BenR Adviseurs voor duurzaamheid
Gezonde scholen Kwaliteit van het binnenmilieu in scholen; state of the art
30 SEPTEMBER 2004 DEFINITIEF
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
Gezonde scholen Kwaliteit van het binnenmilieu in scholen; state of the art
DEFINITIEF 30 september 2004 Auteur: ir. John Bergs
Opdrachtgever: VOS/ABB Projectnummer: C07 Kenmerk: BR04.098
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
INHOUDSOPGAVE 1 2 2.1 2.2
2.3 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1
4.2 4.3 5 6 7
INLEIDING .................................................................................................................... 5 BINNENMILIEU EN GEZONDHEID .......................................................................... 6 Gezondheid ..................................................................................................................... 6 Binnenmilieu ................................................................................................................... 6 2.2.1 Omgeving ........................................................................................................ 7 2.2.2 Gebouw en installaties..................................................................................... 7 2.2.3 Bronnen ........................................................................................................... 7 2.2.4 Gebruikersgedrag ............................................................................................ 7 Gezondheid in gebouwen ................................................................................................ 7 BEZORGDHEID OVER BINNENMILIEU IN SCHOLEN .......................................... 9 Gezondheidsraad ............................................................................................................. 9 GGD en gemeenten ......................................................................................................... 9 Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu .................................................................. 10 Astma Fonds.................................................................................................................. 10 Arbeidsinspectie/TNO Arbeid....................................................................................... 10 Viba ............................................................................................................................... 10 GEZONDHEIDSEFFECTEN EN OORZAKEN.......................................................... 11 Gezondheidseffecten ..................................................................................................... 11 4.1.1 Astma en andere allergieën ........................................................................... 12 4.1.2 Verminderde longfunctie............................................................................... 12 4.1.3 Luchtweginfecties ......................................................................................... 12 4.1.4 Legionella...................................................................................................... 13 4.1.5 Aspecifieke gezondheidsklachten ................................................................. 13 4.1.6 Kanker ........................................................................................................... 13 4.1.7 Hinder............................................................................................................ 13 Invloed op prestaties van leerlingen en docenten.......................................................... 14 Fysische kwaliteit van het binnenmilieu ....................................................................... 14 KNELPUNTEN ............................................................................................................ 16 OPLOSSINGSRICHTINGEN ...................................................................................... 17 LITERATUUR.............................................................................................................. 18
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 3
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 4
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
1
INLEIDING
Wie niet regelmatig in een school komt valt op dat het in de lokalen vaak bedompt, benauwd en stoffig is en ’s zomers erg warm. Veel mensen die hier dagelijks komen valt dit niet meer op (gewenning) of vinden dat dit “er bij hoort”. Het zijn vaak situaties die in de woon- en werkomgeving niet geaccepteerd worden en waarin dan ook veelal actie ondernomen wordt (richting woningcorporatie of gebouweigenaar). Dat de slechte kwaliteit van het binnenmilieu ook effect heeft op de gezondheid van leerlingen en docenten, en daarmee op de leerprestaties van leerlingen en het ziekteverzuim van docenten, is minder bekend. Waar met name bij het bouwen en beheren van woningen en kantoren het aspect gezondheid reeds de nodige aandacht krijgt, zijn scholen een “achtergebleven gebied” geworden. Organisaties met kennis van zaken zoals de Gezondheidsraad, het Astmafonds en de GGD’s maken zich dan ook zorgen over deze situatie. Gezond Binnen 2004 is de naam van het jaar van het binnenmilieu, een nationale campagne gericht op een duurzame verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu. Binnen deze activiteiten heeft ook de sector scholen een plaats gekregen en is door het Platform Binnenmilieu (de coördinator van Gezond Binnen 2004) gevraagd aan VOS/ABB om hierin een trekkersrol te vervullen. Het doel van deze activiteit is het onder de aandacht brengen van het onderwerp bij de betrokken partijen (bewustwording), kennisoverdracht en gedragsverandering. Om uiteindelijk te komen tot een gedragen “actieprogramma” voor een gezond binnenmilieu in scholen. Dit rapport vormt de eerste stap tot bewustwording: het op een rij zetten van kennis en inzichten op het gebied van “gezonde scholen” op basis van bestaand onderzoek en expertise. In dit rapport wordt ingegaan op: - binnenmilieu en gezondheid: wat is binnenmilieu, wat is gezondheid - gezondheidseffecten in relatie tot binnenmilieukwaliteit - kwaliteit van het binnenmilieu; problemen en oorzaken - ervaren knelpunten - oplossingsrichtingen. Dit rapport heeft de basis gevormd voor een discussie die, via een inventarisatie van knelpunten en kansrijke oplossingsrichtingen, gericht is op het formuleren en uitvoeren van activiteiten die moeten leiden tot een gezond leer- en werkklimaat op scholen.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 5
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
2
BINNENMILIEU EN GEZONDHEID
Alvorens in te gaan op de relatie tussen de kwaliteit van het binnenmilieu en het optreden van gezondheidsklachten wordt eerst stilgestaan bij de afzonderlijke begrippen gezondheid en binnenmilieu.
2.1
Gezondheid De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 1946 het begrip gezondheid gedefinieerd als “een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden”. Wij zijn gezond als we normaal kunnen functioneren in de maatschappij. Het gaat daarbij niet alleen om de afwezigheid van ziekte, maar juist om de mogelijkheden die mensen hebben en krijgen om hun eigen gezondheid en die van anderen in hun omgeving te bevorderen en te beschermen. Gezondheid wordt vlug geassocieerd met al dan niet ziek zijn, maar eigenlijk gaat het meer om zoiets als vitaliteit. Gezondheid wordt bepaald door vier factoren (determinanten): - biologische factoren: erfelijke aanleg, sekse en leeftijd - leefstijl: individuele factoren als hygiëne, eten, gebruik van alcohol en drugs, roken, beweging en sport - gezondheidszorg: beschikbaarheid en kwaliteit - omgeving: fysiek en sociaal-economisch (kwaliteit van de woon/werkomgeving, woon- en werkomstandigheden, culturele aspecten etc.). Het aspect kwaliteit van de (leer/werk)omgeving en de omstandigheden wordt in het onderstaande verder uitgewerkt.
2.2
Binnenmilieu Het binnenmilieu is de omgeving binnen de gebouwen waarin we verblijven. Meestal wordt hierbij gedacht aan de aspecten luchtkwaliteit, thermisch comfort, geluid en licht. In relatie tot het brede begrip gezondheid in gebouwen wordt onder binnenmilieu ook begrepen de aspecten locatie (kwaliteit van de omgeving als randvoorwaarde voor het binnenmilieu), uitzicht, straling, privacy, inrichting en gebruiksveiligheid [lit. 1]. Het binnenmilieu betreft dus al die kwaliteiten van omgeving, gebouw en installaties die invloed hebben op gezondheid en welzijn van de gebruikers. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door vier factoren: - de kwaliteit van de omgeving: luchtkwaliteit (emissies van verkeer, stank), geluid, bodem(verontreiniging), straling en groen (pollendragende bomen) - de kwaliteit van het gebouw en zijn installaties voor warmte/koude, ventilatie, elektriciteit en water - verontreinigende bronnen in het gebouw, zoals mensen en “spullen” - het gedrag van de bewoner of gebruiker (bijvoorbeeld met betrekking tot verwarmen en ventileren). In de volgende paragrafen worden deze factoren verder toegelicht.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 6
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
2.2.1 Omgeving Via de ventilatie kunnen verontreinigingen van de buitenlucht (stikstofoxide, koolmonoxide, zwaveldioxide en fijn stof van verkeer) en stank binnen komen evenals stuifmeel van windbestuivers. Geluid kan via ventilatieopeningen naar binnen komen maar kan ook door de constructie heendringen. Bodemverontreiniging en radon kan via de kruipruimte in het gebouw komen. Straling van UTMS/GSM-antennes en hoogspanningslijnen in de directe omgeving van de school dringt door de constructie heen naar binnen. Bebouwing in de omgeving kan leiden tot beperking van daglichttoetreding en uitzicht. 2.2.2 Gebouw en installaties De materialen waarvan een gebouw gemaakt is kunnen stoffen vrij geven. Zoals radon uit beton, formaldehyde uit spaanplaat en vluchtige organische stoffen en vezels uit diverse isolatie- en afwerkmaterialen. De bouwkundige constructie kan aanleiding geven tot condensatie, optrekkend of doorslaand vocht (vocht- en schimmelproblemen) en thermisch discomfort zoals tocht, te hoge of te lage temperaturen. Installaties, juist bedoeld voor frisse lucht, warmte en schoon water, kunnen ook een bron van problemen vormen door biologische vervuiling van ventilatiekanalen en filters, legionella en geluidhinder. 2.2.3 Bronnen In de school zijn altijd bronnen aanwezig die verontreiniging van de binnenlucht veroorzaken. Onvermijdbare bronnen zijn de aanwezige mensen. Andere, vaak vermijdbare bronnen, zijn vloerbedekking en stoffering (fijn stof), dieren en planten, afval, kopieermachines en printers, leermiddelen die chemische stoffen bevatten zoals verf en lijm. Bij deze bronnen gaat het niet alleen om de aanwezigheid in de klas maar vooral om de uiteindelijke concentraties van verontreinigingen die dit tot gevolg heeft. En dat hangt af van het volume van het klaslokaal en de mate van verdunning door ventilatie. Verlichting (en teveel daglicht) kan leiden tot spiegelingen en verblinding. 2.2.4 Gebruikersgedrag Het gedrag van de gebruikers, op te vatten als leerling, ouders, docent én management (verantwoordelijk voor beheer en onderhoud) kan grote invloed hebben op de kwaliteit van het binnenmilieu. Om een goede luchtkwaliteit te bereiken is een bewust ventilatiegedrag nodig. Installaties kunnen daarbij helpen maar het niet helemaal overnemen. Als installaties niet regelmatig onderhouden worden, wordt de installatie een bron van verontreiniging en geluid. Datzelfde geldt voor vloeren, plafond en wanden als zij niet regelmatig schoon gemaakt worden. Een slechte schoonmaak zorgt er voor dat allergenen, fijn stof en huidschilfers en andere voedingsbronnen voor biologische agentia onvoldoende worden verwijderd. Het management ten aanzien van schoonmaken, beheer en onderhoud is dus zeer relevant. Ook het gebruik van schoonmaakmiddelen en overdadige cosmetica kan verontreinigende stoffen in de lucht brengen. Toestaan van natte jassen in de klas draagt bij aan vochtige, muffe lucht.
2.3
Gezondheid in gebouwen De kwaliteit van het binnenmilieu is van invloed op gezondheid en welzijn van de gebruiker. Gezondheid was in 1901 de belangrijkste aanleiding om de Woningwet in te voeren. In de honderd jaren die daarop volgden is er op dat gebied veel verbeterd. Mede door het overheidsbeleid in de jaren ‘90 op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieu, onder Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 7
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
andere in 2002 leidend tot het Actieprogramma Gezondheid en Milieu [lit 2]. Toch groeit bij een groot aantal organisaties het besef dat het onderwerp meer aandacht moet krijgen. Want nog altijd is het verblijf van mensen in gebouwen aanleiding voor gezondheids- en comfortklachten. En dit heeft invloed op de prestaties van alle gebruikers. Niet alleen in de “sick building” kantoren, maar ook in woningen, scholen en kinderdagverblijven. In scholen geldt dit dus in het bijzonder ook voor de docenten. Het bovenstaande is dan ook de aanleiding geweest voor het Platform Binnenmilieu om 2004 uit te roepen tot het jaar van het binnenmilieu onder de naam Gezond Binnen 2004. Doelstelling van het jaar van het binnenmilieu is het onder de aandacht brengen van het onderwerp bij diverse partijen, kennisoverdracht en gedragsverandering. Het jaar van het binnenmilieu richt zich, naast woningen, kantoren en kinderdagverblijven, nadrukkelijk ook op scholen. Mede omdat de initiatiefnemers er van overtuigd zijn dat de problemen in scholen substantieel zijn, terwijl er nog weinig harde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn, en het bewustzijn en de “actiebereidheid”, om diverse redenen, bij de betrokken partijen bijzonder laag is.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 8
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
3
BEZORGDHEID OVER BINNENMILIEU IN SCHOLEN
Gezondheid op school heeft de laatste tijd de nodige aandacht, onder andere van landelijke organisaties als NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie) en GGD Nederland. In juli 2002 verscheen het landelijk actieprogramma schoolgezondheidsbeleid. In dat kader komt men vaak de term Gezonde School tegen. In dit programma gaat het echter vooral om gezondheidsproblemen van leerlingen in relatie tot gedrag (voeding, beweging, gym, hygiëne, pesten, sociale vaardigheden en seks). Bij de gezondheid van het schoolpersoneel is in het “gezondheidsmanagement” vooral aandacht voor het voorkomen van stress. De (slechte) kwaliteit van het binnenmilieu als invloedsfactor op gezondheid van leerling en docent, en daarmee op de prestaties van beiden, is nauwelijks onderkend. Het NIGZ gebruikt sinds kort het, uit Amerika afkomstige, “Gezonde schoolmodel”, waar ook “gezond en veilig schoolklimaat” onderdeel van uitmaakt. Het binnenmilieu in het algemeen, en in het bijzonder op scholen, heeft bepaald geen grote “zwaailichtfactor”. Sporadisch verschijnt een artikel in de krant. Het grote publiek is nog niet doordrongen van de situatie. Maar deskundigen zoals van de Gezondheidsraad, GGD’s, het Astmafonds, VIBA (Vereniging Integrale Bio-logische Architectuur) en wetenschappers, adviseurs en architecten, maken zich reeds geruime tijd zorgen over de gezondheidseffecten van een slecht binnenmilieu op scholen. Ook internationaal onderzoek laat zien dat in de scholen in Europa serieuze problemen zijn met het binnenmilieu en wordt er voor gepleit dat dit probleem erkend moet worden als een prioritair onderwerp voor volksgezondheid [lit. 19].
3.1
Gezondheidsraad De Gezondheidsraad vraagt in haar advies Gezondheid en milieu: Kennis voor beleid [lit. 3] aandacht voor de situatie in schoolgebouwen: - Er is maatschappelijke bezorgdheid over het mogelijk optreden van gezondheidseffecten als gevolg van het wonen dan wel vertoeven in scholen dichtbij hoogspanningslijnen; blootstelling aan velden van hoogspanningslijnen en elektrische apparatuur kan leiden tot een verhoogde kans op leukemie. - Lokaal maken burgers zich druk over luchtverontreiniging, vooral over het wonen of vestigen van een school op korte afstand van drukke snelwegen. - De kwaliteit van het binnenmilieu in scholen laat vaak te wensen over. Effecten op de cognitieve functie worden in verband gebracht met de kwaliteit van de binnenlucht in scholen (luchtverversing), mogelijk in samenhang met de inwerking van andere milieufactoren, zoals geluid.
3.2
GGD en gemeenten Sinds 1990 bestaat de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV). Hierin ligt vast dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van collectief-preventieve taken, bijvoorbeeld op het gebied van jeugdgezondheidszorg. Op scholen hebben jeugdartsen en verpleegkundigen een belangrijke rol. Sinds 1997 heeft de rijksoverheid de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting overgedragen aan de gemeenten. Tevens is toen het Bouwbesluit van OCW vervallen en zijn eisen voor scholen opgenomen in het Bouwbesluit van VROM. Naast nieuwbouw, renovatie en eerste inrichting bekostigt de gemeente het onderhoud van de buitenkant van het gebouw. Beheer en overig onderhoud en inrichting is een zaak van de schoolbesturen. En dat bepaalt, gegeven het gebouw en zijn installaties, voor een groot deel de kwaliteit van het Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 9
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
binnenmilieu. Voor de uitvoering van een aantal basistaken voor onder andere medischmilieukundige zorg, kunnen scholen een beroep doen op de Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten. Milieudeskundigen van de GGD’s zouden graag zien dat de gemeente meer aandacht gaat besteden aan de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen. In het rapport Gezondheid, milieu en gemeenten [lit. 4] wordt gesteld dat het onderwerp gezondheid en milieu politiek niet scoort, wel zijn bestuurders beducht voor incidenten.
3.3
Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu Bij het Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu (MNGM) komen regelmatig meldingen binnen van leerlingen en docenten die gezondheidsklachten hebben die veroorzaakt of verergerd zijn door het binnenmilieu op hun school. Geconstateerd wordt dat weinig scholen het binnenmilieu als een probleem zien. Als knelpunten komen naar voren: geld, tijd en toegankelijke kennis. Dit was onder andere aanleiding voor het Nationaal Forum Gezondheid en Milieu om op 25 maart 2004 een workshop Gezonde scholen te organiseren.
3.4
Astma Fonds Klaslokalen van veel basisscholen zijn stoffig omdat ze onvoldoende worden schoongemaakt. Hierdoor krijgen kinderen met astma het benauwd. Het Astma Fonds heeft vorig jaar actie gevoerd voor meer schone en gezonde scholen. In samenwerking met een schoonmaakbedrijf heeft een aantal scholen een gratis schoonmaakbeurt gekregen. Het Astma Fonds maakt zich sterk voor meer gezonde scholen in Nederland via: - Voorlichting aan leerkrachten, ouders en schoolbesturen, waar mogelijk samen met andere gezondheidsorganisaties, bijvoorbeeld met lespakketten, brochures en de Luchtbus (mobiele tentoonstelling). Er is al een lesmodule voor pabo’s over kinderen met een chronische aandoening. Ook worden voorlichters van het Astmafonds ingezet. - Samenwerking met de GGD’s (schoolartsen). - Lobbyen bij de overheid om meer bij te dragen aan het stofvrij maken van scholen, onder meer via de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad, het Landelijk Platform Schoolgezondheidsbeleid (in oprichting) en overleg met de koepel van schoonmaakbedrijven. Ook vindt er een lokale en regionale lobby plaats via de regioraden van het Astmafonds.
3.5
Arbeidsinspectie/TNO Arbeid In het door TNO Arbeid voor de Arbeidsinspectie opgestelde brancheprofiel voor de sector scholen (2003) wordt gemeld dat de kwaliteit van de binnenlucht in veel schoolgebouwen matig tot slecht is en dat dit kan leiden tot verschillende gezondheidsklachten, verminderen van prestaties en zelfs tot uitvallen van personeel en leerlingen [lit. 20]. Ook worden met name de slechte akoestiek, de kwaliteit van verlichting en de onhygiënische situatie in schoollokalen (onvoldoende schoonmaak) als risicofactoren genoemd.
3.6
Viba De werkgroep Duurzaam bouwen en Gezondheid van Viba heeft de afgelopen jaren een toenemend aantal signalen ontvangen over de slechte kwaliteit van het binnenmilieu in scholen. Dit was reden om beschikbaar onderzoek te analyseren en een inventarisatie te maken onder deskundigen (architecten, adviseurs, onderzoekers). Dit heeft geleid tot een appèl aan ouders, leerkrachten, schoolbesturen en overheden om meer aandacht te besteden aan gezonde schoolgebouwen. Het appèl is op 25 maart 2004 naar buiten gebracht onder het motto Gezonde scholen: investeren in de toekomst [lit. 5.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 10
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
4
GEZONDHEIDSEFFECTEN EN OORZAKEN
Gevoelsmatig zullen veel betrokkenen het eens zijn met de uitspraak dat het met het binnenmilieu op scholen niet goed gesteld is. Problemen als bedompte en muffe lucht, tocht, lawaai, te warm of te koud zullen voor velen herkenbaar zijn. Het lijkt ook heel aannemelijk dat dit leidt tot gezondheidseffecten als vermoeidheid, hoofdpijn aandoeningen van luchtwegen en tot verminderde leerprestaties van kinderen. Onderzoek heeft vooralsnog niet aangetoond dat er in dit opzicht een onderscheid te maken is tussen oudere en nieuwe schoolgebouwen [lit. 6]. Hoewel ervaringen “uit het veld” er op wijzen dat gebouwen uit de jaren ’70 vaak slechter zijn. Bij het Meldpuntennetwerk Gezondheid en Milieu zijn heel wat gevallen bekend van leerlingen die van school veranderen omdat er geen bereidheid is het binnenmilieu te verbeteren. Sommige docenten zien zich gedwongen ontslag te nemen omdat er geen rekening wordt gehouden met hun gezondheidsklachten. Opvallend is dat bij gevallen die bij het MNGM bekend zijn na verandering van school er steeds een verbetering viel te constateren in de gezondheid van leerling of docent. In zijn algemeenheid is er veel bekend over de relatie tussen de kwaliteit van gebouwen en gezondheid en welzijn van de gebruikers daarvan. De afgelopen 20 jaar is internationaal veel multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek verricht naar “sick buildings”; dit betreft echter meestal kantoorgebouwen. Specifieke onderzoeken naar problemen in schoolgebouwen zijn, zeker op nationaal niveau, een stuk schaarser. In dit hoofdstuk worden beschikbare resultaten van onderzoek op een rijtje gezet om de hypothese te onderbouwen dat het binnenmilieu in scholen slecht is en negatieve invloed heeft op gezondheid en welzijn van leerlingen en docenten en daarmee op de prestaties van leerlingen en (ziekteverzuim van) docenten.
4.1
Gezondheidseffecten Grootschalige wetenschappelijke onderzoeken naar het voorkomen van gebouwgerelateerde gezondheidsklachten op scholen in Nederland zijn tot heden niet uitgevoerd. Dit in tegenstelling tot de sectoren woningbouw en kantoren. Het enige (bekende) onderzoek dat echte gezondheidsinformatie oplevert is een studie van de Landbouwuniversiteit Wageningen uit 1987 [lit. 6].In deze studie is zowel in “oude” als in “nieuwe” scholen onderzoek gedaan naar gezondheidsklachten en het binnenmilieu, ingevuld op vragenlijsten. Het betrof ruim 300 respondenten (kinderen) op drie basisscholen met klachten en vier basisscholen zonder klachten. Gerapporteerde gezondheidsklachten waren: hoofdpijn (36%), droge mond (43%), verkoudheid (46%), erg moe zijn (50%), hoesten (61%), niezen (65%) en nergens zin in hebben (65%). Er is geen verband gevonden tussen de gezondheidsklachten en het CO2gehalte (bij 8 van de 12 gemeten lokalen was dit laatste meer dan 50% van de schooltijd boven 1200 ppm). Er is wel een positief verband gevonden tussen CO2-gehalte en “het vinden stinken” op school. Andere onderzoeken van met name GGD’s beperken zich tot inspectie en fysische metingen van het binnenklimaat, met name CO2-concentratie (als maat voor de ventilatie), temperaturen, relatieve vochtigheid en soms microstof en allergenen van huisstofmijt en huisdieren. Deze onderzoeken worden in paragraaf 4.3 behandeld. Hoewel dus gezondheidseffecten (aard en prevalentie) van een slecht binnenmilieu in scholen in Nederland niet wetenschappelijk zijn aangetoond is het wel aannemelijk dat die effecten er zijn, op basis van algemene kennis van de relatie tussen binnenmilieu en gezondheid, voortkomend uit onderzoek in andere soorten gebouwen en uit ervaring in de praktijk van Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 11
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
medisch milieukundigen en adviseurs en op basis van onderzoek in andere landen. In onderstaande wordt de beschikbare kennis, voor zover relevant voor scholen, kort samengevat, met verwijzing naar algemene literatuur op het gebied van gezondheid en binnenmilieu, onder anderen [lit. 7]. 4.1.1 Astma en andere allergieën In Nederland heeft 10 tot 15% van de kinderen regelmatig klachten die passen bij astma. Astma is daarmee de meest voorkomende chronische aandoening van kinderen. Wereldwijd is het aantal kinderen met astma en allergie in korte tijd zeer sterk gestegen, hetgeen volgens de EFA onmogelijk het gevolg kan zijn van genetische veranderingen. Mogelijk kan de toename primair het gevolg zijn van een toegenomen blootstelling aan allergenen, bijvoorbeeld van huisstofmijt, huisdieren en schimmels. Andere omgevingsfactoren (zoals irriterende stoffen in de lucht, bijvoorbeeld oplosmiddelen, stof en tabaksrook) spelen ook een belangrijke rol bij het ontstaan of verergeren van astma. Blootstelling aan allergenen kan leiden tot sensibilisatie: het ontstaan van een overgevoeligheid specifiek voor dat allergeen. Hoe jonger de blootgestelden des te meer kans op sensibilisatie. En dus op meer astma-patiënten in de toekomst. Daarnaast hebben kinderen ook andere allergieën zoals chronische bronchitis, hooikoorts en eczeem. Er zijn ook wetenschappers die veronderstellen dat astma en allergie juist ontstaan door een té schone omgeving (hygiëne-hypothese). Typische klachten die bij astma horen zijn: benauwdheid, vermoeidheid en slaapstoornissen. Het is aannemelijk dat verlaging van de blootstelling aan de genoemde factoren het aantal klachten vermindert. 4.1.2 Verminderde longfunctie Wegverkeer veroorzaakt emissies van onder anderen stikstofoxide, koolmonoxide, zwaveldioxide en fijn stof en vormt een belangrijke verontreiniging van het buitenmilieu. Overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen treedt vooral op voor NO2 (op ongeveer 65% van het Nederlands grondgebied) en fijn stof. Deze stoffen kunnen via de ventilatielucht ook in het binnenmilieu terecht komen als scholen gelegen zijn in de nabijheid van drukke wegen en de verontreiniging niet door het ventilatiesysteem uitgefilterd wordt. Met onderzoek is aangetoond, onder anderen van de Gezondheidsraad (1999), dat blootstelling aan NO2 en stof leidt tot (tijdelijke) vermindering van de longfunctie; blootstelling aan fijn stof heeft ook effect op longen en hart en kan leiden tot longontsteking en hartinfarct. Kinderen vormen, naast ouderen en mensen met aandoeningen van de luchtwegen, een risicogroep. Dezelfde verontreinigingen kunnen afkomstig zijn van verbrandingsprocessen in een schoolgebouw: cv-ketel, gasstel, kaarsen en wierook. 4.1.3 Luchtweginfecties Luchtweginfecties zoals griep, verkoudheid, oor- en keelontsteking komen veel voor onder kinderen. Met name kleine kinderen zijn hier voor gevoelig. Bij onderzoek aangetroffen bacteriën zijn vooral niet-pathogene huidbacteriën [lit. 8]. Het is aannemelijk dat de aanwezigheid van veel van deze bacteriën in de lucht doorgaans gepaard gaat met de aanwezigheid van veel ziekteverwekkers. De infectiedruk is vooral afhankelijk van de groepsgrootte (“bronsterkte”), de hygiëne en de ventilatie (“verdunning”).
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 12
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
4.1.4 Legionella Besmetting met de legionella-bacterie kan longontsteking tot gevolg hebben. Ook is een lichtere vorm van infectie mogelijk met griepachtige verschijnselen als koorts, hoofdpijn, spierpijn en hoesten. Besmetting vindt plaats via de longen door inademing van fijne druppeltjes water (nevel) bijvoorbeeld onder de douche. Voor zover bekend zijn er officieel geen gevallen van legionella-besmetting in scholen gerapporteerd. 4.1.5 Aspecifieke gezondheidsklachten Uit onderzoek naar het zogenaamd Sick Building Syndrome is bekend dat een aantal aspecifieke gezondheidsklachten kan samenhangen met de kwaliteit van het binnenmilieu. Het betreft klachten als hoofdpijn, moeheid, keel-, neus- en oogirritaties, verstopte neus, droge huid. Dit kan onder anderen leiden tot ziekteverzuim, concentratieproblemen en problemen met contactlenzen. De relatie met de kwaliteit van het binnenmilieu is vrij complex. Veel klachten kunnen meerdere oorzaken hebben. Het gaat vaak om een combinatie van slecht ontwerp, verkeerd gebruik (bijvoorbeeld te veel personen in een ruimte, niet voorzien gebruik van apparatuur die verontreinigingen afgeeft), onvoldoende onderhoud etc. Luchtkwaliteit speelt vaak een belangrijke rol. Slechte verlichting kan leiden tot oogklachten en hoofdpijn. 4.1.6 Kanker In relatie tot het binnenmilieu op scholen zijn twee soorten kanker relevant: longkanker en leukemie. Longkanker kan veroorzaakt worden door een te hoge concentratie van radon in de lucht. De kans hierop kan zich voordoen bij een combinatie van ongunstige omstandigheden: veel bouwmaterialen met een hoog radongehalte (bijvoorbeeld beton), niet goed afgedichte kruipruimte en onvoldoende ventilatie. Ook blootstelling aan niet-hecht-gebonden asbest (soms nog voorkomend in oudere gebouwen) kan longkanker (en buikvlieskanker) veroorzaken. Er zijn aanwijzingen dat een langdurige blootstelling aan krachtige magnetische velden ten gevolge van hoogspanningslijnen in de directe nabijheid kan samen gaan met een verhoogde kans op leukemie bij kinderen. 4.1.7 Hinder Onder de verzamelnaam “hinder” vallen minder ernstige gezondheidseffecten. Meestal betreft het aantasting van comfort, lichte klachten tot serieuze aspecifieke en subklinische klachten en gematigde tot ernstige hinder. Om het gezondheidsverlies door hinder te vergelijken met die van ernstige ziektes wordt vaak de DALY-methode gebruikt. Bij de DALY-methode (disability adjusted life years) een rangorde gehanteerd van de ernst van gezondheidseffecten, in een range van 0 tot 1,0. Bij een score van 0,1 is sprake van een tijdelijke zeer lichte handicap en bij 1,0 is sprake van dodelijke gevolgen. De gezondheidseffecten die in deze paragraaf worden beschouwd scoren in deze methodiek tussen 0,1 en 0,3. Omdat deze effecten in grote aantallen optreden kunnen ze een aanzienlijke bijdrage geven aan het verlies van gezondheid. In scholen kan gezondheidsverlies optreden ten gevolge van de volgende factoren: -
Geluid van verkeer, geluid uit aangrenzende lokalen, geluid van installaties (ventilatie, verwarming en sanitair) en gebrekkige akoestiek kan leiden tot te hoge achtergrondniveaus in de lokalen en slechte spraakverstaanbaarheid; en daarmee tot hoofdpijn, prikkelbaarheid, vermoeidheid en concentratieproblemen
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 13
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
-
4.2
Hinder van zonlicht en kunstlicht (spiegeling, verblinding) kan leiden tot hoofdpijn, oogirritaties en vermoeidheid/sufheid Thermisch discomfort kan leiden tot klachten over tocht, te warm in de zomer, te koud (en/of koude voeten) in de winter. Te hoge temperaturen in de zomer kunnen met name bij semi-permanente huisvesting of noodlokalen echte problemen vormen. Muffe lucht, onaangename geuren Straling ten gevolge van UMTS zenders op zeer korte afstand; volgens recent TNOonderzoek kan dit duizelingen en tintelingen veroorzaken Irriterende stoffen uit bouw-, isolatie, -afwerkmaterialen: formaldehyde, vezels en oplosmiddelen kunnen met name leiden tot irritaties van huid en slijmvliezen en luchtwegproblemen.
Invloed op prestaties van leerlingen en docenten Uit diverse buitenlandse onderzoeken is gebleken dat de kwaliteit van het binnenmilieu van invloed is op de leerprestaties van kinderen. De belangrijkste bevindingen [lit. 9] worden kort samengevat. Een Amerikaanse analyse van beschikbare onderzoeken in scholen (Heath en Mendell, 2002), laat zien dat met name de ventilatie van invloed is op de prestatie van leerlingen: hoe minder de hoeveelheid verse lucht, hoe slechter de prestatie. Een direct verband tussen de gemeten CO2-concentratie, en daarmee indirect de mate van ventilatie, en de prestatie van leerlingen is ook aangetoond in Scandinavisch onderzoek (Myhrvold, 1996): hoe hoger de concentratie CO2 des te slechter de prestatie. Het effect van een te hoge temperatuur op vermindering van concentratie is in een Noors onderzoek (Bakke, 1999) ook aangetoond voor schoollokalen. Deze aspecten hebben uiteraard ook invloed op de prestaties van docenten; als zij slechter presteren zullen de leerlingen dit ook doen. TNO Arbeid legt ook de relatie tussen een slechte kwaliteit van de binnenlucht en ziekteverzuim van leerlingen en docenten. Reeds langer is bekend [lit.10] dat in scholen ernstige hinder kan optreden door (weg)verkeerslawaai, zodanig dat docenten moeilijk verstaanbaar zijn en leerlingen gehinderd worden bij het verrichten van specifieke taken, met name lezen en nadenken. Bij een geluidsbelasting buiten van 60 dB(A) Leq treden eveneens problemen op met de ventilatie. Uit recent onderzoek [lit. 11] blijkt dat blootstelling aan te veel geluid in scholen nabij vliegvelden, invloed heeft op leerprocessen. Naast spraakverstaanbaarheid en concentratievermogen gaat het ook om het lange termijn geheugen en het lezen. Ook de motivatie om moeilijke problemen op te lossen blijkt in dergelijke gevallen lager te zijn [lit. 12]. Ook de akoestiek in schoollokalen heeft invloed op de spraakverstaanbaarheid. Bij docenten kan dit leiden tot ernstige vermoeidheid aan het einde van de dag.
4.3
Fysische kwaliteit van het binnenmilieu In de 90’er jaren zijn door verschillende GGD’s onderzoeken gedaan naar het binnenklimaat in scholen, vooral gericht op ventilatie. In [lit. 13] worden onderzoeken van de GGD’s van Breda (1993), Groningen (1993), IJssel-Vecht (1994) en Arnhem (1995) samengevat. De conclusies die daaruit getrokken kunnen worden zijn: 1. de kwaliteit van de binnenlucht is slecht in nagenoeg alle onderzochte lokalen; zowel wat betreft de objectieve norm (CO2-concentratie) als de beleving (“het stinkt”) 2. de gemiddelde CO2-waarden komen meestal gedurende meer dan 50% van de schooltijd boven de (voorzichtige) norm van 1200 ppm (parts per million); er zijn (in alle scholen) maximale waarden gemeten tussen de 2400 en 4800 ppm 3. wat CO2-waarden betreft is er geen verschil tussen oude en nieuwe scholen geconstateerd Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 14
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
4. na gedragsadviezen voor ventilatie bleek de luchtkwaliteit weliswaar verbeterd, maar in de meeste gevallen toch nog niet te voldoen aan de norm (adviezen bleken niet altijd aan te sluiten bij de mogelijkheden); alleen in het Arnhemse onderzoek bleek het mogelijk de CO2-waarden net onder de norm te houden. Een deel van bovenstaande conclusies wordt in een recent onderzoek van GGD Regio IJsselVecht (2003) bevestigd [lit. 14]. In dit onderzoek in 12 scholen, dat zich tevens richt op energiebesparing, zijn ook binnenmilieumetingen verricht: CO2, relatieve vochtigheid en temperatuur. Geconstateerde problemen: ventilatie (onvoldoende mogelijkheden, slechte regelbaarheid, onduidelijkheid over effectief gebruik) en schoonmaak. Veel lokalen zijn warm, benauwd en soms muf. De resultaten van het onderzoek zijn onder meer weergegeven in een populaire uitgave “Naar een beter binnenmilieu; hoe verbeteren we de kwaliteit van het leefmilieu op scholen” [lit. 15]. In [lit. 16] worden de belangrijkste (met name Scandinavische) wetenschappelijke onderzoeken op het gebied van binnenmilieu in scholen geïnventariseerd. De resultaten worden hieronder samengevat. 1. Slechte binnenluchtkwaliteit verhoogt de kans op luchtwegaandoeningen en veroorzaakt verergering van allergie en overgevoeligheid. Als meest voorkomende verontreinigingen van de binnenlucht in scholen worden genoemd: a. vluchtige organische stoffen uit verf, lijm, vloerbedekking, bekleding, meubilair b. bio-aerosolen (bacteriën) c. huisdier-allergeen (van huis meegenomen) d. schimmelallergeen (hoge relatieve vochtigheid, vochtige bouwmaterialen) e. stuifmeelallergeen (via ventilatielucht en in kleren) f. stof (schoolbord, stoffering, open boekenkasten). 2. Slecht schoonmaakonderhoud, in combinatie met stof, vocht en hoge temperaturen, irriteren de slijmvliezen, verergeren luchtwegproblemen, veroorzaken hoofdpijn en vermoeidheid en verminderen het concentratievermogen. 3. Een te hoge temperatuur, zowel in de zomer als de winter, vermindert de concentratie. 4. Vocht (bouwvocht, condensatie in de winter, natte kruipruimte, lekkage, natte jassen) geeft kans op schimmelvorming en creëert een goed klimaat voor huisstofmijt waardoor allergenen in de binnenlucht komen. 5. Naast preventie van verontreinigingen en vocht is ventilatie het belangrijkste middel om de luchtkwaliteit in de hand te houden. 6. Akoestische en visuele aspecten (daglicht en verlichting) hebben eveneens invloed op de gezondheid en de prestaties van kinderen en van docenten. Een belangrijk aspect dat hierbij niet genoemd wordt is de verontreiniging van (weg)verkeer die via ventilatie in de binnenlucht terecht kan komen en radon uit kruipruimte of bouwmaterialen.. De auteur van [lit. 16] laat met een nieuwbouwproject in Voorschoten [lit.17] zien dat het ook anders kan.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 15
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
5
KNELPUNTEN
In dit hoofdstuk worden enkele algemeen ervaren knelpunten benoemd. Deze zijn onder anderen gebaseerd op resultaten van de Workshop Gezonde scholen [lit. 17], een (interne) discussie met de Landelijke Vereniging Onderwijsbeleidsadviseurs (sectie FMH), deskundigen van de besturenorganisaties en meningen van andere betrokken deskundigen. 1. Gebrekkige voorzieningen Veel scholen hebben gebrekkige voorzieningen voor verwarming en ventilatie, waarmee het binnenklimaat beheerst moet worden en er is vaak sprake van ongezonde materialen (vloerbedekking, stoffering) 2. Gebrek aan kennis en inzicht Het probleem wordt mede niet zo vlug onderkend door gebrek aan kennis en inzicht bij de betrokken partijen. Dit geldt zowel bij het omgaan met bestaande scholen (beheer en onderhoud) als bij het nieuwbouwproces. In het laatste geval is men vaak afhankelijk van de kennis van de architect, een toevallig deskundig bestuurslid of gemeenteambtenaar. 3. Weinig scholen zien het binnenmilieu als een probleem Gesteld wordt dat er over het algemeen relatief weinig klachten geuit worden door leerlingen en docenten. De noodzaak voor verbetering is daardoor niet evident. Als er geklaagd wordt worden klachten niet altijd serieus genomen. Vaak zijn er andere problemen met een hogere prioriteit. Ook bij nieuwbouw en renovatie is er weinig aandacht voor gezond bouwen en inrichten. Ook speelt mee dat architectuur vaak, mede door gebrek aan kennis, vóór dit soort “onzichtbare” aspecten gaat. 4. Gedragsverandering noodzakelijk Als er in principe adequate voorzieningen zijn wil dit nog niet zeggen dat het binnenmilieu in orde is. Er moet ook in de praktijk mee gewerkt (kunnen) worden. Het ventilatiegedrag van docenten is hierbij van groot belang. En dan moeten voorzieningen niet onnodig lastig zijn in het gebruik. Zoals lastig te bedienen en hoog geplaatste ventilatieroosters of –kleppen, inbraakbestendigheid etc. Leerkrachten moeten zich bewust zijn van nut en noodzaak van luchten (tussen de lessen door, in de middagpauze) en ventileren. 5. Gebrek aan tijd en geld In de gevallen waar bij nieuwbouw en renovatie wel eisen gesteld worden aan het binnenmilieu vormen gebrek aan tijd en geld de uiteindelijke drempel voor maatregelen die gericht zijn op een beter binnenmilieu. Kennis is niet aanwezig en tijd om op zoek te gaan naar informatie om het bestuur te overtuigen is vaak niet beschikbaar door steeds meer taken die op scholen afkomen. Er is weinig financiële ruimte voor goed schoonmaakonderhoud en onderhoud van installaties en tijdige vervanging van bijvoorbeeld installatieonderdelen, vervuild tapijt etc. 6. Wet- en regelgeving (nieuwbouw, renovatie) De regelgeving is bij veel betrokkenen onbekend of onduidelijk (Bouwbesluit, Arbobesluit). Veel verantwoordelijken zijn zich daarom soms niet bewust van het feit dat er niet voldaan wordt aan wettelijke minimale verplichtingen. Daarnaast is specifieke regelgeving op het gebied van binnenmilieu onvoldoende en behoeft aanvulling. 7. Controle en handhaving/advisering Scholen hebben te maken met verschillende loketten zoals Arbeidsinspectie, Onderwijsinspectie, gemeente (Bouw-en woningtoezicht) en worden van verschillende kanten (met verschil in visie, kennis, inzicht en betrokkenheid) geadviseerd (Arbodienst, GGD, gemeente en bij nieuwbouw/renovatie ook architecten en adviseurs). 8. Verschillende geldstromen/verantwoordelijkheden: gemeente versus schoolbestuur. Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 16
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
6
OPLOSSINGSRICHTINGEN
Na discussie met betrokken partijen worden de volgende oplossingsrichtingen gezien. De volgorde geeft niet bij voorbaat een prioriteitstelling aan, maar wellicht wel de haalbaarheid op korte termijn. 1. Er is de overtuiging dat met gedragsverandering het binnenmilieu in scholen aanzienlijk te verbeteren is. Daartoe is bewustwording nodig voor deze problematiek bij alle betrokkenen (schoolbestuur en –leiding, docenten, leerlingen, ouders, gemeente) zodat dit de benodigde aandacht krijgt in de dagelijkse gang van zaken. De besturenorganisaties zouden het initiatief kunnen nemen tot een “oproep”, zo mogelijk in samenwerking met GGD Nederland en het Astmafonds, aan scholen en gemeenten. 2. Bij nieuwbouw, uitbreiding en renovatie moet het onderwerp “gezondheid” nadrukkelijk op de agenda staan en dient evenveel prioriteit te krijgen als andere (functionele) aspecten van het ontwerp. Daarvoor is, naast boven genoemde bewustwording, kennis nodig van (wettelijke) voorschriften en mogelijke aanvullende eisen op dit gebied. Dit kan worden bevorderd door a. Verspreiding van reeds ontwikkelde kennis in een toegankelijke vorm zoals informatie van GGD (publicatie Naar een beter binnenmilieu... van GGD regio IJssel Vecht) en de publicatie Basisscholen en Binnenmilieu van SBR/ISSO (verschijnt eind 2004) b. Opstellen van een “standaard” Programma van Eisen ten aanzien van gezondheidsaspecten, in samenwerking met inhoudelijk (technisch) deskundigen bijvoorbeeld uit kringen van SBR/ISSO, TVVL en GGD. 3. Voor het (dagelijks) beheer en onderhoud van bestaande gebouwen is het van belang dat betrokken mensen (met name leiding, facility manager, docent) weten welke aspecten van beheer en inrichting van invloed zijn op de gezondheid van leerling en docent. Daarvoor zouden een compacte checklijst met aandachtspunten voor de schoonmaak- en onderhoudsplanning en de inrichting van de school dienstbaar kunnen zijn. Deze en andere genoemde hulpmiddelen kunnen zoveel mogelijk via de websites van de besturenorganisaties ter beschikking gesteld worden. 4. Voorlichting aan schoolleiding, docenten en ouderraden, bijvoorbeeld door het Astmafonds 5. Periodieke “chek-up” door GGD (APK-keuring Binnenmilieu), mogelijk in combinatie met de periodiek verplichte risco-inventarisatie en –evaluatie (Algemene Schoolverkenning). 6. Realiseren van voorbeeldprojecten en kennisoverdracht: a. “sanering” van een “ongezonde” school, in samenwerking met GGD en eventueel steun van Astmafonds en sponsors b. nieuwbouwproject of uitbreiding (“zo kan het ook”), met steun van bijvoorbeeld OCW, Novem c. renovatieproject. 7. Inzicht in (extra) kosten van maatregelen bij nieuwbouw en pleidooi voor adequate budgetten vanuit besturenorganisaties bij OCW (bestuurlijk overleg). Kans hiervoor is de evaluatie van het LONDO-stelsel.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 17
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
7
LITERATUUR
1. Bergs J, Oost van A. Indicatoren binnenmilieu (2002), DHV Amersfoort 2. Actieprogramma Gezondheid en Milieu (2002). Ministerie van VROM en Ministerie van VWS 3. Gezondheidsraad. Gezondheid en milieu: beoordelingskader beoordeeld. Den Haag: Gezondheidsraad, 2004; publicatie nr 2004/03. ISBN: 90-5549-518-8 4. Kormalijnslijper N, Egten van C, Vos W. Gezondheid, milieu en gemeenten (2003), SGBO DenHaag. SGBO 5741/33 5. Gezonde scholen: investeren in de toekomst (2004), VIBA Den Bosch 6. Sandt P van de e.a.. Zieke school? Een onderzoek naar het voorkomen van aspecifieke gezondheidsklachten bij schoolkinderen in samenhang met het kooldioxide-gehalte en het binnenklimaat (1987), LU Wageningen, Wageningen 7. Praktijkboek Gezonde Gebouwen (2004), Rotterdam, SBR/ISSO 8. Meijer G, Duijm F, Lucht F van der, Slot R. Binnenmilieu in kinderdagverblijven (1999), GGD Groningen 9. Haans L, Boerstra A. VIBA komt op voor binnenmilieu in scholen. In: Duurzaam Bouwen, juni 2003, p.23 10. Dongen J van. Geluidhinder in schoollokalen met name veroorzaakt door het wegverkeer (1981). ICG-publicatie VL-DR-24-07, Ministerie van V&M, Leidschendam 11. Hygge S, Evan, G, Bullinger M. A prospective study of some effects of aircraft noise on cognitive performance in schoolchildren. In: American psychological science, vol 13, no 5, September 2002, pp 469-474 12. Bullinger M, et al. The psychological Cost of Aircraft Noise for Children. In: Zblg. Hyg. Umweltmed., 202 (1998/1999), pp 127-138 13. Wassing, M. Met de GGD-richtlijn ventilatie op pad, (2003), NSPOH Amsterdam 14. Wolf de J, e.a., Praktijkexperiment EPA met module binnenmilieu 12 scholen (2003), GGD regio IJssel Vecht 15. Van Ass M, Wensveen P, Wolf, de J. Naar een beter binnenmilieu; hoe verbeteren we de kwaliteit van het leefmilieu op scholen? 16. Bronsema B. Een nieuwe school. Kan het ook beter? In: TVVL magazine 7/8 2002, pp 16-21 17. Vries G de, Gorter C. Voorschoten, Gevers Deynootschool. In: Duurzaam Bouwen, juni 2003, pp 36-39 18. Saltet P. Gezonde scholen, voor wie een zorg? Bijdrage MNGM aan Workshop Gezonde scholen, 25 maart 2004 19. Carrer P, Bruinen de Bruin Y, Franchi M, Valovirta E. The EFA project: Indoor Air Quality in European schools, 2002, Proceedings Indoor Air 2002 20. Arborisico’s in de branche onderwijs, maart 2003, TNO Arbeid.
Gezonde scholen BR04.098
30 september 2004 18
BenR Adviseurs voor duurzaamheid
bijlage
1