NEDERLANDS JURISTENBLAD
BESTUURDERS, ONRECHT EN VERWIJTBAARHEID ž Wie wantrouwen de rechtspraak? ž Meer over transparante rechtspraak ž Meer over ‘verouderd NBW’ P. 661-731 JAARGANG 88 15 MAART 2013
10295517
11
De Raad van State is onafhankelijk adviseur van regering en parlement voor wetgeving en bestuur en de hoogste algemene bestuursrechter van Nederland. Werken bij de Raad van State betekent betrokken zijn bij maatschappelijk relevante thema's en werken in een organisatie die volop in beweging is. De Raad van State heeft ongeveer 650 medewerkers in dienst, onder wie 280 juristen. ●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●
De wetgevingsjuristen en medewerkers Administratie ondersteunen de leden van de Afdeling Advisering in hun werk als (wetgevings)adviseur. De directie Advisering bestaat uit vier sectoren. Elke sector bereidt de adviezen voor van een aantal ministeries.
De directie Advisering heeft een vacature voor de functie van
Sectorhoofd
Daarnaast ontvangt u 8% vakantietoeslag en een dertiende maand. De Raad biedt goede secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals een openbaarvervoerkaart
(m/v)
(minimaal 32 uur per week)
voor woon-werkverkeer en de mogelijkheid om een deel van uw arbeidsvoorwaarden zelf samen te stellen.
Er wordt niet geworven voor een specifieke sector.
INFORMATIE EN SOLLICITATIE
In overleg wordt bezien in welke sector betrokkene
Algemene informatie over de Raad van State is
wordt geplaatst.
te vinden op de website www.raadvanstate.nl.
FUN C TI E- I N H O U D
%()5)-2*351%7-)39)5()<)*82'7-)/8278-2:-22)2
?u geeft inhoudelijk leiding aan 5 à 6 wetgevings-
bij mr. A. Weggeman, directeur Advisering, telefoon
juristen; ?u bent eindverantwoordelijk voor de inhoudelijke
070 - 426 42 65. %()5)-2*351%7-)39)5()6300-'-7%7-)453')(85)/8278
kwaliteit van alle nota's en conceptadviezen die
inwinnen bij mevrouw C. Bloemenveld, personeels-
vanuit uw sector naar de leden van de Afdeling
consulent, telefoon 070 - 426 41 54.
Advisering gaan; ?u draagt zorg voor werkverdeling en toewijzing van adviesaanvragen en bewaakt het proces;
Uw schriftelijke sollicitatie met c.v. kunt u, onder vermelding van vacaturenummer PFZ-2013/02
?832()5,38(7))2-2)2);7)522)7:)5/
en de functie, sturen naar:
FUN C TI E- EI SEN
Raad van State
?8,))*7))2%'%()1-6',)340)-(-2+)()50%2(65)',7
Afdeling Personele en Financiële Zaken
?u heeft ervaring met en kennis van wetgevings-
t.a.v. mevrouw C. Bloemenveld
processen; ?u heeft ervaring met het aansturen van medewerkers
Postbus 20019 2500 EA Den Haag
op inhoudelijk terrein; ?u kunt hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden en u bent resultaatgericht; ?u heeft geduld om in nauwe samenspraak verande-
Indien u digitaal wilt solliciteren, kunt u uw sollicitatie met c.v. e-mailen naar
[email protected], t.a.v. mevrouw C. Bloemenveld.
ringen stapsgewijs te realiseren. De sollicitatietermijn sluit op 29 maart 2013. SAL A RI S EN A RBE IDSVOOR WAARDE N
Afhankelijk van opleiding en ervaring is aan deze
Een assessment kan deel uitmaken van de procedure.
*82'7-)))26%0%5-69)5&32()29%21%;-1%%0 € 6.138,92 bruto per maand bij een 36-urige werk-
Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie
week (schaal 14, BBRA 1984).
wordt niet op prijs gesteld.
Inhoud
Prof. mr. T. Barkhuysen Dubbele petten af in de Eerste Kamer?
Wetenschap 551 Prof. mr. F.M.J. Verstijlen Van bestuurders, onrecht en verwijtbaarheid
Wetenschap 552
663
664
671
Hugo Arman 679 Ben ik wel transparant genoeg?
682
683 Prof. mr. W.J. Slagter NBW: Vanaf het begin verouderd?
Rubrieken 557-576 Rechtspraak 577 Boeken 578-590 Tijdschriften 591-598 Wetgeving 599-601 Nieuws 602 Universitair nieuws 603 Personalia 604 Agenda
BEDRIJFSLEVEN en de
ž Wie wantrouwen de rechtspraak? ž Meer over transparante rechtspraak ž Meer over ‘verouderd NBW’
683
684 707 708 715 725 728 730 731
P. 661-731 JAARGANG 88 15 MAART 2013
11
belangrijke FACTOR in de MEERWAARDE van de EERSTE KAMER ten opzichte van de Tweede Kamer Pagina 663
Niet de BOTTE BIJL van het ERNSTIGE VERWIJT, maar de SCALPEL van een ZORGVULDIG geformuleerde norm moet worden ingezet
Pagina 670
De raadsheer-commissaris heeft het BEZWAAR dat dit zou leiden tot OPENBAARMAKING van journalistieke BRONNEN gehonoreerd, en de GETUIGE belet antwoord te geven
Pagina 762 Het verstrekken van MEER (goedbedoelde) INFORMATIE aan een groep mensen met een WANTROUWEND wereldbeeld kan een AVERECHTS effect hebben
Pagina 676
Het Hof stelt vast dat OMGANGSREGELINGEN onder art. 8 EVRM vallen en dat daarmee DE WEG naar art. 14 EVRM OPEN ligt
Pagina 684 De ROEP om transparantie is een FICTIE die bestaat bij hijgerige STAATSSECRETARISSEN, opgewonden kamerleden, MINISTERS en wethouders die hun PRACHTPLANNEN door een RECHTERLIJKE uitspraak GEBLOKKEERD zien
Pagina 679
Omslag: © Martin Gallagher/Corbis
BESTUURDERS, ONRECHT EN VERWIJTBAARHEID
(semi-)publieke sector is een
Reacties 553 - 556
Prof. mr. J. Th. Degenkamp Naschrift bij commentaar W.J. Slagter
NEDERLANDS JURISTENBLAD
SENATOREN in het
Dhr. P. Achterberg Dhr. P. Mascini Kenmerken Nederlanders die de rechtspraak wantrouwen zich door institutioneel wantrouwen in het algemeen?
Mr. H. M. Griffioen Prof. mr. J.E.J. Prins Naschrift bij Ben ik wel transparant genoeg?
De WORTELING van
10295517
Vooraf 550
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Erevoorzitter J.M. Polak
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
reviewers beoordeeld.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Capital Media Services
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Uitgever Simon van der Linde
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
tel. (0570) 673 555.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
EVENTS VOOR JURISTEN
*Kijk voor de actievoorwaarden op www.kluwer.nl/koffie
training
POWERjurist Geef uw carrière meer power met deze unieke ééndaagse training! Een dag vol tips!
Nu een Nespressomachine GRATIS bij Kluwer Opleidingen*
Woensdag 10 april 2013 - Meeting Plaza Utrecht Aanmelden? www.kluwer.nl/powerjurist
Vooraf
550
Dubbele petten af in de Eerste Kamer?
11
Het functioneren van de Eerste Kamer ligt onder een vergrootglas, nu de regering daar niet vanzelfsprekend op een meerderheid kan rekenen. De Eerste Kamer zou te politiek zijn en haar chambre de réflexion-karakter verloochenen. Daarnaast – en dat is het onderwerp van dit Vooraf – wordt er gediscussieerd over de mogelijke belangenverstrengeling die het gevolg is van het feit dat het lidmaatschap van de Eerste Kamer geen hoofdfunctie is. Senatoren bekleden veel (neven)functies. Daarom moeten zij in de Eerste Kamer regelmatig stemmen over onderwerpen die raken aan de belangen die verband houden met deze functies. Blijkens een artikel in NRC Handelsblad van 5 maart 2013 voelen sommige senatoren zich daar ongemakkelijk over en nemen afscheid van functies die voor te veel spanning met het senatorschap zorgen. Anderen kiezen er bij spanning op dit vlak voor namens hun fractie over dat onderwerp niet het woord te voeren of desnoods tegen het belang van hun hoofdwerkgever in te stemmen volgens het standpunt van hun fractie. Weer anderen zien geen problemen en benadrukken dat de dubbele petten juist zorgen voor een meerwaarde: op deze wijze zou er een stevige band met de maatschappij zijn hetgeen de kwaliteit van de besluitvorming alleen maar ten goede komt. Rode draad is dat veel senatoren niet voelen voor formele regels om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Wat te doen? De senatoren zouden hun dubbele petten vooral moeten ophouden. Het lidmaatschap van de Eerste Kamer is bewust niet tot een voltijdse functie gemaakt. De worteling van senatoren in het bedrijfsleven en de (semi-) publieke sector is juist een belangrijke factor in de meerwaarde van de Eerste Kamer ten opzichte van de Tweede Kamer. Verder zou de rol van de Eerste Kamer ook meer toetsend en daarmee terughoudender van aard moeten zijn. Dat zou worden doorkruist wanneer het senatorschap een voltijdse functie zou worden. De Eerste Kamer zou dan nog meer dan nu het geval is het risico lopen een doublure te worden van de Tweede Kamer, ook waar het betreft de achtergrond van de leden. Om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen zou er tegelijk wel een formele regeling moeten komen. Deze moet ook verder gaan dan een eventuele maximering van het aantal (neven)functies. Een onderdeel van de wetgevende macht kan het zich niet permitteren met mogelijke belangenverstrengeling in verband te worden gebracht. Meer algemene grondwettelijke regels over de getrouwe vervulling van het ambt (artikel 60) en het stemmen naar eigen inzicht en overtuiging (artikel 67) geven hiervoor onvoldoende sturing. Zonder een dergelijke aanvullende regeling zullen de onrust en terechte zorgen op dit punt niet worden weggenomen. De praktijk van de verschillende senatoren bij het omgaan met mogelijke belangenverstrengeling is daarvoor, zoals hiervoor geschetst, te verschillend. Niet onbelangrijk is voorts dat andere deeltijd-democratische organen, zoals gemeenteraden en provinciale staten, ook een formele regeling kennen om (de schijn
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
van) belangenverstrengeling te voorkomen. Kennelijk vond de wetgever het in die context wél nodig een regeling te treffen. Waarom zou dat niet voor de Eerste Kamer gelden, zeker nu deze de afgelopen jaren als medewetgever ook strenge wetgeving heeft aangenomen ter bestrijding van belangenverstrengeling in het bedrijfsleven en andere sectoren? Voor de inhoud van de regeling zou vrijwel geheel kunnen worden aangesloten bij de bepalingen over belangenverstrengeling die zien op gemeenteraadsleden en statenleden in de Gemeentewet en Provinciewet (steeds artikel 28). Daaruit volgt dat een lid niet deelneemt aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of indirect persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken. Voordeel van het aansluiten bij deze bestaande regeling is dat daarmee ook praktijkvoorbeelden en jurisprudentie beschikbaar zijn die nadere richting kunnen geven bij de toepassing. Met een dergelijke regeling wordt ook recht gedaan aan de belangrijke voor bestuursorganen geldende verplichting op grond van artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) om er tegen te waken dat personen met een persoonlijk belang de besluitvorming beïnvloeden. Op basis daarvan moet (de schijn van) vooringenomenheid c.q. belangenverstrengeling worden voorkomen, hetgeen overigens niet altijd het afzien van deelname aan een stemming hoeft te betekenen. Hoewel de Eerste Kamer, anders dan gemeenteraden en provinciale staten, formeel niet is gebonden aan artikel 2:4 Awb, is het wel van belang dat ook zij zich aan de daarin besloten liggende norm houdt. In dit verband is interessant een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2013 over de toepassing van artikel 2:4 Awb in de context van een besluit van een gemeenteraad (LJN BZ0796). Uit deze uitspraak volgt dat het begrip ‘persoonlijk belang’ in deze bepaling overeenkomt met dat van artikel 28 Gemeentewet en dat deze laatste bepaling strikt dient te worden uitgelegd, omdat het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Verder laat de uitspraak zien dat vooral een situatie waarin de betrokken volksvertegenwoordiger met een persoonlijk belang door mee te stemmen de besluitvorming daadwerkelijk beïnvloedt, problematisch is in het licht van artikel 2:4 Awb. In de Eerste Kamer zou zich dat kunnen voordoen wanneer een dergelijk lid een beslissende stem heeft. De beoogde regeling zou – relatief snel – kunnen worden opgenomen in het Reglement van Orde van de Eerste Kamer. Zo nodig zou ze een (grond)wettelijke basis kunnen krijgen. Voorwaarde voor het goed functioneren daarvan is wel dat senatoren hun register van (neven)functies goed bijhouden. Aldus kan worden geprofiteerd van de dubbele pettenpraktijk zonder dat we hoeven te vrezen voor belangenverstrengeling. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
663
551
Wetenschap
Van bestuurders, onrecht en verwijtbaarheid Frank Verstijlen1
De persoonlijke onrechtmatigedaadsaansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen geeft al decennialang aanleiding tot een schier onuitputtelijke en nogal ondoorgrondelijke rechtspraak. Duidelijk is wel dat de Hoge Raad, zoals dat tegenwoordig heet, ‘aan de knoppen aan het draaien is’. Met name het vereiste van het (persoonlijk) verwijt wordt gehanteerd om de aansprakelijkheidsrisico’s van bestuurders te temperen. Een recent arrest (HR 23 november 2012, Van de Riet/Hoffman), dat een nieuw licht op deze materie werpt, is aanleiding om de vraag te stellen waar nu de grenzen liggen en of de verwijtbaarheid wel het meest geschikte aanknopingspunt is om de rechtsontwikkeling te sturen.
Bestuurdersaansprakelijkheid als toepassing van art. 6:162 BW De rechtspraak over bestuurdersaansprakelijkheid is, zoals gezegd, overvloedig. Dat heeft ertoe geleid dat bestuurdersaansprakelijkheid een leerstuk is geworden dat enigszins is losgezongen van het gemene aansprakelijkheidsrecht. Het is daarom goed erbij stil te staan dat de onderwerpelijke persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders – bijzondere grondslagen als art. 2:9 en 248 BW daargelaten – een toepassing is van art. 6:162 BW. Om te beoordelen of een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden, toetse men dus aan de vereisten van art. 6:162 BW. Een bevestigende beantwoording vergt meer dan het constateren van ((voldoende) ernstige) persoonlijke verwijtbaarheid.
Bij privaatrechtelijke rechtspersonen zijn er niet zoveel normen die zich uitsluitend richten tot de rechtspersoon Nodig is ook dat de bestuurder persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld. Het is gemakkelijk dat over het hoofd te zien in een tijd waarin de discussie vrijwel volledig in de sleutel staat van de verwijtbaarheid. Nochtans knoopte het arrest dat aan de basis stond van de huidige rechtspraak – HR 25 november 1927, NJ 1928/364 (Kretzschmar/Mendes de Leon) – juist aan bij de onrechtmatigheid. De Hoge Raad hanteerde als onderscheidend criterium of hetgeen als bestuurder was gedaan van dien
664
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
aard was ‘dat zij daardoor geacht kunnen worden persoonlijk eene onrechtmatige handeling te hebben gepleegd’. In het daar berechte geval was dat het geval: Mendes de Leon werd persoonlijk aansprakelijk geacht omdat hij bij de uitgifte van aandelen en daaraan voorafgaande onderhandelingen met Kretzschmar een te florissant beeld had geschetst van de financiële toestand van de vennootschap. Ook in het toenmalige rechtsgeleerde debat stond de onrechtmatigheid centraal. Richt de overtreden norm zich wel tot de bestuurder persoonlijk of legt deze slechts plichten op de rechtspersoon?2 In het laatste geval komt men aan persoonlijke aansprakelijkheid sowieso niet toe. Het klassieke voorbeeld is het door Scholten in zijn noot onder Kretzschmar/Mendes de Leon genoemde geval van een gemeente die ten onrechte een bouwvergunning weigert.3 Bij privaatrechtelijke rechtspersonen zijn er niet zoveel normen die zich uitsluitend richten tot de rechtspersoon. Te denken valt aan de verplichtingen die Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht leggen op ‘de vennootschap’ respectievelijk ‘een financiële onderneming’, ‘een beleggingsonderneming’, ‘een aanbieder van een beleggingsobject’ enz. Het zal wel vaker voorkomen dat de zorgvuldigheidsnorm voor de bestuurder persoonlijk een andere is dan voor de rechtspersoon, al is het maar omdat de aan die rechtspersoon te stellen zorgvuldigheidseis mede wordt bepaald door kennis of andere omstandigheden die niet de bestuurder persoonlijk betreffen. Heden ten dage wordt slechts sporadisch aandacht besteed aan de persoonlijke onrechtmatigheid.4 Een recent arrest zou zelfs de gedachte kunnen doen postvatten dat het voldoende is dat de rechtspersoon onrechtmatig heeft gehandeld. Ik doel op:
Van de Riet/Hoffmann5 Het volgende deed zich voor. Van Eertwegh en Van de Riet Makelaardij BV (‘de Vennootschap’) bemiddelde bij de ver-
koop van onroerend goed aan de Costa Blanca. (Indirect) bestuurder was onder meer Van de Riet. Van de Riet was betrokken bij de verkoop door Prever aan Hoffmann van een huis in het kader van het project ‘Villa Mundo’ in de Spaanse gemeente Elche. Gedurende het verkoopproces was er sprake van waarschuwingen van Elche en geruchten over een afbraakplicht voor illegaal gebouwde villa’s. Deze bezorgdheid werd ‘gesust’ door Van de Riet. Uiteindelijk resulteert het een en ander in de verkoop van een woning in december 2004, die – nota bene – eigendom was van twee agenten van Prever. Nadat een deel van de koopprijs was voldaan, bleek reeds in januari 2005 dat de woning was afgebroken omdat die illegaal was gebouwd. Hoffmann spreekt de Vennootschap en Van de Riet in rechte aan en met succes, want het Hof houdt hen beiden aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad: hoewel het geen bemiddelingsovereenkomst aanwezig achtte, waren zij beiden wel zodanig professioneel betrokken dat het hen betaamde zich van de mogelijkheden van woningbouw op de hoogte te stellen en Hoffmann daarover te informeren. De Vennootschap laat het daarbij zitten, maar Van de Riet stelt cassatieberoep in. Van de Riet richt zich daarbij met name op het vereiste van de persoonlijke verwijtbaarheid – waarover hieronder meer – maar in dat kader overweegt de Hoge Raad dat ‘voor onrechtmatig handelen van de vennootschap’: ‘de bestuurder slechts (naast de vennootschap) persoonlijk aansprakelijk gehouden [kan] worden, indien hem ter zake van het onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen.’ Hoe moet dit worden geduid? Is een onrechtmatig handelen van de vennootschap en een persoonlijk ernstig verwijt van de bestuurder voldoende voor persoonlijke aansprakelijkheid van die bestuurder? Kennelijk haakt de Hoge Raad hier aan bij het onderscheid tussen ‘primair’ en ‘secundair’ daderschap, dat A-G. Timmerman in zijn conclusie maakt, voortbouwend op De Valk,6 die dan weer voortbouwt op Van der Grinten.7 In het eerste geval heeft de bestuurder een tot hem persoonlijk gerichte norm geschonden; in het tweede geval gaat
het om de rol die de bestuurder heeft gespeeld bij een normschending door de vennootschap. In het berechte geval deed het eerste zich voor omdat het Hof, zo overweegt de Hoge Raad, aansprakelijkheid heeft aangenomen op de grond dat Van de Riet: ‘in strijd heeft gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Hoffmann c.s., en niet op de grond dat hem als bestuurder het ver-
Onrechtmatigheid is nu eenmaal constitutief voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad wijt wordt gemaakt dat door zijn onbehoorlijke taakuitoefening de Vennootschap in strijd heeft gehandeld met een op haar [de Vennootschap; FMJV] rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Hoffmann c.s.’ Voor deze categorie gelden ‘de gewone regels van onrechtmatige daad’ en is geen ernstig verwijt vereist. Het lijkt mij een bedenkelijk onderscheid. Vooropgesteld zij dat het mij onwaarschijnlijk voorkomt dat de Hoge Raad heeft willen zeggen dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn zonder dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.8 Onrechtmatigheid is nu eenmaal constitutief voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Ik zou de geciteerde overwegingen zo willen begrijpen dat in de gevallen van, wat ik maar zal noemen, ‘secundaire aansprakelijkheid’, ook de bestuurder persoonlijk onrecht pleegt door niet te voorkomen – of, wat eerder voor de hand ligt: te bewerkstelligen – dat de vennootschap onrechtmatig handelt. Voor zover de bestuurder al niet (ook) persoonlijk een inbreuk op een recht maakt of handelt met een op hem persoonlijk rustende wettelijke plicht, zal dat een handelen in strijd met de hem persoonlijk betamende maatschappelijke zorgvuldigheid zijn. Dat hij ‘dat handelen [van de vennootschap; FMJV] in verband
Auteur
1934, p. 63-64 en in ‘De aansprakelijkheid
preadvies NJV 1939, p. 16-17.
6. S.N. de Valk, Aansprakelijkheid van
1. Prof. mr. F.M.J. Verstijlen is hoogleraar
van den ambtenaar wegens onrechtmatige
3. Met verwijzing naar HR 26 juni 1903, W.
leidinggevenden, diss. 2009, p. 128-137.
Privaatrecht aan de Rijksuniversiteit Gronin-
daad tegenover derden en tegenover het
7938 (Trimp vs. Vening Meinesz c.s.), waar
7. Asser-Van der Grinten I (De vertegen-
gen en medewerker van dit blad.
publiekrechtelijke lichaam, waarbij hij in
een dergelijke casus aan de orde was.
woordiging), 7e druk, 1990, nr. 177.
dienst is’, WPNR 3625 (1939), p. 270-271,
4. Zie bijvoorbeeld C.J.M. Klaassen, Schade-
8. Dit zeggen ook degenen van wie het
Noten
B.M. Telders, ‘De aansprakelijkheid van
veroorzakend handelen in functie… Diver-
onderscheid tussen ‘primaire’ en ‘secundai-
2. Zie reeds P. Scholten, Personenrecht, 6e
publiekrechtelijke lichamen en hunnen
se wegen leiden naar de werkgever, rede,
re’ aansprakelijkheid afkomstig is, niet. Zie
druk, 1929, p. 584-585. Zie ook diens
organen volgens het burgerlijk recht’, in:
2000, p. 14-16 en D.A.M.H.W. Strik, ‘Ern-
S.N. de Valk, a.w., p. 129. En ook Van der
noten onder Kretzchmar/Mendes de Leon
Rechtskundige opstellen (Meijers-bundel),
stige verwijtbaarheid: tussen onrechtmatig-
Grinten, t.a.p. heeft het over het vereiste
en het hierna te noemen Houtvesterarrest,
1935, p. 622-623, L.C. Hofmann, H. Drion
heid en toerekenbaarheid’, Ondernemings-
van een verwijt aan de bestuurder dat hij
alsmede E.M. Meijers, ‘De beteekenis van
en K. Wiersma, Het Nederlands verbinte-
recht 2009-16, nr. 156, p. 660-671, in
(de handelende persoon) in strijd met de
het probleem der rechtspersoonlijkheid voor
nissenrecht, 8e druk, 1959, p. 203-205 en
bewerkte vorm opgenomen in hoofdstuk 2
maatschappelijke betamelijkheid heeft
de praktijk’, WPNR 3286 (1932), p. 579,
Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997,
van haar proefschrift, Grondslagen bestuur-
gehandeld (waar de Hoge Raad het heeft
noot 18, A-G Berger in zijn conclusie voor
nr. 115. Anders: I. van Creveld, ‘Individuee-
dersaansprakelijkheid, 2010.
over het verwijt dat zij (de vennootschap)
het Houtvesterarrest, J.H. Beekhuis, Aan-
le of collectieve aansprakelijkheid?’, WPNR
5. HR 23 november 2012, RvdW
daarmee in strijd heeft gehandeld).
sprakelijkheid van rechtspersonen, diss.
3106 (1929), p. 372 en P.W. Kamphuisen,
2012/1473.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
665
Wetenschap
met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen’ is dan ook niets anders dan een – nogal abstracte – omschrijving van de door de bestuurder persoonlijk in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Maar daarmee valt de bodem onder het onderscheid tussen de beide categorieën weg. Die laatste zorgvuldigheidsnorm is immers ook een ‘op hem [de bestuurder; FMJV] persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting’. Waarom zou in het ene geval een (voldoende) ernstig verwijt nodig zijn en in het andere geval niet? Ik onderwerp de eis van de verwijtbaarheid aan een nadere beschouwing. Die eis is aan een zekere evolutie onderhevig geweest.
666
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Een (voldoende) (ernstig) persoonlijk verwijt Een onrechtmatige daad moet aan de bestuurder kunnen worden toegerekend. Waar het gaat om de persoonlijke aansprakelijkheid voor als orgaan van een rechtspersoon verrichte handelingen komt, neemt men aan, een toerekening op grond van de verkeersopvattingen niet in aanmerking.9 Toerekening zal dus op grond van schuld moeten geschieden. In de terminologie spreekt men – enigszins pleonastisch – over een persoonlijk verwijt. Dit element stond voor de eerste maal centraal in het zogenaamde Houtvesterarrest,10 waar een houtvester aansprakelijk werd gehouden omdat hij mastbossen tussen Breda en Tilburg in vlammen had doen opgaan en hem
‘voor zijn op zoodanige onverantwoordelijke wijze handelen als orgaan, persoonlijk schuld [trof] tegenover verweerder’. Vandaag de dag staat de persoonlijke verwijtbaarheid nog steeds centraal. Zo oordeelde de Hoge Raad in Pelco/ Sturkenboom dat een bestuurder ‘alleen dan aansprakelijk is’ voor de schade van een onbetaald gebleven leverancier indien die bestuurder ‘in de omstandigheden van het geval ter zake van deze schade persoonlijk een verwijt treft’.11
Toerekening zal dus op grond van schuld moeten geschieden Intussen lijkt de Hoge Raad deze eis als instrument te gebruiken om de aansprakelijkheidsrisico’s van bestuurders te mitigeren door nadere eisen te stellen. Zo wordt, in ieder geval in sommige categorieën van gevallen, eerst persoonlijke aansprakelijkheid aangenomen indien het aan de bestuurder te maken verwijt ‘voldoende ernstig’ is.12 De rechtsontwikkeling voltrekt zich kortom vooral langs de lijnen van het persoonlijk verwijt. Voor ten minste twee categorieën van gevallen overwoog hij in Ontvanger/X.:13 ‘Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt […].’ De Hoge Raad maakt dus onderscheid tussen twee categorieën van gevallen, het aangaan van verplichtingen en het bewerkstelligen of toelaten van het niet-nakomen daarvan. In het al genoemde Van de Riet/Hoffmann c.s. wordt daaraan toegevoegd dat dezelfde maatstaf geldt voor aan-
sprakelijkheid van de bestuurder ‘voor onrechtmatig handelen van de vennootschap’, maar worden geen nadere eisen aan de verwijtbaarheid gesteld wanneer ‘een op hem (de bestuurder) persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting’ aan de orde is.14 Het resultaat is een (over)genuanceerd systeem waarin in sommige gevallen – bewerkstelligen niet-nakoming – een ernstig verwijt vereist is.15 Andere gevallen – de Beklamel-gevallen – schaart de Hoge Raad onder het vereiste van een ‘voldoende ernstig verwijt’, maar lijken ook bij een minder dan ernstig verwijt nog ‘voldoende ernstig’ te kunnen zijn om persoonlijke aansprakelijkheid op te leveren.16 Immers, een bestuurder die in strijd met de ‘Beklamel-norm’ verplichtingen aangaat, kan zich disculperen indien hij aantoont dat hem geen ‘persoonlijk verwijt’ treft17 – suggererend dat het aantonen dat de bestuurder geen ernstig verwijt (dus slechts een licht verwijt) treft, niet voldoende is om van aansprakelijkheid te worden bevrijd. Duidelijk is dat echter geenszins want in X./Eurocommerce heet het dat de bestuurder moet bewijzen dat hem ‘niet een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt’; 18 daarbij wordt evenwel verwezen naar Ontvanger/X. waar dan weer ‘gewoon’ wordt gesproken over ‘geen persoonlijk verwijt’. Mogelijk wijst dit erop dat de Hoge Raad de regels aan het versoepelen is, zonder dat hij ronduit een ‘ernstig verwijt’ vereist stelt. Tot slot maakt de Hoge Raad in Van de Riet/Hoffmann c.s. duidelijk dat bij ‘persoonlijk op de bestuurder rustende zorgvuldigheidsverplichtingen’ een gewoon verwijt volstaat. Ik vraag mij af of de rechter niet wordt overvraagd als hij moet beoordelen of de handelwijze van een bestuurder een verwijt oplevert dat ‘gewoon’, ‘ernstig’ of ‘minder dan ernstig, maar nog steeds ernstiger dan gewoon en daarmee voldoende ernstig’ is. Niet minder belangrijk is dat voor het aanleggen van verschillende toetsen aan de verwijtbaarheid geen rechtvaardiging bestaat. Waar komt dit onderscheid vandaan?
De rol van art. 2:9 BW Kennelijk ter onderbouwing van de beslissing een ernstig verwijt vereist te stellen, verwijst de Hoge Raad naar art. 2:9 BW. In Van de Riet/Hoffmann c.s. wordt in een tussenzin in het verband van de ‘secundaire’ aansprakelijkheid ook gesproken van ‘een tekortschietende of onbehoorlijke taakvervulling als bestuurder’. Maar art. 2:9 BW ziet op de interne aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon. Die aansprakelijkheid kan niet over één kam worden geschoren met de aansprakelijkheid tegenover een schuldeiser. Met de rechtspersoon zelf staat de bestuurder in een rechtspersonenrechtelijke rechtsbetrek-
9. Zie over het handelen als orgaan van de
11. Zie HR 8 januari 1999, NJ 1999/318
15. Aldus uitdrukkelijk HR 26 maart 2010,
Hoge Raad de toevoeging in sommige
staat HR 11 oktober 1991, NJ 1993/165
(Pelco vs. Sturkenboom).
NJ 2010/189 (Z. vs. ING).
gevallen wel en in sommige gevallen niet
(OvJ-arrest). Sommige factoren als onbe-
12. Zie HR 18 februari 2000, NJ 2000/295
16. B.F. Assink, H.E. Bröring, L. Timmerman
gebruikt.
kwaamheid of onervarenheid komen even-
(New Holland Belgium vs. Oosterhof) en
en S.N de Valk, ‘Evolutie van het bestuur-
17. HR 18 februari 2000, NJ 2000/295
wel, ook waar zij geen verwijt opleveren,
HR 8 december 2006, NJ 2006/659 (Ont-
dersaansprakelijkheidsrecht – Een dwars-
(New Holland Belgium vs. Oosterhof) en
toch voor risico van de bestuurder. Zie
vanger vs. X).
doorsnede’, in: B.F. Assink e.a. (red.),
HR 8 december 2006, NJ 2006/659 (Ont-
D.A.M.H.W. Strik, t.a.p., Ondernemings-
13. HR 8 december 2006, NJ 2006/659
Evolutie van het bestuurdersaansprakelijk-
vanger vs. X).
recht 2009, p. 668-670 en in haar proef-
(Ontvanger vs. X).
heidsrecht, 2011, p. 29 menen dat de toe-
18. HR 28 juni 2009, NJ 2009/418.
schrift p. 40-46.
14. HR 23 november 2012, RvdW
voeging geen zelfstandige betekenis heeft.
10. HR 6 januari 1933, NJ 1933/593.
2012/1473.
Het lijkt evenwel niet voor niets dat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
667
Wetenschap
king, in het kader waarvan die bestuurder gedurende lange tijd, voortdurend en op basis van een zeer ruime opdracht – ‘besturen’ – zorg dient te dragen voor het belang van die rechtspersoon, waarin in de regel de belangen van vele betrokkenen samenkomen. Dat in die gevallen, naar wordt aangenomen, een ernstig verwijt voor aansprakelijkheid is vereist,19 wil niet zeggen dat eenzelfde eis op zijn plaats is in de relatie tot schuldeisers. Tegenover een dergelijke derde heeft de bestuurder niet zo’n algemene ‘opdracht’; aansprakelijkheid moet zijn gegrond op een door hem persoonlijk tegenover die derde in acht te nemen norm. Wat dit betreft is, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, het onderscheid dat in Van de Riet/Hoffmann c.s. wordt gemaakt kunstmatig. Ook bij ‘secundaire’ aansprakelijkheid waarbij de bestuurder wordt verweten dat door zijn onbehoorlijke taakuitoefening de vennootschap tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen of onrechtmatig handelt, gaat het in wezen om een op de bestuurder rustende zorgvuldigheidsverplichting (of andersoortige norm). Neem de Beklamel-gevallen: de bestuurder gaat namens de vennootschap een schuld aan waarvan hij weet of moet weten dat de vennootschap die niet zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de daardoor veroorzaakte schade. Dit rekent de Hoge Raad tot de tweede categorie. En ongetwijfeld levert deze handelwijze van de bestuurder inderdaad ook een schending van een zorgvuldigheidsnorm door de vennootschap op (hetgeen een enigszins loze constatering is, omdat de vennootschap al aan de aangegane verplichting is gebonden en een schadevergoedingsvordering daar niets aan toevoegt, ook al omdat de vennootschap uit de aard der zaak geen verhaal biedt). Maar de bestuurder is hier aansprakelijk omdat hij persoonlijk een op hem rustende (zorgvuldigheids)norm heeft overtreden, luidende: gij zult niet namens de vennootschap schulden aangaan, wetende of moetende weten dat die niet zullen kunnen worden voldaan en dat de vennootschap geen verhaal voor de veroorzaakte schade zal bieden. Hetzelfde geldt voor gevallen van ‘bewerkstelligen van niet-nakoming’: op de bestuurder persoonlijk rust geen verplichting schulden van de vennootschap te betalen – natuurlijk niet, want slechts de vennootschap is gebonden – en evenmin rust op hem in zijn algemeenheid een (zorgvuldigheids)verplichting jegens schuldeisers van de vennootschap om te bewerkstelligen dat de vennootschap haar schulden voldoet; maar wel handelt hij persoonlijk onbetamelijk indien hij uit wrok of andere persoonlijke motieven zijn bevoegdheden als bestuurder aanwendt teneinde te verhinderen dat een bepaalde schuldeiser wordt voldaan of in een situatie van (ophanden zijnde) insolventie bewerkstelligt dat hijzelf of gelieerde vennootschappen worden voldaan ten detrimente van andere schuldeisers.20 De grond voor aansprakelijkheid is hier niet gelegen in de wanprestatie (of onrechtmatige daad) van de vennootschap, maar in een handelwijze die op het conto van de bestuurder zelf komt. Daarvoor doet het er niet toe of de handelwijze plaatsvindt in het kader van des bestuurders taakvervulling jegens de vennootschap. De conclusie zou niet anders zijn indien hij optreedt als vertegenwoordiger of andersoortige functionaris van een andere vennootschap of een natuurlijk persoon. Er is geen reden om nadere eisen aan
668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
de verwijtbaarheid te stellen. Dat diens handelwijze in relatie tot de vennootschap door art. 2:9 BW wordt bestreken, brengt niet mee dat hij met de belangen van de wederpartij (niet-ernstig) onzorgvuldig mag omspringen.21 Ook De Valk stelt voor ‘secundaire’ aansprakelijkheid een ernstig verwijt vereist; niet vanwege (een analogie met) art. 2:9 BW maar omdat ‘de handelende functionaris (geobjectiveerde) wetenschap dient te hebben van het feit dat zijn handelen tot een onrechtmatige daad van de rechtspersoon zal leiden’.22 Het ontgaat mij echter waarom in een dergelijke situatie ipso facto een ernstig verwijt zou moeten worden aangenomen. Met name indien de bestuurder niet daadwerkelijk wist dat de belangen van de derde onrechtmatig zouden worden geschaad c.q. de rechtspersoon een onrechtmatige daad zou begaan, maar dat wel had behoren te weten, ligt het niet voor de hand dat hem per definitie een ernstig verwijt treft. Men bedenke dat het inherent is aan de schending van een zorgvuldigheidsnorm dat de laedens het geschonden belang van de gelaedeerde kende of behoorde te kennen.23 Men zal toch niet willen aannemen dat een schending van een zorgvuldigheidsnorm steeds ernstig verwijtbaar is.
De taak van de bestuurder jegens de rechtspersoon als relevante factor Misschien beoogt de verwijzing van de Hoge Raad naar art. 2:9 BW niet zozeer een analogie maar is de redenering veeleer dat de verplichtingen die de bestuurder jegens de rechtspersoon heeft, meebrengen dat de bestuurder minder snel door een derde aansprakelijk kan worden gehouden. Daar is iets voor te zeggen. De positie van de bestuurder in relatie tot de rechtspersoon kan een relevante
Ook overigens kan de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon relevant zijn factor zijn voor de invulling van de door die bestuurder persoonlijk jegens de derde in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Een mooi voorbeeld biedt Geldens/Inckel,24 waarin een ambtenaar – beschouwd als ‘bestuursorgaan’ van de gemeente – die in persoon werd aangesproken omdat hij had nagelaten de eiser in cassatie in te lichten dat de gemeente een door hem (onbevoegdelijk) gedane toezegging niet zou nakomen, ‘niet geacht kan worden naar in het maatschappelijk verkeer geldende regelen van betamelijkheid tegenover Geldens gehouden te zijn om, met schending van bedoelden ambtsplicht, hem omtrent de plannen der Gemeente in te lichten’. Ook overigens kan de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon relevant zijn. Iemand die met de bestuurder in diens hoedanigheid contracteert, weet van diens relatie tot de rechtspersoon. Hij weet dat de bestuurder het belang van de rechtspersoon behartigt,
Het is beter bestuurders duidelijkheid te bieden over de regel die zij in acht moeten nemen, dan hun de boodschap te geven dat zij het niet ‘te bont mogen maken’ ook wanneer de continuïteit van de rechtspersoon in het gedrang is; dat de bestuurder met het oog op dat belang beslissingen kan nemen die andere belangen aan risico’s blootstellen. Die wederpartij mag niet verwachten dat de bestuurder persoonlijk zorgdraagt voor – hetgeen zou neerkomen op ‘instaan voor’ – betaling van zijn vorderingen,25 of dat de bestuurder zich bij het bepalen van het betalingsbeleid stééds zal laten leiden door de onderlinge rangorde van de schuldeisers. Maar dit alles betreft de invulling van de norm; het gaat te ver om de bestuurder vanwege diens taak tegenover de rechtspersoon over de gehele linie een vrijbrief te geven (niet-ernstig) verwijtbaar onzorgvuldig met de belangen van derden om te gaan.
Kennelijk onbehoorlijke taakvervulling als zorgvuldigheidsnorm Er is één categorie van gevallen waarin de link met art. 2:9 BW zich nadrukkelijker opdringt. Ik doel op de gevallen waarin de bestuurder niet wordt aangesproken op een specifieke schending van de belangen van een concrete wederpartij, maar op een kwalitatief ondermaats bestuur in zijn algemeenheid. Het is de vraag of in deze categorie van gevallen de aansprakelijkheid ex art. 6:162 BW überhaupt een rol speelt, naast art. 2:248 BW (met zijn equivalenten). Op grond van die bepaling bestaat eerst aansprakelijkheid indien het (kennelijk) onbehoorlijke bestuur van dien aard is dat het het faillissement veroorzaakt. Bij de totstandkoming van de bepaling werd dit als een kenmerkend verschil met (het huidige) art. 2:9 BW gezien:26 ‘Deze uit art. 8 [thans: art. 2:9 BW; FMJV] voortvloeiende aansprakelijkheid gaat verder dan de aansprakelijkheid jegens de schuldeisers, immers gedrag dat schadelijk is voor de vennootschap doch dat niet tot haar faillissement leidt kan reeds grond zijn voor een actie tegen de bestuurders. In zoverre ligt een grotere verantwoordelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de vennootschap dan ten opzichte van de schuldeisers reeds aan de voorstellen ten grondslag. Eerst wanneer de onbehoorlijke taakvervulling zover is gegaan, dat zij een belangrijke oorzaak is van het [faillissement], ontstaat tevens aansprakelijkheid van de bestuurders tegenover de schuldeisers (de boedel).’
Kan een individuele schuldeiser dan wel een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder voor ondermaats bestuur gronden op art. 6:162 BW, zelfs zonder dat het faillissement daardoor is veroorzaakt? Hoewel ik deze vraag niet in alle omstandigheden ontkennend zou willen beantwoorden, moet de ruimte voor zo’n vordering toch gering zijn. De enkele omstandigheid dat een bestuursbeslissing gebrekkig of zelfs ronduit ‘fout’ is, lijkt mij onvoldoende, al is het alleen maar omdat, zoals gezegd, de bestuurder niet tegenover de schuldeiser gehouden is tot ‘bestuur’. Vooropgesteld zij dat de belangen van de wederpartijen niet per se in het geding zijn bij des bestuurders bestuur. Indien een rechtspersoon over een rijkelijk gevulde kas van vele miljoenen euro’s beschikt, is er in de relatie van de bestuurder tot wederpartijen van de rechtspersoon niets mis mee dat de bestuurder in een roekeloze transactie € 1 miljoen verspilt.27 Dat raakt de belangen van de schuldeisers niet of nauwelijks. Dat wordt anders in gevallen waarin die kas van de vennootschap minder dan € 1 miljoen beloopt. In dergelijke omstandigheden – met name indien het faillissement in zicht is – zou ik niet willen uitsluiten dat de bestuurder zich bij zijn handelen mede heeft te richten naar de belangen van wederpartijen c.q. schuldeisers van de rechtspersoon. Hij moet zich realiseren dat hij bij mislukkingen niet slechts de belangen van de rechtspersoon schaadt, maar ook en vooral – vaak zelfs als enige – die van de schuldeisers. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij geen (ondernemings)risico’s mag nemen of dat hij voor elke beslissing die onvoordelig uitpakt persoonlijk aansprakelijk is jegens de schuldeisers. Maar wel zal hij aansprakelijk kunnen zijn indien hij rechtshandelingen stelt waarvan hij weet of moet weten dat die de schuldeisers zullen benadelen of die de schuldeisers blootstellen aan buitensporige risico’s; wanneer hij handelt zoals geen redelijk handelend bestuurder met het oog op de belangen van de betreffende schuldeisers zou doen, ook waar die risico’s in de verhouding tot de rechtspersoon zelf nog wel geoorloofd zijn.28 De bestuurder van een onderneming in moeilijkheden die in een wanhoopsdaad het tij probeert te keren door de vennootschapskas aan de roulettetafel ‘op de nul’ te zetten (en verliest) zal aansprakelijk zijn. Hetzelfde zal
19. Zie onder meer HR 10 januari 1997, NJ
20. Vergelijk HR 3 april 1992, NJ 1992/411
23. Zie HR 30 september 1994, NJ
27. Iets anders is dat hij mogelijk op de voet
1997/360 (Staleman vs. Van de Ven),
(Van Waning vs. Van der Vliet) en HR 26
1996/196 (Staat vs. Shell).
van art. 2:9 BW jegens de vennootschap
alsmede het huidige art. 2:9 lid 2 BW. Het
maart 2010, NJ 2010/189 (Z. vs. ING)
24. HR 11 februari 1944, NJ 1944/200.
aansprakelijk is.
vereiste is niet onomstreden. Zie – ook voor
respectievelijk HR 30 mei 1997, NJ
25. Zie HR 13 juni 1986, NJ 1986/825 (De
28. Vergelijk HR 8 juni 2001, NJ 2001/454
de gehanteerde rationes – J.M. Blanco
1997/663 (Van Essen q.q. vs. Aalbrecht en
Leeuw c.s. vs. Beleggings- en Beheermaat-
(Gilhuis q.q. vs. H.).
Fernández, ‘Rechtspositie en aansprakelijk-
Looman).
schappij Wijnen).
heid van bestuurders en commissarissen’,
21. Vergelijk J.M. Blanco Fernández, t.a.p.
26. MvA, Kamerstukken II 1983/84,
Ondernemingsrecht 2000, p. 474 e.v.
22. S.N. de Valk, a.w., p. 141.
16 631, nr. 6, p. 20.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
669
Wetenschap
gelden voor de bestuurder die structureel nalaat kosten door te belasten die ten behoeve van concernvennootschappen worden gemaakt, zonder dat de betreffende vennootschap zelf inkomsten geniet of op andere wijze kan (blijven) beschikken over de middelen die nodig zijn om aan de eigen verplichtingen te voldoen.29 Maar het ligt hier meer voor de hand dat wordt aangeknoopt bij art. 2:248 BW dan bij art. 2:9 BW;30 en ook hier zou ik niet ernstige verwijtbaarheid vereist willen stellen.31 De norm zelf is al zodanig ruim dat slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijkheid valt aan te nemen. Daarnaast ernstige verwijtbaarheid vereist stellen is dubbelop, tenzij men aanneemt dat een bestuurder die deze norm overtreedt ipso facto ernstig verwijtbaar handelt,32 maar dan voegt dat laatste criterium niets toe.
Rechtspolitiek en rechtsontwikkeling Denkelijk is de hogere drempel voor aansprakelijkheid ingegeven door de angst dat bestuurders bij een te vergaande aansprakelijkheid overvoorzichtig – ‘bang’ – worden.33 Dit is zonder twijfel een relevante overweging. Maar ook hier geldt dat het eisen van een ernstig verwijt te grofmazig is en dat het te prefereren is (ook) deze omstandigheid te verdisconteren in de door de bestuurder jegens een derde in acht te nemen norm. Niet de botte bijl van het ernstige verwijt, maar de scalpel van een zorgvuldig geformuleerde norm moet worden ingezet. Het is beter bestuurders duidelijkheid te bieden over de regel die zij in acht moeten nemen, dan hun de boodschap te geven dat zij het niet ‘te bont mogen maken’. Ook vanuit het oogpunt van de rechtsontwikkeling is het beter de discussie te voeren langs de lijnen van de in acht te nemen norm dan over de ernst van het verwijt. Het debat wordt scherper en efficiënter gevoerd indien het gaat over de norm en de belangen die relevant zijn bij het formuleren daarvan,34 dan wanneer wordt gediscussieerd over een verwijt dat ‘gewoon’, ‘ernstig’ of ‘driekwart ernstig en dus toch voldoende ernstig’ is, een onderscheid dat sowieso te subtiel is om ‘op de werkvloer’ hanteerbaar te zijn. Men bedenke ook dat de ernst van het verwijt
eerst kan worden gewogen indien de norm duidelijk is. Indien men bijvoorbeeld als norm formuleert dat een bestuurder in geval van een negatief vermogen geen schuldeisers (volledig) mag betalen, zal de voldoening van een schuldeiser terwijl de balans een negatief vermogen laat zien al snel als ernstig verwijtbaar moeten worden gezien; sneller dan indien de norm luidt dat een bestuurder die niet alle schuldeisers integraal kan voldoen individuele schuldeisers slechts dan (volledig) mag betalen indien hij kan menen dat dat nodig is voor het behoud van de onderneming en/of per saldo de (gezamenlijke) schuldeisers voordeel brengt.
Tot besluit De taxonomie van bestuurdersaansprakelijkheid die de Hoge Raad in vooral Ontvanger/X. en het recente Van de Riet/Hoffmann c.s. heeft ontwikkeld, is onhelder, waar zij suggereert dat aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon kan bestaan zonder dat die bestuurder persoonlijk onrechtmatig heeft gehandeld en waar als afzonderlijke categorie het geval wordt opgevoerd dat de bestuurder een persoonlijk op hem rustende (zorgvuldigheids) verplichting heeft geschonden, terwijl dat aspect eigen is aan alle categorieën van bestuurdersaansprakelijkheid. De maatschappelijke situaties waarin hij kan verkeren zijn simpelweg te divers om in deze taxonomie te vangen of om te kunnen stellen dat in een van de daarin opgenomen categorieën een bestuurder niet de gevolgen hoeft te dragen voor ‘gewoon’ onzorgvuldig c.q. verwijtbaar handelen. Hiermee hangt samen dat de Hoge Raad uitkomt op een (te) genuanceerd systeem van gradaties van verwijtbaarheid, waarmee de aansprakelijkheid van de bestuurder zou moeten worden afgebakend c.q. ingeperkt. Voor een dergelijke differentiatie bestaat onvoldoende rechtvaardiging en vanuit het oogpunt van de rechtsontwikkeling is het te prefereren de discussie te laten verlopen langs de lijn van de voor de bestuurder in de relatie tot (onder meer) wederpartijen van de vennootschap te stellen normen. Moge het bovenstaande daaraan een bijdrage bieden.
29. Vergelijk HR 11 september 2009, NJ
zelf nog geen onbehoorlijke taakvervulling
niet ziet op een schuldgradatie c.q. verwijt-
van art. 6:162 BW.
2009/565 (Comsys).
oplevert.’ Met deze opmerking staat op
baarheid in de zin van art. 6:162 lid 3 BW.
33. Vergelijk HR 20 juni 2008, NJ 2009/21
30. Het is geen uitgemaakte zaak hoe de
gespannen voet dat men in het kader van
Het is tekenend voor de problematische,
(Willemsen Beheer e.a. vs. NOM investe-
criteria voor aansprakelijkheid ex art. 2:9 en
art. 2:248 BW, al dan niet bij analogie toe-
niet steeds dogmatisch zuivere inkadering
rings- en ontwikkelingsmaatschappij).
2:248 BW zich tot elkaar verhouden.
gepast bij een door een schuldeiser ingestel-
van het vereiste van ernstige verwijtbaar-
34. Vergelijk J.M. Barendrecht, Recht als
31. In ieder geval heeft de (mede)wetgever
de onrechtmatigedaadsvordering, een ‘ern-
heid. Zie verder ook A. Hammerstein, Inlei-
model van rechtvaardigheid, diss. 1992 met
(MvA, Kamerstukken II 1983/84, 16 631,
stig verwijt’ vereist zou stellen.
ding op het symposium, in hetzelfde werk,
zijn pleidooi voor scherp(er) geformuleerde
nr. 6, p. 21) vooropgesteld ‘dat “kennelijk
32. B.F. Assink, H.E. Bröring, L. Timmerman
p. 110, D.A.M.H.W. Strik, t.a.p., Onderne-
en daarmee informatiever normen, alsmede
onbehoorlijke taakvervulling” een minder
en S.N de Valk, a.w., p. 25. Zij stellen zelfs
mingsrecht 2009, p. 664-668 en in haar
in de context van bestuurdersaansprakelijk-
strenge toetssteen vormt dan de thans in
dat het ernstige verwijt ‘resulteert in’ een
proefschrift, p. 31-35 en Asser/Maeijer,
heid, D.A.M.H.W. Strik in haar proefschrift,
art. 138 en 248 gebruikte term “grove
onbehoorlijke taakvervulling, hetgeen
Van Solinge & NieuweWeme 2-II* 2009,
p. 50-53.
schuld of grove nalatigheid” en dat de
gevaar voor begripsverwarring oproept. In
nr. 448. In het hiervoor genoemde Van de
toevoeging uitsluitend buiten twijfel wil
noot 37 voegen zij eraan toe dat de aandui-
Riet /Hoffmann c.s. behandelt de Hoge
brengen dat elk gebrekkig bestuur op zich
ding ‘ernstig verwijt’ huns inziens sowieso
Raad deze problematiek wel langs de lijnen
670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Wetenschap
552
Kenmerken Nederlanders die de rechtspraak wantrouwen zich door institutioneel wantrouwen in het algemeen? Peter Achterberg en Peter Mascini1 Aan de hand van een recent (in 2012) uitgevoerde enquête onder een representatieve uitsnede van de bevolking, onderzoeken de auteurs of wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel uitmaakt van een meer algemeen institutioneel onbehagen. Ze vinden dat wantrouwen tegenover de rechtspraak samenvalt met andere vormen van institutioneel wantrouwen – bijvoorbeeld wantrouwen in de media, de wetenschap en de politiek. Ook vinden ze dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voorkomt onder exact dezelfde groepen die ook uitblinken in wantrouwen ten aanzien van andere instituties: mannen, lager opgeleiden, ouderen en achterbannen van niet-gevestigde politieke partijen. Zij sluiten af met een bespreking van de beleidsmatige relevantie van de centrale conclusie dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel onbehagen.
De rechtspraak in woelig water? Politici als Geert Wilders die stellen: ‘Als ik niet zou worden vrijgesproken, dan hebben, denk ik, miljoenen mensen in Nederland terecht geen vertrouwen meer in de rechterlijke macht in Nederland. Ik hoop dat dat niet gebeurt, want ik kan die mensen dan niet meer ongelijk geven als ze een bijl zetten aan de wortel van wat toch iets heel belangrijks in Nederland is.’2 Publiek bekende advocaten als Ines Weski die openlijk te kennen geven te geloven in een politiestaat te leven.3 Burgers die menen het advocatenkantoor van de gebroeders Anker te moeten trakteren op bakstenen door de ruiten, vanwege het simpele feit dat het de van pedofilie verdachte Robert M. bijstaat.4 De legitimiteit van de rechtspraak lijkt in woelig publiek vaarwater te verkeren. Om het tij te keren, en de publieke steun voor de rechtspraak te herstellen, wordt veelal gewezen op de rol van de zittende en staande magistratuur (vergelijk Huls, 2009). En inderdaad, ook (leden van) de rechterlijke macht trekken zich dit schijnbare legitimiteitsprobleem aan, en werken aan een oplossing. Bijvoorbeeld door te suggereren dat door het toelaten van camera’s in de rechtszaal het begrip voor rechterlijke uitspraken zal vergroten.5 Of bij-
voorbeeld door de aanstelling van zogenaamde persrechters om de uitspraken te vertalen en uit te leggen aan het publiek (vergelijk Gies, 2005). De afgelopen jaren is, gezien het maatschappelijk belang niet zo opmerkelijk, een stroom aan publicaties los gekomen waarin verslag wordt gedaan over de publieke steun voor de rechtsstaat en rechtspraak (zie bijvoorbeeld: Hertogh, 2011: 31; Dekker en Van der Meer, 2007: 49). Uit dit onderzoek blijkt, kort gesteld, dat empirisch gezien de rechtspraak weliswaar betwist wordt, er zijn voor- en tegenstanders, maar dat er maar weinig aanleiding is te geloven dat het gemiddelde vertrouwen tanende is (Dekker en Van
Auteurs
3. Zie bijvoorbeeld Ines Weski in Dit is de
1. Dr. P.H.J. Achterberg en dr. P. Mascini zijn
dag, (EO; radio 1; 20 oktober 2012).
beiden als universitair hoofddocent Sociolo-
4. Zie bijvoorbeeld: http://www.volkskrant.
gie verbonden aan de Erasmus Universiteit
nl/vk/nl/4244/Kindermisbruik/article/
Rotterdam.
detail/2865402/2011/08/25/GebroedersAnker-bedreigd.dhtml
Noten
5. Erik van den Emster in NRC Handelsblad,
2. Dat zei Wilders tijdens het spraakmaken-
28 september.
de proces tegen hem in 2010.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
671
Wetenschap
der Meer, 2007, zie ook het pas verschenen WRR-rapport Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Broeders et al. 2013 voor een overzicht). Ook suggereert Vlaams onderzoek van Elchardus en Smits (2009) dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak onder juist die sociale groepen te vinden is die eveneens uitblinken in andere vormen van institutioneel wantrouwen. Het kan dus zo maar zo zijn dat
Wantrouwen heeft betrekking op door mensen ervaren onzekerheid in verband met het aan anderen
breken van een onderscheid tussen het oordeel van leken en professionals (rechters) en gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie. Items die twijfels ten aanzien van de juistheid van de motieven van in de rechtspraak betrokken actoren of de integriteit van het systeem van rechtspraak als geheel meten gaan bijvoorbeeld over het ontbreken van principes bij advocaten die ernstige misdaden verdedigen en die te veel letten op vormfouten en de idee dat het gehele rechtssysteem niet deugt waardoor het begrijpelijk is dat mensen het recht in eigen hand nemen. Samengevat is het door ons gemeten vertrouwen eerst en vooral ‘de perceptie van de betrouwbaarheid van anderen’ (Grimmelikhuijsen en Meijer, 2012, geciteerd in Jonkers, 2013: 451). Mensen die hoger scoren op deze schaal hebben een wantrouwender blik ten aanzien van deze anderen.
overdragen van de zorg voor zaken die zij waardevol vinden wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak samenvalt met andere vormen van institutioneel wantrouwen en daarmee deel uit maakt van een bredere cultuur van onbehagen onder bepaalde groepen in de Nederlandse samenleving. We doen daarom in deze bijdrage onderzoek naar de volgende twee vragen: 1. In hoeverre valt wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak samen met wantrouwen ten aanzien van andere instituties? 2. In hoeverre komt wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voor onder dezelfde groepen die ook andere instituties wantrouwen? We onderzoeken dit aan de hand van een recent (in 2012) door de auteurs van dit stuk afgenomen vragenlijstonderzoek onder een representatieve steekproef (N=1.302) van de Nederlandse bevolking (Achterberg et al., 2012).
Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak: een wijd verbreid fenomeen? Wantrouwen heeft betrekking op door mensen ervaren onzekerheid in verband met het aan anderen overdragen van de zorg voor zaken die zij waardevol vinden (Shapiro 1987). Deze ervaren onzekerheid kan betrekking hebben op het vermogen (kunnen) en de bereidheid (willen) van de ander om deze zorg op zich te nemen (Mishra 1996). In het geval van de rechtspraak heeft wantrouwen betrekking op ervaren onzekerheid met betrekking tot de capaciteiten en de wil van actoren die actief zijn binnen de rechtspraak (rechters, officieren van justitie en advocaten) om rechtvaardig te oordelen over conflicten tussen partijen en over de integriteit en effectiviteit van de rechtspraak als geheel. Om wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak te meten, hebben wij een nieuw instrument ontwikkeld.6 De vragen in onderstaande tabel 1 vormen tezamen een schaal voor iemands wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Het achterliggende idee is dat deze items allemaal ingaan op ervaren onzekerheid ten aanzien van het functioneren en de motieven van actoren die actief zijn binnen de rechtspraak. Items die ervaren onvermogen van in de rechtspraak betrokken actoren meten gaan bijvoorbeeld over het letten op verkeerde dingen (vormfouten), het ont-
672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
– Doordat advocaten te veel letten op ‘vormfouten’ lopen te veel criminelen ten onrechte vrij – Door gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie mislukken rechtszaken te veel – Mensen die zich beroepen op hun recht op privacy hebben iets te verbergen – Advocaten die verdachten van hele ernstige misdaden verdedigen hebben geen principes – Als de formele rechtspraak faalt, is het logisch dat mensen het recht in eigen hand nemen – Zonder advocaten is een eerlijke rechtsgang onmogelijk7 – Rechterlijke uitspraken zijn uiteindelijk ook niet meer dan een interpretatie van de rechter – Wantrouwen rechterlijke macht – Wantrouwen rechters – Wantrouwen advocaten Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
% (helemaal) mee eens/ (absoluut) geen vertrouwen 75,1
Factor lading
51,0
0,73
31,4
0,57
13,3
0,63
25,9
0,51
65,1
-0,34
45,5
0,60
8,3
0,78
8,6 19,8
0,81 0,68 4,14 0,41 0,83
0,64
Tabel 1 Nederlands wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak gemeten
Uit bovenstaande tabel kunnen twee conclusies worden getrokken. Ten eerste blijkt dat de mate waarin men het eens is met elk van de items nogal verschilt. Op sommige items, bijvoorbeeld die over het wantrouwen ten aanzien van rechters laat slechts een klein deel van de bevolking zich wantrouwend uit, op andere, bijvoorbeeld die
over op vormfouten gerichte advocaten, laat de meerderheid zich minder positief uit. Ten tweede blijkt uit de tevens in tabel 1 gerapporteerde factor analyse,8 dat de antwoorden van de respondenten op elk van de tien vragen sterk samenhangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat mensen die vinden dat mensen die zich beroepen op hun recht op privacy iets te verbergen hebben in de regel ook vaker zullen vinden dat veel rechtszaken mislukken door gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie. Ook zullen zij
hoger scoren op elk van de overige vragen. En hoewel het aantal voorstanders betrekkelijk gering is, zullen zij het dus ook vaker eens zijn met de bewering dat er iets mis is met de principes van advocaten van verdachten van hele ernstige misdrijven. De resultaten van deze analyse leiden dus tot de conclusie dat de tien vragen samengenomen kunnen worden tot één enkele schaal die staat voor wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Hogere scores op deze schaal staan voor een meer wantrouwender blik.
6. De auteurs van dit stuk hebben deze
en consistente wijze clusterden. Dat bleek
komt in het kort neer op het volgende: op
(dat zijn de factor ladingen in de derde
items (stellingen waarop gevraagd wordt te
het geval en de resultaten van deze test
basis van de onderlinge samenhangen van
kolom van de tabel), hoe groter de ‘eigen-
reageren op een vijfpuntschaal) opgesteld.
gaven verder geen aanleiding tot verande-
de scores op elk van de in de analyse betrok-
waarde’ is, en hoe dichter tegen de 1 de
Deze schaal is, alvorens op te nemen in het
ringen.
ken vragen wordt een variabele geschat en
Cronbach’s alpha (een andere statistische
vragenlijstonderzoek, getest op 84 respon-
7. Antwoorden omgecodeerd om de maat
wordt gekeken hoe sterk die ene variabele
maat voor interne consistentie) is. De score
denten om te kijken of a) alle vragen goed
voor betrouwbaarheid van de schaal –
correspondeert met elk van de losse vragen.
van 0,83 maakt duidelijk dat de schaal voor
eenduidig te beantwoorden waren en b)
Cronbach’s alpha – te kunnen berekenen.
Hoe sterker dat is, hoe hoger de correlaties
wantrouwen in de rechtspraak die wij heb-
empirisch de antwoorden op een logische
8. Deze zogenaamde datareductietechniek
van die vragen zijn met die nieuwe variabele
ben ontwikkeld betrouwbaar is.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
673
Wetenschap
De mate waarin mensen wantrouwend staan tegenover de rechtspraak hangt sterk samen met andere vormen van institutioneel wantrouwen Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak in een cultuur van institutioneel onbehagen? Het thema van institutioneel wantrouwen is niet alleen van belang als het gaat om de rechtspraak. In tal van sociaal wetenschappelijke studies is veel aandacht voor het maatschappelijke onbehagen wat zich uit in wantrouwen in instituties als wetenschap, gezondheidszorg, media, en, niet te vergeten, de politiek (zie voor een overzicht Elchardus en Smits, 2002; De Keere en Elchardus, 2012). Voor het ontstaan van een gedeelde cultuur van onbehagen worden grofweg twee te onderscheiden verklaringen aangedragen in de sociologische literatuur. Kerngedachte in de eerste verklaring is dat het proces van detraditionalisering – het verminderen van de kracht van tradities – gepaard is gegaan met een verregaande afkalving van min of meer stabiele (morele en vaak institutioneel verankerde) overtuigingen. Juist doordat vanwege dit proces aloude vanzelfsprekendheden verdwijnen, nemen maatschappelijke gevoelens van onzekerheid toe onder bepaalde, vooral lager opgeleide, lagen van de bevolking (vergelijk Elchardus en Smits, 2002). Het gevolg is dan dat wantrouwen kan groeien op deze gevoelens van onzekerheid. De tweede verklaring is gericht op de maatschappelijke gevolgen van voortschrijdende bureaucratisering in vergevorderde samenlevingen. Deze processen brengen onevenredig hoge verwachtingen onder burgers teweeg met als gevolg gevoelens van ontgoocheling over wat bureaucratische instituties feitelijk tot stand brengen (Croes, 2011: 311). Beide processen, zorgen er kortom voor dat in samenlevingen zoals de Nederlandse, groepen binnen de samenleving te maken kunnen krijgen met gevoelens van onzekerheid (vergelijk Zijderveld, 2002). En dit werkt institutioneel wantrouwen in de hand. Deze cultuur van onbehagen lijkt op meerdere instituties betrekking te hebben dan alleen de rechtspraak. Op basis hiervan mag worden verwacht dat dat wantrouwen in rechtspraak sterk clustert met andere soorten van institutioneel wantrouwen. Om dit te onderzoeken is, op precies dezelfde manier als hierboven, onderzocht in hoeverre onze nieuwe schaal voor wantrouwen in de rechtspraak clustert met andere vormen van institutioneel wantrouwen. Hiertoe is per onderzochte institutie (media, politiek, bankwezen,
– Wantrouwen rechtspraak – Wantrouwen media – Wantrouwen politiek – Wantrouwen bankwezen – Wantrouwen medische wereld – Wantrouwen wetenschap Eigenwaarde R2
Factorlading 0,77 0,69 0,80 0,70 0,73 0,72 3,24 0,54
Eigenwaarde tweede factor=0,79 Tabel 2 Factoranalyse op indicatoren voor institutioneel wantrouwen
674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
gezondheidszorg, en wetenschap) een schaal gecreëerd die bestaat uit een drietal items die vragen naar het wantrouwen in de algemene institutie, naar het wantrouwen in de voornaamste representanten van die instituties, en naar het wantrouwen in kennisclaims die gedaan worden binnen deze instituties (zie appendix). Als tabel 2 ons één ding duidelijk maakt dan is het wel dat de mate waarin mensen wantrouwend staan tegenover de rechtspraak sterk samenhangt met andere vormen van institutioneel wantrouwen. Net als hierboven, zo blijkt, zijn de scores van de respondenten op elk van de zes schalen terug te voeren op een algemene achterliggende latente factor. In dit geval is dat algemeen institutioneel wantrouwen. Hoe men aankijkt tegen de rechtspraak, het bankwezen of bijvoorbeeld de wetenschap maakt dus onderdeel uit van een breder institutioneel wantrouwen. En dit betekent dat de kans heel groot is dat mensen die een aantal instellingen sterk wantrouwen ook een groot wantrouwen zullen hebben ten aanzien van de rechtspraak en vice versa. Iemands denkbeelden over de rechtspraak en iemands wantrouwende blik daarop maken daarmee deel uit van een algemeen wantrouwen in centrale instituties (cf. Jonkers, 2013: 489).
Wie wantrouwt wat? Bovenstaande maakt duidelijk dat onder het Nederlandse publiek wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voorkomt, en dat dit deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel wantrouwen. Als gevoelens van onzekerheid en overspannen verwachtingen ten aanzien van bureaucratische instituties zowel wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak als wantrouwen ten aanzien van andere instituties voeden, dan moet het ook zo zijn dat beide typen wantrouwen voorkomen onder dezelfde sociale groepen. Daarom zullen we in deze paragraaf onderzoeken onder wie een dergelijk wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak vooral voorkomt en of dat dezelfde mensen zijn bij wie ook andere vormen van institutioneel wantrouwen te vinden zijn. In de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt dikwijls gewezen op verschillen tussen ‘demografische’ categorieën (ofwel: achtergrondvariabelen) naar de mate van wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Zo wordt vaak gesteld dat dergelijk wantrouwen verschilt naar geslacht. Uit het eerder vermelde onderzoek van Dekker en van der Meer (2007: 27) blijkt dat vrouwen wantrouwender zijn dan mannen als het gaat om kwesties rond het recht. Ook laten zij zien dat deze verschillen tussen mannen en vrouwen allerminst stabiel zijn – op sommige momenten zijn die verschillen groter, op andere momenten kleiner, en heel soms kan het zelfs voorkomen dat vrouwen meer vertrouwen hebben dan mannen. Wel moet, met Hertogh (2011), worden opgemerkt dat over het algemeen de verschillen tussen mannen en vrouwen betrekkelijk bescheiden van omvang zijn. Een tweede factor die zou moeten
Gemiddeld wantrou- F wen rechtspraak 2,87 3,69* 2,76
Gemiddeld institu- F tioneel wantrouwen9 2,81 10,26** 2,72
Geslacht
Man Vrouw
Opleiding
Basisonderwijs
3,14
VMBO MBO Havo/VWO HBO WO
2,94 2,93 2,77 2,71 2,45
Leeftijd
15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65+
2,78 2,69 2,79 2,78 2,81 3,08
12,19***
2,53 2,59 2,74 2,80 2,90 3,04
20,22***
Inkomen
1.150 of minder 1.151-1.800 1.801-2.600 2.600 of meer
2,77 2.80 2,82 2,90
1,74 n.s.
2,78 2,78 2,78 2,74
0,19 n.s.
Politieke voorkeur
Gevestigde partijen 10 Niet gevestigde partijen11 Blanco/ niet- stemmers
2,57 2.95
15,34***
2,52 2,92
62,33***
Totaal N
18,67***
3,01
7,56**
2,78 2,80 2,71 2,72 2,58
2.95
2,86
2,79 1.046
2.74 1.064
n.s. statistisch niet significant * p<0,05; **p<0,01; ***p<0,001 Tabel 3 Gemiddeld wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en de andere instituties per categorie (Estimated marginal means, GLM)
uitmaken hoe iemand over de rechtspraak denkt is leeftijd. Zo blijkt uit onderzoek van Dekker en van der Meer (2007) dat ouderen hier over het algemeen wantrouwender tegenover staan dan jongeren. Ook blijkt uit dit, en ander onderzoek, dat ook lagere sociale klassen en lagere inkomensgroepen wantrouwender zijn (vergelijk Van Velthoven en Ter Voert, 2003; Dekker et al. 2004; Jonkers, 2013). Tot slot, en wellicht wel het meest belangrijk, is opleidingsniveau voor iemands wantrouwen. Naast bijvoorbeeld het feit dat opleiding zeer belangrijk is voor het vergroten van het algemene en sociale vertrouwen (zie Achterberg en Houtman, 2009), blijkt dat lager opgeleiden de rechtspraak meer wantrouwen (Hertogh, 2011; Jonkers, 2013). Bovendien blijkt dat deze variabele doorgaans het sterkste verband met wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak laat zien (Dekker en van der Meer, 2007). Naast deze vier belangrijk geachte demografische variabelen – geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsniveau – onderzoeken we hieronder nog een andere achtergrondvariabele, namelijk stemvoorkeur voor een politieke partij. Dikwijls wordt gewezen op de samenhang van stemvoorkeur met institutioneel wantrouwen. Zo kan het zijn dat bepaalde achterbannen kunnen grossieren in wantrouwen omdat bepaalde partijen zich doelbewust presenteren als niet-behorend tot het politieke establishment. Te denken valt daarbij aan de PVV, maar ook aan
relatieve nieuwkomers als Partij voor de Dieren of 50Plus. Deze partijen verwijten politici van gevestigde partijen deel uit te maken van een hechte bestuurscultuur waarin leden elkaar bestuursfuncties toespelen en op deze manier wakkeren ze het wantrouwen ten aanzien van bestuurlijke instituties aan. We zullen mensen met een stemvoorkeur voor gevestigde en niet gevestigde politieke partijen vergelijken met mensen die aangeven niet te gaan stemmen of blanco te zullen stemmen – omdat dit ook wijst op institutioneel wantrouwen. In tabel 3 zijn de resultaten gepresenteerd van een meerwegs-variantie analyse. In het kort komt dit neer op het vergelijken van de gemiddelde scores op wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en ten aanzien van andere instituties onder constant houding van de invloed van de andere variabelen in de analyse. De gepresenteerde gemiddelden van bijvoorbeeld mannen en vrouwen zijn dus de gemiddelden voor mannen en vrouwen gecorrigeerd voor de invloed van opleidingsniveau, leeftijd, inkomen en politieke voorkeur. De gerapporteerde F-waarden
9. Samenvattende schaal van wantrouwen
10. PvdA, VVD, D66, GroenLinks, CDA,
ten aanzien van de media, de politiek, het
SGP, CU.
bankwezen, de medische wereld en de
11. SP, PVV, DKP (Brinkman), 50Plus, PvdD.
wetenschap.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
675
Wetenschap
zijn nodig om te kunnen bepalen in hoeverre de hier gerapporteerde verschillen gemiddelden afhangen van het toeval. Het mede gerapporteerde significantieniveau zegt ten slotte hoe klein die kans is. Uit de tabel blijkt eerst en vooral dat de categorieën die de rechtspraak het meeste wantrouwen ook de categorieën zijn die zich kenmerken door institutioneel onbehagen in het algemeen. Voorts blijkt dat één factor niet van belang is voor het gemiddelde wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en ten aanzien van de andere instituties. Er zijn geen (statistisch significante) verschillen tussen inkomensgroepen naar de mate waarin zij wantrouwend tegenover instituties staan. Geslacht, opleidingsniveau, leeftijd en politieke voorkeur blijken wel belangrijk voor het wantrouwen. Zo zijn vooral de ouderen boven de 65 jaar het met de wantrouwende stellingen ten aanzien van de rechtspraak en de overige instituties eens. Ook zijn mannen, zowel als het gaat om de rechtspraak als om de andere instituties, wantrouwender dan vrouwen. Verder blijkt dat opleidingsverschillen samenhangen met verschillen in denkbeelden over de rechtspraak: lager opgeleiden zijn sterker wantrouwend dan hoger opgeleiden. Deze verschillen zijn bovendien nogal sterk. Deze opleidingsverschillen worden ook – zij het iets minder sterk – teruggevonden in algemeen institutioneel wantrouwen. Deze verschillen tussen lager en hoger opgeleiden duiden overigens op een radicaal maatschappelijk conflict tussen hoger en lager opgeleiden rondom nieuwe – niet strikt economische – thema’s (vergelijk Bovens, 2012). Ten slotte hangt iemands politieke voorkeur ook sterk samen met beide indicatoren voor institutioneel wantrouwen. Over het algemeen kan worden gesteld dat achterbannen van gevestigde partijen minder wantrouwend tegenover de rechtspraak staan dan achterbannen van niet-gevestigde partijen en niet- en blanco-stemmers. Ditzelfde patroon wordt eveneens gevonden voor het wantrouwen ten aanzien van de overige instituties.
Conclusie In Nederland worden wantrouwende opvattingen ten aanzien van de rechtspraak, cynische opvattingen rond het optreden van advocaten, de kwaliteit van officieren van justitie, en eigenrichting door bepaalde groepen in de samenleving gedeeld. De hierboven gepresenteerde empirische resultaten laten zien dat dit gedachtengoed deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel wantrouwen, en dat dit vooral voorkomt onder specifieke maatschappelijke groeperingen: mannen, ouderen, lager opgeleiden en de achterbannen van niet-gevestigde partijen en niet-stemmers en blanco-stemmers. Het komt juist minder voor onder de jongere leeftijdscohorten, hoger opgeleiden, en de achterbannen van gevestigde partijen. Onze bevindingen hebben consequenties voor het debat over de legitimiteit van de rechtspraak waarin wordt gewezen op het belang van het bieden van transparantie in verband met wantrouwen in de rechtspraak. Recentelijk nog werd door Erik van Emden, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, geopperd om de luiken naar de buitenwereld open te zetten om zo het opkomende wantrouwen ten aanzien van de rechterlijke macht en maatschappelijke kritiek op uitspraken te stuiten. Beter uitleggen en een kijkje in de keuken geven zou het devies zijn om weer
676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
begrip te kweken in de samenleving.12 Daar zijn echter wel wat argumenten tegen te geven op basis van voorgaande analyse. Ten eerste blijkt dat kritische denkbeelden rond de rechtspraak niet op zich staan, maar samenvallen met bredere tendensen om kritisch tegenover allerlei instituties te staan. Zo valt een kritische blik tegenover rechters, officieren van justitie samen met een evenzo kritische blik tegenover journalisten, wetenschappers, politici en bankiers. En zo valt wantrouwen in de rechterlijke macht samen met wantrouwen in politiek, media en bijvoorbeeld de medische wereld. De kritische blik die juristen dus proberen te bestrijden lijkt daarmee niet direct gerelateerd aan het op enigerlei wijze incorrect of onvoldoende informeren over hun functioneren, of over de institutie waarvan zij deel uitmaken. Ten tweede blijkt uit onze analyseresultaten dat wantrouwen in de rechtspraak vooral voorkomt onder lager opgeleiden. Politiek sociologisch onderzoek naar de wereldbeelden van deze mensen maakt sinds jaar en dag duidelijk dat zij, meer dan hoger opgeleiden, een rigide wereldbeeld hebben dat minder nuanceverschil toelaat (Lipset, 1959; Achterberg & Houtman, 2009). Laten zien dat een gerechtelijke uitspraak klopt, en dat er bijvoorbeeld voor een bepaalde crimineel verzachtende omstandigheden in aanmerking zijn genomen, zal wellicht bij deze categorie moeilijk of niet worden geaccepteerd omdat zij nuances niet kunnen waarderen. Ten slotte, laat onderzoek zien dat het simpelweg verstrekken van informatie aan mensen lang niet altijd hoeft te resulteren in positieve oordelen over hetgeen waarover informatie wordt verstrekt. Recent nog concludeerde Jonkers nog: ‘dat meer transparantie waarschijnlijk niet rechtstreeks zal leiden tot meer vertrouwen bij de burgers in de rechtspraak’ (2013: 270). Brits onderzoek bevestigt deze conclusie en laat zien dat het publiek niet per definitie positiever is over de rechtspraak naarmate zij hierover beter is geïnformeerd (Chapman et al, 2002). Sterker nog, onderzoek binnen de wetenschapscommunicatie suggereert dat mensen wier wereldbeeld het niet toelaat, informatie zodanig kunnen wegen dat dit hun aanvankelijke negatieve oordeel verder versterkt (vergelijk Achterberg, 2013). Met andere woorden: het verstrekken van meer (goedbedoelde) informatie aan een groep mensen met een wantrouwend wereldbeeld kan een averechts effect hebben. En positieve effecten van informatieverstrekking vallen wellicht niet te verwachten bij mensen die ook wantrouwend zijn ten aanzien van alle andere instituties. Hun denkbeelden worden gestuurd door gevoelens van onzekerheid en overspannen verwachtingen ten aanzien van bureaucratische instellingen en om dergelijke denkbeelden te beïnvloeden is wellicht wat meer nodig dan het bieden van transparantie over de rechtspraak. In dit verband is een lastig aan te pakken probleem dat politici een rol vervullen waarin ze kiezers willen laten geloven dat zij dingen kunnen veranderen en problemen kunnen oplossen en daarmee verwachtingen wekken die in de uitvoeringspraktijk niet altijd kunnen worden ingelost.
12. Vergelijk: http://www.rechtspraak.nl/
belangrijke-rechtszaken%E2%80%99.aspx
Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/
en http://www.bnr.nl/programma/juridi-
Nieuws/Pages/Raadsvoorzitter-
schezaken/628079-1209/rechters-willen-
%E2%80%98Vaker-live-verslag-van-
processen-op-de-buis
Gebruikte literatuur Achterberg, P. (2013). Knowing hydrogen and loving it too? Informational provision, cultural predispositions, and support for hydrogen technology among the Dutch. Public Understanding of Science, in druk. Achterberg, P., en Houtman, D. (2009). ‘Ideologically “Illogical”? Why Do the Lower-Educated Dutch Display so Little Value Coherence? Social Forces 87 (3):1649-70. Achterberg, P., Manevska, K., De Koster, W., Aupers, S., Mascini, P., en Van der Waal, J. (2012) CROCUS Survey on Worldviews in the Netherlands III: Religion, Politics, and Anti-Institutionalism. Rotterdam/Tiburg: CentERData. Broeders, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013) Speelruimte voor transparantere rechtspraak. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bovens, M. (2012) Opleiding als scheidslijn; van oude en nieuwe maatschappelijke breukvlakken. Rotterdam: B&T Ontwerp en advies. Chapman, B., Mirrlees-Black, C. and Brown, C. (2002). Improving public attitudes to the Criminal Justice System: The impact of information, London: Home Office Research Study 245. Croes, M. (2011). ‘Heeft de burger vertrouwen in de rechter’. In M. Hertogh en H. Weyers (Eds.), Recht van onderop: Antwoorden uit de rechtssociologie (p. 301-326). Nijmegen: Ars Aequi Libri. De Keere, K., en Elchardus, M. (2012). ‘Persoonlijk geluk en maatschappelijke verzuring. Een analyse naar de effecten van modernisering op de publieke en private evaluatie’. In M. Elchardus en I. Glorieux (Eds.), Voorspelbaar Uniek. Dieper graven in de symbolische samenleving (p. 276-303). Leuven: LannooCampus. Dekker, P., Maas, C., en Van der Meer, T. (2004). Vertrouwen in de rechtspraak. Theoretische en empirische verkenningen voor een monitor. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P., en Van der Meer, T. (2007). Vertrouwen in de rechtspraak nader onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Elchardus, M., en Smits, W. (2002). Anatomie en oorzaken van het wantrouwen. Brussel: VUBPRESS. Gies, L. (2005). ‘The Empire Strikes Back: Press Judges and Communication Advisers in Dutch Courts’. Journal of Law and Society, 32(3), 450-472. Hertogh, M. (2011). ‘Loyalists, cynics and outsiders: who are the critics of the justice system in the UK and the Netherlands’. International Journal of Law in Context, 7(1), 31-46. Huls, N. (2009). ‘Hoogste gerechten, legitimiteit en leiderschap’. Justitiële Verkenningen, 35(4), 112-130. Jonkers, P. (2013). ‘Zet transparantie liever in voor bekritiseerbaarheid dan voor vertrouwen’ (p. 449-492). In: Broeders, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013). Speelruimte voor transparantere rechtspraak. Amsterdam: Amsterdam University Press. Lipset, S.M. (1959). ‘Democracy and Working-Class Authoritarianism.’ American Sociological Review 24 (4):482-501. Mishra, A.K. (1996). ‘Organizational Responses to Crisis: The Centrality of Trust’ (p. 261-287). In: Tyler, T.R. & Kramer, R.M. (red.). Trust in Organizations: Frontiers of Theory and Research. California, London, New Delhi: Sage Publications Inc. Shapiro, S.P. (1987). ‘The Social Control of Impersonal Trust’. American Journal of Sociology 93(3): 623-658. Van Velthoven, B., en Ter Voert, M. (2004). Geschilbeslechtingsdelta 2003: over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
677
Wetenschap
Appendix additionele metingen Tabel A Nederlands wantrouwen ten aanzien van de media gemeten
Wantrouwen media Wantrouwen journalisten ‘Als ik naar het journaal kijk, dan twijfel ik aan het waarheidsgehalte van de informatie’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
% (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 31,0 22,8 18,3
Factorlading 0,89 0,85 0,67 1,97 0,66 0,73
Tabel B Nederlands wantrouwen ten aanzien van de politiek gemeten
Wantrouwen politiek Wantrouwen politici ‘Politici vertellen bijna nooit de waarheid’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
% (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 35,9 38,8 51,8
Factorlading 0,92 0,93 0,85 2,43 0,81 0,87
Tabel C Nederlands wantrouwen ten aanzien van het bankwezen gemeten
Wantrouwen bankwezen Wantrouwen bankiers ‘Economische prognoses van banken zijn uit de lucht gegrepen’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
% (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 40,5 43,6 31,1
Factorlading 0,92 0,92 0,72 2,20 0,73 0,79
Tabel D Nederlands wantrouwen ten aanzien van de medische wereld gemeten
Wantrouwen medische wereld Wantrouwen medisch specialisten ‘Diagnoses van medisch specialisten zijn vaak aanvechtbaar’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
% (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 2,4 1,5 21,0
Factorlading 0,91 0,89 0,61 1,99 0,66 0,73
Tabel E Nederlands wantrouwen ten aanzien van de wetenschap gemeten
Wantrouwen wetenschap Wantrouwen wetenschappers ‘Wetenschappelijke kennis is uiteindelijk gebaseerd op een mening’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha
678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
% (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 3,2 4,2 25,8
Factorlading 0,91 0,91 0,68 2,11 0,70 0,75
Reacties
Ben ik wel transparant genoeg? Hugo Arlman1
I
n een variant op Jan Blokkers bundel uit 19752 is de hamvraag in de residentie sinds enkele jaren ‘Ben ik wel transparant genoeg?’. Het is een politieke en maatschappelijke minimumvoorwaarde geworden, een condicio sine qua non om nog te bestaan. Behalve als het om financiële bijdrages aan politieke partijen gaat. Niemand weet ondertussen precies wat transparantie is maar het is goed, dat staat vast. Zoals koningin Wilhelmina haar vertrouweling Francois van ’t Sant toevoegde toen hij informeerde wat de door haar nagestreefde ‘vernieuwing’ precies betekende, ‘als u niet weet wat vernieuwd is, bent u niet vernieuwd.’
geval dat het begrip ‘transparantie’ een keer netjes wordt uitgelegd en uit elkaar wordt gehaald. Transparant is dus voortaan: doorzichtig + begrijpelijk + bekritiseerbaar. Henk Griffioen en Corien Prins, twee van de zes co-auteurs van het WRR-rapport, publiceerden in NJB 2013/196, afl. 4 een samenvattend artikel over de WRR-studie. Het eerste dat opvalt in zowel samenvatting als rapport is dat de zogenoemde ‘roep om transparantie’, in dit geval van de rechtspraak, als axioma wordt aangenomen. De samenleving roept om een transparantere rechtspraak. De samenleving is de belangrijkste klant van de rechtspraak. Ergo: de
De meeste burgers kan de transparantie van de rechtspraak gestolen worden, tenzij er een spannende affaire in de publiciteit rondwaart Ook de rechterlijke macht moet dus transparant zijn. Waarom en hoe precies doet niet ter zake. Saskia Stuiveling van de Algemene Rekenkamer wilde, zo bleek uit haar Rechtspraaklezing 2009 ‘Transparantie en Rechtspraak’, vooral dat de rechterlijke macht kennis ging delen met de samenleving en zich ging afvragen wat er met veroordeelde jongeren gebeurde of met uit huis geplaatste kinderen. De rechtelijke macht moest de boer op en gaan lobbyen met zijn kennis of iets dergelijks. Volgens de Raad voor de Rechtspraak zijn ‘transparantie’ en ‘onafhankelijkheid’ daarentegen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Anderen koppelen ‘gezag’ en ‘transparantie’ weer aan elkaar. De verdienste van het WRR-rapport – ‘Speelruimte voor transparantere rechtspraak’ – is dus in ieder
rechtspraak moet transparanter worden. Een scherpe analyse van die ‘roep’ ontbreekt echter. De Rekenkamer wil cijfers waarmee ze het Haagse beleid kan confronteren. De Raad voor de Rechtspraak verzamelt cijfers over productiviteit, doorlooptijden, tevredenheidsscores van professionele en niet-professionele clientèle. Hoeveel minuten gemiddeld heeft de gemiddelde kantonrechter voor de gemiddelde huurrechtzaak nodig? Dat is dan a minuten maal b minuuttarief maal n huurrechtzaken voor de sector kanton zijnde € abn. Rechtspsycholoog Peter van Koppen, soms als getuige-deskundige ingehuurd maar ook vaste justitie-kritikaster in de Rolodexen van radio- en televisie, vraagt doorzichtigheid in allerlei aspecten van het strafprocesrecht en schrijft daar meestal ver-
standige dingen over. Journalisten willen – de meesten maar een enkele keer per jaar als het toevallig uitkomt – alles weten. Dat is een goed streven maar daar kan, tot hun verbazing, niet altijd en overal aan tegemoet gekomen worden. En ‘burgers’? De meeste burgers kan de transparantie van de rechtspraak gestolen worden, tenzij er een spannende affaire in de publiciteit rondwaart. Maar zelfs de 24/7-uitzending van het Wilders/Moszkowicz-proces trok geen extra kijkers naar het betreffende tv-kanaal. De burger als cliënt van de rechtspraak, wat hem over het algemeen slechts een enkele keer in het leven overkomt, wil begrijpen wat zijn rol is, wil fatsoenlijk gehoord en behandeld worden en een ‘wijze’ uitspraak, whatever that may be. Wil hij dan niet het Geheim van de Raadkamer weten? Wordt de uitspraak daar dan anders van? Kortom: de roep om transparantie is een fictie die alleen bestaat bij hijgerige staatssecretarissen, opgewonden kamerleden (tegenwoordig zelden jurist meer), ministers en wethouders die hun prachtplannen door een rechterlijke uitspraak geblokkeerd zien, bij mensen die er hun beroep van gemaakt hebben de rechtspraak te volgen of er direct mee te maken hebben, en bij journalisten. Zeker voor hen, een enkele uitzondering niet te na gesproken, is recht overigens uitsluitend strafrecht en zijn ze zelden of nooit bereid zich deugdelijk voor te bereiden – zie bijvoorbeeld de interviews van sterverslaggevers Jeroen Pauw en Sven Kokkelman met Bram Moszkowicz.
Auteur 1. Hugo Arlman is freelance journalist en voorzitter van het Hans Melchersfonds.
Noten 2. Jan Blokker, Ben ik eigenlijk wel links genoeg?, Amsterdam 1975.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
679
553
Reacties
Beiden hadden nagelaten het disciplinair dossier over hem te lezen of te begrijpen. Er zijn meer stellingen van Griffioen & Prins die onbewezen blijven: ‘het werk van de rechtspraak is onmiskenbaar politieker en maatschappelijk relevanter geworden.’ En daardoor is er meer roep om open-
sprake zijn van groeiende media-aandacht voor de strafrechter dan van een ‘groeiende maatschappelijke rol van de rechter’? Waar het gaat om de rechterlijke macht in de publiciteit, vestigen Griffioen & Prins nadrukkelijk de aandacht op de rechters zelf: ‘De belangrijkste bron van alle negatieve oordelen in de media over de
Zou Teeven zelf niet eens kunnen uitleggen dat de criminaliteit daalt en de rechter steeds strenger is geworden? Of gaat het alleen om de perceptie en niet om de feiten? heid. Het lijkt me een slag in de lucht. Wie herinnert zich niet de opkomst van het kort geding als juridisch middel ter beslechting van – ook – politieke en maatschappelijke issues, de talloze zaken rond krakers, abortus, euthanasie, het stakingsrecht uit de vorige eeuw? Zou er dus niet eerder
680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
rechtspraak is de rechterlijke macht zelf,’ zo concluderen zij op gezag van in het rapport opgenomen onderzoek. Wie het onderzoek leest, ziet dat de bodem van deze uitspraak bestaat uit slechts drie artikelen van rechters over rechters waaronder twee rond het proces W. Dat media-onderzoek
gaat overigens alleen over gedrukte media – ik begrijp hoe lastig het is een inhoudsanalyse te doen op radio/ televisie/internet, maar hoe valide is het dan? Op basis van dergelijk onderzoek zou ik zo’n statement journalistiek niet voor mijn rekening willen nemen, laat staan wetenschappelijk. Hetzelfde, zwak onderbouwde argument wordt nog een keer gebruikt: in de redenering dat de rechtspraak zich niet kan onttrekken aan een publiek debat, ‘Zeker niet als (althans in de perceptie van de samenleving) de rechtspraak zelf het publieke debat lijkt op te zoeken.’ En wie heeft die ‘perceptie’ eigenlijk vastgesteld? Er is ongetwijfeld opinie-onderzoek te vinden waarin 1 500 representatieve Nederlanders de vraag krijgen voorgelegd of ‘de rechtspraak transparanter moet’ of ‘vindt u dat het geheim van de raadkamer moet worden afgeschaft’? Zoals ook bij de eind januari aan het publiek gestelde vraag ‘of Willem-Alexander klaar is voor het koningschap’, ontbreekt bij de meeste respondenten de elementaire kennis om een antwoord te geven op dergelijke vragen – en waarom of hoe zouden zij dat ook moeten kunnen? In de jaren zeventig toen in of uit de NAVO
Reacties
nog een politiek onderwerp was, werd aan zo’n representatieve steekproef gevraagd of ze vonden dat Nederland in de NAVO moest blijven. De meerderheid was daar erg voor. Bij de vraag of Nederland lid was van het Warschaupakt of van de NAVO, antwoordde de meerderheid dat we bij het Warschaupakt hoorden. De samenleving wil transparantie, dus. Griffioen & Prins lijken soms onbehaaglijk dicht tegen de populistische opvattingen van minister Opstelten aan te schurken – het gaat niet om de feiten maar om de perceptie van de feiten –, met hun stelling dat ‘de opvattingen in de samenleving nu eenmaal meespelen in de beeldvorming, of de rechterlijke macht en anderen het nu willen of niet.’ Ik bedoel het niet als vergelijking met de jaren dertig, maar in het Duits is daar de omineuze term Gesundes Volksempfinden voor. Een ander argument dat de onderzoekers aanvoeren ten faveure van de transparantie is dat er een direct verband tussen ‘gezag’ en ‘bekritiseerbaarheid’ zou bestaan. Het vanzelfsprekende ‘Gezag van god’ of geschiedenisgegeven is ook bij de rechterlijke macht geërodeerd. In plaats daarvan zou gezag groeien op basis van kennis, overtuigingskracht én transparantie. Zoals verwoord in het rapport, ‘(…) dat er op zijn minst in theoretische zin goede gronden zijn om het kunnen uiten van kritiek (…) in contexten waarin gezag moet worden verdiend, te agenderen.’ De rechters onttrekken zich daar aan, constateren Griffioen & Prins, ‘bijvoorbeeld door de gestileerde en sobere vorm waarin vonnissen gegoten worden.’ Zo uiten ze kritiek op een arrest van de Hoge Raad over de tekst ‘Stop het gezwel dat Islam heet’, dat te kort zou zijn en zich moeilijk leende voor debat terwijl ‘de buitenwereld’ daar zo’n behoefte aan had. Wie hier ‘de buitenwereld’ is, blijft
onduidelijk. Het lijkt me een interessante, academische discussie. Het WRR-rapport biedt een enkele keer stof ter overdenking, veel nieuwe feiten of inzichten heb ik er niet in kunnen vinden. Wie ondoorzichtige, onbegrijpelijke en nietbekritiseerbare uitspraken van rechters, raadsheren en de Hoge Raad kapittelt omdat de rechtspraak onbegrepen is door ‘de samenleving’, doet er goed aan zijn eigen schrifturen up to standard te laten zijn. Zeker in vergelijking met de scherpe, nauwkeurige, afstandelijke en soms ironische wijze van formuleren zoals die door nogal wat leden van de rechterlijke macht gebruikt wordt. Dat zou het betoog aanzienlijk overtuigender en leesbaarder hebben gemaakt. Hebben ‘de kritici’ van ‘de Rechterlijke Macht’ dan helemaal geen punt? Natuurlijk wel. Om te beginnen is ‘het manifest van Leeuwarden’ geen ‘exponent’ van opschudding in de rechterlijke macht, zoals Griffioen & Prins het afdoen, maar de uiting van onvrede over werkdruk, de kloof tussen Raad voor de Rechtspraak en rechters plus een belachelijk financieringssysteem dat door beroepsapparatchiks verzonnen en doorgedrukt is. Geen rechter of voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak die destijds begreep waar hij ja tegen zei. Er is geen enkele door de overheid gefinancierde instelling die op een vergelijkbare basis van stukloon werkt. Daarnaast is de rechterlijke macht het slachtoffer geworden van een organisatorisch model waardoor zowel in Den Haag als bij de rechtbanken en gerechtshoven de managers hebben gewonnen van de professionals. Geprezen zij de Hoge Raad die erin geslaagd is zich min of meer aan dit dictaat te onttrekken. Natuurlijk kunnen vele uitspraken, vonnissen en arresten in helderder, begrijpelijker taal worden
geschreven en moet er soms gedegener en uitgebreider voorwerk gedaan (kunnen) worden. Vanzelfsprekend moet er scherp en duidelijk zijn afgesproken wie – soms proactief soms reactief – Griffioen & Prins’ buitenwereld uitlegt waarom zaken zijn zoals ze zijn. Meer dan nu? Niets tegen. Natuurlijk moet het Instituut Rechterlijke Macht zorgen dat de politiek, de media en de samenleving weet hoe en waarom het werkt. Mag je ‘de media’ ook vragen enig voorwerk te doen, een klein en kort, niet te ingewikkeld vonnisje te lezen misschien? Mag je kamerleden, staatssecretaris en minister vragen met verschuldigd respect om te gaan met rechterlijke vonnissen en de rechterlijke macht in het algemeen? Zou Teeven zelf niet eens kunnen uitleggen dat de criminaliteit daalt en de rechter steeds strenger is geworden? Of gaat het alleen om de perceptie en niet om de feiten? Natuurlijk is het nuttig om een bijzondere uitweg binnen het strafrechterlijk systeem te hebben zodat vonnissen waarover gefundeerde twijfel blijft bestaan, via een andere dan gewoon strafprocesrechtelijke weg opnieuw, ook feitelijk, bekeken kunnen worden. Zoals de hawkeye bij professioneel tennis en de videoscheidsrechter bij tophockey – en de afwezigheid daarvan bij prof-voetbal – aantoont, verhoogt dat het gezag van het resultaat. Maandag 28 januari sprak Beatrix het volk toe om kond te doen van haar aftreden. Haar taal was, zoals gebruikelijk, lichtelijk ouderwets, statig, precies, afstandelijk en er lag een smakeloos bloemstuk op tafel. ‘Wat een prachtige toespraak!’, zo riep het Volk uit bij DWDD, RTL, De Telegraaf en ook Bernard Haitink was tevreden. Zij roemden Haar Gezag en Haar Menselijkheid. Maar was haar toespraak wel doorzichtig + begrijpelijk + bekritiseerbaar?
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
681
Reacties
554
Naschrift bij Ben ik wel transparant genoeg? Henk Griffioen Corien Prins
O
ns samenvattende artikel op basis van de WRR-studie over rechtspraak en transparantie leidde tot een geprikkelde reactie van Hugo Arlman, onder de titel ‘Ben ik wel transparant genoeg?’ (NJB 2013/196, afl. 4). Deze vraagt om een nadere reactie. Niet zozeer vanwege de scherpe bewoordingen waarin de kritiek op ons stuk is gegoten (‘Ik bedoel dit niet als vergelijking met de jaren dertig, maar in het Duits [...]’, enz.). Ook willen wij het niet opnemen voor het woord transparantie of de daaraan gerelateerde modeverschijnselen, die inderdaad nogal sleets zijn. Maar dat vervelende woord roept wel een aantal reële uitdagingen op, die wij hebben willen doordenken voor het bijzondere instituut rechtspraak. Want laten we wel wezen: zelfs (of wellicht: juist) als we willen dat waardevolle dingen hetzelfde blijven, impliceert het veelal dat veranderingen moeten worden ingezet. Arlman onderkent geen enkele urgentie of zelfs maar aanleiding om over de positie van de rechterlijke macht na te denken. Maar wie een rondgang langs rechters maakt en hen vraagt of ‘er iets aan de hand is’ rond de maatschappelijke perceptie van de rechtspraak, zoals voor een van de hoofdstukken van de WRR-Verkenning is gedaan, dan zijn zowel aanleiding als urgentie zonneklaar. Ook de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (Jaarplan 2012) windt daar geen doekjes om. De WRR-studie geeft een genuan-
682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
1
ceerd beeld van de status quo die je aantreft als je de maatschappelijke perceptie meetelt. Dit beeld wordt in de verschillende hoofdstukken belicht vanuit de media, de politiek, het procesrecht, een rechtsvergelijkend perspectief en via nieuw survey-onderzoek onder burgers. Daar stelt Arlman alleen gemeenplaatsen tegenover, zoals het gegeven dat de burger dom is (i.e. denkt dat Nederland bij het Warschaupakt hoorde) en niet op transparantie zit te wachten. Dat is alleen al opmerkelijk omdat hij een hele lijst publicerende actoren opsomt die (ook volgens hem) wel degelijk graven in de details van de rechtspraak. Hebben die actoren dan geen publiek nodig? Over de aanleiding voor en urgentie van ons onderzoek en het op basis daarvan geschreven NJB-artikel hebben wij dus geen enkele aarzeling. We zullen de verleiding weerstaan om alle andere volgens Arlman ‘onbewezen stellingen’ na te lopen. Deels ook omdat daar stellingen bij zitten die wij niet zouden willen betrekken. Zo zijn wij er zeer van overtuigd dat transparantie niet alleen maar goed is, en dat de tegenpool ‘beslotenheid’ ook zeker gewicht in de schaal legt. Daartoe leze men het hoofdbetoog in de WRR-Verkenning, welke wij noodzakelijkerwijze voor dit blad kort en bondig hebben weergegeven, ook qua bewijsvoering. Wel willen wij nog een van Arlmans’ stellingen van
een weerwoord voorzien. Hij heeft het over wat hij ‘journalistiek [...] laat staan wetenschappelijk’ (niet) voor zijn rekening zou willen nemen. Daarmee geeft hij een heel hard oordeel over een van de deelstudies van de WRR-bundel. In die studie wordt de empirisch gefundeerde uitspraak gedaan dat een groot deel van de expliciete kritiek in de media op rechters afkomstig is van rechters zelf. Wie de methodologische verantwoording leest van de uitspraak die Arlman deed steigeren (zie p. 422426 van de WRR-Verkenning), begrijpt dat het aantal van drie van dergelijke kritische mediabijdragen – welk aantal door Arlman op de hak wordt genomen – volgt uit een steekproef waarin 10% van de oorspronkelijke sample nader is bestudeerd. Anders gezegd: we mogen verwachten dat het aantal in het hele artikelenbestand vele malen hoger dan drie zal zijn. Die finesse werpt een ander licht op de journalistieke en wetenschappelijke ‘rekening courant’ van deze criticaster. Debat en kritiek zijn onlosmakelijk verbonden met de door ons bepleite stap naar bekritiseerbaarheid. Maar een geïnformeerde en constructieve inzet geniet daarbij wel onze voorkeur.
Auteurs 1. Mr. H. M. Griffioen is staflid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), prof. mr. J.E.J. Prins was tot 1 januari 2013 raadslid van de WRR, zij is hoogleraar aan en decaan van de juridische faculteit van Tilburg University.
Reacties
NBW: Vanaf het begin verouderd? W.J. Slagter1
I
n NJB 2013/60, afl. 2, p. 87 schreef prof. mr. J. Th. Degenkamp een opiniebijdrage onder de alarmerende titel: ‘20 jaar nieuw BW; vanaf het begin verouderd?’. Daarbij beriep Degenkamp zich er op, dat in het NBW geen rekening is gehouden met de digitale revolutie. Ik zou hieromtrent drie opmerkingen willen maken: 1) Indien Degenkamp meent, dat het NBW vanaf het begin in 1992 reeds verouderd was, had Degenkamp daarvoor reeds 20 jaar geleden moeten waarschuwen en niet pas 20 jaar later. 2) Het is bovendien niet waar, dat de digitale revolutie, waardoor immateriële objecten zoals informatie steeds belangrijker worden, in het NBW in het geheel is genegeerd. Ik verwijs naar art. 2:223 lid 2 BW, art. 2:227 a-b BW en art. 3:15a-15f BW. Mr. W. Snijders, die een zeer grote
rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het nieuwe BW, erkent ten volle, dat in het BW ook rekening moet worden gehouden met internet.2 Men kan daarbij van mening verschillen of de producten van de digitale revolutie moeten worden geregeld in het goederenrecht (hetgeen door mij zou worden verdedigd) of in het contractenrecht (hetgeen door Snijders wordt verdedigd). Hoe dan ook, er is geen sprake van veroudering van het BW, slechts van de bij iedere wetgeving noodzakelijke aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen. 3) Voor zover er dan toch nog lacunes in het NBW blijven op dit terrein, kunnen die mijns inziens eenvoudig worden opgelost, door te verklaren dat de rest van de Boeken 2-7 BW – die zijn tot stand gekomen na vergelijking met enige vreemde rechtsstelsels, waarmee
het NBW overeenstemt – naar analogie of door een schakelbepaling kan worden toegepast op vermogensbestanddelen zoals informatie, die afkomstig is uit de digitale wereld. Het systeem van het NBW blijft intact en kan worden toegepast op digitale objecten, voor zover daarvan niet in een bijzonder geval moet worden afgeweken. Voorlopig meen ik, dat met enkele wetswijzigingen kan worden volstaan, zoals art. 3:1 en 6 BW en de andere door Snijders genoemde artikelen.
Auteur 1. Prof. mr. W.J. Slagter is emeritus hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Noten 2. Wouter Snijders, Twintig jaar nieuw BW, AA december 2012, p. 946 e.v.
556
Naschrift bij commentaar W.J. Slagter J.Th. Degenkamp1 Ik volg Slagter’s volgorde: 1) Dat de hoofdredacteur van Juridisch up to Date niet blij is met mijn poging de vermogenswetgeving een beetje bij de tijd te brengen, verbaast. ‘Te laat’ zegt Slagter. Een makkelijk antwoord zou zijn ‘beter laat dan nooit’. Maar, in de zestiger jaren heb ik, geïnspireerd door Kisch, Eggens en Ginossar, een analytisch stukje geschreven over een ruim begrip ‘eigendom’ en dit aangeboden aan Themis.
Resultaat: een vriendelijk gesprek met een redacteur en een even vriendelijke afwijzing; het viel kennelijk buiten ‘normal science’. 2) Ik heb niet beweerd dat in het NBW immateriële objecten geheel zijn genegeerd. Mijn bezwaren betreffen de structuur van de vermogenswetgeving. De artikelen waarnaar Slagter verwijst betreffen voornamelijk communicatie en niet objecten. 3) Een alomvattende schakelbepaling lost de structurele problemen niet op. De ‘natuur der immateriële
zaken’ – zoals bij voorbeeld de wonderbaarlijk snelle vermenigvuldigingsmogelijkheden – vraagt om daaraan aangepaste regelingen. Terzijde merk ik op dat Popperiaans piecemeal engineering toentertijd veel juridische energie had kunnen besparen.
Auteur 1. Prof. mr. J. Th. Degenkamp is oud-hoogleraar rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen en econoom.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
683
555
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
zen, Popović, Sajó, Vučinić, Pinto de Albu-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
querque, Keller)
van Buitenlandse Zaken. De volledige uitspraken van het HvJ EU zijn beschikbaar via http://curia.europa.eu.
EHRM
684
Het Hof stelt vast dat omgangsregelingen
Hof van Justitie EU
684
onder art. 8 EVRM vallen en dat daarmee de
Hoge Raad (civiele kamer)
685
weg naar art. 14 EVRM open ligt. In casu is
Hoge Raad (strafkamer)
689
volgens het Hof inderdaad sprake van ongelij-
Afd. Rechtspraak Raad van State
696
ke behandeling op basis van godsdienst: de
Centrale Raad van Beroep
700
geloofsovertuiging van en geloofsopvoeding
Arrest van 26 februari 2013, nr. C-399/11
door de klager zijn op nationaal niveau de
(Grote kamer: V. Skouris (president), K.
belangrijkste punten van overweging geweest.
Lenaerts (vicepresident), A. Tizzano, R. Silva
Het bij deze ongelijke behandeling nagestreef-
de Lapuerta, L. Bay Larsen, T. von Danwitz,
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
de doel, de gezondheid van de zoon, is legitiem
A. Rosas, en E. Jarašiūnas, kamerpresiden-
maar het is de vraag of een volledige weige-
ten, E. Levits, A. Ó Caoimh, J.C. Bonichot, M.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
ring van een omgangsregeling nog wel in een
Safjan (rapporteur) en C. G. Fernlund, rech-
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster-
proportionele verhouding tot dit doel staat.
ters)
dam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewer-
Daarbij legt het Hof de lat even hoog als bij
king is verzorgd door G. Boogaard (Universiteit
een onderscheid naar geslacht, geboorte,
Politiële en justitiële samenwerking in
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
geaardheid of nationaliteit: ongelijke behande-
strafzaken – Kaderbesluit 2002/584/JBZ –
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
ling kan alleen worden gerechtvaardigd door
Europees aanhoudingsbevel en procedures
uiteindelijk in Reports of Judgments and Deci-
‘very weighty reasons’. Het EVRM beschermt
van overlevering tussen lidstaten – Uitvoe-
sions. De uitspraken van kamers van het
het recht van ouders om hun kinderen in de
ring van bij verstek opgelegde straf
EHRM worden drie maanden na de uitspraak-
geest van een pinksterbeweging op te voeden,
datum definitief, tenzij er intern appel wordt
‘even in an insistent or overbearing manner’,
ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
tot het moment dat de geloofsopvoeding
558
Melloni
gevaarlijk wordt danwel fysieke of psychologi-
A. Feiten
sche schade begint te veroorzaken. De rechten
Melloni is in Italië bij verstek veroordeeld tot
van een gescheiden vader zijn op dit punt niet
een gevangenisstraf van tien jaar wegens
anders dan van gelukkig gehuwde ouders.
bedrieglijke bankbreuk. In 2004 wordt een
Bij de toepassing van dit kader op de feiten
Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd
van het geval constateert het Hof dat er
voor de tenuitvoerlegging van deze veroorde-
Art. 14 jo. 8 EVRM. Religieuze opvoeding en
eigenlijk geen bewijs is voor daadwerkelijke
ling. Melloni verzet zich in Spanje tegen de
omgangsregelingen. Godsdienst als ver-
schade aan de zijde van de zoon. Het lijkt
overlevering. Voor de Spaanse rechter
dacht criterium voor ongelijke behande-
eerder, alsof het door de Hongaarse rechter
betoogt hij onder meer dat de overlevering
ling. Subsidiariteit afwezigheid omgangsre-
als ‘irrationeel’ aangemerkte wereldbeeld van
aan de Italiaanse autoriteiten afhankelijk
geling. Schending.
de vader de hoofdreden was de omgang te
moet worden gesteld van de voorwaarde dat
beëindigen. Het Hof breekt de beoordeling
hij kan opkomen tegen het vonnis waarbij hij
van de proportionaliteit dan af. Het weigeren
is veroordeeld.
557 12 februari 2013, appl.nr. 29617/07
(EVRM art. 14 jo. 8)
van enige omgang tussen vader en zoon is, anders dan het verlies van het ouderlijk
B. Prejudiciële vragen
gezag, überhaupt uitsluitend acceptabel in
De Tribunal Constitucional (Spanje) legt het
A. Feiten
uitzonderlijke omstandigheden en in ieder
Hof van Justitie de vraag voor of artikel 4 bis,
Péro Vojnity, de klager, verloor na zijn schei-
geval alleen als minder vergaande vormen
lid 1, van kaderbesluit 2002/584 er aan in de
ding in 2000 het ouderlijk gezag over zijn in
van beperking van het contact ook overwo-
weg staat dat de tenuitvoerlegging van een
1994 geboren zoon, maar behield in eerste
gen zijn. Nu van dat laatste niets blijkt, is
Europees aanhoudingsbevel afhankelijk
instantie wel een omgangsregeling. Na verloop
reeds sprake van een schending.
wordt gesteld van de voorwaarde dat de
Vojnity vs. Hongarije
betrokken veroordeling kan worden herzien.
van tijd en een aantal procedures werd hem in 2007 ook dat laatste ontzegd. Duidelijk is dat
D. Slotsom
Bij bevestigende beantwoording wenst de
bij de Hongaarse (rechterlijke) instanties zijn
Het Hof stelt unaniem een schending van
verwijzende rechter te vernemen of artikel 4
lidmaatschap van de charismatische pinkster-
artikel 14 jo. 8 EVRM vast, behandelt de
bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 verenig-
beweging Hit Gyülekezete en de beweerdelijk
klachten onder art. 8 op zichzelf en onder
baar is met de artikelen 47 en 48 van het EU-
heftige vormen van geloofsoverdracht in de
artikel 9 EVRM alleen of jo. 14 EVRM verder
Grondrechtenhandvest. Bij bevestigende
richting van zijn zoon een grote rol speelden.
niet, kent onder artikel 41 EVRM een schade-
beantwoording van deze tweede vraag, wil de
vergoeding van € 12 500 toe en bepaalt dat
verwijzende rechter weten of een lidstaat
B. Procedure in Straatsburg
de proceskosten tot een hoogte van € 3 000
zich op artikel 53 van het Handvest kan
In Straatsburg klaagde Vojnity over schen-
euro vergoed moeten worden.
beroepen om de overlevering van een bij verstek veroordeelde afhankelijk te stellen van
ding van art. 8 EVRM, op zichzelf en in ver-
de voorwaarde dat de veroordeling in de uit-
binding met de artt. 9 en 14 EVRM. De klacht werd ingediend op 9 juli 2007.
Hof van Justitie van de Europese Unie
vaardigende lidstaat kan worden herzien om
C. Uitspraak van het Hof
Deze rubriek wordt verzorgd door M.K. Bul-
in zijn grondwet gewaarborgde rechten.
(Tweede Kamer: Raimondi, president, Loren-
terman, van de Directie Juridische Zaken,
684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op
Rechtspraak
C. Uitspraak van het Hof
ces, ook al is de verdachte niet in persoon
len van de voorwaarde dat de veroordeling in
Het Hof wijst op het doel van kaderbesluit
verschenen, wanneer hij op de hoogte is
de uitvaardigende lidstaat kan worden her-
2002/584, te weten het vervangen van het
gebracht van het tijdstip en de plaats van het
zien om te voorkomen dat inbreuk wordt
multilaterale uitleveringssysteem tussen de
proces of is verdedigd door een raadsman die
gemaakt op het recht op een eerlijk proces
lidstaten door een op het beginsel van
hij daartoe gemachtigd heeft. Deze uitleg-
en de rechten van de verdediging, welke in
wederzijdse erkenning gebaseerde regeling
ging van de artikelen 47 en 48, lid 2, van het
zijn grondwet zijn gewaarborgd.
waarbij veroordeelde of verdachte personen
Handvest sluit aan bij rechtspraak van het
met het oog op de tenuitvoerlegging van
EHRM over artikel 6 EVRM.
strafrechtelijke beslissingen of met het oog
Het Hof merkt verder op dat in artikel 4 bis,
Hoge Raad (civiele kamer)
op vervolging worden overgeleverd tussen
lid 1, sub a en b, van kaderbesluit 2002/584 is
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
rechterlijke autoriteiten. Aldus beoogt kader-
vastgelegd onder welke voorwaarden de
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
besluit 2002/584 de justitiële samenwerking
betrokkene moet worden geacht vrijwillig en
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
te vergemakkelijken en te bespoedigen, en
ondubbelzinnig te hebben afgezien van aan-
op www.rechtspraak.nl
daardoor bij te dragen aan de verwezenlij-
wezigheid op zijn proces. In die omstandighe-
king van de opdracht van de Unie om een
den kan de tenuitvoerlegging van het Euro-
ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaar-
pees aanhoudingsbevel niet afhankelijk
digheid te worden die berust op de hoge
worden gesteld van de voorwaarde dat de bij
mate van vertrouwen die tussen de lidstaten
verstek veroordeelde in de uitvaardigende
1 maart 2013, nr. 12/00293
moet bestaan.
lidstaat een nieuw proces kan krijgen. Het Hof
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
Krachtens artikel 1, lid 2, van kaderbesluit
concludeert dat artikel 4 bis, lid 1, van kader-
pens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en M.V.
2002/584 zijn de lidstaten in beginsel ver-
besluit 2002/584 geen schending oplevert van
Polak; A-G mr. P. Vlas)
plicht gevolg te geven aan een Europees aan-
de artikelen 47 en 48, lid 2, van het Handvest.
LJN BY6755
houdingsbevel. De lidstaten kunnen slechts
In antwoord op de derde vraag overweegt het
de uitvoering weigeren in de gevallen voor-
Hof dat de verwijzende rechter uitgaat van
Afgebroken onderhandelingen. HR: 1.
zien in de artikelen 3, 4, en 4 bis van het
de uitlegging dat artikel 53 van het Handvest
Bewijslastverdeling. Het cassatiemiddel
kaderbesluit. Artikel 4 bis, lid 1, voorziet in
een lidstaat in het algemeen toestaat de door
gaat uit van een verkeerde lezing van de
een facultatieve weigeringsgrond in geval
zijn grondwet gegarandeerde grondrechten-
bestreden arresten. Het hof heeft de partij
van een strafrechtelijke veroordeling bij ver-
bescherming toe te passen wanneer deze
die de onderhandelingen heeft afgebroken,
stek. Op deze mogelijkheid worden echter
hoger is dan die welke uit het Handvest
de gelegenheid geboden om het vermoeden
uitzonderingen gemaakt waarbij weigering
voortvloeit, en die bescherming in voorko-
te ontzenuwen dat dit afbreken onaan-
niet mogelijk is. Zo bepaalt artikel 4 bis, lid 1
mend geval in te roepen tegen de toepassing
vaardbaar was, door bewijs te leveren van
sub a en b dat weigering niet mogelijk is
van bepalingen van Unierecht. Deze uitleg-
haar stelling dat de wederpartij haar
wanneer de bij verstek veroordeelde tijdig op
ging kan volgens het Hof niet worden aan-
bewust onjuist had geïnformeerd. In het
de hoogte was van het voorgenomen proces
vaard. Zij doet afbreuk aan het beginsel van
eindarrest is het hof tot het oordeel geko-
en ervan in kennis is gesteld dat een beslis-
voorrang van Unierecht. Weliswaar bevestigt
men dat de partij die stelling niet heeft
sing kan worden gegeven wanneer hij niet
artikel 53 van het Handvest dat, wanneer een
bewezen en daaraan de gevolgtrekking ver-
verschijnt, of die op de hoogte was van het
handeling van Unierecht nationale uitvoe-
bonden dat de partij het vermoeden niet
voorgenomen proces en een raadsman heeft
ringsmaatregelen vereist, het de nationale
heeft ontzenuwd. 2. Hoor en wederhoor. In
gemachtigd hem te verdedigen. Tegen deze
autoriteiten en rechterlijke instanties blijft
het licht van het partijdebat en het begin-
achtergrond concludeert het Hof dat artikel 4
vrijstaan de nationale grondrechtenbescher-
sel van hoor en wederhoor mocht de partij
bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 zich er
ming toe te passen, mits daardoor het
redelijkerwijs verwachten dat de vragen of
tegen verzet dat de tenuitvoerlegging van
beschermingsniveau van het Handvest, zoals
de wederpartij een schadebeperkingsplicht
een Europees aanhoudingsbevel voor de uit-
door het Hof uitgelegd, en de voorrang, een-
heeft geschonden en welke invloed dit
voering van een straf afhankelijk wordt
heid en werking van het recht van de Unie
eventueel heeft op de toewijsbaarheid van
gesteld van de voorwaarde dat de veroorde-
niet in het gedrang komen.
de schadevergoeding, in een schadestaat-
ling bij verstek kan worden herzien.
559
procedure aan de orde zouden komen.
In antwoord op de tweede vraag wijst het Hof
D. Slotsom
erop dat het recht van een verdachte om in
Artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584
persoon te verschijnen op het proces welis-
verzet zich ertegen dat de uitvoerende rech-
waar een wezenlijk onderdeel van het recht
terlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van
Greenib, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en D.A.
op een eerlijk proces is, maar niet absoluut is
een Europees aanhoudingsbevel voor de uit-
van der Kooij, vs. A, adv. mr. M.W. Scheltema
(zie met name arrest van 6 september 2012,
voering van een straf afhankelijk stelt van de
Trade Agency, C619/10, nog niet gepubli-
voorwaarde dat de veroordeling bij verstek in
Feiten en procesverloop
ceerd, punten 52 en 55). De verdachte kan uit
de uitvaardigende lidstaat kan worden her-
Greenib is de Nederlandse importeur en dis-
eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend
zien. Artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit
tributeur van auto’s van het merk Hyundai.
afstand doen van dat recht, op voorwaarde
2002/584 is verenigbaar met de artikelen 47
Vanaf eind 1992 hebben partijen onderhan-
dat dit ondubbelzinnig vaststaat, gepaard
en 48 van het Handvest van de grondrechten
delingen gevoerd over een Hyundai-dealer-
gaat met minimale waarborgen die evenre-
van de Europese Unie. Artikel 53 van het
overeenkomst. Greenib heeft verlangd dat A
dig zijn met het belang ervan, en niet in
Handvest van de grondrechten van de Euro-
aanzienlijk zou investeren in haar
strijd is met een belangrijk publiek belang.
pese Unie moet aldus worden uitgelegd dat
bedrijfspand. Op verzoek van Greenib heeft A
Meer in het bijzonder is geen sprake van
een lidstaat de overlevering van een bij ver-
in de zomer van 1993 een exploitatiebegro-
schending van het recht op een eerlijk pro-
stek veroordeelde niet afhankelijk mag stel-
ting laten opstellen en een offerte aange-
(Rv art. 19, 150, 612; BW art. 6:101)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
685
Rechtspraak
vraagd voor financiering. Na verdere bespre-
dealerovereenkomst tot stand zou komen en
komen. De Hoge Raad kan in zoverre zelf de
kingen hebben partijen op 16 november
dat het afbreken van de onderhandelingen
zaak afdoen.
1993 een intentieverklaring ondertekend.
door Greenib, gezien de wederzijds betrokken
Onderdeel 8 is gericht tegen het dictum van
Vervolgens is A begonnen met de voorberei-
belangen, onaanvaardbaar is, (ii) dat A de
het eindarrest. Het onderdeel neemt tot uit-
dingen van de verbouwing van het
juistheid van die stellingen voorshands vol-
gangspunt dat het hof heeft geoordeeld dat
bedrijfspand. Op de Hyundai nieuwjaarsre-
doende aannemelijk heeft gemaakt, waar-
(enig) causaal verband aanwezig is tussen het
ceptie van 1994 is A gepresenteerd als nieu-
door (iii) van het vermoeden kan worden uit-
afbreken van de onderhandelingen door
we Hyundai-dealer. Vanaf januari 1994 heeft
gegaan dat sprake was van gerechtvaardigd
Greenib en de door A tevergeefs gemaakte
Greenib een dealernummer aan A toegekend,
vertrouwen bij A in de totstandkoming van
kosten. Dit uitgangspunt mist feitelijke grond-
A opgenomen in haar administratie en A
een dealerovereenkomst, en dat het afbreken
slag. Ten overvloede merkt de Hoge Raad op
geïntroduceerd bij toeleveranciers en relaties.
van de onderhandelingen door Greenib,
dat A in de schadestaatprocedure zal moeten
Bij brief van 28 maart 1994 heeft Greenib de
gezien de wederzijds betrokken belangen,
toelichten hoe haar vordering tot vergoeding
intentieverklaring ontbonden.
onaanvaardbaar is. Daarvan uitgaande heeft
van de door haar ‘sedert 28 maart 1994 gederf-
In dit geding heeft het hof bij tussenarrest
het hof bedoeld dat Greenib werd toegelaten
de winst voor de duur van vijf jaren’ zich ver-
Greenib toegelaten te bewijzen dat A geduren-
tot het leveren van tegenbewijs, en wel aldus
houdt tot haar vordering tot vergoeding van
de de onderhandelingen bewust onjuiste infor-
dat Greenib de gelegenheid werd geboden
door haar ‘in verband met het Hyundai-dea-
matie aan haar heeft verstrekt omtrent de
om het hiervoor genoemde vermoeden te
lerschap tevergeefs gemaakte kosten’. In dit
voortgang van het bouwproces en de aanvraag
ontzenuwen door bewijs te leveren van het
verband verdient voorts opmerking dat in de
van de daarvoor benodigde vergunningen. In
door haar gestelde bewust onjuist informe-
schadestaatprocedure zal moeten worden
het eindarrest heeft het hof geoordeeld dat
ren door A. In het eindarrest is het hof tot
onderzocht of het vereiste condicio sine qua
Greenib niet in haar bewijsopdracht is
het – in zoverre in cassatie onbestreden –
non-verband aanwezig is tussen het afbreken
geslaagd en voor recht verklaard dat Greenib
oordeel gekomen dat Greenib niet heeft
van de onderhandelingen door Greenib ener-
de schade moet vergoeden die A heeft geleden
bewezen dat A haar bewust onjuist heeft
zijds en de kosten die A vóór het tijdstip van
door het afbreken van de onderhandelingen,
geïnformeerd. De gevolgtrekking die het hof
dit afbreken – te weten: 28 maart 1994 – heeft
bestaande uit tevergeefs gemaakte kosten en
daaraan heeft verbonden moet aldus worden
gemaakt anderzijds.
gederfde winst voor de duur van vijf jaar. Daar-
verstaan dat het hof van oordeel is dat
Volgt vernietiging, maar uitsluitend voor
toe heeft het hof geoordeeld dat de onderhan-
Greenib niet erin is geslaagd het hiervoor
zover het beroep op de schadebeperkings-
delingen al in een zodanig vergevorderd stadi-
genoemde vermoeden te ontzenuwen.
plicht is verworpen en verwerping voor het
um waren dat Greenib niet alleen
Onderdeel 7 keert zich tegen de beslissing van
overige, grotendeels in overeenstemming
aansprakelijk is voor tevergeefs gemaakte kos-
het hof dat het beroep van Greenib op de
met de conclusie van de A-G.
ten, maar ook voor gederfde winst. Daarbij
schadebeperkingsplicht als onvoldoende
De A-G bespreekt onder 2.12 de bewijslastver-
heeft het hof het betoog van Greenib verwor-
onderbouwd dient te worden verworpen. Het
deling en onder 2.18 de vraag of de stand van
pen dat A niet heeft voldaan aan haar schade-
onderdeel voert aan dat het hof het debat
het partijdebat in hoger beroep toestond dat
beperkingsplicht doordat zij geen dealerschap
over de schadebeperkingsplicht had moeten
het hof het beroep op de schadebeperkings-
van een ander automerk heeft verworven.
verwijzen naar de schadestaatprocedure. Het
plicht in de hoofdzaak beoordeelde. Hij acht
onderdeel is gegrond. A heeft een verklaring
onderdeel 8 gegrond en meent dat de Hoge
Hoge Raad
voor recht gevorderd dat Greenib jegens haar
Raad de zaak ook in zoverre zelf kan afdoen
Onderdeel 3 klaagt dat de oordelen van het
schadeplichtig is. Zowel in eerste aanleg als in
(2.21-2.22).
hof onjuist dan wel onbegrijpelijk zijn in het
hoger beroep heeft Greenib niet alleen haar
licht van Greenibs betoog dat A haar (zij het
aansprakelijkheid ontkend, maar zich voorts
niet bewust) onjuist heeft geïnformeerd. Het
beroepen op een op A rustende schadebeper-
onderdeel faalt. In het oordeel van het hof
kingsplicht. Hierop heeft A gereageerd met
ligt besloten dat Greenib de onderhandelin-
het betoog dat zij, gelet op de door haar gevor-
1 maart 2013, nr. 12/00516
gen in de gegeven omstandigheden niet
derde verklaring voor recht, haar schade niet
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en G. Snij-
reeds mocht afbreken op de (enkele) grond
nader behoefde te onderbouwen, en dat een
ders; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
dat het voor de samenwerking benodigde
en ander in een schadestaatprocedure aan de
LJN BY6760
vertrouwen door het doen van (niet bewust)
orde kan komen. In het licht van dit partijde-
onjuiste mededelingen door A was komen te
bat en het beginsel van hoor en wederhoor
Vrijwaring. Proceskosten. Doorschuiven.
ontbreken. Daarvoor was volgens het hof
(vgl. HR 16 april 2010, LJN BL2229, NJ
HR: De afwijzing van de vordering in de
mede vereist dat A Greenib bewust onjuist
2010/229 (Bovenij/X), rov. 3.54, en HR 2 febru-
hoofdzaak kan niet leiden tot veroordeling
heeft geïnformeerd. Dit oordeel geeft geen
ari 2012, LJN BU4914, NJ 2012/95
van eiser in de hoofdzaak in de proceskos-
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is,
(Rabobank/X), rov. 3.11.2) had het hof, dat in
ten van de vrijwaringszaak.
in het licht van de overige omstandigheden
zijn eindarrest de gevorderde verklaring voor
van het geval, niet onbegrijpelijk.
recht heeft gegeven, zich dienen te onthouden
Ook onderdeel 4, dat betrekking heeft op de
van een oordeel omtrent de op A rustende
bewijslastverdeling, faalt, omdat het uitgaat
schadebeperkingsplicht. Greenib mocht rede-
A c.s., adv. mr. H.J.W. Alt, vs. B c.s., niet
van een onjuiste lezing van het tussenarrest
lijkerwijs verwachten dat de vragen of A een
verschenen
en het eindarrest. In het tussenarrest heeft
op haar rustende schadebeperkingsplicht
het hof tot uitdrukking gebracht (i) dat in
heeft geschonden en welke invloed dit eventu-
Procesverloop
beginsel op A de bewijslast en het bewijsrisi-
eel heeft op de toewijsbaarheid van de door
De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorde-
co rusten met betrekking tot haar stellingen
haar gevorderde schadevergoeding, in een
ringen van A c.s. tegen B c.s. afgewezen. Om
dat zij erop mocht vertrouwen dat een
schadestaatprocedure aan de orde zouden
die reden heeft de rechtbank in de vrijwa-
686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
560
(Rv art. 237)
Rechtspraak
ringszaak die B c.s. tegen C hadden aange-
een verschoningsrecht toekomt en of de
niet slechts is gegeven met het oog op de
spannen, en in de ondervrijwaringszaak die C
getuige bereid is de vraag te beantwoorden.
situatie dat deze vraag – naar het oordeel
op haar beurt tegen D had aangespannen, de
2. Journalistieke bronbescherming. Een
van de rechter – onbehoorlijk, suggestief of
vorderingen afgewezen, telkens met veroor-
bevel om bronnen te onthullen, strookt niet
irrelevant is (Parl. Gesch. Bewijsrecht, p. 273).
deling van de in het ongelijk gestelde partij
met art. 10 EVRM, tenzij dit wordt gerecht-
De rechter kan deze bevoegdheid ook aan-
in de kosten van het geding. In de hoofdzaak
vaardigd door ‘an overriding requirement
wenden om te voorkomen dat beantwoor-
heeft de rechtbank A c.s. mede veroordeeld
in the public interest’.
ding van de aan de getuige gestelde vraag het recht op journalistieke bronbescherming
in (i) de voor rekening van B c.s. komende kosten van de door haar begonnen vrijwa-
(EVRM art. 6, 8, 10)
in gevaar brengt. In de tweede plaats verdient opmerking dat voor de toepassing van
ringszaak en (ii) de voor rekening van C komende kosten van de door haar begonnen
A, adv. mr. J.I. van Vlijmen, vs. De Limburger
art. 179 lid 2 Rv niet van belang is door welke
ondervrijwaringszaak. X c.s. hebben in hoger
c.s., adv. mr. W.A. Hoyng
partij de getuige is opgeroepen. In de derde plaats merkt de Hoge Raad op dat de rechter
beroep een grief gericht tegen deze veroordelingen. Het hof heeft het vonnis van de
Feiten en procesverloop
zijn in art. 179 lid 2 Rv neergelegde bevoegd-
rechtbank bekrachtigd.
A is in 1997-2006 bestuurslid geweest bij een
heid kan aanwenden zowel in het geval van
vereniging van eigenaren van een apparte-
het verhoor van een getuige die te kennen
Hoge Raad
mentencomplex en in 2003-2006 gemeente-
geeft geen beroep te doen op een hem – op
Het onderdeel klaagt terecht onder verwij-
raadslid. De Limburger is uitgeefster van het
de voet van art. 165 lid 2 of 3 Rv – toeko-
zing naar het – na het arrest van het hof
regionale dagblad De Limburger. In 2005 zijn
mend verschoningsrecht, als in het geval van
gewezen – arrest HR 28 oktober 2011, LJN
in De Limburger artikelen gepubliceerd,
het verhoor van een getuige aan wie geen
BQ6079, NJ 2012/213 (Zegveld/ZLTO), dat
waarin werd bericht dat personen uit de
verschoningsrecht toekomt (vgl. voor het
geen grond bestaat voor het doorschuiven
omgeving van A hem aanduidden als ‘(psy-
laatste geval HR 10 april 2009, LJN BG9470,
van de proceskosten van de vrijwaringszaak
chologisch) terrorist’.
NJ 2010/471, rov. 3.6.3). De rechter kan steeds
naar de hoofdzaak. De afwijzing van de vor-
A heeft gevorderd dat De Limburger c.s. wor-
beletten dat gevolg wordt gegeven aan een
deringen in de hoofdzaak kan dan ook niet
den veroordeeld tot vergoeding van zijn
bepaalde vraag die door een partij of haar
leiden tot een veroordeling in de proceskos-
immateriële schade, te begroten op € 10 000.
raadsman aan een getuige wordt gesteld,
ten van de vrijwaringszaak. De Hoge Raad
Het hof heeft van beslissend belang geacht
ongeacht of de getuige zelf bereid is deze
kan zelf de zaak afdoen.
of bewoners van het appartementencomplex
vraag te beantwoorden.
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
A ‘psychologisch terrorist’ hadden genoemd.
In het onderhavige geval heeft de raadsheer-
en van het vonnis van de rechtbank, maar
Aan de kant van De Limburger c.s. is een
commissaris zijn beslissing om op de voet
uitsluitend voor zover A c.s. zijn veroordeeld
bewoner van het appartementencomplex als
van art. 179 lid 2 Rv te beletten dat gevolg
in de voor rekening van B c.s. en C komende
getuige opgeroepen en verschenen. Deze
werd gegeven aan de aan de getuige gestelde
kosten van de zaken in vrijwaring en onder-
heeft verklaard dat inderdaad uitlatingen
vragen, gestoeld op een afweging, aan de
vrijwaring, en bekrachtiging voor het overige,
van die strekking zijn gedaan, onder meer
hand van de omstandigheden van het geval,
overeenkomstig de conclusie van de A-G.
tijdens een bijeenkomst waarop bewoners
van de hier botsende fundamentele rechten,
van het appartementencomplex en een jour-
te weten: enerzijds het recht van De Limbur-
nalist van De Limburger aanwezig waren.
ger c.s. op vrijheid van meningsuiting, waar-
Tijdens het getuigenverhoor is van de kant
onder het recht op bronbescherming, en
van A aan de getuige gevraagd naar (i) de
anderzijds het recht van A op een eerlijk pro-
1 maart 2013, nr. 12/00714
naam van een tijdens de bijeenkomst aanwe-
ces, waaronder zijn recht om zich naar beho-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E. Dri-
zige bewoner en (ii) het adres van het appar-
ren te kunnen verweren en het (maatschap-
on, G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr. J.L.R.A.
tement waar de bijeenkomst plaatsvond. Van
pelijke) belang bij waarheidsvinding in
Huydecoper)
de kant van De Limburger c.s. is bezwaar
rechte, alsmede het recht van A op bescher-
LJN BY7845
gemaakt tegen beantwoording van deze vra-
ming van zijn persoonlijke levenssfeer. In dit
gen, omdat dit zou leiden tot openbaarma-
kader heeft de raadsheer-commissaris over-
Onrechtmatige perspublicatie. In een kran-
king van de bronnen waarop De Limburger
wogen dat het niet beletten van de aan de
tenartikel staat dat een gemeenteraadslid
de gewraakte publicaties mede had geba-
getuige gestelde vragen naar alle waarschijn-
door personen uit zijn omgeving is aange-
seerd. De raadsheer-commissaris heeft de
lijkheid ertoe zou leiden dat van ten minste
duid als een ‘(psychologisch) terrorist’. Het
getuige belet op deze vragen antwoord te
één bron van De Limburger c.s. de identiteit
gemeenteraadslid acht dit een onrechtmati-
geven. In het eindarrest heeft het hof de vor-
bekend werd, en dat – hoewel deze identiteit
ge perspublicatie. Bij een getuigenverhoor
dering van A afgewezen.
dan niet zou zijn onthuld door de betrokken
561
journalist – dit mogelijk een verkillend
hierover belet de raadsheer-commissaris dat een getuige bepaalde vragen beant-
Hoge Raad
effect op de vrijheid van meningsuiting, met
woordt. HR: 1. Beletten dat een vraag wordt
De klachten tegen de beslissing van de raads-
name het recht van bronbescherming, heeft.
beantwoord. De rechter kan zijn bevoegd-
heer-commissaris om de getuige te beletten
Op grond van een en ander heeft de raads-
heid om te beletten dat gevolg wordt gege-
antwoord te geven op de hiervoor weergege-
heer-commissaris geoordeeld dat er in dat
ven aan een bepaalde vraag aan een getui-
ven vragen, missen doel. In de eerste plaats
stadium van de getuigenverhoren onvol-
ge, ook aanwenden om te voorkomen dat
is van belang dat de in art. 179 lid 2 Rv neer-
doende noodzaak bestond voor een dergelij-
beantwoording het recht op journalistieke
gelegde bevoegdheid van de rechter om te
ke inbreuk op de vrijheid van meningsui-
bronbescherming in gevaar brengt. Daarbij
beletten dat gevolg wordt gegeven aan een
ting. Dit oordeel geeft geen blijk van een
is niet van belang door welke partij de
bepaalde vraag die door een partij of haar
onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot
getuige is opgeroepen, of aan de getuige
raadsman aan een getuige wordt gesteld,
de reikwijdte van het uit art. 10 EVRM voort-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
687
Rechtspraak
vloeiende recht op journalistieke bronbe-
met de schuldeisers door de curator of de
verwezen naar de openbare verslagen en de
scherming, waarop De Limburger c.s. zich
rechter-commissaris plaatsvindt op een
overige op de LBT-website gepubliceerde
jegens A in het kader van het verhoor van de
aan de omvang van het faillissement aan-
informatie. Wat betreft de vorderingen die
getuige hebben beroepen. Daarbij is van
gepaste wijze. Als zodanig kan het gebruik
zijn gebaseerd op door LBT uitgegeven Notes,
belang dat het EHRM heeft geoordeeld –
van een website gelden. 2. Aanvang
wordt voorts verwezen naar de procedure
onder beklemtoning van het belang van
beroepstermijn. Het oordeel van de recht-
voor de indiening van vorderingen en de
journalistieke bronbescherming voor de
bank dat de beroepstermijn in elk geval
stemming over het akkoord als vermeld in
persvrijheid in een democratische samenle-
daags na 10 december 2012 is gaan lopen,
het CSM, ‘attached as annex II to the Compo-
ving en van het mogelijk verkillende effect
is juist, ook al is de beschikking zelf pas op
sition Plan’. In de Notice staat verder vermeld
op de uitoefening van deze vrijheid van een
17 december 2012 op de website geplaatst.
dat een ‘draft Composition Plan’ van 30 november 2012 beschikbaar is op de LBT-web-
bevel om bronnen te onthullen – dat een dergelijk bevel niet met art. 10 EVRM
(Fw art. 67 lid 1, 109, 115)
site als bijlage bij het veertiende faillissementsverslag, en voorts dat het (definitieve)
strookt, tenzij dit wordt gerechtvaardigd door ‘an overriding requirement in the
Lehman Brothers Finance S.A. (LBF; in liqui-
Composition Plan op 10 december 2012 zal
public interest’ (vgl. EHRM 22 november
datie), adv. mr. R.J. van Galen, vs. Lehman
worden gedeponeerd bij de rechtbank en zal
2012, Appl. nr. 39315/06 (Telegraaf Media
Brothers Treasury Co. B.V. (LBT; in staat van
worden gepubliceerd op de LBT-website.
c.s./Nederland), rov. 127). Het oordeel van de
faillissement) en mrs. R.J. Schimmelpenninck
Het definitieve Composition Plan en het
raadsheer-commissaris is voorts voldoende
en F. Verhoeven q.q., adv. mrs. B.T.M. van der
daarbij behorende CSM zijn op 10 december
gemotiveerd, ook wat betreft zijn overweging
Wiel en D.A. van der Kooij
2012 op de LBT-website geplaatst. De beschikking is op 17 december 2012 op de LBT-web-
dat het aan A toekomende recht op een eerlijk proces, waaronder zijn recht om zich
Feiten en procesverloop
site geplaatst.
naar behoren te kunnen verweren tegen de
LBF stelt een vordering te hebben op LBT van
In dit geding heeft LBF op de voet van art. 67
aan de orde zijnde aantijgingen en het
in totaal circa US $ 4,6 miljard, waarvan circa
Fw beroep ingesteld tegen de beschikking. Zij
(maatschappelijke) belang bij waarheidsvin-
US $ 1 miljard bestaat uit vorderingen op
heeft de rechtbank verzocht haar niet-ont-
ding in rechte, in dit geval moet wijken voor
grond van door LBT uitgegeven ‘Notes’. Op de
vankelijk in dit beroep te verklaren omdat de
het recht op journalistieke bronbescherming.
website van LBT wordt steeds alle relevante
beschikking non-existent, althans nietig is,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
informatie gepubliceerd over het faillisse-
althans om de beschikking te vernietigen.
sie van de A-G.
ment van LBT en de voortgang daarvan. Op
Zij heeft voorts verzocht om te bepalen dat
De A-G noemt onder 12-14 rechtspraak over
30 november 2012 stond op de website een
niet het CSM, maar de Faillissementswet van
journalistieke bronbescherming.
‘draft Composition Plan’ (ontwerp-faillisse-
toepassing is op de wijze waarop de Notehol-
mentsakkoord). Bij beschikking van 6 decem-
ders hun vorderingen kunnen indienen in
ber 2012 (de beschikking) heeft de rechter-
het faillissement, instructies kunnen geven
commissaris in het faillissement van LBT de
ten behoeve van de stemming over het
uiterste datum bepaald voor de indiening
akkoord, en zich kunnen laten vertegenwoor-
1 maart 2013, nr. 13/00553
van de schuldvorderingen, en de datum van
digen op de verificatievergadering. De recht-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
de verificatievergadering. In de beschikking
bank heeft LBF niet-ontvankelijk verklaard in
pens, M.A. Loth, G. de Groot en M.V. Polak;
staat verder dat het ‘Consent Solicitation
haar hoger beroep op de gronden dat dit
A-G mr. L. Timmerman)
Memorandum’ (het CSM) en hetgeen daarin
beroep niet binnen de op de voet van art. 67
LJN BZ2765
is bepaald omtrent, onder meer, het indienen
lid 1 Fw geldende beroepstermijn is inge-
van vorderingen, het geven van instructies
steld, en dat deze termijnoverschrijding niet
Lehmann Brothers. Faillissement. Een door
ten behoeve van de stemming over het door
verschoonbaar is.
de faillissementscuratoren opgesteld
de gefailleerde aan zijn gezamenlijke schuld-
memorandum bevat een regeling over de
eisers aangeboden akkoord, en de wijze van
Hoge Raad
gang van zaken bij een te houden stem-
vertegenwoordiging op de verificatievergade-
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat
ming over een aangeboden akkoord. De
ring, van toepassing is op schuldeisers die
in het belang van een goede rechtspleging,
rechter-commissaris bepaalt dat dit memo-
een vordering wensen in te dienen uit hoof-
juist ook in zaken waarin een korte termijn
randum van toepassing is. Op 10 december
de van door LBT uitgegeven Notes (de Note-
voor beroep geldt, duidelijkheid dient te
2007 plaatsen de curatoren het memoran-
holders). In de beschikking staat voorts dat
bestaan omtrent het tijdstip waarop die ter-
dum op een website. Een schuldeiser stelt
bij de beoordeling of de voor het akkoord
mijn aanvangt (en eindigt), en dat derhalve
beroep in tegen de beslissing van de rech-
vereiste toestemming is verkregen, wat
aan beroepstermijnen strikt de hand moet
ter-commissaris. De rechtbank verklaart de
betreft deze Noteholders zal worden uitge-
worden gehouden (HR 13 juli 2001, LJN
schuldeiser niet-ontvankelijk in dit beroep
gaan van de gegevens die zijn verkregen uit
ZC3673, NJ 2001/513 (Van Ekelenburg/mr.
wegens niet-verschoonbare termijnover-
de in het CSM vervatte procedure, alsmede
Muller q.q.)). De ingevolge art. 67 Fw gelden-
schrijding. HR: 1. Omvangrijk faillisse-
dat de curatoren bij de toepassing van de art.
de beroepstermijn van vijf dagen begint te
ment. Indien de gefailleerde een zeer groot
109 en 115 Fw ten aanzien van de Notehol-
lopen op de dag na die waarop de rechter-
aantal schuldeisers heeft, kan een redelij-
ders kunnen volstaan met (elektronische)
commissaris zijn beschikking heeft gegeven
ke, met het belang van een vlotte afwikke-
kennisgeving via de clearinginstellingen. De
(vgl. HR 10 januari 1992, LJN ZC0473, NJ
ling van het faillissement rekening hou-
curatoren hebben de in de beschikking vast-
1992/195 (Balkema/mr. De Ranitz q.q.)). In
dende, en aan de belangen van de
gestelde data vermeld in een aan de Notehol-
verband met het feit dat deze beroepster-
individuele schuldeisers voldoende tege-
ders, onder wie LBF, op 6 december 2012
mijn zeer kort is – zulks met het oog op het
moetkomende, afwikkeling van het faillis-
langs elektronische weg via de clearinginstel-
belang van een vlotte afwikkeling van het
sement meebrengen dat de communicatie
lingen verzonden ‘Notice’. In de Notice wordt
faillissement – is het wenselijk dat de
562
688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
beschikking onverwijld ter kennis wordt
de rechter-commissaris, althans in elk geval
de weg op te houden als aannemelijk is dat
gebracht van de (bekende) belanghebbenden
binnen de beroepstermijn op nader aan te
dit gebeurt om middelen als bedoeld in de
(vgl. HR 11 september 1998, LJN ZC2697, NJ
voeren gronden beroep had kunnen instellen.
artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop
1998/829).
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kal-
Indien de gefailleerde een zeer groot aantal
sie van de A-G.
meringsmiddelen of stimulerende middelen
schuldeisers heeft, kan een redelijke, met het
De A-G geeft onder 2.5-2.25 een inleiding, met
of daarop gelijkende waar, te kopen of te
belang van een vlotte afwikkeling van het
aandacht voor de beschikking van de rechter-
koop aan te bieden. 3. [...]
faillissement rekening houdende, en aan de
commissaris in het faillissement, de kennisge-
belangen van de individuele schuldeisers
ving van een dergelijke beschikking, de korte
Hoge Raad, onder meer:
voldoende tegemoetkomende, afwikkeling
beroepstermijn en de rechtspraak over ter-
2.4. Art. 2.7, tweede lid, APV Amsterdam 2008
van het faillissement meebrengen dat de
mijnoverschrijdingen. Onder 2.41 noemt hij
strekt blijkens de daarop gegeven toelichting
communicatie met de schuldeisers door de
een wetsvoorstel om de verificatie van vorde-
en zijn plaatsing in de APV tot het voorkomen
curator of de rechter-commissaris plaats-
ringen in een massafaillissement te verge-
van aantasting van de openbare orde, het
vindt op een aan de omvang van het faillisse-
makkelijken. Onder 2.44 beschrijft hij de prak-
beteugelen van overlast en het bevorderen
ment aangepaste wijze. Als zodanig kan gel-
tijk van elektronische stemuitbrenging.
van de veiligheid op de openbare weg. Daartoe
den het plaatsen van een voor de
is strafbaar gesteld het zich op of aan de weg
gezamenlijke schuldeisers, of een aantal van
ophouden onder zodanige omstandigheden
hen, bestemde mededeling van de curator, of
Hoge Raad (strafkamer)
dat aannemelijk is dat dit ‘zich ophouden’ ten
van een beschikking van de rechter-commis-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
doel heeft het kopen of te koop aanbieden van
saris, op een website die daartoe met toe-
P.H.P.H.M.C van Kempen, hoogleraar
(onder meer) middelen als bedoeld in de art. 2
stemming van de rechter-commissaris door
straf(proces)recht Radboud Universiteit
en 3 van de Opiumwet.
of in opdracht van de curator wordt gebruikt,
Nijmegen.
Strafbaarheid ingevolge deze APV-bepaling
mits de schuldeisers voldoende duidelijk is gewezen op het bestaan van deze website, en op het belang van een regelmatige raadple-
vereist geen strafwaardige betrokkenheid bij
563
ging daarvan. Indien in een zodanig geval
het kopen of te koop aanbieden van de in de Opiumwet genoemde middelen, terwijl de overtreding van de bepaling niet impliceert
een beschikking van de rechter-commissaris
19 februari 2013, nr. 12/02235
dat de Opiumwet wordt overtreden. Daarmee
of een mededeling van de curator waaruit
(Mrs. A.J.A. van Dorst, H.A.G. Splinter-van
onderscheidt deze zaak zich van de zaak
ondubbelzinnig van een zodanige beschik-
Kan, W.F. Groos, N. Jörg en V. van den Brink)
waarop de in het middel bedoelde uitspraak
king blijkt, op de website wordt geplaatst,
(Na conclusie van A-G Machielse, strekken-
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
mag, behoudens bijzondere omstandigheden,
de tot vernietiging van het bestreden arrest,
Raad van State van 13 juli 2011, LJN BR1425
van de schuldeisers worden verwacht dat zij
behoudens voor zover daarbij het vonnis
betrekking had.
van deze beschikking kennis nemen en,
van de Kantonrechter van 9 mei 2011 is ver-
Gelet op art. 149 Gemeentewet, inhoudende
indien zij daartegen beroep wensen in te
nietigd, en tot ontslag van alle rechtsvervol-
dat de raad van een gemeente de verordenin-
stellen, dat doen binnen de in art. 67 Fw
ging; adv. mr. B.P. de Boer, Haarlem)
gen maakt die hij in het belang der gemeen-
bepaalde termijn, ook indien de beschikking
LJN BY5725
te – waaronder de handhaving van de open-
hun niet individueel ter kennis is gebracht.
bare orde – nodig oordeelt, en art. 121
In het licht van de feiten en omstandigheden
Geen onverbindendheid vanwege hiërar-
Gemeentewet, inhoudende, kort gezegd, dat
van het onderhavige geval, en mede gelet op
chisch hogere Opiumwet van APV-bepaling
een gemeente bevoegd is tot het maken van
het hiervoor overwogene, geeft het oordeel
die het verbod inhoudt om zich op of aan
(aanvullende) verordeningen, voor zover deze
van de rechtbank dat LBF in elk geval op 10
de weg op te houden als aannemelijk is dat
niet in strijd zijn met hogere regelingen, en
december 2012 wist, althans redelijkerwijs
dit gebeurt om middelen als bedoeld in de
in aanmerking genomen dat voormeld art.
kon weten, dat de rechter-commissaris het
art. 2 en 3 Opiumwet te koop aan te bieden.
2.7, tweede lid, APV Amsterdam wat betreft
CSM had goedgekeurd, geen blijk van een
A-G: anders.
bedoeld ‘zich ophouden’ de voorschriften van
onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is even-
de Opiumwet niet dupliceert, moet worden
min onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
(Opiumwet art. 2 en 3; APV Amsterdam 2008
geoordeeld dat de Raad van de gemeente
veerd. Daarvan uitgaande is het oordeel van
art. 2.7)
Amsterdam met betrekking tot dat verbod
de rechtbank dat de in art. 67 lid 1 Fw bedoel-
niet buiten zijn verordenende bevoegdheid is
de beroepstermijn van vijf dagen in elk geval
Inleiding:
getreden door in art. 2.7, tweede lid, mede te
daags na 10 december 2012 is gaan lopen,
Het cassatiemiddel klaagt dat het Hof ten
verbieden zich op of aan de weg op te hou-
eveneens juist. Dit wordt niet anders door de
onrechte art. 2.7 lid 2 Algemene Plaatselijke
den als aannemelijk is dat dit gebeurt om
omstandigheid dat de beschikking zelf pas op
Verordening Amsterdam 2008 verbindend
middelen als bedoeld in de art. 2 en 3 van de
17 december 2012 op de LBT-website is
heeft geacht, althans dat het oordeel van het
Opiumwet te koop aan te bieden. Anders dan
geplaatst. De rechtbank heeft immers terecht
Hof daaromtrent ontoereikend is gemoti-
het middel betoogt, staat de Opiumwet in
en op goede gronden geoordeeld dat het
veerd. Voornoemde bepaling luidt: Artikel 2.7
zoverre niet in de weg aan de verbindend-
bestaan van de beschikking van de rechter-
Openlijk gebruik en handel. 1. Het is verbo-
heid van deze APV-bepaling, terwijl het Hof
commissaris in elk geval op 10 december
den op of aan de weg of in een voor publiek
bij gebreke van een daarop betrekking heb-
2012 voor LBF kenbaar was, dat van haar als
toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs
bend verweer ook niet gehouden was zijn
schuldeiser in het faillissement van LBT aler-
openlijk voorhanden te hebben, deze te
beslissing dat het bewezenverklaarde feit
theid mocht worden verwacht, en dat LBF
gebruiken of voor dat gebruik één of meer
strafbaar is, nader te motiveren.
daarom aanstonds naar de inhoud daarvan
voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
navraag had moeten doen bij de curatoren of
te hebben. 2. Het is verboden zich op of aan
Volgt verwerping van het beroep.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
689
Rechtspraak
564
te kunnen overgaan, omdat de rechtbank
aal letsel. Mensenhandel en de daaraan ver-
niet kon vaststellen dat de antisociale per-
bonden uitbuiting kunnen leiden tot (zwaar)
19 februari 2013, nr. 12/04437 CW
soonlijkheidsstoornis van zodanige invloed is
psychisch en/of sociaal letsel. Deze omstan-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y. Buru-
geweest op het handelen van verdachte in
digheid behoeft naar mijn oordeel niet te
ma, J. Wortel en N. Jörg)
1996 dat de feiten hem daardoor niet of
leiden tot de totstandkoming van een uit-
(Na beroep in cassatie in het belang van de
slechts beperkt kunnen worden toegerekend.
drukkelijke wettelijke strafverzwarende omstandigheid. In de strafmaten die ten
wet door A-G Machielse, strekkende tot vernietiging in het belang der wet van het
Hoge Raad, onder meer:
hoogste gelden voor mensenhandel, is reke-
vonnis van de Rechtbank Amsterdam van
3. Beoordeling van het derde middel
ning gehouden met de aard van dit misdrijf
14 oktober 2011, nr. 13/401877-09, LJN
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van
en met de gevolgen die het kan hebben voor
BT7651, waarbij de door de Hoge Raad te
de Rechtbank dat onder ‘zwaar lichamelijk
het slachtoffer. De schade die het slachtoffer
geven beslissing overigens geen gevolg zal
letsel’ ook ernstige psychische klachten
van mensenhandel oploopt, is verdiscon-
hebben in deze zaak)
begrepen kunnen worden.
teerd in deze strafmaten. De rechter houdt
LJN BX9407
[…]
bij zijn straftoemeting rekening met alle
3.4.1. Art. 82 Sr bevat een opsomming van
omstandigheden van het concrete geval en
Cassatie in het belang der wet. Onder ‘zwaar
hetgeen onder zwaar lichamelijk letsel is
dus ook met de (omvang van de) psychische
lichamelijk letsel’ in de zin van art. 82 Sr
begrepen, waarbij in het tweede lid is
of sociale gevolgen voor het slachtoffer.
vallen niet psychische gevolgen die niet
bepaald dat ook een storing van de verstan-
Anders dan psychisch of sociaal letsel welke
zonder meer zijn aan te merken als een
delijke vermogens die langer dan vier weken
vorm van schade naar zijn aard met dit mis-
langdurige (ver)storing van de verstandelij-
heeft geduurd, tot zulk zwaar lichamelijk let-
drijf is verweven, is het toebrengen van ern-
ke vermogens in de zin van art. 82 lid 2 Sr.
sel gerekend kan worden. Naar vaste recht-
stig lichamelijk letsel, een specifieke omstan-
Meerdaadse samenloop en art. 63 Sr: onder
spraak laat art. 82 Sr de rechter vrijheid om
digheid. In de zedelijkheidswetgeving houdt
huidige wettelijke regeling geen ruimte
ook ander letsel dat voldoende belangrijk is
de wetgever uitdrukkelijk met deze specifie-
voor buitentoepassing laten van art. 63 Sr.
om naar gewoon spraakgebruik als zodanig
ke omstandigheid rekening (vgl. de artikelen
Terbeschikkingstelling art. 37a Sr: onjuist is
te worden aangeduid, als zwaar lichamelijk
248 en 250a, tweede lid, onderdeel 3, Sr).
de opvatting dat de rechter bij het geven
letsel aan te merken (vgl. HR 16 mei 2000,
Daarbij komt dat de begrippen “zwaar psy-
van een last dat de verdachte ter beschik-
LJN AA5802, NJ 2000/510). De door de wetge-
chisch letsel” of “sociaal letsel” geen vastom-
king zal worden gesteld, in zijn vonnis
ver gekozen bewoordingen geven evenwel
lijnde begrippen zijn. Ten slotte kan erop
moet vaststellen dat de bewezenverklaarde
geen aanleiding om te veronderstellen dat
worden gewezen dat de rechter schadever-
feiten ‘het gevolg zijn van’ de geestesge-
hij met ‘lichamelijk letsel’ ook het oog heeft
goeding kan toekennen en de schadevergoe-
steldheid van de verdachte (vgl. HR 22 janu-
gehad op andere krenkingen van het psy-
dingsmaatregel kan opleggen wegens de psy-
ari 2008, LJN BC1311, rov 4.4.2). Dit laat
chisch welbevinden dan de in het tweede lid
chische en/of sociale schade die het
onverlet dat de rechter bij het al dan niet
van art. 82 Sr bedoelde langdurige (ver)sto-
slachtoffer als gevolg van mensenhandel
opleggen van de maatregel, na te hebben
ring van de geestvermogens.
heeft geleden.’ (Kamerstukken II, 2003/2004,
geoordeeld dat aan de wettelijke voorwaar-
3.4.2. Dat onderscheid moet worden gemaakt
29 291, nr. 7, p. 6)
den daarvoor is voldaan, relevant kan ach-
tussen lichamelijk letsel als bedoeld in art.
Het amendement is nadien verworpen (Han-
ten in hoeverre aannemelijk is dat enig ver-
82 Sr en psychisch leed dat buiten dit begrip
delingen 2003/2004, nr. 89, 29 291, p. 5704,
band bestaat tussen de stoornis en het
van letsel valt, strookt ook met de opvatting
5705).
begane feit.
die de wetgever bij enkele recente wetswijzi-
3.5. Gelet op het voorgaande moet worden
gingen tot uitdrukking heeft gebracht.
aangenomen dat psychische gevolgen van
Zo wordt in onder meer art. 3, eerste lid sub
gedragingen zoals bewezenverklaard, welke
b, van de Wet internationale misdrijven
gevolgen niet zonder meer zijn aan te mer-
Inleiding:
gesproken over ‘zwaar lichamelijk of geeste-
ken als een (ver)storing van de verstandelij-
De in deze zaak gedane vordering tot cassatie
lijk letsel’, waarbij in art. 1, derde lid, van die
ke vermogens in de zin van art. 82, tweede
in het belang der wet richt zich tegen het
Wet voor de betekenis van ‘zwaar lichamelijk
lid, Sr, niet kunnen worden aangemerkt als
vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 14
letsel’ naar het Wetboek van Strafrecht wordt
‘zwaar lichamelijk letsel’ als bedoeld in art.
oktober 2011, nr. 13/401877-09, LJN BT7651,
verwezen.
248, eerste lid, Sr, zoals deze bepaling luidde
waarbij de veroordeelde ter zake van zeden-
Daarnaast is bij de behandeling van het wets-
ten tijde van het begaan van de bewezenver-
misdrijven en gewelddadige vermogensdelic-
voorstel dat uiteindelijk heeft geleid tot de
klaarde feiten. De bewezenverklaring geeft
ten, begaan in de periode van 24 april 1996
wet van 9 december 2004 tot uitvoering van
in zoverre blijk van een onjuiste rechtsop-
tot en met 24 juli 1996, veroordeeld is tot
internationale regelgeving ter bestrijding van
vatting.
een gevangenisstraf van tien jaren. Door de
mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004,
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
rechtbank worden geconstateerde psychische
645) een amendement ingediend waarvan de
4. Beoordeling van het eerste middel
klachten aangemerkt als zwaar lichamelijk
strekking was dat in thans art. 273f, vierde
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij
letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wet-
lid, Sr de woorden ‘zwaar lichamelijk letsel’
de straftoemeting ten onrechte art. 63 Sr bui-
boek van Strafrecht. Verder is van belang dat
zouden worden vervangen door ‘zwaar licha-
ten toepassing heeft gelaten.
de rechtbank een zwaardere straf oplegde
melijk of psychisch letsel’. Dit amendement
[…]
aan de serieverkrachter dan mogelijk is op
gaf de Minister van Justitie aanleiding op te
4.4.1. In zijn arrest van 19 april 2005, LJN
grond van de samenloopregeling uit art. 63
merken:
AS5556, NJ 2006/10 heeft de Hoge Raad
en art. 57 Sr. Verder oordeelde de rechtbank
‘Deze leden bepleiten de introductie van
geoordeeld dat de wettelijke regeling mee-
niet tot oplegging van de maatregel van ter-
twee nieuwe strafverzwarende omstandighe-
brengt dat in een geval als het onderhavige
beschikkingstelling in de zin van art. 37a Sr
den, te weten zwaar psychisch letsel en soci-
a) de rechter moet nagaan wat de maximaal
(Sr art. 37a, 57 en 63, en 82)
690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou
verband bestaat tussen – kort gezegd – de
2008 was hij dientengevolge, toen hij op 10
zijn geweest indien alle, dat wil zeggen ook
stoornis en het begane feit, nu de last tot
maart 2009 machtiging verleende tot het
de na de datum van het plegen van het door
terbeschikkingstelling immers wordt opge-
betreden van verdachtes woning, geen hulp-
de rechter te beoordelen feit, door een ande-
legd naar aanleiding van een begaan straf-
officier van justitie. Het hof oordeelt dat dit
re rechter reeds beoordeelde feiten gevoegd
baar feit.
niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkver-
zouden zijn behandeld en dus tot één rech-
5.5. Het middel is terecht voorgesteld.
klaring van het openbaar ministerie in de
terlijke uitspraak zouden hebben geleid,
6. Slotsom
strafvervolging. Wel is het hof van oordeel
terwijl
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit
dat het bewijsmateriaal onder zodanige
b) hij in ieder geval geen hogere straf zal
voort dat als volgt moet worden beslist.
omstandigheden is verkregen dat het niet
mogen opleggen dan overeenkomt met het
7. Beslissing
mag worden aangewend om een strafrechte-
hiervoor onder a) bedoelde maximum ver-
De Hoge Raad vernietigt in het belang van de
lijke veroordeling van de verdachte te ver-
minderd met de eerder opgelegde straffen en
wet de bestreden uitspraak.
krijgen. Het hof sluit het gevonden materiaal daarom uit van het bewijs. Het
c) hij in geen geval hoger mag straffen dan tot het maximum van de vrijheidsstraf die is gesteld op het door hem te berechten feit.
565
cassatiemiddel klaagt dat de bewijsuitsluiting ontoereikend is gemotiveerd.
4.4.2. In zijn brief van 8 december 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft de
19 februari 2013, nr. 11/03713
Hoge Raad, onder meer:
Minister van Veiligheid en Justitie aangekon-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet
digd het thema van de meerdaadse samen-
Lohman, W.F. Groos, Y. Buruma en N. Jörg)
het volgende worden vooropgesteld.
loop en van art. 63 Sr te willen herzien, mede
(Na conclusie van A-G Silvis, strekkende tot
Indien binnen de door art. 359a Sv bepaalde
naar aanleiding van de onderhavige uit-
verwerping; OM-cassatie)
grenzen sprake is van een vormverzuim als
spraak van de Rechtbank (vgl. Kamerstukken
LJN BY5322
bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevol-
II, 2011-2012, 29 279, nr. 129). Nu daarbij ver-
gen daarvan niet uit de wet blijken, moet de
schillende legislatieve keuzes denkbaar zijn,
Overzichtarrest met aanvullingen op vaste
rechter beoordelen of aan dat vormverzuim
ziet de Hoge Raad daarin aanleiding om
rechtspraak art. 359a Sv. Afgifte machtiging
enig rechtsgevolg dient te worden verbonden
thans bij zijn rechtspraak te blijven.
tot binnentreden door onbevoegde hulp-
en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmer-
4.5. Het middel is terecht voorgesteld.
officier van justitie.
king komt. Daarbij dient hij rekening te hou-
5. Beoordeling van het tweede middel 5.1. Het middel klaagt over het oordeel van
den met de in het tweede lid van art. 359a Sv (Sv art. 359a)
de Rechtbank dat de oplegging van terbe-
genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden
schikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr
Inleiding:
gerechtvaardigd.
alleen mogelijk is wanneer aan de verdachte
Het OM-cassatiemiddel komt op tegen de
De eerste factor is ‘het belang dat het
de feiten ‘als gevolg van’ een gebrekkige ont-
vrijspraken door het Hof van het hebben
geschonden voorschrift dient’. De tweede fac-
wikkeling of ziekelijke stoornis van de geest-
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of ver-
tor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoor-
vermogens niet of in verminderde mate kun-
werkt in elk geval opzettelijk aanwezig heb-
deling daarvan zijn de omstandigheden van
nen worden toegerekend.
ben gehad van hennepplanten en van dief-
belang waaronder het verzuim is begaan.
[…]
stal van elektriciteit. De vrijspraken zijn het
Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid
5.4. Ingevolge art. 37a, eerste lid, Sr kan de
gevolg van bewijsuitsluiting door het hof in
van het verzuim een rol spelen. De derde fac-
verdachte bij wie tijdens het begaan van het
reactie op een geconstateerd vormverzuim,
tor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroor-
feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
te weten het op 11 maart 2009 betreden van
zaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder
stoornis van de geestvermogens bestond, op
een bewoonde woning door opsporingsamb-
meer van belang of en in hoeverre de ver-
last van de rechter ter beschikking worden
tenaren die slechts voorzien waren van een
dachte door het verzuim daadwerkelijk in
gesteld. Deze bepaling eist, anders dan bij de
machtiging (als bedoeld in art. 2 Algemene
zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient
in art. 39 Sr voorkomende vraag of het feit
wet op het binnentreden) afgegeven door
opmerking dat het belang van de verdachte
aan de verdachte niet kan worden toegere-
een onbevoegde hulpofficier van justitie. In
dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt,
kend ‘wegens’ de gebrekkige ontwikkeling of
de woning heeft men een weedkwekerij aan-
niet kan worden aangemerkt als een rech-
stoornis van zijn geestvermogens, niet meer
getroffen. Naderhand is gebleken dat betrok-
tens te respecteren belang, zodat een eventu-
dan een uit gelijktijdigheid bestaand ver-
kene (een hoofdinspecteur) op de datum van
ele schending van dit belang als gevolg van
band. De opvatting dat de rechter bij het
afgifte van de machtiging niet meer beschik-
een vormverzuim niet een nadeel oplevert
geven van een last dat de verdachte ter
te over het certificaat van hulpofficier als
als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv (vgl.
beschikking zal worden gesteld, in zijn von-
bedoeld in de Regeling hulpofficieren van
HR 4 januari 2011, LJN BM6673, NJ 2012/145,
nis moet vaststellen dat de bewezenverklaar-
justitie 2008. Voor verlenging van het aan
rov. 3.2.2). Opmerking verdient tevens dat
de feiten ‘het gevolg zijn van’ de geestesge-
hem verleende certificaat heeft hij in decem-
indien het niet de verdachte is die door de
steldheid van de verdachte, vindt derhalve
ber 2008 een examen afgelegd. Voor dit exa-
niet-naleving van het voorschrift is getroffen
geen steun in het recht (vgl. HR 22 januari
men is betrokkene niet geslaagd, hetgeen
in het belang dat de overtreden norm beoogt
2008, LJN BC1311, rov 4.4.2).
aan hem schriftelijk is kenbaar gemaakt.
te beschermen, in de te berechten zaak als
Dit laat overigens onverlet dat de rechter bij
Daardoor was hij in de periode van 24 janua-
regel geen rechtsgevolg zal behoeven te wor-
het al dan niet geven van een last tot terbe-
ri 2009 tot 22 juli 2010 niet in bezit van het
den verbonden aan het verzuim.
schikkingstelling, nadat hij heeft geoordeeld
certificaat hulpofficier van justitie. Voor
Voorts is van belang dat – gelet op de beoor-
dat aan de wettelijke voorwaarden voor
zover kon worden vastgesteld werd hem
delingsfactoren als bedoeld in art. 359a,
oplegging daarvan is voldaan, relevant kan
geen ontheffing verleend. Ingevolge artikel 1
tweede lid, Sv – het wettelijk stelsel aldus
achten in hoeverre aannemelijk is dat enig
van de Regeling hulpofficieren van justitie
moet worden opgevat dat een vormverzuim
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
691
Rechtspraak
in de zin van dat artikel niet steeds behoeft
2011/169, rov. 4.4.1).
lichaam. Ook kan gedacht worden aan geval-
te leiden tot een van de daar omschreven
2.4.3. Met betrekking tot de mogelijke uitoe-
len waarin het gebruik voor het bewijs
rechtsgevolgen.
fening van de bevoegdheid tot bewijsuitslui-
wezenlijk afbreuk doet aan het fundamentele
Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en
ting, verdient in aansluiting op dit in de wet
belang dat met bescherming van het profes-
niet een plicht, en biedt de rechter die een
neergelegde en in de eerdere rechtspraak van
sionele verschoningsrecht is gediend. In HR
vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijk-
de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader
12 januari 1999, LJN ZD1402, NJ 1999/290
heid af te zien van het toepassen van een
nog aantekening dat de rechter om verschil-
bracht dit mee dat de inhoud van telefoonge-
van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te
lende redenen gebruik kan maken van de
sprekken tussen de medeverdachte en een
volstaan met het oordeel dat een onherstel-
bevoegdheid tot toepassing van bewijsuit-
door hem geraadpleegde advocaat niet tot
baar vormverzuim is begaan. De strekking
sluiting als rechtsgevolg van een vormver-
het bewijs mochten worden gebezigd. In HR
van de regeling van art. 359a Sv is immers
zuim als bedoeld in art. 359a Sv.
2 oktober 2007, LJN BA5632, NJ 2008/374 gold
niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet
2.4.4. Toepassing van bewijsuitsluiting kan
datzelfde voor een proces-verbaal, voor zover
leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
noodzakelijk zijn ter verzekering van het
daarin was gerelateerd dat de verdachte tij-
Indien de feitenrechter op grond van de
recht van de verdachte op een eerlijk proces
dens zijn verhoor door de politie is gecon-
hiervoor bedoelde weging en waardering
in de zin van art. 6 EVRM, zoals daaraan
fronteerd met de weergave van een telefoon-
van de wettelijke beoordelingsfactoren en
mede door het EHRM uitleg is gegeven. In dit
gesprek tussen hemzelf en de door hem
aan de hand van alle omstandigheden van
verband kan bijvoorbeeld worden gewezen
geraadpleegde dokterstelefoon alsmede hoe
het geval tot het oordeel komt dat niet kan
op de rechtspraak over schending van het
hij op die confrontatie heeft gereageerd.
worden volstaan met de vaststelling dat een
recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor
Of een zeer ingrijpende inbreuk op een
onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar
(vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ
grondrecht van de verdachte met het oog op
dat het verzuim niet zonder consequentie
2009/349) of op de rechtspraak over door de
het voorkomen van soortgelijke inbreuken
kan blijven, zal hij daaraan een van de in
verdachte afgelegde verklaringen tegenover
tot toepassing van bewijsuitsluiting noopt,
art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsge-
een undercoveragent die zich heeft voorge-
zal de rechter moeten beoordelen aan de
volgen verbinden, te weten strafverminde-
daan als medegedetineerde van de verdachte
hand van de hiervoor onder 2.4.1 genoemde
ring, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijk-
(vgl. HR 28 maart 2006, LJN AU5471, NJ
wettelijke beoordelingsfactoren en met
verklaring van het openbaar ministerie in
2007/38). In dergelijke gevallen is – zodra
inachtneming van de omstandigheden van
de vervolging. Een beslissing tot toepassing
vaststaat dat zich een zodanig vormverzuim
het geval. Daarbij zal de rechter ook kunnen
van een rechtsgevolg als bedoeld in art.
heeft voorgedaan – de ruimte om na afwe-
betrekken of in de gegeven omstandigheden
359a Sv dient te worden genomen en gemo-
ging van de in 2.4.1 genoemde factoren af te
toepassing van bewijsuitsluiting opweegt
tiveerd aan de hand van de hiervoor bespro-
zien van de toepassing van bewijsuitsluiting
tegen de daarvan te verwachten negatieve
ken factoren die in het tweede lid van het
(zeer) beperkt, zoals ook tot uitdrukking
effecten en of aldus niet op onaanvaardbare
artikel zijn genoemd.
komt in de rechtspraak van de Hoge Raad
wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegen-
2.4.2. Ook bij bewijsuitsluiting gaat het dus
over schending van het recht op rechtsbij-
de belangen als de waarheidsvinding en de
om een bevoegdheid van de rechter, waarvan
stand bij het politieverhoor die is gevolgd op
bestraffing van de dader van een – mogelijk
de uitoefening in de eerste plaats moet wor-
voormeld arrest van 30 juni 2009.
zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede in voor-
den beoordeeld in het licht van de wettelijke
2.4.5. Voorts kan in gevallen waarin het recht
komend geval aan de rechten van slachtof-
beoordelingsfactoren van art. 359a, tweede
van de verdachte op een eerlijk proces in de
fers of hun nabestaanden, mede gelet op uit
lid, Sv en van de omstandigheden van het
zin van art. 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de
het EVRM voortvloeiende positieve verplich-
geval. Bewijsuitsluiting kan als op grond van
orde is, maar sprake is van een ander belang-
tingen tot effectieve bestraffing.
art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg
rijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbe-
2.4.6. Toepassing van bewijsuitsluiting is
uitsluitend aan de orde komen indien het
ginsel dat in aanzienlijke mate is geschon-
voorts niet onder alle omstandigheden uitge-
bewijsmateriaal door het verzuim is verkre-
den, toepassing van bewijsuitsluiting
sloten als sprake is van de – zeer uitzonder-
gen, en komt slechts in aanmerking indien
noodzakelijk worden geacht als middel om
lijke – situatie (waarin het verzekeren van
door de onrechtmatige bewijsgaring een
toekomstige vergelijkbare vormverzuimen
het recht op een eerlijk proces in de zin van
belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of
die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg
art. 6 EVRM de rechter niet noopt tot toepas-
rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is
hebben te voorkomen en een krachtige sti-
sing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake
geschonden (vgl. HR 30 maart 2004, LJN
mulans te laten bestaan tot handelen in
is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende
AM2533, NJ 2004/376). Wat dat laatste betreft
overeenstemming met de voorgeschreven
inbreuk op een grondrecht van de verdachte,
geldt dat een schending van het in art. 8
norm. Een dergelijke toepassing van bewijs-
maar) waarin het desbetreffende vormver-
EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging
uitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en
zuim naar uit objectieve gegevens blijkt
van de persoonlijke levenssfeer niet zonder
als middel om met de opsporing en vervol-
zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn struc-
meer een inbreuk oplevert op de in art. 6
ging belaste ambtenaren te weerhouden van
tureel karakter vaststaat en de verantwoorde-
EVRM vervatte waarborg van een eerlijk pro-
onrechtmatig optreden kan in beeld komen
lijke autoriteiten zich, vanaf het moment
ces (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BH8889, NJ
als sprake is van een vormverzuim dat resul-
waarop dit structurele verzuim hun bekend
2009/399) en dat aan een niet gerechtvaar-
teert in een zeer ingrijpende inbreuk op een
moet zijn geweest, onvoldoende inspannin-
digde inbreuk op het door het eerste lid van
grondrecht van de verdachte, zoals het geval
gen hebben getroost overtredingen van het
art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de straf-
was in HR 29 mei 2007, LJN AZ8795, NJ
desbetreffende voorschrift te voorkomen. De
procedure tegen de verdachte geen rechtsge-
2008/14. In die zaak ging het om een in het
enkele stelling dat zich zodanig structureel
volgen behoeven te worden verbonden, mits
kader van een lijfsvisitatie als bedoeld in art.
verzuim voordoet is daartoe niet toereikend
zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld
17 Douanewet zonder toereikende wettelijke
en behoeft de rechter in de desbetreffende
in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd
grondslag uitgevoerde schouwing van de
procedure geen aanleiding te geven daarnaar
(vgl. HR 5 oktober 2010, LJN BL5629, NJ
natuurlijke openingen en holten van het
een onderzoek in te stellen. Het ligt daarbij
692
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
op de weg van de verdediging aan de hand
Regeling hulpofficieren van justitie 2008,
bewijsuitsluiting strekkende oordeel van het
van buiten de voorliggende zaak reeds
omdat hij niet was geslaagd voor het examen
Hof ontoereikend is gemotiveerd, in het bij-
bekende gegevens te onderbouwen dat zich
ter verlenging van dit certificaat.
zonder met betrekking tot de afwegingen
zodanig structureel verzuim voordoet. Ver-
2.5.2. Het Hof heeft terecht overwogen dat
omtrent de ernst van het verzuim en het
volgens ligt het op de weg van het openbaar
het bij het antwoord op de vraag of, en zo ja,
nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
ministerie daartegenover concrete gegevens
welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet
2.7.1. Het oordeel van het Hof dat het onder-
te verstrekken aan de hand waarvan kan wor-
worden verbonden rekening dient te houden
havige vormverzuim tot bewijsuitsluiting
den bepaald of de verantwoordelijke autori-
met de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde
leidt, is ontoereikend gemotiveerd. Dat
teiten adequate maatregelen hebben getrof-
factoren.
berust op het volgende.
fen om structurele overtreding van het
Aan die toetsing heeft het Hof inhoud gege-
2.7.2. Het Hof heeft – anders dan met de
desbetreffende voorschrift zoveel als redelij-
ven door met betrekking tot het belang van
algemene bewoordingen dat op de door het
kerwijs mogelijk uit te sluiten.
het geschonden voorschrift onder meer te
voorschrift gewaarborgde belangen van de
In het hier bedoelde geval komt toepassing
oordelen dat het toekennen van de bevoegd-
verdachte inbreuk is gemaakt – niet kenbaar
van bewijsuitsluiting slechts in aanmerking
heid tot het verlenen van een machtiging tot
aandacht besteed aan het nadeel dat door
indien aannemelijk is geworden dat die toe-
binnentreden aan een hulpofficier van justi-
het verzuim is veroorzaakt. In het bijzonder
passing in de gegeven omstandigheden daad-
tie en de in dat verband aan die functionaris
blijkt uit zijn overwegingen niet dat het in
werkelijk de beoogde normerende werking
te stellen eisen, waaronder de eis dat hij,
zijn afwegingen heeft betrokken of en in
op de praktijk van opsporing en vervolging
naast de vereiste rang en ervaring, ook
hoeverre de verdachte door het verzuim
zal hebben, waarbij van belang kan zijn wat
beschikt over de vereiste kennis, deel uitma-
daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
de oorzaak van het vormverzuim is en wat
ken van de waarborgen die ertoe strekken
Uit het verhandelde ter terechtzitting in
(reeds) door de verantwoordelijke autoritei-
ongerechtvaardigde inbreuken op het grond-
hoger beroep blijkt niet dat de verdediging
ten ter voorkoming van overtreding van het
wettelijk beschermde huisrecht te voorko-
enigerlei concreet nadeel heeft genoemd.
bewuste voorschrift is ondernomen. In het
men. Met betrekking tot de ernst van het ver-
2.7.3. Voorts volgt uit de door het Hof vastge-
geval zodanig preventief effect op zichzelf is
zuim heeft het Hof geoordeeld dat de door
stelde feiten niet dat sprake is van een situa-
te verwachten, moet worden onderzocht of in
de betreffende hoofdinspecteur van politie
tie waarin art. 6 EVRM, zoals daaraan uitleg
de gegeven omstandigheden toepassing van
verleende machtiging niet de noodzakelijke
is gegeven in onder meer de rechtspraak van
bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan
waarborg bood, omdat hij niet over de vereis-
het EHRM, zonder meer tot bewijsuitsluiting
te verwachten negatieve effecten en of aldus
te kennis beschikte om als hulpofficier van
noopt. In cassatie moet daarom ervan wor-
niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt
justitie behoorlijk te kunnen functioneren.
den uitgegaan dat het Hof zijn bevoegdheid
gedaan aan zwaarwegende belangen als de
Vervolgens heeft het Hof overwogen dat aan
tot toepassing van bewijsuitsluiting hier niet
waarheidsvinding en de bestraffing van de
een door een dergelijke functionaris afgege-
heeft aangewend ter verzekering van het
dader van een – mogelijk zeer ernstig – straf-
ven machtiging tot binnentreden geen
recht van de verdachte op een eerlijk proces
baar feit, alsmede in voorkomend geval aan
gewicht kan worden toegekend, zodat moet
in de zin van art. 6 EVRM, maar kennelijk
de rechten van slachtoffers of hun nabe-
worden geoordeeld als ware in het geheel
omdat naar zijn oordeel sprake is van een
staanden, mede gelet op uit het EVRM voort-
geen machtiging afgegeven.
vormverzuim dat heeft geresulteerd in een
vloeiende positieve verplichtingen tot effec-
Van een en ander uitgaande heeft het Hof
aanzienlijke inbreuk op het huisrecht van de
tieve bestraffing.
het door het gewraakte binnentreden gevon-
verdachte.
In het bijzonder de zojuist besproken, zeer
den bewijsmateriaal uitgesloten van het
In aanmerking genomen de door het Hof
uitzonderlijke, situatie vergt dat de rechter in
bewijs omdat ‘zowel – en naar het oordeel
vastgestelde feiten en omstandigheden, doet
zijn uitspraak nadere rekenschap aflegt van
van het Hof ook: in aanzienlijke mate –
zich evenmin het geval voor dat het onderha-
toepassing van bewijsuitsluiting.
inbreuk is gemaakt op een belangrijk straf-
vige vormverzuim een zodanig ingrijpende
2.5.1. Het Hof heeft niet onbegrijpelijk en
vorderlijk voorschrift, als op de door dat
inbreuk op het huisrecht van de verdachte
zonder blijk te geven van een onjuiste rechts-
voorschrift gewaarborgde belangen van de
tot gevolg heeft gehad dat dit tot toepassing
opvatting geoordeeld dat sprake is van een
verdachte’. Daarbij heeft het Hof geoordeeld
van bewijsuitsluiting noopt als hiervoor in
onherstelbaar vormverzuim in het voorberei-
dat ‘buiten beschouwing [kan] blijven’ het
2.4.5 bedoeld.
dend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv.
antwoord op de vraag of – zoals door de
2.7.4. Het Hof heeft bij zijn beoordeling van
Dat vormverzuim bestaat erin, blijkens de in
Advocaat-Generaal in hoger beroep is aange-
de ernst van het onderhavige vormverzuim
zoverre onbestreden feitelijke vaststellingen
voerd – ‘de vereiste machtiging, indien een
dit verzuim zonder meer gelijkgesteld aan
van het Hof, dat na verscheidene bij de poli-
bevoegde autoriteit daarom zou zijn ver-
een vormverzuim waarvan sprake zou zijn
tie binnengekomen meldingen dat zich in de
zocht, ook zou zijn verleend’.
geweest indien door opsporingsambtenaren
desbetreffende woning een hennepkwekerij
2.6. Het middel klaagt dat het Hof het
aan wie in het geheel geen machtiging tot
zou bevinden door opsporingsambtenaren,
onderhavige vormverzuim ten onrechte
binnentreden is afgegeven zonder toestem-
voorzien van een hun door de hoofdinspec-
heeft gelijkgesteld met een vormverzuim
ming is binnengetreden in een woning. Dit
teur van politie [verbalisant 1] verstrekte
waarvan sprake zou zijn indien een machti-
oordeel is zonder nadere motivering niet
machtiging tot binnentreden, zonder toe-
ging geheel zou hebben ontbroken en dat
begrijpelijk, nu laatstbedoeld verzuim ernsti-
stemming is binnengetreden in de woning
het Hof ten onrechte heeft nagelaten te
ger is in verband met het in een rechtsstaat
van de verdachte (waarbij een hennepkweke-
onderzoeken of, zoals de Advocaat-Generaal
wezenlijke aspect dat vertegenwoordigers
rij is aangetroffen), terwijl naderhand is
bij het Hof ter terechtzitting heeft gesteld,
van de uitvoerende macht zich in verband
gebleken dat deze hoofdinspecteur op de
aannemelijk is dat de machtiging door een
met te maken inbreuken op grondrechten
datum waarop hij de machtiging onderteken-
wel gecertificeerde hulpofficier van justitie
van burgers in voorkomende gevallen onder-
de niet beschikte over het certificaat
ook zou zijn verleend. Op grond hiervan
werpen aan de wettelijk bepaalde vooraf-
wordt in het middel betoogd dat het tot
gaande controle door een hogere autoriteit.
hulpofficier van justitie als bedoeld in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
693
Rechtspraak
Bij het bepalen van de ernst van het verzuim
(Sv art. 359 en 359a)
waarvan hij wist dat deze van een misdrijf afkomstig waren, welk feit is gekwalificeerd
kan ook van belang zijn of de desbetreffende opsporingsambtenaren te goeder trouw erop
Hoge Raad, onder meer:
als medeplegen van witwassen. In deze straf-
mochten afgaan dat de hun verstrekte mach-
3.3. Voor zover het middel klaagt dat het Hof
zaak is met betrekking tot de inbeslaggeno-
tiging door een bevoegde hulpofficier van
in strijd met de tweede volzin van het twee-
men geldbedragen niet de verbeurdverkla-
justitie was afgegeven.
de lid van art. 359 Sv heeft verzuimd in het
ring gevorderd.
2.7.5. De in het onderhavige geval geschon-
bijzonder de redenen op te geven waarom
In de hiervoor weergegeven overwegingen
den norm strekt ertoe te voorkomen dat als
het is afgeweken van het uitdrukkelijk onder-
heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking
gevolg van een gebrek aan (parate en actuele)
bouwde standpunt van de verdediging dat de
gebracht dat het begaan van het bewezenver-
kennis bij de functionaris die de machtiging
verdachte bij gebreke van een vermoeden
klaarde misdrijf ‘medeplegen van witwassen’
tot binnentreden verleent, die machtiging
van schuld onrechtmatig is aangehouden en
tot het door de verdachte wederrechtelijk ver-
wordt verstrekt voor een situatie waarin dat
dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting
krijgen van vermogen heeft geleid. Het Hof
niet gerechtvaardigd is. Voor de waardering
van de schoensporen en het vergelijkend
heeft dit oordeel kennelijk gebaseerd op zijn
van de ernst van het verzuim kan daarom in
spoor van de schroevendraaier die in de auto
opvatting dat de genoemde bedragen aan
dit geval van belang zijn of, zoals de Advo-
is aangetroffen, stuit het middel af op de
contant geld en banksaldi en het voor het
caat-Generaal bij het Hof heeft gesteld, een
omstandigheid dat het hier een verweer
verwerven van aandelen betaalde bedrag, nu
andere, wel bevoegde, autoriteit eveneens
betreft als bedoeld in art. 359a, eerste lid, Sv.
zij voorwerp van het bewezenverklaarde mis-
een machtiging zou hebben verleend. Voor
Volgt verwerping van het beroep.
drijf ‘witwassen’ waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden.
de vaststelling of zodanige machtiging zou zijn verleend, is vereist dat aan de hand van, in beginsel door het Openbaar Ministerie te
567
Dat standpunt is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de verdachte daadwerkelijk wederrechte-
verschaffen, concrete gegevens aannemelijk is dat in de gegeven omstandigheden zodani-
19 februari 2013, nr. 11/00007 P
lijk voordeel heeft verkregen door middel
ge machtiging hoogst waarschijnlijk zou zijn
(Mrs. W.A.M. van Schendel, mr. J. de Hullu,
van of uit de baten van het bewezenverklaar-
verleend. Het Hof, dat heeft vastgesteld dat
mr. H.A.G. Splinter-van Kan, mr. J. Wortel en
de ‘witwassen’. Dat die geldbedragen vermo-
aan het verlenen van de machtiging ‘meerde-
mr. N. Jörg)
gensbestanddelen vormen die, zoals het Hof
re bij de politie binnengekomen meldingen’
(Na conclusie van A-G Sivlis, strekkende tot
heeft overwogen, de verdachte tot voordeel
zijn voorafgegaan, heeft nadere feitelijke
verwerping; adv. mr. B.P. de Boer, Haarlem)
(kunnen) strekken, vormt nog niet een toe-
vaststellingen dienaangaande op grond van
LJN BY5217
reikende motivering. Daarover klaagt het middel terecht.
zijn – onjuiste – oordeel dat een onderzoek naar de bedoelde stelling buiten beschou-
Voordeelsontneming en witwassen. Vermo-
2.4. Ook voor zover in de hiervoor weergege-
wing kan blijven, ten onrechte achterwege
gensbestanddelen die voorwerp zijn van
ven overwegingen tot uitdrukking is
gelaten.
het in de hoofdzaak bewezenverklaarde
gebracht dat de door het Hof genoemde
2.7.6. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat
misdrijf witwassen vormen niet reeds daar-
bedragen aan contant geld, banksaldi en
sprake is van een situatie zoals hiervoor
door wederrechtelijk verkregen voordeel. In
gebruikt voor het verwerven van aandelen,
onder 2.4.6 bedoeld, ontbreekt in zijn over-
casus niet begrijpelijk dat de verdachte
zijn verkregen door middel van of uit de
wegingen de daar vermelde, voor een begrij-
daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel
baten van soortgelijke feiten als bedoeld in
pelijke toepassing van bewijsuitsluiting ver-
heeft verkregen door middel van of uit de
art. 36e, tweede lid, Sr, is dat oordeel niet
eiste, motivering.
baten van het bewezenverklaarde witwas-
zonder meer begrijpelijk omdat in deze over-
2.7.7. Het middel slaagt.
sen. AG: anders.
wegingen geen enkel aanknopingspunt voor die veronderstelling is genoemd.
Volgt vernietiging en terugwijzing. (Sr art. 36e)
Ook daarover wordt in het middel terecht geklaagd.
566
Inleiding:
Volgt vernietiging en terugwijzing.
Het cassatiemiddel bevat de klacht dat de 19 februari 2013, nr. 12/02353
schatting van het door de betrokkene weder-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en N. Jörg)
rechtelijk verkregen voordeel niet naar beho-
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
ren is gemotiveerd, aangezien zonder nadere
tot vernietiging en terugwijzing dan wel
motivering niet begrijpelijk is hoe dat voor-
19 februari 2013, nr. 12/03826 CW
verwijzing; adv. mr. M.W.G.J. IJsseldijk, Arn-
deel kan zijn verkregen door het begaan van
(Mrs. G.J.M. Corstens, W.A.M. van Schendel, J.
hem)
de feiten die in de met deze ontnemingspro-
de Hullu, W.F. Groos en N. Jörg)
LJN BZ1383
cedure samenhangende strafzaak zijn bewe-
(Na beroep in cassatie in het belang van de
zen verklaard, te weten, kort gezegd, mede-
wet door P-G Fokkens, strekkende tot ver-
Een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
plegen van witwassen en bezit van een
nietiging in het belang der wet van de
dat bewijsuitsluiting dient plaats te vin-
vuurwapen.
beschikking van het Gerechtshof te ’s-Her-
den omdat de verdachte bij gebreke van
568
togenbosch van 3 augustus 2009, nr.
een vermoeden van schuld onrechtmatig
Hoge Raad, onder meer:
000376/09)
is aangehouden, betreft een verweer als
2.3. In de met deze ontnemingsprocedure
LJN BX5566
bedoeld in art. 359a lid 1 Sv en niet een
verband houdende strafzaak is bewezenver-
verweer in de zin van art. 359 lid 2, tweede
klaard dat de verdachte zich heeft schuldig
Cassatie in het belang der wet. Voor vergoe-
volzin, Sv (vgl. HR 17 januari 2012, LJN
gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen
ding van gemaakte rechtsbijstandkosten in
BT2052, NJ 2012, 253).
van voorhanden hebben van geldbedragen
de zin van 591a Sv kan ook plaats zijn
694
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
indien de zaak is geëindigd in een sepot, of
maart 1963, Stb. 1963, 130 is niet expliciet
te houden met de omstandigheden van het
indien een beklag als bedoeld in art. 12 Sv
aandacht besteed aan de precieze betekenis
geval is art. 90 Sv van overeenkomstige toe-
niet gegrond is verklaard dan wel een der-
van deze termen.
passing verklaard
gelijk beklag wel gegrond is verklaard,
4.2.2. In dat verband kunnen wel de wetssys-
(Kamerstukken II, 1961-1962, 6647, nr. 3, p. 9).
maar de zaak vervolgens is geëindigd zon-
tematiek en de betekenis van min of meer
4.3.4. Bij wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341
der oplegging van een straf of maatregel of
gelijkluidende termen in met art. 591a Sv
is in de art. 89 en 591a Sv de term tegemoet-
toepassing van art. 9a Sr.
samenhangende bepalingen worden onder-
koming vervangen door schadevergoeding en
zocht. De wetsgeschiedenis biedt daarvoor
is de mogelijke vergoeding van kosten van de
enige aanknopingspunten en werpt ook licht
raadsman toegevoegd. De Memorie van Toe-
op de bedoeling die de wetgever met art.
lichting bij deze wet houdt over de voorgestel-
Inleiding:
591a Sv had en de rol die hij bij de beoorde-
de aanpassing van art. 89 Sv onder meer in:
De in deze zaak gedane vordering tot cassatie
ling van verzoeken op basis van die bepaling
‘De beoordeling van de vraag of er grond is
in het belang der wet richt zich tegen de
aan de rechter heeft toebedacht.
voor een vergoeding vindt hier immers niet
beschikking van het Gerechtshof te ’s-Herto-
4.3.1. In 1926 is in het Wetboek van Strafvor-
haar antwoord in de onrechtmatigheid van
genbosch van 3 augustus 2009, nr. 000376/09,
dering in art. 89 e.v. een regeling opgenomen
de overheidsmaatregel, maar in het billijk-
waarbij op grond van art. 591a Sv schadever-
op grond waarvan door de rechter aan de
heidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is
goeding is toegekend aan de gewezen ver-
gewezen verdachte wiens zaak, voor zover hier
dat de nadelige gevolgen van de indertijd
dachte voor door deze gemaakte kosten voor
van belang, ‘eindigt zonder oplegging van straf
bestaande verdenking niet voor rekening van
rechtsbijstand. De reden voor om het beroep
of maatregel’ een geldelijke tegemoetkoming
de gewezen verdachte worden gelaten, maar
in te stellen is dat er in de rechtspraak ver-
kan worden toegekend ten laste van de Staat
geheel of gedeeltelijk door de Staat worden
deeldheid bestaat over de vraag of kosten voor
voor schade geleden door ondergane voorlopi-
gedragen. (...)
rechtsbijstand die worden gemaakt door een
ge hechtenis. Deze toekenning diende volgens
De thans geldende regeling belet de rechter,
persoon wiens vervolging wordt verlangd in
de in art. 90 neergelegde maatstaf plaats te
door het gebruik van het woord “tegemoetko-
het kader van een art. 12 Sv procedure, op
hebben ‘indien en voor zoover daartoe, naar
ming”, een volledige vergoeding van de gele-
grond van art. 591a Sv voor vergoeding in
het oordeel van den rechter, gronden van bil-
den schade toe te kennen. Het ontwerp ver-
aanmerking komen indien geen vervolging
lijkheid aanwezig zijn’. Een aspect dat volgens
vangt deze term door “schadevergoeding”,
wordt bevolen of een wel bevolen vervolging
de Memorie van Toelichting bij het billijk-
teneinde aan te geven dat, indien de rechter
niet tot een veroordeling leidt.
heidsoordeel van de rechter omtrent het toe-
deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk
kennen van een tegemoetkoming en bij het
is. Zo’n geval kan zich met name voordoen,
Hoge Raad, onder meer:
bepalen van de hoogte daarvan een belangrij-
indien op iemand door omstandigheden, bui-
4.1. De middelen stellen vragen aan de orde
ke rol kan spelen is in hoeverre de verdachte
ten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige
met betrekking tot de grenzen die de wet
de voorlopige hechtenis ‘aan zijne eigen hou-
schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
stelt aan de mogelijkheid tot het toekennen
ding te wijten heeft’
De voorgestelde regeling dwingt intussen de
van een vergoeding voor de kosten van een
(Kamerstukken II, 1913-1914, 286, nr. 3, p. 77).
rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor
raadsman op grond van art. 591a Sv. De mid-
4.3.2. Het eveneens in 1926 ingevoerde art.
toekenning aanleiding ziet, de gehele schade
delen zien op drie verschillende situaties. In
591 Sv voorzag in de mogelijkheid tot toe-
voor vergoeding in aanmerking te laten
het eerste middel wordt de vraag aan de orde
kenning door de rechter van een tegemoet-
komen.’
gesteld of aan – kort gezegd – een gewezen
koming aan de gewezen verdachte voor
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
verdachte wiens zaak is geseponeerd een der-
bepaalde kosten die door hem zijn gemaakt
En over de voorgestelde aanpassing van art.
gelijke vergoeding kan worden toegekend. In
in verband met het onderzoek en de terecht-
591a Sv:
het tweede middel wordt de vraag aan de
zitting ‘indien de zaak eindigt zonder opleg-
‘Met het gebruik van het woord “tegemoetko-
orde gesteld of aan iemand, nadat een op
ging van straf of maatregel’. Uit de totstand-
ming” is bij de totstandkoming van deze
hem betrekking hebbend beklag als bedoeld
komingsgeschiedenis van deze bepaling
bepaling aansluiting gezocht bij de beperkte
in art. 12 Sv niet-ontvankelijk is verklaard
moet worden afgeleid dat de wetgever – zoals
strekking van de regeling van art. 89 e.v. De
dan wel is afgewezen, een dergelijke vergoe-
ook bij art. 89 Sv het geval is – heeft beoogd
argumenten die pleiten voor een verruiming
ding kan worden toegekend. In het derde
de regeling ook toepassing te kunnen laten
van laatstgenoemde regeling zijn ook aan te
middel wordt de vraag aan de orde gesteld of
vinden in gevallen waarin de zaak eindigt
voeren voor een overeenkomstige verrui-
aan de gewezen verdachte de kosten van een
‘zonder einduitspraak tegen den verdachte’
ming van het bepaalde in art. 591a, tweede
raadsman in verband met de beklagprocedu-
(Kamerstukken II, 1913-1914, 286, nr. 3, p. 250
lid. De daarin bedoelde schade en kosten zijn
re als bedoeld in art. 12 Sv voor vergoeding
in verbinding met Kamerstukken II, 1917-
immers vergelijkbaar met de schade tenge-
in aanmerking komen indien het beklag
1918, 77, nr. 1, p. 106 en Kamerstukken II,
volge van ondergane detentie. (...)
wordt gegrondverklaard, maar uiteindelijk
1917-1918, 77, nr. 1, p. 139).
Voorts acht de ondergetekende een vergoe-
eindigt zonder oplegging van straf of maatre-
4.3.3. De in art. 591a, tweede lid, Sv gescha-
ding van de kosten van de raadsman wense-
gel of toepassing van art. 9a Sr.
pen mogelijkheid tot het toekennen van een
lijk. Daaronder vallen – aldus de Hoge Raad
4.2.1. Voor de beoordeling van de middelen
tegemoetkoming voor schade geleden door
(NJ 1966/443) – de kosten van de advocaat
is in het bijzonder de betekenis van belang
‘tijdsverzuim’ werd blijkens de Memorie van
gedurende het gehele strafproces, met inbe-
van de in art. 591a, tweede lid, Sv opgeno-
Toelichting beschouwd ‘als het verlengstuk
grip van de voorlopige hechtenis.’
men omschrijving ‘indien de zaak eindigt
van de mogelijkheid van toekenning van een
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 4)
zonder oplegging van straf of maatregel en
tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten’,
Nadien is, voor zover hier relevant, bij wet
zonder dat toepassing is gegeven aan artikel
zoals geregeld in art. 591 Sv. Om de rechter
van 31 maart 1983, Stb. 1983, 153 aan art.
9a van het Wetboek van Strafrecht’. Bij de
bij de beoordeling van verzoeken op grond
591a, tweede lid, Sv het tekstgedeelte toege-
invoeging van art. 591a Sv bij Wet van 28
van art. 591a Sv de ruimte te geven rekening
voegd dat betrekking heeft op het geval
(Sv art. 591a)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
695
Rechtspraak
waarin toepassing is gegeven aan art. 9a Sr.
zake van advisering en opstelling van een
Grondslag, berekeningswijze en hoogte sub-
4.4. Uit het vorenstaande kan worden afgeleid
verzoekschrift strekkende tot toepassing van
sidieverlaging staan bij toetsing aan artikel
dat – zoals dat ook in art. 89 e.v. Sv het geval is
art. 591a Sv. Deze kosten, zo overwoog de
4:51 van de Awb niet ter beoordeling.
– de in art. 591a, tweede lid, Sv neergelegde
Hoge Raad in dat arrest, zijn weliswaar ont-
voorwaarde voor het toekennen van een ver-
staan na beëindiging van de strafzaak tegen
goeding voor de kosten van een raadsman dat
de gewezen verdachte doch hangen met die
de zaak is geëindigd zonder oplegging van
zaak rechtstreeks samen.
Uitspraak op het hoger beroep van: [TNO],
straf of maatregel en zonder dat toepassing is
Opmerking verdient ook nog dat de wetgever
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gra-
gegeven aan art. 9a Sr, naar de bedoeling van
in dit verband geen nadere en daardoor
venhage van 28 juni 2012 in zaak nr.
de wetgever niet betekent dat de zaak dient te
mogelijk tot nadere clausulering van art.
11/8231 in het geding tussen: TNO en de
zijn geëindigd door een rechterlijke einduit-
591a Sv nopende voorzieningen in het leven
minister van Economische Zaken, Landbouw
spraak in de zin van art. 348 en 350 Sv. Ook na
heeft geroepen, zoals bijvoorbeeld een kos-
en Innovatie, thans: de minister van Econo-
andere wijzen van beëindiging van de zaak
tenveroordeling voor het geval dat de rechter
mische Zaken
bestaat op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv
die heeft te oordelen over een beklag in de
de mogelijkheid tot het toekennen van een
zin van art. 12 Sv, dat beklag elke redelijke
Procesverloop
vergoeding voor de kosten van een raadsman.
grond acht te missen.
Bij brief van 1 april 2011 heeft de minister
Beslissend is daarbij of in het concrete geval
4.5. In het licht van het vorenstaande moet
TNO in kennis gesteld van zijn beslissing om
voor toekenning van zo’n vergoeding gronden
dan ook worden geoordeeld dat een redelijke
de subsidies uit hoofde van de TNO-wet
van billijkheid aanwezig zijn; dat oordeel is
uitleg van de wet meebrengt, dat in geen van
stapsgewijs te verlagen in de periode van
aan de rechter overgelaten, die daarbij reke-
de drie in de middelen bedoelde situaties het
2012 tot en met 2018 (hierna ook: de beslis-
ning dient te houden met alle omstandighe-
toekennen van een vergoeding voor de kos-
sing).
den van het geval.
ten van een raadsman op grond van art.
(…)
Afgezien van de gevallen waarin de zaak ein-
591a, tweede lid, Sv is uitgesloten.
digt in een veroordeling tot een straf of
Indien en voor zover naar het oordeel van de
Overwegingen
maatregel of in de toepassing van art. 9a Sr,
rechter, alle omstandigheden in aanmerking
1. (…)
en waarin aldus is komen vast te staan dat
genomen, gronden van billijkheid aanwezig
Ingevolge artikel 4:21, derde lid, [van de Alge-
de gewezen verdachte de aandacht van de
zijn voor de toekenning van een vergoeding
mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)] is
justitiële autoriteiten – en het maken van
voor de kosten van een raadsman, kan hij
titel 4.2 niet van toepassing op de aanspraak
kosten voor een raadsman – aan zichzelf te
daartoe op de voet van art. 591a, tweede lid,
op financiële middelen die wordt verstrekt
wijten heeft, kan uit de totstandkomingsge-
Sv ook besluiten indien de zaak is geëindigd
op grond van een wettelijk voorschrift dat
schiedenis van art. 591a Sv niet worden afge-
in een sepot, of indien een beklag als bedoeld
uitsluitend voorziet in verstrekking aan
leid dat de wetgever heeft beoogd de moge-
in art. 12 Sv niet gegrond is verklaard dan wel
rechtspersonen die krachtens publiekrecht
lijkheid tot toekenning van een dergelijke
een dergelijk beklag wel gegrond is verklaard,
zijn ingesteld.
vergoeding te binden aan strikte grenzen
maar de zaak vervolgens is geëindigd zonder
Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, geschiedt,
wat betreft de fase van het strafproces waar-
oplegging van een straf of maatregel of toe-
indien aan een subsidie-ontvanger voor drie
in de kosten van een raadsman in de geëin-
passing van art. 9a Sr.
of meer achtereenvolgende jaren subsidie is
digde strafzaak zijn gemaakt of wat betreft
5. Beslissing
verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak
de aard van de met die zaak rechtstreeks ver-
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of
band houdende juridische procedure.
(Awb art. 1:3, 4:21, 4:51)
gedeeltelijke weigering van de subsidie voor
Het bovenstaande past ook bij eerdere recht-
een daarop aansluitend tijdvak op de grond,
spraak van de Hoge Raad. In HR 24 mei 1966,
Raad van State
dat veranderde omstandigheden of gewijzig-
NJ 1966/443 is geoordeeld dat uit hoofde van
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
de inzichten zich tegen voortzetting of onge-
art. 591a, tweede lid, Sv ‘in het geval dat de
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
wijzigde voortzetting van de subsidie verzet-
zaak eindigt zonder straf of maatregel, een
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
ten, slechts met inachtneming van een
tegemoetkoming mogelijk wordt gemaakt ter
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
redelijke termijn.
zake van de kosten van een raadsman, onder
te vinden op www.raadvanstate.nl.
(…)
welke de kosten voor verrichtingen van de raadsman gedurende het gehele strafproces vallen en derhalve ook voor die verrichtingen
3.1. De Afdeling ziet zich allereerst voor de
569
welke verband houden met de ondergane
vraag gesteld of de beslissing een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is. TNO is krachtens de TNO-wet ingesteld en
voorlopige hechtenis’. In HR 20 mei 1986, NJ
16 januari 2013, nr. 201207331/1/A2
uitsluitend zij kan aan artikel 21, eerste lid,
1987/28, is geoordeeld dat ‘Onder “de kosten
(Mrs. Van Kreveld, Schuyt, Hent)
van de TNO-wet een aanspraak op subsidie
van een raadsman” waarvoor een vergoeding
LJN BY8502
ontlenen. Op grond van artikel 4:21, derde lid,
uit ‘s Rijks kas kan worden toegekend, als
van de Awb brengt dit met zich dat titel 4.2.
bedoeld in de eerste volzin van het 591a,
Hoewel titel 4.2. Awb niet van toepassing is,
van de Awb, met inbegrip van het daarin
tweede lid Sv, zijn te verstaan de kosten van
is artikel 4:51 Awb terecht analoog toegepast,
opgenomen artikel 4:51, eerste lid, van de
een raadsman die in rechtstreeks verband
nu aan deze bepaling vertrouwensbeginsel
Awb, niet van toepassing is. De rechtbank
staan met een strafzaak tegen een gewezen
ten grondslag ligt en langdurige subsidiere-
heeft evenwel terecht de analoge toepassing
verdachte, welke is geëindigd zonder opleg-
latie tussen partijen mede door vertrouwens-
door de minister van artikel 4:51, eerste lid,
ging van straf of maatregel en zonder dat
beginsel wordt beheerst. Voornemen tot
van de Awb aanvaard, nu aan deze bepaling
toepassing is gegeven aan art. 9a Sr’ en dat
gehele of gedeeltelijke weigering subsidie als
het vertrouwensbeginsel ten grondslag ligt en
onder die kosten ook vallen de kosten ter
bedoeld in artikel 4:51 Awb is een besluit.
de langdurige subsidierelatie tussen partijen
696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
mede door het vertrouwensbeginsel wordt
dan vanwege illegaal verblijf hangende de
een maatregel is in de zin van artikel 8, eer-
beheerst, zodat reeds daarom bij de gedeelte-
terugkeerprocedure
ste lid, van de Terugkeerrichtlijn dan wel of de verplichting voor een lidstaat om de
lijke beëindiging van die subsidierelatie geldt dat een redelijke termijn in acht moet worden
(Terugkeerrichtlijn art. 2 lid 1 Terugkeerricht-
Terugkeerrichtlijn loyaal uit te voeren aan de
genomen. De rechtbank is vervolgens terecht,
lijn; Vreemdelingenwet 2000 art. 8)
tenuitvoerlegging van een strafvonnis wegens illegaal verblijf in de weg staat.
onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2002 in zaak nr.
Procesverloop
2.1 Voor zover de vreemdeling heeft beoogd
200106333/1, tot de conclusie gekomen dat de
Bij besluit van 28 november 2012 is
te betogen dat de strafrechtelijke detentie die
beslissing een besluit in de zin van artikel 1:3
de vreemdeling in vreemdelingenbewaring
aan de maatregel van bewaring vooraf is
van de Awb is, dat voor bezwaar en beroep
gesteld. Dit besluit is aangehecht.
gegaan onrechtmatig is, kan aan een inhoudelijke beoordeling van dit betoog niet wor-
vatbaar is. In bedoelde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de bescherming die
(…)
den toegekomen, nu het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen
artikel 4:51 van de Awb wil verlenen, niet tot haar recht komt, als het voornemen tot gehele
Overwegingen
over de aanwending van andere dan bij of
of gedeeltelijke weigering van de subsidie
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens ver-
krachtens de Vreemdelingenwet 2000 (hier-
wordt gezien als een aankondiging zonder
staan: diens rechtsvoorganger.
na: de Vw 2000) toegekende bevoegdheden.
rechtsgevolg en daarom een zodanig voorne-
2. De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de
De Afdeling begrijpt grief 1 evenwel zo, dat
men als besluit aangemerkt.
rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat
tevens is beoogd te betogen dat de thans ter
3.2. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld
uit de systematiek van richtlijn 2008/115/EG
beoordeling voorliggende maatregel van
de uitspraak van de Afdeling van 14 novem-
van het Europees Parlement en de Raad van
bewaring onrechtmatig is, omdat het na het
ber 2012 in zaak nr.201202924/1/A2), dient
16 december 2008 over gemeenschappelijke
opheffen van de eerdere bewaring, gevolgd
de redelijke termijn als bedoeld in artikel
normen en procedures in de lidstaten voor
door een strafrechtelijke detentie, niet geoor-
4:51, eerste lid, van de Awb ertoe de subsidie-
de terugkeer van onderdanen van derde lan-
loofd was hem opnieuw in bewaring te stel-
ontvanger in staat te stellen maatregelen te
den die illegaal op hun grondgebied verblij-
len.
treffen om de gevolgen van de gehele of
ven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeer-
2.2 Voor de beoordeling van deze grief dient
gedeeltelijke beëindiging van de subsidierela-
richtlijn) niet kan worden afgeleid dat de
allereerst te worden beoordeeld of de vreem-
tie te ondervangen. Dit geldt evenzeer bij de
onderbreking van de bewaring met het oog
deling ten tijde van belang onder de wer-
analoge toepassing van deze bepaling, die
op de tenuitvoerlegging van een strafvonnis
kingssfeer van de Terugkeerrichtlijn viel.
hier aan de orde is.
per definitie in strijd is met de Terugkeer-
2.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de
(…)
richtlijn dan wel het nuttig effect aan de
Terugkeerrichtlijn is deze van toepassing op
5.1. Dat in het kader van de beoogde bezuini-
Terugkeerrichtlijn ontneemt. Hij betoogt in
illegaal op het grondgebied van een lidstaat
gingen ook de subsidie voor TNO mag wor-
dit verband bovendien dat de rechtbank ten
verblijvende onderdanen van derde landen.
den gekort, bestrijdt TNO niet ten principale.
onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 2, wordt
Zij heeft evenwel bezwaar tegen de grond-
het arrest van het Hof van Justitie (hierna:
voor de toepassing van de richtlijn onder
slag, de berekeningswijze en de hoogte van
het Hof) van 6 december 2012, C-430/11,
illegaal verblijf verstaan: de aanwezigheid op
die korting. Een verdergaande toets van de
Sagor, (www.curia.europa.eu; hierna: het
het grondgebied van een lidstaat van een
omvang van de korting dan onder 3.3 is toe-
arrest Sagor) niet kan slagen, omdat gesteld
onderdaan van een derde land die niet of
gepast, is in de onderhavige procedure even-
noch gebleken is dat aan het strafvonnis, dat
niet langer voldoet aan de voorwaarden voor
wel niet aan de orde. De vraag of de minister
in het onderhavig geval voorafgaand aan de
toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van
terecht het gestelde percentage heeft gehan-
maatregel van bewaring ten uitvoer is
de Schengengrenscode, of aan andere voor-
teerd en of TNO terecht de ZBO-korting is
gelegd, illegaal verblijf ten grondslag lag.
waarden voor toegang tot, verblijf of vesti-
opgelegd, alsmede haar beroep op het gelijk-
Hiertoe voert de vreemdeling aan dat de
ging in die lidstaat.
heidsbeginsel staan bij de onderhavige toet-
rechtbank uit het arrest Sagor ten onrechte
Artikel 8 van de Vw 2000 bevat een uitput-
sing aan artikel 4:51 van de Awb niet ter
afleidt dat de Terugkeerrichtlijn zich slechts
tende opsomming van de gronden waarop,
beoordeling, maar pas in een eventueel, later
verzet tegen het hangende de terugkeerpro-
dan wel de omstandigheden waaronder, een
beroep tegen de subsidieverlening – op aan-
cedure ten uitvoer leggen van strafrechtelijke
vreemdeling in Nederland rechtmatig ver-
vraag – voor het betrokken subsidiejaar. De
sancties opgelegd wegens illegaal verblijf. Hij
blijf heeft.
rechtbank heeft terecht – zij het deels op
verwijst hierbij naar de punten 32 en 43 van
2.4 Bij besluit van 30 mei 2012 is de vreemde-
andere gronden – in de door TNO onder 5.
voormeld arrest, welke volgens hem zien op
ling in bewaring gesteld krachtens artikel 59,
genoemde argumenten geen aanleiding
iedere tenuitvoerlegging van een strafvonnis
eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
gezien het beroep gegrond te verklaren.
ongeacht welk strafbaar feit aan dat vonnis
Op 20 september 2012 heeft een categoriewij-
(…)
ten grondslag ligt.
ziging naar de b-grond van dat artikel plaats-
Verder wijst hij op punt 48 van het arrest van
gevonden in verband met het aanvragen van
het Hof van 6 december 2011, C-329/11,
een verblijfsvergunning. Op 26 oktober 2012
Achughbabian (www.curia.europa.eu; hier-
heeft wederom een categoriewijziging plaats-
na: het arrest Achughbabian). Volgens de
gevonden naar de agrond, omdat de asielaan-
6 februari 2013, nr. 201212023/1/V3
vreemdeling is de terugkeerprocedure die is
vraag van de vreemdeling bij besluit van 25
(Mrs. Lubberdink, Hent en Verheij)
aangevangen met de maatregel van bewaring
oktober 2012 is afgewezen. In dit besluit is
LJN BZ1336
van 30 mei 2012 onderbroken door de tenuit-
tevens een terugkeerbesluit opgenomen. Op
voerlegging van een strafvonnis. Zijn hou-
26 november 2012 is de maatregel van bewa-
De Terugkeerrichtlijn staat niet in de weg
ding is voorts niet van belang bij de bepaling
ring opgeheven in verband met de tenuitvoer-
aan tenuitvoerlegging van een straf anders
of de tenuitvoerlegging van een strafvonnis
legging van een strafvonnis van twee dagen
570
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
697
Rechtspraak
hechtenis. Bij besluit van 28 november 2012 is
In het arrest Sagor heeft het Hof voor recht
(Awb art. 4: 17 lid 1, art. 6:2 lid 1 onder b en
de vreemdeling opnieuw in bewaring gesteld
verklaard dat de Terugkeerrichtlijn zich niet
art. 6:12 lid 2)
krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en
verzet tegen een wettelijke regeling van een
onder a, van de Vw 2000.
lidstaat, waarbij het illegale verblijf van
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling
2.5 Niet in geschil is dat de vreemdeling ten
onderdanen van derde landen wordt bestraft
(artikel 8:54 van de Algemene wet bestuurs-
tijde van de opheffing van de eerdere maatre-
met een geldboete die kan worden vervan-
recht) in het geding tussen de stichting Stich-
gel van bewaring op 26 november 2012 geen
gen door uitwijzing, doch zich verzet tegen
ting Natuur en Milieu, gevestigd te Utrecht,
rechtmatig verblijf in Nederland had. De
een wettelijke regeling die de mogelijkheid
appellante, en het college van gedeputeerde
strafrechtelijke detentie van de vreemdeling
biedt om het illegale verblijf van onderdanen
staten van Groningen, het college van gede-
van 26 november 2012 tot 28 november 2012
van derde landen te bestraffen met de opleg-
puteerde staten van Fryslân en het college
heeft hierin geen verandering gebracht. De
ging van huisarrest, maar niet garandeert dat
van gedeputeerde staten van Drenthe, ver-
enkele omstandigheid dat hangende een
de uitvoering van die straf een einde neemt,
weerders
zodanige strafrechtelijke detentie geen uit-
zodra het mogelijk is om de betrokkene
zettingshandelingen worden verricht, levert
fysiek uit die lidstaat te verwijderen.
(…)
geen rechtmatig verblijf op als bedoeld in
2.7 De vreemdeling merkt terecht op dat het
1. Tot op heden is door de colleges geen
artikel 8 van de Vw 2000 en maakt, gelet ook
Hof, onder meer in de punten 37 en 45 van
besluit genomen op het bezwaarschrift van
op het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder
het arrest Achughbabian en punt 33 van het
de stichting van 22 juli 2012. Tussen partijen
2, van de Terugkeerrichtlijn evenmin dat de
arrest Sagor, diverse malen in algemene zin
is niet in geschil dat de termijn voor het
vreemdeling gedurende deze detentie niet
spreekt over ‘de oplegging en tenuitvoerleg-
nemen van een besluit op het bezwaar is
illegaal in Nederland heeft verbleven in de
ging van een gevangenisstraf’, zonder de over-
overschreden.
zin van die bepaling. De vreemdeling is dan
wegingen toe te spitsen op de oplegging en
2. Op grond van artikel 6:2, eerste lid, onder
ook ononderbroken onder de werkingssfeer
tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf
b, van de Algemene wet bestuursrecht (hier-
van de Terugkeerrichtlijn blijven vallen.
wegens illegaal verblijf. Deze overwegingen
na: Awb) wordt met een besluit gelijkgesteld:
2.6 Het Hof heeft in het arrest van 28 april
kunnen evenwel niet los worden gezien van
het niet tijdig nemen van een besluit.
2011, C-61/11 PPU, Hassen El Dridi (www.curia.
de context van de betreffende overwegingen
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
europa.eu), in punten 53, 54 en 55, overwogen
en van de in de betreffende arresten beant-
kan een beroepschrift tegen het niet tijdig
dat het strafrecht en het strafprocesrecht in
woorde prejudiciële vragen. Hetgeen het Hof
nemen van een besluit worden ingediend
beginsel tot de bevoegdheid van de lidstaten
heeft overwogen in de arresten El Dridi,
zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig
behoren, doch dat dit rechtsgebied desalniet-
Achughbabian en Sagor ziet derhalve niet op
een besluit te nemen en twee weken zijn ver-
temin kan worden beïnvloed door het Uni-
de situatie van de vreemdeling, nu het straf-
streken na de dag waarop de belanghebbende
erecht. Hieruit volgt volgens het Hof dat lid-
vonnis dat ten uitvoer is gelegd voorafgaand
het bestuursorgaan schriftelijk heeft meege-
staten hun wetgeving ook op dat gebied
aan de maatregel van bewaring, zoals de
deeld dat het in gebreke is.
zodanig moeten inrichten dat de eerbiediging
rechtbank onbestreden heeft overwogen, geen
3. Bij brief en fax van 15 november 2012
van het Unierecht wordt gewaarborgd. Lidsta-
grondslag vindt in zijn illegale verblijf in
heeft de stichting de colleges ieder afzonder-
ten mogen geen regeling toepassen, ook niet
Nederland. Een andersluidende opvatting zou
lijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig
op strafrechtelijk gebied, die de verwezenlij-
tot gevolg hebben dat een lidstaat na aanvang
nemen van een besluit. Vervolgens is niet
king van de door een richtlijn nagestreefde
van een terugkeerprocedure niet meer de
binnen twee weken alsnog een besluit geno-
doelstellingen in gevaar kan brengen en deze
mogelijkheid zou hebben om een strafvonnis
men op het bezwaarschrift van 22 juli 2012.
haar nuttig effect kan ontnemen.
wegens een delict dat geen verband houdt
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
In antwoord op de in die zaak gestelde preju-
met illegaal verblijf ten uitvoer te leggen. Een
5. Door de stichting is verzocht de verbeurde
diciële vragen heeft het Hof voor recht ver-
dergelijk kennelijk ongewenst gevolg kan het
dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb
klaard dat de Terugkeerrichtlijn zich verzet
Hof niet hebben beoogd. Gelet hierop, en nu
voor elk van de drie colleges afzonderlijk vast
tegen een regeling van een lidstaat, krachtens
in de tekst en systematiek van de Terugkeer-
te stellen op € 1 260.
welke aan een illegaal verblijvende onderdaan
richtlijn geen grondslag is te vinden voor een
6. In het verweerschrift stellen de colleges
van een derde land een gevangenisstraf wordt
andersluidend oordeel, is de rechtbank terecht
zich op het standpunt dat de dwangsom niet
opgelegd op de enkele grond dat die persoon,
tot het oordeel gekomen dat de Terugkeer-
per bestuursorgaan, maar per bezwaarschrift
in strijd met een bevel om het grondgebied
richtlijn er niet aan in de weg staat dat een
wordt verbeurd. Omdat de stichting één
van die staat binnen een bepaalde termijn te
vreemdeling, zoals in het onderhavige geval,
bezwaarschrift heeft ingediend tegen zowel
verlaten, zonder geldige reden zijn verblijf op
opnieuw in bewaring wordt gesteld nadat
het besluit van 19 juni 2012 als tegen het
dat grondgebied voortzet.
hangende zijn terugkeerprocedure een straf
besluit van de staatssecretaris van 22 juni
In het arrest Achughbabian heeft het Hof
ten uitvoer is gelegd.
2012 waarbij aan RWE een Nbw-vergunning is verleend, kan volgens hen slechts eenma-
hieraan, in antwoord op de in die zaak gestelde vragen, toegevoegd dat de Terugkeerrichtlijn zich niet verzet tegen een nationale rege-
571
lig de maximale dwangsom van € 1 260 worden verbeurd. 7. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de
ling waarbij illegaal verblijf wordt tegengegaan met strafrechtelijke sancties,
11 februari 2013, nr. 201211710/2/R2
rechtbank indien het beroep gegrond is des-
voor zover deze toestaat dat een gevangenis-
(Mr. Van Sloten)
gevraagd tevens de hoogte van de ingevolge
straf wordt opgelegd aan een onderdaan van
LJN BZ1630
afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Indien een beschikking op aanvraag niet tij-
een derde land op wie de bij die richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast
Dwangsom wordt niet per bezwaarschrift
dig wordt gegeven verbeurt het bestuursor-
en die, zonder geldige reden om niet terug te
verbeurd, maar per beschikking waarop
gaan ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste
keren, illegaal op dat grondgebied verblijft.
verweerder in gebreke is tijdig te beslissen
volzin, van de Awb aan de aanvrager een
698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
dwangsom voor elke dag dat het in gebreke
ber 2012 verzonden ingebrekestelling is op
kel 6:2 van de [Wet op het financieel toezicht:
is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
diezelfde dag door de colleges ontvangen.
(hierna: Wft)]. Deze bepaling is voldoende
Ingevolge het tweede artikellid bedraagt de
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb
toegankelijk, nu zij is neergelegd in een wet
dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per
is 30 november 2012 de eerste dag waarover
in formele zin. Het criterium om tot onteige-
dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30
de dwangsom is verschuldigd en gelet op het
ning over te gaan, te weten dat de situatie
per dag en de overige dagen € 40 per dag.
feit dat sinds die datum meer dan 42 dagen
waarin een in Nederland gevestigde financië-
Ingevolge het derde artikellid is de eerste dag
zijn verstreken, stelt de Afdeling de door de
le onderneming zich bevindt een ernstig en
waarover de dwangsom verschuldigd is, de
colleges verbeurde dwangsom voor ieder
onmiddellijk gevaar vormt voor de stabiliteit
dag waarop twee weken zijn verstreken na de
afzonderlijk vast op het maximale bedrag
van het financiële stelsel, is voldoende nauw-
dag waarop de termijn voor het geven van de
van € 1 260. Hierbij is tevens van belang dat
keurig. De omschrijving van hetgeen ontei-
beschikking is verstreken en het bestuursor-
de brief van 13 december 2012, in verband
gend kan worden, te weten vermogensbe-
gaan van de aanvrager een schriftelijke inge-
met die datering, niet als beschikking als
standdelen van deze onderneming en door of
brekestelling heeft ontvangen.
bedoeld in artikel 4:18 van de Awb wordt
met medewerking van deze onderneming
8. De Afdeling overweegt dat uit de artikelen
aangemerkt.
uitgegeven effecten, is dit eveneens. Gelet daarop is de toepassing van artikel 6:2 van
2 en 2a van de Nbw 1998 volgt dat indien een project of andere handeling invloed heeft op verschillende gebieden ten aanzien
572
de Wft ook voldoende voorzienbaar. Derhalve is voldaan aan het vereiste dat de inbreuk op het ongestoord genot van de eigendom bij de
waarvan verschillende bestuursorganen bevoegd gezag zijn, in beginsel meerdere
25 februari 2013, nr. 201301173/1/A3
wet is voorzien.
Nbw-vergunningen nodig zijn voor dat pro-
(Mrs. Drupsteen, Koeman, Verheij)
13.5. Anders dan sommige appellanten beto-
ject of die andere handeling. De door RWE
LJN BZ2265
gen, betekent het vereiste van evenwicht tussen het met de onteigening nagestreefde
aangevraagde activiteiten kunnen effecten hebben op meerdere in drie provincies gele-
Minister van Financiën mocht effecten en
algemeen belang en de betrokken individue-
gen Natura 2000-gebieden of beschermde
vermogensbestanddelen SNS onteigenen,
le rechten niet dat het onteigeningsbesluit
natuurmonumenten. In bijlage 1 van de
behalve verplichtingen en aansprakelijkhe-
zelf de hoogte van de schadeloosstelling
Nbw-vergunning is de bevoegdheid van de
den jegens onteigende houders van effec-
moet inhouden. Voldoende is dat vaststaat
drie colleges voor de verschillende Natura
ten.
hoe de schadeloosstelling wordt vastgesteld. Het EHRM eist dat de schadeloosstelling bij
2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten uiteengezet. Daaruit volgt dat de
(EVRM Eerste Protocol art. 1; Wft art. 6:1, 6:2,
onteigening in redelijke verhouding staat tot
colleges voor zover de aanvraag betrekking
6:8, 6:9, 6:10)
de waarde van de eigendom. Artikel 6:8 van de Wft geeft rechthebbenden recht op een
heeft op de in hun provincie gelegen beschermde gebieden zich in zoverre
Uitspraak in het geding tussen: [VEB] en de
schadeloosstelling ter hoogte van de werkelij-
bevoegd hebben geacht om op de aanvraag
in de bijlage vermelde natuurlijke en rechts-
ke waarde van de onteigende effecten of ver-
te beslissen.
personen, appellanten, en de minister van
mogensbestanddelen. De werkelijke waarde
Naar het oordeel van de Afdeling omvat het
Financiën, verweerder
is de prijs die bij een vrijwillige verkoop tot stand zou zijn gekomen, waarbij ingevolge
door de colleges genomen besluit drie Nbwvergunningen. De omstandigheid dat de col-
Procesverloop
artikel 6:9 van de Wft rekening wordt gehou-
leges om praktische redenen de behandeling
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de
den met het toekomstperspectief dat de
van de aanvraag voor deze vergunningen
minister een besluit tot onteigening van
onderneming zonder onteigening zou heb-
hebben gecoördineerd en de beschikkingen
effecten en vermogensbestanddelen van
ben gehad. Daar zouden partijen bij een vrij-
hebben vervat in één document, maakt dat
[SNS REAAL] en [SNS Bank] (…) (hierna: het
willige verkoop immers ook rekening mee
niet anders. Nu het bezwaar is gericht tegen
onteigeningsbesluit) genomen.
houden. Deze maatstaf voldoet naar het oor-
deze beschikkingen en de colleges alle drie in
(…)
deel van de Afdeling aan de eisen die het
gebreke zijn tijdig daarop te beslissen, ziet de
Tegen dit besluit hebben de VEB en de in de
EHRM stelt. Dat de minister te kennen heeft
Afdeling aanleiding om de door de colleges
bijlage vermelde natuurlijke en rechtsperso-
gegeven dat de werkelijke waarde van de ont-
verbeurde dwangsom voor ieder afzonderlijk
nen (hierna gezamenlijk: appellanten) beroep
eigende effecten en vermogensbestanddelen
vast te stellen. Het standpunt van de colleges
ingesteld.
naar zijn oordeel nihil is, doet daar niet aan
dat de dwangsom in de onderhavige zaak en
(…)
af. Ingevolge artikel 6:10 van de Wft is het immers niet de minister, maar de onafhanke-
de samenhangende zaak met nr. 201211701/2/R2 maar één keer kan worden
Overwegingen
lijke rechter die de schadeloosstelling vast-
verbeurd, omdat door de stichting één
(…)
stelt. In dit licht kan de Afdeling er bij haar
bezwaarschrift is ingediend deelt de Afdeling
13. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol
oordeel over de evenredigheid van het ontei-
gelet op het voorgaande niet. Wat betreft de
bij het EVRM (hierna: het Eerste Protocol)
geningsbesluit van uitgaan dat een passende
verwijzing van de colleges naar de wetsge-
heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon
schadeloosstelling verzekerd is.
schiedenis, waaruit volgens hen volgt dat de
recht op het ongestoord genot van zijn eigen-
(…)
dwangsom per bezwaarschrift maar eenmaal
dom. Aan niemand zal zijn eigendom worden
17.5. Nu SNS Bank niet binnen de daarvoor
verschuldigd is, wordt overwogen dat de aan-
ontnomen behalve in het algemeen belang
gegeven termijn haar kapitaal heeft aange-
gehaalde passage betrekking heeft op de
en onder de voorwaarden voorzien in de wet
vuld en gegeven de gevolgen die DNB had
situatie dat er bij één beschikking meerdere
en in de algemene beginselen van internatio-
aangekondigd daaraan te zullen verbinden,
bezwaarmakers en derhalve meerdere dwang-
naal recht.
bezien in het licht van de mogelijke gevolgen
somgerechtigden zijn.
(…)
van een faillissement van SNS Bank voor SNS
De door de stichting per fax van 15 novem-
13.4. Het onteigeningsbesluit berust op arti-
REAAL, de dochterondernemingen, de aan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
699
Rechtspraak
het depositogarantiestelsel deelnemende
sprakelijkheden toch te onteigenen, heeft de
lanten, die expliciet zijn opgekomen tegen
banken, de Staat, het betalingsverkeer en het
minister niet in overeenstemming gehan-
artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het ont-
vertrouwen in de Nederlandse financiële
deld met de door hem gemaakte keuze om
eigeningsbesluit, gegrond verklaren en het
instellingen, alsmede de door de aangekon-
concurrente vorderingen in beginsel buiten
onteigeningsbesluit in zoverre vernietigen.
digde presentatie van de jaarcijfers ontstane
de onteigening te houden. Met de onteige-
De Afdeling zal de overige beroepen onge-
tijdsdruk en de verklaring van de externe
ning van voormelde verplichtingen en aan-
grond verklaren.
accountant in dit verband, is de Afdeling van
sprakelijkheden maakt de minister boven-
(…)
oordeel dat de minister zich op het stand-
dien binnen de concurrente vorderingen een
punt heeft mogen stellen dat de problemen
onderscheid tussen de vorderingen van de
bij SNS REAAL en SNS Bank ten tijde van het
onteigende aandeel- en obligatiehouders en
Centrale Raad van Beroep
onteigeningsbesluit van dien aard waren dat
die van anderen, hetgeen evenmin in over-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
sprake was van ernstig en onmiddellijk
eenstemming is met zijn keuze om binnen
van der Ham, vice-president van de Centrale
gevaar voor de stabiliteit van het financiële
een bepaalde categorie geen onderscheid
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
stelsel. Anders dan door sommige appellan-
tussen verschillende partijen te maken. Dat
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
ten is betoogd, strookt het niet met het doel
dit volgens de minister noodzakelijk is om te
Raad van Beroep.
waarvoor de in de artikelen 6:1 en 6:2 van de
voorkomen dat de onteigende aandeel- en
Wft neergelegde bevoegdheden zijn toege-
obligatiehouders hun koersverlies en beleg-
kend dat de minister gehouden was om te
gersrisico alsnog zouden kunnen afwentelen
wachten op een ‘bank run’ alvorens hij deze
op de Staat of SNS REAAL, noopt niet tot een
bevoegdheden mocht gebruiken. (…)
ander oordeel. Een vordering uit hoofde van
19 februari 2013, nr. 11/2953 WWB
(…)
verplichtingen en aansprakelijkheden, onder
(Mrs. Van Viegen, Claessens, Stout)
18.1. Naar het oordeel van de Afdeling geeft
meer uit onrechtmatige daad, heeft een
LJN BZ2178
het onteigeningsbesluit, gelezen in verbin-
wezenlijk ander karakter dan een aanspraak
ding met de daaraan ten grondslag liggende
op schadeloosstelling wegens onteigening
Onrechtmatig huisbezoek. Het college kon
stukken, er voldoende blijk van dat de minis-
van effecten.
in redelijkheid geen gebruik maken van de
ter zich er van heeft vergewist of er andere
In aanvulling op het voorgaande wordt over-
resultaten van het nadere onderzoek op 15
mogelijkheden waren om het als gevolg van
wogen dat de in hoofdstuk 6.3 van de Wft
januari 2010. De door het college wel recht-
de problemen bij SNS REAAL en SNS Bank
neergelegde regeling van schadeloosstelling
matig verkregen gegevens bieden voorts
ontstane gevaar voor de stabiliteit van het
zich slecht verdraagt met de onteigening van
geen toereikende grondslag voor de conclu-
financiële stelsel af te wenden. Het stand-
verplichtingen en aansprakelijkheden, als
sie dat appellant zijn inlichtingenverplich-
punt van de minister dat de hiervoor
hiervoor bedoeld. De regeling veronderstelt
ting heeft geschonden.
genoemde mogelijkheden geen adequate
namelijk dat de minister in staat is om op
oplossing voor die problemen boden, is naar
voorhand dan wel binnen de in artikel 6:10,
het oordeel van de Afdeling, gegeven de daar-
tweede lid, van de Wft genoemde termijn van
aan ten grondslag gelegde feiten en omstan-
zeven dagen nadat het besluit tot onteige-
digheden, voldoende inzichtelijk en deugde-
ning onherroepelijk is geworden, een aanbod
lijk gemotiveerd. Er bestaat dan ook geen
tot schadeloosstelling te doen. De hoogte van
Overwegingen
grond voor het oordeel dat de minister zich
de schadeloosstelling voor een vordering uit
1.1. Appellant heeft, nadat hij zich op 17
niet op het standpunt heeft mogen stellen
hoofde van voormelde verplichtingen en
november 2009 had gemeld, op 10 december
dat aanwending van de in artikel 6:2, eerste
aansprakelijkheden is evenwel afhankelijk
2009 een aanvraag gedaan om bijstand op
lid, van de Wft neergelegde bevoegdheid
van de individuele situatie van degene die de
grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
noodzakelijk was om het aan de orde zijnde
vordering instelt. Nog daargelaten de vraag
Op het aanvraagformulier heeft appellant
gevaar voor de stabiliteit van het financiële
of het de minister binnen de hem gegunde
vermeld dat hij een kamer huurt bij [L.] op
stelsel af te wenden.
korte termijn kenbaar kan zijn om welke vor-
het adres [adres]. Naar aanleiding van deze
(…)
deringen het in dit verband gaat, zal het
aanvraag heeft de Sociale Recherche
31.2. Zoals hiervoor in 20.1. is overwogen,
doen van een aanbod tot schadeloosstelling
Zeeuwsch-Vlaanderen (sociale recherche) een
heeft de minister bij de uitwerking van de
waarbij de individuele situatie van de betrok-
onderzoek ingesteld naar de woonsituatie
onteigening, in aansluiting op de bij een fail-
kene is meegewogen binnen die termijn nau-
van appellant. In dat kader is op 6 januari
lissement geldende rangorde van schuldei-
welijks mogelijk zijn.
2010 aan het opgegeven adres een huisbe-
sers, er voor gekozen om alle achtergestelde
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van
zoek afgelegd. Daarbij is appellant niet aan-
vorderingen te onteigenen, maar de concur-
oordeel dat de minister in redelijkheid niet
getroffen. [L. ] heeft een kamer getoond en
rente vorderingen in beginsel niet. De in arti-
tot onteigening van de vermogensbestandde-
verklaard dat het de kamer van appellant
kel 1, tweede lid, onderdeel b, van het ontei-
len, vermeld in artikel 1, tweede lid, onder-
betrof. In vervolg op dit huisbezoek is appel-
geningsbesluit bedoelde verplichtingen en
deel b, van het onteigeningsbesluit, heeft
lant op 15 januari 2010 uitgenodigd voor een
aansprakelijkheden jegens onteigende aan-
kunnen besluiten. Nu de aangevoerde beto-
gesprek. Appellant is verschenen. De bevin-
deel- en obligatiehouders, voor zover die ver-
gen reeds op grond van het vorenoverwoge-
dingen van het onderzoek zijn neergelegd in
plichtingen of aansprakelijkheden verband
ne slagen, behoeft hetgeen overigens is aan-
een rapport van 19 januari 2010.
houden met het (voormalige) bezit van de
gevoerd geen bespreking meer.
1.2. Naar aanleiding van de onderzoeksbevin-
onteigende effecten, leveren bij een faillisse-
(…)
dingen heeft het college bij besluit van 25
ment evenwel concurrente vorderingen op.
38. (…)
januari 2010 de aanvraag van appellant afge-
De minister heeft dit ter zitting bevestigd.
De Afdeling zal, gelet op hetgeen hiervoor in
wezen op de grond dat hij niet woonachtig is
Door evenbedoelde verplichtingen en aan-
31.2. is overwogen, de beroepen van de appel-
op het door hem opgegeven adres.
700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
573
(WWB art. 17) (….)
Rechtspraak
1.3. Bij besluit van 8 juli 2010 (bestreden
van ‘verboden vruchten’ van een onrechtma-
richt. De Raad zal daarom geen zogeheten
besluit) heeft het college het bezwaar tegen
tig huisbezoek, leidt tot het oordeel dat zich
bestuurlijke lus toepassen, maar het college
het besluit van 25 januari 2010 ongegrond
hier een dergelijke situatie voordoet voor
opdragen een nieuw besluit op bezwaar te
verklaard. Hieraan heeft het college ten
zover het betreft de wijze waarop de nadere
nemen. Daarbij dient het college tevens te
grondslag gelegd dat appellant de ingevolge
onderzoeksresultaten zijn verkregen. Het
beslissen over het door appellante ingedien-
artikel 17 van de WWB op hem rustende
nader onderzoek dat op 15 januari 2010 in
de verzoek om vergoeding van de kosten in
inlichtingenverplichting heeft geschonden
de vorm van een gesprek heeft plaatsgevon-
bezwaar.
waardoor het recht op bijstand niet kan wor-
den, is uitsluitend een vervolg op en onlos-
den vastgesteld.
makelijk verweven met de bevindingen van
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
het onrechtmatige huisbezoek. De vragen die
bank het beroep tegen het bestreden besluit
de sociaal rechercheurs tijdens het gesprek
ongegrond verklaard.
aan appellant hebben gesteld hielden name-
26 februari 2013, nr. 11/7019 WIJ, 12/1577
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de
lijk uitsluitend en direct verband met die
WIJ
hierna te bespreken gronden tegen de aange-
bevindingen. Deze vragen konden ook niet
(Mrs. Roelofs, Kooijman, Van Straalen)
vallen uitspraak gekeerd.
worden gesteld zonder kennis van deze
LJN BZ2321
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
bevindingen. In wezen hield het gesprek met
4.1. Het gaat in dit geding om een besluit tot
appellant niet meer in, zo moet uit het ver-
Inkomensvoorziening alleenstaande ouder.
afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een
slag van dat gesprek worden afgeleid, dan dat
De schoolverlaterskorting is niet in strijd
aanvrager moet in het algemeen de feiten en
appellant werd geconfronteerd met de bevin-
met het discriminatieverbod en evenmin in
omstandigheden aannemelijk maken die
dingen van het huisbezoek met de bedoeling
strijd met de waarborg van artikel 8 EVRM.
nopen tot inwilliging van die aanvraag. In
deze bevindingen bij appellant te verifiëren.
dat kader dient de aanvrager de nodige dui-
Vergelijk de uitspraak van de Raad van 14
delijkheid te verschaffen. Vervolgens is het
april 2009, LJN BI4324. Anders dan bijvoor-
aan het bijstandverlenend orgaan om in het
beeld het geval was in de situatie die is
kader van de onderzoeksplicht deze inlichtin-
beoordeeld in de uitspraak van de Raad van
gen op juistheid en volledigheid te controle-
18 januari 2011, LJN BP1627, vormden hier
Overwegingen
ren. Indien de betrokkene niet aan de
de bevindingen van het huisbezoek de enige
1. Appellante, geboren op 31 augustus 1983,
wettelijke inlichtingen- of medewerkingsver-
aanleiding voor het gesprek met appellant.
ontving in verband met een door haar
plichting voldoet, is dit een grond voor wei-
Dit betekent dat het college in redelijkheid
gevolgde studie tot en met 31 december 2009
gering van de bijstand indien als gevolg daar-
geen gebruik kon maken van de resultaten
studiefinanciering op grond van de Wet stu-
van het recht op bijstand niet kan worden
van het nadere onderzoek op 15 januari
diefinanciering 2000 (WSF). Zij heeft, nadat
vastgesteld.
2010. De door het college wel rechtmatig ver-
zij haar studie had beëindigd, op 14 decem-
4.2. Niet in geschil is dat het huisbezoek dat
kregen gegevens bieden voorts geen toerei-
ber 2009 een aanvraag ingediend voor een
is afgelegd op 6 januari 2010 als onrechtma-
kende grondslag voor de conclusie dat appel-
werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren
tig moet worden aangemerkt. Het gesprek
lant zijn inlichtingenverplichting heeft
in jongeren (WIJ). Het college heeft ambtshal-
dat voorts op 15 januari 2010 met appellant
geschonden.
ve het recht op een inkomensvoorziening op
heeft plaatsgevonden moet worden aange-
4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen,
grond van de WIJ beoordeeld.
merkt als een activiteit in het kader van een
betekent dat het bestreden besluit niet op
1.2. Bij besluit van 15 april 2010 heeft het
nader onderzoek. Volgens vaste rechtspraak
een deugdelijke motivering berust en daar-
college aan appellante met ingang van 1
(CRvB 24 november 2009, LJN BK4047) verzet
om niet in stand kan blijven. De rechtbank
januari 2010 een inkomensvoorziening toe-
geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel
heeft dit niet onderkend. De aangevallen uit-
gekend naar de norm voor een alleenstaande
zich ertegen dat het bijstandverlenend
spraak komt dan ook voor vernietiging in
ouder. Het college heeft deze norm verhoogd
orgaan na een onrechtmatig huisbezoek een
aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank
met een toeslag van 10% van het minimum-
nader onderzoek instelt naar de rechtmatig-
zou behoren te doen zal de Raad het beroep
loon omdat appellante de noodzakelijke kos-
heid van verleende of nog te verlenen bij-
tegen het bestreden besluit gegrond verkla-
ten van het bestaan kan delen met een
stand en de bevindingen van een dergelijk
ren en het bestreden besluit vernietigen
ander. Met ingang van 24 februari 2010 is
onderzoek bij de beoordeling van het recht
wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van
haar huisgenoot verhuisd en kan appellante
op bijstand betrekt. Dat betekent dat de
de Algemene wet bestuursrecht.
de noodzakelijke kosten van het bestaan niet
omstandigheid dat een huisbezoek onrecht-
4.4. De Raad dient aansluitend te bezien welk
langer delen. Vanaf die datum heeft het colle-
matig is in beginsel niet meebrengt dat de
vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In
ge de toeslag verhoogd naar 20% van het
bevindingen uit een nader onderzoek niet
dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het
minimumloon. Bij het besluit van 15 april
mogen worden gebruikt bij de beoordeling
vernietigde bestreden besluit niet in stand
2010 heeft het college voorts meegedeeld dat
van het recht op bijstand van degene jegens
worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf
over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli
wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Dit is
in de zaak voorzien, omdat niet duidelijk is
2010 een zogeheten schoolverlaterskorting,
anders indien het bijstandverlenend orgaan
of in de periode van 17 november 2009 tot
als bedoeld in artikel 33 van de WIJ, wordt
in redelijkheid geen gebruik kon maken van
de datum waarop appellant in augustus 2012
toegepast. Op de inkomensvoorziening wordt
de bevoegdheid tot het instellen van een
naar Alkmaar is verhuisd enig beletsel
verder de alleenstaande ouderkorting in min-
nader onderzoek of van de daardoor verkre-
bestaat voor de toekenning van bijstand. Het
dering gebracht. Ten slotte wordt maande-
gen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze
college zal moeten beoordelen of in deze
lijks 10% van de inkomensvoorziening verre-
waarop dat in het concrete geval is gebeurd.
periode recht op bijstand bestond. Het gaat
kend met een openstaande vordering.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd, en wat
daarbij om een lange periode, waarbij het
1.3. Bij besluit van 14 juli 2010 (bestreden
er in de kern op neerkomt dat hier sprake is
nodige onderzoek zal moeten worden ver-
besluit) heeft het college het bezwaar tegen
574
(Art. 33 WIJ) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
701
Rechtspraak
het besluit van 15 april 2010, voor zover dat
weinig geld overhoudt dat zij haar kinderen
beëindigd en de jongere vervolgens als
was gericht tegen de toepassing van de
niet een voldoende levensstandaard kan
schoolverlater op een inkomensvoorziening
schoolverlaterskorting en de verrekening,
bieden.
aangewezen raakt. Gelet hierop past het col-
ongegrond verklaard.
3.1. Bij nader besluit van 6 december 2011,
lege een korting toe van 25% op de norm en/
2. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van
dat is genomen ter uitvoering van de aange-
of toeslag. De verlaagde norm geldt voor een
8 juni 2011, 10/1330, overwogen dat het col-
vallen uitspraak, heeft het college het
periode van zes maanden. Deze periode
lege in dit geval bevoegd was om de school-
bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond
vangt aan op de eerste dag van de maand,
verlaterskorting toe te passen. Ten aanzien
verklaard voor zover dit betrekking heeft op
die volgt op de maand waarin de studie is
van de door appellante aangevoerde grond
de verrekening van de openstaande schuld.
beëindigd. Bij alleenstaande ouders of
dat, mede door de toegepaste verrekening,
Op dit besluit heeft appellante als reactie
gehuwden kan zich het probleem voordoen
haar maandelijkse inkomen ver onder de in
gegeven dat daarmee geheel is tegemoet
dat na toepassing van de schoolverlaterskor-
artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke
gekomen aan de bezwaren tegen de verreke-
ting een inkomensvoorziening resteert die
Rechtsvordering bedoelde beslagvrije voet
ning en dat het hoger beroep alleen nog is
lager is dan de toepasselijke WSF-norm voor
ligt, heeft de rechtbank overwogen dat een
gericht tegen de schoolverlaterskorting.
levensonderhoud. Dit strookt niet met de
berekening van de beslagvrije voet ontbreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
ratio van de schoolverlaterskorting. Beoogd is
De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien
4.1. Het geschil in hoger beroep beperkt zich
immers de WIJ-uitkering zoveel mogelijk te
om het college in de gelegenheid te stellen
tot de schoolverlaterskorting. De Raad zal het
laten aansluiten op de geldende WSF-norm
het bestreden besluit nader te motiveren
besluit van 6 december 2011, voor zover daar-
voor levensonderhoud. Gelet op deze toelich-
door alsnog een berekening te maken van de
bij niet geheel aan de bezwaren van appellan-
ting voert het college het beleid om bij deze
beslagvrije voet.
te is tegemoetgekomen omdat de schoolverla-
categorie de uiteindelijke hoogte van de
2.1. Het college heeft bij brief met bijlagen
terskorting is gehandhaafd, op de voet van de
inkomensvoorziening af te stemmen op de
van 21 juni 2011 de motivering van het
artikelen 6:18, 6:19, eerste lid en 6:24 van de
WSF-norm voor levensonderhoud, bedoeld in
bestreden besluit aangevuld, waarna de
Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals deze
artikel 33, tweede lid van de WWB, vermeer-
rechtbank de aangevallen uitspraak heeft
bepalingen luidden ten tijde hier van belang,
derd met de eenouder- of gehuwdentoeslag
gedaan. De rechtbank heeft in de aangeval-
mede in zijn beoordeling betrekken.
in het kader van de WSF.
len uitspraak overwogen dat de tussenuit-
4.2. Artikel 33 van de WIJ bepaalt, voor zover
4.4. De grond dat de toepassing van de
spraak onderdeel uitmaakt van de einduit-
van belang, dat het college voor de jongere
schoolverlaterskorting in strijd is met het in
spraak en wordt geacht daarin te zijn
die recent de deelname aan onderwijs of
artikel 1 van de Grondwet en de artikelen 14
herhaald en ingelast. Bij de aangevallen uit-
een beroepsopleiding heeft beëindigd, de
EVRM en 26 IVBPR neergelegde discrimina-
spraak heeft de rechtbank het beroep tegen
norm of toeslag, bedoeld in artikel 30, gedu-
tieverbod slaagt niet. Aangevoerd is dat spra-
het bestreden besluit gegrond verklaard en
rende zes maanden na het tijdstip van die
ke is van ongelijke behandeling omdat niet
dit besluit vernietigd onder de overweging
beëindiging lager kan vaststellen, indien
bij alle WIJ-gerechtigden de hoogte van het
dat het bestreden besluit ook na aanvulling
voor het onderwijs of de beroepsopleiding
tevoren ontvangen inkomen van belang is bij
van de motivering nog steeds niet op een
aanspraak bestond op studiefinanciering op
het bepalen van de hoogte van de inkomens-
deugdelijke motivering berust. De recht-
grond van de WSF.
voorziening op grond van de WIJ. In zoverre
bank heeft het college opgedragen om een
4.3. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WIJ
worden ex-studenten anders behandeld dan
nieuw besluit te nemen op het bezwaar van
stelt de gemeenteraad in de verordening,
andere jongeren die niet recent een studie
appellante.
bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e,
hebben beëindigd. Daarbij is een vergelijking
3. In hoger beroep heeft appellante zich
vast voor welke categorieën de norm wordt
gemaakt met iemand die enige tijd zwervend
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij
verhoogd of verlaagd en op grond van welke
is geweest zonder inkomen te hebben ont-
heeft allereerst aangevoerd dat schoolverla-
criteria de hoogte van die verhoging of verla-
vangen, of iemand die voor een gering aantal
ters door het toepassen van de schoolverla-
ging wordt bepaald. Ter uitvoering van die
uren heeft gewerkt en daardoor een inkomen
terskorting worden gediscrimineerd ten
artikelen heeft de gemeenteraad van de
ontving dat lager is dan de bijstandsnorm. In
opzichte van andere WIJ-gerechtigden. Die
gemeente Maastricht de Verordening toesla-
die gevallen wordt de inkomensvoorziening
korting mag daarom niet worden toegepast
gen en verlagingen WIJ 2009 (verordening)
niet verlaagd met 25% van het netto-mini-
wegens strijd met het verbod op discrimi-
vastgesteld, die op 1 oktober 2009 in werking
mumloon. Er is hier evenwel geen sprake van
natie, dat is neergelegd in artikel 1 van de
is getreden. Ingevolge artikel 7 van de veror-
ongelijke behandeling van gelijke gevallen,
Grondwet, artikel 14 van het Europees Ver-
dening wordt de norm en/of toeslag bedoeld
reeds omdat studenten niet in een gelijke
drag tot bescherming van de rechten van de
in artikel 30 van de WIJ, voor schoolverlaters
positie verkeren als niet-studenten. Daarbij is
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
gedurende zes maanden na beëindiging van
van belang dat een student doorgaans niet
en artikel 26 van het Internationaal Verdrag
het onderwijs of de beroepsopleiding ver-
de mogelijkheid heeft om door middel van
inzake burgerrechten en politieke rechten
laagd met 25% van het netto minimumloon.
inkomen uit arbeid in zijn levensonderhoud
(IVBPR). Subsidiair heeft appellante aange-
In de toelichting bij de verordening is ver-
te voorzien en daardoor is aangewezen op
voerd dat het van toepassing zijnde norm-
meld dat de inkomensvoorziening veelal aan-
studiefinanciering, waarbij het normbedrag
bedrag voor de studiefinanciering als
merkelijk hoger is dan de bedragen voor
lager is dan de bijstandsnorm. Het volgen
ondergrens dient te gelden. Ten slotte is
levensonderhoud die in het kader van de stu-
van een studie is een vrijwillige keuze en kan
aangevoerd dat sprake is van schending van
diefinanciering gelden. Er wordt van uitge-
worden gezien als een investering in de toe-
de artikelen 26 en 27 van het Internationaal
gaan dat de jongere tijdens de studieperiode
komst, waarbij een tijdelijk lager inkomen
Verdrag inzake de rechten van het kind
de bestedingen heeft afgestemd op het
wordt geaccepteerd. Dat de wetgever in arti-
(IVRK) en artikel 8 van het EVRM omdat
beperkte inkomen uit studiefinanciering en
kel 33 van de WIJ heeft gekozen voor een
appellante door de kortingen op haar uitke-
dat de noodzakelijke bestaanskosten niet
aparte regeling voor deze specifieke groep,
ring en de verrekening van haar schuld zo
onmiddellijk toenemen als de studie wordt
kan daarom niet als strijdig met het in de
702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
Grondwet en internationale verdragen
artikelen 8 van het EVRM en 26 en 27 van
genoemde discriminatieverbod worden aan-
het IVRK bestaat anders dan appellante
gemerkt.
betoogt, geen grond. Zoals de Raad vaker
4.5. De WSF-norm als bedoeld in artikel 33,
heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspra-
tweede lid, van de WWB voor een alleen-
ken van 26 januari 2010, LJN BL1686 en 29
Overwegingen
staande ouder, bedraagt met ingang van 1
juni 2010, LJN BM9795, kan artikel 27 van het
1.1. Betrokkene, geboren in 1953, is bekend
januari 2010 € 1 003,20. Door de toepassing
IVRK niet worden aangemerkt als een ieder
met een depressieve stoornis, een pijnstoor-
van de schoolverlaterskorting van 25% van
verbindende bepaling als bedoeld in de arti-
nis, een hernia nuclei pulposi, een essentiële
het netto-minimumloon zou het bedrag van
kelen 93 en 94 van de Grondwet. Ditzelfde
hypertensie, beperkingen aan haar rechter-
de inkomensvoorziening van appellante op
geldt voor artikel 26 van het IVRK. In de hier-
knie en een beperkte linkerhandfunctie.
een lager bedrag uitkomen dan deze voor
voor genoemde uitspraken van de Raad is
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft CIZ
haar geldende WSF-norm. Het college heeft
ten aanzien van artikel 8 van het EVRM over-
betrokkene in aanmerking gebracht voor
op grond van het onder 4.3 weergegeven
wogen dat dit artikel er primair op is gericht,
zorg op grond van de Algemene Wet Bijzon-
beleid de schoolverlaterskorting zodanig
zonder inmenging van buitenaf, de ontwik-
dere Ziektekosten (AWBZ). Daarbij is betrok-
beperkt dat de inkomensvoorziening gelijk is
keling van de persoonlijkheid van elke per-
kene, voor zover hier van belang, geïndiceerd
aan het bedrag van de WSF-norm als bedoeld
soon in zijn betrekkingen tot anderen te
voor de zorgfunctie Ondersteunende begelei-
in artikel 33, tweede lid, van de WWB. Dit
waarborgen. Het artikel beoogt niet alleen de
ding algemeen (OB) in de klassen 3, 2 en 1
betekent dat in de periode van 1 januari
staten tot onthouding van inmenging te
over de perioden van respectievelijk 14 okto-
2010 tot en met 23 februari 2010 een korting
dwingen, maar kan onder omstandigheden
ber 2008 tot en met 13 april 2009, 14 april
is toegepast van € 36,04 en in de periode
ook inherente positieve verplichtingen mee-
2009 tot en met 13 juli 2009 en 14 juli 2009
vanaf 24 februari 2010 een korting van
brengen die noodzakelijk zijn voor een effec-
tot en met 13 oktober 2009 en voor de zorg-
€ 165,94. De inkomensvoorziening is met
tieve waarborg van het recht op privé-leven.
functie Persoonlijke verzorging (PV) in de
ingang van 7 juni 2010 beëindigd omdat
Daarbij hebben kinderen en andere kwetsba-
klasse 3 over de periode van 14 oktober 2008
appellante toen betaalde arbeid heeft aan-
re personen in het bijzonder recht op
tot en met 13 oktober 2013.
vaard en niet meer voor een inkomensvoor-
bescherming. Het Europees Hof voor de
1.3. Op 31 augustus 2009 heeft betrokkene
ziening in aanmerking kwam.
Rechten van de Mens heeft meerdere malen
verzocht om verlenging van de indicatie voor
4.6. Het onder 4.3 laatste zin weergegeven
geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook
AWBZ-zorg in de vorm van OB.
beleid dient te worden gekwalificeerd als bui-
relevant is in zaken die betrekking hebben
1.4. Bij besluit van 21 september 2009,
tenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste
op de besteding van publieke middelen.
gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van
rechtspraak wordt een dergelijk beleid als
Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk
16 maart 2010 (bestreden besluit 1), heeft
gegeven beschouwd en dient de bestuurs-
geval aan de Staat een extra ruime ‘margin
CIZ betrokkene geïndiceerd voor OB in de
rechter te volstaan met de beoordeling van
of appreciation’ toekomt. De schoolverlaters-
klasse 1 over de periode van 21 september
de vraag of het bestuursorgaan het beleid op
korting beperkt appellante en haar gezin
2009 tot 21 december 2009. Betrokkene is
consistente wijze heeft toegepast.
weliswaar in de ontwikkeling van hun per-
niet opnieuw geïndiceerd voor PV. Daartoe is
4.7. Appellante heeft aangevoerd dat het
soon in relatie tot anderen, maar slechts in
onder meer overwogen dat betrokkene hulp-
bedrag dat zij tijdens haar studie ontving
bescheiden mate en gedurende een korte
middelen kan gebruiken die voorliggend zijn
hoger was dan € 1 003,20 omdat zij de alleen-
periode. Appellante heeft niet aannemelijk
op de functie PV.
staande ouderkorting mocht houden. Daar-
gemaakt dat haar kinderen zodanig zijn
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
entegen wordt op het bedrag van de inko-
benadeeld dat hierdoor een normaal gezins-
bank het beroep tegen het bestreden besluit
mensvoorziening de alleenstaande
leven onmogelijk is gemaakt. Onder die
1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en
ouderkorting in mindering gebracht omdat
omstandigheden kan in redelijkheid niet
CIZ opgedragen een nieuwe beslissing op
volgens het college sprake is van in aanmer-
worden gezegd dat de korting geen blijk
bezwaar te nemen. Daartoe heeft de recht-
king te nemen inkomen. Volgens appellante
geeft van een ‘fair balance’ tussen de publie-
bank, voor zover van belang, overwogen dat
wordt hierdoor het beleid niet op consistente
ke belangen betrokken bij de toepassing van
betrokkene bij besluit van 31 oktober 2008 in
wijze toegepast. Deze beroepsgrond treft
de schoolverlaterskorting en de particuliere
aanmerking is gebracht voor PV voor een
geen doel. De hoogte van de inkomensvoor-
belangen van appellante. Het beroep op arti-
periode van vijf jaar. Omdat niet is gebleken
ziening is in overeenstemming met het
kel 8 van het EVRM slaagt dan ook niet.
van een wijziging van de omstandigheden
beleid bepaald op het bedrag van de WSFnorm vermeerderd met de eenouder-toeslag. Dat daarop het inkomen van appellante in
(Besluit zorgaanspraken AWBZ art. 2) (…)
die hebben geleid tot deze indicatie, heeft de
575
mindering wordt gebracht volgt uit artikel
rechtbank geen grond voor het wijzigen van deze indicatie aanwezig geacht. Het ten gevolge van het bestreden besluit 1 niet lan-
36, eerste lid, van de WIJ, waarbij ingevolge
27 februari 2013, nr. 11/1176 AWBZ, 12/3485
ger gebruik kunnen maken van deze indica-
artikel 7 van de WIJ voor het begrip inkomen
AWBZ
tie heeft de rechtbank onder de gegeven
wordt verwezen naar de artikelen 32, eerste
(Mrs. Van Male, Venema, Bel)
omstandigheden in strijd geoordeeld met de
en tweede lid van de WWB. Op grond van die
LJN BZ2559
rechtszekerheid.
bepalingen moet de heffingskorting alleen-
3. CIZ heeft zich in hoger beroep tegen de
staande ouders worden aangemerkt als inko-
Precisering gevolgen rechtspraak inzake
aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft
men. Uit het beleid vloeit niet voort dat het
ondeelbaar indicatiebesluit bij herbeoorde-
CIZ zich op het standpunt gesteld dat de
door appellante ontvangen inkomen buiten
ling; herbeoordeling kan leiden tot strijd
rechtbank voorbij is gegaan aan de recht-
beschouwing zou moeten worden gelaten.
met rechtszekerheid; er kan aanleiding
spraak van de Raad, waarin is geoordeeld dat
4.8. Voor het oordeel dat het toepassen van
bestaan tot het bieden van een overgangs-
een indicatiebesluit, in verband met de
de schoolverlaterskorting in strijd is met de
periode.
samenhang tussen de mogelijk te indiceren
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
703
Rechtspraak
zorgfuncties, één en ondeelbaar is. Naar aan-
digde tijd. Een douchebeurt (met inbegrip
tingen ter voorziening in zijn zorgbehoefte.
leiding van de aanvraag van betrokkene voor
van de tijd die nodig is voor het binnen- en
5.2.4. Met betrokkene stelt de Raad vast dat
de functie Begeleiding is de zorgbehoefte
uitlaten van de hulp, het uit- en aankleden
CIZ de aanvraag voor verlenging van de indi-
integraal beoordeeld. Geconcludeerd is dat
en toiletgebruik) duurt 69 minuten. Vier dou-
catie voor OB heeft aangegrepen om bij de
betrokkene geen aanspraak heeft op PV,
chebeurten leiden dan tot een zorgbehoefte
herbeoordeling van de zorgbehoefte een –
omdat zij in staat moet worden geacht met
van 276 minuten (4,6 uur per week). Deze
eerst op dat moment – geconstateerde fout
gebruikmaking van hulpmiddelen en/of aan-
berekening komt naar de mening van betrok-
bij de indicatie van de zorgfunctie PV te her-
passingen in haar eigen tempo in haar per-
kene in grote lijnen overeen met hetgeen is
stellen. Voorts moet worden vastgesteld dat
soonlijke verzorging te voorzien. Bij het indi-
opgenomen in de CIZ-indicatiewijzer. Waar
CIZ niet heeft beoordeeld of aanleiding
catierapport dat ten grondslag lag aan het
het betreft de indicatie voor begeleiding
bestaat om een overgangsperiode in acht te
besluit van 31 oktober 2008 was geen reke-
heeft betrokkene zich kort gezegd op het
nemen bij het bestreden besluit 1, voor zover
ning gehouden met het gegeven dat betrok-
standpunt gesteld dat zij in verband met
dit leidt tot beëindiging van de indicatie
kene gebruik kon maken van voorliggende
haar beperkingen voor de meer complexe
voor PV.
voorzieningen.
administratieve taken en voor het regelen en
5.2.5. Voorgaande overwegingen leiden tot de
4.1. Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden
begeleiden van de verbouwing van de badka-
conclusie dat de rechtbank terecht heeft
besluit 2) heeft CIZ betrokkene geïndiceerd
mer is aangewezen op klasse 2.
geoordeeld dat het bestreden besluit 1 in
voor OB, klasse 1, over de periode van 21
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
strijd is met de rechtszekerheid. Het hoger
september 2009 tot en met 31 december
5.1. Het bestreden besluit 2 wordt aange-
beroep treft dan ook geen doel.
2009, voor Begeleiding individueel, klasse 1,
merkt als een besluit genomen ter uitvoe-
5.3. Het beroep tegen het besluit van 30 mei
over de periode van 1 januari 2010 tot en
ring van de aangevallen uitspraak. Met toe-
2012 (bestreden besluit 2).
met 30 mei 2014 en voor PV in de klassen 3,
passing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste
5.3.1. Voor wat betreft de omvang van de
2 en 1 over de perioden van respectievelijk
lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuurs-
indicatie voor PV heeft CIZ uitsluitend zorg
21 september 2009 tot en met 12 oktober
recht wordt dit besluit in de beoordeling
geïndiceerd voor zorghulp bij het douchen
2009, 13 oktober 2009 tot en met 3 novem-
betrokken.
(20 minuten per keer). Met betrokkene oor-
ber 2009, en 4 november 2011 tot en met 30
5.2.1. CIZ heeft zich terecht op het standpunt
deelt de Raad dat eveneens aanleiding
november 2012. Daartoe is overwogen dat
gesteld dat uit de rechtspraak van de Raad
bestaat betrokkene te indiceren voor hulp bij
naast de behandeling op grond van de Zorg-
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 novem-
het zich gedeeltelijk uitkleden (10 minuten
verzekeringswet betrokkene geïndiceerd is
ber 2007, LJN BB9311) voortvloeit dat bij een
per keer). Weliswaar heeft de medisch advi-
voor aanvullende begeleiding vanuit de
herbeoordeling van de zorgbehoefte, bijvoor-
seur te kennen gegeven dat betrokkene in
AWBZ gedurende twee jaar. Daarbij is onder
beeld naar aanleiding van een aanvraag, de
staat is zich in eigen tempo aan- en uit te
meer opgemerkt dat deze begeleiding kan
zorgbehoefte in verband met de samenhang
kleden, maar na aankomst van de hulp bij
worden ingezet ten behoeve van de afhan-
tussen de mogelijk te indiceren zorgfuncties
het douchen zal betrokkene zich opnieuw
deling van complexe administratie en des-
integraal moet worden beoordeeld. Een bij-
dienen uit te kleden. Het ligt gezien haar
gewenst voor het indienen van een aan-
stelling van de indicatie van een in rechte
medische beperkingen voor de hand dat zij
vraag voor verbouwing van de badkamer op
vaststaand besluit leidt dan ook niet uit de
dat niet in eigen tempo kan doen en daarbij
grond van de Wet maatschappelijke onder-
aard der zaak tot strijd met het beginsel van
is aangewezen op zorghulp. Gelet op het
steuning (Wmo). Waar het betreft de PV is
de rechtszekerheid.
medisch advies is niet gebleken dat betrokke-
overwogen dat betrokkene is aangewezen op
5.2.2. Toepassing van deze rechtspraak leidt
ne op andere onderdelen van het overzicht
hulp bij het douchen gedurende vier keer
evenwel niet tot de conclusie dat een herbe-
van de activiteiten, die in aanmerking kun-
per week. Daarbij is uitgegaan van 20 minu-
oordeling van de indicatie, ter vaststelling
nen komen als onderdeel van de functie PV,
ten per douchebeurt. Verder is opgemerkt
van de actuele zorgbehoefte, niet in strijd
op zorg is aangewezen. Dat betekent dat de
dat betrokkene zich zou moeten kunnen
zou kunnen komen met het beginsel van de
omvang van de te indiceren zorg voor PV
douchen in een aangepaste douche zonder
rechtszekerheid.
uitkomt op vier keer 30 minuten, zijnde twee
douchebak en met antisliptegels en dat voor
5.2.3. Ter precisering overweegt de Raad dat
uur per week. Op grond daarvan moet wor-
deze aanpassing een aanvraag op grond van
een herbeoordeling van de zorgbehoefte, ook
den geconcludeerd dat betrokkene is aange-
de Wmo bij de gemeente kan worden
als die plaatsvindt naar aanleiding van een
wezen op PV, klasse 2.
gedaan. De indicatie PV, klasse 1, is afgege-
aanvraag voor een gedeeltelijke herbeoorde-
5.3.2. Vast staat dat CIZ bij het bestreden
ven voor een periode van een half jaar ter
ling, gericht moet zijn op de vaststelling van
besluit 2 een overgangsperiode van twee keer
overbrugging van de periode waarin de dou-
de integrale zorgbehoefte die bestaat op het
drie weken heeft gehanteerd bij de afbouw
che wordt aangepast. Verwacht wordt dat bij
moment van herbeoordeling. Indien deze
van de indicatie voor PV van klasse 3 naar
een spoedige aanvraag op grond van de
herbeoordeling leidt tot het naar beneden
klasse 1. Niet is gebleken dat een overgangs-
Wmo de aanpassingen binnen zes maanden
bijstellen van een lopende indicatie (qua
periode van zes weken in de situatie van
kunnen worden gerealiseerd.
omvang of duur) brengt het beginsel van de
betrokkene te kort zou zijn. Daarbij is mede
4.2. Tegen het bestreden besluit 2 heeft
rechtszekerheid mee dat een overgangsperio-
van belang dat de afbouw in de situatie van
betrokkene, met verwijzing naar de aangeval-
de wordt geboden, die de belanghebbende in
betrokkene, gelet op hetgeen is overwogen
len uitspraak, aangevoerd dat de indicatie
staat stelt zich op deze bijstelling in te stel-
onder 5.3.1, beperkt is tot een afbouw van
voor PV qua omvang en duur niet naar bene-
len. Omstandigheden die van belang zijn bij
klasse 3 naar klasse 2. Overige bijzondere
den mag worden bijgesteld ten opzichte van
de beoordeling van de vraag welke over-
omstandigheden zijn niet gebleken.
de bij besluit van 31 oktober 2008 geïndiceer-
gangsperiode geboden is, zijn onder meer de
5.3.3. Vast staat verder dat bij bestreden
de zorgbehoefte. Naar de mening van betrok-
mate waarin wordt ingegrepen in de lopende
besluit 2 de duur van de indicatie voor PV
kene is indeling in klasse 3 aangewezen op
indicatie en de aard en de omvang van de
beperkt is tot 30 november 2012. Daarmee is
grond van een eigen schatting van de beno-
door de belanghebbende aangegane verplich-
de duur vastgesteld op zes maanden na de
704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Rechtspraak
datum van bestreden besluit 2. Blijkens de
van dat gesprek blijkt dat de directeur te ken-
belang van appellante niet komen te verval-
van toepassing zijnde beleidsregels wordt
nen heeft gegeven zich te willen beraden hoe
len. Gezien de situatie is het niet onredelijk
voor grote woningaanpassingen, waartoe een
hij hier mee om moet gaan. Aan appellante
dat zij is heengezonden. Wat het ontslag
badkameraanpassing wordt gerekend, een
is verzocht naar huis te gaan om ook over de
betreft, overwoog de rechtbank dat, hoewel
termijn van een jaar aangehouden. Niet valt
situatie na te denken. Omdat appellante zich
de directeur in eerste instantie nogal fors
in te zien waarom dat in de situatie van
niet goed voelde, is zij door een collega naar
heeft gereageerd, de arbeidsrelatie ten tijde
betrokkene anders zou zijn.
huis gebracht.
van het ontslag in een impasse was geraakt
5.4. Voor wat betreft de omvang van de indi-
2.2. Op 25 mei 2009 heeft een vervolggesprek
waarbij geen uitzicht meer bestond op her-
catie voor Begeleiding heeft betrokkene ter
plaatsgehad. Daarin heeft appellante toege-
stel van een vruchtbare samenwerking. Daar-
zitting opgemerkt dat zij ongeveer vijf kwar-
licht wat er volgens haar op 6 mei 2009 is
bij is van belang dat appellante snel is mee-
tier per week aan zorg heeft ingekocht. Deze
gebeurd. De directeur heeft vastgesteld dat
gegaan in het overleg over een einde van het
omvang valt binnen de bandbreedte van
een vertrouwensbreuk is ontstaan en dat
dienstverband. Doorslaggevend is dat een
klasse 1 van de geïndiceerde zorg. Niet duide-
appellante niet in haar functie kan worden
uitzichtloze situatie was ontstaan, zodat
lijk is geworden waarom betrokkene aange-
gehandhaafd. De directeur heeft daarvoor
terugkeer in de oude functie niet in de rede
wezen zou zijn op meer zorg voor deze func-
verschillende opties aangegeven. Appellante
lag en plaatsing in een andere functie bij het
tie. De Raad merkt daarbij ten overvloede
heeft te kennen gegeven zich te willen bera-
LBIO geen optie was omdat er geen passende
nog op dat betrokkene ter realisering van de
den en tot die tijd niet op kantoor te verschij-
vacante functie voorhanden was. De direc-
bij het bestreden besluit 2 en de eerder geïn-
nen. Appellante heeft zich op 26 mei 2009
teur was bevoegd om appellante ontslag te
diceerde zorg zich tot het Zorgkantoor kan
ziek gemeld en ook heeft zij bezwaar
verlenen en heeft in redelijkheid van die
wenden. Met het Zorgkantoor kan tevens
gemaakt tegen de heenzending van 19 mei
bevoegdheid gebruik kunnen maken. Ten
worden besproken op welke wijze zij deze
2009.
slotte is er geen grond aanwezig voor het
zorg dient te verantwoorden.
2.3. Nadat partijen niet tot een minnelijke
oordeel dat niet kon worden volstaan met de
5.5. Uit wat is overwogen in 5.3.1 tot en met
oplossing bleken te kunnen komen, is de
garantie-uitkering en de door de directeur
5.3.3 vloeit voort dat het beroep tegen
directeur een onderzoek gestart naar de
toegekende aanvullende regeling.
bestreden besluit 2 gegrond moet worden
gedragingen van appellante als afdelings-
4. Appellante heeft in hoger beroep het oor-
verklaard en dat dit besluit moet worden
hoofd. Naar aanleiding van dit onderzoek
deel van de rechtbank betwist dat het niet
vernietigd, voor zover dit betreft de indica-
heeft de directeur gesteld dat appellante zich
onredelijk is dat appellante is heengezonden.
tie voor PV. Aanleiding wordt gezien om zelf
schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim
Appellante heeft voorts gesteld dat de direc-
te voorzien door te bepalen dat betrokkene
en dat haar integriteit onherstelbaar is aan-
teur een overwegend aandeel heeft in het
in aanmerking komt voor PV, klasse 3, over
getast en aan haar het voornemen kenbaar
ontstaan en voortbestaan van de impasse.
de periode van 21 september 2009 tot en
gemaakt haar een disciplinaire maatregel op
Om die reden meent zij dat de aan haar toe-
met 3 november 2009, en voor PV, klasse 2,
te leggen. Zij heeft vervolgens haar zienswij-
gekende garantie-uitkering dient te worden
over de periode van 4 november 2009 tot 30
ze kenbaar gemaakt.
opgehoogd tot 90 % van het laatstverdiende
mei 2013.
2.4. Onder intrekking van zijn voornemen tot
loon tot haar 65e verjaardag.
het opleggen van een disciplinaire straf heeft
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
de directeur op 8 februari 2010 het voorne-
5.1. Ter zitting van de Raad heeft appellante
men kenbaar gemaakt appellante ontslag op
bevestigd dat de aanwezigheid van een
andere gronden te verlenen. Appellante heeft
impasse waarbij geen uitzicht meer bestond
28 februari 2013, nr. 11/2259 AW
daartegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
op een vruchtbare samenwerking niet meer
(Mrs. Zeilemaker, Van Vulpen-Grootjans,
Bij besluit van 1 maart 2010 is appellante per
wordt bestreden. Dit betekent dat de direc-
Wolleswinkel)
10 maart 2010 ontslag verleend op grond
teur bevoegd was om appellante ontslag op
LJN BZ2043
van artikel 99, eerste lid, van het Algemeen
andere gronden te verlenen.
Rijksambtenarenreglement (ARAR), onder
5.2. Voor de vraag of de directeur bij het
CRvB-formule voor berekening ontslagver-
toekenning van een garantie-uitkering en
gebruik maken van deze bevoegdheid kon
goeding ambtenaar.
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand
volstaan met de toegekende ontslagvergoe-
tot een maximum van € 5 000 en kosten van
ding, (bovenop de in artikel 99, derde lid, van
ondersteuning om te komen tot een andere
het ARAR voorgeschreven minimumgarantie)
werkkring tot maximaal € 7 500.
is van belang welk aandeel beide partijen
2.5. Bij besluit van 2 juli 2010 (bestreden
hebben gehad in het ontstaan en voortbe-
besluit) heeft de directeur onder meer de
staan van de verstoring van de arbeidsrelatie.
Overwegingen
bezwaren van appellante tegen de heenzen-
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een
2.1. Appellante was sinds 1 april 2006 werk-
ding en het ontslag op andere gronden onge-
minimumgarantie onvoldoende als komt
zaam bij het Landelijk Bureau Inning Onder-
grond verklaard.
vast te staan dat het bestuursorgaan daarin
houdsbijdragen als [naam functie]. Op 19
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
een overwegend aandeel heeft gehad, of als
mei 2009 heeft de directeur met appellante
bank het beroep tegen het bestreden besluit
een uitkering op minimumniveau gezien de
gesproken over de omstandigheid dat zij op
ongegrond verklaard. Daaraan is – voor zover
omstandigheden van het geval niet redelijk
6 mei 2009 een medewerker van de afdeling
hier van belang – ten grondslag gelegd dat
kan worden geacht (CRvB 9 december 2010,
automatisering zou hebben verzocht om de
gelet op de inhoud van het gesprek op 19
LJN BO8173). Het gaat daarbij niet om volle-
inloggegevens van die dag van haar mede-
mei 2009 niet gesproken kan worden van een
dige schadevergoeding, maar om compensa-
werkers niet aan het managementteam te
vrijwillig vertrek, maar van een voor beroep
tie van het aandeel van het bestuursorgaan.
verstrekken. Dit is door de directeur als niet
vatbare met een besluit gelijk te stellen feite-
Daarbij is ook het aandeel van de ambtenaar
integer gedrag aangemerkt. Uit het verslag
lijke handeling. Door het ontslag is het
van betekenis. Het toepassen van de kanton-
576
(ARAR art. 99) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
705
Rechtspraak
rechtersformule ligt, naar de Raad herhaalde-
het gesprek van 19 mei 2009 heeft de direc-
onvoldoende rechtvaardiging om dit niet te
lijk heeft overwogen, in ambtenarenzaken
teur appellante volledig onverwacht gecon-
doen. Het had in de rede gelegen de direc-
niet voor de hand omdat ambtelijke rechts-
fronteerd met hetgeen volgens hem op 6
teur te informeren over het gesprek met de
positieregelingen veelal een ruimere com-
mei 2009 is voorgevallen. Daarin heeft de
medewerker van de automatisering onder de
pensatie bieden bij loonderving dan voor
directeur direct fors ingezet door de handel-
mededeling dat zij nader onderzoek wilde
reguliere werknemers het geval is. Niettemin
wijze van appellante niet integer te noemen
verrichten en er later op terug zou komen.
ziet de Raad thans aanleiding om te komen
en de reactie van appellante meteen voor
Door haar handelwijze heeft appellante een
tot de vaststelling van nadere uitgangspun-
onjuist te houden. Verwacht had mogen wor-
situatie gecreëerd waarin twijfel zou kunnen
ten die in beginsel behoren te worden gehan-
den dat de directeur een voorzichtiger bena-
ontstaan over haar integriteit. Wat daar ook
teerd bij de bepaling van de hoogte van de
dering van appellante had gekozen, zodat
van zij, door de onwrikbare houding van de
toe te kennen ontslagvergoeding bij een ont-
geoordeeld moet worden dat hij in zijn aan-
directeur in de gesprekken van 19 mei en 25
slag op andere gronden zoals hier aan de
pak is doorgeschoten. Dit gesprek is aan te
mei 2009 heeft de directeur eraan bijgedra-
orde is.
merken als het begin van de impasse. In het
gen dat appellant niet geneigd was zich tege-
5.2.1. Voor toekenning van een vergoeding,
gesprek van 25 mei 2009 heeft appellante
moetkomend te tonen.
naast hetgeen de van toepassing zijnde
opnieuw geprobeerd haar visie op de gebeur-
5.2.3. Op grond van bovenstaande overwegin-
rechtspositieregeling (als minimum) voor-
tenissen te geven. Appellante heeft hiertoe
gen wordt het aandeel van de directeur op
schrijft, bestaat in het algemeen slechts aan-
wel de gelegenheid gekregen, maar de direc-
75% geschat. Dit betekent dat de ontslagver-
leiding als is voldaan aan de voorwaarde die
teur was niet meer van zijn standpunt af te
goeding van appellante moet worden bere-
in de rechtspraak steeds is gesteld: er moet
brengen dat sprake was van een vertrou-
kend door de vier dienstjaren gedeeld door 2
sprake zijn van een overwegend aandeel van
wensbreuk en dat appellante diende te ver-
te vermenigvuldigen met het bruto maand-
het bestuursorgaan (de drempel). Voor de
trekken. Aan appellante werden vervolgens
salaris inclusief vakantietoeslag ten tijde van
berekening van de hoogte van die vergoe-
de opties strafontslag, er onderling uitkomen
het ontslag en daarop de factor van 0,75 toe
ding is de mate van het overwegend aandeel
met een eervol ontslag of de mogelijkheid
te passen.
van het bestuursorgaan van belang. Daarbij
van vervroegd pensioen voorgelegd. Duide-
5.3. Ter zake van de heenzending onder-
wordt een onderscheid gemaakt naar drie
lijk was dat de directeur slechts inzette op
schrijft de Raad het oordeel van de rechtbank
bandbreedten: 51 tot 65 %, 65 tot 80% en 80
het vertrek van appellante en niet meer
dat sprake was van een met een besluit gelijk
tot 100%, corresponderend met de factor van
heeft geprobeerd om de verhoudingen te
te stellen feitelijke handeling. Echter, anders
0,5, 0,75 en 1.
verbeteren of andere oplossingen te onder-
dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat
Het is verder redelijk, gelet op de belangen
zoeken. De directeur heeft, nadat de pogin-
er geen aanleiding was om appellante op 19
die door de ontslagverlening worden
gen om tot een minnelijke oplossing te
mei 2009 heen te zenden. Het is duidelijk dat
geschaad, bij de vaststelling van de hoogte
komen niet waren geslaagd, ook nog een
de directeur appellante heeft overvallen met
van de vergoeding rekening te houden met
onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim
het verhaal over de gebeurtenissen op 6 mei
de hoogte van het maandsalaris en ook met
geëntameerd. Daarbij heeft hij zelf de
2009. Zij is daardoor zeer geëmotioneerd
de duur van het dienstverband (bij het desbe-
gesprekken gevoerd met een aantal collega’s.
geraakt en was op dat moment niet in staat
treffende bestuursorgaan (en dienst directe
Uit de verslagen van die gesprekken, die de
zelfstandig naar huis te gaan. De directeur
rechtsvoorganger). Met het oog op de voor
directeur zelf heeft opgesteld, kan niet wor-
heeft te kennen gegeven dat hij tijd nodig
ambtenaren geldende bovenwettelijke voor-
den opgemaakt in hoeverre sprake is geweest
had om te denken over hoe het verder moest.
zieningen, waaronder de na-wettelijke uitke-
van objectieve vraagstelling. De resultaten
Er bestond onvoldoende reden waarom
ring, bestaat aanleiding een matiging aan te
van die gesprekken heeft de directeur
appellante feitelijk haar functie niet zou kun-
brengen van 50%. Een en ander leidt tot de
gebruikt bij zijn voornemen tot een ontslag
nen blijven uitoefenen in afwachting van
volgende uitgangspunten: bruto maandsala-
wegens plichtsverzuim, welke ontslaggrond
eventueel nadere gesprekken of onderzoek.
ris (inclusief vakantietoeslag) x (aantal
later weer is verlaten voor het ontslag op
Dit betekent dat het hoger beroep van appel-
dienstjaren:2) x 0,5, 0,75 of 1. Voor het mee-
andere gronden. In de periode na het gesprek
lante op dit punt slaagt.
wegen van andere factoren, zoals kansen op
op 19 mei 2009 heeft de directeur geen enke-
6. Gelet op het hiervoor overwogene dient de
de arbeidsmarkt (duur van de werkloosheid),
le moeite gedaan om de situatie bespreek-
aangevallen uitspraak te worden vernietigd,
gezondheidstoestand en reputatieschade
baar te maken en herstel van de verhoudin-
voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat
bestaat in beginsel geen aanleiding, al valt
gen na te streven. Hij is onverminderd
de heenzending gelet op de omstandigheden
niet uit te sluiten dat een betrokkene in
doorgegaan met zich te richten op het ver-
niet onredelijk was en dat er geen grond aan-
voorkomende gevallen op andere wijze moet
trek van appellante. Gelet hierop kan worden
wezig was om een plus toe te kennen boven-
worden tegemoet gekomen bijvoorbeeld door
vastgesteld dat de directeur een overwegend
op de aan het ontslag verbonden uitkering.
het faciliteren van outplacement. De kosten
aandeel heeft gehad in het voortbestaan van
Het beroep is gegrond en het bestreden
daarvan mogen niet worden afgetrokken van
de impasse. Toch is appellante ook niet
besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
de berekende vergoeding. Dat een betrokke-
geheel vrij te pleiten van de ontstane situa-
De Raad ziet aanleiding om met toepassing
ne als gevolg van maatregelen van de werk-
tie. Blijkens de toelichting van de directeur
van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in
gever tijdelijk niet werkzaam is geweest,
ter zitting zijn de managementlijnen in de
de zaak te voorzien en aan appellante een
maar wel salaris heeft ontvangen, dient – uit-
organisatie kort, werd veel informatie direct
vergoeding toe te kennen die is berekend
zonderlijke omstandigheden daargelaten –
met de directeur gedeeld en staat integriteit
conform het bepaalde in overweging 5.2.3
evenmin tot aftrek te leiden.
hoog in het vaandel. Appellante had dan ook
van deze uitspraak. Het primaire besluit van
5.2.2. Wat betreft het aandeel van de direc-
eerder opening van zaken moeten geven over
19 mei 2009 wordt herroepen. Voor het overi-
teur in de impasse die hier aan de orde is, is
hetgeen 6 mei 2009 was voorgevallen. Dat zij
ge dient de aangevallen uitspraak, voor zover
het volgende in aanmerking genomen. In
eerst nader onderzoek wilde verrichten is
aangevochten, te worden bevestigd.
706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Boeken
Bewijs Met dit boek verschijnt, zestig jaar na het uitkomen van de laatste druk van Asser/Anema/Verdam, opnieuw een boek over bewijs in de Asser-serie. De kern van elk proces wordt gevormd door de feitenvaststelling. Cruciaal daarvoor is een optimale uitwisseling van informatie. In dit perspectief behandelt dit geheel nieuwe Asser-deel het bewijsrecht. Het bestaande systeem wordt niet alleen beschreven maar ook kritisch tegen het licht gehouden. De praktijk krijgt concrete handvatten aangereikt om de belemmeringen die aan een effectieve waarheidsvinding in de weg staan, op te heffen. In het geheel door de bewijsrechtelijke traditie bepaalde wettelijke systeem en de daarop gebaseerde commentatoren en handboeken staan naast de algemene voorschriften van bewijsrecht, de bewijsmiddelen, zoals geschriften, getuigen, deskundigen, centraal. De thematische opzet van dit boek brengt mee dat die voorschriften en bronnen van informatie per thema de revu passeren. Het getuigenbewijs zal men dus niet alleen behandeld zien in een paragraaf over de getuige als informatiebron, maar ook tegenkomen bij de verschillende thema’s. De eenheid van behandeling van de thema’s prevaleert in dit boek boven de eenheid bij de behandeling van de informatiebron. Aldus komen aan de orde de thema’s: Informatie en bewijs, Waarheidsvinding, Grenzen van de waarheidsvinding, Bronnen van informatie voor het bewijs, Preprocessuele informatieverzameling voor het bewijs, Bewijslevering, Het bewijsoordeel en De verdeling van het bewijsrisico. W.D.H. Asser Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht 3. Kluwer 2013, 360 p., € 82,50 ISBN 978 90 1306 760 6
International Intellectual Property Law and Human Security This book examines the international intellectual property (IP) legal regime from the perspective of human security. The latter encom-
passes legal, development and human rights dimensions which, it is argued, must be integrated into the fabric of the IP regime. Fundamental human rights such as the right to life, to health and to food, which form part of an umbrella ‘right to development’, must increasingly inform the crafting of IP policies and laws at the national and international level. The author, building on previous work on IP law and security, contributes to elucidating the multifaceted relationship between IP and human security, which encompasses linkages between law, human rights, development and IP. The book captures the dramatic calls by developing countries and indigenous peoples for a more balanced intellectual property regime that allows for maximum use of flexibilities that cater to their developmental priorities. In this connection, the book discusses the roles of international business organizations (IBOs) and of the World Intellectual Property Organization (WIPO) in advancing a development oriented IP system. It proposes practical principles for IBO’s and it recommends the formation of an ‘International Equity Panel’ within WIPO. Robin Ramcharan
prisoners? And how are national prison systems and other authorities addressing this issue? This study aims at giving an answer to the questions stated above. With this, a distinction is made between foreigners who are detained for committing a crime or are suspected of one and foreigners whose deprivation of liberty is based on migration law. This study is done within the framework of the EU programme “Social Exclusion”. The book contains country reports of 25 EU member states and 6 reports of organizations which contributed to the research. The first chapter of the book presents a comparative overview with conclusions and recommendations. At the end, a detailed bibliography will be given which includes the relevant websites and legal documents. The study was funded by the European Commission. A.M. van Kalmthout, F.B.A.M. Hofstee-van der Meulen, F. Dünkel
Asser Press 2013, XX + 324 p., € 137,75
A Study in the Light of the UN Conventionon the Rights of the Child On 29 November 2012 Ellen Nissen was awarded the Hanneke Steenbergen scriptieprijs. This prize is awarded each year for the best thesis on migration law. The book adopts a child rights perspective in order to analyse and provide insight into the case law of the Court of Justice of the European Union and the European Court of Human Rights. Focus lies on the specific situation of children who wish to enjoy family life in their home country with a parent from outside the EU. It aims to assess whether, and to what extent, their right to family life and right to abode by virtue of their nationality are taken into account by the Courts. Ellen Nissen
ISBN 978 90 6704 899 6
Foreigners in European Prisons Over the last few decades, prison populations in European countries have grown and their profiles have changed. At this moment there are more than 100.000 foreign prisoners in European countries. Their numbers vary greatly per country, but the average percentage of foreigners in the total European prison population is over 20%. Why are foreigners over-represented in European prison populations? Who are they and on what grounds are they held in detention? Are foreign prisoners more vulnerable due to language difficulties, cultural differences and their distance from relatives? Are they being socially excluded? Is their treatment and legal position different from other
Wolf Legal Publishers 2013, 993 p., € 50 ISBN 978 90 5850 975 8
The Rights of Minor EU Member State Nationals Wishing to Enjoy Family Life with a Non-EU Parent in their Country of Nationality
Wolf Legal Publishers 2013, 115 p., € 17,95 ISBN 978 90 5850 953 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
707
577
Tijdschriften
578 Burgerlijk (proces) recht
Voordat de juridische actualiteiten worden besproken, passeren enkele oudere arresten met betrekking tot het stil pandrecht de revue.
Tijdschrift voor Huurrecht
Juridisch up to Date
Nr. 2, februari 2013 Mr. I. Benjert, WR 2013/13 Woonruimte in zorginstellingen: huur- of gemengde overeenkomst? Kwalificatieperikelen bij terbeschikkingstelling van woonruimte in verzorgingshuizen en instellingen voor gehandicapten – Het verstrekken van woonruimte in combinatie met zorg kan op verschillende wijzen juridisch worden geregeld. In deze samenwerkingsconstructies kunnen zorginstellingen invloed uitoefenen op het al of niet van toepassing zijn van de huurbeschermingsbepalingen als zij bij het redigeren van de overeenkomst(en) aandacht besteden aan de formulering van de aard en omvang van het zorg- of servicepakket. Slechts in het geval dat het dienstverleningselement of het zorgelement in de verschillende samenwerkingsconstructies duidelijk overheerst, blijven de huurbeschermingsbepalingen buiten toepassing. Een instelling dient erop bedacht te zijn dat het onlosmakelijk verband tussen het verstrekken van woonruimte en zorg mogelijk mededingingsrechtelijke risico’s met zich meebrengt. Echter uit de rechtspraak blijkt tot dusver dat samenwerking tussen zorginstelling en woningcorporatie geen mededingingsrechtelijke problemen oplevert, indien en voor zover het marktaandeel van de woningcorporatie binnen de relevante markt beperkt blijft of zich een van de uitzonderingssituaties van de Mw voordoet.
Nr. 4, 21 februari 2013 Mr. M.A.R.C. Padberg Vorderingsrechten uit cognossement – In 2012 verscheen onder bovenstaande titel het proefschrift van M. Spanjaart. Schr. geeft in deze bijdrage een samenvatting van dit proefschrift over vorderingsrechten uit cognossement. Hierbij komen aan bod vervoersovereenkomsten onder cognossement en vervoersovereenkomsten anders dan onder cognossement en er is aandacht voor cognossement als houderschap en als waardepapier. Daarnaast wordt de benadering van het cognossement in het Duits en Engels recht kort besproken. Volgens de heersende leer is het cognossement een exclusief recht. Het is een vorderingsrecht gekoppeld aan het recht op afgifte, waarbij alleen de recht- en regelmatig houder van het cognossement de vervoerder kan aanspreken op schade. Schr. en Spanjaart zijn beiden van mening dat de heersende leer fout is en dient te worden verlaten.
JUPECA Magazine Lente 2013 T. Doornik ‘Stil pandrecht’ laat van zich horen – In dit artikel gaat schr. de diepte in ten aanzien van de rechtspositie van de pandhouder. Meer in het bijzonder de inning van stil verpande vorderingen. In de afgelopen jaren is er steeds meer duidelijkheid gekomen over de wijze waarop pandhouders hun pandrechten kunnen uitwinnen.
708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
Maandblad voor Vermogensrecht 23e jrg. nr. 2, 2013 Mr. M. Oudenaarden Schadevaststelling bij zaaksbeschadiging: volledig abstract of soms toch (een beetje) concreet? – Na enkele inleidende opmerkingen over de wijze van schadevaststelling bij zaaksbeschadiging en een bespreking van de zaak Reaal/Athlon zoekt schr. naar aanknopingspunten in de wet, rechtspraak en literatuur op grond waarvan in bepaalde situaties een meer concrete wijze van schadevaststelling bij zaaksbeschadiging zou kunnen worden verdedigd. Daarbij stelt hij voorop dat het leerstuk van de abstracte schadevaststelling complexe materie betreft dat reeds voor de nodige hoofdbrekens heeft gezorgd. Mr. M.A.E.C. van Haren Girale betaling en het faillissement van de bank – In deze bijdrage staat schr. stil bij de positie van de rekeninghouder
ten opzichte van zijn failliete bank en in het bijzonder bij de transacties die rondom datum faillissement worden gedaan ten laste of ten gunste van zijn rekening. Allereerst gaat schr. kort in op de werking van het girale betalingsverkeer in het algemeen. Daarna gaat hij in op de algemene faillissementsbeginselen die bij het faillissement van een bank gelden. Vervolgens wordt stilgestaan bij de transacties voorafgaand aan de dag van de faillietverklaring en wordt de status van creditsaldi en debetsaldi op het moment van faillietverklaring beschreven. Daarna staat schr. stil bij de transacties op de dag van de faillietverklaring. Schr. sluit af met een conclusie. Mr. P. Memelink Stuiting van verjaring en de volmacht van de advocaat – Deze bijdrage betreft het snijvlak van twee onderwerpen: de buitengerechtelijke stuiting van de verjaring en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van advocaten ten aanzien van hun cliënten. In gevallen waarin partijen in een rechtsstrijd verwikkeld zijn en zij beiden worden bijgestaan door een advocaat, kan de vraag rijzen of een stuitingsverklaring aan de advocaat van de wederpartij volstaat. Aan de orde komt in deze bijdrage de uitleg van de volmacht van de advocaat, de daarbij behorende passieve vertegenwoordigingsbevoegdheid (tot ontvangst van verklaringen) en de omvang en het einde van de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Kernvraag is hoe ver de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de advocaat reikt en wanneer deze ontbreekt, in welk geval het verstandiger is om de stuitingsbrief toch (ook) rechtstreeks aan de wederpartij te sturen. De vraag naar de stuitende werking van onderhandelingen blijft, omwille van de beperkte ruimte en afbakening van het onderwerp, buiten beschouwing. Mr. M.R. Hebly & mr. A.N.L. de Hoogh Esmilo/Mediq: toetsingskader voor nietigheid ex art. 3:40 lid 1 BW. – Recent heeft de Hoge Raad het arrest Esmilo/Mediq gewezen, waarin de vraag speelt wanneer een overeenkomst die een verboden strekking heeft of verplicht tot een bij wet verboden prestatie op grond van art. 3:40 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) nietig is. Dit arrest staat in deze bij-
Tijdschriften
drage centraal. De stand van zaken vóór dit arrest bespreken schrs. eerst. Vervolgens geven zij de kern weer van Esmilo/Mediq. Daarna wordt in het arrest nader besproken. Tevens wordt kort ingaan op art. 3:40 BW.
WPNR 145e jrg. nr. 6963, 23 februari 2013 Prof. mr. F.M.J. Verstijlen De verpanding van onderhanden werk – De verpanding van onderhanden werk is staande praktijk. In deze bijdrage verkent schr. de grenzen van het verpanden van onderhanden werk. Schr. concludeert dat naar huidig recht de mogelijkheid van het verpanden van onderhanden werk niet veel toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de reguliere verpanding van vorderingen. Het is dus niet mogelijk om alle waarde in een pandrecht op te nemen. Wel kan het wenselijk zijn om alle waarde die in een onderneming besloten ligt door middel van een zekerheidsrecht te gelde te maken, zodat deze voor de bedrijfsvoering kan worden benut. Het evenwicht tussen gesecuriseerde schuldeisers en andere schuldeisers moet dan wel worden bevorderd, bijvoorbeeld door de opbrengst van alle activa voor de gezamenlijke schuldeisers te reserveren.
579 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal recht 142e jrg., 28 februari 2013 Prof. dr. H.W.M. van Kesteren, WFR 2013/272 Gewettigd vertrouwen op onwettige besluiten – Schr. gaat in deze bijdrage in op de vraag of een belastingplichtige voor de BTW vertrouwen kan ontlenen aan een besluit dat strijdig is met het Europese recht en/of de nationaal wettelijke bepalingen. Drs. N.E. Vis, WFR 2013/279 De oogmerktoets bij de aftrekbeperking deelnemingsrente – Op 1 januari 2013 is art. 13l Wet VPB 1969 in werking getreden. Het artikel beoogt de aftrekmogelijkheid van rentelasten in te perken voor zover deze leidt tot een bovenmatige
en onwenselijke financiering van deelnemingen met geldleningen. De renteaftrekbeperking kent een oogmerktoets. Het gaat hierbij om de situatie dat een deelneming wordt verworven door een concern en deze deelneming met het oog op de renteaftrek onder Nederland wordt gehangen. De oogmerktoets lijkt met name een rol te spelen bij (tussen)houdstervennootschappen van buitenlandse multinationals. In deze bijdrage gaat schr. in op deze oogmerktoets.
580 Handels- & economisch recht Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 277, 27 februari 2013 S. Ongena Overdraagbaarheid handelszaak. Contractuele beperkingen op de wettelijk voorgeschreven overdraagbaarheid met inbegrip van handelshuur – (België) Deze bijdrage analyseert handelsovereenkomsten die beperkkingen opleggen aan de overdraagbaarheid van de handelszaak van de huurder. Dit is een typisch discussiepunt bij onderhandelingen, waarbij frequent de wettelijk voorgeschreven en dwingende regeling wordt miskend. Schr. poogt de contouren van de wettelijk voorgeschreven overdraagbaarheid te duiden en in het licht daarvan beoordeelt hij de rechts(on)geldigheid van een aantal veel voorkomende bepalingen.
WPNR 145e jrg. nr. 6963, 23 februari 2013 Mr. J. Barneveld De AIFM-richtlijn: geen verbod op asset stripping, maar een bestuursrechtelijke uitkeringsregeling – Met de inwerkingtreding van de Wet flex-BV is de kapitaalbescherming voor de besloten vennootschap behoorlijk uitgekleed. De regeling is nog maar net uit Boek 2 verwijderd of hij wordt op een andere manier via de Wft opnieuw ingevoerd. Het wetsvoorstel ter implementatie van
de AIFM-richtlijn voorziet namelijk in de introductie van een uitkeringsregeling in de Wft en deze regeling is nagenoeg gelijk aan de oude regeling uit Boek 2 BW. In deze bijdrage bespreekt schr. de voorgestelde regeling in de Wft. De asset strippingregeling is bedoeld om beperkingen op te werpen aan de vrijheid van investeerders om na een overname vermogen aan de over te nemen vennootschap te onttrekken. Schr. is kritisch over de nieuwe regeling. Immers, de afgelopen decennia is gebleken dat de kapitaalbeschermingsregels nauwelijks effectief zijn. Aangezien de asset stripping-regeling geen grenzen stelt aan financiële steunverlening of doorleenconstructies.
581 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 3e jrg., januari 2013 M.E.H. Elferink ‘Eenieder wordt geacht de wet te kennen’: geldt dat ook voor NENnormen? – In de kwestie Knooble/Staat en het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) is geoordeeld dat de ‘verwezen’ NEN-normen waarnaar in het Bouwbesluit wordt verwezen niet zijn te kwalificeren als algemeen verbindende voorschriften, maar dat het wel algemeen geldende publiekrechtelijke normen zijn. Verder oordeelde de Hoge Raad dat het NNI geen onderdeel is van de openbare macht, waardoor de ‘verwezen’ NEN-normen niet onder het criterium van artikel 11 Auteurswet, ‘door de openbare macht uitgevaardigd’, vallen. Gevolg van deze uitspraak is dat de huidige praktijk in Nederland gehandhaafd blijft: de gebruiker betaalt (het zogenaamde profijtbeginsel). In dit artikel bespreekt schr. enkele implicaties van deze uitspraak, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de auteursrechtelijke aspecten daarvan. Prof. dr. M.R.F. Senftleben The WIPO Development Agenda and European Trademark Law - Will the debate on the public domain
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
709
Tijdschriften
lead to additional measures to keep signs free? – De preservering van het publieke domein speelt een belangrijke rol in het kader van de WIPO Development Agenda. Met de Study on Misappropriation of Signs heeft het internationale debat over een divers en toegankelijk publiek domein het merkenrecht bereikt. In dit verband rijzen fundamentele vragen over de verhouding tussen de noodzaak om het publieke domein te waarborgen en de doelstellingen van het merkenrecht die de mogelijkheid van oneindige bescherming met zich meebrengen. Tegen deze achtergrond inventariseert en bespreekt in dit artikel de instrumenten voor de preservering van het publieke domein in de EU.
Privacy & Informatie 16e jrg. nr. 1, februari 2013 Mr. N.P.H. Kruijsen E-mail in de cloud: privacy in de prullenbak? Zie onder Privacy.
582 Jeugd-, relatie- & erfrecht WPNR 145e jrg. nr. 6963, 23 februari 2013 Mr. P.C. van Es Erfgenaam als legitimaris; enige knelpunten – Als een erfgenaam minder verkrijgt dan zijn legitieme portie, komt hem een legitimaire vordering toe. In een zaak die speelde voor het Gerechtshof Arnhem beriep een erfgenaam zich op zijn legitieme portie in verband met een gift aan een mede-erfgenaam. In deze bijdrage gaat schr. in op de rol die schulden spelen bij de mogelijkheid in te korten op een gift, mede in vergelijking met het oude erfrecht. Ook komen een aantal problemen aan de orde die betrekking hebben op de legitieme portie van een erfgenaam/legitimaris. Inkorting door een legitimaris werkt niet ten voordele van de schuldeisers van een erfgenaam. De schulden zijn van invloed op de legitimaire massa, maar volgens schr. kan een schuld op grond van de redelijkheid en billijkheid niet in minde-
710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
ring worden gebracht. Verder moet naar zijn mening ook de waarde van de erfrechtelijke verkrijging worden ingebracht op de waarde van de goederen van de nalatenschap.
583 Mediation en herstelrecht Tijdschrift Conflicthantering 8e jrg. nr. 1, 2013 K. van den Bos & A. Brenninkmeijer Het fundamentele sociale dilemma. Kunnen we personen en instituties die macht over ons hebben vertrouwen? – Wanneer belangrijke beslissingen over het leven van mensen door machtige anderen worden genomen, is het afhankelijk van het vertrouwen in die ander of ze de beslissingen zomaar accepteren. Dat vertrouwen in machtigen (zoals overheidsinstanties) is veelal gebaseerd op ervaring of gevonden informatie. Schrs. noemen dit het fundamentele sociale dilemma en laten zien hoe mensen dit dilemma trachten op te lossen. En hoe inzichten omtrent vertrouwen toepasbaar zijn op escalerende conflictsituaties. M. Breukelaar & M. Uitslag Als je mekaar niet meer vertrouwen kan... – Definities van vertrouwen, soorten vertrouwen, gelaagdheid van vertrouwen, niet vertrouwen, wantrouwen. Welke soorten en smaken er zijn wordt in dit artikel overzichtelijk en met voorbeelden uitgelegd. Maar wat kun je daar tijdens een media-tion mee doen? Wat als er geen vertrouwen is en de betrokkenen zich in een cirkel van wantrouwen bevinden? Schrs. bieden handige interventies om de vicieuze cirkel te doorbreken, zodat escalatie kan worden omgevormd tot de-escalatie. W. Bezemer De vertrouwenspersoon: typen, taken en dilemma’s – Voor klachten over pesten, seksuele intimidatie, agressie en discriminatie is er de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen, voor vermoedens van integriteitsschendingen de vertrouwenspersoon integriteit. Hoe zijn deze functies ontstaan, wat zijn de taken en ver-
antwoordelijkheden van vertrouwenspersonen, hoe hanteren zij de vertrouwelijkheid, welke zijn de kritische succesfactoren voor deze functie? En werkt het? N. Wiersma & M. Grondstra Zijn conflictstijlen generatiegebonden? – Er zijn momenteel vier werkende generaties: de protestgeneratie, generatie X, de pragmaten en generatie Y. Zou er een verschil zijn tussen die generaties in hoe ze omgaan met conflicten op de werkvloer? En zijn de conflictstijlen generatiegebonden? Schrs. onderzochten het. De inzichten kunnen een mediator helpen bij een mediation met deelnemers uit verschillende generaties en bij het rekening houden met zijn eigen generatiegebonden waarden en normen.
584 Omgevingsrecht Milieu & recht 40e jrg. nr. 2, 2013 Prof. dr. C.J. Bastmeijer & mr. dr. A. Trouwborst, M en R 2013/19 Welkom terug? De relevantie van het Europese gebiedenbeschermingsrecht voor de wolf en andere ‘terugkomers – Dit artikel beoogt een juridische bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat over de mogelijke terugkomst van de wolf in Nederland. In vervolg op een eerdere discussie in dit tijdschrift door beide schrs. over de relevantie van het soortenbeschermingsrecht, richt dit artikel zich op de vraag of in Nederland het Natura 2000-regime op enig moment ook gericht moet zijn op de bescherming van de wolf en het voor de wolf geschikte leefgebied. Daarbij wordt ook gekeken naar andere soorten die terug zijn van weggeweest, zoals de visotter en de kraanvogel. In dit artikel wordt nagegaan of het Nederlandse beleid ten aanzien van het moment van inzet van het Natura 2000-regime voor zulke ‘terugkomers’ de toets aan het Europese en internationale recht kan doorstaan.
Tijdschriften
585 Privacy Privacy & Informatie 16e jrg. nr. 1, februari 2013 Mr. N.P.H. Kruijsen E-mail in de cloud: privacy in de prullenbak? – Cloud computing is een vorm van dataopslag waarbij de gegevens van een gebruiker niet meer op zijn eigen harde schijf worden opgeslagen, maar op een server. Omdat deze servers overal kunnen staan, lopen dataopslag en jurisdictie niet langer parallel. Gegevens die zijn opgeslagen bij cloudleveranciers die onder de Amerikaanse jurisdictie vallen, kunnen vanuit Amerika direct worden opgevraagd ook als het gegevens betreft die op Europees grondgebied zijn opgeslagen. Schr. onderzoekt in hoeverre gebruikers van cloud e-maildiensten worden beschermd door artikel 8 EVRM en het vierde amendement van de Amerikaanse Constitutie. In het kader hiervan bespreekt schr. eerst wat onder e-mail in de cloud moet worden verstaan, welke bevoegdheden Amerikaanse opsporingsdiensten hebben en welke regels de grondwettelijke privacybescherming in de cloud beheersen. Schr. sluit af met de conclusie dat zich op het grensvlak van privacybescherming enerzijds en het vorderen door Amerikaanse opsporingsdiensten van strafrechtelijke gegevens anderzijds een aantal complicaties voordoen. Mr. M.E. Riewald De algemene Privacyverordening en de Awb: partners in privacy? – Ter bescherming van persoonsgegevens wordt met de inwerkingtreding van de voorgestelde Verordening EU nr. 11/2012 een nieuwe bestuurlijke boete ingevoerd. Schr. is van mening dat deze voorgestelde sanctie grote gevolgen heeft voor betrokken partijen en onderzoekt of het voorstel verenigbaar is met de Algemene wet bestuursrecht. Allereerst onderzoekt auteur de legaliteit van de voorgestelde boete door deze in het kader van de Awb te plaatsen. Daarnaast worden nog andere kritieken besproken, waaronder strijd met het in Nederland levende beginsel van ‘ne bis in idem’. Daarnaast doet
schr. enkele suggesties ter verbetering van het voorstel. De conclusie is dat het wettelijk kader ter bescherming van persoonsgegevens aan vernieuwing toe is, maar dat moet worden betwijfeld of de voorgestelde Verordening in de huidige vorm een verbetering is. Mr. M. van ‘t Woudt Te veel, te vaak, te makkelijk: opvragen telecomgegevens onder de loep – Het Centraal informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) is in 2004 in werking getreden. Via het CIOT worden door aanbieders van telecommunicatie persoonsgegevens aan opsporingsdiensten verstrekt. Het CIOT is geclassificeerd als staatsgeheim. Het is een centrale opslagplaats van telecomgegevens die via het COIT-Informatiesysteem (CIS) door geautoriseerde opsporingsambtenaren kunnen worden opgevraagd. Auteur vraagt zich in deze bijdrage af hoe het met de privacy van (niet-verdachte) burgers is gesteld en hoe de verhouding is met artikel 8 EVRM. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van de uitvoeringspraktijk van het CIOT. Auteur concludeert aan de hand van deze analyse dat de ‘wettelijke waarborgen’ onvoldoende zijn geweest om het systeem adequaat te laten werken.
586 Rechtspleging & procesrecht Advocatenblad 93e jrg. nr. 2, maart 2013 K. van Keken De mores zijn veranderd. Politiek en rechtspraak – Politici laten zich steeds vaker in allerlei media over de rechtspraak uit ook als een zaak nog onder de rechter is. Voorheen was het de gewoonte te zwijgen zolang de rechter nog niet had gesproken, maar dat is allang de norm niet meer. Schr. onderzoekt hoe het komt dat politici zich vaker dan voorheen openlijk uitspreken over de rechtspraak en of dat erg is. De standaarden zijn verschoven en dat maakt dat politici soms inhoudelijk ingaan
op een rechtszaak. Vanuit de rechterlijke macht is regelmatig kritiek te horen op dit gedrag. Politici zijn van mening dat de rechter niet voor de voeten moet worden gelopen, maar enkele ruimte om kritiek te uiten er wel moet zijn. Zij vinden dat zij met hun bemoeienissen de rechtspraak niet beïnvloeden. Buiten de aandacht van de media denken rechters en politici veel genuanceerder over elkaar. De relatie tussen rechters en politici staat niet zo op scherp als wel eens wordt gedacht.
587 Sociaal Recht Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg., maart 2013 Prof. mr. P. Barentsen, TRA 2013/23 Ontslagvergoedingen in het nieuwe ontslagrecht – ‘Indien de rechter een ontslag onterecht vindt, of in hoofdzaak aan de werkgever te wijten, kan hij een vergoeding toekennen. Indien de werkgever is afgeweken van een negatief ontslagadvies van het UWV kan de rechter het ontslag ook ongedaan maken. De ontslagvergoeding bedraagt maximaal een half maandsalaris per dienstjaar, met een grens van € 75.000. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.’ (Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012, p. 33) Met dit punt in het regeerakkoord wordt het einde aangekondigd van de ontslagvergoeding zoals we die nu kennen: zowel de ontbindingsvergoeding als de vergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag worden hiermee beknot. In dit artikel gaat schr. in op de hoofdlijnen van de voorgestelde wijzigingen en op de onderbouwing hiervan die in het regeerakkoord en in de Hooflijnennotitie hervorming ontslagrecht wordt gegeven. Prof. mr. C.J. Loonstra, TRA 2013/24 De rol van de UWV- en de ontbindingsprocedure volgens het regeerakkoord – In dit artikel bespreekt schr. de voorstellen in het Regeerakkoord die moeten leiden tot opheffing van het huidige duale ontslagstelsel. Na bespreking van de aangekondigde maatregelen zet schr. uiteen waarom deze maatregelen in de rechtsprak-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
711
Tijdschriften
tijk niet het beoogde effect hebben. Het artikel wordt besloten met een korte conclusie en een aanvulling op de voorstellen. Mr. C.C. Oberman & mr. K.J. Hillebrandt, TRA 2013/25 De afwijzing van het ontbindingsverzoek nader bestudeerd – Schrs. publiceren in dit artikel de onderzoeksresultaten van de afgelopen twee jaar met betrekking tot de inhoud van afwijzende beschikkingen op ontbindingsverzoeken. Hierbij bespreken zij respectievelijk de reflexwerking van de opzegverboden, het opzegverbod tijdens arbeidsongeschiktheid, de reflexwerking van het Ontslagbesluit, het ontbindingsverzoek op grond van disfunctioneren, de verstoorde arbeidsrelatie, en het werknemersverzoek gedurende de opzegtermijn.
en slecht functionerende volksvertegenwoordigers – Op 4 november 2011 maakte het Tweede Kamerlid Heijnen (PvdA) het Wetsvoorstel ‘Aanpak spookvertegenwoordigers’ aanhangig. Op grond van het wetsvoorstel zouden provinciale staten en gemeenteraden kunnen korten op de vergoeding die ‘spookleden’ – leden die vergaderingen van deze organen (vrijwel) niet bijwonen – ontvangen voor hun lidmaatschap. Het voorstel is begrijpelijk, omdat spookvertegenwoordigers de nodige frustratie oproepen en bepaald niet bijdragen aan het vertrouwen in de politiek. In dit artikel betoogt schr. dat het voorstel toch onwenselijk is: het is niet aan de volksvertegenwoordiging zelf, maar aan de kiezer, om spookleden hierop af te rekenen.
Rechtskundig Weekblad
588 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad 93e jrg. nr. 2, maart 2013 R. Mans Breng fuserende bestuursrechters onder bij de Hoge Raad – In het regeerakkoord wordt voorgesteld om het rechtsprekend gedeelte van de Raad van State samen te voegen met de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Thans zijn er vier hoge bestuursrechters; Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het College van beroep voor het bedrijfsleven, de Centrale Raad van Beroep voor het Bedrijfsleven en de Hoge Raad voor belastingzaken. Dit systeem vormt een bedreiging voor de rechtseenheid. Met de invoering op 1 januari 2013 van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht wordt voorzien in de instelling van een Grote Kamer waarin de hoogste bestuursrechtelijke colleges zitting hebben (met uitzondering van de Hoge Raad). Schr. bespreekt waar deze nieuwe bestuursrechter moet worden ingepast.
De Gemeentestem 163e jrg. nr. 738313, 28 febr. 2013 Mr. J.L.W. Broeksteeg, Gst. 2013/15 Spookvertegenwoordigers; over niet
712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
76e jrg. nr. 26, 23 febr. 2013 J. Velaers De zesde staatshervorming, eerste fase: BHV, de randgemeenten, Brussel en de democratie – Deel 1 – (België) Op 22 juli 2012 kreeg de eerste fase van de zesde staatshervorming haar beslag. Vier herzieningen van de Grondwet, zes bijzondere wetten en zes gewone wetten werden die dag uitgevaardigd. In deze bijdrage worden ze behandeld in vier clusters: 1) de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde; 2) de administratieve geschillen en de benoeming van burgemeesters in de randgemeenten; 3) de correcte financiering van Brussel en de zogenaamde ‘hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel’ en 4) de verbetering van een aantal aspecten van het kiesstelsel.
589 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 93e jrg. nr. 2, maart 2013 R.P. Kuijper Haagse hardliners moeten zich heel diep schamen – Het wetsvoorstel directe tenuitvoerlegging vrijheidsstraffen is volgens schr. onzinnig. Hij is van mening dat het onverdedigbaar is
om tot executie van de vrijheidsstraf over te gaan terwijl het hoger beroep nog loopt. Het is bovendien volstrekt onverenigbaar met de tendens binnen Europa om volledige vrijheidsontneming te vervangen door vrijheidsbeperkende maatregelen. Mede in dit licht bezien is met het voorstel volgens schr. sprake van symboolpolitiek die steunt op demagogen en populisten. De rechterlijke macht dient zich volgens schr. tegen dit rampzalige voorstel te verzetten; afwachten is geen optie. P. America Taakstrafverbod is eenvoudig te omzeilen – Op 3 januari 2012 werd, na onrust naar aanleiding van een uitzending van het VARA-programma Zembla, artikel 22b Sr ingevoerd. Nu, één jaar later, kijkt schr. hoe door rechters in de praktijk wordt omgegaan met het taakstrafverbod. Eerst wordt artikel 22b Sr besproken, waarbij aandacht is voor de memorie van toelichting. Een evaluatie van artikel 22b Sr heeft nog niet plaatsgevonden zodat actuele gegevens met betrekking tot de toepassing van dit artikel ontbreken. Volgens schr. is er geen empirische noodzaak voor het beperken van de rechter in het opleggen van passende sancties en volgens de Raad voor de Rechtspraak is dit artikel een ernstige aantasting van de rechterlijke straftoemetingsvrijheid. In de praktijk zijn er mogelijkheden om het taakstrafverbod te omzeilen, maar het komt ook voor dat een rechter toch een taakstraf oplegt terwijl dat volgens de wet niet kan. Al met al is met dit wetsartikel de rechterlijke beoordelingsvrijheid ingeperkt en dat is volgens schr. een kwalijke zaak.
Justitiële Verkenningen 39e jrg. nr. 1, maart 2013 Thema: Vrije wil en verantwoordelijkheid – Deze uitgave is voor een groot deel gebaseerd op de bijdragen die tijdens de expertmeeting ‘Retrospectieve en prospectieve verantwoordelijkheid Schuld, toerekening, vrije wil, gedragsverandering: uitdagingen voor het strafrecht’ op 27 september 2012 zijn gepresenteerd. De aanleiding voor die expertmeeting was
Tijdschriften
tweeledig. De wens bestond om een gedeeld kader voor verdere gedachtevorming over de vrije wilsbeschikking in het strafrecht te creëren. Daarnaast had de tweede belangrijke vraag van de expertmeeting betrekking op retrospectieve en prospectieve verantwoordelijkheid. Het eerste artikel van dit themanummer Wilsvrijheid en strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Een rondgang langs fysicalisme, connectionisme en belichaamde cognitie is geschreven door Ferry de Jong, die het huidige debat tussen neurowetenschappers en juristen verbindt met de aloude filosofische discussie over de (on)verenigbaarheid van wilsvrijheid en determinisme. David Roef betoogt vervolgens in zijn artikel Welke vrije wil heeft het strafrecht nodig? Over bewustzijn, brein en capaciteitsverantwoordelijkheid dat de vrije wil, zoals die door sommige neurowetenschappers wordt begrepen, níét de vrije wil is die wordt gebruikt en nodig is in het strafrecht. Deze wetenschappers nemen aan dat er geen sprake is van vrije wil wanneer de bewuste wil niet de uiteindelijke oorzaak is van het gedrag. Echter, het juridische concept van strafrechtelijke verantwoordelijkheid berust niet op een dergelijke metafysische vrije wil, maar op een alternatief, meer realistisch begrip van controle: capaciteitscontrole. Gerben Meynen stelt in zijn bijdrage De psychiater en toerekeningsvatbaarheid voor om de huidige praktijk, waarin forensisch psychiaters de rechtbank expliciet adviseren over toerekeningsvatbaarheid, te herzien. Vervolgens laat Nicole Vincent, die behalve filosoof ook neurowetenschapper is, in haar artikel Strafrechtelijke verantwoordelijkheid en de neurowetenschappen zien dat er weinig vooruitgang is geboekt bij de beantwoording van vragen rondom de metafysische vrije wil. In hun artikel Data en interpretaties in de cognitieve neurowetenschap wijzen Pim Haselager, Frank Leoné en Dave van Toor rechters, officieren van justitie en advocaten erop dat zij dienen uit te gaan van het besef niet te snel vergaande conclusies te verbinden aan hersenbeelden. Bas van Stokkem betoogt in zijn artikel Actieve verantwoordelijkheid in het strafrecht. Naar een brede opvatting over ‘recht doen’
dat er in de strafrechtspleging meer aandacht moet komen voor prospectieve verantwoordelijkheid. In haar artikel Vrije wil en verantwoordelijkheid in de strafuitvoering analyseert Miranda Boone de wijze waarop het concept ‘eigen verantwoordelijkheid’ wordt gehanteerd in het project Modernisering Gevangeniswezen. Het slotartikel Strafrecht een Verlichting. Over het karakter van een waarlijk strafrechtsysteem is gewijd aan de vraag welke invloed de Verlichting heeft gehad op de ontwikkeling van ons strafrecht. Jacques Claessen laat hierin zien dat het wetenschappelijk mensbeeld van de Verlichting de hegemonie is gaan opeisen.
Proces Tijdschrift voor strafrechtspleging 92e jrg. nr. 1, 2013 J. van Vliet Reclassering op een kruispunt(?) Rol en positie van de reclassering bij Forensisch Psychiatrisch Toezicht – Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Visser over de tbs is het Forensisch Psychiatrisch Toezicht tot stand gekomen. Daarmee is de nodige ervaring opgedaan, is het onderzocht door het WODC en beoordeeld door de inspectie. De expertise van de reclassering toont de ontwikkeling van een herkenbare professie in het forensische veld. Die eigen positie maakt dat de samenwerking met andere professies beter tot stand kan komen. De onafhankelijke en heldere positie van de reclassering borgt continuïteit in de behandeling, begeleiding en toezicht op de tbsgestelden. De reclasseringswerker krijgt het gezag dat bij de aard van zijn werkzaamheden behoort en krijgt een eigen positie bij de executie van de tbs. R. Salet, J. Terpstra Tegenspraak bij de politie. Distantie, betrokkenheid en doorwerking – Resultaten van een recent uitgevoerd onderzoek naar de praktijk van tegenspraak in de opsporing bij de Nederlandse politie. De tegenspraak, naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord ingevoerd, is behoorlijk van de grond gekomen. Er ontstaat discussie of wel met tegenspraak moet worden doorgegaan, gelet op de belasting die het meebrengt en de
veranderingen die het bestaan ervan heeft veroorzaakt. Tegenspraak moet zeker blijven bestaan en misschien zelfs worden uitgebreid. Tegenspraak leidt niet tot radicale wijzigingen in onderzoeken maar wel tot positieve bijstellingen. Ook in de beginfase van opsporingsonderzoeken zou plaats voor tegenspraak moeten zijn. Steeds dienen de doelen van tegenspraak duidelijk te zijn. L. Paulina, M. Schuilenburg Uitsluiting van ex-gedetineerden door verzekeraars – Onderzoek naar de vraag of verzekeraars ex-gedetineerden uitsluiten voor het afsluiten van een verzekering. Ex-gedetineerden worden gezien als risicovolle personen met een hoog schaderisico. Zij worden overigens niet op grote schaal geweigerd door verzekeraars. Wel leert het onderzoek dat het steeds meer voorkomt dat groepen personen van plekken en financiële voorzieningen worden uitgesloten. Dit wordt aangeduid als ‘selectieve uitsluiting’ en is gebaseerd op actuariële logica’s die een duidelijk preventieve invalshoek kennen. Dit heeft grote gevolgen voor kwetsbare groepen in de samenleving.
590 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 1, 2013 Mr. drs. G.G. Lodder Het Zambrano-criterium in Nederland: een tussenstand – De zaak Ruiz Zambrano bracht een schok teweeg in de relatieve stilte die geruime tijd bestond rond het leerstuk van de strikt interne situatie. De dooddoener waarmee elk beroep op het EU-recht van een in zijn eigen lidstaat verblijvende EU-burger die geen gebruik had gemaakt van zijn recht op vrij verkeer werd afgedaan, leek onhoudbaar geworden. Wat is er nog over van die hoge verwachtingen? In dit artikel bespreekt schr. hoe de Nederlandse rechter invulling heeft gegeven aan de Zambrano- en Dereci-cri-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
713
Tijdschriften
teria voor het verblijfsrecht van een derdelander-gezinslid van een Unieburger in eigen land. Na een kort overzicht van de Nederlandse jurisprudentie die volgde na de zaak Ruiz Zambrano bespreekt schr. de belangrijkste conclusies uit het arrest Dereci e.a. om dan te bekijken hoe de jurisprudentie in Nederland zich na dit arrest heeft ontwikkeld. De conclusie is dat de betekenis van Ruiz Zambrano voor de Nederlandse jurisprudentie vooralsnog beperkt is gebleven tot de situatie waarin slechts een derdelander-ouder van een Nederlands kind zonder verblijfsrecht in beeld is of feitelijk in staat is voor het kind te zorgen. In alle andere gevallen is tot nu toe aangenomen dat er geen verplichting voor het kind bestaat het grondgebied van de Unie te verlaten. Mr. F.K. de Vries Wetsvoorstel herschikken asielgronden: Afdoende motivering voor een rigoureuze operatie? – Als het wetsvoorstel herschikken asielgronden wordt aangenomen, kent Nederland geen c- en d-gronden meer. Schr. analyseert de argumentatie bij het voorstel en inventariseert de reacties van stakeholders. De conclusie luidt dat de afschaffing van de nationale beschermingsgronden de noodzaak miskent om bescherming te bieden in situaties waarin internationale of Europeesrechtelijke normen niet (voldoende) voorzien, maar waarin lidstaten dat wel nodig en wenselijk achten. Drs. J. Detailleur Taalanalyse bij Somalische asielzoekers: Ondeugdelijk en surrealistisch – Welke eisen moeten aan het taalanalytisch onderzoek in asielzaken worden gesteld en wordt daaraan in het geval van Somalische asielzoekers voldaan? Schr. constateert grote gebreken. Zo is het taalkundig onder-
714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
zoek naar de Somalische taal beperkt en sterk verouderd. Ook lijkt de IND voorbij te gaan aan het verschijnsel van de taalaccomodatie: als de tolk een ander dialect spreekt, heeft de asielzoeker de neiging zijn spraak daaraan aan te passen. Documentloze asielzoekers die zich beroepen op een herkomst in het onveilige Zuid- dan wel Centraal-Somalië worden in hun asielprocedure vaak geconfronteerd met ’eenduidige’ conclusies in het kader van een taalanalyse. De hier gepresenteerde voorlopige bevindingen onderschrijven de indicatie dat de taalanalyses van bureau Land en Taal, in algemene zin, niet zouden voldoen aan drie belangrijke voorwaarden, die als hoeksteen van een valide en betrouwbare taalanalyse als middel herkomstbepaling gelden. Mr. M.J.M. Peeters Schrijnende zaken, emotie vervat in juridische termen – Wanneer krijgt een vreemdeling die op grond van de regels buiten de boot valt toch een verblijfsvergunning? Er is onduidelijkheid over de criteria die bepalen of een minister in een schrijnend geval van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. Maar wie goed kijkt naar de politieke historie, de jurisprudentie en ‘geWobte’ minuten van eerdere beslissingen ziet een patroon dat houvast biedt. In 2006 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State al dat in het licht van het gelijkheidsbeginsel consistentie in de wijze van beoordelen is vereist. Daarbij moet in het licht van de motiveringsplicht in een beschikking inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de argumenten van de vreemdeling zijn gewogen. Het is een kwestie van tijd voordat de Afdeling ook in recente zaken even expliciet oordeelt dat staatssecretaris Teeven zich moet houden aan de beginselen
van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Schr. constateert dat blijvende vasthoudendheid van rechtsbijstandverleners en een blijvend betrokken samenleving onontbeerlijk zijn om daadwerkelijk recht te kunnen doen aan de veel schrijnende gevallen in Nederland. M. Graaff Van Eck en Goudsmit van het College van de Rechten van de Mens: ‘We hebben onszelf niet zelf bedacht’ – Per 1 oktober 2012 is de Commissie Gelijke Behandeling opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens. Het nieuwe College heeft een uitgebreider mandaat en houdt zich bezig met de algehele mensenrechtensituatie in Nederland. De positie van vreemdelingen vormt daarbij één van de drie speerpunten. Carina van Eck en Stans Goudsmit, de twee Collegeleden die verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheden op dit deelterrein, lichten de plannen toe. Hun missie is het bewaken, beschermen, belichten en bevorderen van de naleving van de mensenrechten in Nederland. Op het gebied van migratierecht willen Van Eck en Goudsmit zich meer richten op de strafbaarstelling van illegaliteit en op gezinshereniging. Daarnaast starten zij dit jaar met een onderzoek naar tien jaar gezinshereniging, waarbij wordt gekeken naar de wijzigingen die zich over die gehele periode hebben voorgedaan in het gezinsherenigingsbeleid. Wat voor beeld blijft er aan het eind van de rit over en kan dat nog door de beugel van artikel 8 EVRM? Mr. K. Franssen Kroniek Europees asielrecht: maart 2012 - januari 2013 – Deze kroniek geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van Europese asielwetgeving, -beleid en -jurisprudentie.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
overheid om de opslag voor langstudeerders te betalen, hebben de mogelijkheid gekregen deze lening terug te betalen zonder dat rente verschuldigd is. De mogelijkheid tot het kosteloos terugbetalen van de lening bestond tot 1 maart 2013. Inwerkingtreding m.i.v. 28 februari 2013 met gedeeltelijk terugwerkende kracht tot en met 1 september 2012. Wet van 28-01-2013, Stb, 2013, 70 (Kamerstukken 33 452)
Intrekking langstudeerdersmaatregel 591 Wet tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel. – Deze wet beoogt de gevolgen van de langstudeerdersmaatregel voor studenten met terugwerkende kracht ongedaan te maken. De Wet verhoging collegegeld langstudeerders (Stb. 2011, 368) heeft een tarievenstructuur in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) geïntroduceerd. In deze structuur is het wettelijke collegegeld tegen basistarief verschuldigd door studenten die aan bepaalde wettelijke eisen voldoen. Dat zijn dezelfde eisen als vóór inwerkingtreding van deze maatregel golden voor studenten die tegen wettelijk collegegeld mochten studeren. Het verhoogde wettelijke collegegeld, dat bestaat uit de optelsom van het wettelijke collegegeld tegen basistarief en een opslag, is verschuldigd voor studenten die aan deze eisen voldoen en langer aan een bachelor- of masteropleiding staan ingeschreven dan de nominale duur van deze opleiding plus één jaar. Na inwerkingtreding van deze wet is het voor de bepaling van de hoogte van het collegegeld niet meer van belang hoeveel jaren een student is ingeschreven voor een opleiding. Vanaf dat moment kent de WHW geen verhoogd tarief meer voor langstudeerders. De opslag wordt met terugwerkende kracht op € 0 gesteld per 1 september 2012. De reeds betaalde opslag zal aan studenten gerestitueerd worden. Studenten die gebruik gemaakt hebben van de leenfaciliteiten van de
Verbetering positie pleegouders 592 Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders. – Deze wet strekt tot het verbeteren van de rechtspositie van pleegouders ten opzichte van de overige partijen in de jeugdzorgketen van de Wet op de jeugdzorg en daarnaast tot het verbeteren van de financiële positie van pleegouders. Pleegouders zijn diegenen die pleegzorg bieden op basis van een tussen hen en een zorgaanbieder gesloten pleegcontract. De integratie van pleegouders als volwaardige schakel in het proces van hulp aan een kind is in het belang van het kind. Opname van een jeugdige in een pleeggezin is vaak te verkiezen boven plaatsing in een instelling. Bovendien is opname in een pleeggezin goedkoper dan plaatsing in een instelling. De Wet op de jeugdzorg kent op dit moment een beperkte regeling van de rechtspositie van pleegouders. Pleegouders hebben op grond hiervan weinig zeggenschap over hun pleegkind, waardoor geen recht wordt gedaan aan de belangrijke functie die zij binnen de jeugdzorg vervullen. Veel knelpunten komen voort uit de onduidelijke rechtspositie van pleegouders, die een serieuze partij zijn bij de hulpverlening en veel zicht hebben op het wel en wee van het kind. Deze wet maakt deel uit van een groter en samenhangend pakket aan maatregelen om de positie van pleegouders te versterken en heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
a. Medezeggenschap: dit omvat drie aspecten: 1. pleegouderraden, 2. medezeggenschapsbevoegdheden en 3. geschillenbehandeling. b. Wederzijdse rechten en plichten. c. Afstemming voogdijplan, gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan. d. Instemmingsrecht met betrekking tot de omschrijving in het hulpverleningsplan van hun rol in het hulpverleningsproces. e. De informatievoorziening aan pleegouders wordt verbeterd. f. Vertrouwenspersoon. g. Afschaffen ouderbijdrage en vervallen kinderbijslag: de in de artikelen 69 en 71 tot en met 76, van de Wet op de jeugdzorg geregelde onderhoudsbijdrage van ouders met kinderen die jeugdzorg ontvangen waarop aanspraak ingevolge deze wet bestaat wordt afgeschaft. Tegelijkertijd vervalt voor diegenen die deze onderhoudsbijdrage dienden te leveren en van wie de kinderen tenminste vijf aaneengesloten etmalen per week uit huis worden geplaatst, de kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Deze besparing zal worden gebruikt voor de verbetering van de pleegvergoeding. h. Onderhoudsverplichting gezamenlijke pleegouder-voogden: de in artikel 1:282, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek neergelegde onderhoudsverplichting van pleegouders die met de gezamenlijke voogdij zijn belast, wordt afgeschaft. Inwerkingtreding deels m.i.v. van 1-7-2013 en deels op een (nader) bij kb te bepalen te tijdstip. Wet van 6-12-2012, Stb. 2013, 72 (Kamerstukken 32 529) en inwerkingtredingsbesluit van 6-2-2013, Stb. 2013, 73
Afschaffing deelgemeenten 593 Wet tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen. – Strekking van deze wet is het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen. Momenteel zijn alleen in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam deelgemeenten ingesteld. De deelgemeenten – oorspronkelijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
715
Wetgeving
bedoeld als hulpstructuur – zijn in de loop der jaren trekken van een afzonderlijke bestuurslaag gaan vertonen. Het kabinet houdt dit voor onwenselijk. De bestaande deelgemeenten en hun besturen houden van rechtswege op te bestaan. Na de inwerkingtreding van deze wet is het niet langer mogelijk om de behartiging van een aanzienlijk deel van de belangen van een deel van de gemeente, alsmede de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften over te dragen aan andere organen binnen de gemeente, zodat ook niet langer sprake is van een algemeen vertegenwoordigend orgaan waarvoor rechtstreekse verkiezing noodzakelijk is. De Gemeentewet blijft na afschaffing van de deelgemeenten ruimte bieden voor andere, lichtere vormen van binnengemeentelijke decentralisatie. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 7-2-2013, Stb. 2013, 76 (Kamerstukken 33 017)
Nieuwe wetsvoorstellen Modernisering Kamer van Koophandel 594 - Wetsvoorstel (23-2-2013) houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel) – Het kabinet acht het gewenst de huidige informatie-, voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van (internationaal) ondernemerschap en innovatie grondig te moderniseren en te stroomlijnen. Hierbij is het doel versnippering van het bestaande aanbod van publieke dienstverlening voor ondernemers tegen te gaan, de behoeftes en wensen van ondernemers (inclusief zelfstandigen zonder personeel) meer centraal te stellen en beter aan te sluiten bij de mogelijkheden die digitalisering biedt. In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte-I ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’ is dan ook vastgelegd dat ondernemers voor al hun overheidszaken terecht zullen kunnen bij één loket, een ‘Ondernemersplein’. De Kamer van Koophandel (KvK)
716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
speelt een belangrijke rol bij deze moderniserings- en stroomlijningsoperatie. Enerzijds omdat deze organisatie een centrale positie zal innemen bij het nieuwe dienstverleningsconcept ondernemerspleinen. Anderzijds omdat het nodig is om ook de Kamers van Koophandel zélf te moderniseren en te stroomlijnen. De belangrijke doelen van de herijkingsoperatie van de KvK zijn: žäėäÐÿôěÐġôäĭÐąóäġàôäąěġĭäėÿäningsconcept ondernemerspleinen: hier kunnen ondernemers terecht voor (eerstelijns) informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en innoveren. De ondernemerspleinen worden voor hem op deze terreinen dé toegang tot de overheid. Op termijn zullen ook transacties met de overheid (bijvoorbeeld subsidies en vergunningen) ten minste digitaal via de ondernemerspleinen worden ontsloten. žäąĭäėàäėðÐÐąàäàôðôġÐÿôěäėôąð van de dienstverlening ž&äėĊėôéąġÐġôäĊĔóäġġÐýäąĔÐýýäġ (‘back to basics’), waarbij de wensen van de ondernemers centraal staan, gecombineerd met een duidelijke îąÐąÜôéÿäġÐÐýěġäÿÿôąðĭĊĊėàä komende jaren: de KvK behoudt de huidige wettelijke taken, te weten de registertaak, voorlichting en de regiotaak. Voorgesteld wordt daarnaast een tweetal nieuwe taken toe te voegen: innovatiestimulering en het beheer van de ondernemerspleinen. žäąóäÿàäėäġÐÐýĭäėàäÿôąðġĤěěäą wat de KvK doet (eerstelijns activiteiten) en de markt (tweedelijns), waarbij de KvK geen activiteiten verricht die leiden tot ongewenste mededinging met de markt. žäėäðôĊąÐÿäġÐÐýijÐÿĭėÐÐððäěġĤĤėà vanuit ondernemersperspectief worden vormgegeven, waarbij de KvK een faciliterende rol vervult. Het voeren van een (regionale) lobby past hier niet bij. ž`äėääąĭĊĤàôðôąðäąĭäėijÐýäÿôüýôąð van de governance. Kamerstukken II 2012/2013, 33 553, nrs. 1-4
Verzamelwet SZW 2013 595 - Wetsvoorstel (23-2-2013) tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2013)
– Dit wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De wijzigingen betreffen met name het gebied van de socialezekerheidswetgeving. Het wetsvoorstel behelst onder andere wijzigingen die voortvloeien uit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering. Hiernaast dienen enkele voorstellen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Tot slot is de maatregel ‘temporiseren heffingskorting in het referentieminimumloon’ uit het Regeerakkoord opgenomen in dit wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/2013, 33 556, nrs. 1-4
Verdrag met Filipijnen over bijstand in douanezaken 596 Brief van de minister van BuZa waarmee hij ter stilzwijgende goedkeuring overlegt het op 4 februari 2011 te Manilla tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Filipijnen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2011, 67 en Trb. 2012, 245). – Het verdrag biedt de Nederlandse àĊĤÐąäàäĄĊðäÿôüýóäôàĊĄäěěäąġôéle informatie uit te wisselen met de Filipijnse douane ten behoeve van de bestrijding van fraude in relatie tot het goederenverkeer tussen Nederland en de Filipijnen. Het gaat daarbij niet alleen om fraude met betrekking tot de douanerechten en smokkel, maar ook om ontduiking van (andere) belastingen bij invoer, alsook om overtreding van sanitaire en phytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer. In dit verdrag is ook de technische assistentie geregeld. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken. Kamerstukken II 2012/2013, 33 556, nrs. 1-4
Wetgeving
597
Vervolgstukken
Wet van 30 september 2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken. Kamerstukken I 2012/13, 33 108, E
Regelingen SVB Terugvordering bonussen Voorlopig verslag (26-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Kamerstukken I 2012/13, 32 512, B
Gebiedsgerichte sanering grondwater Brief van de Staatssecretaris van I&M (5-3-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater). Kamerstukken II 2012/13, 32 172, nr. 14
Nader voorlopig verslag (5-3-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank. Kamerstukken I 2012/13, 33 318, D
Concentratietoetsing zorg Brief van de Minister van VWS (4-32013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. - Brief minister met een reactie op ingediende amendementen. Kamerstukken II 2012/13, 33 253, nr 42
Verruiming strafrechtelijke aanpak huwelijksdwang Eindverslag (26-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht BES met het oog op de verruiming van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale verminking. Kamerstukken I 2012/13, 32 840, D
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Eindverslag (5-3-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren. Kamerstukken I 2012/13, 33 062, B
Huren middeninkomens Brief van de Minister voor W en R (27-2-2013), voorlopig verslag en memorie van antwoord (1-3-2013) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens). – Brief minister over het niet toezenden van het rapport ‘De vraag naar woondiensten en de betaalbaarheid in de huursector’ aan de Kamer. Kamerstukken II en I 2012/13, 33 330, nr. 58, D en E
Transgenders Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (25-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte.
het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het creëren van de mogelijkheid tot maximering van het gebruik van meeneembare studiefinanciering. Kamerstukken I 2012/13, 33 453, A
Kwaliteit hoger onderwijs Verslag (26-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Kamerstukken II 2012/13, 33 519, nr. 5
Implementatie consumentenrechten Verslag (5-3-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijke Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten (PbEU L 304/64). Kamerstukken II 2012/13, 33 520, nr. 5
Wijzigingswet kinderopvang Verslag (5-3-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Kamerstukken II 2012/13, 33538, nr. 5
Winstafdracht DNB Brief van de Minister van Financiën (15-2-213), tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (28-2-2013) en verslag (7-3-2013) tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting DNB winstafdracht). – Brief Minister van Financiën over indiening van dit wetsvoorstel dat een Garantieregeling voor DNB behelst. Kamerstukken II en I 2012/13, 33 548, nr. 8, B en C
Kamerstukken II 2012/13, 33 351, nrs. 6-7
Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken Eindverslag (26-2-2013) over het voorstel van wet tot wijziging van de
Maximering meeneembare stufi Voorlopig verslag (26-2-2013) over
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
717
Wetgeving
598
Nota’s, rapporten & verslagen Deskundigenadvisering in de asielprocedure Brief van de Staatssecretaris van V&J (22-2-2013) met een reactie op het advies van de ACVZ ‘Expertise getoetst’. – In dit ongevraagde advies heeft de ACVZ de kwaliteit van de deskundigenadvisering in de asielprocedure onderzocht. Er is hier gekeken naar de verschillende vormen van deskundigenadvisering zoals taalanalyse, documentenonderzoek, medisch advies, landeninformatie, DNA- en leeftijdsonderzoek. In het advies worden zeven aanbevelingen gedaan waarvan de staatssecretaris er één, ‘Stimuleer Europese samenwerking’, overneemt. Op elke aanbeveling wordt wel afzonderlijk ingegaan. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1606
Pluralisme en vrijheid media Brief van de Staatssecretaris van OCW (21-2-2013) waarin hij ingaat op het rapport dat de High Level Group on Media Freedom and Pluralism onlangs heeft uitgebracht aan de Europese Commissie. - De groep had als opdracht aanbevelingen te doen ten behoeve van “the respect, the protection, the support and the promotion of pluralism and freedom of the media in Europe”. De vier auteurs benadrukken dat het gaat om aanbevelingen, die zijn gedaan op persoonlijke titel. Met andere woorden: het rapport en de daarin vervatte aanbevelingen kunnen niet gezien worden als opvattingen van de Europese Commissie, laat staan als voorgenomen beleid. Het kabinet zal er voor waken dat de Europese Unie zich geen rol toemeet die ook maar enige discussie kan opleveren over het niveau van bescherming van de vrijheid van meningsuiting, zoals deze is vastgelegd in artikel 10 EVRM, artikel 11 EU-Grondrechtenhandvest en artikel 7 van onze Grondwet. Ter illustratie noemt de staatssecretaris de aanbe-
718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
veling uit het rapport dat toezichthouders boetes moeten kunnen opleggen aan media/journalisten of iemand zijn journalistieke status moeten kunnen ontnemen. Hij kan zich in die aanbeveling niet vinden. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-34, nr. 202
Solidariteitsclausule EU Brief van de Minister van BuZa (22-22013) met een fiche inzake een Besluit solidariteitsclausule. - Het voorstel voorziet in de uitwerking van de Solidariteitsclausule (art. 222 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie- VWEU). Deze clausule bepaalt dat de lidstaten en de Unie gezamenlijk zullen optreden indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanslag, een natuurramp, of een door de mens veroorzaakte ramp. Het voorstel bevat daarnaast een bepaling over een geïntegreerde dreigings- en risicoanalyse op EU niveau. Voor Nederland is het essentieel dat de Solidariteitsclausule alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden ingezet, namelijk wanneer die de responscapaciteiten van een lidstaat overstijgen, en alleen wanneer reeds gebruik is gemaakt van bestaande mechanismen voor bijstand. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1568
Probo Koala Brief van de Staatssecretaris van I&M (25-2-2013) met een reactie op het rapport van Amnesty International en Greenpeace Nederland “the Toxic Truth” over de Probo Koala, het schip dat gevaarlijk afval heeft gedumpt in Ivoorkust in het jaar 2006. - Het rapport richt zich op de gevolgen van het dumpen van het gevaarlijk afval in Ivoorkust voor milieu en mensenrechten en dan met name op het recht op gezondheid en werk. Het onderzoek is breed opgezet en gaat uitgebreid in op de handelingen van Trafigura, de onderneming die verantwoordelijk was voor de dumpingen. Ook is het handelen van de diverse betrokken staten onderzocht. Het rapport heeft veel aanbevelingen die gericht zijn tot de diverse actoren zoals Trafigura en de diverse staten. Kamerstukken II 2012/13, 22 343, nr. 284
Onderscheidingen Brief van de Minister van BZK (25-22013) over de teruggave van Konink-
lijke Onderscheidingen na overlijden van de gedecoreerde. - De Kamer heeft eerder ingestemd dat het teruggeven van de in bruikleen gegeven officiële versierselen uitgangspunt blijft. Er vindt echter geen actieve terugvordering van versierselen of invordering van borgsommen plaats indien nabestaanden te kennen geven om enige reden niet in staat te zijn om het onderscheidingsteken te retourneren. Dit laatste gebruik ontlokte de Vaste Commissie zorgen over de mogelijkheid dat in bruikleen gegeven onderscheidingen op Marktplaats te koop konden worden aangeboden. De Kanselier der Nederlandse Orden heeft in afgelopen periode gemonitord in welke mate dat zo is. Daar blijkt met enige regelmaat sprake van te zijn. Nadere beschouwing relativeert dit beeld. De zorg betrof met name de versierselen die nooit in eigendom zijn overgegaan naar de gedecoreerden maar alleen in bruikleen zijn verschaft. Van de uitgereikte onderscheidingen geldt alleen voor de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau dat de daarbij behorende versierselen vanaf 1955 niet in eigendom worden gegeven. Hiertoe behoren niet de kleinmodel versierselen en het strikje van deze Orden die wel in eigendom worden gegeven. De onderscheidingen van voornoemde Orden die worden uitgereikt aan buitenlanders, behoeven nooit te worden ingeleverd. De Kanselier heeft vastgesteld dat in de laatste zes maanden van 2012 ongeveer 22 keer bij een totaal aanbod van 225, een versiersel van de Orde van de Nederlandse Leeuw en van de Orde van Oranje-Nassau te koop is aangeboden waarvan de mogelijkheid bestaat dat dat in bruikleen was verschaft. Daar passen de volgende kanttekeningen bij: – Niet is vast te stellen of het gaat om versierselen van vóór januari 1955, – Niet uit te sluiten is dat er sprake is van onderscheidingen die aan buitenlanders zijn uitgereikt. – De bereidheid tot teruggave van versierselen na het overlijden van de gedecoreerde is in Nederland hoog. Dat maakt de kans op grootschalige handel klein. De Kanselier is gevraagd om de ontwikkeling te blijven monitoren. Kamerstukken II 2012/13, 24 827, nr. 17
Wetgeving
e-Boeken bibliotheek Brief van de Minister van OCW (26-22013) met een verkenning van het vraagstuk van het leenrecht in het digitale domein. - Openbare bibliotheken hebben op basis van een beperking in de Auteurswet de mogelijkheid om auteursrechtelijk beschermde, fysieke werken tegen een billijke vergoeding uit te lenen. De verkenning naar de toepasselijkheid van het leenrecht op e-books is neergelegd in het rapport “Online uitlenen van e-books door bibliotheken”, dat als bijlage bij dit kamerstuk is gevoegd. Onderzocht is of het uitlenen van digitale werken (e-lending) door openbare bibliotheken onder de regeling van het leenrecht in de Auteurswet kan vallen en of het Europese auteursrechtelijke kader ruimte laat voor een wettelijke uitzondering in het auteursrecht. Voorts is onderzocht wat de economische gevolgen zouden zijn van de invoering van een eventuele wettelijke beperking. Ten derde is gekeken naar hoe e-lending in een aantal landen is vormgegeven. Het onderzoek geeft de volgende bevindingen: žWôġàäġäýěġäąàäðäěÜóôäàäąôěĭÐą de huidige Auteurswet moet de conclusie worden getrokken dat de wet alleen betrekking heeft op het uitlenen van stoffelijke (fysieke) exemplaren van werken en geen ruimte laat voor e-lending. ž>ĊýàäKôÜóġÿôüąĭäėóĤĤėėäÜóġäą uitleenrecht lijkt beperkt te zijn tot de uitleen van materiële exemplaren. žäĤġäĤėěėäÜóġėôÜóġÿôüąĭÐąƢƠƠơ bevat een limitatieve lijst van toegestane wettelijke beperkingen van het auteursrecht, waaronder ook enkele beperkingen voor openbare bibliotheken. Geen van deze bepalingen biedt de bibliotheken de ruimte om aan hun leden e-books online ter beschikking te stellen. žTäąÐÐąijôäąĭÐąàääÜĊąĊĄôěÜóä gevolgen geeft het rapport aan dat een aantrekkelijk uitleenaanbod van e-books kan leiden tot omzetderving bij commerciële partijen. E-lending kan ook positieve effecten hebben, doordat nieuwe groepen consumenten kunnen worden bereikt. Op grond van deze bevindingen wordt de conclusie getrokken er geen ruimte is voor invoering op natio-
naal niveau van een wettelijke uitzondering die e-lending door openÛÐėäÛôÛÿôĊġóäýäąġĊäěġÐÐġŪWôġÿäąäą van e-content door openbare bibliotheken zal moeten plaatsvinden op basis van contractuele afspraken tussen betrokken partijen. Kamerstukken II 2012/13, 28 330, nr. 55
Mensenhandel Brief van de Minister van V&J (25-22013) waarbij een aantal rapporten ĭÐąàäąÐġôĊąÐÐÿKÐĔĔĊėġäĤė8äąsenhandel aanbiedt, alsmede zijn reactie daarop. - Het gaat om de volgende rapporten: ž/ĤėôěĔėĤàäąġôäĄäąěäąóÐąàäÿijÐýäą 2009–2012. Een analyse. žííäÜġôäĭäÐÐąĔÐýĊĔðäĄääąġäÿôüý niveau. Lessen uit de praktijk. ž8äąěäąóÐąàäÿôąäąĤôġÛääÿàŪôüfermatige rapportage 2007–2011. De kernboodschap van het jurisprudentieonderzoek van de Nationaal KÐĔĔĊėġäĤė8äąěäąóÐąàäÿôěũ Binnen de rechtspraak is specialisatie en opleiding noodzakelijk om mensenhandelzaken af te kunnen doen op een wijze die past bij de ernst van het delict en de aandacht die het fenomeen mensenhandel nationaal en internationaal genereert. Eenduidige straftoemeting moet daarbij worden nagestreefd. De minister reageert hierop door op te merken dat per 1 januari 2013 per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken wordt geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket kunnen nu worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangeĮäijäąðäėäÜóġäąŪäKĭàėóääíġ ĭĊĊėġěÐÐąðäðäĭäąàÐġàäKäÜóġspraak de ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel volgt. Zodra het onderwerp verder is uitgekristalliseerd en er voldoende jurisprudentie is, zal worden onderzocht of oriëntatiepunten voor de straftoemeting in deze zaken kunnen worden opgesteld. Kamerstukken II 2012/13, 28 638, nr. 96
Voltijd, deeltijd, vast of flex Brief van de Staatssecretaris van SZW (27-2-2013) waarbij zij het onderzoek “Voltijd – deeltijd en contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd” aanbiedt.
– Dit is een onderzoek naar het onderscheid dat in cao’s wordt gemaakt in de arbeidsvoorwaarden tussen voltijders en deeltijders en tussen werknemers met een contract voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd. Voor het onderzoek zijn 100 cao’s geanalyseerd. In veel cao’s komen een of meer afspraken voor waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen voltijders en deeltijders of tussen werknemers met een contract voor bepaalde tijd dan wel werknemers met een contract voor onbepaalde tijd. In het onderzoek is een overzicht opgenomen van deze afspraýäąŪWôġàôġĊĭäėijôÜóġÛÿôüýġàÐġóäġ per cao meestal gaat om een beperkt aantal afspraken die toezien op specifieke of incidentele situaties. Afspraken waarin een onderscheid wordt gemaakt kunnen zowel ten nadele als ten voordele van deeltijders of werknemers met een contract voor bepaalde tijd zijn. Ten opzichte van het eerdere onderzoek uit 2008 naar het onderscheid tussen voltijders en deeltijders is het totaalbeeld niet substantieel veranderd. In 2008 was 16% van de deeltijders geheel of gedeeltelijk uitgesloten van de cao, in 2012 bedroeg dit percentage 14%. Verschil in toepassing van een of meer cao-afspraken kwam in 2008 in 49% van de cao’s voor en in 2012 in 54%. Wat betreft het onderscheid in arbeidvoorwaarden tussen werknemers met een contract voor bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd kan daarentegen vastgesteld worden dat het percentage cao’s waarvan werknemers met een contract voor bepaalde tijd geheel of gedeeltelijk zijn uitgesloten aanzienlijk is afgenomen. Gehele uitsluiting kwam in 2005 voor in 55% van de cao’s en in 2012 in 47%. Het percentage cao’s waarin sprake was van gedeeltelijke uitsluiting daalde tussen 2005 en 2012 van 44% naar 19%. Verschil in toepassing kwam in 2005 in 13% van de cao’s voor en in 2012 in 9%. Gezien de resultaten van de inventarisatie van cao’s vind de staatssecretaris het niet nodig het onderzoek over enkele jaren te herhalen. Kamerstukken II 2012/13, 29 544, nr. 436
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
719
Wetgeving
Interbestuurlijk toezicht Brief van de Staatssecretaris van SZW (18-2-2013) waarin hij uiteenzet hoe de interventieladder interbestuurlijk toezicht werkt en in welke gevallen dit instrument voor de Wmo is toegepast. - Sinds 1 oktober 2012 geldt de Wet Revitalisering Generiek Toezicht. Uitgangspunt van de Wet RGT is het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het interbestuurlijk toezicht is alleen gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd. In die gevallen kan de toezichthouder zo nodig en uiteindelijk gebruikmaken van de instrumenten ‘Indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing’ en ‘Schorsing en vernietiging’. Om te bepalen of tot toepassing van deze instrumenten wordt overgegaan, doorloopt de toezichthouder een zogenoemde ‘interventieladder’. Deze bestaat uit oplopende stappen: beginnend met signaleren, informatie opvragen via overleg tot en met het definitief toepassen van het instrument. Kamerstukken II 2012/13, 29 538, nr. 142
ANW Brief van de Staatssecretaris van SZW (27-2-2013) waarbij zij de beleidsdoorlichting van de Algemene nabestaandenwet (Anw) aanbiedt. – Uit deze doorlichting blijkt dat de Anw niet goed meer aansluit bij het huidige sociale stelsel. De uitkeringsvoorwaarden van de Anw zijn ruimer dan de voorwaarden van andere socialezekerheidsuitkeringen. In de overige socialezekerheidsuitkeringen voor personen onder de AOW-gerechtigde leeftijd gaat participatie vóór inkomensbescherming. De Anw kent geen arbeids- en re-integratieverplichtingen. Alleen nabestaanden die zelf willen gaan werken, worden door de gemeente geholpen bij hun re-integratie. Vooral voor de nabestaanden met een kind kan het ontbreken van de stimulans tot arbeidsen re-integratie nadelig uitpakken. Ook de andere uitkeringsvoorwaarden zijn niet in lijn met het stelsel. Zo is er een ruime vrijlating van inkomen uit arbeid. De Anw laat vermogen en inkomen dat niet uit of in
720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
verband met arbeid wordt genoten helemaal buiten beschouwing. De uitkeringsvoorwaarden zijn verklaarbaar wanneer de Anw in zijn historische context wordt bezien. Inmiddels is het sociale stelsel als geheel van karakter veranderd en zijn de arbeidsmogelijkheden van vrouwen vergroot. Daarnaast blijkt, uit een bij deze beleidsdoorlichting meegezonden onderzoek, dat professionals vinden dat werken niet strijdig is met het verwerken van het verlies van de partner. Daarmee dringt zich de conclusie op dat de huidige doelstelling van de Anw en de doelmatigheid van het Anw-beleid niet goed meer aansluiten bij het huidige sociale stelsel en er aanleiding bestaat om de Anw meer in lijn te brengen met het sociale stelsel. Deze beleidsdoorlichting zal bij de uitwerking van de maatregel uit het regeerakkoord, waarbij de duur van de Anw voor nieuwe instroom wordt beperkt tot een jaar, worden betrokken. De bewindsvrouw verwacht de Kamer daarover in het tweede kwartaal te kunnen informeren. Kamerstukken II 2012/13, 30 982, nr. 9
Nederland - Rusland jaar Brief van de Minister van BuZa (15-22013) over Nederlandse inzet voor het Nederland-Ruslandjaar 2013. - In 2009 nodigde de Russische president Medvedev Nederland uit om in 2013 een bilateraal jaar te organiseren. Dit aanbod werd door de Nederlandse regering aanvaard. Inmiddels vindt het Nederland-Ruslandjaar plaats tegen de achtergrond van een aantal zorgwekkende ontwikkelingen in Rusland sinds de Doemaverkiezingen van december 2011. Het betreft onder meer het aan banden leggen van oppositie en betogingen, van Russische NGO’s (en het beperken van hun buitenlandse financiering) en het inperken van internet-vrijheid. Zeer recent is hier nog bij gekomen de nieuwe LHTB-wetgeving waarbij ‘propaganda’ voor LHTB strafbaar wordt gesteld en die discriminerend kan uitpakken voor LHTB. De inzet van het bilaterale jaar met Rusland is om de brede relaties ten volle te benutten, niet alleen binnen de drie pijlers (economie, cultuur en politiek/ maatschappelijk), maar ook door op zoek te gaan naar zoveel mogelijk dwarsverbanden tussen de
pijlers. Juist binnen deze brede relaties ontstaat ruimte om zorgen over de ontwikkeling van democratie en rechtsstaat in Rusland bespreekbaar te maken en nieuwe mogelijkheden voor contact en samenwerking met de nieuwe generatie in Rusland te exploreren. Kamerstukken II 2012/13, 31 263, nr. 53
DNA-onderzoek in strafzaken Brief van de Minister van V&J (27-22013) waarbij het rapport “Een meewerkverplichting bij grootschalig DNA-onderzoek in strafzaken” aanbiedt. – Dit rapport is opgesteld door prof. mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen en mw. mr. M.G.J.M. van der Staak van de Radboud Universiteit en bevat de resultaten van het onderzoek naar de juridische en maatschappelijke mogelijkheid om burgers tot deelname aan een grootschalig DNA-onderzoek te verplichten. Van een grootschalig DNA-onderzoek is sprake indien aan vijftien personen of meer tegen wie geen verdenking van een ernstig misdrijf bestaat, maar van wie wel vermoed wordt dat zij behoren tot een bepaalde kring van personen waarbinnen de dader van een ernstig misdrijf gezocht moet worden, wordt gevraagd vrijwillig hun celmateriaal af te staan met het doel het DNA-profiel uit dat celmateriaal te vergelijken met het DNA-profiel van het spoor van het misdrijf. In deze brief wordt ingegaan op de opzet en de uitkomsten van het onderzoek en laat de minister weten of hij het aangewezen acht voor burgers een plicht tot medewerking aan een grootschalig DNA-onderzoek te introduceren. Om de kernvraag, is het mogelijkheid om burgers tot deelname aan een grootschalig DNA-onderzoek te verplichten te kunnen beantwoorden hebben de onderzoekers de Nederlandse regelgeving ten aanzien van grootschalig DNA-onderzoek onderzocht en tevens door middel van een rechtsvergelijkend onderzoek bekeken of de regelgeving van enkele ons omringende landen, te weten België, Duitsland, Engeland en Wales, de mogelijkheid tot grootschalig DNAonderzoek kennen en zo ja, of in die landen een wettelijke meewerkplicht voor burgers aan een dergelijk onderzoek bestaat. Daarnaast hebben zij
Wetgeving
onderzocht of in Nederland, België, Duitsland, Engeland en Wales meewerkverplichtingen op andere terreinen bestaan die vergelijkbaar zijn met een eventuele verplichte deelname aan een grootschalig DNA-onderzoek. Ook hebben zij een aantal – sociaal-wetenschappelijke – vragen onder de loep genomen, waaronder de belangrijke vraag welke consequenties een meewerkplicht in de onderzochte landen heeft voor de relatie tussen burger en politie. Tenslotte hebben de onderzoekers getoetst in hoeverre een eventuele meewerkplicht aan een grootschalig DNA-onderzoek in overeenstemming is met de fundamentele rechten uit het EVRM, inclusief de jurisprudentie daarover van het EHRM. Uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte landen verschillen in de wijze waarop grootschalig DNAonderzoek is geregeld en de mate waarin dit instrument wordt toegepast. Belangrijkste overeenkomst is dat geen van de onderzochte landen een in de wet vastgelegde meewerkplicht aan grootschalig DNA onderzoek kent. Van een weigeraar aan het DNA-onderzoek mag alleen celmateriaal worden afgenomen, als daaraan een verdenking tegen die persoon ten grondslag ligt. In het ene land dient die verdenking zwaarder te zijn dan in het andere land. Verder hebben de onderzoekers zes meewerkverplichtingen uit het strafprocesrecht, het bijzonder strafrecht, het bestuursstrafrecht, het fiscale recht en het gezondheidsrecht onderzocht. Deze verplichtingen betroffen de wettelijke identificatieplicht, preventief fouilleren, ademanalyse in het verkeer, doorzoeking in de woning van derden, dwangmaatregelen ter bestrijding van infectieziekten en verplichtingen in het fiscale recht. Uit dat onderzoek kan worden geconcludeerd dat deze meewerkverplichtingen qua doelstelling en karakter afwijken van een eventuele meewerkplicht aan een grootschalig DNA-onderzoek. De vraag of een meewerkplicht voor niet-verdachten aan een grootschalig DNA-onderzoek in overeenstemming is met het EVRM, is beoordeeld aan de hand van het nemo tenetur-beginsel, de onschuldpresumptie, het recht op privéleven, het beginsel van nondiscriminatie en het recht tegen vrij-
heidsbeneming. De toets laat zien dat niet met stelligheid kan worden vastgesteld of een meewerkplicht aan een grootschalig DNA-onderzoek geen strijd met het EVRM oplevert. Volgens de onderzoekers verzetten het in het EVRM neergelegde recht tegen vrijheidsbeneming en het beginsel van non-discriminatie zich niet tegen de introductie van een verplichting tot medewerking aan een grootschalig DNA-onderzoek. Minder harde conclusies trekken zij ten aanzien van het nemo teneturbeginsel. Volgens hen wringt een meewerkplicht formeel niet, maar materieel wel met dit beginsel. Verder staat invoering van zo een meewerkplicht ten minste op gespannen voet met de presumptie van onschuld. Met de onderzoekers is de minister van mening dat terughoudendheid geboden is bij de introductie van een plicht tot medewerking aan een grootschalig DNA-onderzoek. Zijn conclusie is dat bij de uitvoering van grootschalig DNA-onderzoek blijvend moet worden ingezet op vrijwillige deelname. Kamerstukken II, 2012/13, 31 415, nr. 6
Rechtsbijstand Brief van de Staatssecretaris van V&J (1-3-2013) over een quick scan naar de volume-effecten van het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand als gevolg van het Ontwerpbesluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners. – De maatregelen in het Ontwerpbesluit zien op: een generieke verhoging van de eigen bijdrage, een verhoging van de eigen bijdrage bij verzoeken die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie, de invoering van het heffen van de eigen bijdrage bij een tweede of volgende deskundigenoordeel, het heffen van de eigen bijdrage in bewerkelijke zaken, een lagere vergoeding in geval van kennelijke afdoening van een zaak en een wijziging van de anticumulatieregeling, een verlaging van de vergoeding van de aan het stelsel deelnemende advocaten. Kamerstukken II, 2012/13, 31 753, nr. 57
Zie voor de resultaten van de quick scan de rubriek Nieuws achterin deze aflevering.
Compensatie vluchtvertraging Brief van de Staatssecretaris van I&M (27-2-2013) over de naleving van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10 van 23 oktober 2012 over compensatie bij langdurige vertraging en over de definitie van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ uit de Denied Boarding Compensation-verordening. – In bovenvermelde uitspraak heeft het Hof het zogenaamde Sturgeonarrest bevestigd, waarin is bepaald dat bij langdurige vertraging passagiers in de luchtvaart aanspraak kunnen maken op dezelfde compensatie als passagiers van geannuleerde vluchten. Ook oordeelde het Hof dat de compensatieverplichting niet geldt wanneer sprake is van buitengewone omstandigheden. Conform de Europese Verordening 261/2004 Denied Boarding and Compensation dienen passagiers zich met een compensatieverzoek rechtstreeks tot de luchtvaartmaatschappij te wenden. Indien de luchtvaartmaatschappij het verzoek niet in behandeling neemt of afwijst, kan een passagier zich vervolgens met een klacht tot de Inspectie Leefomgeving en Transport wenden. Voorafgaand aan de Hofuitspraak werd het recht op compensatie bij vertraging door luchtvaartmaatschappijen in de hele EU bestreden en keerden zij zolang de procedures liepen geen geld uit. De ILT heeft in kaart gebracht in hoeverre de luchtvaartmaatschappijen de compensatieverplichting bij vertraging nu naleven, sinds de Hofuitspraak. Tussen 23 oktober en begin februari gaat het hierbij voor de Nederlandse maatschappijen om ruim 10 000 gevallen waarbij alsnog compensatie is uitgekeerd. Kort na de Hofuitspraak van 23 oktober 2012 hebben de luchtvaartmaatschappijen bij de ILT aangegeven de uitspraak te zullen respecteren. Zij hebben deze intentie vervolgens per brief bevestigd en de cijfers laten zien dat deze intentie wordt gevolgd. De staatssecretaris geeft vervolgens de criteria voor handhaving weer: herstelbare overtredingen worden gesanctioneerd met een last onder dwangsom. Bestuurlijke boetes kunnen op grond van het handhavings-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
721
Wetgeving
kader alleen worden opgelegd bij niet-herstelbare overtredingen. Deze komen veel minder voor en de inspectie heeft daarom nog nooit een boete opgelegd. De bewindsvrouw vindt dat de inspectie effectiever en zichtbaarder kan handhaven door meer gebruik te maken van het instrument bestuurlijke boete en dit in te zetten als standaardsanctie bij niet naleving van de compensatieverplichting bij vertraging. De bestuurlijke boete kan worden ingezet als eenduidige ‘likop-stuk’- sanctie die voor alle overtredingen wordt opgelegd. Voor speciale gevallen blijft daarnaast de mogelijkheid bestaan om een last onder dwangsom op te leggen. Kamerstukken II, 2012/13, 31 936, nr. 132
Zorgplicht banken Brief van de Minister van Financiën (27-2-2013) over de invulling van de in het regeerakkoord opgenomen afspraak over de wettelijke verankering van de zorgplicht van banken. – De minister meldt dat een daartoe strekkend wetsvoorstel deel uitmaakt van de Wijzigingswet financiële markten 2014. Dit wetsvoorstel ligt thans voor advies bij de Raad van State. Hij verwacht het wetsvoorstel medio april aan de Kamer te kunnen toezenden. De inhoudelijke aspecten van het wetsvoorstel zullen nader worden toegelicht in de aangekondigde beleidsagenda voor de financiele sector. Kamerstukken II 2012/13, 32 013, nr. 30
Piraterij Brief van de Minister van V&J (1-32013) over de door Nederland voor berechting aan de regio overgedragen verdachten van piraterij. – De Nederlandse regering streeft er naar verdachten van piraterij, en hun financiers, zoveel mogelijk te (laten) berechten in de eigen regio. Daartoe steunt Nederland (internationale) inspanningen gericht op het uitbreiden van justitiële en detentiecapaciteit in de regio. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties rapporteert periodiek over de stand van zaken met betrekking tot onder meer de berechting van verdachten van piraterij. Uit de laatste rapportage d.d. 22 oktober 2012 volgt dat tot dusver 21 staten in totaal 1186 ver-
722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
dachten van piraterij (voor de kust van Somalië) hebben vervolgd of vervolgen. Het merendeel van deze vervolgingen (ca. 85%) vindt plaats in de regio: in Somalië zelf, maar ook in bijvoorbeeld Kenia, Jemen, Oman, en de Seychellen. In Nederland zijn 19 Somalische piraten berecht en worden vier verdachten vervolgd. Tien verdachten zijn aan Duitsland overgedragen en daar veroordeeld. De Seychellen vervolgen 26 piraten die door Nederlandse marineschepen werden onderschept, Oman zeven en Spanje vervolgt zes piraten die door een Nederlands marineschip werden onderschept. Kamerstukken II 2012/13, 32 706, nr. 38
Ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten Brief van de Minister van BuZa (15-22013) waarbij hij een onderzoek naar de Nederlandse steun aan projecten op het gebied van mensenrechten in de periode 2008–2011 aanbiedt. - De centrale vraag of de financiering van programma’s en projecten bijdragen aan het realiseren van de doelstelling van de mensenrechtenstrategie wordt bevestigend beantwoord. Het rapport geeft een positief beeld van de Nederlandse steun via mensenrechtenprojecten. Kamerstukken II 2012/13, 32 735, nr. 75
komende jaren met ingang van 1 juli 2013 in de vorm van 2% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een huishoudinkomen dat meer bedraagt dan € 33.614 en minder is dan of gelijk is aan € 43.000 en 4% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een inkomen dat meer bedraagt dan € 43.000. Gezien het inflatiepercentage van 2012 zal de maximale huurstijging voor huishoudens met een inkomen van meer dan € 33.614 en gelijk aan of minder dan € 43.000 per 1 juli 2013 4,5% bedragen en de maximale huurstijging voor huishoudens met een inkomen van meer dan € 43.000 per 1 juli 2013 6,5%. Deze maximale huurstijgingen worden begrensd door de maximale huur die op grond van het woningwaarderingstelsel geldt voor de woning. In geval van inkomensdaling bij huurders die eerder inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen krijgt de huurder recht op huurverlaging. Met deze maatregelen is een voldoende financiële basis geboden voor de in het regeerakkoord voorgenomen heffing vanaf 2014 voor verhuurders. De bewindsman is voornemens om de Tweede Kamer nog voor de zomer een wetsvoorstel te doen toekomen waarin de heffing vanaf 2014 wordt geregeld. Kamerstukken I 2012/13, 32 847, B
Huurbeleid Brief van de Minister voor W en R (28 -2-2013) met een nadere uitwerking van het huurbeleid en de verhuurderheffing. – Conform het bereikte akkoord, zal met ingang van 1 juli 2013 de reguliere huurverhoging worden vastgesteld op 1,5% boven inflatie. Het gerealiseerde inflatiepercentage van 2012 bedraagt 2,5%. Dat betekent dat het maximale huurverhogingspercentage voor huurders met een huishoudinkomens van niet meer dan € 33.614 voor de periode 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 4% zal bedragen. De maximale huurstijging geldt alleen voor de gereguleerde huursector (voor niet-geliberaliseerde huurovereenkomsten). Voor geliberaliseerde huurovereenkomsten is de huurprijs vrij. Naar aanleiding van het bereikte akkoord wordt ook, in aangepaste vorm, vastgehouden aan de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhogingen voor de
Toezicht IGZ Brief van de Minister voor VWS (152-2013) met een kabinetsreactie op de onlangs verschenen onderzoeksrapporten over de IGZ en waarin zij aankondigt ervoor te kiezen de IGZ een scherpere koers te laten varen waarin ze meernadruk legt op handhaving. - Zie over deze brief de Nieuwsrubriek van de vorige aflevering NJB 2013/538, afl. 10, p. 651.
Prestaties in de strafrechtketen Brief van de Algemene Rekenkamer (28-2-2013) over of de maatregelen van de minister van V&J die het presteren van de strafrechtketen moeten versterken naar aanleiding van het Rekenkamer rapport ‘Prestaties in de strafrechtketen’. – Vastgesteld is dat de minister stappen heeft gezet die in lijn zijn met de aanbevelingen: er is een Verster-
Wetgeving
kingsprogramma ontwikkeld, de informatievoorziening is verbeterd en de kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang. Het is echter nu nog te vroeg om te beoordelen of de minister daarmee tot een scherpe probleemanalyse en systematische oplossing van de knelpunten komt. Naast het schetsen en realiseren van een perspectief voor de lange termijn acht de Rekenkamer het van belang dat de bewindspersonen bevorderen en bewaken dat praktische, relatief gemakkelijk oplosbare knelpunten snel worden aangepakt. Vanuit die invalshoek wordt vastgesteld dat twee knelpunten tot nu toe (nog) niet zichtbaar aandacht hebben gekregen: 1) Het is niet bekend hoeveel zaken niet conform de Aanwijzing voor de opsporing bij de politie uitstromen en waarom, en 2) 16% van de uitgezette principale vrijheidsstraffen en 14% van de boetevonnissen worden niet geïnd door executieverjaring. De minister, die al reageerde op een conceptversie van deze brief, geeft toe dat op dit moment inderdaad geen voorziening voorhanden is om op geaggregeerd niveau de redenen van uitstroom van zaken bij de politie integraal te presenteren en dat verantwoordingsinformatie daarover ontbreekt. De minister verwacht dat deze tekortkoming nog voor het eind van de zomer is verholpen. Over het tegengaan van executieverjaring zal de Tweede Kamer nog deze maand geïnformeerd worden door de staatssecretaris van VenJ.
beperkt. Voorstellen van dit kabinet hieromtrent zijn de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis en de invoering van de dadelijke uitvoerbaarheid voor bepaalde vrijheidsstraffen. Het wetsvoorstel ‘Uitbreiding gronden voorlopige hechtenis’ is momenteel bij de Tweede Kamer aanhangig. Door het invoeren van een ‘dadelijke uitvoerbaarheid’ bij vrijheidsbenemende straffen van twee jaar of meer, of een jaar als er een slachtoffer in beeld is, ongeacht of hoger beroep is ingesteld, wordt de executie van deze straffen naar voren gehaald. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VI, nr. 90
Zorgverleners Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 28-2-2013) met de Minister van VWS over seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 138
Derivatenposities (semi-) publieke instellingen Brief van de Minister van BZK (26-22013) met een overzicht van de 43 organisaties die in het bezit zijn van derivaten met de daarbij horende onderliggende nominale waarde van de leningen per 30-11-2012. – In de bijlage is ook inzicht gegeven in de marktwaardes, indien sprake is van een mogelijke bijstortverplichting en/of bijzondere ontbindende voorwaarden. Tevens is per organisatie aangegeven om welk type derivaat het gaat. Kamerstukken II 2012/13, 33 489, nr. 7
Kamerstukken II 2012/13, 33 173, nr. 6
Nationalisatie SNS REAAL Tenuitvoerlegging vrijheidsstraffen Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (25-2-2013) over onherroepelijke vrijheidstraffen die momenteel nog niet (geheel) ten uitvoer zijn gelegd. - In deze brief wordt de omvang van deze openstaande vrijheidsstraffen toegelicht en het effect van eerder genomen maatregelen beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op staand beleid en de nieuwe maatregelen die thans worden genomen om het aantal openstaande (niet geëxecuteerde) vrijheidsstraffen te beperken. Door verdachten of veroordeelden eerder in het strafproces te kunnen vastzetten, wordt de kans op uitval
Brief van de Minister van Financiën (27-2-2013) waarbij hij documenten over de nationalisatie van SNS REAAL toestuurt. - Het gaat om de processtukken die door tussenkomst van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn verstrekt aan alle partijen die in beroep zijn gegaan tegen het besluit tot nationalisatie van SNS REAAL. Het zijn de rapporten van Ernst & Young en Cushman & Wakefield, die geschoond zijn van bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie tevens is het verweerschrift bijgevoegd, dat de Staat heeft ingediend in antwoord op de tegen het nationalisatiebesluit ingestelde beroepen. De stukken zijn
te vinden als bijlage bij dit kamerstuk. Kamerstukken II 2012/13, 33 532, nr. 23
Staat van de EU 2013 Brief van de Minister van BuZa (15-22013) waarbij hij de Staat van de Europese Unie 2013 getiteld “Bruggen slaan in Europa” aanbiedt. – De Staat van de Europese Unie 2013 is opgebouwd uit drie delen: ž&äġääėěġäàääÿÛäĭÐġàäĭôěôäĭÐą het kabinet op de Europese samenwerking. ž'ąóäġġĮääàäàääÿĮĊėàġôąðäðÐÐą op de democratische legitimiteit van de Unie en de mogelijkheden deze te versterken. ž'ąóäġàäėàäàääÿĮĊėàġôąðäðÐÐą op de Nederlandse inzet op de verschillende beleidsterreinen in de komende periode. Ad. 1: Steeds komt de vraag terug: zijn we op weg naar de Verenigde Staten van Europa of gaan we terug naar een Concert der Naties, waar de grote Europese mogendheden samen de dienst uitmaken? Het antwoord is: geen van beide. De wereld is zozeer in beweging en er zijn zoveel onbekende variabelen dat het willen voorspellen hoe de EU er over dertig jaar of vijftien jaar uitziet zou neerkomen op veredeld giswerk. Sinds de geboorte van de euro is niet alleen de economische onbalans tussen de eurolanden toegenomen, ook qua politiek-bestuurlijke cultuur zijn de eurolanden onvoldoende naar elkaar toe gegroeid. Daarbij kwam dat de nadruk in Brussel te veel lag op regelgeving en te weinig op toezicht en het nakomen van de gemaakte afspraken. Europeanen worden verbonden door gedeelde waarden ten aanzien van democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De manier waarop de Unie is georganiseerd en de afspraken die er tot stand komen, moeten deze waarden bevorderen en respecteren. Dat de EU ook een waardengemeenschap is, betekent echter niet dat op ieder terrein Europese wet- en regelgeving noodzakelijk is. Veel zaken blijven een exclusieve nationale aangelegenheid. Ad. 2: Het kabinet meent, met de Raad van State, dat de financieel-economische crisis de onderlinge verwevenheid van de nationale en Europese bestuurslagen heeft versterkt en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
723
Wetgeving
heeft gezorgd voor een nieuwe dynamiek waarin maatregelen zijn genomen die op het snijvlak van beide rechtsordes liggen, met name de politieke en bestuurlijke besluitvorming over het begrotings- en economisch beleid in de eurozone. In dat licht moet zowel de rol van nationale parlementen en het Europees Parlement als de samenwerking tussen beide worden bezien. Het kabinet zet allereerst in op het volledig benutten van de mogelijkheden die binnen de bestaande verdragen bestaan om de parlementaire betrokkenheid bij het bestuur van de EMU te versterken. Hieraan ligt de afweging ten grondslag dat een verdragswijziging een langdurig en onzeker proces kan zijn waarvan de uitkomst ongewis is, terwijl er in de visie van het kabinet een aantal goede mogelijkheden zijn op korte termijn betekenisvolle stappen te zetten. Met het Verdrag van Lissabon zijn de mogelijkheden voor nationale parlementen om direct invloed uit te oefenen op Europese besluitvorming aanzienlijk vergroot. In het bijzonder de gele- en oranjekaartprocedure maakt het mogelijk voor nationale parlementen om bezwaar te maken tegen voorgenomen EU-wetgeving. Het kabinet zou het toejuichen indien het Nederlandse parlement de samenwerking met andere nationale parlementen en het Europees Parlement zou intensiveren om vaker en effectiever gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden. De samenwerking in het kader van de conferentie van commissies belast met Europese zaken van de nationale parlementen (COSAC) zou hieraan een impuls kunnen geven indien dit platform actiever zou worden benut. Een aanvullende mogelijkheid is het in de hele Unie verstevigen van de rol van nationale parlementen als mandaatgever en controleur van nationale regeringen wanneer deze laatsten optreden in de Raad. Dit vereist een goede samenwerking tussen parlement en regering. In Nederland zijn hier de laatste jaren belangrijke stappen gezet. De Raad van State constateert in dit verband dat de verwevenheid tussen de Europese en de nationale besluitvorming groeit. Hij bespreekt daarbij als denkrichting een aantal
724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
opties voor een nieuw te vormen parlementair orgaan voor de eurozone, een ‘eurozone-kamer’, naast de bestaande EU-instellingen. De Raad wijst erop dat hiervoor een verdragswijziging vereist zou zijn. Het kabinet acht het prematuur op dit moment een voorkeur uit te spreken voor de totstandkoming van een eurozone-kamer en wijst er op dat de keuze voor mogelijke toekomstige parlementaire structuren zal afhangen van de richting waarin het bestuur van de eurozone zich de komende jaren nog zal ontwikkelen. Ad. 3: Dit kabinet wil werk maken van het op orde brengen van de nationale financiën en groeibevorderende maatregelen. Dat vereist heldere afspraken over financiële soliditeit en economische hervormingen. De komende periode zal het operationeel worden van het Europese bankentoezicht een belangrijk zwaartepunt zijn, en vervolgens de verdere stappen naar een bankenunie. Nederland ziet het akkoord over het Europese toezichtmechanisme als een belangrijke stap voorwaarts, maar onderstreept dat het Europees toezicht pas van start kan gaan wanneer de ECB heeft aangetoond hier operationeel klaar voor te zijn. Daarnaast is het gezond maken van de economie en de overheidsfinanciën door de lidstaten van belang. De gemaakte afspraken hierover moeten met kracht worden doorgevoerd. Het gaat daarbij met name om de uitvoering van het Stabiliteits- en Groeipact en de Macro-Economische Onevenwichtigheden Procedure. In Europa is voorts een versterkte samenwerking op gang gekomen met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector. Nederland zal zich hierbij aansluiten op voorwaarde dat de Nederlandse pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten. Het voert te ver om hier de hele nota samen te vatten maar er zijn vanzelfsprekend nog paragrafen gewijd aan immigratie en asiel, veiligheid, rechtsstatelijkheid en alle andere aspecten die de EU bestrijkt.
Evaluatie Handelsregisterwet
Kamerstukken I, 2012/13, 33 551, A
Brief van de Minister van EZ (25-22013) waarbij hij een verslag toezendt over de doeltreffendheid en de effecten van de Handelsregisterwet 2007 in de praktijk. - De Handelsregisterwet 2007 is op 1 juli 2008 in werking getreden. Volgens art. 63 van deze wet moet binnen vier jaar na de inwerkingtreding een dergelijke evaluatie aan de Kamers worden toegestuurd. Berenschot, dat de evaluatie uitvoerde, is in zijn rapport gematigd positief over wat in de beoordeelde periode (2008–2011) is bereikt. De wijziging van de wet is qua opzet doeltreffend geweest. De beoogde resultaten van de wetsartikelen voor zover die thans in werking zijn getreden, zijn gehaald. De wet kent geen grote hiaten of fundamentele onduidelijkheden. De KvK heeft een geheel nieuw (ICT) systeem gebouwd en de processen rondom het handelsregister adequaat uitgewerkt. Het merendeel van de nieuwinschrijfplichtigen is opgenomen in het register. De administratieve juistheid van de gegevens in het register blijkt enigszins beneden de daarvoor gestelde normen. Maar daarover hebben de kamers inmiddels verbeterprocessen in gang gezet. Berenschot heeft zorgen om wat nog voorligt: het verdere verloop van de implementatie van de wet. Er is wel veel gezaaid maar nog weinig geoogst in de vorm van een betere kwaliteit van het register en lagere administratieve lasten. Het is in dit verband van belang dat de KvK, het ministerie en de aan te sluiten overheden snel samen in kaart brengen welke inspanningen dat vereist. Anders zal de implementatie van de nieuwe elementen in het handelsregister – verplicht gebruik en terugmeldplicht – problematisch blijken. Op korte termijn moet er ook klaarheid komen over de toekomstige inbedding van het handelsregister: de reorganisatie van de kamers van koophandel en de ontwikkelingen in de richting van open data. Het onderzoeksbureau sluit zijn rapport af met een aantal aanbevelingen waarop afzonderlijk wordt ingegaan.
Kamerstukken II, 2012/13, 33 551, nr. 1
Kamerstukken II 2012/13, 33 562, nr. 1
Nieuws
599
Vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand is weinig elastisch De Staatssecretaris van V&J heeft een onderzoek, een zogenoemde quick scan, laten uitvoeren naar de effecten op de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand als het Ontwerpbesluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners tot definitief Besluit wordt verheven.
De gehanteerde cijfers voor de prijselasticiteit geven de gevoeligheid van de gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand aan voor verandering van de hoogte van de eigen bijdrage. Deze cijfers zijn afgeleid uit verschillende onderzoeken naar het beroep
D
500.000 450.000 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 -
In Nederland is relatief veel onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke
Aantal afgegeven toevoegingen
asiel regulier straf ambtshalve straf civiel en bestuur
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 1: ontwikkeling aantal afgegeven toevoegingen Rechtsbijstand in mln 600.00 500.00 400.00 300.00 200.00 100.00 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Figuur 2: ontwikkeling uitgaven gesubsidieerde rechtbijstand % reductie in gebruik 5% 4% 3% 2% 1%
pe rs
aa
on en -e
n ar fa be m ili id er sen ec ht on ts ve ta rb gr in ec te ht ni so ss ci en al e re vo ch or t zi en in ge n ov hu er u rr ig ec ci ht vi el /b es tu ur st ra vr fr ee eg m ul de ie r lin ge nr ec ht
l
0%
Quick scan In de quick scan is het effect van het Ontwerpbesluit op de gesubsidieerde rechtsbijstand berekend op basis van een formule voor prijselasticiteit. De prijselasticiteit geeft de relatieve verandering van de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand weer als gevolg van de relatieve prijsverandering (in dit geval de eigen bijdrage).
Onderzoeken
to t
e afgelopen tijd zijn verschillende maatregelen genomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand financieel beter beheersbaar te maken. Het aantal afgegeven toevoegingen en de uitgaven zijn evenwel – na een lichte daling in 2011 – in 2012 opnieuw gestegen. Dus zijn er nieuwe bezuinigingsmaatregelen aangekondigd middels het Ontwerpbesluit. Deze maatregelen betreffen: žäąðäąäėôäýäĭäėóĊðôąðĭÐąàä eigen bijdrage. žäąĭäėóĊðôąðĭÐąàääôðäąÛôüàėÐge bij verzoeken die voortkomen uit de verbreking van een huwelijkse of niet-huwelijkse relatie. žäôąĭĊäėôąðĭÐąóäġóäííäąĭÐąàä eigen bijdrage bij een tweede of volgende deskundigenoordeel. ž&äġóäííäąĭÐąàääôðäąÛôüàėÐðäôą bewerkelijke zaken. žäąÿÐðäėäĭäėðĊäàôąðôąðäĭÐÿĭÐą kennelijke afdoening van een zaak. žäąĮôüijôðôąðĭÐąàäÐąġôÜĤĄĤÿÐġôäregeling. žäąĭäėÿÐðôąðĭÐąàäĭäėðĊäàôąð van de aan het stelsel deelnemende advocaten.
op de advocatuur in het algemeen of gesubsidieerde rechtsbijstand in het bijzonder.
Figuur 3: reductie in gebruik naar rechtsgebied ten opzichte van het totaal aantal toevoegingen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
725
Nieuws
gevolgen van prijsveranderingen op het gebruik van rechtsbijstand. Het gevolg dat een prijsverhoging van rechtsbijstand heeft op het gebruik van deze voorziening wordt doorgaans uitgedrukt in een prijselasticiteit. Deze prijselasticiteit geeft – bij een verwachte negatieve waarde – aan met hoeveel procent het gebruik van de advocaat zal dalen wanneer de prijs met 1% zou stijgen. Van Tulder en Jansen kwamen op basis van een dwarsdoorsnede onderzoek uit op een gemiddelde prijselasticiteit van – 0,25 voor het gebruik van een advocaat(F. van Tulder en S. Jansen, De prijsgevoeligheid van rechtshulp, Justitiële Verkenningen, jrg. 13, nr. 9). De analyse van Van Tulder en Jansen is later herhaald om de gevolgen te
kunnen bepalen van de overgang van de Wet rechtsbijstand on- en minvermogenden (WROM) naar de Wet op de rechtsbijstand (WRB). Bij een door het Sociaal en Cultureel Planbureau uitgevoerde analyse ter bepaling van het prijseffect is het gebruik van de advocaat onderscheiden in advies- en procesbijstand. De prijselasticiteit van adviesbijstand (– 0,3) bleek sterker dan van procesbijstand (– 0,1) (B.C.J. van Velthoven, Civiele en administratieve rechtspleging in Nederland 1951–2000 (Sectie Economie, Universiteit Leiden 2002). Samengevat dient uit de literatuur de conclusie zich aan dat er weliswaar een negatieve prikkel uitgaat van de eigen bijdrage op het gebruik van de advocaat, maar dat het effect daarvan op de vraag bescheiden is.
Elasticiteit simulaties Op basis van deze bevindingen is voor de simulaties van de effecten van het Ontwerpbesluit gebruik gemaakt van een geschatte prijselasticiteit van civiel/bestuur (excl. personen- en familierecht) van – 0,21, van familiezaken van – 0,05 en de lichte adviestoevoeging van – 0,20.
Uitkomst De inschatting op basis van de quick scan is dat de verhoging van de eigen bijdrage zoals voorzien in het Ontwerpbesluit, bij voor het overige gelijkblijvende omstandigheden, leidt tot een afname van het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand van in totaal circa 5%.
600
Rechter kan getuige beletten te antwoorden wegens journalistieke bronbescherming De rechter kan zijn bevoegdheid een getuige te beletten een vraag te beantwoorden, die is neergelegd in art. 179 lid 2 Rv, inzetten als de beantwoording van die vraag het recht op journalistieke bronbescherming in gevaar zou brengen. Op 1 maart 2013 (LJN BY7845) vond de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof Den Bosch dat beantwoording in casu zou leiden tot onthulling van de identiteit van journalistieke bron(nen) en aldus mogelijk een “verkillend effect” zou hebben op de vrijheid van meningsuiting niet onjuist of onbegrijpelijk.
D
agblad De Limburger publiceert een artikel waarin staat dat een gemeenteraadslid van de gemeente Arcen en Velden
726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
door mede-bewoners van het appartementencomplex waar hij woont ‘psychologisch terrorist’ wordt genoemd. Het gemeenteraadslid spant een procedure aan tegen het dagblad en vordert wegens immateriele schade € 10 000. Door als ‘psychologisch terrorist’ te zijn neergezet is zijn persoonlijke integriteit aangetast. In een tussenarrest heeft het hof voor de beoordeling hiervan “van beslissend belang geacht of zich inderdaad de situatie aandiende dat - voordat De Limburger c.s. tot publicatie overgingen - meerdere bewoners van het appartementencomplex [eiser] ‘terrorist’ en ‘psychologisch terrorist’ noemden dan wel dat De Limburger c.s. er niet lichtvaardig vanuit gingen dat dit het geval was.”
In aansluiting hierop heeft het hof aan De Limburger c.s. bewijs van hierop betrekking hebbende feiten en omstandigheden opgedragen. In het kader van de bewijslevering is aan de kant van De Limburger c.s. een bewoner van het appartementencomplex als getuige opgeroepen en verschenen. Deze heeft verklaard dat onder meer tijdens een bijeenkomst waarop hij, andere bewoners van het appartementencomplex en een journalist van De Limburger aanwezig waren, inderdaad uitlatingen van dien aard zijn gedaan. Tijdens het getuigenverhoor is van de kant van eise] aan deze getuige gevraagd naar (i) de naam van een tijdens de bijeenkomst aanwezige bewoner van het appartementencomplex van wie de getuige verklaar-
Nieuws
de zich de identiteit te herinneren, en (ii) het adres van het appartement waar de bijeenkomst plaatsvond. Van de kant van De Limburger is daarop bezwaar gemaakt tegen beantwoording van deze vragen, omdat dit zou leiden tot openbaarmaking van de bronnen waarop De Limburger de gewraakte publicaties mede had gebaseerd, terwijl openbaarmaking van die bronnen in dit geval op ernstige bezwaren zou stuiten. De raadsheer-commissaris heeft dit bezwaar gehonoreerd, en de getuige belet op deze vragen antwoord te geven. Naar het oordeel van de raadsheer-
commissaris zou het niet beletten van beantwoording van de desbetreffende vraag naar alle waarschijnlijkheid ertoe leiden dat van tenminste één en mogelijk twee (wanneer de bewoner van het appartement waar de bespreking werd gehouden niet dezelfde is als degene van wie de getuige zich de identiteit nog kan herinneren van de bronnen van De Limburger de identiteit bekend zal worden. Hoewel deze identiteit alsdan niet zou zijn onthuld door de desbetreffende journalist, heeft het de facto toch bekend raken van de identiteit van de bron(nen) in het kader van een
procedure waarin deze journalist op de desbetreffende publicatie wordt aangesproken, mogelijk een verkillend effect op de vrijheid van meningsuiting, met name het recht op bronbescherming. In dit stadium van de getuigenverhoren bestaat er naar het oordeel van de raadsheercommissaris onvoldoende noodzaak voor een dergelijke inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Volgens de Hoge Raad geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de reikwijdte van het uit art. 10 EVRM voortvloeiende recht op journalistieke bronbescherming.
601
Protocol Raadsman bij politieverhoor Om de rol van advocaten bij een politieverhoor helder te maken, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een protocol opgesteld. In deze ‘best practice’ staan alle uitgangspunten geformuleerd waaraan advocaten zich houden als zij een verdachte bijstaan voor of tijdens een verhoor. Verdachten maar ook politie en justitie weten zo wat ze mogen verwachten van de advocaat tijdens een verhoor.
A
anleiding voor het protocol is de Straatsburgse jurisprudentie waaruit blijkt dat advocaten vaker en actiever rechtsbijstand mogen verlenen voorafgaand aan en tijdens een politieverhoor. Dit is tot op heden nog niet omgezet naar Nederlandse wetgeving, maar de Orde vindt dat er wel al rekening mee moet worden gehouden.
In het protocol staat dat de advocaat alles mag doen om de belangen van zijn cliënt goed te behartigen. Hij doet dat uiteraard zorgvuldig en professioneel, zonder het vertrouwen in de advocatuur te schaden. Wat kan er concreet van de advocaat worden verwacht tijdens een verhoor? Hij verleent rechtsbijstand aan zijn client en hij ziet erop toe dat het verhoor eerlijk verloopt. Hij respecteert dat de verhorende ambtenaar de leiding heeft tijdens het verhoor en stelt zich dus in beginsel terughoudend op. Maar hij mag naast zijn cliënt zitten, een ‘time out’ vragen en ingrijpen, opmerkingen maken of verzoeken doen als daar aanleiding voor is. Ook kan hij aan de verhorende ambtenaar voorstellen een vraag anders te formuleren en zijn client adviseren niet te antwoorden. De advocaat let er bij een verhoor vooral op dat de verdachte de keuze-
vrijheid heeft om een verklaring af te leggen, te antwoorden of te zwijgen en zichzelf niet te belasten. Ook let hij erop dat zijn cliënt correct wordt behandeld en dat het verhoor rechtmatig verloopt. De advocaat helpt zijn cliënt door hem goed te informeren over het verloop van het strafproces en over al zijn rechten en bevoegdheden. Hij zorgt ervoor dat hij zo snel als mogelijk bij de verdachte aanwezig is. Bij een mogelijk belangenconflict moet de advocaat ervoor zorgen dat er onmiddellijk een vervangende raadsman wordt gewaarschuwd. Na afloop van het verhoor moet de advocaat het proces-verbaal met zijn client doornemen en ervoor zorgen dat de nodige aanvullingen of wijzigingen worden aangebracht zodat het uiteindelijke proces-verbaal een juiste weergave is van het verhoor.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
727
602
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Digitale kinderrechten Met haar oratie getiteld ‘Digitale kinderrechten: balanceren tussen autonomie en bescherming’ aanvaardde prof. S. (Simone) van der Hof op 1 maart 2013 haar benoeming als hoogleraar Recht en de informatiemaatschappij aan de Universiteit Leiden. Tijdens haar oratie hield Van der Hof een pleidooi voor het nadrukkelijker betrekken van kinderen en hun rechten bij vraagstukken over veiligheid en vrijheid op Internet. Zij liet zien dat er een neiging is om risico’s van nieuwe technologieën onterecht uit te vergroten en, als gevolg daarvan, de online vrijheid van kinderen te beperken. Tegelijkertijd zijn er technologische ontwikkelingen, zoals online marketing gericht op kinderen, die juist om meer aandacht vragen. Volgens Van der Hof bieden de kinderrechten zoals neergelegd in het VN Kinderrechtenverdrag 1989 belangrijke aanknopingspunten voor een evenwichtigere en adequatere regulering van de digitale leefwereld van kinderen. Voorwaarde is echter wel dat kinderen zelf betrokken worden bij de uitleg van die rechten, omdat zij daar soms een andere invulling aan lijken te geven dan volwassenen. De leerstoel Recht en de informatiemaatschappij is gevestigd bij het eLaw - Centrum voor recht in de informatiemaatschappij en wordt naast Van der Hof bezet door prof. dr. G.J. (Gerrit-Jan) Zwenne. Zwenne zal op vrijdag 12 april 2013 zijn oratie houden. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Donderdag 21 maart 2013 om 16.00 uur spreekt prof. dr. N. Rickman, hoogleraar Recht en Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, zijn inaugurele rede uit met als titel
728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
“Regulating legal costs: Praise of folly?”. Plaats: Erasmus Universiteit Rotterdam, Senaatzaal, campus Woudestein
Promoties Asielzoekers beter af met de Procedurerichtlijn Adequate en eerlijke asielprocedures zijn een belangrijke voorwaarde voor de effectieve uitoefening van rechten die aan asielzoekers zijn toegekend. Daarbij gaat het in het bijzonder om het recht niet te worden uitgezet naar een land waar een asielzoeker het risico loopt het slachtoffer te worden van ernstige mensenrechtenschendingen. In 1999 besloten de lidstaten van de Europese Unie om toe te werken naar een Gemeenschappelijk Asielsysteem. In dit kader werd in 2005 Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de Procedurerichtlijn) aangenomen. Deze richtlijn bevat minimumwaarborgen voor zowel de administratieve fase als de beroepsprocedure in asielzaken. UNHCR en NGO’s hadden veel kritiek op deze richtlijn. Sommige bepalingen van de richtlijn zouden in strijd zijn met internationaal recht. Het niveau van harmonisatie was bovendien laag als gevolg van de vele uitzonderingsmogelijkheden die de richtlijn biedt en de vrijheid die de lidstaten wordt gelaten om hun asielprocedure vorm te geven. In dit proefschrift wordt echter door Marcelle Reneman betoogd dat de totstandkoming van de Procedurerichtlijn moet worden gezien als een positieve ontwikkeling. Vele aspecten van asielprocedures vallen nu binnen de reikwijdte van het EUrecht. Dit betekent dat EU grondrechten, zoals het recht op een effectief rechtsmiddel neergelegd in artikel 47 van het Grondrechtenhandvest, op die procedures van toepassing zijn en de vrijheid van de lidstaten beperken. Hierdoor zou de Procedurerichtlijn asielzoekers wel eens veel meer procedurele waarbor-
gen kunnen bieden dan velen hadden verwacht toen de richtlijn werd aangenomen. De vraag die in dit proefschrift centraal staat is: wat is de betekenis van het EU recht op een effectief rechtsmiddel voor de rechtmatigheid en de interpretatie van EU regelgeving op het gebied van asielprocedures? De betekenis van het EU recht op een effectief rechtsmiddel wordt op de volgende wijze geconstrueerd. Allereerst wordt gekeken naar de jurisprudentie van de EU hoven over een specifiek procedureel aspect. De jurisprudentie over asielprocedures is nog zeer beperkt. Daarom besteedt het proefschrift veel aandacht aan relevante jurisprudentie over andere rechtsgebieden binnen het EU-recht, zoals mededinging, gelijke behandeling en anti-terrorisme maatregelen. Betoogd wordt dat algemene procedurele beginselen die volgen uit deze jurisprudentie ook van toepassing zijn op asielzaken. Het EU recht op een effectief rechtsmiddel wordt geïnspireerd door internationaal recht. Het proefschrift bespreekt daarom ook uitgebreid de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de zienswijzen van UNHCR en VN-comités over procedurele rechten voor asielzoekers. Het resultaat van deze exercitie is een reeks EU procedurele normen voor een aantal belangrijke procedurele aspecten van asielprocedures: het recht om gedurende de asielprocedure (eerste fase en beroepsfase) op het grondgebied van de lidstaat te verblijven, het recht van de asielzoeker om te worden gehoord en diverse bewijskwesties, namelijk de bewijsmaatstaf, bewijslast en bewijswaardering, de rechterlijke toetsing van de vaststelling en waardering van de feiten en het gebruik van geheim bewijs. Reneman promoveerde op 15 januari 2013 aan de Universiteit Leiden. Haar promotores waren prof. mr. P. Boeles en prof. mr. T.P. Spijkerboer. Mr. A.M. Reneman EU Asylum Procedures and the Right to an Effective Remedy (Nog) geen commerciële uitgave
Universitair Nieuws
Neemt de overheid het recht wel serieus? Het proefschrift van Peter van Lochem is een verslag van een voornamelijk rechtssociologisch onderzoek naar rechtsrelativering door de overheid. Onder rechtsrelativering verstaat de promovendus het handelen in strijd met rechtsnormen zonder serieuze motivering. In de politieke praktijk en in de theoretische bespiegelingen daarover zien we dat het recht niet meer heilig is en dat de verhouding tussen beleid en recht wel wordt gezien als tegen elkaar af te wegen grootheden. In dit proefschrift gaat het om de veronderstelling dat intussen een stap verder is gezet, waarbij recht soms of vaker - niet meer wordt meegewogen en zonder serieuze motivering terzijde wordt gelegd. Het onderzoek bestaat uit een exemplarisch onderzoek, een rechtsvergelijking, een secundaire analyse van liberi amicorum en interviews met overheidsjuristen, oud bewindslieden en directeuren Wetgeving en Juridische zaken. Resultaat van het onderzoek is dat meer dan incidenteel sprake is van rechtsrelativering. Bevorderende factoren zijn de dominantie van de politieke leiding, maar ook de beroepsopvatting van overheidsjuristen. Overheidsjuristen blijken een overwegend embedded visie op het recht te hebben, wat wil zeggen dat zij het recht meer als deel van het politieke systeem beschouwen dan als een autonoom systeem los van het politieke. Daarbij blijken zij een sterk loyale ambtsopvatting te hebben. Een theoretische verklaring voor het verschijnsel rechtsrelativering zoekt de promovendus in de eerste plaats in de voortdurende aanpassing van het recht vanaf de tweede helft van de 19e eeuw. Ook andere theoretische concepten bieden mogelijke verklaringen, zoals (post)modernisering,
democratisering en (bestuursrechtelijke) rechtsontwikkeling. Of aan rechtsrelativering ernstige gevolgen verbonden zijn kan aan de hand van dit onderzoek niet worden vastgesteld. Zij die de rechtsstaat beschouwen als een streefsituatie zullen veel minder ongerust zijn dan zij die vrezen voor verlies aan waardenoriëntatie (Foqué) of voor rechtsvervreemding (Hertogh). Vaak is gesteld dat er sprake is van wederkerigheid tussen overheid en burger en dat de burger zich daarom niet meer aan het recht gebonden zal achten zodra de overheid dat niet doet. Hoewel dit effect moeilijk is vast te stellen - in elk geval niet is vastgesteld in dit onderzoek - neemt de overheid met relativering van het recht een groot risico. Verlies van betekenis van het recht in de samenleving is voor de overheid riskant omdat zij het overgrote deel van haar beleid in juridische gedaante - bijvoorbeeld door wetten en beschikkingen - gestalte geeft. De overheid zou er daarom goed aan doen te bevorderen dat in elk geval een bewuste afweging wordt gemaakt tussen beleid en recht. Een functie zoals die van de Attorney General in landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zou meer garantie bieden dat een dergelijke afweging wordt gemaakt. Anders dan elders is de hoogste juridisch adviseur binnen de Nederlandse overheid relatief laag gepositioneerd in de departementale organisatie. Vanzelfsprekend raakt rechtsrelativering ook het beroep van overheidsjuristen. Verder onderzoek en discours zal kunnen bijdragen aan meer inzicht in de betekenis van de invloed op de juridische professie binnen de overheid en op de passende richting die de professie hierbij zou kunnen kiezen, mogelijk ondersteund door de ontwikkeling van een beroepscode. Van Lochem promoveerde op 8 januari jl. aan de Universiteit Leiden, met als promotores prof. dr. W.J.M. Voermans en prof. dr. mr. E.R. Muller.
P.J.P.M. van Lochem Rechtsrelativering. Een verkenning op het terrein van het overheidshandelen. E.M. Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk Onderzoek Boom Juridische uitgevers 2013, 302 p., € 59 ISBN 978 90 8974 729 7
Overig nieuws Vrouwelijke hoogleraren Hoewel het aandeel vrouwen aan de universiteiten, bij de universitair medische centra en in de organisatie van de wetenschap langzaam stijgt, is toch nog slechts 14,8 procent van alle hoogleraren vrouw. Dat is een van de bevindingen die zijn neergelegd in de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren 2012. De monitor is een initiatief van Stichting de Beauvoir die sinds 2003 elke drie jaar een monitor publiceert. Deze vierde monitor is opgesteld in samenwerking met het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH), de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). De andere resultaten die de monitor laat zien, zijn: - hoe hoger de functie des te lager het aandeel vrouwen; - in Europees perspectief is het percentage vrouwelijke hoogleraren laag in Nederland; - met het huidige tempo zijn er pas in 2060 evenveel vrouwelijke als mannelijke hoogleraren; - bij iedere stap in hun carrière ondervinden vrouwen meer belemmeringen dan mannen (glazen plafond); - vertrek babyboomers kan kansen voor vrouwen opleveren; - in lagere universitaire functies werken meer vrouwen dan mannen in deeltijd (onder hoogleraren geen verschil); - voor alle universitaire functiecategorieën geldt dat een veel groter deel van de vrouwen dan van de mannen in de lagere salarisschalen behorende bij de functie zit; - vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in het academisch bestuur.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
729
Personalia
603
Hoge Raad De heren mr. G.R.B. van Peursem en mr. F.W. Bleichrodt worden advocaatgeneraal bij de Hoge Raad. De ministerraad heeft op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten hen voor te dragen voor benoeming. De heer Van Peursem wordt per 1 juni 2013 advocaat-generaal civiele zaken bij de Hoge Raad. Op dit moment is hij raadsheer bij het gerechtshof in Den Haag in de sector civiel. Verder is hij onder meer lid van de Expert Group die de Europese Commissie adviseert over een toekomstig Europees Octrooigerecht. De heer Bleichrodt wordt per 1 september 2013 advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Op dit moment is hij hoogleraar straf- en strafprocesrecht
604
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tevens is hij voorzitter van de Sectie strafrecht van de Erasmus School of Law.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
Advocatuur Bird & Bird Nederland heeft per 1 maart de belastingpraktijk uitgebreid met internationale handel- en douane-expert Brian Mulier. Mulier zal als partner werkzaam zijn in de internationale Trade & Customs praktijk van Bird & Bird te Den Haag. Hij was voorheen onder andere werkzaam bij Baker & McKenzie als fiscalist en heeft twinitig jaar ervaring in het adviseren van bedrijven op het gebied van handels- en douanewetgeving. Simmons & Simmons heeft Hidde Koenraad benoemd tot partner in de
Intellectual Property groep in Amsterdam. Koenraad heeft zowel nationaal als internationaal ruime ervaring opgebouwd met procederen en adviseren op het gebied van het intellectueel eigendomsrecht met een nadruk op merkenrecht, modellenrecht, auteursrecht en domeinnaamgeschillen. Koenraad is verder gespecialiseerd in het kwekersrecht.
Agenda
20 03 2013 GIS-bijeenkomst Computercriminaliteit
22 03, 12 04 en 24 04 2013 Lezingen: De Actualiteit van de Rechtsgeschiedenis
Prof. mr. B.F. Keulen en mr. dr. H.D. Wolswijk schreven voor de AIDP het rapport Cybercrime offences in the Netherlands, Special Part. Naar aanleiding van enkele punten uit dit rapport, dat hoofdzakelijk een beschrijvend karakter heeft, verzorgen zij tijdens de bijeenkomst van het Gezelschap voor Internationaal Strafrecht een lezing met als titel Computercriminaliteit: enkele bijzondere delicten. Keulen bespreekt naar aanleiding van HR 22 februari 2011 (LJN BN9287) de computercriminaliteit in relatie tot het concept gemeengevaarlijke delicten. Wolswijk behandelt de bescherming van gegevens in vergelijking met de bescherming van goederen.
Al onze hedendaagse juridische begrippen, regels, beginselen, rechtsbronnen, methoden en instituties zijn tot ons gekomen langs lijnen van traditie, na weging van argumenten. De studie van dat verleden geeft veel meer dan alleen kennis van dat verleden – het geeft inzicht in het heden, en in de ontwikkeling van het recht tussen rechtszekerheid en verandering, in een door maatschappij, politiek en economie nader bepaald speelveld. Dat speelveld verandert snel. De Europeanisering van het recht bracht ons de speurtocht naar een Ius Commune. Zimmermann heeft als geen ander benadrukt dat ons daarbij de rechtsgeschiedenis dienstbaar kan zijn. Smits’ Omstreden rechtswetenschap appelleert aan een eclectische argumentatieve benadering van de rechtswetenschap. Ook daarin kent het verleden een plaats. Dat is het aangrijpingspunt om met deze lezingen de actualiteit van het verleden te
Tijd: woensdag 20 maart van 19.00 tot 21.00 uur (ontvangst vanaf 18.30 uur met broodjes) Plaats: Schouwburgstraat 2 te Den Haag, zaal B3.02 Inlichtingen en aanmelding: aanmelden wordt op prijs gesteld en kan via
[email protected].
730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
agenderen. Met regelmaat zullen juristen op uitnodiging komen spreken en onderwerpen aanvatten van verscheiden aard en herkomst. De eerste drie staan geagendeerd – anderen zullen volgen. Op 22 maart: mr. Emanuel van Dongen (Universiteit Maastricht) Aansprakelijkheid en eigen schuld. Op 12 april: dr. Pim Oosterhuis (Universiteit Maastricht) Nakoming: een remedie in context van markt en mensenrechten. Op 24 april: prof. mr. Lieke Coenraad (Vrije Universiteit): Procedure: hoor en wederhoor opnieuw bezocht. Tijd: Vrijdag 22 maart, vrijdag 12 april en woensdag 24 april telkens van 15.30 tot 17.00 uur Plaats: Molengraaffzaal, Janskerkhof 12 te Utrecht (24 april plaats nog nader bekend te maken) Inlichtingen en aanmelding: graag even aanmelden bij mevrouw Anita van de Wijngaard
[email protected].
27 03 2013 NTHR-Symposium 2013 Het cliché dat het recht steeds internationaler en Europeser wordt, is in de internationale transactiepraktijk een dagelijks feit. Wat betekent dit
Agenda
voor het Nederlandse recht en voor hen die met dat Nederlandse recht zijn grootgebracht en nu geacht worden internationaal te opereren in een markt waar grote ondernemingen de dienst uitmaken? Wordt het nationale recht gemarginaliseerd? Past het zich aan aan de internationale context? Wat zijn de knelpunten? Daarover gaat dit symposium van het Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht met het thema: Ontwikkelingen in de internationale financieringspraktijk. De nadruk ligt daarbij op de grote leningen, fusie, overnames, beursgangen, kapitaalmarkten, etc. Met andere woorden: het groteondernemingen-handelsrecht. Tijd: vrijdag 12 april van 12.30 tot 17.45 uur Plaats: Tinbergenzaal, KNAW-gebouw, Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via www.uitgeverijparis.nl of www.jur.uva.nl/eggens. Voor dit symposium worden 4 NOvA-punten aangevraagd.
20 03 2013 Bijeenkomst Rotterdams Juridisch Genootschap Prof. mr. D.F.M.M. Zaman, notarispartner bij Loyens & Loeff en hoogleraar Notarieel Ondernemingsrecht aan de Universiteit Utrecht, spreekt over Ondernemingsrecht, Quo Vadis? Bespiegelingen over de praktijk, wetenschap en politiek van het Vennootschaps- en het Rechtspersonenrecht, zowel in nationaal als Europees verband. Tijd: woensdag 27 maart om 20.00 uur
18 04 2013 UCERF-Symposium
25 en 26 04 2013 TILTing Perspectives 2013
Het zevende symposium over actuele ontwikkelingen in het familierecht van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF). Mr. Frans Langemeijer, A-G bij de Hoge Raad, zal een voordracht houden over de Hoge Raad en het familierecht. Vervolgens zal prof. Frederik Swennen, Universiteit Antwerpen, spreken over het omgangsrecht van niet-ouders naar Belgisch recht, waarna mr. Gordon Doull, werkzaam bij de Estate Planning afdeling van de ABN AMRO, zal voorlichten over de mogelijkheden die ouders hebben om hulp te bieden aan hun kinderen bij de aanschaf van een eigen woning. Tijdens het tweede deel zal dr. Esther Kluwer, sociaal wetenschapper aan de Universiteit Utrecht (UU), een presentatie geven over het welbevinden van echtscheidingskinderen, waarna dr. Wibo van Rossum, docent aan de UU en de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van UCERF, kwesties omtrent het recht in het dagelijks leven van transnationale families uiteen zal zetten. Tot slot mr. Lisette Frohn, werkzaam bij het Internationaal Juridisch Instituut, die zal spreken over internationale echtscheiding. Plaats: Universiteit Utrecht
TILTing Perspectives is a series of biannual international conferences, organized by the Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT) at Tilburg University in the Netherlands. This year’s conference entitled Bridging Distances in Technology and Regulation provides a prospective outlook on the near and middle-term future in which technologies are used across distances both in space and in time. Keynote speakers: Karen Yeung (King’s College London), Dan Burk (University of California at Irvine), Ian Walden (Queen Mary University London). Panel sessions with around 20 paper presentations on: technology regulation, governance and innovation, trust and healthcare, robotics, synthetic biology, biologicals, and nanotechnology, energy and climate change, privacy and data protection. The conference brings together experts from around the world in the fields of law, technology, philosophy, and social sciences, facilitating a dialogue between lawyers, legal scholars, social scientists, technology developers, philosophers, science & technology scholars, robotics and neuroscience scholars, and policy makers. The presentations address fundamental issues as well as present case studies.
Inlichtingen en aanmelding: informatie via a.vandewijn-
Tijd: donderdag 25 april 09.00 tot vrijdag 26 april 18.00
[email protected] of www.ucerf.nl. Aanmelden ook via die
uur
site. Deelname kost € 70 euro (voor studenten en aio’s
Plaats: Tilburg University, Warandelaan 2 te Tilburg
€ 30) incl. voordrachtenbundel en receptie.
Inlichtingen en aanmelding: via de website van de confe-
Tijd: donderdag 18 april van 13.00 tot 17.00 uur
Plaats: Sociëteit Harmonie ‘De Doelen’, Westersingel 95
rentie http://goo.gl/khth3. Zie daar ook het volledige
te Rotterdam
programma. Deelname kost: € 350; € 150 voor o.a. (PhD)
Inlichtingen en aanmelding: aanmelden kan bij mevrouw
studenten, TILT alumni en Tilburg University staff. Tot 1
mr. M.F.H. Broekman, telefoon: 06 - 34 96 41 33 of
april geldt een ‘early bird fee’.
e-mail:
[email protected].
Agenda kort
15 03 2013 Symposium De Zorgverzekering NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
15 03 2013 Debat Burgerinitiatief: meer mogen of moeten?
20 03 2013 VMR Actualiteitendag 2013 NJB 2013/432, afl. 8, p. 529
NJB 2013/549, afl. 10, p. 660
15 03 2013 Recommendations for nominations The Hague Prize NJB 2013/55, afl. 1, p. 67
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11
731
BURGERLIJK WETBOEK Onder redactie van: prof.mr. J.H. Nieuwenhuis prof.mr. C.J.J.M. Stolker mr. W.L. Valk
Boek: ISBN 9789013083187 9e druk 5.640 pagina’s ¤ 390 (incl. btw) Online: ¤ 150 (excl. btw) E-book: ¤ 376,92 (excl. btw)
KIES UIT:
ONLINE E-BOOK BOEK
BASISGEREEDSCHAP VOOR DE JURIST Nieuw in de negende druk van ‘Tekst & Commentaar Burgelijk Wetboek’ is de toevoeging van het Boek 10, compleet becommentarieerd. Verder omvat dit standaardwerk als vanouds de wetteksten met commentaar van de Boeken 1 tot en met 8 Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van Boek 7A, dat zonder commentaar is opgenomen.
De verschillende andere uitbreidingen die het BW heeft ondergaan (o.m. Titels 1A en 7B van Boek 7) zijn in deze geheel herziene uitgave becommentarieerd opgenomen. Tekst & Commentaar is een bijzonder gebruiksvriendelijk naslagwerk, dat zowel juristen, niet-juristen als studenten antwoord geeft op alle mogelijke vragen rond het Burgerlijk Wetboek.
Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder?
Advocatentuchtrecht Prof.mr. F.A.W. Bannier ISBN 9789013112009 248 pagina’s, 5e druk 2012 € 25,00 Ook verkrijgbaar als e-book, ISBN 9789013112016 Het advocatentuchtrecht blijft onverminderd in de aandacht. In het onderwijs in de beroepsopleiding voor stagiaires wordt hier een serieus accent op gelegd. Ook de gevestigde advocaat kan zich niet veroorloven het tuchtrecht te verwaarlozen. Inmiddels wordt ook in politieke kringen belangstelling voor het tuchtrecht en zijn maatschappelijke betekenis getoond. Sinds twintig jaar biedt dit boek de helpende hand bij het zoeken naar antwoorden die het tuchtrecht op vragen omtrent het gedrag en handelen van advocaten geeft. Zij kunnen uit dit boek leren hoe over hun handelen in het licht van het algemeen belang van een goede beroepsuitoefening wordt geoordeeld. Het boek geeft een systematische bewerking van uitspraken van het Hof van Discipline, en geeft daarbij inzicht in de regels die het handelen van advocaten bepalen. In deze druk is de nieuw ingevoerde procedure inzake het spoedshalve schorsen opgenomen.
Meer informatie/bestellen www.kluwer.nl of neem contact op met onze afdeling klantcontacten via www.kluwer.nl/klantenservice Prijswijzigingen voorbehouden
Hoe hoog staat compliance bij u op de agenda? Ongetwijfeld zal compliance hoog op de agenda staan en zal er blijvende aandacht zijn voor de bescherming van de reputatie van de organisatie. Zeker in het huidige klimaat, met toenemende regeldruk en actievere toezichthouders. Maar waar vindt u de HUYDUHQVSHFLDOLVWHQGLHGRHOWUHʔHQGLQYXOOLQJDDQFRPSOLDQFHNXQQHQJHYHQ" DPA Compliance is hét niche kantoor met een focus op de specialistische arbeidsmarkt van compliance professionals. Door deze IRFXV]LMQZLMLQVWDDWGHEHKRHƮHYDQGHRSGUDFKWJHYHUJRHGLQNDDUWWHEUHQJHQHQ]LMQZLMRSGHKRRJWHYDQGHRQWZLNNHOLQJHQ in dit vakgebied. Wij verdiepen ons in de vraag van de opdrachtgever en voorzien in de juiste professional. Op deze wijze kunnen wij onze opdrachtgevers de beste oplossing bieden. Onze professionals worden ingezet voor strategisch advies en het formuleren van beleid, het opzetten en uitvoeren van projecten en operationele ondersteuning.
D PA Compliance Parklaan 48 1405 Bussum T +31 (0)35 625 05 05
[email protected] www.dpacompliance.nl