Beste Leden,
15 februari 2008
Onze vereniging heeft in 2007 een vliegende start meegemaakt. We kunnen terugkijken op een zeer succesvol jaar. De eerste clubdag had een enorme opkomst en was goed verzorgd door de vele vrijwilligers. We hopen dit de komende jaren te kunnen voortzetten. De inventarisatie van gezondheidsgegevens verloopt voorspoedig. Mede dankzij talloze leden en niet-leden konden veel gegevens over ons ras worden verzameld. Dank daarvoor! Tot nu toe zijn zo’n 2600 Saarlooswolfhonden in het systeem ingevoerd. Op de aanstaande ledenvergadering zullen we met elkaar bespreken hoe we met deze gegevens omgaan. Dat doet de vraag rijzen hoe we verder met elkaar gaan. Het is van alle kanten nog wat zoeken. Wat wil de vereniging, wat kan ik er mee. En andersom natuurlijk: wat willen de leden en hoe kunnen we als bestuur daar vorm aan geven? Als bestuur hebben we onder andere geprobeerd in gesprek te komen met de Raad van Beheer. Dat is nog een moeizaam proces. Ook hebben wij onze mening gegeven richting Tweede Kamer over de certificering van de fokkerij. Onze website is een geslaagde vorm van informatie en uitwisseling. Veel leden hebben zich al op enigerlei wijze actief opgesteld en dat maakt dat we positief zijn ten opzichte van de toekomst. Noteer alvast in jullie agenda: Zondag 13 april. Op uitnodiging van de activiteitencommissie zal Dr. M. Schilder, gedragsbioloog van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht, een lezing geven. Dr. Schilder is specialist gedragsproblemen bij honden en behandelt honden op de polikliniek UKG. Plaats: Fjordhest-Gard, Krimweg 125 te Hoenderloo, aanvang 14.00 uur. Leden € 7,50 entree, nietleden € 10. Gaarne deelname en vragen vooraf opgeven bij het secretariaat. ‘s Ochtends om 11.00 uur gaan we wandelen in het nabijgelegen natuurgebied ‘Het Leesten.’ Routebeschrijving op http://www.hetleesten.nl Zondag 18 mei. Algemene ledenvergadering in Dogcenter Zaltbommel, Jan Stuversdreef 4 te Kerkwijk. Honden zijn welkom. ’s Ochtends om 10.00 uur vergaderen we. Statutair treden bestuurslid Jos de Bruin en onze secretaris Marianne Eggink af. Beiden stellen zich herkiesbaar. Eventuele tegenkandidaten kunnen zich melden bij het secretariaat. Na de lunch zal geneticus Ir. Ed.J. Gubbels aan de hand van voorbeelden uit de database de problemen in het ras bespreken met het oog op mogelijke consequenties voor de fokkerij. Vergeet niet de contributie voor 2008 over te maken, je krijgt namelijk geen acceptgiro! Leden €25, gezinsleden €17,50. Bankrekeningnummer 53.98.01.739 van de ABN AMRO Bank te Steenwijkerwold ten name van de Vereniging voor Liefhebbers van Saarlooswolfhonden onder vermelding van contributie 2008. Für unsere Deutsche Freunde: IBAN code: NL56ABNA0539801739. BIC code: ABNANL2A. We wensen iedereen namens het bestuur in gezondheid een succesvol 2008 toe,
Jan Dirkzwager, voorzitter.
Marianne Eggink, secretaris
De AVLS stelt zich ten doel alle eigenaren, fokkers en liefhebbers van Saarlooswolfhonden bijeen te brengen om gezamenlijk op te komen voor de belangen van het ras. Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 05083425 http://www.avls.nl
1
Fokken en selecteren, het afwegen van belangen ir. Ed.J.Gubbels, Instituut Genetic Counselling Services, december 2007.
Fokkers van rashonden en raskatten zijn mensen met idealen, ze willen wat met hun dieren, ze willen wat bereiken. Het is alleen niet altijd even duidelijk wat ze nu precies willen. Althans, de nuchtere toeschouwer raakt nog wel eens in verwarring, snapt niet helemaal waar het om gaat. Hij ziet mensen (fokkers) die beweren dat ze alles doen ‘in het belang van hun ras’. Hij ziet daarbij ook dat er in vrijwel elk ras dingen gebeuren die nauwelijks of helemaal niet in het belang zijn van de dieren waar het om gaat. In de hobbyfokkerij worden de belangen van de meeste rassen behartigd door fokkers waarvan een deel niet zit te wachten op bemoeienis van anderen. Zij zijn toch zeker het meest deskundig waar het hun ras betreft. Zij fokken al jaren, ze kunnen in hun lijnen hele reeksen van kampioenen aanwijzen, dat kan toch bijna niet anders dan èchte deskundigheid en èchte dierenliefde zijn. Daar staat tegenover dat vrijwel alle honden- en kattenrassen met grote gezondheids- en welzijnsproblemen kampen. De percentages dieren met erfelijke problemen zijn in biologische zin extreem hoog. Dat betekent dat die percentages ethisch onaanvaardbaar zijn. Blijkbaar is er wat ontspoord in het fokkerij- en selectiebeleid, zijn er wat zaken mis gegaan omdat ze van te veel fokkers minder aandacht kregen dan in het belang van de dieren eigenlijk nodig was. Uitgangspunten voor de fokkerij Alle rasverenigingen hebben als belangrijkste doelstellingen ‘het behouden’ en ‘het verbeteren’ van het ras. Daarmee is de basis gelegd voor het conflict waardoor de meeste honden- en kattenrassen in de problemen kwamen. Te veel fokkers hadden vooral (of alleen maar) aandacht voor het verbeteren en konden daarbij weinig anders verzinnen dan het verbeteren van het exterieur, dat moest nòg fraaier, nòg extremer worden. Behouden betekent ‘het behouden van de genenpool’, ervoor zorgen dat de genetische rijkdom (de genetische variatie) van het ras van de ene naar de volgende generatie wordt overgedragen. De manier om dat te bereiken is vrij eenvoudig: zorg ervoor dat de fokdieren, elke generatie opnieuw, een zo goed mogelijke afspiegeling vormen van het erfelijke materiaal van het ras. Zorg ervoor dat een voldoend grote steekproef van het erfelijke materiaal van het ras van de ene naar de volgende generatie wordt overgebracht. Verbeteren is strijdig met behouden. Verbeteren betekent veranderen, ervoor zorgen dat de door de fokker minder-gewenste kenmerken niet naar de volgende generaties worden mee-
2
genomen. Het is het selecteren tegen ongewenste eigenschappen waardoor de genenpool in de opeenvolgende generaties verandert. De belangrijke vraag daarbij is natuurlijk: welke veranderingen zouden we willen (of mogen) aanbrengen? Kunnen we in een afweging tussen de belangen van de individuele dieren, van het ras en van de fokkers tot een besluit komen over de kenmerken die we zouden moeten veranderen? Het spreekt voor zich dat we selecteren tegen erfelijke aandoeningen die het welzijn van de dieren aantasten. Onze drang tot het behouden van de oorspronkelijke genenpool kan niet zo ver gaan dat we ook zuinig zijn op de kenmerken die pijn, last en ongemak (lijden) bij onze dieren veroorzaken. Maar daarna? Valt er dan eigenlijk nog wat te verbeteren? Of moeten we ons vooral richten op het behouden van wat de vroegere generaties fokkers aan ons nalieten? Selecteren met oog voor selectieruimte In elk ras (in elke populatie) komen we kenmerken tegen die per definitie ongewenst zijn. Het gaat om de kenmerken die de kwaliteit aantasten van het leven van de dieren die ermee behept zijn. Tegen dit soort kenmerken selecteren we, die willen we in volgende generaties zo ver mogelijk terugdringen. Bij het toepassen van selectiemaatregelen zullen de fokkers gezamenlijk een afweging moeten maken. Fokkers zijn ten volle verantwoordelijk voor de gezondheids- en welzijnskwaliteit van de dieren die zij op de wereld zetten. Ze zijn echter evenzeer verantwoordelijk voor diezelfde kwaliteit van de dieren die in de generaties daarna worden geboren. Bij het toepassen van selectiemaatregelen zal de balans moeten worden gevonden tussen deze beide belangen. We willen nu alleen maar gezonde dieren fokken maar mogen niet zo hard (zo scherp) selecteren dat we daarmee schade toebrengen aan de genenpool van het ras. In dat spanningsveld moeten we proberen ons fokkerij- en selectiebeleid te kiezen. Het resultaat van die afweging zal voor elk ras weer anders uitpakken. Het is onder andere afhankelijk van de grootte van de populatie en van de veelheid, de ernst en de frequenties van erfelijke aandoeningen waartegen moet worden geselecteerd. We zouden bijvoorbeeld kunnen besluiten om de selectie tegen een erfelijk probleem eens grondig aan te pakken. We sluiten niet alleen de lijders uit, we sluiten ook nog hun ouders (de bekende dragers) uit, we vinden het veilig om daarnaast nog de nestgenoten van lijders uit te sluiten (vanwege een verhoogd risico op dragerschap) en misschien zelfs willen we de hele lijnen waarin de afwijking voorkomt uitsluiten. Met al dit enthousiasme in onze selectie sluiten we binnen de kortste keren de helft of meer van de populatie uit en veroorzaken we een reusachtige aantasting van de genenpool. Zelfs in heel grote populaties hebben we maar een paar van dit soort selectieprogramma’s nodig om de genenpool van het ras definitief te gronde te richten. In de generaties die volgen zal het inteeltniveau drastisch toenemen, zullen andere erfelijke afwijkingen een grote verspreiding krijgen en zal de vitaliteit van het ras afnemen. We maken ons schuldig aan ‘overselectie’ en het middel zal erger blijken dan de kwaal. Bovendien, dit soort ferme selectieprogramma’s is absoluut zinloos. De praktijk leert dat we dan uitsluitend fokken met de lijnen die de afwijking nog niet hebben laten zien. Erfelijke afwijkingen zijn slechts zelden het probleem van één fokker of van één of enkele lijnen, de aanleg daarvoor is al over de hele populatie verspreid tegen de tijd dat de fokkers ontdekken dat ze met een veelvoorkomend probleem te maken hebben.
3
In elke populatie kunnen we met onze selectieprogramma’s een deel van de mogelijke fokdieren uitsluiten zonder schade toe te brengen aan de genenpool. We noemen dat onze ‘selectieruimte’. In heel grote populaties is de selectieruimte groot, in heel kleine populaties moeten we heel voorzichtig te werk gaan. Soms zelfs, moeten we in kleine populaties overgaan op binnen-familie-selectie. We willen al onze genetische herkomsten voor de fokkerij behouden en kiezen binnen de families de beste fokdieren, zelfs al beschikken die ‘beste fokdieren’ over eigenschappen die we eigenlijk liever nu al kwijt zouden zijn. Heel concreet betekent dat dat we bereid moeten zijn om te accepteren dat sommige ongewenste kenmerken in de volgende generatie niet zo hard worden bestreden als zou kunnen, omwille van de belangen van de generaties daarna. We accepteren een vertraging in het bereiken van ons fokdoel (gezondheid en welzijn) om gezondheids- en welzijnsschade te voorkomen bij de dieren die in de generaties daarna worden geboren. Erfelijke gezondheids- en welzijnsproblemen In alle fok- en selectieprogramma’s is de vraag aan de orde aan welke erfelijke stoornissen prioriteit moet worden gegeven. Binnen elk ras, binnen elke populatie, komen tientallen erfelijk afwijkingen voor. Het is, alleen al omwille van het behoud van de genenpool, ondoenlijk om tegen elk van die afwijkingen een omvangrijk selectieprogramma in gang te zetten. De eerste, en meest voor-de-hand-liggende maatregel voor al die afwijkingen is het uitsluiten van lijders. Daarmee wordt een eerste en wezenlijke stap gezet in het terugdringen van de afwijkingen op langere termijn. Nadat we hebben vastgesteld dat de selectieruimte beperkt is komt de vraag aan de orde waar we de meeste energie aan willen besteden in ons selectieprogramma. Bij deze afweging zijn de belangen van het dier bepalend. Natuurlijk willen we absolute voorrang geven aan de afwijkingen die voor het dier het meest invaliderend en welzijnsaantastend zijn. Echter, bij nogal wat erfelijke aandoeningen worden we hierin belemmerd omdat er geen goede (effectieve) meetmethoden beschikbaar zijn waarmee we dragers en/of toekomstige lijders vroegtijdig kunnen opsporen. Selectieprogramma’s leiden alleen maar tot verbetering van de genenpool als we in belangrijke mate kunnen vermijden dat de dieren met de ongewenste erfelijke aanleg deelnemen aan de fokkerij. Indien we onze potentiële fokdieren niet of niet goed genoeg kunnen screenen op hun risico voor de afwijking zullen we ons moeten behelpen met het uitsluiten van lijders, in afwachting van betere tijden (in afwachting van nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap). Na de belangen van het dier, zijn ook de belangen van de toekomstige eigenaar bepalend voor de keuzes die we in onze selectie maken. Afwijkingen die weinig welzijnsaantastend zijn voor het dier, kunnen desondanks grote welzijnsconsequenties hebben voor de toekomstige eigenaar. Zo zal het acuut en op jonge leeftijd overlijden van een huisdier emotionele schade aanrichten bij de eigenaar en zijn gezin. Zo ook is het onaanvaardbaar wanneer toekomstige eigenaren tot (vaak dramatisch) hoge dierenartsenkosten worden gedwongen die het gevolg zijn van erfelijke gebreken die met een verantwoord fokbeleid te vermijden zouden zijn. Onze huisdieren, en met name onze honden en katten, vervullen nu eenmaal vaak de rol van ‘gezinslid’ waarvoor kosten noch moeite worden gespaard. Dat legt een extra verantwoordelijkheid bij de fokker.
4
Welke keuzes worden gemaakt, waar de prioriteiten worden gelegd, hangt af van de omvang van de populatie en van de aard en ernst van de daarin voorkomende erfelijke gebreken. Voorwaarde om tot keuzes te komen is natuurlijke wèl dat de fokkers bereid zijn hier samen over na te denken. Aan dat ‘samen’ nadenken schort nog wel eens wat. De strijd tegen de lelijkheid Binnen de rashonden- en raskattenfokkerij wordt het fokkerij- en selectiebeleid in hoge mate bepaald door de exterieurfokkers. Het is de groep van fokkers die op de eerste plaats selecteert op ‘schoonheid’ en die er een groot belang aan hecht onderscheidingen en kampioenschappen te behalen op exterieurkeuringen. Deze fokkers nemen de strijd tegen de lelijkheid zo serieus dat ze heel vaak bereid zijn alle overige belangen in hun selectiebeleid daaraan ondergeschikt te maken. Voor de exterieurfokkers van honden en katten is het verwerven van de status van ‘fokdier’ ten zeerste afhankelijk van de prestaties van het dier op de exterieurkeuring. Uit onderzoek blijkt bij meer dan 35 hondenrassen dat er gemiddeld meer dan tachtig procent van de vrouwelijke dieren en meer dan negentig procent van de mannelijke dieren wordt uitgesloten van de fokkerij wegens onvoldoende schoonheid (of te veel lelijkheid). Omdat de definitie van schoonheid binnen elk ras in de loop van de tijd modetrends volgt betekent dat bovendien dat in de loop van de tijd telkens weer andere lijnen (genetische herkomsten) worden uitgesloten. Al met al wordt er een enorme overselectie toegepast die aantoonbaar schadelijk is voor de genenpool en daarmee, ook aantoonbaar, schadelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de rassen. Het èchte probleem van deze vorm van fokkerij en selectie is dat het niet meer over belangen van rassen of van dieren gaat. Het gaat over mensen die in een onderlinge competitie verwikkeld zijn met de dieren als onderwerp. De rashonden- en raskattenwereld laten niet na te suggereren dat het belangrijk is om deel te nemen aan de exterieurshows, dat er een verband bestaat tussen de schoonheidsprestaties van de dieren en de kwaliteiten van de fokker. Die fokkers op hun beurt laten de omstanders weten dat de kwaliteit van hun dieren af te meten is aan het aantal kampioensvoorouders op de stamboom. Het lijkt erop dat voor deze groep fokkers de definitie van verbeteren in de loop van de tijd gedegenereerd is tot ‘nog mooier maken’ waarbij het maar zeer de vraag is wat deze schoonheid bijdraagt aan het welzijn van het dier. Het is niet ondenkbaar dat ook lelijkerds gelukkig kunnen worden. Bovendien, de doorsnee koper van een hond of een kat zit helemaal niet te wachten op de exquise rasvertegenwoordiger volgens het huidig geldende modebeeld. Die wil gewoon een dier van een bepaald ras dat er herkenbaar uit ziet als ‘horend tot het ras’ en dat zich gedraagt binnen de verwachtingspatronen die hij bij dat ras heeft. De prijs die door de dieren (en hun toekomstige eigenaren) wordt betaald voor deze nog verdere vervolmaking van het exterieur is te hoog. De schade die inmiddels is toegebracht aan de gezondheid en het welzijn van rassen zou voldoende moeten zijn om tot een herbezinning op de fokkerijdoelstellingen te komen. Achter dat fraaie exterieur, overladen met kampioenschappen, en zelfs achter het exterieur van al die uitgesloten lelijkerds, zit gewoon een dier, een dier met recht op kwaliteit van leven.
5
Een verantwoord fokkerijbeleid Dieren zijn belangrijk voor mensen. Ze brengen een stuk levensvreugde, ze geven mensen een intensiteit van contact met de levende wereld die ze van hun soortgenoten niet altijd krijgen. Dat betekent ook dat mensen een grote verantwoordelijkheid dragen voor de dieren die ze onder hun hoede nemen. Ze zijn aan hun dieren verschuldigd waar mogelijk te zorgen voor hun gezondheid en hun welzijn. Die zorg begint bij de fokker, hij bepaalt met welke erfelijke bagage zijn dieren het leven in gaan. Het fokken van dieren biedt een extra stuk levensvreugde, het is de vreugde van telkens weer vol verwachting uitkijken naar de volgende generatie. Het gaat om de kleine idealen die vaak wel, en soms ook niet, in dat nieuwe leven werkelijkheid worden. Fokken brengt echter ook extra verantwoordelijkheden met zich mee. Het zijn de verantwoordelijkheid voor de gezondheids- en welzijnskwaliteit van de dieren in de volgende generatie, de verantwoordelijkheid voor de toekomst van het ras en de verantwoordelijkheid ten opzichte van de toekomstige eigenaren. Indien we tot een fokbeleid willen komen dat recht doet aan de verantwoordelijkheden die de fokker op zich neemt, zullen we heel uitdrukkelijk andere accenten moeten leggen in ons selectiebeleid. Het verfraaien van het exterieur is geen dierenbelang maar een fokkersbelang. Daarmee is tevens vastgesteld dat de selectie op schoonheid de sluitpost van ons selectiebeleid hoort te zijn. Pas nadat voldaan is aan de belangen van het dier, van het ras en van de toekomstige eigenaar is er ruimte om op schoonheid te selecteren. En zeg nou zelf, de doorsnee pup- of kittenkoper, wat weet die daar nu van. Die kan het verschil helemaal niet zien tussen die fantastische superieure kampioen en een doorsneelelijkerd van het ras. Die wil alleen maar een hond of kat van een bepaald ras, gewoon om heel lang van te houden. En liefst zonder het verdriet en de onredelijke vervolgkosten vanwege allerlei erfelijke defecten die de fokker met een moreel verantwoord fokbeleid had kunnen voorkomen. Bron : De Hondenwereld, Jrg. 63 (1), januari 2008.
6
Inteelt en Inteeltcoëfficiënt Janneke Scholten, Genetic Counselling Services Mei 2004 Wie de kynologische literatuur een beetje bijhoudt, weet dat er de laatste jaren veel aandacht is voor de gevolgen van inteelt in rashondenpopulaties. Dat ‘te veel inteelt niet goed is’, dat weten we allemaal zo langzamerhand wel. Maar wat is eigenlijk inteelt? Wat zegt een inteeltcoëfficiënt precies? Wat zijn die negatieve gevolgen van inteelt nou helemaal? En waar ligt de grens, wat kan nog wel en wat is ‘te veel’?
Inteelt, lijnteelt, outcross Bij de term ‘inteelt’ denken de meeste fokkers aan paring tussen heel nauw verwante honden: ouder-kind, broer-zus. Naast ‘inteelt’ worden dan ‘lijnteelt’ en ‘outcross’ gezet. In die opvatting is lijnteelt het combineren van honden die weliswaar verwant zijn maar niet in de eerste graad, zoals bij inteelt, en outcross is het combineren van honden die niet of nauwelijks verwant zijn. Het verschil tussen inteelt en lijnteelt is dus niet wezenlijk maar gradueel: lijnteelt is een iets afgezwakte vorm van inteelt. Je kunt je verder afvragen of je, binnen één rashondenpopulatie, nog wel met goed fatsoen van outcross kunt praten als het stamboek voor dat ras al jaren gesloten is, als er al generaties lang geen ‘vers bloed’ meer is toegelaten. Bij rassen die een grote populatie hebben èn op een groot aantal verschillende voorouders teruggaan is outcross misschien nog een optie, maar bij tal van kleine rassen zijn er simpelweg geen combinaties meer mogelijk tussen niet-verwante honden omdat àlle honden van zo’n ras verwant zijn. Inteeltcoëfficiënt Inteelt heeft altijd betrekking op voorouders die vader en moeder gemeenschappelijk hebben, dus op honden die aan beide zijden van de stamboom voorkomen. De mate van inteelt wordt uitgedrukt in de inteeltcoëfficiënt (IC; in de vakliteratuur wordt de inteeltcoëfficiënt vaak met F aangeduid). Omdat de genen die van generatie op generatie worden doorgegeven steeds kopieën van kopieën van kopieën zijn is het mogelijk dat, wanneer de twee ouders van een hond ergens in de stamboom dezelfde voorouder hebben, de pup van allebei de ouders een kopie van hetzelfde origineel meekrijgt. De inteeltcoëfficiënt geeft aan hoe groot die kans is. In moeilijker bewoordingen: de IC geeft de waarschijnlijkheid (de kans) dat bij een individu de
7
twee exemplaren (één van vader en één van moeder) van een willekeurig genenpaar identiek zijn, omdat ze allebei kopieën zijn van hetzelfde gen van een gemeenschappelijke voorouder (identical by descent). Je kunt het ook zo formuleren: de IC geeft aan welk percentage van het totaal aan genenparen homozygoot-identiek is volgens de kansberekening. Bij inteelt gaat het dus niet alleen om homozygotie, maar om homozygoot-identiek. Zouden we niet over genen maar over auto’s praten, dan zou je kunnen zeggen dat twee auto’s van het merk en type Opel Kadett het begrip homozygotie weergeven, terwijl twee exacte kopieën van één Opel Kadett – met op precies dezelfde plaatsen een krasje, een roestplekje, een deukje – het begrip ‘homozygoot-identiek’ weergeven. De IC is een getal tussen nul en één. Meestal wordt dat getal uitgedrukt als een percentage, tussen nul procent en honderd procent. Als er geen enkele verwantschap tussen de ouders bestaat (vader en moeder hebben geen gemeenschappelijke voorouders) is de IC nul (0 procent). Slechts bij langdurige zware inteelt (bijvoorbeeld elke generatie opnieuw broer-zus paring) zullen IC’s in de buurt van één (100 procent) worden bereikt. Als voorbeeld voor een IC-berekening een vader-dochter paring, waarbij er geen verwantschap is tussen de ouders van de dochter. In de stamboom van een pup van vader en dochter zit maar één gemeenschappelijke voorouder, nl. vader. De inteelt kan dus alleen betrekking hebben op vader. Voor elk genenpaar heeft vader twee gen-exemplaren (allelen), A1 en A2, waarvan hij er maar één heeft doorgegeven aan de dochter. Als je de IC wilt weten voor de vaderdochtercombinatie, dan vraag je eigenlijk: hoe groot is de kans dat een pup uit die combinatie hetzelfde allel doorkrijgt van de vader én van de dochter, dus: hoe groot is de kans dat de pup uiteindelijk het leven ingaat met twee keer A1 (of met twee keer A2). In nog weer andere woorden: hoe groot is de kans dat a) de dochter aan de pup het allel doorgeeft dat ze van vader heeft gekregen (en níet dat van moeder),en tegelijkertijd b) de vader aan de pup hetzelfde allel doorgeeft als hij eerder aan dochter doorgaf. In schema:
Die kans is: 50% (voor gebeurtenis a) x 50% (voor gebeurtenis b) = 25%. De inteeltcoëfficiënt voor een vader-dochtercombinatie is dus 25%, tenminste, als vader en moeder helemaal niet verwant zijn.
8
Een broer-zusparing leidt tot hetzelfde resultaat. Weer uitgaande van twee onverwante ouders, in dit geval zijn dat de grootouders van de pup, zijn er in de stamboom van een kind van broer en zus twee gemeenschappelijke voorouders, nl opa en oma. De inteeltberekening betreft dus deze twee honden. De vraag die je stelt is: hoe groot is de kans dat de pup uiteindelijk 2 identieke allelen heeft, hetzij afkomstig van opa (de vader van broer en zus), hetzij afkomstig van oma (de moeder van broer en zus). Dus: hoe groot is de kans dat: a) broer en zus hetzelfde allel van hun vader hebben meegekregen (die kans is 50%) en tegelijkertijd b) de broer aan de pup het allel doorgeeft dat hij van vader kreeg, en níet dat van zijn moeder (ook 50%) en tegelijkertijd c) de zus aan de pup het allel doorgeeft dat ze van haar vader kreeg, en níet dat van haar moeder (ook 50%) of (a-c) hetzelfde verhaal, maar dan van oma in plaats van opa.
Die kans is: 50% (a) x 50% (b) x 50% (c) = 12,5% voor de vader van broer en zus. Hetzelfde geldt voor de moeder van broer en zus. Samen geeft dat 25% kans dat de pup 2 identieke allelen heeft. Ook hier: dat geldt alleen als opa en oma helemaal niet verwant zijn. Zijn die wèl verwant, dan is de IC van de pup navenant hoger. Wie dit al ingewikkelde berekeningen vindt, kan zich voorstellen dat het nog veel onoverzichtelijker wordt als we het hebben over gemeenschappelijke voorouders die tot 8 of meer generaties terugzitten, en zo ver moet je minstens terug wil je uitkomsten krijgen die zinnig zijn. Uit verschillende vergelijkingen blijkt nl. dat inteeltcoëfficiënten berekend over 3 of 4 generaties veel minder voorspellende waarde hebben dan berekeningen over 8 of meer generaties. Gelukkig hoeven we die sommetjes niet met de hand te doen, er zijn inmiddels programma’s ontwikkeld die dat werk snel en betrouwbaar door de computer laten doen. Overigens is het een misverstand om te denken dat de IC van een pup het gemiddelde is van de IC van de beide ouders. De voorbeelden hierboven laten dat al zien: in de combinatie van broer en zus hebben we te maken met twee honden, broer en zus, die elk een IC van 0% hebben (immers, hun ouders zijn niet verwant). De pup die daaruit komt heeft echter een IC van 25%. Andersom kan gelukkig ook: twee ouderdieren die beide een hele hoge IC hebben, kunnen in combinatie met elkaar juist een nest met een hele lage IC geven. Het gaat er maar om of de twee ouders wel of niet op dezelfde voorouders zijn ingeteeld. Wat zijn nou eigenlijk die negatieve gevolgen van inteelt? De methode van inteelt gold lang als zaligmakend in de rashondenfokkerij. Inteelt werd gezien als de manier bij uitstek om de ‘goede’ genen te behouden, de ‘slechte’ weg te
9
selecteren, en op die manier een homozygote populatie op te bouwen met enkel ‘gewenste’ kenmerken. In die visie zijn genen ‘goed’ of ‘slecht’, en gaat men er vanuit dat het mogelijk is om op één enkel gen te selecteren, zonder gevolgen voor de rest van het genen-pakket. Inmiddels weten we beter. We weten nu dat genen niet alleen goed of slecht zijn, zwart of wit, maar het hele scala van grijs daar tussenin bestrijken. En ‘bijna goed’ is meestal niet te onderscheiden van ‘goed’. Tegen duidelijk ’foute’ genen kunnen we selecteren, maar met ‘net niet helemaal goed’ kunnen we weinig in de fokkerij. Even terug naar de auto: tussen een gloednieuwe Opel en een Opel die total-loss op de sloop ligt, zitten héél veel gradaties. Zijn er mankementen aan motor of remmen, dan is al snel duidelijk dat we met een ‘fout’ exemplaar te maken hebben. Maar als het brandstofverbruik een fractie hoger ligt dan zou kunnen, of als de handrem het wel doet maar, in de loop van de tijd, steeds ietsje meer kracht vereist, dan is het maar de vraag of je dat wel merkt. In fokkerij-termen: tegen HD, ED, levershunt kunnen we selecteren, maar merken we het als een hond nèt wat eerder buiten adem is? Als een hond een tikkeltje gevoeliger is voor infecties? Waarschijnlijk niet. Als zo’n tendens zich, héél geleidelijk, bij het merendeel van de honden voordoet, dan is de kans zelfs levensgroot dat we erin meegroeien, eraan wennen, niet beter weten. Inteeltdepressie – afnemende vitaliteit in een populatie – is voor een groot deel het gevolg van de ongemerkte opstapeling van zulke ‘net niet helemaal goede’ genen. We weten nu ook dat, wanneer we selecteren op één kenmerk, één gen, we ongewild diezelfde selectie toepassen op andere genen die er toevallig vlakbij liggen. Genen waarvan we doorgaans helemaal geen idee hebben wat ze precies beïnvloeden. Strenge selectie op één enkel kenmerk kan daardoor als resultaat hebben dat ongewenste eigenschappen plotseling wijd verbreid raken in een ras, of juist dat gewenste eigenschappen meeverdwijnen met een kenmerk waartégen we selecteren. Stel je voor dat we, wanneer we streng zouden selecteren vóór een bepaalde oogkleur, ongewild ook zouden selecteren vóór een genetische aanleg voor hartkwalen, of per ongeluk ook selecteren tégen die eigenschappen die de Labrador tot apporteur maken. Dit zijn uit de lucht gegrepen voorbeelden, maar ondenkbaar is het niet. Op diezelfde manier is bij een ander ras de aanleg voor blaas- en nierstenen tot raskenmerk geworden: die aanleg blijkt meegelift te zijn in de selectie vóór het voor dat ras kenmerkende vlekkenpatroon. Voor dat vlekkenpatroon zijn alle honden van dat ras inmiddels fokzuiver. Voor die aanleg voor nierstenen helaas ook. Een derde veronderstelling van de inteeltmethode is dat homozygotie (voor gewenste kenmerken uiteraard) een goede zaak is. En ook die veronderstelling is inmiddels door de wetenschap weerlegd. Rassen die gekenmerkt worden door een hoge mate van homozygotie, een hoge mate van genetische eenvormigheid dus, blijken op allerlei fronten kwetsbaarder te zijn dan minder ver doorgefokte rassen. De vitaliteit en de fertiliteit nemen
10
af. Het ras krijgt te maken met een toename in gezondheidsklachten en een toename in gedragsproblemen. Door selectie is men er wellicht in geslaagd een aantal erfelijke kwalen uit te bannen, maar de erfelijke afwijkingen die nog wel in het ras aanwezig zijn komen voor bij veel honden van dat ras, en zijn nauwelijks nog terug te dringen. In 2001 rondde prof. J.B. Armstrong, Universiteit van Ottawa, een onderzoek af naar de relatie tussen levensduur en inteelt bij een aantal hondenrassen (Standaard Poedel, Clumber Spaniel, Drentsche Patrijshond en Australian Shepherd). Ter vergelijking werden bij het onderzoek ook bastaardhonden van vergelijkbaar gewicht en grootte betrokken die de eerste generatie vormden van kruisingen tussen verschillende rassen. Voor de rashonden werden inteeltcoëfficiënten berekend over 10 generaties. De uitkomsten: per 10% meer inteelt daalt de levensverwachting met ongeveer 10 maanden. De bastaardgroep (met een inteeltcoëfficiënt van 0%) liet de grootste gemiddelde levensduur zien, nl. bijna 14 jaar. Bij de verschillende rashonden daalde de levensverwachting vrijwel lineair met toenemende inteelt, van ruim 13 jaar voor de honden met de laagste inteeltcoëfficiënt (0-10%) tot ruim 10 jaar voor de honden met de hoogste inteeltcoëfficiënt (30-40%). Bron: Inbreeding and Longevity in the Domestic Dog, J.B. Armstrong (2001), in press. Zie ook: http://www.canine-genetics.com Uit recent onderzoek (zie kader) blijkt onomstotelijk een relatie tussen inteelt en levensduur: hoe hoger de inteeltcoëfficiënt, hoe korter de gemiddelde levensduur. Dezelfde relatie zien we tussen nestgrootte en inteelt: hoe hoger de inteeltcoëfficiënt van de teef, hoe kleiner de nesten die ze voortbrengt. Van kleinere nesten ligt een fokker misschien niet wakker, maar die onmiskenbare daling van levensverwachting zou geen fokker met het hart op de juiste plaats onberoerd moeten laten. Wat is hoog, wat is te hoog? ‘Harde’ grenzen, die aangeven: tot zover is inteelt veilig, daarboven wordt het gevaarlijk, zijn er (nog) niet. Per ras zal dat ook verschillend zijn. De gevolgen van opstapelende inteelt worden maar heel geleidelijk zichtbaar, het is niet zo dat er van de ene op de andere generatie plotseling een probleemsituatie is. Alleen onderzoek over een flink aantal generaties kan eventuele verschillen in vruchtbaarheid, in levensduur, in gedrag etc. in kaart brengen. Inteeltberekeningen over 10 generaties laten bijvoorbeeld veel duidelijker de effecten van inteelt zien dan berekeningen waar maar 4 of 5 generaties diep wordt gekeken. De inteeltcoëfficiënt mag natuurlijk nooit het enige criterium zijn bij het fokken. Niemand zal het in z’n hoofd halen om een hond met HD te paren aan een hond met epilepsie, enkel en alleen omdat daar een nest met een lage IC uit zou komen. De inteeltcoëfficiënt is een extra afwegingsfactor, net zoals we allemaal al lang proberen rekening te houden met gezondheid, met karaktereigenschappen, met exterieurkenmerken. Die laatste drie zijn van belang voor het nest dat we nu op de wereld zetten. De eerste is vooral van belang voor de langere termijn, om de populatie, het ras, een overlevingskans te bieden. Literatuur:
Armstrong J.B., in press. Inbreeding and Longevity in the Domestic Dog (2001). Patronek G.J., D.J. Waters en L.T. Glickman, 1997. Comparative longevity of pet dogs and humans: Implications for gerontology research. Journal of Gerontology: B171-B178. Wang J., W.G. Hill, D. Charlesworth en B. Charlesworth, 1999. Dynamics of inbreeding depression due to deleterious mutations in small populations: Mutation parameters and inbreeding rate. Genetical Research: 165-178 Reed DH, E.H. Lowe, D.A. Briscoe en R. Frankham, 2003. Inbreeding and extinction: Effects of rate of inbreeding. Conservation Genetics: 405–410. Bron: Labrador Post, jaargang 40 nr 3 (juni 2004)
11
De Saarlooswolfhond in het maandblad Hondenleven
Hondenleven is een nieuw maandblad van Sacha Gaus, de dochter van Martin Gaus, die tevens als adviseur aan het blad is verbonden. Het blad gaat vanzelfsprekend over honden en staat boordevol informatie. De oplage is 40.000 exemplaren. Hou het februarinummer goed in de gaten, want in de rubriek Rasecht wordt deze keer de Saarlooswolfhond besproken als hond van de maand. Veel leden hebben de bijbehorende enquête ingevuld en foto’s van hun Saarloos aan de redactie opgestuurd. We zijn erg benieuwd naar het resultaat. Het blad is in vrijwel elke supermarkt of in een goed gesorteerde boekwinkel of tijdschriftenkiosk te koop. Onze vereniging heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt door een halve pagina advertentie te plaatsen bij dit artikel.
12
Uit het archief
Deze foto is genomen in Dordrecht omstreeks 1961. De Saarlooswolfhond is Caro van de Kilstroom, roepnaam Gerard. De man op de foto heet Piet Koeken. “Oom Piet” zoals Marijke Saarloos hem noemde. Koeken trainde zijn hond samen met Leendert Saarloos voor de B.B. (de Bescherming Bevolking), die in 1952 werd opgericht om burgers voor te lichten en te beschermen in tijden van oorlog. De B.B. bestond grotendeels uit vrijwillige hulpverleners, brandbestrijders en puinruimers. In 1986 werd de B.B. opgeheven. Marijke vertelt dat Gerard een superhond was voor zijn baas en zijn werk, maar het was ook een behoorlijk scherpe hond. Zo heeft Gerard haar tijdens een training, waarbij zij fungeerde als drenkeling, een keer gegrepen. Later gebeurde het nog een keer. Tijdens het schoonmaken van zijn kennel gleed Marijke uit en viel. Gerard sprong bovenop haar en beet haar verschillende malen. “Toen was het genoeg voor mijn vader,” vertelt Marijke. “Vanaf dat moment moest oom Piet Gerard mee naar huis nemen of een ander plekje voor hem zoeken.”
13
De mythe van de witte Saarlooswolfhond door Johan Berends
Na jaren van afwezigheid dook onlangs bij de Saarlooswolfhond weer de witte vachtkleur op. Een nogal onverwachte gebeurtenis, want niemand had hier rekening mee gehouden. Iedereen dacht dat het witte gen voorgoed uit de populatie was verdwenen, maar het was niet weg! Er doen nogal wat geruchten de ronde over de witte vacht van de Saarlooswolfhond. Zo zou er een verband bestaan tussen deze kleurslag en “ongewenste erffactoren.” Het wordt hoog tijd deze mythe te ontzenuwen en dat kan het best – zoals altijd - door ons te baseren op feiten. Want hoe komen al die geruchten in de wereld en hoe zit dat nou met die vererving van de witte vacht bij de Saarlooswolfhond? Daarvoor moeten we eerst een beetje theorie doornemen. Een verhaal dat begint bij de ballenbak van Ikea. Blauwdruk In de kern van elke lichaamscel van je hond zitten chromosomen. Bij de hond 78 stuks om precies te zijn. In zo’n chromosoom zitten genen. Genetici houden van overzicht, dus hebben ze die genen in hokjes verdeeld. Omdat ze willen weten dat ze hebben doorgeleerd, noemen ze zo’n hokje een locus. In elk locus zit een gen dat informatie bevat over een bepaalde eigenschap. Eén paar of meerdere paren genen beslissen hoe jouw hond eruit ziet. Welke vachtkleur krijgt hij? Hoe lang wordt zijn staart? Krijgt hij staande of hangende oren? In de genen ligt het antwoord, ze zijn als het ware de blauwdruk van je hond. Genen zijn rare dingen. Ze mengen niet met elkaar. Meng rode en witte verf en je krijgt roze verf. Bij genen werkt dat anders. Zoiets als de ballenbak bij Ikea. Het mengt wel, maar elk balletje behoudt toch zijn eigen kleur. Genen zijn ook altijd met z’n tweeën, een van de vader en een van de moeder. Dan heb je nog de originele uitvoering en een paar varianten die net even iets anders werken dan het origineel. Dat zijn gemuteerde genen. Om het ingewikkeld te houden wordt een gemuteerd gen een allel genoemd. Het zit op hetzelfde locus als waar eerst het originele gen zat. Genen veranderen niet zo snel, maar door straling of geneesmiddelen kunnen ze soms toch zodanig veranderen dat lichaamscellen anders gaan werken. Extreme voorbeelden zijn Tsjernobil en Softenon, maar zonnestraling, een virus of iets anders kan op den duur ook genmutaties veroorzaken. Bruine en zwarte neuzen Tot zover de theorie. Nu over de neuzen van onze honden, want die verraden hun basiskleur. Voor een zwarte neus is het gen op het B-locus verantwoordelijk. De B van Black, dat is gemakkelijk te onthouden. Heeft je hond een bruine neus dan zit het b-allel in dat genhokje. De b van brown, de leverkleur. Men neemt aan dat b het gemuteerde gen is van B. Het geeft de lichaamscel opdracht een ander pigment dan zwart aan te maken, in dit geval bruin. Een bruine hond heeft twee b genen, een zwarte hond twee B genen. Een Bb hond toont zwart, maar hij heeft ook een bruin gen. Waarom zien we dan geen bruine neus? Dat komt omdat B (zwart) dominant is over b (bruin), dat recessief wordt genoemd. Een hond met BB genen is fokzuiver (homozygoot) voor zwart, een bb hond is fokzuiver voor bruin en een Bb hond is fokonzuiver (heterozygoot). Een kruising tussen BB en BB kan alleen maar BB puppen opleveren. Hetzelfde geldt voor bb honden, daar komen alleen fokzuivere bruine puppen uit. Dat gaat ook op voor bosbruine Saarlooswolfhonden: die zijn altijd fokzuiver voor b.
14
Een kruising tussen bosbruine Saarloosjes levert dus uitsluitend bosbruine puppen op en de praktijk wijst dat ook uit. Astor en Borrha, beiden bosbruin, leverden in1980 maar liefst 10 bosbruine puppen af. Eijke, een van de puppen, werd drie jaar later aan de bosbruine Tarno gepaard. Dit keer was het resultaat vier bosbruine puppen. In 2003 vond, voor zover ik weet, de laatste kruising tussen bosbruine honden plaats. De kruising van Bionda Tibris met Ylang Ylang leverde weer alleen maar bosbruintjes op. Als beide bosbruine ouders het witte gen hebben, dan kunnen we ook nog crèmewitte pups in het nest zien. Wat voor bosbruine Saarlooswolfhonden geldt, gaat ook op voor wolfsgrauwe Saarloosjes. Maar hier stuiten we op een probleem. We weten niet met zekerheid welke wolfsgrauwe hond fokzuiver is. Dus BB of Bb. Fokken is gokken, zegt het spreekwoord en daarom zien we in kruisingen tussen twee wolfsgrauwe Saarloosjes af en toe bosbruine puppen. Beide ouders hebben dan het b gen; beiden zijn dus met zekerheid fokonzuiver (heterozygoot) voor zwart. Hoe weet je nu dat beide ouders fokonzuiver zijn en waarom niet één van de twee? Omdat bij een kruising tussen een fokzuivere en een fokonzuivere wolfsgrauwe hond alle puppenneuzen zwart zijn. Zwart is immers dominant over bruin. Beide ouders zijn dus fokonzuiver. (eenvoudiger gezegd: beide ouders hebben het b gen, anders kan er nooit een bruin neusje tussen zitten) Het is een stuk lastiger om zwarte honden (in ons geval dus wolfsgrauwe honden) fokzuiver te krijgen. Een zwarte hond kan immers het b gen bij zich dragen. Hij onderscheidt zich niet van een fokzuivere zwarte hond. En met alle vachtkleuren en patronen die bij alle hondenrassen zo van elkaar verschillen, begint het behoorlijk ingewikkeld te worden. Zeker met al die fokonzuivere genenparen. Vlekjes Kijk eens naar de vacht en de vachtkleuren. Er zijn veel genenparen die daar verantwoordelijk voor zijn. Ik noem er een paar. Op het A-locus liggen talrijke allelen. Bijvoorbeeld ag dat de agoutireeks wordt genoemd, naar een ZuidAmerikaans knaagdiertje, zo groot als een haas met een uitgesproken wildkleur (foto links). Over het B-locus hebben we het net gehad. Op het C-locus wordt de mate van pigmentatie bepaald. Een allel op dit locus zorgt zelfs voor totale afwezigheid van pigment. We kennen het allemaal als albinisme. Witte vacht, rode ogen. Niet rood omdat de kleur rood is, maar omdat alle pigment ontbreekt en je daarom het bloed rechtsreeks in het weefsel ziet. Albinisme komt veel voor bij konijnen en ook relatief vaak bij mensen (1:15.000). Bij honden nauwelijks, het is niet duidelijk waarom. Terug naar de genen. Op het D-locus liggen genen die de vachtkleur kunnen verdunnen. Het E-locus geeft de hond een zwart masker, waarvan de Boxer een mooi voorbeeld is. Het gen op het G-locus zorgt ervoor dat je hond grijs wordt, naarmate hij ouder wordt. Het recessieve gen g zorgt juist voor een intensief pigment. Op het T-locus ligt een gen dat bij Dalmatiërs die zwarte vlekjes maakt, maar volledig witte Dalmatiërs hebben ook zwarte vlekjes. Die kun je alleen niet zien omdat een allel op het S-locus de werking van het T-gen tegengaat. Dan heb je nog het M-locus voor het Merle effect, het G-locus, het P-locus en ga zo maar door. Allemaal hebben ze invloed op de vachtkleur en -patronen.
15
Andere rassen Het wordt hoog tijd om eens stil te staan bij de witte Saarloos en over de sprookjes die daarover de ronde doen. De witte vacht van de Saarlooswolfhond zou bij de Duitse herder vandaan komen, omdat in dit ras ook een wit gen zit. Dat zou kunnen, maar het zou net zo goed een ander ras kunnen zijn. In het boekje over de Saarlooswolfhond lezen we dat zonder medeweten van Leendert Saarloos andere rassen werden ingekruist om zo de inteelt te beteugelen. Het is niet duidelijk om welke rassen het gaat, maar er zou zo maar een hond tussen kunnen zitten met een wit gen. In theorie zou het gen ook nog van de wolf kunnen komen, want ook wolven hebben een wit gen. Dat is niet erg waarschijnlijk. Hoewel? We weten niets van de achtergrond van de gebruikte wolvinnen in de loop der jaren. Eigenlijk hebben we dus geen idee waar het witte gen vandaan komt! Kijk eens naar je eigen Saarloosje die lekker op zijn kleedje ligt te dutten. Misschien is het een bosbruine of een wolfsgrauwe. Dat maakt voor dit verhaal niet uit. Ik bedoel, sta er niet raar van te kijken als je hem of haar voor de fok inzet en er ineens witte puppen komen uitrollen! Hoe dat kan? Nou, dat is niet erg ingewikkeld. Beide ouders hebben in dit geval het witte gen en witte honden zijn helemaal geen zeldzaamheid. Veel rassen kennen witte exemplaren. De witte herder is een goed voorbeeld. Hij was, als niet gewenste variëteit, bijna uitgestorven door het fokverbod in de 30-er jaren, maar werd gered door toegewijde fokkers in Canada. Nu is de witte herder ook in Nederland geïntroduceerd en als ras erkend. Dat ons ras ook een wit gen heeft, is een feit. Het is eigenlijk niet zo belangrijk op welk locus het zich bevindt. Het ìs er gewoon en daar gaat het om. De neus van de witte Saarlooswolfhond verraadt ook hier zijn basiskleur. Een zwarte neus voor de witte, een leverkleurige voor de crèmewitte variant. Crèmewitte Saarlooswolfhonden zijn, net als hun bosbruine soortgenoten, altijd fokzuiver. Er is maar één manier om erachter te komen of een witte Saarlooswolfhond (dus met een zwarte neus) fokzuiver is. Ironisch genoeg heb je daar een crèmewitte voor nodig. Paar deze twee variëteiten aan elkaar. Als bij een statistisch voldoende aantal puppen alleen witte puppen voorkomen, dan mag je redelijkerwijs aannemen dat de ouder met de witte vacht en de zwarte neus fokzuiver is. Vroeger kwamen witte en crèmewitte Saarlooswolfhonden veel meer voor. Met deze honden was niets aan de hand. Toch is bewust geprobeerd deze variëteit te elimineren! Er is echter maar één manier om het witte gen definitief uit de populatie te fokken. Dan moeten alle ouderdieren die ooit een witte pup hebben voortgebracht, inclusief al hun nakomelingen, voor de fok worden uitgesloten. Generatie op generatie. Dit is natuurlijk, op z’n zachtst gezegd, volstrekt onverantwoord. Los van het feit dat elke noodzaak om de witte Saarlooswolfhond uit de populatie te fokken volledig ontbreekt! De witte Saarloos is gewoon een variëteit in de vachtkleur. Niet meer en niet minder.
16
Doofheid, blindheid en pupsterfte Er is inderdaad een gen dat bij andere rassen een witte vacht veroorzaakt dat tevens gepaard gaat met ernstige lichamelijke problemen. Het is de homozygote vorm van een berucht gen op het M locus. Dit locus wordt ook wel het Merle locus genoemd, omdat het in bepaalde combinaties bij sommige rassen verantwoordelijk is voor die mooie, blauwe verkleuring van de vacht, het zogenaamde blue Merle. De genen op dit locus zijn ten opzichte van elkaar niet dominant of recessief, maar werken min of meer gelijktijdig (intermediair). Hier leveren twee M genen een totale verbleking van de vacht op. We zien dus een witte kleur tevoorschijn komen. Dit M gen gaat in homozygote vorm (MM) vaak gepaard met blindheid, doofheid en soms vroege sterfte. Niet altijd, maar wel vaak. De pups zijn soms misvormd en sommige puppen worden zelfs zonder ogen geboren. Als ze al niet jong sterven, worden ze meestal snel na de geboorte geëuthanaseerd. Als ze overleven, zijn de honden vaak steriel. Deze ellende zien we bij rassen als de Sheltie en de Collie. Ook albinisme gaat in een enkel geval samen met doofheid of blindheid door een gemuteerd gen op het C-locus. Geen erfelijke afwijkingen Gelukkig komt al deze misère bij de Saarlooswolfhond niet voor. We weten niet wat de reden is geweest om de witte kleurslag bewust uit de populatie te fokken en waarom het verhaal de wereld in is gebracht dat de witte of crèmewitte Saarlooswolfhond erfelijke gebreken onder de leden heeft. Opheldering hierover is nooit gegeven. Misschien werden ze gewoon niet mooi gevonden (zoals sommigen liever wolfsgrauw dan bosbruin zien), misschien waren er daarom onvoldoende afzetmogelijkheden voor de witte Saarloos. Het blijft anders moeilijk te verklaren dat in het boekje over de Saarlooswolfhond wordt gesteld dat de witte Saarlooswolfhond niet meer gefokt zal worden omdat, zo staat er letterlijk: “tussen de kleurslag wit en enkele ongewenste erffactoren een duidelijke samenhang was geconstateerd. Deze beslissing zullen de liefhebbers van witte wolfhonden misschien betreuren, maar gezondheid en betrouwbaarheid zijn belangrijker dan een kleurslag.”
17
Maar een witte Saarloos is niet ongezonder of onbetrouwbaarder dan een bosbruine of een wolfsgrauwe! Elke bezitter van een witte Saarlooswolfhond zal dat onmiddellijk beamen. Een witte of crèmewitte Saarlooswolfhond is ook niet meer of minder bevattelijk voor erfelijke ziekten dan zijn bosbruine of wolfsgrauwe collega. Dat wordt door elke geneticus bevestigd. Behalve de vachtkleur is er geen verschil tussen de honden en voor een samenhang tussen de witte vacht en “ongewenste erffactoren” ontbreekt elke wetenschappelijke onderbouwing! We moeten gewoon blij zijn met deze genetische variëteit in ons ras.
Dan nog dit. Mooie, dominante, sterke, ondeugende, speelse, lieve Ajorto Nanouk Anders von der Eickeler Burg! Het lot kan soms hard zijn. Je mocht maar 2 jaar leven en dat is vreselijk oneerlijk. Niet alleen voor jou, maar ook voor je baasjes Carin en Michel die nog zoveel langer van je hadden willen genieten. Maar wie heeft ooit gezegd dat het lot, dus het leven, eerlijk is voor iedereen? Saarlooswolfhonden kunnen in je hart kijken en Anders, jij weet dat ik dit stukje speciaal voor jou heb geschreven, zodat we alle onzinverhalen over witte en crèmewitte Saarlooswolfhonden eindelijk eens achter ons kunnen laten. Een witte Saarlooswolfhond is gewoon een Saarlooswolfhond! Dus, lieve, dominante, sterke, ondeugende, speelse en ook nog eens prachtige, crèmewitte Anders met je mooie, bruine neus en je melancholieke ogen, rust zacht. Johan Berends, februari 2008.
18
Drie Saarlooswolfhonden. Een verantwoord risico? door Jan Dirkzwager
Ongeveer vier jaar geleden schreef ik: wat is leuker dan een Saarlooswolfhond? Twee Saarlooswolfhonden! Inmiddels hebben wij al weer meer dan een jaar lang het genot van drie Saarlooswolfhonden. De vraag is natuurlijk of drie weer leuker is dan twee? Het antwoord op deze vraag kan eigenlijk niet anders zijn dan: Ja! En natuurlijk is dat het ook, maar elke zonkant heeft ook schaduwzijden. Misschien wel eens leuk deze ook eens te belichten. Luca, onze eerste hond (inmiddels vijf) sloopte in het begin wel eens de kussens uit haar bench, uit haar mand en presteerde het één keer de nieuwe laarzen van Astrid direct rijp te maken voor het oud vuil. Verder kloofde zij het nachtkastje af, maar na ongeveer een jaar kon zij vrij worden losgelaten door het hele huis, zonder dat er maar een krasje te bespeuren was. De krassen ontstaan nu alleen nog als we thuis zijn en mevrouw aangeeft naar binnen of buiten te willen door hardhandig tegen de deur of het raam aan te springen met haar voorpoten. Luca werd op een gegeven moment vergezeld van Thajaska (toen al 11). Deze oude dame was absoluut niet sloperig, de vriendelijkheid zelve en maakte zelf wel de deur open. Toen zij op 13-8-2005 overleed was dit dan ook een groot gemis. We hadden het geluk dat we ca. 5 weken later Wes (geboren Saro) als herplaatsing in de roedel op konden nemen. Bijna tien jaar was hij en inmiddels alweer drie jaar niet weg te denken. Wes kent een grote gelijkenis in gedrag met Thajaska en zo werd haar gemis door dit mannetje behoorlijk verzacht. Luca sloopte dan wel niet echt meer, maar was wel goed in het demonteren van elektrische apparatuur zoals scheerapparaten en tandenborstels. Deze wist zij tot hele kleine stukjes terug te brengen. Daarentegen is het wel weer mooi hoe Luca vertederend kan huilen als de telefoon gaat en deze niet wordt opgenomen, maar het op een oorverscheurend janken zet als de kerkklokken alle registers losgooien. Die worden dan door Luca overstemd! Thajaska en Wes waren en zijn door een ieder goed benaderbaar en komen juist op mensen af met een blik om aandacht. Luca niet, Luca is een “echte” Saarloos. Zij bekijkt alles eerst op een afstandje alvorens dichter bij te komen. Zij zal eerst voorzichtig aftasten of ze in het water kan staan en zal er zeker niet zo in plonsen. In alles is zij bedachtzaam en op haar hoede. Voor vreemden niet altijd makkelijk benaderbaar, maar naar ons onvoorwaardelijk. In de beginjaren jaagde ze overal achteraan en kon ze zo vijf minuten weg zijn. Dit verminderde met de tijd. Luca en Thajaska waren soms wel een lastig span voor andere honden, Luca en Wes zeker niet. Wes vindt andere honden wel best en loopt er onverschillig langs. Luca moet echter geen teef tegenkomen, want zij zal haar laten weten dat zij dominant is. Zij is dan bijna niet te hanteren en zal en moet naar andere honden toe. Met reuen gaat dit goed, met teven kan het tot ongewenste confrontaties komen. Daarom maar de confrontaties beperken en in gebieden gaan wandelen waar niet veel honden komen. Dit is nog meer versterkt sinds onze roedel is uitgebreid met Igor. Deze “duivelse” hond is ontembaar. Is het wel een Saarloos, vraag je je soms af. Hij rent van het ene moment naar het andere moment en wil graag met andere honden spelen, maar wel op een “Saarloos”manier van spelen: lekker ruig er bovenop batsen en in de nek hangen. Baasjes er direct bij? Interesseert hem niets. Igor en Luca versterken elkaars gedrag, dus los gaan ze bijna niet.
19
Als ik bij de rustige uitlaatplek arriveer, kijk ik eerst de omgeving rond op auto’s en als deze er niet zijn dan mogen ze meestal wel een stukje samen los. Laatst was dit een verkeerde inschatting. Igor snelde ineens vooruit. Voordat ik Luca terug kon roepen schoot ook zij er achteraan. Ik zag een man in de verte lopen. Nog niets aan de hand. Hij pakte zijn hond en deed deze aan de riem. “Gelukkig, het zal dan niet zo’n vaart lopen”, dacht ik. Igor en Luca stormden vrolijk verder en de man deed zijn hond toch maar los. “Oh, nee toch”, dacht ik nu. De hond werd door Luca en Igor om beurten uitgedaagd. Luid blaffend en manoeuvrerend, met de staart tussen zijn benen, probeerde hij de twee van zich af te houden. Dat lukte vrij goed. Aangesneld dacht ik door Luca beet te pakken de problemen te hebben afgewend. De man reageerde verder vriendelijk en vond het voor zijn hond wel eens goed dat hij niet de baas was. Hij had dit nog nooit eerder gezien. Ik gaf aan dat de manier van benaderen van onze honden inderdaad wel wat ruig was, maar dat dit, als er wat gebeurde, meestal leidde tot wonden bij onze honden: de anderen waren vaak angstbijters. Igor daagde de hond nog wat uit, dit leek geen probleem. Ook Wes meende zich ermee te moeten bemoeien. Dat deed hij anders nooit! Ik schrok even toen Wes door zijn hoeven ging toen de hond hem van het lijf probeerde te houden. Ik liep door en Igor en Wes volgden. Gelukkig, weer overleefd. Toen ik de man en zijn hond niet meer zag, liep ik weer vrolijk verder. Tot mijn verbazing zag ik dat Igor´s oor bloedde. Hij was dus toch maar mooi gepakt. Ook op zijn neus had hij een haal gehad. Aan Igor merkte je niets. Na het bloed op zijn oor te hebben schoongemaakt en het al snel stopte met bloeden, maakte ik mijn rondje af. Toen de honden de auto´s insprongen zag ik plots dat ook Wes te grazen was genomen. Een stukje uit zijn oor en nog een plek: het bloedde wonderwel niet. Ook Luca had hij blijkbaar met een tand boven op haar kop te grazen weten te nemen. Ben wel benieuwd hoe de hond er zelf is afgekomen. Kortom, met zijn drieën los is wel uitkijken geblazen. In de zomer in de Ardennen was dit geen probleem: in ca. 50 uur wandelen zijn we slechts een tiental mensen tegengekomen. Dit leidde niet tot confrontaties met honden. Maar goed. Igor, onze laatste aanwinst, is een echte doerak. Het lekker in de bench laten slapen, in zijn eerst periode, leek goed te gaan. Tot Luca bij zijn bench wist te komen en Igor er maar al te graag uitwilde. Van zijn kussen was niets meer over en de bench, daar wilde hij niets meer van weten. Vanaf dat moment was geen enkel kussen veilig meer. Dus Igor kon voorlopig niet meer alleen in de slaapkamer of alleen in de woonkamer. Als we niet thuis waren konden ze mooi in de hal. Daar staan twee oude bankstellen waar ze lekker op kunnen liggen. Voor Luca en Wes geen probleem, maar Igor was het wachten snel zal en at dan uit verveling het halve bankstel maar kapot. Dat was niet een probleem, maar als wij hem tijdens onze afwezigheid in de kamer zouden laten, stonden wij niet in voor het meubilair daar. Dus bij onze afwezigheid worden ze nu naar de hal verbannen. En dan gebeurt het wel eens dat er een deur niet goed is afgesloten en je bij thuiskomst dus verscheurde kussens in de hal vindt, of je schoenen niet hebt opgeborgen en deze terugvindt als waren ze door de ratten aangevreten. Ook zakken tuinaarde hebben de hal al eens bedekt. Buiten is het niet anders. Niets is bestand tegen kleine Igor. Heb je net een plant in de tuin gezet… de volgende dag heeft hij ze uitgegraven. De vijver vormt voor Igor ook geen obstakel: of hij springt er langs of gaat er dwars
20
doorheen. Gevolg dat de lagere vijverborder inmiddels al lek is en droog staat. Kortom, als je er even niet bij bent, weet hij van alles en nog wat te verslepen en te vermorzelen. Hij schrikt nergens van en springt zonder te kijken het water in. Wat een karakter! ‘s Ochtends even snel douchen voor het uitgaan, de honden lagen dan meestal nog op de slaapkamer. Dit kon niet meer. Meerdere dekbedden en hoezen zijn door Igor vakkundig verwerkt tot vlokken en veren. Maar desondanks is het antwoord toch ja, ook drie Saarlooswolfhonden zijn leuk! Want dit ventje heeft wel een mooi karakter. Als je wakker wordt en je roept hem, dan springt hij op het bed en begint je spontaan te wassen. Kom je thuis, dan springt hij naar je op en geeft in de sprong een lik. Enzovoorts enzovoorts. Kortom, verder wel erg op ons gesteld. Nu ligt hij weer heerlijk aan mijn voeten. Twee weken in Tsjechië. Buiten ruikt het alsof we op een kerstmarkt lopen: de houtskoolgeur komt je overal tegemoet. Hier leeft hij zich weer uit door, als hij los is, continu zijn neus te volgen. Daar komt plots een hert voorbijsnellen. Igor zat hem op zijn hielen, maar het hert wint langzaam meer en meer terrein. Luca geeft dit spel al snel op. Zij weet inmiddels dat zij het niet halen zal. Igor jaagt zijn droom nog een minuut of vier achterna en komt dan hijgend terug. Tot een nieuwe indruk hem weer weg doet snellen. Als hij teveel zijn eigen wil volgt, gaat hij aan de lijn en trekt ons door de sneeuw bijna de heuvel op. Een beetje vrijheid is wel mooi, maar je moet continu op je hoede zijn. Blaffen er honden in de nabijheid? Dan toch maar liever vast. Alleen achterlaten in het vakantiehuis? Dat riskeren we maar niet. Het blijft genieten van het spel tussen Luca en Igor, zeker hier nu in de sneeuw. Ze spelen wat af die twee.
En Wes kan genieten van zijn “oude dag”. Als ze te dichtbij komen, snauwt Wes ze van zich af. Soms jaagt hij in het spel ook mee. Wes, al dertien, loopt nog heerlijk mee en soms dus nog even dartel. ’s Nachts kruipt hij stiekem op het voeteneind, wat we ’s ochtends pas ontwaren. Ongemerkt ben je dan wel wat in een rare houding gaan liggen en sta je wat stram weer op. Eén, twee of drie Saarlooswolfhonden? Ze hebben allemaal een eigen karakter en allemaal hun streken. Maar onvoorwaardelijk aan ons verbonden, dat is het mooie! Dat maakt ook dat ze wel eens te veel vrijheid krijgen. Een verantwoord risico? Tot nu toe wel. Jan Dirkzwager, februari 2008.
21
Nieuwjaarsborrel Een aantal leden heeft in januari spontaan een nieuwjaarborrel georganiseerd. Iedereen kon zich inschrijven via het forum op de website. Het was een leuke, gezellige dag met een mooie wandeling, broodjes en warme chocolademelk met slagroom. Natuurlijk ontbrak na afloop de snert niet! Werd een traditie geboren?
een duivekater, echte Zaanse specialiteit!
Mika poseert met Robert
blazen voor de dampend hete snert
gevolgd door een boswandeling
we fotografeerden wat af!
en een stuk vers vlees als toetje!
De foto’s in deze nieuwsbrief zijn beschikbaar gesteld door Marijke Saarloos, Gerard de Moor, Carin Slenders, Grit Fisher, Bianca Hemminga, Carmen Tyborski, Karen van der Meijs, Jan Dirkzwager, Johan Berends en Didier Prongué.
22