BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN TERUGVORDERING EN VERHAAL WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE HULST
December 2004
Legenda
Inhoudsopgave Voorwoord
2 3
Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Terugvordering WWB
4
Algemeen Herziening en intrekking Terugvordering Kwijtschelding Invordering van teruggevorderde bijstand Overige bepalingen
5 5 5 6 7 7
Toelichting Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Terugvordering WWB
9
Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Verhaal
14
Algemeen Beperking Afzien van een verhaalsbesluit Kwijtschelding Beoordeling onderhoudsplicht Verhalen van rechterlijke uitspraak Wijziging door rechter vastgesteld bedrag levensonderhoud Het verhaalsbesluit Verhaal in rechte Heronderzoek Invordering Overige bepalingen
15 15 15 15 16 16 17 17 17 17 17 17
Toelichting Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Verhaal WWB
18
2
Voorwoord
Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden, die onderstaande wetten en besluiten heeft vervangen: 1. De Algemene bijstandswet 2. De Wet inschakeling werkzoekenden 3. De Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ 4. Het Besluit in- en doorstroombanen. In de WWB krijgt de gemeente de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de verlening van bijstandsuitkeringen. Het Rijk verschaft daartoe een vast budget dat bestaat uit een ‘inkomstendeel’ en een ‘werkdeel’. Middelen die een gemeente overhoudt op het werkdeel vloeien terug naar het Rijk. Een overschot in het inkomensdeel is vrij besteedbaar. In deze WWB is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre het terugvorderings- en verhaalsbeleid daadwerkelijk in beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften wordt vastgelegd. Het opstellen van deze regels is geen wettelijke verplichting. In beginsel kunnen Burgemeester en wethouders per individuele situatie bepalen of zij van hun bevoegdheid tot terugvordering en verhaal gebruik maken. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Bij elk besluit zal immers moeten worden aangegeven waarom van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruikt wordt gemaakt. Met name in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt het beschrijven van beleid, en het publiceren hiervan, de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen. In bijgaande beleidsregels maakt het college van burgemeester en wethouders gebruik van de bevoegdheid tot: 1. het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand op grond van artikel 54, derde lid van de WWB, voor terugvordering over de periode tot 1 januari 2004 op grond van de Abw-artikelen; 2. het terugvorderen van ten onrechte ontvangen bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, voor terugvordering over de periode tot 1 januari 2004 op grond van de Abw-artikelen. In artikel 13 van de Invoeringswet WWB wordt geanticipeerd op een nieuw in te voeren stelsel van (kinder-)alimentatie dat op termijn in de plaats komt van de mogelijkheid tot verhaal van bijstand door gemeenten: “Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kunnen kosten van bijstand door het college worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet”. Gemeenten zijn tot de invoering van de nieuwe alimentatiewet bevoegd tot verhaal van bijstand op de onderhoudsplichtige ex-partner. Op dat moment vervalt zowel de verplichting (Abw) als de bevoegdheid (WWB) tot verhaal op onderhoudsplichtigen, met uitzondering van verhaal op ouders van bijzondere bijstand die aan jong-meerderjarigen (18-21 jaar) wordt verstrekt. Dit wordt een bevoegdheid van de gemeente. Burgemeester en wethouders krijgen, na invoering van de nieuwe alimentatiewetgeving, de bevoegdheid om belanghebbende te verplichten kinderalimentatie te verzoeken indien de belanghebbende aanspraak op alimentatie heeft (artikel 56 WWB).
3
TERUGVORDERING BELEIDSREGELS & UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN
4
BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst (hierna: het college) stelt vast de volgende Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Hulst
ALGEMEEN 1. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot: a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB); b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.
HERZIENING EN INTREKKING 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien: a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; b. anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.
TERUGVORDERING 3. Terugvordering Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften. 4. Ten onrechte verleende bijstand Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
5
1. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken; 2. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming. g. terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. 5. Terugvordering van gezinsleden a. Onverminderd het bepaalde onder regel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd. b. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. c. de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd. 6. Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien: a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,00; b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.
KWIJTSCHELDING 7. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek In afwijking van regel nummer 4 en 5 kan het college besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in regel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 8. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Van kwijtschelding als bedoeld in regel nummer 7 wordt afgezien indien: a. de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden. 9. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in regel 7 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen. 10. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in regel 7 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
6
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. 11. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting In afwijking van regel nummer 4 kan het college ambtshalve of op verzoek besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. 12. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting Kwijtschelding als bedoeld in regel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND 13. Invorderingsbesluit In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede: a. tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd; b. de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen; c. op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd. 14. Verplichtingen met betrekking tot de invordering a. Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting; b. Het college verricht onderzoek naar de hoogte van het inkomen, indien wijzigingen in het inkomen daartoe aanleiding geven. Aan de hand van dit onderzoek kan de betalingsverplichting gewijzigd worden vastgesteld. 15. Verrekening en beslaglegging Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van: 1. verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid; 2. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of; 3. beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
OVERIGE BEPALINGEN 16. Kosten Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in regel 14 dan wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten.
7
17. Brutering Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 18. Inwerkingtreding Deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften treden in werking met ingang van 1 januari 2005. Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, Datum:
De burgemeester,
De secretaris,
8
TOELICHTING BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND ALGEMEEN 1. Algemeen In de Wet werk en bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking treedt, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige Beleidsregels en Uitvoeringsvoorschriften Terugvordering Wet werk en bijstand wordt een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2005 te kunnen continueren. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften. Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB. Nadere duidelijkheid kan worden gevonden in het Handboek van Schulinck en jurisprudentie. De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.
HERZIENING EN INTREKKING 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van het college van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid. De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd. a. indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI. b. In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het
9
niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht. Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.
TERUGVORDERING 3. Terugvordering Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. 4. Ten onrechte verleende bijstand De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd. a. bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen. b. aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel. c. Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk. d. Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.
10
e. er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar. f. Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e. 5. Terugvordering van gezinsleden Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. Duidelijk moet zijn dat: ! de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen. ! de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was. Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente. 6. Afzien van het terugvorderingsbesluit In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in regel 7 en verder. In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in deze beleidsregel. De WWB kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Het college is vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie regel 2). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
11
KWIJTSCHELDING 7. tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 januari 2004 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe WWB niet meer voor. Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk om op andere gronden een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle afronding van een reïntegratie-traject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan scholing of sociale activering. 11. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels nagenoeg ongewijzigd overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Het college kan ambtshalve tot kwijtschelding besluiten. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan personen met onbekende verblijfplaats of aan iemand die zich definitief heeft gevestigd in een land waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Daarnaast biedt dit artikel mogelijkheden voor stimulatie van reïntegratie en voorkomt het onnodige administratieve belasting in uitzichtsloze invorderingssituaties. 12. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting In deze beleidsregel wordt vastgelegd dat geen kwijtschelding plaatsvindt ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND 13. Invorderingsbesluit In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Ten aanzien van het terug te vorderen bedrag wordt rekening gehouden met het gestelde in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de beslagvrije voet. 14. Verplichtingen met betrekking tot de invordering In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting. In deze beleidsregels is geen vaste termijn opgenomen voor het verrichten van een heronderzoek naar de hoogte van het inkomen. De praktijk heeft uitgewezen dat de administratieve belasting niet opweegt tegen de baten. Nu wordt alleen een onderzoek ingesteld indien wijzigingen in het inkomen daartoe aanleiding geven. 15. Verrekening en beslaglegging De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag
12
open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan: • er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld; • er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend; • er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet; • bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet • verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten) Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. De procedure is als volgt: • de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt • hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven • de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente • door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente • de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.
OVERIGE BEPALINGEN 16. Kosten Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 14 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op kosten van betekening, gerechtelijke kosten en dergelijke. De vordering wordt verhoogd met deze kosten. 17. Brutering In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd. 18. Inwerkingtreding Met het inwerking treden van deze beleidsregels Terugvordering vervallen alle voorgaande vastgestelde beleidsregels.
13
VERHAAL BELEIDSREGELS & UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN
14
BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VERHAAL WWB Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst (hierna: het college) stelt vast de volgende Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften Verhaal Wet werk en bijstand van de gemeente Hulst ALGEMEEN 1.
Verhaal van bijstand Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand: a. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt; b. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt; c. op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voorzover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien d. op de nalatenschap van de persoon indien: 1° aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend indien sprake is van een situatie als beschreven in de beleidsregels terugvordering 4 onder a en e en voorzover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden; 2° bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht. Behoudens in de gevallen als bedoeld in onderdeel d, ten tweede, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.
BEPERKING 2.
Buiten de gevallen aangegeven in beleidsregel 1 vindt geen verhaal plaats.
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN EEN VERHAALSBESLUIT 3.
Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien: a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
KWIJTSCHELDING 4.
Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek In afwijking van beleidsregel 1 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voorzover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
15
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 5.
Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in beleidsregel 4 onder b. tot stand is gekomen.
6.
Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in de beleidsregel 4 genoemde voorwaarden a, b en c; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
7.
Kwijtschelding In afwijking van beleidsregel nummer 1 kan het college ambtshalve besluiten van (verder) verhaal af te zien indien degene op wie wordt verhaald gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
BEOORDELING VAN ONDERHOUDSPLICHT 8.
Beoordeling onderhoudsplicht Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in beleidsregel 1 onder a en b en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
9.
Ingangsdatum onderhoudsplicht De onderhoudsplicht gaat in de dag na verzending van de brief inzake het onderzoek naar de onderhoudsplicht.
VERHALEN VAN RECHTERLIJKE UITSPRAAK BETREFFENDE LEVENSONDERHOUD 10.
Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak a. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak; b. Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen. b. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt; c. Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tenuitvoergelegd.
16
WIJZIGING DOOR RECHTER VASTGESTELD BEDRAG LEVENSONDERHOUD 11.
Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage Het college verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter: a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek; b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.
HET VERHAALSBESLUIT 12.
Het verhaalsbesluit Een besluit tot verhaal op grond van beleidsregel 1 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage, het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.
VERHAAL IN RECHTE 13.
Verhaal in rechte Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte. Het college ziet af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 600,00 niet te boven gaat.
HERONDERZOEK 14.
Onderzoek naar draagkracht Het college kan een onderzoek instellen naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd of verminderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50,00 per maand.
INVORDERING 15.
Vereenvoudigd derdenbeslag Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van de gemeente vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
OVERIGE BEPALINGEN 16.
Inwerkingtreding en werkingsduur Deze beleidsregels treden in werking vanaf 1 januari 2005.
Aldus op vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, Datum De burgemeester
De secretaris
17
TOELICHTING BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VERHAAL WET WERK EN BIJSTAND Het betreft hier beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften om vast te stellen dat de gemeente gebruik maakt van de in de Wet werk en bijstand (in casu voornamelijk de Invoeringswet WWB) genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen. Artikel 13 IWWB luidt: Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kunnen kosten van bijstand door het college worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet. Een en ander past in de visie om in het kader van de volledige financiële verantwoordelijkheid van de gemeente zorg te dragen voor eenduidige vastlegging van de tot 1 januari 2004 vastgestelde werkwijze en de uit die werkwijze en activiteiten voortvloeiende middelen te waarborgen. 1. Verhaal van bijstand Onder a en b worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot (en daarmee gelijkgesteld de geregistreerd partner) bedoeld t.a.v. zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex) echtgenoot en/of minderjarige kinderen. Overeenkomstig het bepaalde hierover in artikel 13 van de Invoeringswet WWB kan de gemeente tot een nader te bepalen tijdstip (inwerkingtreding artikelen 56, 61 en 62 WWB) overgaan tot verhaal van kosten van bijstand conform de regels van de Algemene bijstandswet. De mogelijkheid verhaal op grond van deze wettelijke onderhoudsplicht toe te passen komt met de komst van een nieuw kinderalimentatiestelsel te vervallen. Er resteert dan als verhaalsmogelijkheid de in beleidsregel 1. onder c. en d benoemde mogelijkheden zoals deze in de WWB zijn opgenomen. Met de invoering van deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften is afgezien van de mogelijkheid om bijstand te verhalen op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend. Uit ervaringsgegevens van de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat deze arbeidsintensieve mogelijkheid van verhalen weinig tot niets heeft opgeleverd. 2. Beperking Hierbij wordt benadrukt dat de bijstand uitsluitend wordt verhaald in de in beleidsregel 1 vastgelegde gevallen. 3. Afzien van een verhaalsbesluit Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een kruimelbedrag worden gehanteerd. Tevens bestaat de mogelijkheid om af te zien van verhaal indien er sprake is van een dringende reden. 4. tot en met 6 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beleidsregels 7 tot en met 10 van de toelichting beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering Wet werk en bijstand. 7. Kwijtschelding verhaal Ambtshalve kan worden besloten af te zien van (verder) verhaal af te zien indien degene op wie wordt verhaald gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. 8. Beoordeling onderhoudsplicht Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten trema-normen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zgn. netto- als een brutoberekening.
18
9. Ingangsdatum onderhoudsplicht In de wet is niet aangegeven met ingang van welke datum een onderhoudsbijdrage moet worden opgelegd. Op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad, geldt dat een bijdrage ingaat vanaf de dag dat een onderhoudsplichtige bekend is met het onderzoek naar zijn onderhoudsplicht en in staat is gelden te reserveren. Dit betekent dat een bijdrage ingaat op de dag na de dag van verzending van de brief inzake het onderzoek naar de onderhoudsplicht. Ook in het geval de onderhoudsplichtige niet reageert op aanschrijvingen in het kader van dat onderzoek, wordt de ingangsdatum van de ambtshalve vast te stellen bijdrage als bovenstaand vastgesteld. 10. Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak. Het besluit tot verhaal wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief / de gestelde termijn te voldoen. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn van de tweede zin tegen het besluit in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan wordt de invordering eerst voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven is de gemeente, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, bevoegd tot invordering van het verschuldigde over te gaan. Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op (artikel 96 Abw), die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. In de praktijk blijkt het niet-betalen van de alimentatie soms een goede reden te hebben. Het inkomen van de onderhoudsplichtige is bijvoorbeeld verminderd waardoor hij niet meer de alimentatie, die op het oude inkomen was gebaseerd, kan voldoen. In alle gevallen is de onderhoudsplichtige verantwoordelijk voor het indienen van een verzoek tot wijziging of nihilstelling van de vastgestelde alimentatie. Tot het moment dat duidelijk is dat de alimentatie wordt gewijzigd (al dan niet met terugwerkende kracht), wordt vastgehouden aan de oorspronkelijke alimentatiebedragen. Op grond van redelijkheid en billijkheid kan tijdelijk wordt afgezien van invordering, bijvoorbeeld als een advocaat middels het toezenden van een kopie van het wijzigingsverzoek heeft aangetoond dat een procedure tot wijziging is gestart. 11. Wijziging door de rechter vastgestelde bijdrage Geen nadere toelichting noodzakelijk. 12. Het verhaalsbesluit Geen nadere toelichting noodzakelijk. 13. Verhaal in rechte Het college heeft de mogelijkheid om af te zien van verhaal in rechte als het te verhalen bedrag niet hoger is dan € 600,00. Met deze mogelijkheid wordt beoogd in het kader van een kosten-baten analyse een afweging te maken over de gang naar de rechter als het te verhale bedrag lager is dan € 600,00. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de onderhoudsbijdrage is vastgesteld op € 250,00 per maand en er vervolgens niet wordt betaald en degene waarvoor verhaald wordt slechts 2 maanden uitkering ontvangt. 14. Onderzoek naar draagkracht Het hier genoemde bedrag kan worden herleid uit de onder de toelichting bij beleidsregel 3 genoemde bedrag van € 50,00 per maand. 15. Vereenvoudigd derdenbeslag Geen nadere toelichting noodzakelijk. 16. Inwerkingtreding Inwerkingtreding na publicatie per 1 januari 2005. Met het inwerking treden van deze beleidsregels Verhaal vervallen alle voorgaande vastgestelde beleidsregels. Deze regels worden in ieder geval aangepast op het moment dat het voorgenomen nieuwe stelsel van kinderalimentatie ingaat.
19