Bereidt de weg des Heren, maakt Zijn Paden recht. 1.]. Johannes de Doper en de Profeten, maar vooral God Zelf heeft de woestijn voor ons bereid. De Heer vastte maar gaf Zijn Volk te eten. Zo zal ook voor ons de Blijde Boodschap vol van betekenis worden. De stem van een roepende in de woestijn: "Bereidt de weg van de Heer!" Ik denk dat het eerst van alles de Genade van de woestijn overwogen dient te worden, de schoonheid van de woestijn [de kille verlatenheid], die vanaf het begin van de Genade het zich verwierf om te worden geheiligd tot rustplaats van de Heiligen. De stem van een roepende in de woestijn heeft inderdaad de woning van de woestijn voor ons geheiligd, Johannes, predikend en het doopsel van boete [boetedoening] toedienend in de woestijn; ofschoon ook vóór hem de eenzaamheid altijd de vriend was voor de allerheiligste der profeten, als een hulp voor de Heilige Geest ['kom en verblijf in ons'] "Daarna kwam het woord des Heren tot hem: Ga vanhier, wend u oostwaarts en verberg u bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt. Gij kunt uit de beek drinken, en Ik heb de raven geboden u daar van spijze te voorzien. Daarop ging hij heen en deed naar het woord des Heren; hij ging verblijf houden bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt". 1Kon.17: 2-6; "Toen hij dat had vernomen, maakte hij zich gereed en ging weg om zijn leven te redden; en gekomen tot Berseba, dat tot Juda behoort, liet hij zijn knecht daar achter. Zelf echter trok hij een dagreis ver de woestijn in, ging zitten onder een bremstruik en begeerde te mogen sterven, en zei: 'Het is genoeg! Neem nu Heer, mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn vaderen'. Daarop legde hij zich neer en sliep in onder een bremstruik. Doch zie, daar raakte een engel hem aan en zei tot hem: 'Sta op, eet'. Toen hij rondzag, was daar, aan zijn hoofdeinde, een koek op gloeiende stenen gebakken en een kruik water. Hij at en dronk en legde zich weer neer. Doch wederom, ten tweeden male, raakte de engel des Heren hem aan, en zei: 'Sta op, eet, want de reis zou voor u te ver zijn'. Toen stond hij op, at en dronk en ging door de kracht van die spijs
veertig dagen en veertig nachten tot aan het gebergte Gods, Horeb. Hij kwam daar bij een spelonk, waar hij overnachtte. En zie, het woord des Heren kwam tot hem en Hij zei tot hem: 'Wat doet gij hier, Elia? '. Daarop zei hij: 'Ik heb zeer geijverd voor de Heer, de God der heerscharen, want de Israëlieten hebben Uw Verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw Profeten met het zwaard gedood, zodat ik alleen ben overgebleven, en zij trachten mij het leven te benemen'. Daarop zei Hij: 'Treed naar buiten en ga op de berg staan voor het aangezicht des Heren'. En zie, toen de Heer juist zou voorbijgaan, was er een geweldige en sterke wind, die bergen verscheurde en rotsen verbrijzelde, die voor de Heer uitging. In de wind was de Heer niet. En na de wind een aardbeving. In de aardbeving was de Heer niet. En na de aardbeving een vuur. In het vuur was de Heer niet. En na het vuur het suizen van een zachte koelte. Zodra Elia dit hoorde, omwond hij zijn gelaat met zijn mantel, ging naar buiten en bleef in de ingang van de spelonk staan. En zie, er kwam tot hem een stem, die sprak: 'Wat doet gij hier, Elia? '. Daarop zei hij: 'Ik heb zeer geijverd voor de Heer, de God der heerscharen, want de Israëlieten hebben Uw Verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood, zodat ik alleen ben overgebleven, en zij trachten mij het leven te benemen'". 1Kon.19: 3-14 Evenwel kwam er een heiligmakende genade, die verre verhevener en goddelijker was tot die plaats, toen Jezus Johannes opvolgde; Die, voordat Hij begon te prediken tot de boetelingen, heeft gemeend een plaats voor hen te moeten bereiden; en Hij heeft gedurende de 40 dagen, die Hij doorbracht in de woestijn – als het ware een plaats louterend en een nieuwe plaats wijdend voor het nieuwe leven de tiran die daar huisde [sluimerend als een ziektekiem] met al zijn slechtheid en listigheid [klaar om spitsvondig tot ontwikkeling te komen] - niet zozeer voor zichzelf, als wel voor hen die de toekomstige bewoners van de woestijn waren overwonnen. Indien je je dus, al vluchtende, hebt verwijderd, en in de eenzaamheid verblijft, vestig je dan daar; verwacht dáár Hem die jou redding zal brengen uit de kleinmoedigheid van geest en uit de storm [uit de wind en onweer]. Hoeveel ook de storm van de oorlogen op je aanstormt, hoeveel je ook moet lijden in deze verlatenheid [woestijn], zelfs gebrek aan levensmiddelen, wil toch niet in de geest [onthouden] teruggaan naar Egypte in kleinmoedigheid van geest.
Het manna van de woestijn zal je veel gelukzaliger voeden, dat is het brood der engelen, dan de vleespotten van Egypte. Jezus Zelf toch heeft in de woestijn gevast; maar Hij heeft de menigte van die Hem volgden in de woestijn vaak en wonderlijk gevoed. Vaker echter en wonderlijker zal Hij jou verzadigen, jij die Hem gevolgd bent in de woestijn, door zoveel aangenamer verdienste naarmate het door heiliger voornemen is. Want wanneer je meent dat Hij je reeds lang vergeten heeft, zal Hijzelf je troosten, Zijn Goedheid zeker niet vergetend, en Hij zal je zeggen: "Ik heb me jou herinnerd, erbarmen hebbend [ontfermend] over je jeugd en de liefde van je verloving [de maatschappelijke betrokkenheid], toen je Mij was gevolgd in de woestijn". Dan maakt Hij in één woord [vliegensvlug] jouw woestijn als de heerlijkheden van het Paradijs; en zelf zul je belijden dat de glorie van de Libanon hem [=de woestijn] is gegeven, de Pracht van de Carmel en de Saron. "Zij zal welig bloeien en juichen, ja, juichen en jubelen" Isaiah 35: 2 Want ZOALS we heden op vele plaatsen - zelfs volgens de letter - deze profetie vervuld zien worden: de weides [schoon, in het oog vallend, veelbelovend] van de verlatenheid [woestijn] zijn vet geworden; en de verlatenheden, in vruchtbaarheid gekeerd, geven voedsel aan de vreemdelingen; ZO wordt elke plaats van de Blijde Boodschap, Die je tevoren steriel en droog toescheen, plotseling, tijdens de zegening van God wonderlijk vol voor jou, met een vruchtbaarheid en vetheid van geest; opdat je uit de verzadiging van geest een hymne van lof zou ontrukken: " Wij loven, zeggen zij, de Heer, om Zijn Barmhartigheid, en Zijn Wonderen voor de zonen der mensen: want Hij heeft de lege [overtreffende leegte] ziel verzadigd, en de hongerende ziel verzadigd met goede dingen". cf. Psalm 102 [103] 2.]. Wij zijn eenzaam-in-gemeenschap [en in stilte] om het Woord te horen. Volg de Heer, de Weg, en je vindt vrede. Vandaar dat zondaars gekweld worden om ze te redden. En als het ze goed gaat: ze gaan hun dood tegemoet, wees niet afgunstig dus. Maar de onbevlekten gaan de ' weg van het van Pasen, de kern van ons Geloof', die tot het gasthuis leidt. Het is zeker de voorziening van de wonderlijke genade van de goddelijke beschikking, dat wij in deze verlatenheid van ons ook
de rust van de eenzaamheid hebben, en toch niet de troost van een aangename en heilige gemeenschap ontberen. Het is eenieder toegestaan in eenzaamheid te zitten en te zwijgen, waardoor hij niet te lijden heeft dat iemand hem stoort; maar toch geen 'wee de eenzame', omdat hij niemand zou hebben om hem te verkwikken, of, als hij zou vallen, hem op te richten. "Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben bij hun zwoegen. Want, indien zij vallen, dan richt de een de ander weer op; maar wee de ene die valt zonder dat een metgezel hem opricht! Ook indien er twee neerliggen, zullen zij warm worden, maar hoe zal één alleen warm worden?". Prediker 4: 9-10 We bevinden ons in een massa mensen èn we zijn vrij van rumoer. We leven als het ware in een stad, toch lijden we geen enkel tumult, zodat de stem van de roepende in de woestijn niet gehoord zou worden door ons, als we tenminste van binnen de stilte hebben zoals die buiten ons is. Want, zegt Salomo, de woorden van de wijzen worden gehoord in de stilte, méér dan het geschreeuw van de vorst [een prins] temidden van dwazen. En nu ook, als al je innerlijkheden de midden-stilte [= de nachtstilte] vasthouden, zal de almachtige preek [spraak, stem] je heimelijk invallen vanaf de vaderlijke zetel. "Want toen het alles stil was en rustte en het nauwelijks recht middernacht was, daalde Uw Almachtig Woord af van den hemel uit den koninklijken troon, als een heftig krijgsman, midden in het land, dat verdorven zou worden; namelijk het scherpe zwaard, dat een streng gebod bracht, stond en maakte het overal vol doden; en, alhoewel het op de aarde stond, reikte het nochtans tot in den hemel". Wijsheid van Salomon 18: 14-15 Gelukkig dus degene die zich al vluchtend zó ver van het tumult van de wereld heeft teruggetrokken in heimelijkheid en eenzaamheid van de geestelijke rust [privacy en de eenzaamheid en de rust van de geest], dat hij 't verwerft om niet alleen de klànk [stem] van het Woord maar ook het Woord zèlf, niet Johannes maar Jezus, te horen. Laten wij inmiddels evenwel luisteren naar wat de stem van het Woord ons toeroept; opdat we ooit eens voortgang maken van de stem naar het Woord. Hij zegt: "Bereidt de weg voor de Heer; maakt de paden recht voor Hem".
Hij bereidt de weg, die het leven corrigeert; Hij maakt de paden recht, die zijn leven strikter leidt. Ja, het gecorrigeerde leven is de rechte weg [een gedisciplineerd leven = de juiste weg, manier] waarover de Heer tot ons zal komen, Hij die hierin ons 'in deze' voorkomt, [Die we in feite verwachten]. Door de Heer dienen de schreden van de mens gericht worden; en zo zal hij Zijn weg wìllen [èn het is Zijn manier], zo dat Hij, met graagte over haar [= die weg] komend naar de mens, met hem steeds zal wandelen. Want tenzij Hijzelf ons voorkomt bij zijn komst naar ons, Hij, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is, kan onze weg niet gecorrigeerd worden volgens de regel der waarheid en daardoor ook niet geleid worden naar het eeuwig leven. Welnu, waardoor corrigeert de jongere zijn weg, tenzij door het bewaken van zijn (s)preken [de woorden]; tenzij in het volgen van zijn sporen, van Hem Die Zichzelf tot de Weg gemaakt heeft waarlangs wij tot Hem komen kunnen? Och, mochten mijn wegen geleid worden tot het bewaken [= onderhouden] van Ùw wegen, o Heer; opdat ik, wegens het woord van Uw lippen zelf de harde/zware wegen zal bewaken. En indien ze zwaar lijken voor het vlees, dat zwak is, zullen ze zacht en schoon lijken voor de geest, die vastberaden [klaar] is. Hij zegt [= de Heer, de Heilige Geest, Die door de Profeten gesproken heeft]: "Zijn wegen zijn schoon, en al Zijn paden vrede brengend". Spreuken 3: 17; Hooglied 7: 6 De wegen van de wijze zijn niet alleen vreedzaam [vrede] maar zelfs vrede brengend [tot vrede of tot rust brengen]; omdat Hij, als de wegen van een mens God behagen, Hij zelfs zijn vijanden tot vrede bekeert. Hij zegt: "Als Israël op Mijn wegen wandelt, zal Ik wellicht tot niets zijn vijanden vernederen; en tegen degenen die hen kwellen zal Ik Mijn hand zenden". Isaiah 1: 25 Want waarom is er gebrokenheid [vernietiging] en ongelukkigheid op hun wegen, tenzij omdat zij de weg van de Vrede niet kennen? Daarom ook, denk ik - wanneer ik een mens zie die onrustig is, hooghartig [weerspannig], twistziek, die door een zware beproeving gekweld wordt, of door een kwelling geplaagd terug aan die woorden in de spreuk: "De weerspannige zoekt altijd twist [ruzie] maar tegen hem zal echter een wrede engel worden gezonden". Spreuken 17: 11; aan wie hij wellicht overgeleverd wordt ter aandoening [ergernis] van het vlees, 'opdat zijn geest gered zal zijn op de dag van de Heer'. Als het evenwel eens de weg van de goddelozen wèl gaat,
wilt dan niet jaloers zijn op hem, die het wèl gaat op zijn weg, op de mens die ongerechtigheid doet; omdat die weg van hen tot een struikelblok voor henzelf is; zodat hoe vrijelijker ze de dood in rennen, zoveel te minder de weg voor hen belemmerd wordt [omheinen, geblokkeerd] waarover ze gaan. Hierover zegt de wijze: "De weg van de zondaars is geëffend met stenen; maar tot slot zijn er voor hen de hel, de duisternissen en de straffen". Jezus Sirach 21: 11 Ze slijten hun dagen [nemen hun dagen] met het goede; maar in een ogenblik [fractie] dalen ze af naar de hel. Zalig dus de onbevlekten op hun weg, die wandelen in de wet van de Heer; omdat, ook als ze onderweg uit de (berg)stroom drinken, ze dáárdoor hun hoofd zullen heffen; omdat zij hun Hoofd, dat zij volgen via de weg van het lijden [bij wijze van passie] in het eind van het gasthuis bereiken. 3.]. We dienen onbevlekt te zijn voor de Heer [ons wassen in het doopsel van Johannes], zoals de Maagd moet onze ziel zijn, maar ook de andere deugden zijn nodig! Behalve onbevlekt mag onze weg niet duister of glibberig zijn, niet krom of ruw in: a.]. verlangen, b. ]. zeden, c. ]. door onkunde, of d. ]. ongedurigheid. Dus, wat jullie ook op de weg van de Heer tegenkomt, broeders, rent allen met een blij en ruim hart de weg van Gods geboden; want, ook al lijkt de weg nauw voor de kleinzielige, toch is hij recht; ook al lijkt hij zwaar, toch is hij onbevlekt. Ja, zalig de onbevlekten op weg, die de weg van de wereld over zo’n onbevlekt [zwervers-] pad gaan, dat ze hun kleren niet bezoedelen [besmeuren]; of die tenminste [minstens], als ze deze hebben bezoedeld, niet de tweede plaats van zaligheid verlaten (het geluk niet op de plaats te verliezen – in de tweede plaats de zaligheid niet verliezen], maar hun kleren wassen in het doopsel van boete [boetedoening], waarmee Johannes doopte in de woestijn, een weg bereidend voor de Heer. Een onbevlekte weg is de kuisheid [controle], een aangename weg waarover de God der Genade genadig [waardig] over gaat, de God tot Wie de profeet zingt: "Mijn God, onbevlekt is Zijn weg;
de uitspraken des Heren zijn louter als vuur". Psalm 17 [18]: 31 Onbevlekt is de kuisheid van de Maagd, waardoor Hij in haar schoot komt: het is nodig, dat de kuisheid van de mens onbevlekt is, waardoor Hij in zijn ziel kan komen. Gelukkig het bewust-geweten op wie deze stem (vox) van toepassing is: "De God, Die mij met sterkte [deugd-kracht der onthouding] heeft omgord, Die mijn weg onbevlekt heeft gemaakt". Psalm 17 [18]: 33 Evenwel, opdat je niet glundert over je kuisheid zonder de andere deugdkrachten, alsof je reeds een onbevlekte weg voor de Heer zou hebben bereid, weet, dat het niet minder nodig is dat deze weg ook recht is, vlak is, dat zij ook zonder duisternissen en glibberigheden [glad] is. ['Gladde jongens' maken van cynisme een stijl. Ze zijn cool, tonen zich nooit verrast en zijn geoefend in gespeelde verontwaardiging of valse bewondering. cynisme is voor hen eerbewijs.]
"Wie mij verdreven, hebben mij nu omsingeld: zij willen afbreken tot op de grond. Zij wachten mij op als een jagende leeuw, als een jonge leeuw die in hinderlaag ligt. Sta op, Heer, wees hen voor, werp hen neder; bevrijd mijn ziel van de goddelozen; ontruk Uw zwaard aan de vijand van Uw hand". Psalm 16 [17] - 3e uur De weg van goddelozen is duister; zij weten niet waar zij ineenstorten' (vallen). Menen wij, broeders, dat er tot nu toe ergens in ons iets scheefs [verdorven] gevonden wordt in onze verlangens [wil], iets ruws in onze zeden, iets duisters door de onwetendheid van onze zinnen [gevoelens], iets glibberigs [glad] door onstandvastigheid van daad [door wetmatige inconsistentie]? Hoe zullen we echter de Blijde Boodschap vervullen aangaande het bereiden van de weg, tenzij we doen zoals geschreven is, dat de kromme wegen recht dienen te zijn en de ruwe veranderen in vlakke wegen? 4a.]. Zorg dat je wil recht is, zonder kwaadwilligheid; 4b.]. Wees 'n gelijkmatige weg in je gedrag omwille van de Heer, de Nederige en Zachtmoedige; 4c.]. Laat het Woord Gods je pad verlichten [door kennis en lezing], dan is ons pad niet duister meer door onwetendheid. (...) 5.]. De weg mag ook niet glad zijn door ongedurigheid [onstandvastigheid], anders vallen we met de ogen open. Maar al steunen we op ons goede voornemen, we struikelen 7x daags, zolang we nog 'hier' leven, in dit lichaam van slijk. Sta ook weer op! De Heer richt je op, als je maar blijft roepen.
Zo gaan we vallend en opstaand de Weg om tot Hem te komen, de Weg, de Waarheid en het Leven. Maar och! mocht toch deze weg, waarlangs wij het heil en de Heiland dienen te ontvangen, zoals zij niet meer duister is door de onkunde van het Ware, zo ook niet glibberig zijn door ongedurigheid [onstandvastigheid] van de werken. Maar zoals Bileam, terwijl hij viel, de ogen open had [Num.24: 16], zo zien ook wij met open ogen door de wetenschap [kennis] en vallen wij door onachtzaamheid. Willende en wetende zondigen wij, en gewillig [graag] glijden wij uit. Maar niet kunnen wij ons zozeer over de gladheid van de weg beklagen [veroorzaakt, als reden voorwenden], als wel over het goede voornemen van de geest – dat is de voet waarop we steunen. Want wie wandelt niet in het gladde, zolang hij in de wereld, in het modderlichaam leeft? Het is dus niet zozeer de weg, als wel de voet die schuldig is, en die minder stevig staat op de weg Gods. Maar wie valt, en voegt er niet aan toe dat hij weer opstaat? Zevenmaal per dag valt de rechtvaardige, en zevenmaal staat hij weer op. "Wie juiste antwoorden geeft, kust de lippen". Spreuken 24: 26; want de Heer richt de verdrukten weer op, de Heer leidt de rechtvaardigen. Want als ik zeg, mijn voet is bewogen, komt Uw barmhartigheid, Heer, mij te hulp. Wanneer je dus niet anders kunt, bewandel de weg vallende en weer opstaand, evenwel altijd roepend tot Hem Die je volgt en Die je verlangt te bereiken:
Volmaak mijn schreden op uw paden, opdat mijn sporen niet bewogen worden! Ook als de weg der zonde in mij is, zoals de menselijke zwakheid is - leid mij op de eeuwige weg! Opdat ik door U, Die de Weg en Waarheid zijt, U bereik, die de Waarheid en het eeuwig Leven zijt: aan U de glorie in eeuwige eeuwen. Amen. conform Guerric van Igny, Brontekst abdij Sion