeken, wel argwanend gevolgd door het bestuur, want men was erg bang voor inmenging van welke overheid dan ook. Er werd al voorzichtig gesproken over het oprichten van een kleuterschool en een nieuw gebouw voor de lagere school. Voor de toekomst bleef men optimistisch! Naar school in de jaren 40, herinneringen van Zwaantje Kiewiet-Boven, Jannie Brons-Veen, Jacob Brons, Jan Dieterman en Gerrit Hensens. Van het dorp waren allen de Hoofdweg en de Molenstraat verhard. De molen was nog in gebruik, waarbij de muur in de pauze vaker gebruikt werd dan de wc. Bikkershorn bestond uit twee lanen met een sloot ertussen, die best diep was. ’t Ol daipke werd het genoemd. We konden op de straat prima voetballen, want auto’s reden er zelden. De Hoge Waaln waren ook een geliefde streek, soms om met pijl en boog ook op elkaar te schieten. Of voetballen, waarbij een klomp wel eens door een ruit vloog. En dan de katapult. Dat daarbij ook een winkelraam werd geraakt was niet de bedoeling. Het was wel oppassen dat je onderweg geen groep kinderen van de openbare school tegen kwam, want dan was het oorlog. Dat zelfde had je ook met kinderen van andere dorpen of streken. Ging je naar Meeden of Scheemda, dan was er diezelfde rivaliteit. Ieder voelde zich bij een of andere groep horend, en ieder ander was een vijand, waarop je met elkaar indruk moest maken. Zelfs fietskettingen werden als wapen gebruikt. Misschien kwam dit ook wel, doordat er verder niets te doen was. De schooltijden werden zelfs verzet, om de beide scholen maar niet tegelijk te laten beginnen en eindigen. Wat je wel kon doen, was om bijvoorbeeld onderweg naar school te proberen door de goot langs het tegelpad met je ijzeren kogel die van een vriendje te raken. Of om ermee op het plein te proberen wie er het dichtst mee bij een streep kon komen. Hoepelen was heel gewoon, of spelen met een “tirreltoppe”, of
tientellen. Een tikspel op het plein, waarbij de tikkers in het midden stonden. Bij het hek kon je proberen je los te trekken en als dat binnen tien tellen gebeurde, hoefde je geen tikker te zijn. Onze school was het gebouw aan de Molenstraat. De trap aan de buitenkant gaf toegang tot de zolder, waar de turf lag opgeslagen. Af en toe werd er een voorraadje door een stortkoker naar beneden gegooid, in een grote turfbak. Op een vaste datum kwam de kachel aan. Maar als het eerder al koud was, moest er eerst aan voorzitter Ufkes gevraagd worden of de kachel al wel aan mocht. ’s Morgens voor schooltijd werd de kachel al aangemaakt door de schoonmaakster. De school had wel vier lokalen, maar er werden in onze tijd maar drie gebruikt. Pas in 1949, toen de kleuterschool gesticht werd, kwam ook deze ruimte weer in gebruik. Voor hen werd een deel van het plein aan de achterkant met een hek gescheiden van de rest. De wc’s waren buiten: houten zittingen met een ton eronder, gemetselde muren met deurtjes ervoor. Erachter was de vuilnisbak, waarin de asladen van de kachels werden leeggegooid. Onze juf in de laagste klassen was juf Dop. Ze kon soms heel pinnig en fel zijn, maar aan de andere kant ook heel lief voor ons. Het kon wel eens gebeuren, dat de kinderen die ver weg woonden, drijfnat door de regen bij school aankwamen. Dan riep juffrouw Dop hen binnen, om eerst bij de kachel de kleren te drogen. Voor linkshandige kinderen was het leren schrijven een ramp: het moest beslist met de rechterhand. Kon je het niet laten om toch je linkerhand te gebruiken, dan werd die vastgebonden. Vreselijk! De Nederlandse taal kon voor ons, die gewend waren Gronings te praten, wel eens voor moeilijkheden zorgen. “Hoeveel knieën heb je?” “Wel 6 juf.” Knienen waren wel bekend en kneien ook. Maar knieën? In de hogere klassen gaf juffrouw Dop de handwerklessen aan ons meisjes. Dat betekende een sok breien, een gat erin knippen en dan weer dicht mazen. Af en toe mochten we eens borduren. Toen juf later overleed, zijn we met de bus naar de begrafenis geweest. Voor ons was een busreis iets bijzonders, zodat het reisje meer op een gezellige schoolreis leek….. Een gewone schoolreis zoals we nu kennen, maakten wij maar zelden. We zijn een keer op de fiets naar de Reiderwolder Polder geweest, om de zee eens te zien: de Dollard. Dat moet in 1948 of 1949 zijn geweest. Of een keer naar een boot, die aangemeerd lag in het Winschoterdiep en Klein Artis heette. Het was ingericht als een dierentuintje en voor een dubbeltje entree mochten we het bekijken. Begin jaren 50 is er een reis gemaakt naar Schiphol. Om de bus vol te krijgen mochten ook oud leerlingen mee. Een andere schoolreis was er niet bij. We hebben niet allemaal dezelfde meesters gehad. Eerst was er meester Algera, die in Scheemda woonde. Hij kwam op de fiets, in oorlogstijd met houten hoepels om de wielen. Dat ratelde vreselijk. Na meester Algera kwam meester Ten Have. Die woonde in Winschoten. Daaraan heeft Gerrit nog speciale herinneringen. “Op een zondagmiddag waren we in Winschoten en we kwamen ook langs het huis waar meester woonde. We konden het niet laten om te laten merken dat we er waren en we werden tot onze verrassing meteen uitgenodigd binnen te komen. Daar wachtte ons een nog grotere verrassing – er was die nacht een baby geboren! Toen we onze belevenissen op school vertelden, moesten verschillende meisjes ook heel toevallig naar Winschoten. Allemaal op kraamvisite!” Meester Ten Have speelde viool. Maar toen hij ons een liedje leerde “Er kwam ene boer uit Zwitserland”, kon die tekst niet door de beugel. De jongsten van ons groepje hebben meester Withaar nog gekend, die na meester Ten Have kwam. Die was ook wel muzikaal. Hij speelde ook viool en leidde hier een mondorgelclub en een kinderkoor. Met de jongensclub gingen we met hem op de fiets naar Zeegse, om te gaan kamperen. Vertellen kon hij ook goed. Allemaal hebben we in de hoogste klassen les gehad van meester Eeuwema. Een sportliefhebber was hij beslist niet. Als we gymnastiek kregen op vrijdagmiddag, op het plein of op het land van Bulder achter Derksema, moest dat wel door meester Algera of meester Ten Have worden gegeven. In een winter dat we konden schaatsen, was hij helemaal geen voorstander van een schaatswedstrijd. Er werd gezegd, dat meester Eeuwema in zijn kindertijd had meegemaakt dat een van de jongens na een wedstrijd bloed opgaf en dat hij daar enorm van geschrokken was. In de klas gebeurde het natuurlijk wel eens (vaak) dat we met een paar meisjes te veel kwebbelden. “De berichten stromen weer binnen” klonk het dan. Of “De telex ratelt weer”. Ook in het vervolgonderwijs hadden we al snel de naam “Het nieuwsblad” meegekregen. Als meester Eeuwema naar huis was om koffie te halen, of onder de les even weg moest, dan werd een van de jongens aangewezen om de orde te bewaren. Zo lang meester er niet was, kon je de anderen lekker bang maken door te dreigen straks tegen meester te zeggen dat hij vervelend was geweest. Maar als meester terug was, zei je natuurlijk altijd dat alles prima verlopen was. Haalde je op school wel wat uit en je kreeg straf, dan voelde je dat vaak aan den lijve. Een liniaal over je vingers, over een draai aan je oor waren heel normaal. En als je thuis ging klagen, kon je er nog wat bij krijgen ook. “Zelst het er wel noar moakt hebben!” Gerrit wist wel een manier om niet lang na te blijven. “Toen ik even de kans kreeg, maakte ik dat
ik door het open raam buiten kwam! Alleen, de volgende dag moest ik wel weer naar school.” Een prettig moment voor meester was altijd, als op vrijdag Tolie Beishuizen binnenkwam, de dochter van de penningmeester. “Komt meester vanmiddag even langs?” Dan werd het salaris uitbetaald….. In onze schooltijd kregen we ook al te maken met een nieuwe spelling. Dat betekende wel, dat we in veel boekjes letters moesten doorstrepen. Geld om nieuwe boekjes te kopen was er niet. Jaap en Gerdientje, Peerke en zijn kameraden zijn een paar boeken die we ons nog goed herinneren. En de spannende boeken die meester Eeuwema op de vrijdagmiddag voorlas. Hij had wel een voorkeur voor verhalen die zich in de Zuid Afrikaanse Boerenoorlog afspeelden, over het boerengezin Wessels. Tegen 11 november werd steevast voorgelezen “Japies Sintmaarten”. Een verhaal over een jongetje dat een biet stal om een lampion te maken. Wat velen van ons ook nooit meer verleren, zijn de rijtjes plaatsnamen die we moesten kunnen opdreunen. Niet alleen uit Nederland, maar ook uit Indonesië – de eilanden bijvoorbeeld. En kinderen in Indië moesten dat omgekeerd ook met ons land doen. Soms werden we ingeschakeld voor ander werk dan leren. Als bij meester de kruisbessen rijp waren, moesten we ze onder schooltijd plukken, waarna ze bij meester in de weck belandden. Onze schooltijd was niet de gemakkelijkste tijd. De oorlogsjaren zaten er in. Met heel veel goudsbloemen in de tuinen. Met beschietingen van treinen ter hoogte van Heiligerlee en Scheemda. Dat betekende ook, dat we af en toe luchtalarm oefeningen hadden. Als meester floot moesten we onder de banken wegduiken. Of het geholpen zou hebben bij een echte aanval? Toen er eens in het speelkwartier bij een luchtgevecht een Engels toestel neerstortte in het veld, gingen er na schooltijd wel jongens op af. ’s Avonds ontdekten ouders, hoeveel munitie hun zonen wel bij zich hadden. Meester Eeuwema kwam die avond nog bij alle gezinnen langs, waar het vermoeden bestond dat ook daar munitie mee naar toe genomen was. Iedereen moest zijn “schatten” inleveren. Wat vonden we dat toen jammer, maar na de oorlog bleek wel dat het niet overdreven was: toen kwam er een jongen uit ons dorp om, doordat een meegenomen granaat ontplofte. Dat maakte diepe indruk op ons allemaal. Tegen de tijd dat de bevrijding naderde, moesten we toch al wel passende liedjes leren. Het Wilhelmus natuurlijk, maar ook Wien Neerlands bloed, en Waar de blanke top der duinen en We leven vrij, we leven blij. Om gezond te blijven, moesten we in die oorlogsjaren vitaminetabletjes slikken en na de oorlog kregen we op school eens per week een sinaasappel. Meester controleerde of je schil wel inleverde. Je zou hem eens mee naar huis kunnen nemen of weggooien. Schoolmelk was bij ons onbekend, doordat het bestuur het aan onze school niet nodig vond. De trap. Aan de buitenkant van de school zat een trap, om zo de turf op de zolder te brengen. Door een stortkoker moest er regelmatig een voorraadje naar beneden gegooid worden om de kachels aan te steken. De oudste jongens werden daartoe aangewezen. Dat liep voor een bijna heel slecht af: Jan Bolwijn: “De zolder was zo slecht, dat ik er een keer doorzakte. Gelukkig net boven een balk, waar ik op bleef zitten. Daarna mocht ik alleen nog maar naar boven om turf te halen. De houten trap was vooral bij vochtig weer groen en glad. Toen ik er weer af wilde, liep ik een keer met de rug naar de treden toegekeerd naar beneden. Ik gleed bovenaan al uit en smakte over de rand van de trap naar beneden op het plein. Grote paniek! Ik moet flink om me heen getrapt hebben en meester Withaar zal dat wel gevoeld hebben. Op een ladder hebben ze me naar huis gedragen en ik weet nog dat ik daarna het geluid hoorde van de motorkar van mijn vader, waar hij anders het brood mee bezorgde. Nu ging hij de dokter uit Meeden halen. Vol gesmeerd met jodiumzalf moest ik in bed blijven, het hele lichaam geschaafd en gekneusd.” Daar kwam ene boer..... “Daar kwam ene boer uit Zwitserland, kadee kadolleke keda, en die had enen ezel aan zijn hand, laberdie laberda laberdonia, en die had enen ezel aan zijn hand. Cecilia!” Tot zo ver ging alles goed. Meester Ten Have probeerde zijn klas een nieuw lied te leren. De melodie lag gemakkelijk in het gehoor en al snel kon met de volgende coupletten worden doorgegaan. Dat waren er nogal wat. Het hele verhaal van de snijder, die voor de boer een kledingstuk moest maken. Helaas vond zijn vrouw dat het hem niet stond. “Ge hebt een lijf gelijk een koe!” Dat werd een behoorlijke ruzie, waarbij de snijder het onderspit dolf. “Ze zetten de snijder op een witte geit en reden ermee naar de eeuwigheid”
Dat laatste couplet gaf problemen! Godslasterlijk was toch zo’n tekst, vond meester Eeuwema. Zelfs de kerkenraad werd erin gekend en het lied werd afgekeurd voor schoolgebruik. Tot op een NCRV-avond in Winschoten enkele koren optraden en....juist: “Daar kwam ene boer uit Zwitserland!” werd prachtig gezongen. Probleem opgelost, ook op school werd het weer in het repertoire opgenomen. De kleuterschool. In 1949 kregen de plannen voor een kleuterschool toch meer vorm. Een lokaal was er, het lege lokaal in de school. Een commissie werd aangesteld om de kleuterschool op te richten en om later het bestuur van de kleuterschool te zijn. Wettelijke regelingen waren er nog niet. Pas in 1955 kwam er een wet voor het Kleuteronderwijs. De eerste juf werd in het dorp gezocht. De opleiding op een “kleuterkweek” was ook nog zo nieuw, dat een juf nog helemaal geen akte daarvan hoefde te hebben. Pas na de benoeming werd er gestudeerd. Na juf Bakker kwam juf Harkema. Zo jong nog, dat toen het ministerie later een minimum leeftijd van 18 jaar invoerde, ze nog te jong was. Na een periode verlof om het diploma toch te halen, verwachtte ze weer aan de slag te kunnen. Het bestuur besliste anders. Het ministerie had geen vrijstelling van de leeftijdgrens verleend. De tijdelijke benoeming van juf Witter werd omgezet in een vaste benoeming en zij bleef. In het gebouw werden maar weinig veranderingen aangebracht. Meester Eeuwema vreesde al het geluid van de kleuters naast zich. Een deur moest dichtgemetseld worden om het geluid te temperen. Buiten moesten de kleuters een eigen gedeelte van het plein hebben. En met een minimum aan materialen moest de juf maar zien de kleuters bezig te houden. Na het vertrek van de lagere school naar een nieuw gebouw, bleven de kleuters in het oude achter. Geen optimale situatie in een afgekeurd gebouw. Pogingen om een nieuw gebouw te krijgen liepen op niets uit. De Gemeente Scheemda was in die tijd geen voorstander van Christelijk onderwijs en dat maakte het overleg met betrokken instanties er niet gemakkelijker op. Meester Eeuwema ging zelfs een keer de Gedeputeerde Staten toespreken om volledige financiële gelijkstelling met het openbaar onderwijs voor elkaar te krijgen. Het aantal leerlingen lag steeds net rond een kritische grens om de school in stand te houden. Zelfs de koningin werd aangeschreven over de onhoudbare situatie. Dat bracht meer duidelijkheid: twintig kinderen waren voldoende om een nieuwe school te bouwen! Toen, in de zomer van 1961, trok een windhoos langs Westerlee. De schuur van Ten Have moest het afleggen en ook de zijkant van de school kon de storm niet weerstaan. Nu moest er wel een nieuwe school komen, niet bij de lagere school aangebouwd, maar op de plaats van de oude. De kleuters moesten zolang les hebben in “Jeugdhaven”. In 1964 was het nieuwe gebouw klaar. Het moest het ook maar van een naam voorzien worden. Dat werd, heel toepasselijk, op voorstel van de heer Kor “Wervelwind”!
De kleuterschool, herinneringen van de eerste kleuterjuf. Dat was wat: beginnen als kleuterjuf. Nog geen opleiding voor het beroep, nog geen materialen, geen juf voor je, waar je tips van kon krijgen. Zo begon de kleuterschool in 1949. In de bestaande school was een lokaal leeg, en daarin moest ik dan beginnen als juf. Vanaf het begin had ik genoeg kleuters. Meestal rond de 32, maar er was ook een jaar met 39! In de klas wel stoeltjes en tafeltjes, maar verder was er bijna niets. Met wat blokkendozen en spulletjes voor knippen, plakken, tekenen en kleuren en onvermijdelijk de vlechtwerkjes moest ik beginnen. Bezig zijn met de kinderen was het belangrijkste doel. Hoe ik kleuterjuf werd? Er was een advertentie geplaatst waar ik op reageerde, evenals meerdere meisjes uit Westerlee. Niemand had ooit les gehad aan een kleuterkweek en toen er uiteindelijk een tweetal overbleef, gaf het oordeel van meester Eeuwema over de prestaties op de lagere school vroeger de doorslag dat ik het werd, 18 jaar jong. Dat betekende wel, dat ik twee avonden per week en de woensdagmiddag naar Groningen moest om toch het diploma te halen. Zo’n volle baan waarbij je alles zelf moest uitzoeken en bedenken en dan nog de studie erbij, dat werd teveel van het goede en de studie was niet vol te houden doordat de gezondheid eronder ging lijden. In het derde jaar moest ik er daarom wel mee stoppen. Van het werken in het oude gebouw herinner ik me nog de geluidsoverlast. Regelmatig ging de tussendeur open, omdat meester Eeuwema het geluid van de spelende kleuters tot last was. Buiten konden de kinderen beter spelen. Op het plein was een stuk voor hen afgerasterd. Een zandbak hadden we ook, waarvan een deel van een overkapping voorzien was. Minder luxe waren de toiletten: houten wc’s met een deksel, twee voor de jongens en twee voor de meisjes. Er gonsden altijd vliegen en muggen….. Als ik ’s morgens naar school ging, stonden veel kinderen me al bij huis op te wachten. Voor hen was het een hele eer, wie dan met juf aan de hand mee mocht lopen! Op maandag kwamen de meeste kleuters naar school met een zakje om de nek: daarin zat dan het schoolgeld, nodig om de kleuterschool te kunnen betalen. In de loop van het schooljaar waren er altijd een paar hoogtepunten voor de kleuters. Het bezoek van Sinterklaas was spannend en eng tegelijk. Onno de Wal was er heel geschikt voor. Voor 11 november moesten er lampions gemaakt worden. Dat was een hele klus, waar ik zelf ook veel aan moest doen. Nu zat ik net in de periode, dat het nieuwe schooljaar niet meer op 1 mei maar op 1 september ging beginnen. Dat was voor een groepje kinderen een teleurstelling. Ze moesten langer bij de kleuters blijven. Ze vonden het prachtig om mij na schooltijd te helpen en bij het plakken van de lampions heb ik dat jaar veel hulp gehad van bijvoorbeeld Grietje Doedens en Marieke de Wal. Na vijf jaar stopte ik, inmiddels getrouwd, waarbij de kinderen met prachtige erebogen bij de kerk stonden, met het werken als kleuterjuf in Westerlee. Juf M. Bakker (nu mevr. Meijer – Bakker)
Een nieuwe school. Rond 1950 bleek de school toch wel allerlei gebreken te hebben. De toch al niet al te beste houten vloeren waren er, door de opslag van te natte turf aan het eind van de oorlog, niet beter op geworden. In het lokaal dat niet voor de lessen gebruikt werd was het hout zo rot, dat het dringend vervangen moest worden. Uit de oude openbare school kon het hout gekocht worden om hier reparaties mee uit te voeren. De eisen aan het gebouw werden ook hoger en bij een controle in ’51 leverde het een lange lijst van klachten op. Geld om alles te verbeteren was er niet. De toiletten werden afgekeurd. Nieuwe moesten er komen, met spoeling. In de loop van 1952 werd de hele school afgekeurd. Op 1 oktober 1954 moest de school ontruimd zijn, schreef de inspectie. Waar moest een nieuw gebouw verrijzen? Op dezelfde plaats of bij de nieuwbouw in het dorp? Dat laatste had de voorkeur, maar de eigenaar van de grond wilde eerst niet verkopen. Andere percelen werden bekeken, maar geen resultaat. Het leek erop dat er een onteigening moest plaatsvinden en dat kon lang duren. Zo verstreek de tijd en kwam er geen schot in de zaak. De uiterste datum van ontruiming naderde snel en een nieuwe school was er nog lang niet. Aan het ministerie moest ontheffing van sluiting gevraagd worden, wat gelukkig werd toegestaan. Bij de aankoop van de grond had het bestuur al in gedachten, dat er ruimte moest zijn voor een mogelijke uitbreiding later of voor de bouw van een nieuw huis voor het hoofd van de school. Eindelijk lukte het toch om een perceel te kopen. Van alle kosten moest de vereniging 15% als waarborgsom opbrengen en ook dat geld kwam er. Pas in juni 1956 kon met de bouw begonnen worden en precies een half jaar later was er de feestelijke opening van een drie-klassige school, toch aan de 2e Garstelaan! Meester Eeuwema kon nog een jaar lang genieten van het nieuwe gebouw. Toen ging hij met pensioen, om opgevolgd te worden door meester Siegers. Tot 1987 bleef het gebouw zoals het neergezet was. In 1958 werd ook nog een nieuwe woning gekocht voor het hoofd van de school. Opnieuw werd een deel van het benodigde geld door leden aan de vereniging geleend!
Herinneringen van meester Riepma. In de herfst van 1954 begon ik mijn onderwijzersloopbaan aan de CNS te Westerlee. Een aftandse school achter de hoofdenwoning. De vloer van mijn lokaal was provisorisch uitgestukt en de cokeskachel rookte bij de foute wind zo erg, dat we het leerhok moesten ontruimen om buiten op adem te komen. Meester Eeuwema was een gezellige baas. Zijn vrouw en dochter waren erg aardig voor me en ik heb menig kopje koffie mogen drinken in de familiekring. Wat een opluchting was het, toen we konden verhuizen naar de nieuwe school. Ik heb de mooiste herinneringen aan die tijd. Behalve de school was er ook nog de kerk en de verenigingen. Men promoveerde mij tot voorzitter van de jeugdvereniging. We hadden een leuke groep en organiseerden puzzeltochten, voerden een toneelstuk op en experimenteerden met de bandrecorder. Die recorders waren nog maar pas in de handel. Ik gebruikte het apparaat tijdens de zang- en leesles. Toen er wat geld over was, mocht ik van de baas een 16 mm filmprojector kopen: de televisie van toen. Er waren goede onderwijsfilms te huur, maar we hadden ook wel eens een lachfilm als er iemand jarig was. Zo’n film moest steeds weer gedraaid worden. Sommige kinderen kwamen haast niet meer bij. In de nieuwe school namen we afscheid van meester Eeuwema toen hij 65 werd. Onze nieuwe baas was meester Siegers. Greet Koning had klas 1 en 2. De kleuters zaten toen nog in de oude school waar ze het rijk alleen hadden. De kinderen uit de buurt haalden me vaak van huis. Dan liepen we al keuvelend naar school. Toen de Agriep ons land teisterde werd ik hevig ziek en kan een tijdlang niet naar school. Er misten ook veel kinderen, maar we kwamen er allemaal bovenop. Eén leerling mocht ik veel later ontmoeten in NieuwZeeland: Joop Wieringa. Hij woont in dezelfde plaats waar onze jongste zoon woont. Het was heerlijk onderwijs geven. De revolutie in onderwijsland was nog niet uitgebroken. We gaven klassikaal les, hadden goed materiaal en opgewekte kinderen die zich konden concentreren en nog niet via de televisie door overrijp en groen uit hun evenwicht waren gebracht. De schoolreizen waren steeds weer een belevenis. Zo vaak ging je in de vijftiger jaren niet uit. Auto’s waren er nog niet zo veel. Wat een feest als dan op de langverwachte dag Elzo Klooster voorreed met zijn bus. Ik had een filmcamera gekocht en maakte tijdens de reis opnamen. Ze zijn in Westerlee achtergebleven. Hendrik en Annie Loorbach waren in mijn Westerleese tijd mijn pleegouders. Ze hebben prima voor me gezorgd en het contact is gebleven. Helaas konden mijn verloofde en ik geen woonruimte vinden toen we in 1958 wilden trouwen. In Tange hoorden ze dat en boden ons een baan en een woning aan. Het afscheid viel me zwaar. Westerlee is mijn eerste liefde gebleven. Joh. Riepma
Herinneringen van juf Koning. Via de telefoon werd mij gevraagd een stukje te schrijven i.v.m. het 100 jarig bestaan van de Chr. School in Westerlee. Daar ik er ± 9 jaar als onderwijzeres van de 1e en 2e klas heb gewerkt, leek me dat wel leuk. Tegenwoordig solliciteer je meestal naar een baan, maar in mijn tijd werd je al voor je examen gevraagd of je interesse had om naar een bepaalde plaats te gaan. Zo kwamen de heer Eeuwema en iemand van het schoolbestuur persoonlijk naar mijn ouderlijk huis in Nieuwe Pekela. Daar ik een keus moest maken tussen bepaalde plaatsen besloot ik te kiezen voor Westerlee. Ik kon dan op mijn fiets er naar toe. Bij de familie De Vries had ik een kamer, waar je ook in sliep. Dat was wel heel anders dan tegenwoordig. Nu krijg je meestal een huis toegewezen. In mijn kamer stonden de meubels (o.a. crapeauds) van de bewoner van het huis. Als je je ’s morgens moest wassen stond in het halletje naast de kamer een kom met water (lampetkan), dat is nu wel heel anders. Afijn, ‘k heb er geen nadelige gevolgen van overgehouden. Ik ben als onderwijzeres begonnen in de oude school aan de Molenstraat, in 1956. Hoofd van de school was de heer Eeuwema, een heel aardig iemand, een soort vaderfiguur. Onderwijzer was de heer Riepma. In deze school zaten de ramen op een bepaalde hoogte, zodat de kinderen niet naar buiten konden kijken. In 1957 verhuisden we naar een nieuwe school. De school had grote ramen, waardoor de zon heerlijk kon schijnen en je bovendien naar buiten kon kijken. Veel gezelliger dus. Bij elk nieuw schooljaar bezocht ik de ouders van de leerlingen. Dat is me altijd goed bevallen. Ouders waardeerden dit ook, had ik het gevoel. Je kreeg dan meteen een indruk van de leerling. Bijna altijd werd je door de kinderen opgehaald. Ze stonden dan bij het hek te wachten. De meesten hadden bloemen bij zich uit eigen tuin. Ik kan me nog van een jongen herinneren, dat hij tegen me zei: ”Juf, wij hebben geen bloemen, maar ik heb onderweg wat geplukt.” Hij gaf me toen een bos bloeiend onkruid. Hij keek erg trots toen ik ze op mijn bureau zette. Meestal waren de vensterbanken vol met bloemen. Een gezellige aanblik! Bij het hek kregen de kinderen vaak ruzie wie het mandje (met een klokje er in) mocht dragen van juf. Als er bij een van de leerlingen een varken werd geslacht, kreeg juf altijd leverworst en bloedworst. Officieel hadden we op vrijdagmiddag gymles. Als het dan mooi weer was, gingen we met de klas de natuur in. We gingen dan ergens lekker in het gras zitten en juf las dan een verhaal voor. Op de terugweg plukten de meisjes vaak bloemen. Heel goed kan ik me nog herinneren, dat er een windhoos geweest is in Westerlee. Het was tegen de avond. Het werd behoorlijk donker. Ik durfde zelf niet naar buiten te kijken. Ik hoorde mijn kostbaas zeggen: ”Het zand vliegt door de lucht en het wordt onnatuurlijk donker.” Een windhoos was de oorzaak. Tegenover mijn kamer was o.a. een boerderij getroffen. De volgende dag vertelde een leerling op school: ”Juf, alle bomen die voor ons huis stonden zijn er allemaal uit. Mijn moeder dacht dat de wereld verging.” Gelukkig waren er geen persoonlijke ongelukken. Ongeveer 1½ jaar geleden kreeg ik van een oud leerling te horen, dat een vroegere leerling van mij een interview was afgenomen. Hij moest veel vragen beantwoorden. Op de vraag: wie zou je nog graag willen ontmoeten, antwoordde hij: juffrouw Koning van de eerste klas. Ruim een half jaar daarna heb ik hem bezocht. We zijn samen nog op de foto gezet. Achteraf ben ik heel blij, dat ik dat gedaan heb, want een half jaar later is hij overleden. Veel te vroeg. Ondanks alles heb ik een leuke tijd gehad in Westerlee. Leuke collega’s, o.a. Siegers, Riepma, De Boer en Treffers. Ik heb nog altijd contacten in Westerlee, zodat ik nog een beetje weet van het reilen en zeilen in het dorp. Greet Ottens – Koning, of te wel: juf Koning
Naar school in de jaren 60, herinneringen van Wim Boer, Dik Kiewiet, Jolanda Kuiper-Fokkens, Antje Strating-Hensens en Greetje Niewold. Het is haast niet voor te stellen, hoeveel er na onze schooltijd al is veranderd in Westerlee. We konden eigenlijk overal spelen, er was zo weinig verkeer op de weg. Het spelen was ook vooral buiten spelen. In de tijd dat het koren van het land kwam, was dat ook vaak op de akkers. Stropakken, waarmee hele gangen werden aangelegd. Boven op de wagens meerijden (Straathof kwaad…). Kersen plukken, om dan aan Westerman te verkopen. Televisie kijken konden we nog bijna niet. Er waren maar weinig mensen die zo’n ding thuis hadden. Wilde je Pipo de Clown zien (ontzettend spannend toen), dan ging je met een groepje samen kijken bij iemand die al wel een televisie had. Ook op het plein werd veel met elkaar gespeeld: vooral kringspelen, twistelastiek, bokspringen, kaatsen, tollen, hinken en knikkeren. Dat laatste toch het meeste in de hoogste klassen. Als we naar school gingen, was dat ook veel in groepjes met elkaar. Niet op de fiets, bijna iedereen kwam lopend. Het dorp had minder huizen dan nu. De Rozenstraat was er al wel, met meteen daarachter akkers en weilanden, maar de andere straten in de nieuwbouw waren er nog niet. Wat nu de Esdoornlaan is, was toen een onverhard paadje met een paar huizen. In onze schooltijd begon het aardgas net te komen. Als je een aansluiting wilde hebben, betekende dat voor veel mensen zelf de sleuf graven. En dat kon een flink eind zijn, als je niet meteen aan de weg woonde! Op school werd eerst dan ook nog steenkool en turf gestookt. Onderweg van en naar school was het nooit leuk om groepjes kinderen van de andere school tegen te komen. Dat kon altijd tot vechtpartijen leiden. Niet voor niets was er besloten om de beide scholen niet tegelijk te laten beginnen en eindigen. Met de komst van een gymnastieklokaal en de daarbij horende vereniging, de voetbalclub en ook andere verenigingen kwamen er steeds meer onderlinge contacten en is die rivaliteit langzamerhand gelukkig verdwenen. Dat opwachten van andere kinderen speelde ook als je alleen van Scheemda moest komen. “Lutje Rusland” was berucht om langs te fietsen. Na de zwemlessen in het buitenbad, met bruin water, mochten we daar nog blijven zwemmen na schooltijd, en dan kon het gebeuren dat je er toch langs moest. Allen al door de naam die de streek had, gaf het je een eng gevoel. Het gebeurde niet vaak, dat er nieuwe leerlingen “van ver” bij ons op school kwamen. Als dat gebeurde, gaf dat wel een probleem met de taal. Wij spraken Gronings en een Hollander had daar dan grote moeite mee en dat kon heel wat conflicten geven. Op de kleuterschool hadden we les van juffrouw Witter. Helemaal een kleuterjuf, een gezellige “moeke” voor de kinderen. Toen de school door de windhoos werd getroffen, moesten we verhuizen naar Jeugdhaven tot er een nieuwe school gebouwd was. Met Pasen gingen we met juf Witter door de straten, elk met een paasstok: een houten kruis met crèpepapier erom, een haantje erop, een slinger van doppinda’s en rozijnen eraan. Die rozijnen werden er onderweg al uitgegeten…. We gingen dan zingend langs zieken en oude mensen. Van een schoolreisje weten we nog het best, dat we met een aantal kleuters op de wip zaten, tot er een zeer gezette dame aan de andere kant ging zitten. Toen ze zich liet zakken, vlogen wij er allemaal af. Op de lagere school hebben we les gehad van juf Koning. Een echt dametje, met parfum, poeder en rode lippen. Meester De Boer was net vertrokken toen we bij hem in de klas zouden komen. Meester Treffers kwam. Jong, enthousiast. Nieuwe activiteiten deden met hem hun intrede. Een dierendag bijvoorbeeld, compleet met dierenkeuring. Waarbij keurmeester Onno de Wal ook een konijn ter keuring kreeg aangeboden, dat een paar dagen eerder door hem zelf aan een der ouders was verkocht. Geen wonder, dat het beest zo goed bevonden werd! Onno de Wal kwam trouwens eens per jaar in school: op 5 december. Altijd heel spannend, tot je hem herkende. Na meester Treffers kwam juf Prins. Die was niet zo streng als meester Treffers. Als die maatregelen nam wanneer je wat had uitgespookt, voelde je het ook nog wel een poosje! De jongsten van ons, hebben ook nog les gehad van juf Twiest, zus van meester Twiest die later veel van onze kinderen in de klas kreeg. In de hoogste klassen was er meester Siegers. Altijd heel correct voorkomend. Zelfs bij de sportdagen keurig in het pak, met hoed. Rechtvaardig in zijn optreden, behoudend in de manier waarop het er op school aan toe ging. Als we moesten zingen, konden we erop rekenen dat hij een altijd driekwarts maat aangaf, hoe het lied ook was. Bij bijzondere dagen werd er op de vrijdagmiddag wel eens een film gedraaid. Dat kon een documentaire zijn, maar ook wel een speelfilm. De Dikke en de Dunne kwamen dan vaak op het scherm. En in het
donker kwamen dan ook stiekem de snoepjes tevoorschijn. Ons werk schreven we met een kroontjespen. Voor wie linkshandig was kon dat een ramp zijn, want je hand gleed altijd over de nog natte inkt en maakte een hele serie vlekken. Wie een lange paardenstaart had, kon er mee net in de inktpot terecht komen van wie er achter zat. Dat gaf me dan een vlekken. Zielig voor wie het overkwam. Handwerken voor de meisjes, gegeven door juffrouw Reer, betekende breien (borstrokken), of achter de naaimachine. Eerst oefenen zonder draad in de naald, om keurig over lijntjes op papier te leren sturen. We mochten ook wel eens andere dingen maken, zoals iets borduren, maar we moesten dan wel zelf garen meenemen. De gebreide borstrokken werden trouwens wel veel gedragen. Een lange broek voor de meisjes was helemaal niet in de mode: een rok moest het zijn. Klompen werden er ook veel gebruikt, vooral ’s winters. Die werden dan in de gang neergezet. Van het lesmateriaal herinneren we ons de grote wandplaten met de prachtige tekeningen van Jetses, Isings en Koekoek. De leesboekjes van Jaap en Gerdientje, zelfs nog een deeltje dat in Indië speelde. In de eerste klas leren lezen met oo – oom, met doordrukpapier hele stukken met letters overtrekken. Mijn Schildt en de betrouwen, een boekje bij de geschiedenisles. Natekenen van voorbeelden: de pomp, de oude man, en veldboeket….. Vrij lezen uit een leesboek uit de kast: boeken van W.G. v.d. Hulst, maar ook Dik Trom, Pietje Bell, de Kameleon serie. Konden we met de sportdagen een diploma krijgen (van A tot en met E), nog veel spannender was het verkeersexamen. Met speciale bordjes werd in Scheemda een route aangegeven die we moesten fietsen. Als je het heel goed had gedaan, kreeg je behalve een diploma ook een speldje. Het verzamelen van speldjes was toen toch al een grote rage, later gevolgd door sleutelhangers. Iedereen deed mee aan het verzamelen en je kon bijna geen product kopen waar er niet zo iets bij zat. Ook in onze schooltijd spaarden we voor de zending. Het kistje was voorzien van een negertje, dat iedere keer knikte als je er geld in gooide. De schoolreis ging naar Norg, de Sprookjeshof in Zuidlaren, of Appelscha. Klooster was altijd de chauffeur, Rieks Smid was altijd een van de begeleiders. Achterin de bus, achter de klep weggestopt, gingen er grote melkbussen ranja mee. Zo’n reisje ging niet altijd zonder kleerscheuren. Toen er eens een paar kinderen van een familieschommel vielen, sprong Smid er achteraan. Hij kreeg zelf zijn overhemd en zijn rug kapot. Wie niet graag gezien werd bij de school, was de schooltandarts. Hij kwam altijd eerst bij de Venemaschool. Dat ging dan als een lopend vuurtje door het dorp en ieder van ons kneep hem al. Die angst kon zo groot zijn, dat een van de jongens zich verstopte in het kippenhok om maar niet heen te hoeven. Na afloop van het bezoek aan de auto was het toch stoer doen tegen elkaar. Wie had de meeste vullingen? Eentje had een prachtige oplossing gevonden om prachtige witte tanden te krijgen: poetsen met vim! De fotograaf die af en toe langs kwam, had altijd een bijzonder voorwerp bij zich om je er mee te fotograferen: een hobbelpaard, een scooter, zelfs een keer een Fiatje.
“’t Was goud”. Toen ik in 1962 een advertentie zag van de Christelijke school in Westerlee, waarin men een onderwijzer vroeg voor klas 3-4 (Ned.Herv.), heb ik het gewaagd te solliciteren (hoewel ik bijna Gereformeerd was). Waarom? Omdat ik graag uit militaire dienst wilde blijven (niet omdat ik een notoire dienstweigeraar zou zijn, maar gewoon omdat ik graag wat wilde gaan verdienen, om mijn ouders te ontlasten) en ik nog nooit van Westerlee had gehoord, daarbij veronderstellende dat ze daar moeilijk aan leerkrachten konden komen en dus mogelijk uitstel/vrijstelling van dienstplicht voor me konden regelen (wat later ook zo bleek te zijn). En ja hoor, ik werd uitgenodigd voor een proefles en na een zeer prettige ontmoeting met het schoolbestuur, meester Siegers en juf Koning, kreeg ik de benoeming aangeboden. Toen ik echter vertelde dat ik binnenkort Gereformeerd zou worden was er een klein (?) probleempje, dat echter heel elegant werd opgelost, waardoor ik toch kon komen. Een ander probleem dat toen om de hoek kwam kijken, was het in huur hebben van een gemeentewoning. Het bestuur wilde die graag blijven huren en van mij werd min of meer verwacht, dat ik de nieuwe huurder zou worden. Nu was ik gelukkig al verloofd en kon mijn aanstaande dus, toen ik haar ‘s middags weer ontmoette op het station van Meppel vertellen, dat ik de benoeming had gekregen, onder de voorwaarde dat we gingen trouwen (samenwonen, of hokken zoals het toen nog heette was natuurlijk absoluut onmogelijk in die tijd) en samen in de 1 e Zijstraat van de 2e Garstelaan (om van originele straatnamen te spreken) gingen wonen. Dat was even heel heftig schrikken, want van sparen was nog niets gekomen en echt oud waren we beiden ook nog niet, maar daar waren we al heel gauw overheen en de trouwdatum werd vastgesteld en ik kon dus in Westerlee voor de klas. De benoeming ging in op 17 januari 1963. En laat ik nou toch beginnen met een probleem. De winter van 1962 – 1963!! Niet alleen in Westerlee was het enorm koud (-20º tot –25º) en lagen er naast het huis van Meester Eeuwema hopen sneeuw van meer dan 4 meter, ook in Brabant, mijn geboorteprovincie, was juist op 16 januari een sneeuwstorm losgebarsten, wat mij verhinderde Genderen te verlaten. Gelukkig lukte het de volgende dag wel en kon ik van start gaan in groep 3-4. In Brabant hadden ze eerst nog wel wat medelijden met mij, omdat ik helemaal naar dat verre Groningen ging, maar dat bleek volkomen onterecht te zijn. Eigenlijk zou iedereen die eerlijke, oprechte Groningers eens mee moeten maken, om te weten wat voor positiefs je soms moet missen in je leven. Wat hebben wij een enorm fijne tijd gehad ik Westerlee en ik spreek hier met opzet over “wij”, want dit betreft ook zeker mijn vrouw (juffrouw Treffers, zoals zij genoemd werd, iets dat wij altijd heel mooi hebben gevonden). We hebben er fijn gewerkt, fijne contacten gelegd, vrienden gekregen, veel (levens-)ervaring opgedaan kortom hier is een goede basis gelegd voor ons verdere bestaan. Natuurlijk was het even wennen. Ik kwam eerst, tot ons huwelijk, in de kost bij Aaldrik en Henny Zuiderveen van “Kromwale”. Dan eet je ook mee en de eerste dag werd mij gevraagd of meester wel “mous” lustte. Na enig nadenken zei ik natuurlijk ja, want wie lust er nou geen (appel)moes, maar wat schetst mijn verbazing toen er stamppot boerenkool op tafel stond (waar ik beslist geen bezwaar tegen had). Had ik het toch niet goed verstaan, denk ik. En dat gebeurde in het begin wel eens vaker. Albert Venema vertelde b.v. dat hij naar de gymles zijn stevels aandeed, omdat hij veters strikken nog zo moeilijk vond. Ik vermoedde wat hij bedoelde. Toen de kinderen me vroegen of meester een plof had (met ploftassen), kwam ik er niet direct uit, maar ik bleek hem wel te hebben. Een auto was voor ons toen ondenkbaar, telefoon, t.v. of radio waren er nog niet. Gelukkig had ds. Kievit nog een oude radio staan, die we mochten hebben, waarbij we zelf voor het radiomeubel zorgden (een bij Bulder gekregen sinaasappelkistje). Een beetje een arme tijd (we verdienden nog geen ƒ 400,--, wat maandelijks door penningmeester Kor in een loonzakje op school werd bezorgd, maar de weekhuur was dan ook maar ƒ 10,40, een half brood van Bolwijn kostte ƒ 0,29, een halve liter melk van Bloem slechts ƒ 0,19 en een pond karbonade voor ƒ 1,49 bij Westerman), maar wel een heel erg goede tijd. Ruim 5 jaar heb ik in Westerlee voor de klas gestaan. Meester Siegers was al die tijd de hoofdmeester; als juffen heb ik na juf Greet Koning resp. juf Gerry Hoekstra, juf Margreet van Lessen en juf Coby Twiest meegemaakt. Toen de school een 2-mansschool werd heb ik besloten naar elders te solliciteren en vanaf 1 augustus 1968 werk ik in De Lier. Eerst als meester van klas 6 en vanaf 1 februari 1970 als directeur van dezelfde school met steeds zo rond de 225 leerlingen. Het was een fijne, rustige tijd in Westerlee. Vergaderen deden we als team 1 (!) keer per jaar (en alles liep toch op rolletjes). Nu vergader je minstens 1 keer per week en gaat soms nog niet alles zoals het misschien zou moeten, omdat we aan het veranderen moeten blijven van onze “deskundige” overheid/minister.
Gymnastiek deed je, als het weer dat toeliet, buiten (pas later kwam de gymzaal, wat een hele verbetering was). Omdat de jongens gymden terwijl de meisjes nuttig handwerken hadden, pasten we onze activiteiten aan aan de belangstelling van de jongens, dus dat werd vaak voetballen, waarbij de meester natuurlijk driftig meedeed. Later hadden we “gemengd” gym en werden de activiteiten gevarieerder. Hoogtepunten waren o.a. de sneeuwballengevechten achter de school op het weiland van Finkers, de sinterklaasvieringen, met O. de Wal als sinterklaas en juffrouw Treffers soms als zwarte Piet, (die ook de kleuterschool van juffrouw Witter bezochten), de schoolreisjes naar b.v. Appelscha, Drouwenerzand, Leek en Emmen en de viering van de verjaardag van de meester. Naast de school hadden mijn vrouw en ik ook het clubwerk. Wat was dat gezellig. Iedere week keken we er weer naar uit (behalve als de kerkenraad op visite kwam, want dat was toch wel een beetje eng) en zorgden voor afwisselende activiteiten, waarbij de jeugd zich niet onbetuigd liet. Grandioos waren de kampweken in Eesveen (voor ƒ 10,-- voor de hele week), het reisje met de bus van Klooster (uit Westerlee), en de avonden waarbij de jeugd optrad voor hun ouders. Ook het culturele leven had onze aandacht. Mijn vrouw was lid van de zangvereniging in Westerlee en ik ging wekelijks (samen met de heer Ufkes) naar de “Harmonie” in Winschoten. Met plezier kijken wij terug op onze Westerleese tijd. Hartelijke, eerlijke mensen hebben we daar ontmoet, die zeiden: “Kom eens langs” en wij met onze Gieterse en Brabantse achtergrond vatten dat letterlijk op en kwamen dan ook, soms onuitgenodigd, langs, wat wel eens een verbaasde blik opleverde, maar nooit een afwijzend gebaar, zodat we heel wat open deuren tegenkwamen, waar we heel gezellige avonden aan overhielden, o.a. bij de families Smid (waar we meededen met hartenjagen), Oosterhuis (die ons van eieren voorzag), Beijes (voor een kaartavondje), Zuiderveen (gewoon voor de gezelligheid), Grozema (als goede buren), Mantjes en Kor (die hadden een t.v., dus daar kon je voetballen kijken), enz. enz. Vaak denken we toch nog even terug aan deze tijd en ook nu nog willen we eigenlijk eenmaal per jaar een bezoekje brengen aan vrienden en bekenden. Graag willen we iedereen die op welke manier dan ook bij de school is of was betrokken, feliciteren met het 100-jarig bestaan van de school. We wensen de school en haar medewerkers ook voor de toekomst veel goeds, maar vooral Gods hulp en zegen toe. Het ga iedereen goed en mensen, heel fijn dat we er in het verleden ook bij hebben mogen horen. Boven dit stukje staat “ ’t Was goud”, waarmee we aan willen geven dat het, op z’n Gronings gezegd, goed was en omdat een Groninger niet van overdrijven houdt, betekent dit dat het heel goed was of zoals men in het Westland zegt “ ’t Is goud”, waarbij goud gewoon goud betekent, wat zoveel wil zeggen dat het heel goed is. Twee uitspraken waar wij het, wat onze Groningse tijd betreft, absoluut mee eens zijn. Wim en Jenny (meester en juffrouw) Treffers.
Het onderwijs na 1960: De ontwikkelingen in de zestiger jaren verliepen rustig en overzichtelijk. Alleen de financiële administratie werd steeds ingewikkelder, zodat meester Siegers dit van de penningmeester overnam. Dat was net een klus voor hem. Het boekhouden was iets wat hem prima lag. Heel precies, zuinig voor wat betreft de uitgaven voor de school. Inmiddels waren eerst de 8e klas en later ook de 7e klas afgeschaft, door de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs. Landbouwverlof was er vanaf 1958 niet meer bij. Het aantal onderwijswetten begon gestaag toe te nemen. De leerkrachten volgden elkaar in een wat sneller tempo op. Juf Van Lessen, juf Hoekstra en juf Twiest bleven elk een jaar of twee, meester Pas bleef vijf jaar en zelfs juffrouw Witter vertrok om met pensieon te gaan. Juf Luring volgde haar op. Grote, snelle veranderingen kwamen in de zeventiger jaren. De overheid probeerde het onderwijs te verbeteren aan kinderen, die mogelijk een achterstand hadden door de opleiding van de ouders. Schooladviesdiensten werden opgericht om scholen te adviseren en om nieuwe lesmethodes te promoten. Voor onze school had dit ook tot gevolg, dat er voor halve dagen een leerkracht benoemd kon worden. Juf Stuurwold ging deze baan vervullen. Voor de kinderen was het dubbel wennen. Meester Pas was net vertrokken en met juf Stuurwold was ook meester Twiest nieuw. De klassen werden nu zo verdeeld, dat ieder ’s morgens les gaf aan twee klassen en ’s middags aan drie. Elke dag werden daarvoor de tafels en stoelen van de 3e en 4e klas naar andere lokalen gebracht. Veranderingen in de maatschappij werken altijd door in de school. In de zestiger jaren werd op allerlei gebied gevraagd om inspraak. In de loop van de zeventiger jaren werd er van de scholen steeds meer verwacht, dat de ouders nauw bij het onderwijs betrokken zouden worden. Oudercommissies verschenen en ook hier kwam de roep om meer betrokken te zijn bij het schoolgebeuren. Het bestuur bestond inmiddels wel alleen uit mensen, die ook kinderen aan de school hadden. Maar veel ouders zouden nooit in het bestuur gekozen kunnen worden, door de beperkingen die de statuten oplegden. De oudercommissie kwam er. Meester Siegers kreeg te maken met klachten rond zijn gezondheid en zag alle nieuwe ontwikkelingen tijdens zijn laatste jaren aan de school niet meer zitten. Hij besloot om niet tot zijn 65 e te blijven. Een medische keuring gaf hem het recht eerder te stoppen. Bijna had hij maar kort van zijn vrije tijd kunnen genieten. In hetzelfde jaar nog (1977) botste hij op de zo bekende spoorwegovergang tussen Westerlee en Heiligerlee op de trein. Gelukkig bleken de verwondingen mee te vallen. Inmiddels is de ouderraad, zoals de naam nu is, niet meer weg te denken uit de school. Terwijl het bestuur zich vooral bezig houdt met de grote bestuurlijke zaken, is de ouderraad nauw betrokken bij alle dagelijkse werkzaamheden. Wettelijk werd later de Medezeggenschapsraad verplicht gesteld en na de bestuurlijke samenwerking kwam daar de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad bij. Zoveel functies, dat het moeilijk wordt om overal mensen voor te krijgen. Na het vertrek van meester Siegers werd meester Prins benoemd als directeur. Met hem kwamen er nogal wat nieuwe materialen in de school. Lesmethodes werden successievelijk vernieuwd, stencil- en kopieermachine, televisie en videorecorder deden hun intrede. Tussen alle vernieuwingen door kwam een ouderwetse winter in 1979. Zoveel sneeuw, dat de school enkele dagen gesloten bleef. Met de verandering tot Basisschool in 1985 moesten de kleuters ook naar de 2 e Garstelaan verhuizen. Een nieuw gedeelte moest als lokaal ingericht worden en voor de kleuters moest er ruimte bijkomen om te gymmen en te spelen. De (altijd te lage) prognose voor het leerlingenaantal gaf helaas niet het recht om vier volledige lokalen te creëren. Gelukkig kon er voor de kleuters wel een apart plein gemaakt worden. Met hulp van ouders werden er meteen meer veranderingen aangebracht. Een deel van de zolder werd geschikt gemaakt voor de verwarmingsketels, stencilapparatuur en magazijn. De lokalen werden van een nieuw plafond en vloerbedekking voorzien. Meester Twiest verhuisde die winter tijdelijk naar “Antenne” met zijn klassen. Koude voeten, die ze daar hadden. En af en toe bleek ’s morgens dat iemand de kachels de vorige avond helemaal teruggedraaid had op de waakvlam… In 1987 was de nieuwbouw klaar. In kleding uit de tijd van Ot en Sien werd de opening gevierd en werd de naam voor de vernieuwde school onthuld. Uit de inzendingen was gekozen “Het Baken” en mochten Heidi en Ferry Kruize de naam onthullen, die hun ouders hadden bedacht. De komst van de kleuters was zeer welkom. Een veel beter overleg over de kinderen kon nu tot stand komen. Langzaam begon ieder te wennen aan de groep 1 t/m 8 in plaats van de kleuters en klas 1 t/m 6. De
nieuwe ruimte gaf ook de gelegenheid om meer activiteiten binnen de school te halen. Niveaulezen en creatieve middagen, met behulp van ouders, werden ingevoerd. De kerstvieringen werden niet meer in “Jeugdhaven” of “Antenne” gehouden maar in de zaal, waardoor er veel beter met de kinderen naar Kerst toe gewerkt kan worden. Personele verrassingen: Langdurige ziekte bij het onderwijzend personeel is er in de 100 jarige geschiedenis niet geweest. Een griepaanval kon een meester wel eens naast het bed doen belanden in plaats van erin, maar zodra het enigszins mogelijk was stond ieder weer voor de klas. Een plotselinge ziekenhuisopname van meester Prins zou voor een pas afgestudeerde juf vergaande gevolgen hebben. Het was al langer bekend, dat een van de knieën van meester er voor kon zorgen, dat het gewricht geblokkeerd raakte. Dat gebeurde ook tijdens het lesgeven en toen wilde het gewricht niet meer tot strekken overgaan. Diezelfde dag lag hij in Groningen in een ziekenhuisbed, te wachten op een operatie aan de meniscus. Het liep tegen de zomervakantie en waar vind je dan vervanging om die laatste weken af te maken? Gelukkig hadden enkele pas afgestudeerden zich ingeschreven bij het Bureau Dienstverlening Christelijk Onderwijs en zo werd juf Jonker gevraagd. Doordat inmiddels een onderwijsstimulering ten einde liep, zou na de vakantie de lagere school met twee leerkrachten verder moeten. Dat betekende, dat alle stoelen en tafels en alle boeken en schriften uit een lokaal verhuisd moesten worden. Een dag nadat dit allemaal gebeurd was, werd er in de vakantie een leerling bij aangemeld: precies genoeg om meteen een volledige leerkracht te benoemen! Deze leerlinge zou tijdelijk blijven en zodra ze vertrok, zou ook de baan van de leerkracht niet van lange duur zijn. Juf Jonker werd gevraagd te solliciteren en kreeg de benoeming aangeboden. Tegen december vertrok inderdaad het meisje, maar er kwamen meteen twee andere meisjes voor in de plaats die naar Westerlee verhuisd waren. Juf Jonker kon blijven. Behalve de kinderen en hun ouders ontmoette ze in het dorp ook een zekere jongeman, zodat ze later als juf Leenders afscheid nam van de school.
Het onderwijs nu: De regering is vanaf de jaren 70 doorgegaan met steeds meer bemoeienissen rond de scholen. Steeds meer instanties hebben een rol in het onderwijs gekregen. Steeds meer circulaires en regelingen bereikten de scholen. Toch is de hoeveelheid personeel niet of nauwelijks toegenomen. Wel een stukje versnippering in het werk. De komst van adv (arbeidsduur verkorting) maakte het noodzakelijk om personeel in dienst te nemen voor een beperkt aantal uren. Ieder jaar moet weer bekeken worden, hoeveel personeel ingezet kan worden, zonder te veel wisselingen voor de kinderen te krijgen. In de pers worden allerlei plannen bekend gemaakt, die het werken in de praktijk er niet gemakkelijker op maken. Bezuinigingen worden voorgesteld als verbeteringen voor het onderwijs. Zelfs de leerkrachten gingen protestbijeenkomsten bijwonen! Is het onderwijs nu optimaal? Dat zal het nooit worden. Altijd blijven er beperkingen in wat er gedaan kan worden. Ieder kan zich naar beste vermogen inzetten voor de kinderen en de school. Om allerlei ontwikkelingen te kunnen volgen, was het nodig om met andere scholen in groter verband samen te gaan. Voor samenwerking met het speciaal onderwijs werd gekozen voor de scholen in Stadskanaal, die ook op Protestants Vhristelijke leest geschoeid zijn. Bestuurlijk werd er gefuseerd met alle P.C. scholen in de gemeente Scheemda. Daarmee hield de eigen vereniging op te bestaan, om op te gaan in de nieuwe “Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs in de gemeente Scheemda”. Met de verdere veranderingen in het onderwijs, zoals meer mensen in de school aanwezig, de komst van de computers, de uitbreiding van lesmaterialen, is er nu een nijpend tekort aan ruimte en zijn er plannen en toestemming om er een lokaal met nevenruimtes bij te bouwen!
Op 1 april 2000 mag terug gekeken worden op een eeuw Christelijk onderwijs. Honderd jaar mensen aan het werk met een beeld van een wereld, waarin God hen gesteld heeft. Psalm 72, oude berijming, was de voorkeurstekst van meester Eeuwema. Pas dat niet zeker bij dit jubileum? Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen. Men loov’ Hem vroeg en spâ. De wereld hoor en volg’ mijn zangen met Amen, Amen na!
Personeel: Directeuren (vroeger hoofd der school) A. Dijksterhuis 1901-1905 G. Wildeboer 1905-1916 H. Dam 1916-1923 D. Eeuwema 1923-1958 A. Siegers 1958-1977 G.K. Prins 1977-heden Onderwijzend personeel, waarbij ook genoemd de leerkrachten die voor wat langere tijd invielen of in deeltijd aan de school verbonden waren: mev. M(archien) Meijer 1901-1902 mev. M(artje) Meijer 1902 mev. M. Prummel 1902-1905 mev. S. Swart 1905-1908 dhr. H. van Anken 1906-1907 dhr. F.P. Uil 1907-1908 mev. M(artje) Meijer 1908 dhr. H. van Anken 1908 dhr. J. Klooster 1908-1909 mev. M. Doornbos 1908-1910 dhr. J. Groen 1909-1920 mev. W.G. Dop 1910-1951 dhr. J.J. Pater 1919-1920 dhr. H. Barteling 1920-1922 dhr. D. Eeuwema 1920-1922 mev. W. Niehof 1922-1927 dhr. G. Broezer 1930-1932 dhr. R. Algera 1932-1935 dhr. Wolthuis 1935-1936 dhr. R. Algera 1936-1946 dhr. J. ten Have 1946-1950 dhr. P. Kuiper 1950 dhr. H. Withaar 1950-1954 dhr. H. Maarsingh 1951 mev. Eleveld-Landman 1951-1952 mev. M. Oost 1952-1956 dhr. J. Riepma 1954-1958 mev. G. Koning 1956-1963 dhr. G. de Boer 1958-1963 dhr. W. Treffers 1963-1968 mev. M.J.H. van Lessen 1963-1965 mev. G. Hoekstra 1965-1967 mev. C. Twiest 1967-1969 mev. I.W. Prins 1968 dhr. J. Pas 1969-1974 mev. J.C. Dijkman-Kruidhof 1970 mev. M.F. Pas-Coes 1971-1972 mev. A. Westerterp-Bijleveld 1971-1972 dhr. H. Twiest 1974-heden mev. G. Stuurwold-Leininga 1974-1997 mev. F.A. Leenders-Jonker 1981-1988 mev. J.J. Velema-Westers 1985-heden mev. M. Molema 1987-1989
mev. T.J. Bosma-Hofman 1993-1994 mev. M.M.G. Teule 1993-1997 mev. M. Nuus-Jager 1994-1997 mev. J. Akkerman-Bessembinders 1997-1999 mev. M. Luteijn-Cedee 1997-heden mev. L. Dijkhuis-Nuus 1999-heden Volontairs en kwekelingen met akte: dhr. H. Mulder 1903 dhr. W.D. Labrêe 1911-1912 dhr. H. Scherpbier 1913 dhr. W.P. van Weerden 1912 dhr. J. Buiten 1913-1914 dhr. J. Sikkes 1914-1915 dhr. E. Hazelhoff 1915-1916 dhr. H. Daalman 1936-1937 mev. D. Eeuwema 1937-1939 dhr. M.B. Doedens 1940-1942 Vakleerkrachten Nuttige Handwerken: mev. C. Reer-v.d. Does 1970-1974 mev. T.D. Vedder-Reer 1974-1975 mev. G. Stuut-Glim 1975-1990 Kleuteronderwijzeressen: mev. M. Bakker mev. A. Harkema mev. M.H. Witter-Burema mev. M.E. Luring-Holtrop mev. J. Maatjes-Hulsing mev. J.H. Wever mev. H. Sportel-Tiggelaar mev. A.H. Fokkens mev. J. Klooster-Sikkema mev. W.B. Ritsema-Verver
1949-1954 1954-1957 1957-1972 1972-1977 1977-1980 1980-1981 1981 1981-1985 1980-1988 1986-heden
Schoonmaakpersoneel lagere school: mev. R. Zijl 1903-1904 mev. E. Meerman 1904-1907 mev. J. Rademaker 1909-1925 mev. T. Oosterhuis 1925-1928 mev. W. Oosterhuis 1928-1930 mev. D.P. Jansen 1930-1935 mev. T. Oosterhuis 1935-1941 mev. M. Veen 1941-1949 dhr. K. Luth 1949-1954 mev. H. Boven 1954-1957 mev. H. de Vries 1957-1968 mev. Dammer 1968-1974 mev. G. Popkes 1974-1998 mev. H. Jonker 1998-heden
Schoonmaakpersoneel kleuterschool: mev. H. Boven tot 1957 mev. Loorbach 1957-1965 mev. Doedens 1965-1969 mev. Nieboer 1969-1973 mev. Swarts 1973-1974 mev. Hartman mev. Luth
1974-1979 1979–1987
Conciërge: dhr. P. Corporaal
1991-heden
Bestuursleden: ds. T. Jongbloed dhr. H.A. van der Veen dhr. B. Trenning dhr. M. Smid dhr. G. Westerman dhr. W. Panman dhr. K. Luth dhr. F. Bouman dhr. H. van Tholen dhr. H. Klungel dhr. G. Westerman dhr. J. Saathof dhr. H. Garst dhr. G. Dik dhr. R. van Lang dhr. H. Broezer ds. Brinkman dhr. M. Klooster dhr. M. Beishuizen dhr. H. Hulzebosch dhr. H. Heijes dhr. J. v.d. Laan dhr. F. Oosterhuis dhr. H. Mein dhr. B. Zuiderveen dhr. B. Brons dhr. E. Ufkes dhr. S. Garst
1901-1904 1901-1915 1901-1903 1901-1920 1901-1904 1903-1909 1904-1906 1907-1917 1909-1919 1911-1912 1912-1914 1914-1916 1915-1920 1916-1941 1917-1921 1919-1947 1920-1923 1920-1932 1920-1951 1920-1923 1920-1921 1921-1936 1923-1927 1923-1928 1927-1931 1928-1956 1931-1958 1932-1941
dhr. H. Bulder dhr. J. Olthof dhr. U. Veen dhr. B. de Wal dhr. S. Kor dhr. K. Possel dhr. O. de Wal dhr. H.J.J. Smid dhr. L. Zuiderveen dhr. H. Scholtens dhr. E. Dammer dhr. Kamminga dhr. J. Meerman dhr. A. Zuiderveen dhr. J. Dieterman dhr. J. Lange dhr. E. Popkes mev. J. Brons mevr. J. Hassing dhr. D. Feiken dhr. F. Garst mev. I. Jansen dhr. J. Feiken dhr. L. Jager mev. W. van der Laan dhr. M. Oosterhuis mev. J. Kuiper dhr. K. Ploeger mev. G. Venema mev. L. Akkerman dhr. H. Kok mev. T. Fekkes dhr. P. Muilwijk mev. A. Louwes mev. J. Wolters dhr. B. Boven mev. T. Kuiper mev. D. Jager dhr. T. Dieterman dhr. P.Beuwer
1936-1958 1941-1963 1941-1959 1947-1973 1951-1973 1956-1974 1956-1957 1958-1970 1958-1972 1959-1963 1962-1975 1963-1964 1964-1976 1970-1974 1972-1980 1973-1981 1973-1981 1974-1982 1974-1978 1975-1979 1976-1984 1979-1987 1979-1987 1980-1988 1981-1989 1981-1989 1982-1990 1984-1996 1987-1995 1987-1995 1988-1996 1989-1993 1989-heden 1990-1998 1993-heden 1995-heden 1995-heden 1996-heden 1996-heden 1998-heden
Literatuurlijst: Notulenboeken 1904 – 1999. Een verhaal dat verdergaat, geschiedenis van de Unie voor Christelijk Onderwijs – drs. K. de Jong Ozn. Lager onderwijs in de spiegel der geschiedenis, 1801-1976 – J.H. Meijsen, Staatsuitgeverij Onderwijsgeschiedenis – P.Th.F.M. Boekholt Spoor zoeken in de bonte wereld van geloven en denken – B. van Gelder Elk nieuw geslacht ervaart zijn trouw – A. Zuiderveen De geschiedenis van de openbare school te Westerlee –K.B. Haan