BESTEMMINGSPLAN “TILLIGTE WEST”
Projectnummer:
09JA65
Opdrachtgever:
Gemeente Dinkelland Postbus 11 7590 AA DENEKAMP
Gemeente:
Dinkelland Tilligte
Auteur:
J. Klompmaker Zenderen, december 2012
Ad Fontem Juridisch Bouwadvies BV Hoofdstraat 43 7625 PB ZENDEREN Telefoon 074 – 2557022 Internet www.ad-fontem.nl Email
[email protected]
Toelichting
bestemmingsplan “Tilligte West” Planstatus: vastgesteld Datum: 2012-12-11 Plan identificatie: NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST-0401
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING ................................................................................................... 5 1.1 AANLEIDING PLANHERZIENING ..................................................................................................... 5 1.2 LIGGING, BEGRENZING EN JURIDISCHE STATUS VAN HET PLANGEBIED ..................................................... 5 1.3 DE BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN .......................................................................................... 6 1.4 LEESWIJZER ............................................................................................................................ 7 HOOFDSTUK 2 GEBIEDSBESCHRIJVING .............................................................................. 8 2.1 BESCHRIJVING VAN DE HUIDIGE SITUATIE ....................................................................................... 8 2.2 RUIMTELIJKE STRUCTUUR ........................................................................................................... 8 HOOFDSTUK 3 BELEIDSKADER........................................................................................... 10 3.1 RIJKSBELEID ..........................................................................................................................10 3.2 PROVINCIAAL BELEID ................................................................................................................12
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel ..............................................................................................12 3.2.2 Reconstructie Salland-Twente ........................................................................................15 3.2.3 Nationale Landschappen ................................................................................................16 3.3 GEMEENTELIJK BELEID ..............................................................................................................17
3.3.1 Woonvisie 2011+ ..........................................................................................................17 3.3.2 Archeologie ...................................................................................................................19 3.3.3 Welstand ......................................................................................................................20 3.3.4 Externe Veiligheid .........................................................................................................21 3.3.5 Geluid...........................................................................................................................22 HOOFDSTUK 4 RANDVOORWAARDEN ................................................................................ 23 4.1 MILIEU .................................................................................................................................23 4.2 BODEM .................................................................................................................................23 4.3 GELUID.................................................................................................................................24 4.4 LUCHTKWALITEIT ....................................................................................................................25 4.5 EXTERNE VEILIGHEID................................................................................................................26 4.6 WATERHUISHOUDING / WATERTOETS ...........................................................................................27 4.7 ARCHEOLOGIE ........................................................................................................................29 4.8 FLORA EN FAUNA .....................................................................................................................30 4.9 VERKEER EN INFRASTRUCTUUR....................................................................................................31 HOOFDSTUK 5 PLANBESCHRIJVING .................................................................................. 32 5.1 ALGEMEEN .............................................................................................................................32 5.2 VERANTWOORDING BESTEMMINGSKEUZE .......................................................................................32 HOOFDSTUK 6 UITVOERBAARHEID.................................................................................... 34 HOOFDSTUK 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID ................................................. 35 7.1 ZIENSWIJZEN .........................................................................................................................35 7.2 REACTIE OP ZIENSWIJZEN ..........................................................................................................35
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding planherziening De gemeente Dinkelland is voornemens om aan de westzijde van de kern Tilligte circa negen nieuwe woningen te laten bouwen. Dit aantal is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Deze woningen komen te liggen aan de noordkant van het Kerkepad en sluiten aan bij de bestaande vrijstaande woningen. Naast de woningen zullen in het plangebied ook de nodige groenvoorzieningen aangelegd worden. Daarbij valt te denken aan afschermend groen en groenstroken. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van ongeveer negen woningen mogelijk.
1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied Plangebied Tilligte is een klein dorp in de Twentse gemeente Dinkelland in de Nederlandse provincie Overijssel. Het ligt ten oosten van Ootmarsum, langs de weg (de N349) richting Denekamp. Het plangebied wordt aan de zuidkant begrensd door het Kerkepad en de ten zuiden daarvan gelegen woningen. Aan de noordkant grenst het plangebied aan de Frensdorferweg. Aan de oostzijde sluit het plangebied aan bij de reeds gerealiseerde woningen aan het Kerkepad. De westelijke grens wordt gevormd door de Ootmarsumsestraat. Het plangebied is op de volgende afbeelding globaal met een rode lijn weergegeven.
Ligging plangebied Vigerend bestemmingsplan Het plangebied ligt gedeeltelijk in het bestemmingsplan “Buitengebied” van de voormalige gemeente Denekamp en gedeeltelijk in het bestemmingsplan “Tilligte 1998”.
5
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Fragment bestemmingsplan Buitengebied
Fragment bestemmingsplan Tilligte 1998 Op het plangebied rusten momenteel de bestemmingen “agrarisch gebied met landschappelijke waarde” en “agrarisch gebied”. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf. De bouw van woningen en de aanleg van daarbij behorende groenvoorzieningen passen niet binnen deze bestemmingen en de bijbehorende voorschriften. Het onderhavige bestemmingsplan biedt die mogelijkheid wel.
1.3 De bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan "Tilligte West" bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken: • •
Verbeelding Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen. Resultaten van onderzoeken die ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verricht, zijn als bijlage aan het bestemmingsplan gekoppeld. 6
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
1.4 Leeswijzer Het bestemmingsplan "Tilligte West" van de gemeente Dinkelland, wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde: • •
•
• • •
een korte beschrijving van het gebied in de huidige situatie en de toekomstige ruimtelijke structuur (hoofdstuk 2). een korte weergave van het relevante beleidskader van provincie en gemeente (hoofdstuk 3). binnen het onderdeel gemeentelijk beleid wordt tevens stilgestaan bij de stedenbouwkundige opzet van het plangebied en de beoogde beeldkwaliteit; In het vierde hoofdstuk wordt stil gestaan bij de diverse omgevingsaspecten die mede een randvoorwaarde vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de volgende aspecten, waterhuishouding, archeologie, externe veiligheid en flora en fauna; de juridische vormgeving, de toelichting op de regels en de verbeelding (hoofdstuk 5); de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 6); tot slot wordt ruimte gereserveerd voor overleg, inspraak en zienswijzen (hoofdstuk 7).
7
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving 2.1 Beschrijving van de huidige situatie Het dorp Tilligte werd in de Middeleeuwen reeds aangeduid als Tylghede, waarmee toentertijd een deel van een akker werd aangeduid. Het buitengebied van Tilligte bestaat grotendeels nog uit agrarische gronden. Het plangebied is gelegen aan de westkant van Tilligte. Het gebied, dat grenst aan de woningbouw die de laatste jaren is gerealiseerd of op dit moment nog wordt gerealiseerd, is nog onbebouwd en wordt gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden (gras, maïs). De onderstaande afbeeldingen laten een beeld zien van het plangebied en de in de omgeving aanwezige bebouwing.
Zicht vanaf het plangebied richting de bestaande woningen
2.2 Ruimtelijke structuur Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte voor de bouw van ± negen woningen (vrijstaand dan wel twee aaneen). Het plangebied wordt daarbij geknipt in 2 delen. Tussen deze delen komt een groengebied dat als verlengde kan worden beschouwd van de groene buffer tussen de woningen aan het Kerkepad 17 tot en met 35. Ten westen van deze buffer komen 4 woningen en ten oosten komen 5 woningen. Het groengebied zal aangesloten worden op het groene gebied achter de te realiseren woningen. Deze groene zone biedt de mogelijkheid een speelgelegenheid te plaatsen. De onderstaande afbeelding laat een globale verkaveling zien. Daarbij wordt opgemerkt dat deze schets nog uitgaat van de bouw van 7 woningen aan de oostzijde van de groene buffer. 8
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Verkavelingsschets Zoals de verkavelingsschets laat zien, vormt de bouw van de nieuwe woningen een nieuw fase in een stedenbouwkundig concept. Het onderhavige plan ziet toe op de meest noordelijk gelegen woningen. Aan de zijde van de Ootmarsumsestraat zullen de woningen op enige afstand van de straat blijven. Naast de meest westelijke woning zal een groenstrook worden aangelegd. Voor wat betreft de infrastructuur wordt opgemerkt de nieuw te bouwen woningen georiënteerd en ontsloten zullen worden op het Kerkepad. Tussen de nieuw te bouwen woningen en het landelijk gebied ligt een overgangszone. Deze zone heeft als functie om één landschappelijk beeld te vormen gezien van het landelijk gebied. Hiermee wordt het wisselende beeld van de achtertuinen van de woningen afgeschermd. De overgangszone is 6 m breed en bestaat uit twee grasstroken met er tussen een haag. In de aslijn van de haag staan om de 15 á 20 m een inlandse boom. De haag bestaat uit meidoorn of andere inlandse bladverliezende struik. De haag heeft een breedte van maximaal 1,80 m en heen hoogte tussen de 1,50 en 1,80 m. De haag heet geen strakke vorm en kan enigszins glooien. De overgangszone blijft in onderhoud bij de gemeente en komt niet in aanmerking tot verkoop, tenzij het naastgelegen landelijk gebied de bestemming "Wonen" krijgt. Hierdoor verliest de overgangszone zijn functie. Vooralsnog wordt er echter van uit gegaan, mede gelet op de ligging van de Frensdorferweg, op de dat deze woningen de afronding vormen van het dorp Tilligte aan de westzijde. Het afschermende groen dat een functioneel karakter heeft, krijgt de bestemming "Groen". Aan het agrarische gedeelte, tussen het afschermend groen en de Frensdorferweg, wordt de bestemming “Agrarisch” toegekend. Alle bestemmingen worden nader beschreven in paragraaf 5.2 (Verantwoording bestemmingskeuze).
9
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en van kracht geworden. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de SVIR beschreven. De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn: •
•
• •
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol. Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw; Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe); Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden (bijvoorbeeld de Natura 2000 gebieden de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Weerribben) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter-) nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes). Tegelijkertijd is er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu nog niet voelbaar zijn, maar op termijn wel voelbaar zullen zijn (zogenaamde anticipeergebieden). Kennis en innovatie zijn de stuwende krachten van de economie van dit gebied. In Oost-Nederland manifesteren zich voornamelijk de volgende drie economische concentraties: Food Valley in en rond Wageningen (topsector agrofood), Health Valley in en rond Nijmegen (topsector life sciences) en nanotechnologie in Twente (topsector high tech systemen en materialen). 10
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
De (internationale) achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen zijn van internationaal belang voor het functioneren van de mainports en daarmee de topsector logistiek. Een burgerluchthaven Twente kan in regionaal ruimtelijk-economisch perspectief bijdragen aan de internationale bereikbaarheid van de Euregio. Ten zuiden van Enschede ligt het tracé voor het hoofdenergienetwerk (380 kV) richting Duitsland. De afstand tot Tuincentrum Oosterik is voldoende ruim, waardoor de gewenste ontwikkeling niet in strijd is met dat onderdeel van de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig): • •
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking wordt in 2012 opgenomen in het Bro.
Het onderhavige planologische kader, dat ruimte biedt aan de bouw van negen nieuwe woning, maakt geen inbreuk op de hiervoor beschreven Nationale belangen. Er is sprake van een hergebruik van gronden, waarbij landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt. Er is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en er wordt voldaan aan het provinciaal en gemeentelijk beleid met betrekking tot rood voor rood. Een nadere verdieping op het Barro en het Bro in relatie tot de nationale belangen is dan ook niet nodig. Waterbeleid Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. In hoofdstuk 4 wordt nader op de waterhuishouding ingegaan. Milieuwetgeving Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de wet luchtkwaliteit, de Flora- en faunawet, Wet op de archeologische monumentenzorg, wet geluidhinder, besluit externe veiligheid, etc. Ook deze aspecten worden in hoofdstuk 4 nader toegelicht.
11
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn: • •
Duurzaamheid; Ruimtelijke kwaliteit.
Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaalculturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt. De wens van de provincie is om in Overijssel een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Daarbij moet rekening worden gehouden met zaken als een afnemende groei van de bevolking, veranderingen in woonwensen en economische veranderingen. Maar ook een blijvende toename van mobiliteit, de druk op natuur en klimaatverandering. De hoofdambitie van de provincie is dan ook: een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities: • • • •
• •
door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan; zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik waarbij ervan uitgegaan wordt dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid. een balans behouden tussen gebruik en bescherming van ondergrond.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2006 De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten: 1. generieke beleidskeuzes; 2. ontwikkelperspectieven; 3. gebiedskenmerken.
12
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht. Generieke beleidskeuzes. Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. “SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Ontwikkelingsperspectieven. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst. Gebiedskenmerken. Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag “hoe" een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 13
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009 Indien het concrete initiatief, het realiseren van een circa negen nieuwe woningen ten westen van Tilligte, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld. Generieke beleidskeuzes Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" wordt opgemerkt dat binnen Tilligte geen echte zogenaamde inbreidingslocaties aanwezig zijn. Aan de buitenkant van Tilligte vindt al nieuwbouw plaats. Met het onderhavige plan wordt naadloos op die nieuwbouw aangesloten. Nu binnen de contour van het dorp geen mogelijkheden zijn om extra woningen te bouwen, is uitgeweken naar een gebied net buiten en ten westen van het dorp. In het plangebied zijn ± negen woningen mogelijk. Gelet op de omvang van het plangebied wordt er geen onaanvaardbare inbreuk gemaakt op het gebied. Het project heeft een geringe invloed op de omgeving, maar is aanvaardbaar. In hoofdstuk 4 wordt daar nader op de ruimtelijke aanvaardbaarheid ingegaan. Ontwikkelingsperspectieven De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied, veelzijdige gebruiksruimte' en 'Nationaal landschap Noordoost Twente'. Op het nationaal landschap wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan. De gebieden met de aanduiding 'buitengebied, veelzijde gebruiksruimte' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Door aan te sluiten bij de bestaande nieuwbouw, leveren de extra woningen geen onevenredige druk op het gebied. Met het aanbrengen van een groene begrenzing worden de woningen landschappelijk gescheiden van het landelijk gebied. Gebiedskenmerken Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie, weliswaar direct grenst aan stedelijk gebied, gelegen is in landelijk gebied. Bij het raadplegen van de specifieke lagen blijkt dat de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag enkele kenmerken geven aan het gebied waarbinnen het plangebied is gelegen. De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. De gronden zijn voorheen agrarisch gebruikt en voor die functie ook geheel gecultiveerd. De specifieke kenmerken zijn niet meer aanwezig. De nieuwe woningen brengen geen veranderingen in die kenmerken. De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe.
14
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Dit kenmerk kent een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen. Deze specifieke kenmerken zijn als zodanig niet meer in het land te herkennen. Ook de inmiddels gerealiseerde nieuwbouw heeft tot gevolg gehad dat de kenmerken van het essenlandschap ter plaatse van de bebouwing aan betekenis heeft verloren. De nieuwe woningen brengen daardoor geen onevenredige nadelen voor de genoemde kenmerken met zich mee. De lust- en leisurelaag geven aan het dorp Tilligte en het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. De nieuwe woningen leveren gelet op de aansluiting bij de bestaande woningen en de in de nabijheid aanwezige rotonde met verlichting, geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk. Wonen Als aanvulling op de woonmilieus in de steden en dorpen is er ruimte voor ontwikkeling van aanvullende woonmilieus in het buitengebied onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De nieuwe woningen passen binnen de afspraken die zijn gemaakt tussen de gemeente Dinkelland en de provincie Overijssel. Conclusie ten aanzien van het provinciale beleid: Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. 3.2.2 Reconstructie Salland-Twente De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. Dit plan is grotendeels opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor dit deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor NoordoostTwente in hoofdlijn ligt in: • •
het ruimtelijk scheiden van een aantal functies, die elkaars ontwikkeling frustreren, én; het meervoudig grondgebruik in gebieden met een stapeling van functies.
De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden. De locatie ten westen van Tilligte ligt geheel binnen verwevingsgebied.
15
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Op meer dan 100 m van de bouwlocatie liggen enkele agrararische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderij. De aanwezigheid van de agrarische bedrijven vormen, gelet op de afstand, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aan de overzijde van de Ootmarsumseweg, ter hoogte van de nieuwbouwlocatie, ligt een burgerwoning. Deze functie brengt evenmin een belemmering voor de bouw van de nieuwe woningen met zich mee. 3.2.3 Nationale Landschappen De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. Op de onderstaande kaart is de begrenzing vastgelegd.
Nationale landschappen provincie Overijssel Het gehele dorp Tilligte en het omliggende buitengebied, dus inclusief de nieuwbouwlocatie, bevinden zich binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van de EHS. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn: • • •
samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; het groene karakter.
Het onderhavige bestemmingsplan brengt met de beoogde verdere ontwikkeling van Tilligte geen onevenredige nadelige effecten met zich mee aan de kwaliteiten en uitgangspunten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
16
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
3.3 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Woonvisie 2011+ In het voorgaande is aangegeven dat binnen het plangebied ongeveer negen woningen gebouwd kunnen worden. Dit aantal past binnen de op 20 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde 'Woonvisie 2011+' met betrekking tot wonen. Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn ook: 1. de in 2010 met de provincie gemaakte prestatieafspraken, waarin wordt aangesloten bij de provinciale omgevingsvisie; 2. het in 2011 uitgevoerde woonwensenonderzoek; 3. de in 2011 vastgestelde beleidsvisie Woonservicegebieden. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven. In deze visie zijn diverse prestatieafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Omdat overeenstemming is bereikt met de woningbouw in Tilligte wordt hieronder volstaan met het benoemen van de afspraken:
Woningbouwprogramma De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met ca 280 woningen. Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden: 1. De nieuwbouw is bestemd voor ingezetenen of economisch gebondenen en 2. er vertrekken meer inwoners uit de gemeente dan er zich vestigen in de gemeente. In 2012 zal door de gemeente en provincie tussentijds evaluatie plaats vinden. Bij deze evaluatie zullen de dan gegeven raming van de woningbehoeftevraag en gemeentelijke woonvisie worden betrokken op basis van de actuele woningbehoefteprognoses. Als daartoe aanleiding bestaat zal neerwaarts, dan wel opwaarts tussentijds bijstelling plaatsvinden. De gemeente Dinkelland richt zich in haar woonvisie en structuurvisie op het behoud en de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau en een passend aanbod van woonmilieus voor haar inwoners.
Ruimtelijke kwaliteit Provincie en gemeente streven naar een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. De focus wordt daarbij gelegd op: • • •
cultureel erfgoed; stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen; overgang stad en platteland.
Duurzaamheid en Woonkwaliteit De gemeente en provincie kennen een hoge prioriteit toe aan duurzaamheid en energiebesparing. Daarom wordt de volgende verbetering in de bestaande woningvoorraad afgesproken: •
met de corporaties worden afspraken gemaakt over renovatie van de woningvoorraad en de verbetering van de energieprestatie;
17
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
•
•
de gemeente onderzoekt de mogelijkheden voor energiebesparingsmaatregelen in de particuliere woningvoorraad middels een subsidie- en/of leningsregeling voor energiemaatregelen; de instandhouding van een lokaal energieloket dat inwoners kunnen benaderen voor de advisering over energie- of duurzaamheidsmaatregelen op of aan hun huis.
Wonen, zorg en Welzijn De gemeente Dinkelland heeft (na overleg met de kernraden, zorgaanbieders en de betrokken woningcorporaties) een beleidsvisie op het thema wonen en zorg vastgesteld. Deze beleidsvisie is sinds 1 april 2011 beschikbaar en hieraan is een uitvoeringsplan gekoppeld. De gemeente Dinkelland streeft er naar dat per 1 januari 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont, zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Een woonservicegebied biedt algemene voorzieningen en of aanpasbare woningen of woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden (bijvoorbeeld levensloopbestendige en 0tredenwoningen). Bestaande afspraken over de huisvesting van bijzondere doelgroepen, zoals statushouders dak- en thuislozen en woonwagenbewoners worden ongewijzigd voortgezet. Daarnaast draagt de gemeente zorg voor voldoende woningen/woonruimte voor jongeren die uitstromen uit de residentiële jeugdzorg. Gemeentelijk beleid
Concentratie in verzorgingskernen In het collegeprogramma 2010-2014 “Samen kiezen voor kwaliteit” is een aantal doelstellingen opgenomen op het gebied van wonen, zorg en leefomgeving. Belangrijk is dat de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo als verzorgingskern zijn aangewezen. In deze kernen willen de gemeente Dinkelland onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren.
Levensloop bestendig bouwen Het is uit een oogpunt van duurzaamheid en vitaliteit belangrijk dat mensen ook op oudere leeftijd “gewoon” thuis kunnen blijven. Hierom is in het collegeprogramma 2010-2014 onder het programmaveld “Wonen” als doelstelling opgenomen dat er bij nieuw te bouwen woningen standaard aandacht moet worden besteed aan levensloopbestendig bouwen. In 2012 zal deze standaard zijn ingevoerd.
Grondbeleid Het grondbeleid van Dinkelland dat in 2005 is vastgesteld, is destijds opgesteld op basis van economische groeiverwachtingen. Onderkend is dat een dergelijk beleid met de huidige inzichten niet houdbaar is. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een nieuwe Nota grondbeleid vastgesteld, waarin rekening wordt gehouden met een krimpscenario op langere termijn. Conform de Omgevingsvisie en de gemaakte prestatieafspraken wordt ook in de Nota grondbeleid 2011 bevestigd dat Dinkelland alleen mag bouwen voor lokale behoefte. Gekozen wordt voor afronding van reeds voorgenomen of bestaande exploitatiegebieden. In 2011 is door de gemeente een woonwensenonderzoek gestart. In dit onderzoek is onder meer gevraagd naar de woonbeleving van de inwoners van Dinkelland en de behoefte naar nieuwe woningen. Uit het onderzoek is gebleken dat de inwoners van Dinkelland zeer tevreden zijn met hun woonomgeving. Verder is duidelijk geworden dat er een voorkeur bestaat naar vrijstaande en ruime koopwoningen (45%). Ook is geconstateerd dat er een toenemende krapte aan seniorenwoningen is. 18
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Deze concrete gegevens hebben invloed op het woningbouwprogramma. Met de verkregen gegevens zal meer toegespitst kunnen worden op de plaatselijke situatie en behoefte. Niet alleen in de grote dorpen, maar ook in de kleinere dorpen. Voor Tilligte is de volgende uitkomst van belang: de inwoners van Tilligte hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan kavels in de kern zelf waarop een woning gebouwd kan worden. De tweeonder-een-kappers en vrijstaande woningen zijn favoriet. Met de bouw van de beoogde woningen wordt voldaan aan het woningbouwprogramma en wordt tegemoet gekomen aan de wensen van de inwoners van Tilligte. Aan de hand van uitgiftebepalingen zullen in Tilligte West tot 1 januari 2015 vijf kavels worden uitgegeven. Daarna worden de overige kavels, tot 2020, uitgegeven.
Nieuw bestemmingsplan voor de kom Tilligte Het vigerende bestemmingsplan voor een groot gedeelte van de bebouwde kom van Tilligte dateert uit 1980. Op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening mogen bestemmingsplannen niet ouder zijn dan 10 jaar. In dat kader is de gemeente Dinkelland bezig met de actualisatie van alle verouderde bestemmingsplannen. Het nieuwe bestemmingsplan voor de kern Tilligte bevindt zich op dit moment nog in de ontwikkelingsfase. De gerealiseerde nieuwe woongebieden en het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan zullen te zijner tijd opgenomen worden in het nieuwe bestemmingsplan voor de gehele kern. 3.3.2 Archeologie De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstelling zijn hierna weergegeven. a. vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt; b. idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt; c. algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting; d. algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven. e. aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan. Op de verwachtingswaardenkaart, waarvan een fragment hierna in een afbeelding is weergeven, heeft het grootste gedeelte van de betrokken grond de aanduiding 'dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek'.
19
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Fragment archeologische verwachtingswaarden en advieskaart gemeente Dinkelland, de zwarte cirkel duidt de ligging van het plangebied aan De verwachting voor deze gebieden is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek > 50 cm en zijn daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd. Het beleidsadvies voor deze gronden luidt: 'archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.' Het plangebied is groter dan 2500 m² en de bodemingrepen zullen dieper zijn dan 40 cm. Dit betekent dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op archeologie en het onderzoek dat verricht is. 3.3.3 Welstand In de welstandsnota van de gemeente Dinkelland is het plangebied (in dit geval het gebied waar de woningen gebouwd zullen worden) gelegen in het gebied dat is aangeduid als ‘Individuele bouw (W2)’. De onderstaande afbeelding laat dit zien. De projectlocatie is op deze kaart globaal omcirkeld.
Fragment typologiekaart welstand gemeente Dinkelland 20
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Gebieden met individueel ontworpen, vooral vrijstaande gebouwen, hebben een beperkte samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie, stedenbouwkundig concept en architectuurstijl. Deze gebieden zijn met name ontstaan aan randen van wijken en kernen. De gebouwen zijn individueel ontworpen en de wijken en straten hebben daardoor een gevarieerd gezicht. Specifiek voor het plangebied is separaat aan het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan beoogt nadere invulling te geven aan de criteria uit de welstandsnota. Vanwege de ligging aan de dorpsrand dient aandacht besteed te worden aan de achterkanten van de kavels. Deze dienen voorzien te worden van een hoge beukenhaag, zodat geen willekeurige schuttingpartijen opduiken en er een mooie groene overgang ontstaat naar het akkerland. In de dorpsrand zullen de woningen lage goten hebben en grote samengestelde dakvlakken. In hoeksituaties is er sprake van een dubbele oriëntatie. 3.3.4 Externe Veiligheid In 2007 is het rapport "Externe veiligheidsbeleid, hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?" vastgesteld. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen. De gemeente Dinkelland kent voor wat betreft risicobronnen: •
•
• •
Eén CPR 15-2 inrichting (opslag met meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen). De opslag geeft op dit moment geen plaatsgebonden risico knelpunten of overschrijding van de oriënterende waarde. De PR-contour blijft binnen de inrichtingsgrens. Elf LPG tankstations; waarvan vijf in Denekamp, één in Ootmarsum en Rossum, twee in Weerselo en drie in Deurningen. Eén LPG tankstation verdient nadere aandacht. Dit in verband met de toekomstige realisatie van een multifunctioneel centrum en de nabijgelegen voetbalvelden. Om het plaatsgebonden risico te reduceren dienen mogelijk bronmaatregelen getroffen te worden. Binnen de gemeente bevindt zich een opslagbunker van de NAM voor de opslag van springstof. De bunker wordt al 3 jaar niet meer gebruikt. Twee chlooropslagen voor zwembaden en bijbehorende chloortransporten. Het zwembad in Denekamp heeft besloten om in 2007 over te stappen op een andere zuiveringsmethode dan chloor, namelijk zoutelektrolyse. Hierdoor vindt er minder chloortransport en –opslag plaats.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten. Na het treffen van eventuele bronmaatregelen van een LPG-tankstation resteren geen knelpunten vanuit het plaatsgebonden risico. Wel dient aandacht aan de mogelijkheid van vestiging van objecten binnen de resterende PR 10-6 contouren besteed te worden. Hierdoor worden nieuwe saneringssituaties voorkomen. Binnen een woongebied wordt het algemene uitgangspunt gehanteerd dat geen nieuwe risicobronnen worden toegelaten. Andere uitgangspunten die voor woongebieden gelden zijn: •
• •
Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen (wettelijk eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen. Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan. Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:
21
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
o o
Invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI. De oriënterende waarde voor het groepsrisico in deze situaties niet wordt overschreden (oriënterende waarde wordt als grenswaarde beschouwd). Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.
Voor Tilligte West spelen geen risico's als hier bedoeld. Een nadere uitsplitsing in inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijk stoffen vindt plaats in paragraaf 4.5. 3.3.5 Geluid In 2008 is de nota Geluidsbeleid vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden: • • • • • • •
natuur; extensiveringsgebied; buitengebied; woongebied; centrum; gemengd gebied; bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Het gebied waar de nieuwe woningen zijn geprojecteerd wordt aangemerkt als 'woonwijk'. Voor woongebied geldt de ambitie 'redelijk rustig' (weg- en railverkeer) en 'rustig' (bedrijven). De bovengrens voor beide thema's is 'onrustig'. Voor wegen met een verkeersfunctie (gebiedontsluitingsweg) geldt de bovengrens 'zeer onrustig'. In paragraaf 4.3 wordt stilgestaan bij een verricht akoestisch onderzoek. De Ootmarsumsestraat die in de directe omgeving van de bouwlocatie ligt, kan aangemerkt worden als een gebiedsontsluitingsweg.
22
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden 4.1 Milieu Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan vooral om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. Aan de Denekamperstraat, nog net binnen de bebouwde kom van Tilligte, ligt op circa 100 m van het plangebied een agrarisch bedrijf. Ook aan de Kerkweg te Tilligte ligt op meer dan 100 m een agrarisch bedrijf. Beide bedrijven zijn niet aangemerkt als een intensieve veehouderij. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij dient binnen de bebouwde kom een afstand van 100 m in acht te worden genomen tussen een geurgevoelig object en (melkvee)houderij. Hier wordt aan voldaan, waardoor de betreffende bedrijven niet belemmerd worden door de nieuwe ontwikkeling. Overigens wordt opgemerkt dat voor het bedrijf aan de Kerkweg geldt dat deze al dicht bij woningen aan het Lange Pad en de Kerkweg ligt. Hierdoor worden de ontwikkelingsmogelijkheden van dat bedrijf al beïnvloed door die woningen. Bij de rotonde op de Ootmarsumseweg is een rioolgemaal aanwezig, waardoor in beginsel een hindercontour van 30 m rondom het rioolgemaal aangehouden dient te worden. Van deze afstand kan gemotiveerd worden afgeweken. In paragraaf 4.6 is verder ingegaan op het rioolgemaal en is aangegeven dat met een kleinere afstand kan worden volstaan.
4.2 Bodem Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet er onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit van het plangebied. In dat kader is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de richtlijnen zoals die zijn gesteld in de Nederlandse eind Norm (NEN) 5740. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in het rapport van november 2009 (projectcode 09036416). Hierna worden de conclusies van het rapport beschreven. Het volledige rapport is als bijlage bij het plan gevoegd.
Conclusies en aanbevelingen In het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Er zijn geen zintuiglijke asbestverdachte materialen waargenomen. Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente). Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Alle onderzochte grond, die bij de nieuwbouwwerkzaamheden mogelijk vrij komt, is multifunctioneel toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: er gelden geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de grond. 23
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Slotconclusie Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
4.3 Geluid Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging of ontheffing van een bestemmingsplan, dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing in een zone vanaf de weg, een onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting welke die woningen (of andere geluidgevoelige bebouwing) zou ondervinden van het verkeer op die weg. Uitgangspunt in deze is dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) niet te boven gaat. Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van: a. in stedelijk gebied: • •
voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter; voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
b. in buitenstedelijk gebied: • • •
voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter; voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter; voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet: a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied; b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Onderzoek geluidbelasting Op 1 oktober 2009 heeft Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een berekening geluidbelasting en geluidwerende voorzieningen uitgevoerd. Conclusie van het onderzoek is dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door wegverkeerslawaai slechts wordt overschreden voor de westgevel van de 1e te bouwen woning direct aan de Ootmarsumsestraat. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren worden onderzocht in de volgorde bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen.
Bronmaatregelen Het geluid door een voertuig wordt veroorzaakt door motor- en bandengeluid. In de loop der jaren zijn voertuigen, met name vrachtwagens veel stiller geworden, daar is in de rekenmethode al rekening mee gehouden. De verwachting is dat voertuigen in de toekomst nog stiller worden. Door toepassing van de zogenaamde tijdelijke aftrek wordt daar rekening mee gehouden. De initiatiefnemer van het bouwplan ten behoeve waarvan dit akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig. 24
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. In deze situatie is geluidarm asfalt toegepast op de Ootmarsumsestraat.
Overdrachtsmaatregelen Het vergroten van de afstand van de gevel tot aan de wegas tot 33 m is een oplossing. De gevels van de andere zuidelijk gelegen gevels langs de Ootmarsumsestraat liggen op ca 25 m uit de wegas. Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen) langs de weg(en) zijn niet reëel. Enerzijds vanwege de geringe afstand tussen de weg en de woning, anderzijds omdat de hooggelegen bouwlagen niet af te schermen zijn. Bovendien is een scherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en zijn de kosten onevenredig hoog.
Maatregelen aan de gevels Wanneer de westgevel van de 1e woning wordt uitgevoerd als een zogenaamde “dove gevel” (geen verblijfsruimten aan deze gevel of geen bewegende delen) is toetsing aan de grenswaarde niet nodig en is geen sprake van een overschrijding. Een “dove gevel” kan worden voorgeschreven, het geeft echter een beperking in de ontwerpvrijheid en gebruiksindeling van de woning. Wanneer een hogere grenswaarde wordt verleend zijn maatregelen aan de westgevel nodig. De vereiste geluidwering GA;k bedraagt 21 – 22 dB. Standaard heeft een gevel al een geluidisolatie van 20 dB. De kosten voor maatregelen tot een geluidisolatie van 21-22 dB zijn verwaarloosbaar klein. Wanneer het eerste blok op dezelfde afstand uit de wegas (25 m) als de zuidelijk gelegen moet worden gebouwd en er geen dove gevel wordt voorgeschreven is een hogere grenswaarde nodig van 50 dB. Het college van B & W van de gemeente Dinkelland is bevoegd gezag bij het vaststellen van een hogere grenswaarde. Omdat in het beeldkwaliteitsplan bij hoekwoningen gesproken wordt over het hebben van twee voorgevels, zal een hogere grenswaarde vastgesteld moeten worden. Hiervoor dient de procedure op grond van de Wet geluidhinder te worden doorlopen.
4.4 Luchtkwaliteit Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een ontheffing worden verleend, indien; 1. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of 2. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of 3. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of 4. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet: 25
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
• • •
Woningbouw: 1500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3000 woningen bij 2 ontsluitende wegen. Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie); Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan betreft de bouw van maximaal 9 woningen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet “in betekende mate” zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent de luchtkwaliteit wordt voldaan.
4.5 Externe veiligheid Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot: • • •
inrichtingen vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water.
Inrichtingen De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden: • •
of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico; of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Binnen een straal van 1 km van de beoogde bouwlocatie liggen volgens de Risicokaart Overijssel geen risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen; Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met uitzondering van: •
artikel 6, vierde lid, dat met ingang van 1 juli 2013 in werking treedt.
In of bij het plangebied liggen geen buisleidingen als bedoeld in het Bevb.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op basis van dit beleidstuk gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar. 26
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Het Groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarom rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Van vervoer van gevaarlijke stoffen ter plaatse van het plangebied is geen sprake. De beoogde planontwikkeling is vanuit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar.
4.6 Waterhuishouding / watertoets Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Op 25 augustus 2011 (code 20110825-5-3352) is de digitale watertoets uitgevoerd. Uit deze toets bleek dat de normale procedure van toepassing is. Bij deze procedure dient rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Algemeen • • •
Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem. Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan. Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
Afvalwater •
Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater • • • •
De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer. De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale waterof grondwatersysteem. Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen. 27
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
• • • • •
• •
Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd. Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje straatgoot - wadi. Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal. In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur. Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.
Grondwater • •
• •
Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI. Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
Oppervlaktewater • •
Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
Bij de realisatie van het plan zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met deze uitgangspunten. De woningen zullen voor wat betreft de riolering aangesloten worden op de bestaande voorzieningen. Dit betekent dat het vuile water via de bestaande voorziening wordt afgevoerd en het hemelwater wordt opgevangen op een zogenaamd IT-stelsel (Infiltratie Transportriool). Deze infiltratievoorziening geeft het regenwater geleidelijk af aan de omliggende grond. Naast het infiltreren heeft de voorziening ook een bergende functie om bij hevige regenval het toestromende regenwater tijdelijk op te kunnen vangen. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het waterschap. Het Waterschap heeft aangegeven dat er in de nabijheid van het plangebied een rioolgemaal aanwezig is. Dit rioolgemaal bevindt zich nabij de rotonde op de provinciale weg ten noord-westen van het plangebied. Het Waterschap spreekt de voorkeur uit voor het aanhouden van een afstand tussen het rioolgemaal en het plangebied, de bebouwing en de tuinen van de te bouwen woningen, van 30 meter. Dit is in overeenstemming met de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In de voorliggende situatie bedraagt de werkelijke afstand ongeveer 20 meter. De gemeente acht het verantwoord deze afstand aan te houden. Het rioolgemaal is namelijk gelegen in een gebied waarin meerdere activiteiten plaatsvinden. Het rioolgemaal staat, zoals gesteld, direct langs een drukke provinciale weg. Deze weg heeft een intensiteit van ongeveer 5000 mve. Er kan daarom worden gesproken van een (op grond van genoemde handreiking) “gemengd gebied”. Binnen gemengde gebieden mogen de aan te houden 28
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
afstanden met één afstandsstap worden verlaagd (zie bijlage 4 van de Handreiking). In het voorliggende geval betekent dit dat een bouwkundige afscheiding tussen het rioolgemaal en gevoelige bestemmingen voldoende is. Hiermee wordt voldaan aan het principe van “een goede ruimtelijke ordening”. In vergelijkbare gevallen zijn tot nu toe geen klachten ontvangen. Hierbij kan worden gedacht aan het rioolgemaal aan de Disselroltweg in Lattrop, welke tussen 2 woningen in staat. In dat geval is er dus sprake van een afstand van slechts enkele meters tussen de tuinen van de woningen en het rioolgemaal.
4.7 Archeologie Vanwege de omvang van het plangebied diende een archeologisch onderzoek te worden verricht. Door Raap Archeologisch Adviesbureau B.V. is op de bouwlocatie archeologisch vooronderzoek gedaan naar eventuele archeologische resten. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van juni 2010 (projectcode DITW en bestandsnaam NO3491_DITW.doc). De conclusies van dat onderzoek zijn hierna beschreven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de geologische ondergrond in plangebied Tilligte-West gevormd wordt door dekzand. Op dit materiaal ligt een intact plaggendek waarin waarschijnlijk twee lagen te onderscheiden zijn. De dikte van het plaggendek bedraagt maximaal 1,5 m. In de basis van de onderste laag zijn meerdere fragmenten aardewerk en houtskool aangetroffen. Het voorkomen van dergelijke indicatoren vormt een aanwijzing voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Op grond van het aardewerk gaat het mogelijk om nederzettingsresten uit de periode (Late) IJzertijd en/of Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. De aanwezigheid van enkele historische erven in de directe omgeving van het plangebied doet eveneens vermoeden dat in het plangebied vroegmiddeleeuwse voorgangers van deze boerderijen aanwezig kunnen zijn. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt aanbevolen om aanvullend archeologisch onderzoek te laten verrichten in het gehele plangebied. Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (gemeente Dinkelland) een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats. Het zogenaamde proefsleuvenonderzoek heeft in de zomer van 2010 plaatsgevonden, waarna de bevindingen zijn beschreven in het rapport van december 2010 (projectcode DITW3 en bestandsnaam RA2225_DITW3). De conclusies van dit rapport zijn hieronder beschreven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied Tilligte-West sprake is van behoudenswaardige archeologische resten. Het areaal waarin deze resten zijn aangetroffen, overlapt ten dele de locaties van de geplande woningen. Indien behoud van de aanwezige archeologische resten niet mogelijk is, wordt voor het betreffende gebied (de omvang hiervan bedraagt 0,35 ha) archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving aanbevolen. In overleg met de regioarcheoloog heeft de gemeente vastgesteld dat behoud in situ niet mogelijk is. Enerzijds omdat technische aanpassingen in de bouwwijze van woningen op particulier initiatief niet 29
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
geëist gaan worden en de aanleg van infrastructuur tot aantasting leidt. Anderzijds vanwege de insteek van de gemeente om aan de uit te geven kavels zo min mogelijk beperkingen vanuit het bestemmingsplan te koppelen (d.m.v. medebestemming archeologische waarde en bestemmingsregels). Voorafgaand aan het bouwrijp maken dient de archeologische vindplaats opgegraven te worden. In het bestemmingsplan dient een aanduiding “Archeologische waarde” te worden opgenomen met de bepaling dat deze aanduiding na onderzoek door middel van een opgraving komt te vervallen. De opgraving kan beperkt blijven tot de bouwkavels en de zones met de aan te leggen infrastructuur. De groenzones en het overige plangebied blijven voorzien van de aanduiding ‘archeologische waarde’. Voor de opgraving wordt door de gemeente Dinkelland een Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Een PvE is een wettelijk voorgeschreven document dat aangeeft wat, hoe en met welke vraagstellingen de opgraving uitgevoerd moet worden. Verder wordt geadviseerd om bij de opgraving amateurarcheologen van de AWN en Heemkundeverenigingen uit de gemeente te betrekken (het volledige advies van de regioarcheoloog is als bijlage bij dit plan gevoegd). In overleg met de regioarcheoloog is afgesproken dat het gehele gebied onderzocht zal worden voordat de kavels uitgegeven worden. Hierdoor is het niet noodzakelijk de aanduiding "Archeologische waarden" op de betreffende gronden te leggen.
4.8 Flora en fauna De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, WetlandsConventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten tezamen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.
Gebiedsbescherming (o.b.v. Natuurbeschermingswet) Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) die strikt beschermd zijn. Daarnaast zijn er ook nog tal van Beschermde Natuurmonumenten, de Nationale Landschappen, de Nationale Parken, is er de Ecologische Hoofdstructuur (Structuurschema Groene Ruimte en Nota Ruimte) en worden er in het kader van de Wetlands Conventie wetlands aangewezen. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. De gemeente Dinkelland kent de volgende Natura 2000 gebieden: Lonnekermeer (Habitatrichtlijn), Springendal en Dal van de Mosbeek (Habitatrichtlijn), Bergvennen & Brecklenkampseveld (Habitatrichtlijn), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (Habitatrichtlijn), Lemselermaten (Habitatrichtlijn) en Dinkelland (Habitatrichtlijn). De kortste afstand bedraagt circa 2,5 km (betreft gebied Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek). De andere gebieden liggen op grotere afstanden. Bovendien is het perceel niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in het Omgevingsvisie Overijssel. Gelet op de afstanden kan worden gesteld dat de gewenste ontwikkeling geen significante negatieve effecten heeft op de dichtstbijzijnde Natura2000 gebieden.
Soortenbescherming (o.b.v. Flora- en Faunawet) De soortenbescherming kent naast de passieve wettelijke bescherming (het tegenhouden van 30
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
verslechtering) met de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de soortenbeschermingsplannen (het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004) en de rode lijsten. In oktober/november 2009 heeft milieu-adviesbureau Hamabest een quickscan uitgevoerd. In het kader van de Flora- en faunawet is nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang treft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren. De resultaten zijn beschreven in het rapport van 4 november 2010 (rapportnummer R09.300-GMLF01). Hierna worden de conclusies beschreven. Het volledige rapport is als bijlag bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Conclusie Op basis van de quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingrepen in het plangebied procedurele gevolgen zijn in de zin van een ontheffingaanvraag ex artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet. "Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn voor het plangebied." Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing, namelijk: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Tevens dienen er maatregelen te worden getroffen om verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
4.9 Verkeer en infrastructuur Vanwege de nieuw te bouwen woningen behoeft de infrastructuur niet aangepast te worden. Het Kerkepad vormt de ontsluitingsweg van de betreffende percelen. Op eigen terrein dient per woning minimaal anderhalve parkeerplaats aanwezig te zijn. Het bezoekersparkeren kan op de openbare weg plaatsvinden.
31
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving 5.1 Algemeen In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd. Van groot belang is dat bestemmingsplannen goed leesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008), welke per 1 juli 2009 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2009. De SVBP 2008 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel analoog als digitaal.
5.2 Verantwoording bestemmingskeuze In de inleidende regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de gehanteerde begrippen en de wijze van meten. Zie hiervoor de artikelen 1 en 2, voorafgaand aan de bestemmingen. In de algemene regels zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het plan als geheel. Dit betreft onder meer de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en de algemene ontheffingsregels. In de overgangs- en slotregels volgen het overgangsrecht en de slotregel. In het bestemmingsplan "Tilligte West" zijn naast de volgende bestemmingsregels opgenomen: "Agrarisch", "Groen", "Verkeer" en "Wonen". Bestemming "Agrarisch" Voor deze bestemming is gekozen omdat de betreffende gronden direct aansluiten op agrarische gronden die zijn gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. In het gebied worden de waardevolle landschapselementen, zoals de houtwallen en bosjes, ouder dan 60 jaar, voor zover aanwezig specifiek beschermd door middel van een dubbelbestemming. Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. De agrarische gronden in het onderhavige plangebied en in de directe omgeving kennen geen bouwperceel voor grondgebonden agrarische bedrijven. Bouwregels voor agrarische gebouwen kunnen daarom achterwege blijven.
Bestemming "Groen” (G) Bepaalde gronden krijgen binnen het plangebied de bestemming “Groen”. Binnen deze bestemming kunnen onder meer speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige werken worden opgericht. Voor wat betreft de bebouwing zijn alleen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming toegelaten. De bouwhoogte daarvan mag niet meer bedragen dan vijf meter.
32
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
De groenstrook achter de woningen wordt ingericht als een overgangszone tussen de woonlaag en het landelijk gebied. In de groenzone langs de Ootmarsumsestraat en de Frensdorferweg wordt ook een wandelpad gemaakt.
Bestemming “Verkeer” (V) Een gedeelte van het plangebied zal bestemd worden als “Verkeer”. Hierbinnen mogen gronden gebruikt worden voor straten en paden en de daarbij behorende voorzieningen zoals, parkeergelegenheden en afvoer van water en/of voorzieningen om de afvoer van water te regelen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen een hoogte hebben van niet meer dan 8,50 meter. Hieronder worden niet de vergunningsvrije objecten ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gevat.
Bestemming “Wonen” (W) Binnen de bestemming “Wonen” is via een bouwvlak geprojecteerd waarbinnen de hoofdgebouwen opgericht mogen worden. De woningen worden vrijstaand dan wel twee aaneen gebouwd. Op de verbeelding is ook de maximale goot- en bouwhoogte (4 en 10 meter) voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen. De regels over de situering van de hoofdgebouwen en de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen beïnvloeden de ruimte om te bouwen. De diepte van het bouwvlak bedraagt 12 m. Binnen de bestemming “Wonen” zijn ook aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. De goothoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan drie meter. Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. De woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Voor het beroep aan huis mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak (= woonoppervlak) van de woning worden gebruikt. Binnen deze bestemming zijn ook afwijkingregels opgenomen voor onder meer aan/ en bijgebouwen, dakopbouw, carports etc. Het gaat hier om regels die de gemeente Dinkelland in meerdere bestemmingsplannen toepast. Zo ontstaat ten aanzien van afwijkingen voor bij/ en aanbouwen bij vergelijkbare bestemmingsplannen uniformiteit in de gehele gemeente.
33
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de gemeente als opdrachtgever. Binnen de kern Tilligte zijn voldoende belangstellenden voor een woningbouwkavel. Hierdoor en mede vanwege de ‘maagdelijke’ oorsprong van de gronden, kan gesteld worden dat het plan economisch uitvoerbaar is. In dit bestemmingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan voortvloeit uit gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn om medewerking te verlenen aan het plan.
34
Toelichting | december 2012 | NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTEWEST
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 7.1 Zienswijzen Om rechtskracht te krijgen moet dit bestemmingsplan de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde procedures doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen doorlopen. Vanwege de geringe omvang van het plan, is er voor gekozen direct het ontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen.
Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 november 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingebracht en wel door de Stichting Dorpsraad Tilligte. De dorpsraad heeft op 4 april 2012 een brief ontvangen, waarin wordt aangegeven dat er een aangepast ontwerp wordt opgesteld en ter visie wordt gesteld. Ambtshalve hebben zich wijzigingen voorgedaan, waardoor het aangepaste ontwerp opnieuw, nu met ingang van 17 augustus 2012, gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Tegen het aangepaste ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Vaststelling De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast. Daarbij neemt de raad ook een besluit over de ingediende zienswijzen. Tijdens de daaropvolgende terinzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
7.2 Reactie op zienswijzen Tegen het aangepaste ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend.
35