Bemanningsvoorschriften voor Pleziervaartuigen De vraag is: Wat zijn de bemanningsvoorschriften voor een pleziervaartuig waarmee maximaal 12 personen bedrijfsmatig vervoerd worden?
Definities Pleziervaartuig
Volgens de bijlage II bij richtlijn 2006/87/EG het binnenvaartbesluit en het RSP is een pleziervaartuig: 25. "pleziervaartuig": een schip, niet zijnde een passagiersschip, dat is bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden; Daarnaast kent het BPR het begrip "klein schip" dit is: klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert; b. een passagiersschip; Passagiersschip
Volgens de bijlage II bij richtlijn 2006/87/EG en het RSP is een passagiersschip: 18. "passagiersschip": een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers; In het binnenvaartbesluit wordt echter ook nog gesproken over "bedrijfsmatig vervoer": passagiersschip: binnenschip niet zijnde een veerpont of een veerboot dat is bestemd of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden; Het begrip "bedrijfsmatig vervoer" is vastgelegd in de binnenvaartwet: 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder: bedrijfsmatig vervoer: 1°. vervoer in de uitoefening van een bedrijf of beroep; 2°. vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming; of 3°. slepen en duwen van schepen met sleep-, duw- en sleepduwboten; Voor het bedrijfsmatig vervoer is volgens de binnenvaartregeling een Rijnvaartverklaring of een bewijs van toelating nodig. Conclusie: In alle definities is een passagiersschip pas een passagiersschip indien het bestemd is voor het vervoer van meer dan 12 passagiers. Voor een passagiersschip is een Rijnvaartverklaring of bewijs van toelating nodig. Dit geldt voor alle passagiersschepen, dus ook voor open rondvaartboten e.d.
Vaarbewijs Pleziervaartuigen met een lengte van minste 15 meter en minder dan 25 meter kunnen volgens
artikel 13 en 16 van het binnenvaartbesluit volstaan met een klein vaarbewijs. Schepen (dus ook pleziervaartuigen) met een lengte van minder dan 40 meter kunnen volgens artikel 15 van de binnenvaartregeling volstaan met een beperkt groot vaarbewijs. Dit geldt niet voor sleepboten, duwboten en passagiersschepen, hiervoor is altijd een groot vaarbewijs nodig (zie artikel 14 van de binnenvaartregeling). Hiervoor gelden voor open rondvaartboten en Amsterdamse grachtenboten wat uitzonderingen. Volgens het RSP is de schipper van een pleziervaartuig voorzien van het juiste patent voor dit scheepstype, voor de vaart beneden de grens kan echter volstaan worden met de nationaal voorgeschreven documenten. Conclusie Een pleziervaartuig tot 25 meter kan met een klein vaarbewijs varen, bij een lengte tussen 25 en 40 meter is een beperkt groot vaarbewijs voorgeschreven. Dit geldt ook als er minder dan 13 betalende personen aan boord zijn, het schip blijft dan immers een pleziervaartuig.
Omvang van de voorgeschreven bemanning Volgens artikel 5.6 van de Binnenvaartregeling is artikel 12 van de Binnenvaartwet niet van toepassing op pleziervaartuigen. De omvang van de bemanning van pleziervaartuigen is dus binnen Nederland niet wettelijk voorgeschreven. In het RSP wordt de bemanning wel voorgeschreven: deze moet bestaan uit een pattenthouder en een persoon die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip. Binnen Nederland mag volgens het RSP een schip volgens de nationale regels bemand worden. Uiteindelijk mogen volgens artikel 15.15 van de BVR motorschepen met een lengte tot 55 meter met 1 man varen mits deze aan bepaalde technische eisen voldoen. Het zou dus onredelijk zijn als een pleziervaartuig altijd met 2 personen bemand moet zijn. Conclusie: De omvang van de bemanning van een pleziervaartuig binnen Nederland is niet wettelijk bepaald. Dit geldt ook als er minder dan 13 betalende personen aan boord zijn, het schip blijft dan immers een pleziervaartuig.
Overzicht relevante regelgeving. Richtlijn 2006/87/EG Artikel 2 Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is overeenkomstig bijlage II, artikel 1.01, op de volgende vaartuigen van toepassing: a) vaartuigen met een lengte (L) van 20 m of meer; b) vaartuigen waarvan het volume, berekend uit het product lengte (L) x breedte (B) x diepte (D), 100 m^3 of meer bedraagt. 2. Bovendien is deze richtlijn overeenkomstig bijlage II, artikel 1.01, van toepassing op alle: a) sleep- en duwboten die zijn bestemd om de in lid 1 bedoelde vaartuigen of drijvende inrichtingen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren; voor het vervoer van passagiers bedoelde vaartuigen welke, naast de bemanning, meer dan twaalf passagiers vervoeren; c) drijvende inrichtingen. (bedoeld wordt drijvende werktuigen?) 3. Van deze richtlijn zijn uitgesloten: a) veerboten; b) marineschepen; c) zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten die i) in getijdenwateren varen of stilliggen ii) tijdelijk op binnenwaterwegen varen mits zij voorzien zijn van: - een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS), of een gelijkwaardig certificaat, een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat en een IOPP-certificaat ten bewijze van conformiteit met het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 (MARPOL); of - voor niet onder de onder het eerste streepje bedoelde verdragen vallende passagiersschepen: een in overeenstemming met Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen1 afgegeven certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen; of - voor pleziervaartuigen die niet onder bovengenoemde verdragen vallen: een certificaat van de vlagstaat.
Richtlijn 2006/87/EG – Bijlage II DEEL I Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.01 Definities
In dit reglement wordt verstaan onder: Typen vaartuigen 9. "sleepboot": een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen; 10. "duwboot": een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;
18. "passagiersschip": een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers; 20. "schip voor dagtochten": een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 21. "hotelschip": een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers; 25. "pleziervaartuig": een schip, niet zijnde een passagiersschip, dat is bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden; Artikel 21.01 Algemene bepaling
Op pleziervaartuigen zijn voor wat betreft bouw en uitrusting slechts de artikelen 21.02 en 21.03 van toepassing. Artikel 21.02; Toepasselijkheid van Deel II
1. Op pleziervaartuigen zijn van toepassing: a. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.01, 3.02, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, 3.03, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, en 3.04, eerste lid; b. hoofdstuk 5; c. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.01, eerste lid, en 6.08; d. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.01, eerste en tweede lid, 7.02, 7.03, eerste en tweede lid, 7.04, eerste lid, en 7.05, tweede lid, en artikel 7.13 voor pleziervaartuigen met een éénmansstuurstand voor het varen met behulp van radar; e. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.01, eerste en tweede lid, 8.02, eerste en tweede lid, 8.03, eerste en derde lid, 8.04, 8.05, eerste tot en met tiende lid en dertiende lid, artikel 8.06, artikel 8.07, artikel 8.08, eerste, tweede, vijfde, zevende en tiende lid, artikel 8.09, eerste lid, artikel 8.10; f. van hoofdstuk 9: artikel 9.01, eerste lid, van overeenkomstige toepassing; g. (gewijzigd op grond van 2008/87/EG) van hoofdstuk 10: de artikelen 10.01, tweede, derde en vijfde tot en met veertiende lid, artikel 10.02, eerste lid onderdelen a,tot en met c, en tweede lid onderdelen a en e tot en met h, en 10.03, eerste lid onderdelen a, b en d; er moeten echter ten minste twee blustoestellen aan boord aanwezig zijn; en voorts de artikelen 10.03, tweede tot en met zesde lid, 10.03a, 10.03b, 10.03c, en 10.05 h. hoofdstuk 13; i. hoofdstuk 14.
Binnenvaartwet Artikel 1 definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder: bedrijfsmatig vervoer: 1°. vervoer in de uitoefening van een bedrijf of beroep; 2°. vervoer van goederen, uitsluitend bestemd voor of afkomstig van de eigen onderneming; of 3°. slepen en duwen van schepen met sleep-, duw- en sleepduwboten; Artikel 5 Vervoersvergunning
1. Het is degene die bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verricht verboden een schip te gebruiken waarvoor niet een in het tweede lid bedoeld document van toelating is afgegeven.
Artikel 7 Certificaatplicht
1. Het is verboden een schip te gebruiken zonder de vereiste geldige certificaten. 2. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de soorten certificaten van onderzoek en de categorieën van binnenschepen aangewezen waarvoor een certificaat van onderzoek vereist is. Artikel 22 Bemanning en uitrusting
1. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van schepen met betrekking tot de vaartijden en bemanningssterkte, de uitrustingsstukken van binnenschepen en de hiermee verband houdende eisen. 2. In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake: a. de vaartijden van schepen; b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen; c. eisen aan de deskundigheid van bemanningsleden, waaronder begrepen opleiding en ervaring; d. de rusttijden van de bemanningsleden. Artikel 25 Vaarbewijs gezagvoerder
1. Voor het voeren van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen categorieën van schepen is aan de gezagvoerder een geldig vaarbewijs afgegeven. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de verschillende soorten vaarbewijzen en de geldigheidsduur vastgesteld.
Binnenvaartbesluit Artikel 1; Definities
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder: passagiersschip: binnenschip niet zijnde een veerpont of een veerboot dat is bestemd of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden; pleziervaartuig: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding; sleepboot: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor het slepen van schepen en niet is bestemd voor het zelfstandig vervoeren van goederen; sleepduwboot: schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor het slepen of duwen van schepen en niet is bestemd voor het zelfstandig vervoeren van goederen; Artikel 2; Rijnvaartverklaring, bewijs van toelating
1. Bij bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen tussen twee plaatsen aan de binnenwateren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Herziene Rijnvaartakte, is het schip voorzien van een Rijnvaartverklaring. 2. Bij bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen dat niet plaatsvindt tussen twee plaatsen als bedoeld in het eerste lid, is het schip voorzien van: a. een Rijnvaartverklaring; b. een bewijs van toelating; of
c. een door Onze Minister aangewezen geëigend document van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. 3. Het tweede lid is van toepassing op: a. een schip met een lengte van ten minste 20 meter; of b. een schip waarvoor het product van lengte, breedte en diepgang in meters ten minste 100 m³ bedraagt. Artikel 6; Certificaatplicht
Voor de volgende categorieën van binnenschepen is een certificaat van onderzoek vereist: a. binnenschepen met een lengte van ten minste 20 meter; b. binnenschepen waarvoor het product van lengte, breedte en diepgang ten minste 100 m³ bedraagt, Let op: voor de diepgang de definitie uit artikel 1 van het binnenvaartbesluit aanhouden, dus zonder kiel of andere uitstekende delen. c. sleepboten, duwboten of sleepduwboten, tenzij: 1º ze niet onder de criteria genoemd in de onderdelen a of b vallen; 2º ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig, en 3º ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt; d. passagiersschepen; e. veerponten die zijn bestemd of worden gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden; f. veerboten; g. drijvende werktuigen; h. binnenschepen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervoeren; i. binnenschepen die krachtens het Binnenvaartpolitiereglement of het Rijnvaartpolitiereglement 1995 zijn toegelaten tot het ligplaats nemen langszijde van een binnenschip als bedoeld in onderdeel h; of j. samenstellen van hecht aan elkaar verbonden schepen met een gezamenlijke afmeting als bedoeld in onderdeel a of b. Toegevoegd vanuit Staatsblad 2010, 811 k. bunkerstations met een afmeting als bedoeld in de onderdelen a of b. Artikel 7; Geen certificaatplicht
Het certificaat van onderzoek is niet vereist voor: a. binnenschepen voorzien van een geldig certificaat van onderzoek als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte: 1º. met inachtneming van artikel 9; van dit besluit; en 2º. mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan dat certificaat is verleend; b. zeeschepen voorzien van een geldig certificaat of document, afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren, op grond waarvan de vaart op zee mag worden ondernomen, mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan die certificaten zijn verleend; c. binnenschepen voorzien van een ander geldig document dan in onderdeel a bedoeld, dat door de bevoegde autoriteiten in het buitenland ten bewijze van de deugdelijkheid van het binnenschip is afgegeven, mits voldaan wordt aan de technische eisen op grond waarvan dat document is afgegeven en voor zover: 1°. afgegeven ter uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Unie, 2°. anderszins afgegeven ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, of 3°. door Onze Minister erkend in bij regeling van Onze Minister vast te stellen gevallen;
d. binnenschepen die uitsluitend door spierkracht worden voortbewogen; e. drijvende werktuigen die zich in een grind- of zandgat bevinden; f. binnenschepen die in aanbouw zijn of waarmee een proefvaart wordt ondernomen; g. binnenschepen met permanente ligplaats, uitsluitend gebruikt voor bewoning en zonder eigen aandrijving dan wel anderszins niet voor de vaart geschikt, ook gedurende de tijd van verslepen. h. schepen bestemd tot het redden van drenkelingen. Artikel 12; Schepen waarvoor bemanningsregels gelden
1. De categorieën schepen, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, zijn: a. schepen met een lengte van ten minste 20 meter; b. sleepboten, duwboten of sleepduwboten, tenzij: 1º ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig, en 2º ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt; c. passagiersschepen; d. veerponten; e. veerboten; f. drijvende werktuigen; g. binnenschepen die voor het vervoer gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen zijn toegelaten; h. schepen die krachtens het binnenvaartpolitiereglement en het Rijnvaartpolitiereglement zijn toegelaten tot het ligplaats nemen langszijde van een schip als bedoeld in onderdeel g; of i. samenstellen van hecht aan elkaar verbonden schepen met een gezamenlijke afmeting als bedoeld in onderdeel a. 2. Tot de in het eerste lid genoemde categorieën behoren niet: a. pleziervaartuigen en reddingsboten; b. bunkerstations; c. zeeschepen die uitsluitend worden gebruikt voor het vangen van vis op zee als bedoeld in de Visserijwet 1963; d. zeeschepen, niet zijnde een sleepboot: 1°. die gebruik dienen te maken van een loods en zich bevinden op de scheepvaartwegen, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11, van de Scheepvaartverkeerswet; 2°. die van de loodsplicht zijn vrijgesteld op grond van artikel 10, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet of waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 10, derde lid, van die wet, en zich bevinden op de scheepvaartwegen, bedoeld onder 1°; of 3°. die zich bevinden in de haven van Scheveningen; e. zeeschepen die voldoen aan bij regeling van Onze Minister overeenkomstig bindende besluiten van organen van de Europese Unie dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties gestelde regels. Artikel 13; Vaarbewijs algemeen
1. Voor de vaart op rivieren, kanalen en meren is de gezagvoerder voorzien van een groot, beperkt groot, dan wel klein vaarbewijs, voor rivieren, kanalen en meren. 2. Voor de vaart op de overige binnenwateren is de gezagvoerder voorzien van een groot, beperkt groot, dan wel klein vaarbewijs, voor alle binnenwateren. 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder rivieren, kanalen en meren verstaan de binnenwateren met uitzondering van de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Eems, de Dollard, het IJsselmeer, het IJmeer en het Markermeer met uitzondering van de Gouwzee.
Artikel 14; Groot vaarbewijs
1. Een groot vaarbewijs is vereist voor het voeren van: a. schepen met een lengte van ten minste 20 meter; b. passagiersschepen; c. veerponten die: 1°. zijn bestemd of worden gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanningsleden, of 2°. een snelheid van 30 kilometer per uur of meer ten opzichte van het water kunnen bereiken; d. veerboten, of e. sleepboten, duwboten of sleepduwboten. 2. Een groot vaarbewijs is geldig voor het voeren van schepen waarvoor een beperkt groot vaarbewijs of een klein vaarbewijs vereist is. 3. In afwijking van het eerste lid, onder a, is een groot vaarbewijs niet vereist voor schepen die een lengte hebben van ten minste 20 meter en minder dan 40 meter en die niet behoren tot de in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, genoemde categorieën als de gezagvoerder op grond van het bepaalde in artikel 15 in het bezit is van een geldig beperkt groot vaarbewijs. 4. Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op sleepboten, duwboten of sleepduwboten met een lengte van minder dan 15 meter, indien: a. ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig; en b. ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt. Artikel 15; Beperkt groot vaarbewijs
1. Een beperkt groot vaarbewijs is vereist voor het voeren van: a. schepen met een lengte van ten minste 20 meter en minder dan 40 meter, met uitzondering van: 1°. pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 25 meter, en 2°. schepen die behoren tot de in artikel 14, eerste lid, onderdelen b, c, d en e, genoemde categorieën, of b. sleepboten, duwboten of sleepduwboten met een lengte van ten minste 25 meter en minder dan 40 meter, indien: 1°. ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig, en 2°. ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt. 2. Een beperkt groot vaarbewijs is geldig voor het voeren van een schip waarvoor een klein vaarbewijs vereist is. Artikel 16; Klein vaarbewijs
Een klein vaarbewijs is vereist voor het voeren van: a. schepen met een lengte van ten minste 15 en minder dan 20 meter die niet behoren tot de in artikel 14, eerste lid, onderdelen b, c, en d, bedoelde categorieën; b. pleziervaartuigen met een lengte van ten minste 15 meter en minder dan 25 meter; c. sleepboten, duwboten of sleepduwboten met een lengte van ten minste 15 meter en minder dan 25 meter, indien 1°. ze blijkens een verklaring van Onze Minister uitsluitend worden gebruikt als pleziervaartuig, en 2°. ze overeenkomstig de voorwaarden gesteld op die verklaring worden gebruikt, of d. schepen met een lengte van minder dan 15 meter die door middel van de eigen mechanische voortstuwingsmiddelen een snelheid van meer dan 20 kilometer per uur ten opzichte van het water kunnen bereiken, en niet behoren tot de in artikel 14, eerste lid, onderdelen b, c, d en e, genoemde
schepen.
Binnenvaartregeling Artikel 1.21 Rijnvaartverklaring
Bij bedrijfsmatig vervoer van goederen en personen tussen twee punten gelegen aan de binnenwateren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Herziene Rijnvaartakte, bevindt de Rijnvaartverklaring, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit of een gewaarmerkt afschrift daarvan, als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, zich aan boord van het schip waarvoor het is afgegeven. Artikel 2.9 Standaard eisen voor bemanningsleden
1. Dit artikel is van toepassing op de bemanningsleden van schepen als bedoeld in artikel 12 van het besluit, niet zijnde veerboten, varend op de in artikel 1.2 bedoelde binnenwateren, mits tijdens de vaart de Duits-Nederlandse grens op de Rijn bij het Spijksche Veer niet in de ene of de andere richting wordt overschreden. Artikel 5.6 Voorgeschreven bemanning
1. De minimumbemanning van de navolgende categorieën van schepen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3.15 van het Rsp, met dien verstande dat de stuurman in voetnoot 2 de bekwaamheid van schipper bezit bedoeld in artikel 2.9, tweede lid: a. motorschepen; b. duwboten; c. passagiersschepen, niet zijnde stoomschepen, die zonder passagiers aan boord varen; d. drijvende werktuigen die zelfvarend zijn tijdens transport; e. bunkerschepen; f. bilgeboten; g. pompoverslagboten. Artikel 5.7 Bemanningsverklaring
1. Op motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiersschepen, indien zij met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, is artikel 3.14 onderscheidenlijk artikel 3.18 van het Rsp van overeenkomstige toepassing. 2. Het voldoen of niet voldoen aan de voorschriften bedoeld in het eerste lid wordt door de minister in een verklaring vastgelegd. 3. De verklaring, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid van het Rsp wordt met de in het tweede lid bedoelde verklaring gelijkgesteld. Artikel 5.8 Verwijzing naar het Rsp
Voor de toepassing van deze paragraaf is artikel 2.02, eerste en tweede lid, met uitzondering van de derde alinea, van het Rsp van overeenkomstige toepassing. Artikel 7.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: klein vaarbewijs I: klein vaarbewijs voor de vaart op rivieren, kanalen en meren; klein vaarbewijs II: klein vaarbewijs voor de vaart op alle binnenwateren; beperkt groot of groot vaarbewijs A: beperkt groot of groot vaarbewijs voor de vaart op alle binnenwateren;
beperkt groot of groot vaarbewijs B: beperkt groot of groot vaarbewijs voor de vaart op rivieren, kanalen en meren. groot pleziervaartbewijs I: groot pleziervaartbewijs voor de vaart op rivieren, kanalen en meren; groot pleziervaartbewijs II: groot pleziervaartbewijs voor de vaart op alle binnenwateren; ICC: internationaal certificaat van competentie als bedoeld in resolutie 40, nr. TRANS/SC.3/147, van de Working Party on Inland Transport van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, van 16 oktober 1998, overeenkomstig bijlage 7.5 bij deze regeling. Artikel 7.8 Vrijstelling pleziervaartuigen 25 - 40 m
1. Artikel 15, eerste lid, van het besluit is niet van toepassing op pleziervaartuigen met een lengte van 25 tot 40 meter, indien de schipper in het bezit is van: a. een groot pleziervaartbewijs I of II, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7.4, of b. een vaarbewijs als bedoeld in bijlage 7.1, onderdelen 1.3 of 1.4, mits behaald vóór 1 juli 2011. 2. Artikel 15, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit zijn niet van toepassing voor pleziervaartuigen met een lengte van ten minste 25 meter, indien de schipper in het bezit is van: a. een groot pleziervaartbewijs I of II, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 7.4, voorzien van de aantekening ‘40 meter plus’; of b. een vaarbewijs als bedoeld in bijlage 7.1, onderdelen 1.3 of 1.4, mits behaald vóór 1 juli 2011.
REGLEMENT BETREFFENDE HET SCHEEPVAARTPERSONEEL OP DE RIJN (RSP) Artikel 1.01 Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder: Typen schepen 12. passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers; 13. schip voor dagtochten: een passagiersschip zonder hutten voor overnachting van passagiers en met een overeenkomstige aantekening in het certificaat van onderzoek; 14. hotelschip: een passagiersschip met hutten voor overnachting van passagiers en met een overeenkomstige aantekening in het certificaat van onderzoek; 16. pleziervaartuig: een schip dat bestemd is voor sportieve of recreatieve doeleinden en geen passagiersschip is Paragraaf 3: Minimumbemanning aan boord Artikel 3.14 Uitrusting van schepen
1. Onverminderd de bepalingen van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiersschepen, om met een minimumbemanning overeenkomstig deze paragraaf te worden geëxploiteerd, aan een van de volgende uitrustingsstandaarden voldoen: 1.1 Standaard S.. ....
1.2 Standaard S2 e) voor passagiersschepen: Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie. Deze uitrusting is echter niet vereist, indien de voortstuwingsinstallatie en de stuurinrichting van het passagiersschip gelijkwaardige manoeuvreereigenschappen waarborgen 2. Het voldoen of niet voldoen aan de voorschriften van 1.1 of 1.2 wordt door de Commissie van Deskundigen in het certificaat van onderzoek onder nummer 47 gewaarmerkt Artikel 3.17 Minimumbemanning van passagiersschepen
1. De minimumbemanning van schepen voor dagtochten bestaat uit: volgt een tabel Artikel 3.22 Minimumbemanning voor pleziervaartuigen
De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op pleziervaartuigen. Desalniettemin moet de bemanning ten minste bestaan uit: - een schipper die houder is van een patent als bedoeld in dit reglement; - een persoon die in staat is te helpen bij het manoeuvreren met het schip Artikel 3.23 Uitzondering
Voor de vaart beneden het Spijksche Veer (km 857,40) kan, voorzover de Duits-Nederlandse grens tijdens de vaart noch in de ene, noch in de andere richting wordt overschreden, worden volstaan met de toepassing van de voorschriften van de Nederlandse „Binnenvaartwet“ (Staatsblad 2007, Nummer 498) HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN VOOR DEEL II Artikel 2.01 Toepassingsgebied
1. Dit deel is van toepassing op a) schepen met een lengte van 20 m of meer ; b) schepen waarvan het product van L . B . T gelijk is aan een inhoud van 100 m3 of meer. 2. Bovendien is dit deel van toepassing op alle a) sleep- en duwboten die ervoor zijn ingericht, schepen als bedoeld in het eerste lid of drijvende inrichtingen te slepen, te duwen of langszijde vastgemaakt mee te voeren; b) schepen die een toelatingscertificaat als bedoeld in het ADN- bezitten; c) passagiersschepen; d. drijvende werktuigen 3. Dit deel is niet van toepassing op veerponten Artikel 6.02 Verplichting tot het hebben van een schipperspatent
1. Degene die op de Rijn een schip wil voeren, moet houder zijn van een overeenkomstig het onderhavige reglement afgegeven Rijnpatent of een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor het type en de afmetingen van het betreffende schip, alsmede voor het te bevaren riviergedeelte; de lijst van de als gelijkwaardig erkende vaarbevoegdheidsbewijzen alsmede de eventuele aanvullende voorwaarden voor deze erkenning zijn in bijlage D5 opgenomen 3. Voor de vaart benedenstrooms van het Spijksche Veer (km 857,40) en op het riviergedeelte tussen Bazel (Mittlere Rheinbrücke - km 166,64) en de sluizen van Iffezheim (km 335,92), kan worden volstaan met: a) in plaats van het in artikel 7.01 bedoelde patent , een vaarbewijs als bedoeld in bijlage I van de
richtlijn 91/672/EEG, of een vaarbewijs afgegeven krachtens richtlijn 96/50/EG; b) in plaats van het patent, zoals bedoeld in de artikelen 7.02 tot en met 7.04, een ander door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid. 4. Voor schepen met een lengte van minder dan 15 m, met uitzondering van passagiersschepen, duw- en sleepboten, kan worden volstaan met een bewijs van vaarbekwaamheid voor de binnenwateren dat in overeenstemming is met de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten en België 5. De verplichting tot het hebben van een patent wordt uitsluitend geregeld door de nationale voorschriften van de Rijnoeverstaten a) voor veerponten; b) voor schepen die slechts door spierkracht worden voortbewogen; c) voor schepen met een lengte van minder dan 15 m die slechts door middel van zeilen worden voortbewogen of voorzien zijn van een aandrijvingsmotor met een vermogen van niet meer dan 3,68 kW
BPR Artikel 1.01. Betekenis van enkele uitdrukkingen
In dit reglement wordt verstaan onder: A. Typen schepen 1°. schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water; 2°. motorschip: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd; 3°. groot schip: schip niet zijnde een klein schip; 4°. klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert; b. een passagiersschip; c. een veerpont die vaart op een vaarweg van de klasse II of hoger, zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport en opgenomen in het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 februari 2006, nr. RWS/SDG/2006/21059 inhoudende de Richtlijnen vaarwegen 2005 (Stcrt. 2006, 32); d. een vissersschip; e. een duwbak; 5°. snel schip: groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen; 6°. passagiersschip: schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren; .... Artikel 1.09. Sturen van een schip
1. Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon. Voor deze persoon geldt: a. een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot; b. een minimum leeftijd van 16 jaar: 1°. voor het sturen van een groot schip,
2°. voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur, en 3°. voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer; c. een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.