Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [1]
Een levende relatie centraal
Dr. P.J. Visser is als hervormd predikant verbonden aan de Bethelehemwijkgemeente te Den Haag.
In vier afleveringen plaatsen we de enigszins uitgebreide lezing die ds. Visser tijdens de laatstgehouden jaarvergadering van de Gereformeerde Bond hield. Hierop zullen ds. C. Blenk en ds. A.J. Mensink reageren, waarna ds. Visser het gesprek over dit essentiële onderwerp zelf afrondt.
6
De noodzaak tot het bewaren van de vreze des Heeren is onomstreden, maar de invulling ervan is een zware klus. Het spreekt steeds minder vanzelf dat dit ons morgen en overmorgen lukken zal.
B
ij de vreze des Heeren gaat het om een existentiële en doorleefde relatie met God Zelf, waarin Gods genade en ons geloof, Zijn Woord en ons antwoord, de Heilige Geest en onze geest in een over en weer samen komen. Vervolgens groeit een omgang waarin ontzag en overgave, aanhankelijkheid en afhankelijkheid, vertrouwen en gehoorzaamheid samen op gaan. Ze wordt afwisselend omschreven als omgang tussen vader en kind, tussen bruid en bruidegom en tussen man en vrouw, heel persoonlijk en familiair dus, gedragen door wederzijdse liefde. Maar het wordt regelmatig ook zakelijker weergegeven, als relatie tussen koning en onderdaan of tussen heer en slaaf. Al die beelden geven enerzijds iets weer van het vertrouwelijke van deze relatie en zetten anderzijds iets neer van het verplichtende wat deze verhouding met zich meebrengt. Wat er ook verschuift, dit blijft staan, hiervoor hebben we in elke tijd te gaan. Maar hoe doen we dat, vandaag de dag? Het vertrouwde patroon De gedachte leeft nogal eens, dat een en ander voorheen, zo’n twintig tot veertig jaar geleden, veel meer gemeengoed was dan nu.
de waarheidsvriend
Dan hebben we de neiging om het bewaren van de vreze des Heeren in het heden vooral op te vatten als een cultiveren van dit verleden. We zijn van mening dat in prediking en pastoraat dezelfde vragen en antwoorden aan de orde moeten komen als weleer, liefst ook met dezelfde woorden. Zo hopen we de vreze des Heeren veilig te stellen, gaande te houden en gaande te maken. Laat ik wat concreter worden. In het verleden speelden onder ons de vragen rond de toe-eigening van het heil een grote rol. Vragen als: ‘Wat moet er met een mens gebeuren?’, ‘Hoe word ik er zeker van dat Gods genade ook voor mij is?’ stonden centraal. Bij herhaling werd gepoogd daar helderheid over te verschaffen. Het leven in de vreze des Heeren cirkelde met name rond deze zaak, in principe levenslang. Ook voor een mens die na veel strijd in de ruimte was gezet, ging het vervolgens maar om één ding: om steeds weer ‘zondaar voor God te worden’ en dan van Hogerhand keer op keer verzekerd te raken van ‘genade ook voor mij’. Daar waren prediking en pastoraat vooral op gericht en velen beleefden daar de nodige zegen aan. Voor existentiële vragen naar het bestaan van God en het gezag van de Bijbel als Woord van God was echter nauwelijks oog. Het geloof daarin was onder ons min of meer vanzelfsprekend. In de bekende discussie tussen ds. G. Boer en dr. H. Berkhof over de verzoening maakte ds. Boer het destijds niet van binnenuit mee dat Berkhof daar een probleem zag. Evenmin was er veel expliciete aandacht voor groei in navolging en heiliging. Men ging ervan uit dat als bekering en verzoening (als het ‘voornaamste’) centaal stonden, het met die andere zaken ook wel
terechtkwam. Veelal functioneerde dat ook zo, mede vanwege de culturele setting waarin we leefden. In de beslotenheid van de eigen kring was het bekend hoe ‘een mens op gereformeerde grondslag’ had te leven en menigeen voegde zich daar als vanzelf naar. Zeker als je tot bekering gekomen was. Veel verschoven Wie de gemeente vandaag op zo’n wijze de vreze des Heeren wil leren, zal merken dat dit al minder lukt. Er is zoveel verschoven in de samenleving en in ons leven, er werken zoveel invloeden van buitenaf in op ons denken en geloven, dat een dergelijke benadering in veel gevallen niet meer voldoet. Uiteraard is er sprake van verschil tussen een oudere en een jongere generatie en tussen de ene en andere gemeente. Maar over de hele linie genomen kun je wel zeggen dat deze aanpak niet langer aanslaat. In plaats van dat er zegen aan wordt beleefd, zegt het velen weinig meer. En in plaats dat de vreze des Heeren wordt gevoed, kwijnt deze weg. Houden we toch aan zo’n benadering vast, vanuit de overtuiging dat wat voorheen goed was, nu ook goed is, zijn we dan uiteindelijk – met alle goede bedoelingen – niet méér bezig een tijdgebonden patroon van geloofsbeleving in stand te houden dan dat mensen in 2008 de vreze des Heeren leren? De door ons gestelde vragen en gegeven antwoorden zullen door al minder mensen worden herkend. Terwijl wij intussen geen antwoorden geven op de vragen die er bij hen leven. In toenemende mate ontstaat er dan ruis tussen zender en ontvanger en ervaren wij een kloof tussen wat wij aanreiken en wat mensen zoeken, met als gevolg dat we gaan somberen, dat 'mensen
18 september 2008
Drs. Wim Berkelaar, als historicus verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit, schonk in een boek met de titel Het is ons een eer en een genoegen (uitgave Meinema, Zoetermeer) aandacht aan alle eredoctoraten aan de VU sinds 1930. In een uitvoerige, lezenswaardige inleiding geeft hij ook aandacht aan een ironisch gedicht van de bekende literator Menno ter Braak, toen koningin Wilhelmina voor de tweede maal een eredoctoraat kreeg, namelijk in de rechtsgeleerdheid in Leiden (1925). De titel luidt Tweeërlei promotie:
Méér dan herhalen We zijn niet geroepen om oude patronen te cultiveren, maar om de vreze des Heeren te leren aan mensen van vandaag, en dan zó dat het er per saldo niet minder op wordt, maar dat ook de huidige en een volgende generatie, zoals Psalm 78 zo mooi verwoordt, hun hoop op God zullen stellen en Zijn geboden niet vergeten. Vergelijk het maar met een garage. Een garage van veertig jaar geleden was ingericht en had de gereedschappen om auto’s van toen te repareren en rijdend te houden. Als die garage nog steeds bestaat, is haar functie onveranderd. Auto’s van nu zitten anders in elkaar dan auto's van toen. Om hetzelfde doel te bereiken, zijn andere gereedschappen nodig en is een andere aanpak vereist. Een monteur kan niet meer zo te werk gaan als veertig jaar geleden, maar zijn opdracht blijft hetzelfde: auto’s repareren en rijdend houden. Niet anders geldt in geestelijk opzicht. Het blijft onveranderd gaan om een levende relatie met God in Christus, om omgang met het Woord en leiding door de Geest, om beleving van zonde en genade, om persoonlijke bekering en verzoening, om dagelijkse heiliging en vernieuwing, om volharding in de dienst van God. Maar willen we elkaar deze dingen op een adequate wijze bijbrengen, dan kan dat alleen als we inzien hoe mensen van nu ‘in elkaar zitten’ en door te beseffen waar met het oog op een leven in deze vreze des Heeren vandaag de mogelijkheden én moeilijkheden liggen, de hindernissen én de uitdagingen. Daarbij gelden twee bijbelse basisprincipes. Het eerste is het aanhoudend gebed om leiding van de Geest om – juist in deze verwarrende tijd – profetisch de weg te wijzen. Het tweede is de volledige inzet om mensen van nu – juist ook hen die er weinig van snappen – priesterlijk van dienst te zijn.
P.J. Visser
de waarheidsvriend
Globaal bekeken
van vandaag de zaken waar het om gaat niet meer verstaan'.
Ik moet vele proffen likken, Ik moet duizend boeken slikken Twintig stellingen formeren, Vuile proeven corrigeren. Ik moet laten drukken, binden, (Met een fuifje voor m’n vrinden) Fooienregens neer doen dalen en een nieuwe rok betalen. Ik moet, door een uur te zwammen, Eerst mijn tongspier nog verlammen; En ik moet bij die gevaren Nog een goed humeur bewaren.
Zij hoeft voor geen prof te vrezen, En geen boekje door te lezen; Zij hoeft dubieuze zaken, Noch een proefdruk aan te raken. Om de doctorsgraad te krijgen Hoeft Zij niets te doen dan…zwijgen. Omdat Willem de Zwijger groot was Toen ’t land in bitt’ren nood was Omdat het land in rep en roer was Toen mijn voorgeslacht nog boer was.
Berkelaar vervolgt: Toen het eredoctoraat aan Wilhelmina werd uitgereikt, was de Vrije Universiteit nog een universiteit in opbouw. Gesticht in 1880 door Abraham Kuyper (1837-1920), die wetenschap ‘vrij van kerk, vrij van staat, aan Gods Woord alleen gebonden’ wenste te bedrijven, telde de ‘vrije’ bij oprichting drie faculteiten: theologie, rechten en letteren. Er werd hard gestudeerd, maar nog zonder veel maatschappelijke status of erkenning. Kuyper zelf moest er in 1905 als minister-president aan te pas komen om de graden van de universitair geschoolden erkenning te verlenen – onder de voorwaarde dat de Vrije Universiteit binnen 25 jaar een nieuwe faculteit zou oprichten. Pogingen een medische faculteit in het leven te roepen strandden, maar vlak voor het verstrijken van het ‘ultimatum’ werd in 1930 de Faculteit Wis- en Natuurkunde in het leven geroepen. Het voortbestaan van de universiteit was verzekerd, het gouden jubileum kon worden gevierd. Daarvoor werden kosten noch moeite gespaard. Drie dagen lang werd alles uit de kast gehaald om het jubileum luister bij te zetten (…) De Vrije Universiteit greep de gelegenheid aan om voor het eerst in haar bestaan vier eredoctoraten uit te reiken, drie in de theologie en één in de rechten.’ *** Willem van der Meiden doet zijn krant weg, meldt hij in Volzin ( ‘Tijdschrift voor geloof en samenleving’). Heerlijk, geen krant meer, niet langer dat vreugdeloze halfuurtje ’s morgens vroeg, op zoek naar dat ene stukje dat leuk geschreven is en een aardige visie bevat en dat je zo zelden kunt vinden. Geen ergernissen meer over brallende columns en slechts geformuleerde haaststukjes. Ik koop wel af en toe een los nummer – kan ik nog kiezen ook – als er iets bijzonders aan de hand is in de wereld, of als de schaakrubriek, het cryptogram of een themakatern me verleidt. Leve de vrije markt! Er zit ook wel een principieel tintje aan mijn besluit. Noem het mediamoeheid. Bij een evenement als de Olympische Spelen blijkt zonneklaar dat we hier in Nederland kunnen volstaan met pakweg een kwart van de huidige berichtgeving. Ook de buitenproportionele media-aandacht voor het aftreden van een Tweede Kamerlid of voor een persconferentie van de bondscoach van het Nederlandse voetbalelftal wekt diepe schaamtegevoelens bij me op. Al die journalisten die elkaar verdringen voor dat ene quoteje, die ene ‘exclusieve’ foto, die ene traan – het is soms te gênant voor woorden. Dus past een vriendelijk anti-mediaoffensiefje, te beginnen bij mezelf en natuurlijk binnen de grenzen van de wet.’ P.S. Vraag aan Willem: Moeten we nu ook Volzin wegdoen of op zoek blijven gaan naar ‘dat ene stukje’ van Willem zelf ? v.d.G.
18 september 2008
7
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [2]
Speuren naar teken van God Onze moderne en postmoderne cultuur heeft ons tot andere mensen gemaakt. Zonder volledig te zijn, noem ik een aantal zaken die deze verandering typeren. Dr. P.J. Visser is als hervormd predikant verbonden aan de Bethlehemwijkgemeente te Den Haag.
I
n de regel is ieder redelijk tot goed geschoold. Over het algemeen zijn we welvarende en zelfbewuste mensen geworden. We geloven al minder op gezag, maar alleen als we daar goede redenen voor hebben. We hechten grote waarde aan eigen verworven inzichten. Onze keuzevrijheid zien we als een onopgeefbaar recht. We vinden het belangrijk om bij alles een goed gevoel te hebben. Het gaat ons vooral om authenticiteit, om echtheid in denken en doen. Met absolute waarheden, die andere meningen uitsluiten, hebben we moeite. Flexibel zijn is voor velen de norm, in je mening, in je werk en in je bezigheden. We zetten onze eigen route uit en veranderen snel om alles eruit te halen wat erin zit. Nu vaste kaders zijn weggevallen, zijn we voortdurend op zoek naar eigen invulling. Vrije tijd moet maximaal worden benut en optimaal worden ervaren. Aan lichamelijke conditie en verzorging besteden we veel aandacht. Via de media oefent de wereld een constante invloed op ons uit. Geen A-4tje Als je deze dingen zo op een rij zet, duizelt het je. Hoe moet binnen dit hele spectrum de vreze des Heeren gestalte krijgen? Is dat geen onmogelijke opgave? Je bent geneigd het maar te laten voor wat het is – gewoon omdat het te ingewikkeld
10
de waarheidsvriend
wordt – en je te houden aan de ‘eenvoud van het Woord’. Nu is juist het kenmerkende van dat Woord dat het altijd gericht werd tot concrete mensen en afgestemd is op de tijd, plaats en cultuur waarin zij leefden. In directe relatie daarmee klonk het ‘alzo spreekt de Heere’. In principe ging het God steeds om hetzelfde – om bekering en verzoening, de wandel met Hem en het doen van gerechtigheid, kortom om een leven in de vreze van Zijn Naam – maar het klonk steeds weer anders. Nooit was er één algemene boodschap voor allen. Als dat zo was, had de bijbeltekst op een A-4tje gekund. Het is een dik boek geworden, waarin mensen telkens in hun eigen tijd en context aangesproken werden. De invalshoek wisselt, de aanspraak en aansporing variëren. Wat dat betreft is de Bijbel van a tot z een voorbeeld van wat ik probeer te betogen. En… als het de Geest toen lukte om in iedere tijd en context de vreze des Heeren gaande te maken, mogen we geloven dat het Hem vandaag ook lukken zal. De Geest is tegen elke tijdgeest opgewassen!
aangevochten zaak geworden, niet alleen buiten de kerk, maar ook in de kerk, niet slechts bij ds. K. Hendrikse c.s., maar ook in onze eigen gemeenten. Nu is dat op zichzelf nooit vanzelfsprekend geweest. De existentiële vraag ‘Bestaat Hij wel, van wie ik vernam?’ is van alle eeuwen en persoonlijke overtuiging van Hogerhand is een onmisbare voorwaarde voor een levend geloof. Toch is dat vandaag de dag lastiger geworden. Voorheen werd er méér op gezag aangenomen, waardoor het dan gaandeweg persoonlijk kon worden. De huidige generatie heeft daar echter veel meer moeite mee: we nemen niks meer aan als we daar zelf niet van overtuigd zijn. Het moet waar zijn voor mij.
Ik schets nu in enkele hoofdlijnen en geef enkele denkduwtjes, hoe wij elkaar vandaag de vreze des Heeren kunnen blijven leren én daarbij de culturele verschuivingen van de laatste decennia kunnen verdisconteren, zowel positief als kritisch. Geregeld zal blijken dat ons gereformeerde erfgoed daarbij uitermate goede diensten kan bewijzen, onze belijdenissen geen museumstukken zijn maar een verrassende actualiteit behouden. Twijfel aan God Basisvoorwaarde voor de vreze des Heeren is het geloof in God Zelf, in Zijn bestaan. Dat is echter een
Kennis van God mag je volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis gaandeweg verwerven, om te beginnen door wat je ziet in de natuur en in het dagelijks leven ervaart.
25 september 2008
Op zichzelf is dat terecht. Bijbels en gereformeerd. Het lastige is dat men daar als consequentie aan verbindt dat men afhaakt als dit uitblijft. De twijfel aan God is vandaag verhevigd door het geloof in de ratio: alles wat niet te bewijzen is, blijft onzeker. Bovendien leven wij inmiddels ook nog eens in een multireligieuze cultuur, die als vanzelf doet vragen: ‘Wie zegt me dat de God van de Bijbel de ware is?’ Geloven in een God die bestaat Het is zaak ons daarvan bewust te zijn en daar serieus op in te gaan. We doen dat niet door te zeggen: ‘Daar heet het geloof voor’. Met zo’n antwoord kunnen rationeel ingestelde mensen niet uit de voeten. Neemt iemand er al genoegen mee, dan is het de vraag hoe lang hij het met zo’n zwak argument in onze geseculariseerde en multireligieuze cultuur volhoudt. We zullen méér moeten zeggen en de moeite moeten nemen om elkaar uit te leggen hoe je zeker kunt worden, innerlijk overtuigd dat de God van de Bijbel de Enige en Ware is. Daarbij worden de artikelen 2 en 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) weer hoogst actueel. Want daar staat dat de kennis van God, zoals beleden in artikel 1, niet iets is wat je blindelings aan moet nemen, maar gaandeweg wordt verworven. Om te beginnen (volgens artikel 2) door wat je ziet in de natuur en ervaart in het leven van alle dag. Geloof is niet slechts uit het gehoor, maar ontluikt vaak doordat je iets ‘ziet’, iets gewaarwordt van God. Dat is ook voluit bijbels: God spreekt niet alleen, maar openbaart Zich vaak allereerst in zichtbare daden. De wonderen en tekenen in het Nieuwe Testament onderstrepen dit: daardoor opent Jezus de ogen voor Zichzelf. Daardoor geeft de Geest in een heidense wereld oor voor het Woord. Juist in deze tijd lijkt het me behulpzaam en heilzaam deze kant van Gods openbaring naar voren te halen door mensen te helpen speuren naar tekenen van God en daar zelfs bewust voor en met elkaar om
de waarheidsvriend
te bidden: laat U zien, onmiskenbaar…! (Hand. 4:29,30). Geschonken inzicht Vervolgens zullen we moeten uitleggen, hoe je zeker kunt worden van de waarheid van de Bijbel. In artikel 5 wordt dat fijnzinnig weergegeven: dat de levende God daar tot ons spreekt, geloven wij niet zozeer omdat de kerk dat leert, maar vooral omdat de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten. Dit belijden komt tegemoet aan het verlangen naar rationeel inzicht. Ratio en geloof worden hier niet tegen elkaar uitgespeeld maar met elkaar verbonden. Want wat betekent het dat de Geest getuigenis geeft in ons hart? Betekent het dat we een bepaald gevoel krijgen? Nee, ons hart is veel méér dan ons gevoel. Het duidt ons diepste zelfbewustzijn aan, hoe wij er ten diepste over denken. Geeft de Geest getuigenis in ons hart, dan gebeurt er iets in het diepste van onze gedachten: we ontvangen verlichte ogen van het verstand en gaan iets inzien wat we daarvoor niet beseften. Levend geloof heeft dus niks te maken met ‘verstand op nul’, maar met geschonken inzicht, met wijzer worden dan men was. In die zin is geloven in bijbelse zin dan ook een rationeel en redelijk gebeuren. Ik kan mijn ogen niet langer sluiten voor de waarheid van de Schrift als woord van God, met alle gevolgen van dien, zoals overgave en vertrouwen. Om die reden heet ongeloof dan ook dwaas. Dwaas is het om in je hart te zeggen: er is geen God. Wie wijs geworden is, spreekt anders. Uiteraard leidt uitleg op zichzelf niet tot overtuiging, maar zouden jongeren en ouderen er vandaag niet enorm mee geholpen zijn, als ze gaan beseffen dat geloven maar
niet iets is van ‘blindelings aannemen’, iets wat je doet omdat je zo bent opgevoed, uit angst of omdat het je een goed gevoel geeft? Aansluiting Als het ons lukt dit aan elkaar uit te leggen, liggen er ook allerlei mogelijkheden om op andere kenmerkende elementen van onze cultuur in te haken. Ten eerste sluit het aan bij de keuzevrijheid. Juist omdat levend geloof voortkomt uit een ‘persoonlijk overtuigd raken’, kunnen we eerlijk zeggen dat we niets opleggen. Wel kunnen we de ander aansporen hierover na te denken, deze God te zoeken en er voor te gaan om zelf wijzer van Hem te worden. Dat is én bijbels én het doet recht aan de persoonlijke vrijheid. Al blijven we daarbij wel kritisch over de heersende opvatting van keuzevrijheid, omdat we elkaar in Gods Naam wel zullen moeten zeggen dat de keuze uiteindelijk niet om het even is. Ten tweede sluit het aan op verlangen naar authenticiteit. Waar het geloof zo wordt uitgelegd en geleefd, wordt duidelijk dat het niet gaat om een jas die je aandoet, maar om een doorleefde werkelijkheid, om niet minder dan een echte, hechte en levende relatie met God Zelf. Dat maakt ons letterlijk geloof-waardig en helpt anderen om er heil in zien.
Geloof is niet: verstand op nul
Ten derde doorbreekt dit het verzet tegen absolute waarheden. Vaak wordt het christelijk geloof beschouwd als hooghartig, omdat gelovigen zo vast overtuigd zijn van de door hen geloofde waarheid en andere opvattingen uitsluiten. Wanneer we duidelijk kunnen maken dat we van Hogerhand zijn overtuigd, zal dat wellicht meer begrip geven en wie weet opening.
P.J. Visser
25 september 2008
11
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [3]
Genade geeft toegang We gaan na hoe we vandaag aan het leven in de vreze des Heeren gestalte en inhoud kunnen geven in relatie tot de context waarin we leven. Dr. P.J. Visser is als hervormd predikant verbonden aan de Bethlehemwijkgemeente te Den Haag.
V
olgens een oude uitdrukking is het Evangelie niet náár de mens, maar wel vóór de mens. Dat is helemaal waar. ’t Is niet náár de mens: het komt van de andere kant, het spreekt me tegen, het zijn Gods gedachten tegenover mijn gedachten. Het Evangelie is wel vóór de mens: het haakt in op mijn bestaan, op een manier waar ik niet minder van word, maar alleen aan win. Gelet op het feit dat mensen erg gevoelig zijn op ‘hoe iets voelt’, lijkt het me goed juist aan dat laatste aspect bewust aandacht te geven. Insteek omkeren Waarom zouden we het niet wat vaker omkeren en kiezen voor de insteek ‘het Evangelie is helemaal vóór de mens, maar uiteindelijk niet náár de mens’ door ons in verkondiging en pastoraat vanuit dit principe er bewuster op toe te leggen Gods woorden zó open te leggen dat het directe herkenning oproept, het geweten als vanzelf wordt meegenomen en mensen ervaren ‘dit gaat echt over mij’. Dit is allerminst in strijd met ons belijden. Als je de catechismus op de voet volgt, ontdek je in principe vaak eenzelfde aanpak. Al vragend en antwoordend komt de catechismus ons heel nabij, zoekt ons op in onze zonde, reikt ons royaal de genade in Christus aan en nodigt uit tot een wandel naar Gods goede geboden en tot een dagelijkse omgang met ‘onze Vader in de hemel’.
12
de waarheidsvriend
De Nederlandse Geloofsbelijdenis gaat op eenzelfde wijze te werk, als bijvoorbeeld in artikel 17 in reactie op de zondeval wordt beleden: ‘Wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich in de lichamelijke en geestelijke dood had geworpen en zich volkomen ellendig had gemaakt, hem in Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte, en hem getroost met de belofte hem Zijn Zoon te geven…’ Zo’n aanpak heeft overigens ook voluit bijbelse papieren. De Geest bombardeert ons niet met ‘ware’ waarheden, maar leidt ons stap voor stap in de waarheid, met het doel ons bij Christus te brengen, ons hart voor Hem in te winnen en ons toe te eigenen wat wij in Hem hebben (vergelijk het doopformulier). Daarmee slijpen we de scherpe kantjes niet van de boodschap af. Juist door een zorgvuldig gekozen communicatie komt de scherpte van het Evangelie ten volle tot haar recht en zal de bereidheid om te luisteren en het te overwegen toenemen, al blijft de ergernis onontkoombaar. Deze komt juist daar het meest schrijnend aan het licht: het Evangelie is vóór de mens, maar deze houdt niettemin de boot beleefd af of verzet zich er fel tegen. Laten we er echter voortdurend op bedacht zijn dat de ergernisniet – al bij voorbaat – veroorzaakt wordt door onze manier van zeggen, maar – zoveel als in ons vermogen ligt – door het Evangelie zelf.
Groei Velen willen graag ontwikkelen en verder komen in het maatschappelijk leven en dus ook in het geestelijk leven. Alleen méér van hetzelfde is voor menigeen onbevredigend. Het lijkt me allerminst vruchtbaar daar – zoals soms onder ons gebeurt – argwanend en negatief op te reageren. Laten we dit verlangen liever uitbuiten en zoveel mogelijk uitleggen en aanreiken. Behalve dat wij positief aansluiten bij een hedendaags verlangen, vraagt de actuele situatie er ook om. Vaststaande kaders vallen steeds meer weg, persoonlijke en gemotiveerde keuzes worden steeds belangrijker. Juist zo’n tijd vraagt om een heldere uitleg van de hele Schrift, zodat mensen de nodige tools in handen krijgen om aan de navolging van Christus invulling te geven en zich de vreze des Heeren eigen te maken.
In de Bijbel is groei niet verdacht
In de Bijbel is groei allerminst verdacht, maar veeleer geboden. Paulus bad er dagelijks om dat de gemeente meer en meer overvloedig zou worden in kennis en fijngevoeligheid om zodoende volop vrucht te dragen (Fil. 1:9-11). We kunnen er soms terecht beducht voor zijn dat mensen boven de genade uit willen groeien, maar wie van de weeromstuit niet verder komt dan te zeggen dat een mens nooit meer wordt dan een ‘arme zondaar’, doet schromelijk tekort aan de Schrift, raakt in strijd met onze belijdenis, maakt van de genade iets goedkoops en
2 oktober 2008
bouwt anderen niet op in de vreze des Heeren. De bewezen genade is nooit een doel op zichzelf, maar is als een deur of poort die toegang geeft tot een leven in Gods Koninkrijk. Startschot Genade is het startschot op de loopbaan van de navolging van Christus, om (enigszins) te komen tot de opstanding der doden, tot het nieuwe leven waartoe God roept (vergelijk Fil.3:12 e.v.) We worden niet verzoend met God om daar ons leven lang bij stil te blijven staan – al blijft het wel de bron waaruit we elke dag drinken! – maar om in elk opzicht op te wassen in Hem (vgl. Ef. 4:15). Zowel de catechismus (zondag 33-44), als de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 24) en de Dordtse Leerregels (hoofdstuk 3 en 4, artikel 11-17) laten daar geen enkel misverstand over bestaan. God confronteert ons dagelijks met Zijn wil en wet, slechts om ons aan de voeten van Christus te houden, maar even zo goed om ons in Zijn voetspoor te krijgen en vernieuwd te worden naar Zijn beeld (Heid. Cat., zondag 44). Wees maar niet bang dat je hiermee boven de genade uitgroeit. Nee, hoe eerlijker we daar voor onszelf werk van maken, des te dieper gaan wij wortelen in Christus… en andersom. Gaandeweg komen we vanzelf – oftewel door schade en schande – erachter hoe weldadig het is dat de catechismus begint met zondag 33: alle groei zet in met een dagelijkse bekering en deze omschrijft als ‘leedwezen over onze zonde, die wij zodoende hoe langer vlieden en als vreugde in God door Christus, met als gevolg lust en liefde om naar Zijn wil in alle goede werken te leven’. Met deze woorden worden wij genadig opgehaald waar wij zitten en vandaar verder geholpen.
P.J. Visser
de waarheidsvriend
Globaal bekeken
In NRC/Handelsblad werd aandacht gegeven aan zeven beroepsgroepen waarin mensen een zwarte outfit hebben. Zo ook kwam de dominee aan de orde, al moet gezegd dat de zwarte uitdossing in de domineeswereld lang niet meer algemeen is, terwijl ook tal van nuanceringen worden aangebracht, vooral in de stropdas. Aan het woord komt ds. A.L. van Zwet, Woudenberg. 'Als dienaar van het Woord draag ik zwart, van oudsher de kleur van het profetisch kleed. En zwart is het teken van ootmoed, het geeft de ernst en het gewicht van de boodschap aan. Het straalt gezag uit, maar geen macht' Dominee Van Zwet (48) is predikant van de Hervormde Gemeente binnen de Protestantse kerk in Woudenberg. Op zondagen preekt hij twee- à driemaal in zwarte toga, de rest van de week draagt hij een zwart kostuum,'want het ambt is geen functie van negen tot vijf, het ambt is verweven met de persoon. Dagelijks zijn er ontmoetingen in de kerk, bijbelkringen, catechisatie. Ik ben doordrongen van de roeping, het raakt mijn bestaan. Als ik zwart draag, ben ik herkenbaar en dus aanspreekbaar voor iedereen.' Van Zwet koopt zijn kostuums in speciale reformatorische winkels, die zich toeleggen op dergelijke kledij. 'Mijn eerste ambtskostuum was driedelig. Dikke zwarte lakense stof, de broek grijs-zwart gestreept. Tegenwoordig is er betere kwaliteit en draag ik in de zomer een pak van lichter materiaal, in de winter wol. Dezelfde snit, vaak met omslag, verder heeft het kostuum geen speciale of aparte vorm. Voor begrafenissen draag ik driedelig zwart. In kleding licht van kleur voel ik me onbehaaglijk. Uitsluitend tijdens mijn vakantie draag ik vrijetijdskleding. Maar dan nog altijd stemmig.' *** Uit een fraaie uitgave Op kerkenpad in het Land van Heusden en Altena (uitg. Vèrse Hoeven, Raamsdonksveer; bespreking volgt) twee passages over de tijd van de Afscheiding. ‘De hervormde predikant ds. Bernardus Moorrees was twee perioden predikant in Wijk (1815–1816 en 1831–1851). Hij vond er veel ‘heilbegeerige zielen’, van wie sommigen volgens hem ‘diep onkundig’ waren ‘ten aanzien van het Evangelie’. Er waren twee gezelschappen in zijn gemeente, waar soms 50 tot 70 mensen bijeenkwamen, die spraken over ‘gestalten en werkzaamheden’ alsof daarin de grond van het geloof te vinden zou zijn. Velen waren onder de prediking van zijn voorganger ds. Detmar gewend om tranen te storten en hoopten dat bij hem ook weer te doen. Ds. Moorrees moest hen teleurstellen, omdat ‘geene gestalten of werkzaamheden, geen bidden of tranen storten de grond onzer hoop op regtvaardiging en zaligheid kan zijn’. Dat is namelijk alleen de verzoening door Christus. Spoedig ontdekte de predikant dat sommigen die vroeger zo zeer met hem waren ingenomen, stroef en onvriendelijk waren geworden. Moorrees deed alsof hij het niet zag en hield vol. Terwijl de kerkelijke kruitdampen nog niet zijn opgetrokken, zoeken de afgescheiden ds. G.F. Gezelle Meerburg en ds. J.J.L. ten Kate, van 1847 tot 1850 hervormd predikant van Almkerk, elkaar op. Ze lezen elkaar gedichten voor tijdens de lange winteravonden. De poëzie kan soms verbroederen. Beide predikanten schrijven (geen literair hoogstaande) gedichten. Als de ouders van ds. Gezelle Meerburg in 1830 hun 25-jarig huwelijksfeest vieren, dicht George Frans: Al pralen/ Geen schalen/ Op ’t feestmaal gezet, Al ziet m’aan de wanden/ Geen waslichten branden, Bij ’t feestelijk banket. Al biedt men/ En giet men/ Geen wijn uit flacons; ‘k Wil andren dat schenken/ ’t Stil dankbaar herdenken Is vreugde voor ons. De Tachtigers bekritiseerden ds. Ten Kate en noemden de gedichten van de ‘Koning der Cantate’ rijmelarijen: ‘Looft den Heer met snarenspel/ Van Ten Kate J.J.L.’, maar desondanks kwamen sommige gedichten terecht in het Liedboek voor de kerken (’s Gravenhage 1973). Lied 14, ‘De Heer is mijn Herder’, staat zelfs in de Top-Twaalf van mooiste liederen van de Protestantse Kerk in Nederland. v.d.G.
2 oktober 2008
13
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [4]
Volharding gevraagd Gehoorzaamheid en dienstbaarheid zijn twee voluit bijbelse begrippen, die niet naar de mens zijn, zeker niet naar de postmoderne mens. We kunnen er echter niet omheen.
G
Dr. P.J. Visser is als hervormd predikant verbonden aan de Bethelehemwijkgemeente te Den Haag.
Vandaag de vierde aflevering van de bijdrage van ds. P.J. Visser over de noodzaak van het bewaren van de vreze des Heeren in onze cultuur. In de komende weken reageren ds. C. Blenk en ds. A.J. Mensink, waarna ds. Visser zelf de discussie over dit wezenlijke thema afrondt.
ehoorzaamheid aan de geboden van God staat haaks op de geest van deze tijd. We worden van alle kanten gestimuleerd onze eigen route uit te zetten, alleen te doen wat ons past en waar we een goed gevoel bij hebben. Als ons iets niet zint, zappen we het weg. Zelfverloochening wordt opgevat als huichelen. Wij zullen deze tijdgeest eerlijk moeten onderkennen – om te beginnen bij onszelf overigens – en deze ronduit en zorgvuldig moeten benoemen, om in het licht van de Schrift te laten zien dat het in de vreze des Heeren anders toe gaat. Vreze des Heeren, als een relatie tussen Vader en kind, kan niet bestaan zonder deze gehoorzaamheid, die het Hem voor het zeggen geeft op elk terrein van het leven. Wie Christus, de Zoon bij uitstek en onze oudste Broeder, daadwerkelijk volgen wil, komt niet uit onder wat Hij zei: ‘die verloochene zichzelf en neme zijn/haar kruis dagelijks op zich.’ Knap lastig Nergens in de Bijbel is geloven alleen maar ‘geweldig’. Het is vaak ook knap ‘lastig’. Er worden niet alleen geweldige gedachten en
Gespreksvragen Voor wie (in het verband van de kerkenraad) de artikelen van ds. Visser wil bespreken, geven we twee gespreksvragen: 1. Welke problemen signaleert u vandaag in uw gemeente in de overdracht van de vreze des Heeren naar volgende generaties? 2. Ziet u (nieuwe) mogelijkheden om daar blijvend vorm en inhoud aan te geven?
8
de waarheidsvriend
fijne gevoelens gaande maakt, maar als je eerlijk luistert naar Gods stem, worden er ook minstens zo veel gedachten en gevoelens gekruisigd. Onze belijdenis heeft er overigens volop oog voor hoezeer dat botst. Niet voor niets spreekt ze in dit verband over de noodzaak van een dagelijkse bekering, tegen mezelf en tegen de stroom in. Het lijkt me vandaag de dag, nu velen in de kerk – onder jong én oud – daar weinig voor voelen, actueler dan ooit. Om middenin de wereld van vandaag samen de vreemdelingschap te leren. Dat is niet eenvoudig, maar als je de brieven in het Nieuwe Testament leest, zie je dat het altijd de opgave is geweest waar de gemeente voor stond om in een heidense en multireligieuze samenleving de vreemdelingschap te leren, met alle moeite en pijn van dien. Daar waren gelovigen nooit vanzelf voor ‘in’. Vandaar dat het apostolische vermaan noodzakelijk bleef: Gij geheel anders, want u hebt Christus leren kennen (vergelijk Ef. 4:17-20). Haaks op levensgedrag Volharding is vandaag de dag niet bijster populair. Volharding staat haaks op ons zo flexibele levensgedrag. We zijn dingen gauw zat, hebben het snel met dit of dat gehad. In de Bijbel is volharding – als een volhouden met of zonder zin – hét kenmerk van een levend geloof. Het is het eerste wat van de christelijke gemeente wordt gezegd (Hand. 2:42): ‘Zij waren volhardend.’ Toen de eerste emotie gezakt was en het gevoel weer alledaags geworden was, werd de wandel met God juist hierdoor gaande gehouden. Wat dat aangaat, gaat het er in de vreze des Heeren net aan toe als in
de relatie tussen man en vrouw: die is niet altijd even heftig, maar wordt gedragen en gevoed door elke dag goed met elkaar om te gaan. Dan zijn er vanzelf ook de momenten waarop je heel veel voor elkaar voelt. Wie het echter omkeert en steeds eerst iets voelen wil, voelt op den duur niks meer. Ook teleurstelling ’t Lijkt me van groot belang dat we deze dingen goed aan elkaar uitleggen, met name ook aan hedendaagse gelovende jongeren, die soms de ene kick na de andere willen beleven. We hoeven hun enthousiasme niet gelijk uit te blussen – het hoort ook bij hun leeftijd. Maar laten we hen tegelijk blijven uitleggen dat dit niet vol te houden is en dat levend geloof ook heel ander emoties meebrengt: van teleurstelling, over jezelf, in Gods leiding, met alle verzoeking en beproeving van dien. Dat gebeurt niet om hen hun enthousiasme af te remmen maar wel om het eerlijk te houden en hen te behoeden voor het misverstand dat wanneer het goede gevoel er niet is, het met hun geloof ook mis is. Het is genadig dat er in principe van ons niet méér gevraagd wordt dan volharding: al heb ik lang niet altijd evenveel hart (gevoel) voor Hem, ik mag leven van het feit dat Hij hart heeft en houdt voor mij. Dat is echt kicken…! Dienstbaarheid Zorgen kunnen we ons ook maken over de dienstbaarheid aan God en Zijn gemeente. Ook hier laat de cultuur zich gelden. Steeds meer gelovigen laten hun dienstbaarheid afhangen van postmoderne vragen als: voel ik me hier nog goed bij, levert het mij nog iets op, heb ik hier nog zin in? Op zichzelf hoeft dat niet per se verkeerd te zijn. In ieder geval is het positieve effect
9 oktober 2008
ervan dat er bewuster dan voorheen wordt omgegaan met de gaven die de een of de ander heeft. Dat is goed en bijbels. Tegelijk lijkt onze inzet in de dienst van God steeds meer onder invloed te komen staan van de hedendaagse cultuur. Daar geldt: wie ambitieus is, wisselt snel van functie en gaat telkens nieuwe uitdagingen aan. Bovendien zijn we naast ons werk erg bezet geworden: met het werken aan onze lichamelijke conditie en met het optimaal benutten van onze vrije tijd. Het kan niet anders of dit heeft ook zijn weerslag op ons functioneren in de kerk. Zo merk ik bijvoorbeeld dat het voor ambtsdragers steeds lastiger wordt om zich voor een tweede termijn te verbinden. Ze hebben zich vier jaar ingezet en vinden het terecht zich nu weer op iets anders te richten of de gegeven tijd te reserveren voor zichzelf. Eigendom van Christus Ik heb daar niet gelijk een oordeel over, maar constateer wel dat dienstbaarheid aan Gods zaak al sneller aan slijtage onderhevig raakt. Ontgroeien wij hiermee niet ongemerkt aan de gedachte dat we in de vreze des Heeren niet meer van onszelf zijn, maar Hem toebehoren? En Hem derhalve zonder pardon ter beschikking staan, zoals een knecht aan zijn heer? Zo’n beeld alleen al kan vandaag behoorlijk scheef schieten en het nodige verzet oproepen bij die en gene. Het verdraagt zich niet met onze cultuur. Toch ontkomen we er niet aan, dit elkaar rechts- of linksom te blijven leren. Het is per slot van rekening een van de eerste beginselen van een levend geloof (vergelijk Heid. Cat., Zondag 1): we zijn niet van langer van onszelf, maar het eigendom van Christus. Meer nog: de wortel van de vreze des Heeren. Ik gaf slechts een aanzet. Hopelijk geeft het te denken. En doet het des te dringender bidden voor onszelf en voor elkaar: Neig ons hart en voeg het saâm tot de vrees van Uwe naam…!
P.J. Visser
de waarheidsvriend
Boekbesprekingen P. Vermaat De apostelen in beeld. Dwalen door verhalen. Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer; 160 blz.; € 19,50. Nadat vorig jaar van ds. Vermaat het boek Met de apostelen onderweg verscheen, ligt nu zijn tweede boek over de apostelen op tafel. Veel door hem verzamelde informatie uit de geschiedenis, de kunst, de kerkelijke traditie en de Bijbel zelf over de apostelen is hierin verwerkt. Zo bracht hij niet meditatief, maar informerend veel over hen in beeld. Want voor hem bevat het leven van de apostelen, dat soms verborgen bleef, toch ook via kunst in de kerk der eeuwen en in de apocriefe en canonieke verhalen een rijke bron van inspiratie. Toen de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden, waren allerlei beeldvormende voorstellingen in omloop gebracht. Vaak verrassend, soms ook misleidend en onbetrouwbaar. De beeldenstorm van 1566 heeft niet kunnen verhinderen dat die verhalen en beeldvorming bleven voortbestaan. Wie bij voorbeeld de beroemde Goudse glazen in de grote of St. Janskerk te Gouda eens bewonderde, weet dat de afbeeldingen van de apostelen daarin geen hindernis zijn bij de mondelinge verkondiging. Hoezeer het geloof onder en door de prediking van het Woord wordt gewerkt en versterkt, het blijft interessant en boeiend ook te zien en te ervaren hoe in de eerste eeuwen die geloofsoverdracht via beelden en schilderijen gestalte heeft gekregen. Ds. Vermaat bekent daartoe ook zelf te zijn gestimuleerd. Zodoende laat hij ons profiteren van de door hem waargenomen kunstwerken van de apostelen die vervaardigd zijn door Leonardo da Vinci, Michel Angelo, Rembrandt en door Thorvaldsen. Andere beroemde kunstenaars zoals bijv. Carvaggio, Mattthias Grünewald, Marc Chagall en J.S. Bach brengt hij nauwelijks onder de aandacht. De apostelen worden paginagroot aan het begin van hun beschrijving via een foto van een kunstwerk afgebeeld. Daarna volgt informatie over hun naam, afkomst, in omloop zijnde verhalen, of betrouwbare feiten. Ik heb bij tweede lezing de structuur en bedoeling beter begrepen en ervan genoten. En ik kan mij voorstellen dat mensen die een time-out nodig hebben, geholpen kunnen worden met dit vademecum. De ondertitel is veelzeggend, Dwalen door verhalen. Dat kan ontspannend zijn, zo heerlijk als op een heldere dag weer eens de Goudse glazen te bewonderen. Toch is het een eigensoortig boekje geworden. Het is geen reisgids. Ik mis daarvoor een index op de apostelnamen met daarbij de plaats waar de afbeeldingen te bewonderen zijn. Zo zou dit handformaat handzamer zijn geworden. Als liefhebber van grote albums over
cultuur en kunst zou ik ook over de apostelen een album willen doorkijken, met grotere afbeeldingen en nog uitgebreidere informatie. Daarin zou ik graag eenduidig over de apostelen geschreven willen zien met betrekking tot hun gebeente (zie bij Bartholomeus) en niet over hun botten (zie bij Andreas) of over hun ossuarium (zie Jakobus minor). Mijn liefde voor de apostelen is intussen wel weer gegroeid. Daar dank ik de schrijver voor. J. H. Gijsbertsen, Voorthuizen Gijs Lammerts van Bueren De kerk redt het niet zonder Israël. Israël in de Romeinenbrief. Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer; 111 blz.; € 9,90. De titel van dit fris ogende boekje lijkt in de verte op ‘Zonder Israël niet volgroeid’ waarin dr. H. Vreekamp de ontwikkeling in het hervormde denken over Israël na de Tweede Wereldoorlog beschreef. Ds. Gijs Lammerts van Bueren vraagt geen aandacht voor de geschiedenis, zijn brochure – opnieuw en uitgebreid uitgegeven – schetst de plaats van Israël in de brief van Paulus aan de Romeinen. De auteur is directeur van de Near East Ministry (Voorthuizen), een organisatie die dienstbaar wil zijn “door de verzoening in Jezus Messias aan Jood en Arabier”. Door middel van zijn bijbelstudie wil de schrijver duidelijk maken dat Jezus Christus niet los verkrijgbaar is van het Joodse volk en dat de kerk door Paulus wordt aangeduid als de wilde takken die geënt zijn op de edele olijfboom Israël. De helft van het boekje wordt gevormd door een bespreking van passages uit Romeinen. In vijf uitweidingen voor de geïnteresseerde lezer slaat Lammerts van Bueren een brug naar de praktijk: in hoeverre moet er aan Jodenzending worden gedaan wanneer Paulus het evangelie verkondigt als reddende kracht voor in de eerste plaats Joden? Op welke manier kunnen wij de verbondenheid met Israël gestalte geven? De auteur schrijft voor met name evangelische lezers. Dat maakt zijn verwerping van vervangingstheologie en zijn pleidooi voor het meer lezen van het Oude Testament spannend. Lammerts van Bueren vult zending in door ‘getuigenis’. En dat laatste blijkt vooral een diaconaal karakter te hebben (met sympathie voor Nes Ammim). Welke theologische motieven er tegen zending onder Joden kunnen worden ingebracht, komt minder uit de verf. Vanuit het in Christus’ naam aangedane leed aan Joden benadrukt de auteur een houding van deemoed en bescheidenheid. Hij aarzelt niet de gezaghebbende evangelical John Stott een vervangingstheoloog te noemen. Dat hij dit ook doet bij dr. Bernhard Reitsma, vind ik onbegrijpelijk. Niettemin, Lammerts van Bueren heeft een sympathieke brochure geschreven die Israël op de evangelische agenda plaatst. G. van Meijeren, Dirksland
9 oktober 2008
9
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [5]
Over toe-eigenen gesproken Als dr. P.J. Visser spreekt over de noodzaak van het bewaren van de vreze des Heeren in onze cultuur, dan is hij herkenbaar als prediker en pastor. Tegelijk is hij de missioloog.
D Ds. C. Blenk is hervormd emeritus predikant te Lienden en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.
Ds. C. Blenk reageert op de bijdrage van dr. P.J. Visser over de noodzaak van het bewaren van de vreze des Heeren in onze cultuur. Volgende week een tweede reactie (ds. A.J. Mensink), waarna dr. Visser de discussie over dit thema zelf afrondt.
6
e prediker en pastor komt dicht bij de mensen en bij het Woord, hij is ontwapenend eerlijk, fris en vroom. Als missioloog zoekt dr. Visser een antwoord op de vraag hoe we de vreze des Heeren in onze Westerse cultuur kunnen overbrengen. Hoe vinden ook moderne zielen ‘Gods verborgen omgang’? Dr. Visser voelt dat tijdgebonden patronen niet meer overkomen, al blijft het gaan om Woord en Geest, om zonde en genade enzovoort. De toe-eigening des heils speelde vroeger een grote rol, zegt hij. Nu niet meer dan? En in de Randstad inderdaad minder dan in de zogeheten Bible Belt? Dr. Visser ziet zelf een ongelijktijdigheid. In ons Betuwse dorp Lienden planden jongeren een preekbespreking over de vraag: ‘Wanneer ben je nu bekeerd?’ Intussen schreef ds. Maasland vorig jaar dat hij in de Bible Belt de klassieke thema’s moeilijk meer overgebracht krijgt. Een geleerd stadsmens herkende dat toen juist weer niet. Hoe zit het nu? Zelf denk ik vaak aan wat ooit een liberale Amsterdamse dominee zei: ‘Er zitten op zondagmorgen mensen uit allerlei cultuurperioden in de kerk.’ Kerkenraden zien uiterlijke veranderingen, maar zien zij ook ondergrondse verschuivingen onder ogen? En om welke verschuivingen gaat het dan? Waaromvraag Dr. Visser greep in zijn bijdrage terug op een richtingengesprek uit
de waarheidsvriend
1956. Prof. dr. H. Berkhof zei toen: ‘De belijdenis geeft antwoord op Luthers vraag ‘Hoe krijg ik een genadig God?’, maar de middenorthodoxie kreeg de moderne aanvechting: ‘Is Hij er?’’ Ds. G. Boer vond dat een ongepaste vraag en een ophouder naar het eigenlijke. Zijn wij als hervormd-gereformeerden na vijftig jaar soms bezig met middenorthodoxe vragen? Intussen is de wereld in huis gekomen. Zeker. Juist het ‘onschuldige’ Journaal met zijn rampen roept de vraag op: ‘Waarom laat God dit toe?’ Preken over de waaromvraag raken de gemeente. De vraag hoe het Woord op het leven slaat, moet beantwoord worden voordat mensen de kerk verlaten. Anders kun je Luthers vraag niet eens meer uitleggen. Toch signaleer ik zelf meer dat Luther ingehaald wordt door de meelevende vraag: hoe leef je heilig voor God? Gelovige jongeren herkennen de worsteling om genade niet meer, maar vragen naar Gods wil: ‘Wat is Zijn plan met mijn leven?’ Dan gaat het dus om een andere verschuiving, om die van rechtvaardiging naar heiliging. De wind waait vandaag ook veel meer uit evangelische dan uit oecumenische hoek. Na de secularisatie kwam de religie weer terug. Maar ook dan lijkt Luther voorbij. Wij hebben Bonhoeffer ontdekt: geen ‘goedkope’ genade (dat onbedoelde neveneffect van Luthers ontdekking) maar discipelschap, Nachfolge, kruisdragen. Dieper Intussen zingen wij graag het Pinksterlied ‘Heer, ik hoor van rijke zegen’, met dat opwekkingsrefrein ‘Ook op mij’ en de woorden ‘Ga mij niet voorbij, o Vader.’ Maar als trouwe kerkgangers zich ‘het’ zomaar niet durven toe te eigenen,
bedoelen ze dan ‘het’ of ‘Hem’? Soms durven gemeenteleden alleen maar niets van zichzelf te zeggen. Ons doopformulier gaat wat dat betreft dieper: de Geest (!) wil ons ‘toe-eigenen wat wij in Christus hebben’. En in het formulier voor predikanten betekent het woord toe-eigenen: toepassen. Geest en Woord doen het dus. En dat niet zonder tollenaarsgebed ‘O God, wees mij zondaar genadig!’ De eerdergenoemde ds. Boer zei: ‘Wie hieraan voorbij is, is er nooit aan toe geweest.’ En prof. Berkhof: ‘Wij staan ergens anders, Augustinus ook al.’ Maar ds. Boer antwoordde: ‘Hoe lief waren hem de boetepsalmen!’ Is dat vandaag voorbij? Wat is tussen Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt hét thema? Juist, de toe-eigening. Dr. Visser gaf zelf eens tijdens een bijeenkomst van het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG) een staaltje actualisering van de rechtvaardiging, van dat bevrijdende ‘om niet’. Juist als ons heiligingsstreven faalt of ons gevoel uitvalt, kan de wondere vrijspraak weer klinken. Zo ging het toch ook bij Kohlbrugge? Heilsegoïsme Dr. Visser pleit terecht voor contextuele prediking. Ook Paulus preekte in Athene heel anders dan in Korinthe. Op de Areopagus was Israëls God immers nog onbekend. Nu wij zoveel reizen, dan zie je het voor je. Wie eens een Israëlreis heeft gemaakt, leest de Bijbel immers anders. Een Messiasbelijdende Jodin zei eens: ‘Hoe durven jullie Gods beloften aan Israël op jezelf toe te passen en Zijn oordelen op ons!?’ Ze noemde dat een ‘kraakactie’: ‘Sem eruit, ik erin.’ Paulus zei tegen de Efeziërs: ‘Bedenk dat gij eertijds heidenen
16 oktober 2008
Massieve kanseltaal Daar komt nog postmodernisme bij: mensen zijn teleurgesteld in ‘grote verhalen’ die niet uitkwamen. Zo krijgen velen van ons ook moeite met massieve kanseltaal. Vroeger kon je woorden als wedergeboorte of verzoening niet klein krijgen omdat ze zo groot waren. Nu denken we: zijn al die cheques nog gedekt? Heeft het grote huis van de leer ook nog een deur? Na Comrie’s ABC des geloofs en Miskotte’s Bijbels ABC bleek nog een Alphacursus nodig. Dr. Visser begint zelf weer waar de Nederlandse Geloofsbelijdenis begon: zie je iets van God in de wereld? Missionair is de ‘toeleidende weg’ terug, soms zelfs in speciale seekers services. Laat een zendeling uit Zimbabwe of China ons eens vertellen, hoe dat (Hij!) daar werkt. Is toe-eigening ook contextueel bepaald? Er is meer Maar er is meer, zegt dr. Visser terecht. Er is ook toerusten. De Schrift zegt meer van groei dan wij soms waar willen hebben. ‘Hoe langer hoe meer!’ Verder pleit Visser voor zelfverloochening, volharding en dienst. Hij kan dus ook tegendraads zijn.
C. Blenk
de waarheidsvriend
Hoe het toeging in Hitlers vernietigingskampen is genoegzaam beschreven. Maar hoe was het Joodse leven in de getto’s, de voorportalen in de steden, waarin de Joden werden samengebracht? Gustavo Corni schreef er een boek over, in Nederlandse vertaling uitgegeven bij Verbum in Laren onder de titel De getto’s van Hitler. Stemmen uit een belegerde samenleving. De auteur schreef dit boek aan de hand van dagboeken en herinneringen. Zomaar een fragment, uit het hoofdstuk ‘Het gettoleven’:
Globaal bekeken
waart: zonder God of hoop.’ Zo komt een oude vraag vernieuwd terug. Wij zingen ‘Hij maakt op hun gebeden gans Israël eens vrij.’ Maar zijn wij Israël? Vandaar het slot: ‘Zo doe Hij ook aan mij.’ Maar maak van ‘bevindelijke’ vragen geen tijdloos thema. Lydia en de cipier in Filippi (Hand. 16) maken elk een eigen weg mee. Heilszekerheid is niet het hoogste. De oudste belijdenis ‘Jezus is Kurios’ (zonder: mijn) kan ons heilsegoïsme genezen en beantwoordt juist die moderne vraag. Intussen is de tijdsafstand wel groter geworden en de toepassing dus moeilijker. Welke sleutel hanteren we bij Schriftuitleg? Neem Jezus’ wonderen: horen zij bij een antiek wereldbeeld (zoals dr. Bultmann meent) of stimuleren ze juist ons gebed om genezing nu (zoals charismatische christenen geloven)?
De extreme moeilijkheid behuizing te vinden was slechts een van de vele problemen waaraan de Joden het hoofd moesten bieden. Geheel in overeenstemming met de hiërarchie van de rassen was de plaats die in Lodz voor het getto was uitgekozen een van de slechtste van de hele stad. ‘De wijk van Lodz die tot getto is aangewezen, is een van de armste en oudste delen van de stad, en bestaat voornamelijk uit houten huisjes zonder elektriciteit of sanitair’, vertelt Mary Berg. Volgens de officiële Duitse statistieken beschikken slechts 294 van de ruim 31.000 appartementen over een toilet binnenshuis, 613 waren voorzien van stromend water en slechts 48 van een vorm van centrale verwarming. Uit andere statistieken blijkt dat de 144.000 mensen die in september 1941 in het getto woonden, over slechts 25.000 kamers beschikten, gemiddeld 5,8 personen per kamer. In het getto van Warschau was de situatie nog beroerder: daar verbleven officieel 350.000 of meer bewoners, dat is 30 procent van de bevolking van de hoofdstad. Maar het getto besloeg slechts 4,6 procent van het stadsoppervlak. Het gemiddelde aantal inwoners per kamer was 4,8 personen; dit steeg in het getto tot 7,2. In het allereerste getto, dat van Piotrków Trybunalski, woonden er gemiddeld zes mensen per kamer, in het Oost-Poolse getto van Lubaczow werd elke woning naar het schijnt volgepropt met vijf à zes gezinnen. Voor de verhuizing naar het getto becijferde de Joodse Raad van Kaunas, na te hebben geconstateerd dat ‘het centrum van Vilijampole… vervuild en vervallen was’, dat er per bewoner slechts 1,7 vierkante meter beschikbaar zou zijn. Na de verhuizing bleek de toestand iets minder schrijnend. Volgens statistieken van 31 december 1942 telde het getto op dat moment 16.489 bewoners, die beschikten over 2.106 appartementen met in totaal 4.175 kamers. De gemiddelde leefruimte per inwoner bedroeg toen 2,95 vierkante meter. *** ‘We hebben van het milieu een afgod gemaakt’, kopt een vraaggesprek in Volzin met Rein Willems, oud-president-directeur van Shell, nu Eerste Kamerlid voor het CDA. Twee fragmenten: •Als Shell-topman had hij met de meeste milieugroeperingen goed contact, met uitzondering van Milieudefensie, een club waarmee volgens Willems geen afspraken zijn te maken. ‘Ze krijgen jaarlijks 2,8 miljoen euro subsidie, maar van mij mag het worden stopgezet. Moet je een organisatie die doelbewust parlementair genomen besluiten dwarsboomt overheidsgeld toestoppen?’ Meer respect heeft hij voor Greenpeace, die principieel geen subsidie van de overheid wil aannemen. ‘Alhoewel ik voor hun betonblokkenactie ook geen enkel begrip heb. Ze brengen er het leven van garnalenvissers in de Noorden Waddenzee mee in gevaar. •Christenen liggen onder vuur van politiek en linkse media, maar ze laten zich gelukkig niet de mond snoeren. Als je ziet hoe op Maria van der Hoeven is ingehakt toen ze het had over intelligent design en op premier Balkenende nadat hij in Hour of Power had gezegd dat je zonder geloof niet kunt functioneren. Over die uitspraak zijn zelfs Kamervragen gesteld! D66 loopt meestal voorop in dit soort acties. In mijn ogen een rabiaat antichristelijke partij, hoewel het onder Alexander Pechtold iets beter lijkt te worden. Naar de oorzaak kan ik slechts gissen. Ik denk dat velen het geloof als quantité négligeable (te verwaalozen grootheid, v.d.G.) hebben beschouwd en nu, mede door de opkomst van de islam, blijkt religie ineens springlevend te zijn. Toch is de houding ten opzichte van het christendom hier veel feller dan wat ik in enig buitenland heb meegemaakt. v.d.G.
16 oktober 2008
7
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [6]
Huisbezoek met een thema ‘Hoe ga je als kerkenraad de gemeente voor in de vreze des Heeren?’ Een vraag waar we in Driesum naar aanleiding van de bijdrage van dr. P.J. Visser over nadachten. Ds. A.J. Mensink is hervormd predikant te Driesum en lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond.
D
e thema’s die dr. Visser aansnijdt, zijn zo wezenlijk en herkenbaar, dat zij met recht en regelmatig voor ons in Driesum een agendapunt zijn. We vonden het confronterend maar ook heilzaam om onszelf en de gemeente in de spiegel te zien. Zijn we er echt van doordrongen dat de huidige generatie gemeenteleden een heel andere is dan die van vijftig jaar geleden? Dat voor de huidige ouderen en vooral de jongeren veel minder bij voorbaat vaststaat dan voor onze voorgangers? Kenmerkend voor een leven in de vreze des Heeren is dat de omgang met de levende God betrokken is in alle facetten van ons leven. Dat ons leven in allerlei opzicht in relatie staat tot de Heere. Laten we zeggen: in aanhankelijkheid en afhankelijkheid. Bij elke gebeurtenis in je leven, van schuld en ziekte tot genade en vreugde, te zoeken naar de hand van God en die te grijpen. Een gaan in de weg van Gods geboden en beloften.
Na ds. C. Blenk reageert ook ds. A.J. Mensink op de bijdrage van dr. P.J. Visser over de noodzaak van het bewaren van de vreze des Heeren in onze cultuur. Volgende week rondt dr. Visser de bespreking van dit thema af.
Horizontaal Het wegkwijnen van dit besef leidt tot een horizontaal, oppervlakkig levensbesef, waarin God alleen op gezette en soms ongezette tijden ter sprake komt. Het leven met de Heere versmalt tot momentopnames zoals de kerkdiensten en de vaste gebedstijden. Ook bij onszelf constateren we dat
8
de waarheidsvriend
het leven met de Heere sterk bedreigd wordt door de haast van het moderne leven – zelfs op het stille noordelijke platteland. De omgang met God heeft rust en stilte nodig. Door een uiterlijke jacht en een innerlijke gejaagdheid krijgt het Woord van God amper tijd om in ons leven wortel te schieten. Tegelijk nemen we ook in een kleine gemeente een grote ongelijktijdigheid waar. Terwijl enerzijds de vreze des Heeren als een leven in gehoorzaamheid aan Gods geboden, buiten het heil in Christus om, al gauw wettische of remonstrantse trekken vertoont, komt men anderzijds soms niet verder dan een liberalistische vorm van geloofsleven: een vorm van wereldgelijkvormigheid. Velen wéten ook niet meer hoe zij in deze tijd met de Heere kunnen en mogen leven. Evenwichtig Peilen we wat dieper, ook in de bijdrage van dr. Visser, dan wordt ons al duidelijker dat een evenwichtig begrip als ‘vreze des Heeren’ een evenwichtige verkondiging van wie de HEERE is, nodig heeft. Voorafgaand aan de bezinning in de kerkenraad hebben we in een korte prekenserie met de gemeente stilgestaan bij de vreze des Heeren in de Schrift. Ik kan het collega’s van harte aanbevelen. Spreken over de vreze des Heeren is spreken met twee woorden: kinderlijk ontzag en kinderlijke liefde. Wie deze twee elementen uit elkaar trekt, verkondigt niet de God van de Bijbel. Dat heeft consequenties voor het leven van de gemeente, hetzij dat zij in een wettische stroom wordt meegenomen, hetzij dat zij geleid wordt tot een leven dat nauwelijks onder de heerschappij van Christus gelegd wordt. Ligt hier geen geweldig belangrijke taak voor kerkenraden?
Prediking en pastoraat We denken allereerst aan de prediking en het gesprek over de prediking. Is die, over een langere termijn bezien, evenwichtig? Wordt aan de gehele godsopenbaring recht gedaan? En krijgt de gemeente daarbij wat zij naar profetische overtuiging nodig heeft? Het voorgaan in de vreze des Heeren krijgt immers zijn eerste gestalte in de verkondiging van het Woord. Als God in Christus onze Vader is, wordt Hij niet alleen verkondigd als een lieve Vader maar ook als een heilige Vader. En andersom. Wordt de vreze des Heeren in de prediking benoemd en uitgelegd? Heeft ze te midden van andere bijbelse kernbegrippen als navolging en gehoorzaamheid niet een eigen, onmisbare klank? Daarnaast denken we aan het pastoraat. Veel (geestelijke) vragen die wij op de huisbezoeken tegenkomen, hebben te maken met een versmald godsbeeld. Nu kennen wij Hem nooit ten volle, wij kennen hooguit ten dele. Maar om twee voorbeelden te noemen: de veel gestelde vraag ‘waarom laat God mij dit overkomen?’ blijkt nogal eens te berusten op een smal beeld van God als Beloner van de goeden en Straffer van de kwaden. Je gaat tot de kern wanneer het gesprek leidt tot de vraag: ‘Maar Wie is de Heere dan, volgens Zijn Woord, eigenlijk?’ Ook komen we de vragen tegen van hen die vragen (ze zijn er ook in onze tijd!): ‘Hoe krijg ik een genadig God?’, maar die de weg naar Christus nooit daadwerkelijk bewandeld hebben. Hoe kan het dat iemand wel alle woorden van God als waarheid belijdt en aanneemt, maar de beloften van het Evangelie niet? Ook hier zoek je naar het kernmoment van de zaak: wie is God nu eigenlijk?
23 oktober 2008
Huisbezoeken We spraken met elkaar af het thema ‘De vreze des Heeren’ tot thema voor de huisbezoeken te maken. Wat mooi als op huisbezoeken aan de orde komt: hoe dienen jullie als gezin de Heere? Wat vind jij moeilijk aan het dienen van Hem? Wat wordt er zichtbaar van de toewijding aan Hem in je leven? Heb je de geloofsmoed om ánders te zijn in deze wereld? Wat zijn uw en jouw kernvragen als het gaat over het leven met Hem? Dr. Visser reikt belangrijke kernwoorden aan: gehoorzaamheid, dienstbaarheid, wasdom, dagelijkse bekering, vreemdelingschap. Stuk voor stuk noties die we in de gesprekken in de gemeente kunnen laten vallen. Waar het in de catechese heel uitdrukkelijk om mag gaan. We sloten onze bezinning af met een preek over Handelingen 9:31: ‘De gemeenten dan (…) hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heeren, en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd.’ Het wandelen in de vreze des Heeren bewaart de gemeente voor aanpassing én isolement, maar maakt haar wervend, missionair. In dat wonder geloven wij. Nochtans!
In De Reformatie, dat uitkomt in de gereformeerd vrijgemaakte kring, schrijft A. de Heer over het Lutherlied:
Globaal bekeken
Alle ruimte Een bijbels, evenwichtig belijden van Wie God is, vormt een rijke voedingsbodem voor het leven met God. Dat leven moet voortdurend vanuit het Woord (op)gevoed worden. De vreze des Heeren zal daar opbloeien. We kwamen tot de slotsom dat het voorgaan in de vreze des Heeren betekent: alle ruimte voor het open Woord. In het geloof dat God Zichzelf door Zijn Woord en Geest openbaart aan de geslachten van de 21e eeuw. Dat ook in onze tijd het leven met God, door de verzoening van Christus en onder de beademing van de Heilige Geest, mogelijk is. Geloven wij in die levenwekkende kracht van het Woord (het zaad der wedergeboorte!)?
Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889) maakt een Nederlandse vertaling en in 1866 is die vertaling te vinden in de ”Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen” als eerste lied in het ”Aanhangsel van den vervolgbundel, bevattende eenige vertaalde klassieke liederen” (nr. 264). Daarna is het lied niet meer weg te denken uit de Nederlandse protestantse zangcultuur. Het wordt in tal van bundels voor school, gezin, vereniging en andere kringen opgenomen én in diverse kerkbundels – Doopsgezind, Luthers, Hervormd, Gereformeerd. Zelfs socialisten kenden het lied en gebruikten het voor een tekst naar eigen overtuiging. Deze luidt: Een vaste burgt is ons ’t verstand in stormen en gevaren, een rots, onwankelbaar geplant in d’opgezweepte baren. Wie denkt gevoelt zich sterk! Wat ons ook tegenwerk, hoe diep men ons bedroog Een lichtbaar rijst omhoog, waarom zich d’onzen scharen.
Geen blind geloof begeren wij, geen slaafse volgelingen. Wij maken ons van dogma’s vrij, van al wat ons wil dwingen. De leuze zij voortaan: Op eigen benen staan! Wie ’t ernst is, zal niet meer een voorgeschreven leer in ’t enge keurslijf wringen.
Ongetwijfeld had de bekendheid van het lied te maken met een gewoonte die in de 19e eeuw opkwam en die zeker in de 20e eeuw vaste voet aan de grond kreeg: de herdenking van de Reformatie op 31 oktober. *** Calvijn een mens is de titel van het recent uitgegeven boek van prof.dr. H.J. Selderhuis. Een fragment, over toneel: Toneel, theater en bioscoop hebben bij calvinisten eeuwenlang in kwaad daglicht gestaan en wie er zich toch aan bezondigde werd geacht er een slecht geweten aan over te moeten houden. Nou noemde Calvijn de schepping het theater van Gods glorie, en kon hij ook de kerk het toneel noemen waarop God laat zien wie Hij is. Interessant is dan ook de discussie die in 1546 in Genève over een toneelstuk werd gevoerd. Het ging over een toneelstuk gebaseerd op het boek Handelingen. Calvijn heeft het stuk bekeken en er niets verkeerds in gevonden, maar een paar collega’s hadden er toch wel moeite mee. Calvijn moest dan ook aan de stadsraad melden dat er met het stuk niks mis is, maar dat de opvoering toch wel tot onenigheid zal leiden en daarom was het maar beter er van af te zien. De raad dacht daar anders over en gaf niet alleen toestemming maar ook nog een subsidie voor het stuk. Daarop ging één van de dominees, Michael Cop, Calvijns oude vriend, dusdanig op de preekstoel tegen het stuk en de raad tekeer dat het volk hem buiten de kerk op stond te wachten en hij onder politiebegeleiding naar huis moest. Calvijn vond ook dat Cop te ver gegaan was en probeerde ’s middags in de kerk de zaak weer recht te preken. Op zondagmiddag 4 juli werd het stuk opgevoerd. Calvijn ging er niet naar toe, niet omdat hij tegen toneel was, ook niet omdat het op zondag was, maar omdat hij, gelet op zijn collega’s, er gewoon beter niet naar toe kon gaan. Viret ging trouwens wel en vertelde Calvijn hoe het was (…). De raad besloot in ieder geval dergelijke stukken voorlopig niet meer toe te laten. Verdere inperking van vertier werd veroorzaakt door het experiment de cafés in de stad te sluiten en in elk stadsdeel een soort alternatief restaurantachtig gebeuren te openen waar een raadslid toezicht hield en waar de kroegbaas er op moest toezien dat ieder voor het eten eerst een gebed zou doen. Het werd een flop, want de horeca vond het natuurlijk niets, maar het volk ook niet. Het viel dus niet mee om van Genève een christelijke stad te maken, en het was wel duidelijk dat Calvijn niet de enige was die hier achter stond, en ook dat hij soms meer ruimte liet dan zijn collega’s. v.d.G.
A.J. Mensink
de waarheidsvriend
23 oktober 2008
9
Culturele verschuivingen en de vreze des Heeren [7, slot]
Van Driesum tot Delft De predikanten C. Blenk en A.J. Mensink reageerden de voorbije twee weken op wat dr. P.J. Visser eerder schreef over de noodzaak van het bewaren van de vreze des Heeren in onze cultuur. Laatstgenoemde gaat op deze pagina’s op hun schrijven in en rondt daarmee de bespreking van dit thema af.
O
Dr. P.J. Visser is hervormd predikant te Den Haag.
m te beginnen dank ik mijn beide collega’s C. Blenk en A.J. Mensink voor hun openhartige reactie. Wat me vooral opviel was de grote mate van (h)erkenning bij beiden van wat door mij werd gesignaleerd, hoewel beide scribenten in leeftijd nogal verschillen. Het wordt breed beseft dat er echt iets verschoven is. Die verschuiving blijkt overal actueel te zijn, van Driesum tot Delft zogezegd. Al is er ook sprake van verschil. De ene gemeente is de andere niet. En binnen gemeenten blijkt vaak behoorlijke ongelijktijdigheid. In beleving en verlangen. In vragen en antwoorden. Dat maakt het er voor predikanten en alle andere werkers in de wijngaard niet makkelijker op. Met (gereformeerde) routine kunnen we al minder. Steeds meer worden we uitgedaagd – bijbels gezegd: geroepen – tot een priesterlijk dienen van Jan en alleman en tot een profetisch doorvertalen van het Woord naar mensen van allerlei soort. Dat laatste lijkt me overigens de positieve keerzijde van een lastige tijd. Tenminste, als de handschoen wordt opgepakt. Collega’s Blenk en Mensink doen dat in ieder geval. Pleidooi Ds. Mensink noemt het voor de kerkenraad confronterend om
14
de waarheidsvriend
onder ogen te zien dat het anders is dan vijftig jaar geleden. Ik begrijp de onrust die dit teweeg kan brengen. Het vertrouwde is je lief én bekend. Het andere geeft vaak afstand. Je weet er niet goed raad mee. Tegelijk noemt hij het een heilzame ervaring. Het geeft te denken. Het maakt je bewuster van wat er in jongeren en ouderen omgaat. En helpt je daarop in te haken. In prediking en pastoraat. Het valt op dat ds. Mensink een ‘opmerkzaam hart’ heeft voor alle mogelijke nuances in denken en beleven. In kort bestek komt een zestal soorten mensen voorbij. Hij kent zijn geestelijke pappenheimers goed. Zulke ambtsdragers zijn vandaag hard nodig. Want hoe zou je iets zinnigs zeggen, als je niet door hebt wie je voor je hebt. Slagen in de lucht komen zelden aan. Spreken tot het hart, daar ging het ons toch altijd om? De teneur van ds. Mensinks reactie is een hartstochtelijk pleidooi voor heldere uitleg van de Schriften en een invoelend pastoraat, waarin niet over hoofden heen wordt gepreekt en gepraat, maar jongeren en ouderen in hun verscheidenheid worden gezien, gehoord en bij de hand genomen. Ik beaam dat van harte. Jorwerd Gelet op wat hij schrijft over het aanwezige wetticisme en liberalisme, over onwetendheid en oppervlakkigheid die God gereserveerd heeft voor kritieke momenten, over gestolde bevinding die jaar en dag blijft steken in dezelfde vragen, werd ik er te meer van overtuigd dat het vandaag op twee dingen aankomt in Gereformeerde Bondsgemeenten: op indringend gebed om doorwerking van de Geest én op al onze inzet de woorden van God voor allerlei mensen tot klinken te brengen.
Invoelend en tegendraads. Opdat het klikt en er wat gebeuren kan – opdat hét gebeuren kan. Blijft dat uit, dan vrees ik – juist omdat alles anders is dan vijftig jaar terug – dat God wel eens net zo snel uit ‘Driesum’ verdwijnen kan als destijds uit ‘Jorwerd’. Daar zijn geen twee generaties voor nodig. Meer vragen Vanuit zijn ervaringen in de stad gaat ds. Blenk in op de verschuivingen die er zijn. Op een ‘Blenkiaanse’ wijze stelt hij meer vragen dan dat hij antwoorden geeft. Dat is wellicht op zich al tekenend voor deze tijd. Intussen raken zijn vragen wel stuk voor stuk zaken die ertoe doen. Juist als we het eigene van de gereformeerde erfenis vast willen houden en vruchtbaar willen maken voor de toekomst. Met als diepste doel: het bewaren van de vreze des Heeren. Ik kan in dit bestek onmogelijk ingaan op alles wat hij aansnijdt. Ik onderstreep twee zaken. Ten eerste zijn reactie op de moderne aanvechting of God eigenlijk wel bestaat. Ds. Blenk vraagt zich af of wij na vijftig jaar niet bezig zijn met ‘midden-orthodoxe vragen’. Ik begrijp (en deel) zijn zorg om daarin te verzanden en weg te raken bij de thema’s die God in Christus op de agenda heeft gezet. We houden ons echter niet met deze zaken bezig om – verlaat – achter modieuze vragen aan te lopen, maar omdat ook onder ons deze existentiële twijfel aan de ziel van steeds meer mensen knaagt. Van jongeren én ouderen. En intussen komt de postmoderne aanvechting daar nog eens overheen: Er zal best wel Iets zijn, maar wie zegt me dat Het de God van de Bijbel is? Laten we oor hebben voor deze basale vragen en er eerlijk op ingaan. Niet omdat wij kunnen over-
30 oktober 2008
tuigen. Maar om op zijn minst uit te leggen hoe wij (en vele anderen vóór en met ons) van Hogerhand overtuigd geraakt zijn. Juist vanuit gereformeerd perspectief verlangen we immers niet dat mensen zomaar iets aannemen, maar zijn we erop uit dat één en ander hen persoonlijk eigen wordt. Ik begrijp dat ook ds. Blenk zo nodig die ‘toeleidende weg’ wil gaan met als doel: dé Weg! Luther en Bonhoeffer Ten tweede ziet ds. Blenk onder ons nogal wat verschuiven als het gaat om de bijbelse thema’s van rechtvaardiging en heiliging. Volgens hem heeft de worsteling om genade vaak plaats gemaakt voor de vraag naar Gods plan. En lijkt het tollenaarsgebed soms vervangen door een opwekkingslied. Kritisch naar eigen kring vraagt hij zich intussen wel af in hoeverre ook de vragen rond toe-eigening contextueel bepaald zijn. Ds. Blenk wil zowel de rechtvaardiging à la Luther als de navolging à la Bonhoeffer vasthouden. Helemaal mee eens. Op de bediening van de verzoening mogen we niet inleveren. Nooit. Dan raken we binnen de kortste tijd de grond onder de voeten kwijt. Tegelijk mag de navolging ons niet vreemd worden. Dan raakt de vreemdelingschap in vergetelheid en worden wij dualisten. Maar het één en ander moet wel op zo’n heldere en concrete wijze aan de orde komen, dat het inhaakt op het denken en doen van mensen van nu. Dat laatste is tot op heden niet onze sterkste kant. Er zou in onze gelederen dan ook geregelder open over doorgepraat moeten worden. Met alle ‘partijen’. Om elkaar bijbels-theologisch op te blijven scherpen. En samen praktisch-theologisch toegerust te worden voor prediking en pastoraat. Zodat we orthodoxe scheefgroei en evangelische wildgroei leren onderscheiden van een bijbelse opwas in genade en kennis van Christus. Ik kijk er naar uit.
Globaal bekeken
Ministers van financiën zijn vandaag volop in het nieuws. Dagblad Trouw: ‘Wat nodig is, is lef ’, zei de katholieke Fons van der Stee ooit over zijn baan als minister van financiën in drie kabinetten Van Agt. Zonder deze karaktereigenschap redt een schatkistbewaarder het niet in de consensus politiek. Aan de ene kant moet de begroting op orde, aan de andere kant staan de coalitiepartners te klagen dat ze te weinig geld hebben om de samenleving gereed voor de toekomst te maken. De in 2005 overleden Wim Duisenberg, oud-minister van financiën in het kabinet Den Uyl (1973-1977) en later baas van de Europese Centrale Bank, karakteriseerde zijn baan ooit als volgt: ‘Je hoeft maar één ding goed te kunnen en dat is ‘nee’ zeggen. De enige keer dat je ‘ja’ mag antwoorden is op de vraag: ’zei je nee?’ (…)' *** A. Bel gaf een fraai boekje uit bij zijn eigen bedrijf, uitgeverij Den Hertog in Houten, onder de titel Ooggetuigen aan het woord. Meer dan vijftig reportages uit de kerkgeschiedenis. • Dr. A. van Brummelen schreef ooit dat bij Van Oosterzee (op wie hij promoveerde) het voetvolk ten kerke kwam, bij Beets het paardenvolk. Ds. A.W. Bronsveld (1839-1924) behoorde kennelijk tot dat paardenvolk: ‘Wanneer hij preekte (en nu denk ik aan mijn studententijd 1856-1862) was altijd een talrijk gehoor aanwezig, zowel in de avond- als in de morgenbeurten. In de namiddagbeurten was de opkomst ook toen reeds over ’t algemeen niet zeer groot. Daar waren er, die ds. Beets altijd en overal volgden. Ik heb ook een beurt, waarin hij optrad, als student, zelden verzuimd. Levendig word ik er gedurig aan herinnerd, wanneer ik onder mijn gehoor er zie, met wie ik vóór 50 jaar zat aan de voeten van Beets. Wat ons in zijn prediking aantrok? Dat was natuurlijk allereerst de inhoud. (…) En voeg nu bij de inhoud der prediking van ds. Beets de voordracht. (…) Reeds de wijze, waarop hetgeen zou gezongen worden voorgelezen werd, stichtte en stemde. Zoals ds. Beets voorlas: De Heer is God – en niemand meer! of: Als ik omringd door tegenspoed Bezwijken moet is ons lang, ja levenslang bijgebleven. Menigeen bidt niet het ‘Onze Vader’ of hij denkt er aan hoe Beets het uitsprak, en kan het hier en daar niet nalaten, het óók zo te doen. En wanneer hij ‘op dreef ’ was, wanneer hij een preek voordroeg, waarin hij iets had gelegd van zijn gehele ziel, waarin de meester van de taal meester werd van ’t gemoed, en de christenleraar wist te spreken tot gevoel – en geweten, waarin hij met woorden schilderde en ontroerde, dan doorleefden wij onvergetelijke ogenblikken, en de gehele week riepen wij elkander volzinnen en passages, die ons hadden getroffen, in ’t geheugen terug.’ • En dan D. van der Stoep over een preek van de in 1978 overleden ds. A. Vroegindeweij: ‘Dit was dus een Gereformeerde Bondspreek van een onvervalste Gereformeerde Bondsdominee, die ook in de zwaardere gemeenten met graagte aanvaard wordt. Wat is er, zo heb ik mij afgevraagd, nu eigenlijk voor verschil tussen deze preek en een toespraak, zoals men die pleegt te houden tijdens een opwekkingssamenkomst van het Leger des Heils. Als ds. Vroegindeweij nu eens een majoorspak van het Leger aantrok en hij hield deze preek, in het kader van de straatprediking van het Leger op de Amsterdamse Dam, omlijst door kopermuziek, zou er dan iemand zeggen: Deze man hoort in het Leger niet thuis. Ik geloof, dat men hem ook hier met graagte zou accepteren. Dit zijn de termen die men in het Leger verstaat. De mens is een gevangene van zijn eigen zonde en hij heeft het niet eens in de gaten. Hij wandelt op de rand van de afgrond. Als hij zich niet bekeert, wacht hem de eeuwige duisternis. Maar het is nog niet te laat. Er is verlossing in het bloed van Jezus. Dan jaagt de dood geen angst meer aan. Halleluja.’ v.d.G.
P.J. Visser
de waarheidsvriend
30 oktober 2008
15