Beleidsregels Terugvordering en verhaal gemeente Hilversum 2011 HOOFDSTUK I ALGEMEEN Beleidsregel 1 Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze Regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Ioaw/Ioaz, de Wk en Wkkp, de Wi het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). 2. In deze Regeling wordt verstaan onder: a. Regeling: onderhavige Beleidsregels Terugvordering en verhaal gemeente Hilversum 2011; b. College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum ; c. Bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5, sub a, b en d van de WWB; d. Kosten van bijstand: de verstrekte bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de WWB en de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet; e. Abw: de Algemene bijstandswet; f. WWB: de Wet werk en bijstand; g. WIJ: de Wet investeren in jongeren h. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; i. Inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 30 van de ABW, artikel 65, eerste lid van de Abw, artikel 17, eerste lid van de WWB, artikelen 28, tweede lid en 29, eerste lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi tot 01-01-2009), artikel 30c, derde en vierde lid van de Wet Suwi (vanaf 01-01-2009), artikel 44, eerste lid van de WIJ, artikel 13, eerste lid van de Ioaw/Ioaz ; j. Signaal: relevante informatie van de belanghebbende die bijstand, een inkomensvoorziening of een uitkering ontvangt waaruit kan worden afgeleid dat op grond daarvan terstond actie moet worden ondernomen om de hoogte van de bijstand, de hoogte van de inkomensvoorziening of de hoogte van de uitkering aan te passen; k. Aflossingscapaciteit: de financiële ruimte voor de aflossing van een vordering; l. Inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening als bedoeld in artikelen 5 en 24 van de WIJ; m. Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; n. Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen o. Uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 31 van de Ioaw en Ioaz; p. Wk: de Wet kinderopvang; q. Wkkp: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; r. Tegemoetkoming: de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang zoals bedoeld in paragraaf 3 van de van de Wk en de Wkkp; s. Eigen bijdrage: de eigen bijdrage als bedoeld in de artikelen 23, tweede lid en 24e, eerste lid van de Wet inburgering (Wi) t. Verhaalsbijdrage: kosten van bijstand of van de inkomensvoorziening die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de WWB.
Beleidsregel 2 Toepassingsbereik beleidsregels 1. De Regeling is van toepassing op de in de WWB, WIJ en Ioaw/Ioaz neergelegde bevoegdheden voor wat betreft de opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van bijstand, inkomensvoorziening en uitkering; 2. De Regeling is, gezien het bepaalde in artikel 38 van de Wk en artikel 1.38 van de Wkkp, van overeenkomstige toepassing op de terug- en invordering van een verleende tegemoetkoming. 3. De Regeling is van toepassing op de inning van de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid van de Wi en de invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 24, vierde lid van de Wi; 4. De Regeling is van toepassing op de bevoegdheid tot verhaal van kosten van bijstand en inkomensvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de WWB.
2
Beleidsregel 3 Gebruikmaking bevoegdheden Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid tot: a. het opschorten van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en uitkering (artikel 54, eerste en tweede lid van de WWB, artikel 40, eerste en tweede lid van de WIJ, artikel 17, eerste en tweede lid van de Ioaw/Ioaz) en de intrekking van het besluit tot toekenning overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, vierde lid van de WWB en artikel 17, vierde lid van de Ioaw/Ioaz; b. het herzien of intrekken van een besluit tot toekenning overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, derde lid, sub a en b van de WWB, artikel 40, derde lid, sub a en b van de WIJ, artikel 17, derde lid, sub a en b van de Ioaw/Ioaz; c. het intrekken of herzien van een gedaan werkleeraanbod als bedoeld in artikel 21 van de WIJ; d. het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte inkomensvoorziening overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ, het terugvorderen van de uitkering als bedoeld in artikel 25 en volgende van de Ioaw/Ioaz; e. het terugvorderen van een verleende tegemoetkoming als bedoeld in artikel 38 van de Wk en 1.38 van de Wkkp met toepassing van artikelen 58 tot en met 60 van de WWB. De bepalingen betreffende de terugvordering van bijstand in deze Regeling zijn van overeenkomstige toepassing op de terugvordering van een tegemoetkoming. Onder “bijstand” moet tevens worden verstaan “tegemoetkoming”. f. het bruteren van de vordering als bedoeld in artikel 58, vierde lid van de WWB, artikel 54, vierde lid van de WIJ en artikel 25, vierde lid van de Ioaw/Ioaz; g. het verrekenen van de vordering met kosten van bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkeringen als bedoeld in artikel 60, derde lid van de WWB, artikel 56, derde lid van de WIJ en artikel 28, tweede lid van de Ioaw/Ioaz; h. het verrekenen van bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening met de algemene bijstand, met een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz, met een uitkering krachtens het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004, met een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen kunstenaars of met de inkomensvoorziening, zoals bedoeld in artikel 48, vijfde lid van de WWB; i. het innen van de eigen bijdrage en de invordering bij dwangbevel, zoals bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid van de Wi; j. verhaal van de kosten van bijstand overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5i van de WWB en verhaal van kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 57 van de WIJ; HOOFDSTUK II OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING Beleidsregel 4 Opschorting recht en intrekking 1. In de situaties beschreven in artikel 54, eerste lid van de WWB, artikel 40, eerste lid van de WIJ en artikel 17, eerste lid van de Ioaw/Ioaz, schort het college het recht op bijstand, het recht op inkomensvoorziening, het recht op uitkering op. 2. Het college doet aan de belanghebbende bij besluit mededeling van de opschorting onder het geven van een termijn om het verzuim te herstellen. Daarbij wordt kenbaar gemaakt dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens of verlenen van medewerking binnen de hersteltermijn kan leiden tot het intrekken van het recht op bijstand, het recht op inkomensvoorziening of het recht op uitkering vanaf de datum van opschorting. 3. De hersteltermijn als bedoeld in het eerste lid dient de belanghebbende redelijkerwijs in staat te stellen de ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te overleggen dan wel alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Indien de belanghebbende niet in staat is om de gevraagde stukken of medewerking binnen de hersteltermijn te verstrekken c.q. te verlenen, doet hij hiervan schriftelijk mededeling. 4. Wanneer belanghebbende het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld, trekt het college na het verstrijken van de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 54, eerste lid van de WWB, het recht op bijstand in met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
3
5. Indien de acht weken, zoals bedoeld in het eerste en vierde lid, gerekend vanaf de ingangdatum van de opschorting, zijn verstreken, dan wordt het recht op bijstand ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, sub a van de WWB en het vermelde in beleidsregel 5, eerste lid, sub a van deze Regeling. 6. Het college trekt het recht op uitkering in met ingang van de eerste dag waarop het recht op uitkering is opgeschort, wanneer het verzuim door de belanghebbende niet hersteld is binnen de daarvoor gestelde termijn (artikel 17, vierde lid van de Ioaw/Ioaz). Beleidsregel 5 Herziening en intrekking Een besluit tot toekenning van bijstand/inkomensvoorziening/uitkering wordt door het college herzien of ingetrokken indien: a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering; b. de bijstand, inkomensvoorziening of uitkering anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Beleidsregel 6 Terugvordering kosten bijstand 1. Het college vordert de kosten van bijstand terug voor zover deze bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 van de WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen; f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: 1° de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3 van de Abw of paragraaf 3.4 van de WWB beschikt of kan beschikken; 2° bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming 2. Terugvordering als bedoeld in het eerste lid onder e vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Beleidsregel 6a Terugvordering kosten inkomensvoorziening WIJ 1. Het college vordert de kosten van de inkomensvoorziening terug voor zover de inkomensvoorziening: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. op grond van artikel 37 van de WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien vastgesteld is dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat; c. anderszins onverschuldigd is betaald, omdat de jongere naderhand met betrekking tot de periode waarover de inkomensvoorziening is verleend over in aanmerking te nemen vermogen of inkomen beschikt of kan beschikken; d. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. 2. Terugvordering zoals bedoeld in het eerste lid, sub d vindt niet plaats indien de betreffende kosten gemaakt zijn meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Beleidsregel 6b Terugvordering uitkering Ioaw/Ioaz 1. Het college vordert de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid van de Ioaw/Ioaz (en het bepaalde in de beleidsregels 4, zesde lid en 5 van deze Regeling), of artikel 20 van de Ioaw/Ioaz ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende terug; 2. De uitkering wordt van de belanghebbende teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode als waarover een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz is verleend, later inkomsten ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.
4
Beleidsregel 7 (Mede-)terugvordering bijstand gezinsleden 1. Onverminderd het bepaalde in beleidsregel 6 van deze Regeling worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd. 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3 van de Abw of paragraaf 3.4 van de WWB rekening had moeten worden gehouden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die wordt teruggevorderd. Beleidsregel 7a (Mede-)terugvordering inkomensvoorziening echtgenoten 1. Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de WIJ had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting als bedoeld in beleidsregel 1 onder i van deze Regeling niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de inkomensvoorziening mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden. 2. De in het eerste lid bedoelde persoon is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van de inkomensvoorziening die worden teruggevorderd. Beleidsregel 7b (Mede-)terugvordering uitkering Ioaw/Ioaz 1. Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 van de Ioaw/Ioaz had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting als bedoeld in beleidsregel 1 onder i van deze Regeling niet of niet behoorlijk is nagekomen, wordt de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden. 2. De in het eerste lid bedoelde persoon is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte verleende uitkering. Beleidsregel 8 Afzien terugvordering Het college ziet gedeeltelijk of volledig van terugvordering af indien: a. de totale kosten van de ten onrechte of teveel verstrekte bijstand, inkomensvoorziening, of uitkering op jaarbasis lager is dan 9% van het geldende wettelijke minimumloon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, tenzij het een voorschot betreft als bedoeld in artikel 52 van de WWB of artikel 37 van de WIJ; b. het bijstand, inkomensvoorziening of uitkering betreft welke 6 maanden na de ontvangst van een signaal dat verkregen is van de belanghebbende nog is uitbetaald (de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie); c. hiertoe een dringende reden aanwezig is; d. de belanghebbende aannemelijk kan maken dat - bij overschrijding van de vermogensgrens - over (een gedeelte van) de periode van de terugvordering wel bijstand/inkomensvoorziening zou zijn verleend wanneer de door hem/haar voor het verlenen of voortzetten van de bijstand/inkomensvoorziening van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest. Beleidsregel 9 Afzien van brutering Het college ziet van brutering van de vordering af indien de bijstand, inkomensvoorziening of uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan. Beleidsregel 10 Inhoud beschikking tot terugvordering De beschikking met de plicht tot terugbetaling vermeldt in ieder geval: a. het totale bedrag dat terugbetaald moet worden (de te betalen geldsom); b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden, welke termijn wordt vastgesteld op betaling binnen zes weken, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van verzenddatum van de beschikking; c. de wijze van betaling;
5
d. de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen twee weken na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen; e. de aankondiging dat, bij gebreke van tijdige betaling of verzoek om een betalingsregeling binnen de gestelde termijn van zes weken, wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van het verzuim (art. 4:97 van de Awb) en een vergoeding voor aanmaningskosten in rekening zal worden gebracht (artikel 4:113 van de Awb); f. de mogelijkheid om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking bezwaar aan te tekenen. HOOFDSTUK III
INVORDERING
Beleidsregel 11 Betalingsregeling/betalingsvoorstel 1. Het verzoek van een belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het college worden afgewezen indien de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden; 2. Niet als vermogen, als bedoeld in het eerste lid, wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de geldende vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de WWB; 3. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling een besluit. 4. Het besluit vermeldt: a. de hoogte van de maandelijks te betalen aflossingsverplichting; b. de ingangsdatum van de aflossingsverplichting; c. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd waaronder tevens begrepen de aankondiging dat wettelijke rente is verschuldigd en dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn; d. de mededeling dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge het vijfde lid, sub a van deze beleidsregel. Beleidsregel 12 Afbetaling in 36 maanden 1. Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien de belanghebbende: a. een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en b. het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 6% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm of inkomensvoorziening exclusief vakantiegeld. 2. Het college kan het verzoek van belanghebbende ingevolge het eerste lid afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Beleidsregel 13 Verrekening / pseudoverrekening 1. Indien niet tot een minnelijke regeling kan worden gekomen en de vordering niet binnen 36 maanden kan worden afgelost, wordt tot verrekening overgegaan. a. Indien degene van wie kosten van bijstand, de inkomensvoorziening op grond van de Wij of de uitkering als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de WWB, de artikelen 54 en 55 van de WIJ respectievelijk de artikelen 25 en 26 van de Ioaw/Ioaz, wordt teruggevorderd, algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw, Ioaz, Bbz 2004, Wwik of inkomensvoorziening op grond van de Wij ontvangt, wordt tot verrekening daarmee overgegaan (artikel 60, derde lid van de WWB, artikel 56, derde lid van de WIJ, artikel 28, tweede lid van de Ioaw/Ioaz). b. In artikel 60a WWB en artikel 28, derde lid van de Ioaw/Ioaz is de mogelijkheid neergelegd, indien degene van wie de kosten van bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering als bedoeld in de
6
artikelen 58 en 59 van de WWB, de artikelen 54 en 55 van de WIJ respectievelijk de artikelen 25 en 26 van de Ioaw/Ioaz, wordt teruggevorderd algemene bijstand, een inkomensvoorziening op grond van de WIJ of een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz of de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt van het college van een andere gemeente, wordt die gemeente verzocht het bedrag van de terugvordering aan het college te betalen (artikel 60a lid 1 WWB, artikel 56a lid 1 WIJ en artikel 28 id 3 Ioaw/Ioaz); c. In artikel 60a WWB en artikel 28, derde lid van de Ioaw/Ioaz is de mogelijkheid neergelegd, indien degene van wie de kosten van bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de WWB, de artikelen 54 en 55 van de WIJ respectievelijk de artikelen 25 en 26 van de Ioaw/Ioaz, wordt teruggevorderd een uitkering ontvangt van de UWV of SVB als bedoeld in artikel 60a lid 2 en 3 WWB, artikel 56a WIJ respectievelijk artikel 28 lid 3 Ioaw/Ioaz, wordt het UWV of SVB verzocht het bedrag van de terugvordering aan het college te betalen; d. indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in artikel 24, eerste lid van de Wi, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, dan betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage (artikel 24, tweede lid Wi). e. Indien degene aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz, Bbz 2004, Wwik of inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 48, vijfde lid van de WWB ontvangt, wordt de geldlening daarmee verrekend. 2. Ten aanzien van de verrekening worden de navolgende regels gehanteerd: a. er wordt niet tot verrekening overgegaan indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen; b. de schuldenaar wordt schriftelijk in kennis gesteld dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit ex artikelen 58 en 59 van de WWB, artikelen 54 en 55 van de WIJ, artikel 25 en 26 van de Ioaw/Ioaz of artikel 48, vijfde lid van de WWB met zijn of haar algemene bijstand, inkomensvoorziening of uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van de verrekening (art. 4:93, lid 2 van de Awb); c. de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93, lid 4 van de Awb); d. een verleend uitstel van betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93, lid 5 van de Awb); e. het gereserveerde vakantiegeld wordt verrekend met de vordering, tenzij de vordering de schuldenaar niet te verwijten valt; Beleidsregel 13a Aflossingscapaciteit bij verrekening In geval van verrekening als bedoeld in beleidsregel 13, wordt de aflossingscapaciteit als volgt vastgesteld: 1. Indien de belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau en de vordering, niet zijnde een geldlening, niet ontstaan is als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening per maand exclusief vakantietoeslag; 2. Indien de vordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenverplichting, bedraagt de aflossingsverplichting 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening per maand inclusief vakantietoeslag; 3. De aflossingsverplichting voor de schuldenaar met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt: a. Indien de vordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenverplichting: 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorziening per maand inclusief vakantietoeslag vermeerderd met 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) respectievelijk 50% (gehuwden) van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm/inkomensvoorziening; b. In de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm / inkomensvoorziening per maand inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) respectievelijk 50% (gehuwden) van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm/inkomensvoorziening.
7
4. Voor schuldenaren waarvan de algemene bijstand, inkomensvoorziening of uitkering is beëindigd in verband met uitstroom naar werk, wordt de aflossingscapaciteit tot 18 maanden na datum van beëindiging van de algemene bijstand respectievelijk de inkomstenvoorziening of uitkering vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid van deze beleidsregel. 5. Ten aanzien van bijstand welke in de vorm van een geldlening is verstrekt bedraagt de aflossingscapaciteit: a. inkomen op bijstandsniveau: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen) inclusief vt; b. inkomen boven bijstandsniveau: 6% van het inkomen tot 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen inclusief vt PLUS 75% van het inkomen boven de 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen) na aftrek van de buitengewone uitgaven. 6. In geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de vorige leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van Rv. Beleidsregel 14 Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college 1. Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen of te verlagen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens, indien een onderzoek naar de aflossingscapaciteit daartoe aanleiding geeft; 2. Het college kan nadere regels vaststellen over de periode en de frequentie waarbinnen het onderzoek naar de aflossingscapaciteit wordt gedaan in het onderzoeksplan.
Beleidsregel 15 Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende 1. Belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van een inlichtingenformulier, alle gevraagde financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting. 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in beleidsregel 11 en 13 van deze Regeling. Beleidsregel 15a Uitstel van betaling (art. 4:94 Awb) 1. Op verzoek van de belanghebbende of ambtshalve kan uitstel van betaling worden verleend indien het uitstel naar het oordeel van het college bijdraagt tot: a. sociale activering; b. arbeidsinschakeling; c. de oplossing van een schuldenproblematiek. 2. Voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. 3. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd. 4. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 van de Awb) blijft wel bestaan. 5. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in een beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid (artikel 4:94 van de Awb). Beleidsregel 15b Weigeren uitstel van betaling Een verzoek tot uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als: a. de medewerking van de verzoeker naar het oordeel van het college onvoldoende is; b. onjuiste gegevens worden verstrekt; c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt; d. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;
8
e. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kunnen worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde vordering te betalen; f. de berekende aflossingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden; g. de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt; h. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden; i. de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten,maar deze niet is nagekomen; j. het in bezwaar betwiste bedrag lager is dan € 50,00. Beleidsregel 15c Beschikking intrekken of wijzigen (artikel 4:96 van de Awb) De beschikking tot uitstel van betaling wordt ingetrokken of gewijzigd: a. indien de voorschriften niet worden nageleefd; b. indien onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zouden hebben geleid; c. voor zover veranderde omstandigheden zich verzetten tegen voortduring van het uitstel. Beleidsregel 16 Verzuim en aanmaning 1. Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 van de Awb, wordt zo spoedig mogelijk na constatering van het verzuim een schriftelijke aanmaning verzonden waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 van de Awb). De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 58, vierde lid van de WWB, artikel 54, vierde lid van de WIJ, artikel 25, vierde lid van de Ioaw/Ioaz, artikel 4:112, derde lid van de Awb). 2. Indien de inning van de eigen bijdrage niet plaats kan vinden op de wijze zoals bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid van de Wi en het bepaalde in deze Regeling, wordt de schuldenaar een schriftelijke aanmaning toegezonden waarin hij wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling van (het restant van) de eigen bijdrage over te gaan. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112, derde lid van de Awb). 3. Voor een aanmaning wordt een vergoeding in rekening gebracht. De vergoeding bedraagt: € 6,00 indien de schuld minder is dan € 454,00 en € 14,00 indien de schuld € 454,00 of meer bedraagt. Deze bedragen kunnen bij AMvB worden gewijzigd. 4. Als na verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning vooraf gegaan. Beleidsregel 16a Dwangbevel (WWB, WIJ, Ioaw/Ioaz, Wkkp) 1. Binnen vier weken of enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 60, tweede lid van de WWB, artikel 56, tweede lid van de WIJ, artikel 28, eerste lid van de Ioaw/Ioaz en artikel 4:117, eerste lid van de Awb). 2. Het dwangbevel vermeldt behalve hetgeen bepaald is in artikel 4:122 van de Awb, ook de mogelijkheden van tenuitvoerlegging en de mogelijkheid van verzet. 3. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 60, vierde lid van de WWB, artikel 56, vierde lid van de WIJ, artikel 28, vierde lid van de Ioaw/Ioaz). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen twee dagen vindt plaats door het ter post bezorgen van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder terpostbezorging wordt verstaan: het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan het postbedrijf. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de terpostbezorging. 4. Indien betekening als bedoeld in het vorige lid niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur geniet, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 van de Awb. 5. Verzending van het voor de schuldenaar bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de schuldenaar.
9
6. Ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- of verblijfplaats, die niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel betekend door publicatie in het plaatselijke weekblad of huis-aanhuisblad. 7. De aanmaningskosten, wettelijke rente en kosten van het dwangbevel worden bij het dwangbevel ingevorderd (art. 4:119, lid 1 Awb). 8. Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (art. 4:119, lid 2 Awb). 9. Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 van de Awb). 10. Na betekening aan de schuldenaar zal het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer worden gelegd indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan. 11. Wanneer een dwangbevel wordt overbetekend, kan degene tegen wie het bevel is uitgevaardigd in verzet komen bij de rechtbank. Beleidsregel 16b Dwangbevel eigen bijdrage Wi 1. Indien de eigen bijdrage niet binnen de gestelde aanmaningstermijn als bedoeld in beleidsregel 16 van deze Regeling door de schuldenaar is betaald, wordt een dwangbevel uitgevaardigd (artikel 4:117 van de Awb). Het dwangbevel vermeldt –naast hetgeen bepaald is in artikel 4:122 van de Awb- ook de mogelijkheden van tenuitvoerlegging en de mogelijkheid van verzet. 2. De bekendmaking van het dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot. Dit wordt overgelaten aan de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 van de Awb. De betekening en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar (artikel 4:120 van de Awb). 3. De aanmaningskosten, wettelijke rente en kosten van het dwangbevel worden bij het dwangbevel ingevorderd (art. 4:119, lid 1 Awb). 4. Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (art. 4:119, lid 2 Awb). 5. Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 van de Awb). Beleidsregel 16c Bescherming beslagvrije voet Indien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van de invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de WWB, artikel 56, eerste lid van de WIJ, artikel 27, eerste lid van de Ioaw/Ioaz, niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 60, vijfde lid van de WWB, artikel 56, vijfde lid van de WIJ, artikel 28, vijfde lid van de Ioaw/Ioaz). Beleidsregel 17 Opschorting invordering 1. Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift op als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende. 2. Indien de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een vordering indient, merkt het college het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in beleidsregel 15a van deze Regeling. HOOFDSTUK IV
KWIJTSCHELDING
Beleidsregel 18 Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wegens schuldenproblematiek 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van kosten van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en
10
2.
3.
4.
5.
c. de vordering wegens teruggevorderde bijstand, inkomensvoorziening, of uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang en d. het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente; Van kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien indien: a. de terugvordering van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenverplichting; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden; In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, sub a kan toch kwijtschelding worden verleend wanneer, naast de voorwaarden genoemd in lid 1, sub a tot en met d, minimaal de helft van de oorspronkelijke schuld (inclusief wettelijke rente en eventuele invorderingskosten van derden) is of wordt voldaan of belanghebbende minimaal gedurende 5 jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand/inkomensvoorziening of uitkering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekend gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Beleidsregel 19 Kwijtschelding restant vordering anders dan bij schuldregeling 1. Op verzoek van de belanghebbende kan het college besluiten kwijtschelding te verlenen van het restant van de vordering van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering, welke vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting, indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting; b. tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald. 2. In de gevallen waarbij de vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting, besluit het college ambtshalve kwijtschelding te verlenen van het restant van de vordering, indien de algemene bijstand, inkomensvoorziening of uitkering als gevolg van werkaanvaarding was beëindigd en de belanghebbende gedurende een periode van 18 maanden na datum van beëindiging het aflossingsbedrag als bedoeld in beleidsregel 13a, eerste en vierde lid van deze Regeling heeft voldaan. 3. Op verzoek van de belanghebbende kan het college besluiten om kwijtschelding te verlenen van het restant van de vordering, welke vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting, indien de belanghebbende, voorafgaand aan het verzoek, minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting, waarbij in ieder geval 50% van de totale brutovordering is voldaan. 4. Bij de besluitvorming van het bepaalde onder 1, 2 en 3 neemt het college altijd in overweging: a. De door de belanghebbende verleende medewerking bij onderzoeken terzake van de vordering en betalingsmogelijkheden; b. de omstandigheden van de belanghebbende of het gezin van belanghebbende ten tijde van het het verzoek om een besluit tot kwijtschelding te nemen; c. de inspanningen van belanghebbende (en/of partner) om door arbeid zelfstandig in het bestaan te kunnen voorzien; d. de toekomstverwachtingen en vooruitzichten van belanghebbende of het gezin van de belanghebbende; e. de verwijtbaarheid met betrekking tot het ontstaan van de vordering; f. de hoogte van de restantvordering in vergelijking met de oorspronkelijke vordering. 5. Het college besluit niet tot kwijtschelding van de restantvordering indien de belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan
11
één keer, verwijtbaar niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichting niet is nagekomen. 6. Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58, eerste lid, sub f onder 1 en 2 van de WWB en hetgeen bepaald is in beleidsregel 6, eerste lid, sub f onder 1 en 2, is niet mogelijk. 7. Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden. Beleidsregel 20 Gedeeltelijke kwijtschelding van bijstand verstrekt in vorm van lening 1. Indien de bijstand verstrekt is in de vorm van een geldlening en waarbij niet is bepaald dat de geldlening volledig moet worden terugbetaald, besluit het college om het restant van de vordering ambtshalve volledig kwijt te schelden, wanneer belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. 2. Kwijtschelding ingevolge het eerste lid is niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48, tweede lid, sub a tot en met d van de WWB. Beleidsregel 21 Afkoop schuld bijstand/inkomensvoorziening/uitkering 1. Op verzoek van de belanghebbende kan het college met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering instemmen indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, in totaliteit 50% van de totale vordering heeft betaald vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten; 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college op verzoek van belanghebbende instemmen met afkoop van het restant van de vordering ,welke is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting, indien de belanghebbende: a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en b. een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 50% van de totale vordering heeft betaald, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. 3. Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen niet is nagekomen. 4. Bij de besluitvorming tot afkoop neemt het college in alle gevallen in aanmerking het bepaalde in beleidsregel 19, vierde lid, sub a tot en met f. 5. Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 1, sub f onder 1° en 2° van de WWB en het bepaalde in beleidsregel 6, eerste lid, sub f onder 1° en 2° is niet mogelijk. 6. Afkoop van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.
HOOFDSTUK V
VERHAAL
Beleidsregel 22 Afzien van verhaal Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien: a. het op te leggen verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 van de WWB lager is dan € 50,00 per maand; b. het op te leggen verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62f van de WWB in totaliteit lager is dan € 600,00; c. daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.
12
Beleidsregel 23 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek 1. In afwijking van artikel 62 en 62a tot en met 62i van de WWB en artikel 57 van de WIJ kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand of inkomensvoorziening, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden,én b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, én c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand of inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal van bijstand treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen. Beleidsregel 24 Intrekking besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in beleidsregel 23 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen; b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid. Beleidsregel 25 Verhalen van een rechterlijke uitspraak 1. Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze rechterlijke uitspraak. 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechterlijke uitspraak wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen na verzenddatum van de brief te voldoen. 3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard (artikel 62b, tweede lid van de WWB); 4. Het verschuldigde bedrag wordt door het college bij dwangbevel ingevorderd (artikel 62b, vierde lid van de WWB). Beleidsregel 26 Ingangsdatum verhaal De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen. Beleidsregel 27 (her-) onderzoek naar draagkracht 1. Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. 2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld. 3. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd dan met € 50,00 per maand ten opzichte van het vorige onderzoek. Beleidsregel 28 Verhaal in rechte 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank (artikel 62g, tweede lid van de WWB en 62h, eerste tot en met derde lid van de WWB). 2. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte.
13
HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN REGELING Beleidsregel 29 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze Regeling, indien toepassing van de Regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Beleidsregel 30 Inwerkingtreding/citeertitel 1. Deze Regeling treedt in werking op de dag volgend op de dag van de bekendmaking. 2. De “Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van de gemeente Hilversum 2008”, vastgesteld door het college op 20 mei 2008, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding als vermeld in het eerste lid ingetrokken; 3. Deze Regeling wordt aangehaald als: “Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Hilversum 2011”.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders gehouden op
Burgemeester en wethouders van Hilversum de secretaris de burgemeester
I.C. de Vries
E.C. Bakker
14
TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL 2011 ALGEMEEN De Wet werk en bijstand maakt onderscheid in terugvordering en verhaal van kosten van bijstand. Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde(n) zelf. Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met: de onderhoudsplicht; verhaal op nalatenschappen; verhaal in verband met schenkingen. Per 1 januari 2009 zijn de verhaalsbepalingen opgenomen in de WWB (paragraaf 6.5). In de artikelen 58 tot en met 62i van de WWB heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende of teveel verstrekte bijstand en het verhalen van bijstand bij derden geregeld. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de WWB is terugvordering en verhaal geen verplichting meer voor het college maar is sprake van een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het college de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven. Het gaat dan niet alleen om het terugvorderen en verhalen op zichzelf, maar ook om de wijze waarop het college haar beleidsruimte invult met betrekking tot de invordering van vorderingen uit hoofde van terugvorderings- en verhaalsbesluiten alsook de wijze waarop zij vorm wil geven aan kwijtschelding. Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van die bevoegdheid wel rekening moet houden te houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het beginsel van een redelijke belangenafweging (artikel 3:4 van de Awb) en met het rechtzekerheidsbeginsel. Bij de opmaak van deze Regeling heeft het college rekening gehouden met recente jurisprudentie en heeft dit ook vorm gegeven in de beleidsregels. Verwezen wordt bijvoorbeeld naar beleidsregel 4, vierde lid en beleidsregels 8 en 9 van deze Regeling. Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een slagvaardiger en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Nadrukkelijk worden de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen: Hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop. Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over verlening van uitstel van betaling, kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds. De gemeente dient immers een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan ook om armoedebeleid. Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen betreffende het zogenaamde kruimelbedrag (beleidsregel 8) en de bepaling om betreffende de mogelijkheid tot verlening van kwijtschelding (beleidsregel 20 e.v.) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden? Fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is evenwel de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld ook in geval van fraudeschulden mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van een schuld. Wel is er telkenmale, vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de criteria voor fraudeschulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraude-schulden .
15
WIJ Per 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Het opschorten, herzien, de intrekking en de terugvordering (en brutering) van de inkomensvoorziening zijn ook bevoegdheden van het college geworden. Als hoofdregel geldt dat van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. . De WIJ regelt het werkleeraanbod voor jongeren en is afgeleid van de systematiek van de WWB. Indien een jongere wegens persoonlijke omstandigheden niet kan deelnemen aan een werkleeraanbod, heeft hij recht op inkomensondersteuning. Indien deze inkomensondersteuning ten onrechte is verstrekt, zal tot terugvordering worden overgegaan. In artikel 57 van de WIJ is bepaald dat op verhaal van de kosten van de inkomensvoorziening paragraaf 6.5 van de WWB van toepassing is. Wk en Wkkp De terug- en invorderingsbepalingen, neergelegd in artikelen 58 tot en met 60 van de WWB zijn ook van toepassing op de terugvordering van verleende tegemoetkomingen krachtens de Wet kinderopvang (Wk) en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 38 van de Wk en artikel 1.38 van de Wkkp. In deze Regeling is in beleidsregels 2 en 3 neergelegd dat het bepaalde over de terugvordering van “bijstand” van overeenkomstige toepassing is op de terugvordering van de tegemoetkoming. Met andere woorden: onder “bijstand” moet tevens “tegemoetkoming” worden gelezen. Wet BUIG Sinds 1 januari 2010 is de Wet BUIG (bundeling uitkeringen en inkomensvoorzieningen aan gemeenten) ingevoerd. Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels sterk teruggedrongen. Hiervoor in de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Zo moet een aantal zaken die voorheen bij de wet (Ioaw/Ioaz) geregeld waren voortaan bij verordening of beleidsregel worden geregeld. Dit is onder meer van toepassing op bepalingen in de Ioaw/Ioaz (herziening/intrekking/-terugvordering etc.) die de gemeente, anders dan voorheen, nu middels beleidsregels moeten regelen. Ioaw/Ioaz Met ingang van 1 januari 2010 zijn de opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van een uitkering (alsmede de brutering) krachtens de Ioaw en Ioaz discretionaire bevoegdheden geworden van het college. In deze Regeling is neergelegd in welke situaties het college van die bevoegdheden gebruik maakt. Door beleidsregels vast te stellen en bekend te maken geeft de gemeente Hilversum meer bekendheid aan het geldende beleid. Burgers en intermediairs, zoals belangenorganisaties van mensen met een laag inkomen, kunnen via de gemeentelijke communicatiekanalen kennis nemen van het beleid. Zo geeft de gemeente voorlichting en is transparant naar de burger toe. Hierdoor weten burgers welke rechten en plichten zij hebben.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Beleidsregel 1 - begripsbepalingen Als het gaat om verhaal en terugvordering, is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is evident. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang. Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1), waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk. Beleidsregel 2 In het eerste lid is geregeld dat de onderhavige beleidsregels in eerste instantie van toepassing zijn op de opschorting, herziening, intrekking, terugvordering ingevolge de WWB, de WIJ en de Ioaw/Ioaz. In het tweede lid is geregeld dat ook verleende tegemoetkomingen krachtens de Wk en Wkkp worden teruggevorderd en ingevorderd. In artikel 38 van de Wk en 1.38 van de Wkkp is neergelegd dat de artikelen
16
58 tot en met 60 van de WWB van overeenkomstige toepassing zijn. In het derde lid is geregeld dat de Regeling van toepassing is op de inning van de eigen bijdrage (verrekening / pseudoverrekening) en de invordering bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en vierde lid van de Wi. In het vierde lid is opgenomen dat de beleidsregels van toepassing zijn op het verhalen van kosten van bijstand en van de inkomensvoorziening. In de WWB is verhaal van bijstand met ingang van 1 januari 2009 opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i van de WWB. Per 1 oktober 2009 is de WIJ in werking getreden. Op verhaal van kosten van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 57 van de WIJ is het bepaalde in paragraaf 6.5 van de WWB van overeenkomstige toepassing. Beleidsregel 3 Lid 1: zie toelichting behorende bij beleidsregel 4 Lid 2: zie toelichting behorende bij beleidsregel 5 lid 3: het werkleeraanbod kan worden herzien of ingetrokken indien een wijziging van omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere daartoe aanleiding geven (bijv. wanneer een jongere in de gevangenis terecht komt of de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt). Ook kan het werkleeraanbod worden herzien of ingetrokken indien de jongere bepaalde verplichtingen -verwijtbaar- niet nakomt. Lid 4: zie toelichting behorende bij beleidsregel 6, 6a, 6b en 7 Lid 5: De terug- en invorderingsbepalingen, neergelegd in artikelen 58 tot en met 60 van de WWB zijn ook van toepassing op de terugvordering van verleende tegemoetkomingen krachtens de Wet kinderopvang (Wk) en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 38 van de Wk en artikel 1.38 van de Wkkp. In deze Regeling is in beleidsregel 2 en 3 neergelegd dat het bepaalde over de terugvordering van “bijstand” van overeenkomstige toepassing is op de terugvordering van de tegemoetkoming. Met andere woorden: onder “bijstand” moet tevens “tegemoetkoming” worden gelezen. Lid 6: Ook brutering is een discretionaire bevoegdheid van het college. Als hoofdregel geldt dat van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. In beleidsregel 9 is een nuancering aangebracht en is bepaald in welke situaties van brutering wordt afgezien. . Lid 7: van de bevoegdheid tot verrekening met bijstand en de uitkeringen zoals opgesomd in de WWB, WIJ en Ioaz/Ioaz (en in deze Regeling) wordt in de regel gebruik gemaakt. Lid 8: bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt verrekend met de bijstand en de opgesomde uitkeringen. Lid 9: In dit lid is bepaald dat van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid van de Wi en de mogelijkheid van invordering bij dwangbevel (artikel 24, vierde lid Wi) gebruik wordt gemaakt. Lid 10: De artikelen 61 tot en met 62i van de WWB zijn zogeheten 'kan-bepalingen'. In artikel 57 van de WWB is bepaald dat ten aanzien van verhaal van de inkomensvoorziening paragraaf 6.5 van de WWB van overeenkomstige toepassing is. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en - anders dan onder de Abw - niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand / de inkomensvoorziening moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook de hardheidsclausule, opgenomen in deze beleidsregels, kan een rol spelen. Beleidsregel 4 opschorting recht en intrekking Onder de WWB zijn ook de opschorting van het recht op bijstand (artikel 54, eerste lid van de WWB) en de intrekking (artikel 54, vierde lid van de WWB) discretionaire bevoegdheden. Dit geldt ook voor de opschorting en intrekking van de uitkering krachtens de Ioaw/Ioaz (artikel 17, eerste en vierde lid van de Ioaw/Ioaz). Ook in de WIJ is de opschorting van het recht op inkomensvoorziening een discretionaire bevoegdheid (artikel 40, eerste lid van de WIJ). De intrekking is, anders dan in de WWB en Ioaw/Ioaz is neergelegd, dwingend geformuleerd. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 40, vierde lid van de WIJ. In beleidsregel 3 is als hoofdregel opgenomen dat het college in alle gevallen gebruik maakt van die bevoegdheden.
17
Van de opschorting moet aan de belanghebbende mededeling worden gedaan en moet de belanghebbende worden uitgenodigd om binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen. De termijn die daarvoor wordt gehanteerd moet de belanghebbende redelijkerwijs in staat stellen om de relevante ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te verstrekken dan wel om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Wanneer op voorhand reeds duidelijk is dat de belanghebbende meer tijd benodigd is om de gevraagde stukken te verstrekken (bijv.: indien kopieën van bankafschriften moeten worden opgevraagd bij de desbetreffende bank), dan wordt uiteraard een langere termijn gehanteerd. Het verdient aanbeveling om ten aanzien van de eerste uitnodigingsbrief een termijn van minimaal 1 week te hanteren (datum verzending brief en bijv. datum gesprek). Wanneer een kortere termijn zou worden gehanteerd, kan het immers voorkomen dat een belanghebbende niet of niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van die uitnodiging wegens een korte afwezigheid Indien betrokkene niet de gevraagde stukken heeft verstrekt, kan tot opschorting van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en uitkering worden overgegaan en dient de belanghebbende een termijn te worden geboden om het verzuim te herstellen. Vierde lid: Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt, hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt EN de periode waarover het recht op bijstand is opgeschort niet meer bedraagt dan acht weken, kan van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand gebruik worden gemaakt (artikel 54, vierde lid van de WWB en beleidsregel 4, derde lid). De vorengenoemde verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer gegevens of bewijsstukken worden gevraagd die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie onder meer de uitspraak van 29 mei 2007, LJN BA6877). Vijfde lid: Uit oogpunt van rechtszekerheid heeft de wetgever in de WWB bepaald dat de periode waarover het recht op bijstand wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren. De CRvB heeft in zijn uitspraak van 06-09-2007 (LJN BB3024) bepaald dat het recht op bijstand NIET met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB kan worden ingetrokken, wanneer de termijn van opschorting van acht weken is overschreden (is strijdig met art. 3:4, tweede lid van de Awb). In die situatie dient het recht op bijstand te worden ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, sub a van de WWB. De hantering van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voor een belanghebbende minder belastend, omdat volgens vaste rechtspraak in bezwaar, beroep of hoger beroep in beginsel dan wel rekening kan worden gehouden met na de hersteltermijn alsnog door de belanghebbende verstrekte gegevens bij de heroverweging in bezwaar of bij de beoordeling in rechte (zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2007, LJN BA9391). Bij de hantering van artikel 54, vierde lid, van de WWB is dat volgens eveneens vaste rechtspraak niet het geval (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2007, LJN AZ7575). Zesde lid: In de Ioaw/Ioaz is, anders dan bij de WWB, geen maximale termijn van opschorting bepaald. Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt en hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt, wordt van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op uitkering met toepassing van artikel 17, vierde lid van de Ioaw/Ioaz en het bepaalde in deze beleidsregel gebruik gemaakt. In de WIJ is de intrekking van het recht op inkomensvoorziening dwingend neergelegd in artikel 40, vierde lid van de WIJ. Dit betekent dat, indien de jongere het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt en hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt, het recht op inkomensvoorziening op grond van de wet zelf (artikel 40, vierde lid van de WIJ) moet worden ingetrokken. Beleidsregel 5 herziening en intrekking Herziening en intrekking van het recht op bijstand, inkomensvoorziening en uitkering vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand/inkomensvoorziening/uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van de
18
bevoegdheid om deze te herzien of in te trekken. Onderscheid dient te worden gemaakt in: Sub a: Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand/inkomensvoorziening/uitkering is verleend, dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het recht kan worden herzien of ingetrokken. Herziening is aan de orde wanneer vastgesteld kan worden dat er deels nog wel aanspraak op bijstand bestond. Wanneer duidelijk is dat er in het geheel geen recht bestond, dient het recht (bijstand, inkomensvoorziening/uitkering) te worden ingetrokken. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV Werkbedrijf of voormalig CWI. Sub b: Het recht op bijstand /inkomensvoorziening kan worden herzien of ingetrokken wanneer achteraf blijkt dat het toekenningsbesluit niet correct is geweest. Dit kan aan de orde zijn in gevallen waarbij belanghebbenden bijvoorbeeld melding maken op hun rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier van een wijziging dat van invloed is op (de hoogte van) de bijstand/inkomensvoorziening/uitkering. Wanneer door Sociale Zaken niet terstond actie wordt ondernomen, is sprake van het “anderszins ten onrechte of te hoog bedrag verlenen van bijstand”. In deze situatie wordt het recht op bijstand, inkomensvoorziening/uitkering middels een besluit vanaf de datum van wijziging herzien of ingetrokken. Belangrijk hierbij is dat bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het terugvorderen rekening moet worden gehouden met de zogenaamde “zesmaandenjurisprudentie'. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de toelichting behorend bij beleidsregel 8, sub c van deze Regeling. Vrijlating inkomsten Ingevolge artikel 31, tweede lid onder o van de WWB (of n van de WWB per 01-01-2011) worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend: Inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum bedrag per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan 65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling. Ter uitvoering hiervan heeft het college van de gemeente Hilversum de “Beleidsregels behorende bij de Reïntegratieverordening 2009” vastgesteld. Hierin is onder meer bepaald dat de gemeente Hilversum bij geconstateerde inlichtingenfraude de vrijlating achteraf niet toepast. In afwijking van het bepaalde in de “Beleidsregels behorende bij de Reíntegratieverordening 2009” wordt de geldende vrijlating, óók indien sprake is van verzwegen inkomsten, wel toegepast in het geval wordt voldaan aan de in artikel 31, tweede lid, onder o (of n) vervatte vrijlating. Met andere woorden: ook ingeval van schending inlichtingenplicht wordt bij de herziening/intrekking van het recht op bijstand rekening gehouden met de vrijlating van inkomsten indien deze wel zou zijn verleend wanneer de inkomsten tijdig en correct zouden zijn opgegeven. Wel dient altijd beoordeeld te worden of er sprake is “het bijdragen aan zijn/haar arbeidsinschakeling”. Het mag duidelijk zijn dat geen vrijlating wordt toegepast bij inkomsten uit bijvoorbeeld (drugs)handel en dergelijke. LET OP! Deze vrijlating is ook van toepassing wanneer sprake is van inkomsten “opbrengst uit arbeid” en een uitkering wordt ontvangen krachtens de Ioaw/Ioaz. Hiervoor geldt het bepaalde in artikel 3, tweede lid, sub d van het Inkomensbesluit Ioaw en artikel 4, eerste lid, sub a van het Inkomensbesluit Ioaz. Deze vrijlating is niet van toepassing wanneer inkomsten worden verworven en een inkomensvoorziening krachtens de WIJ wordt ontvangen. Het vrijlaten van inkomsten onder de WIJ is wettelijk expliciet uitgesloten (zie artikel 7, eerste lid, onder begrip “middelen”).
19
Beleidsregels 6, 6a en 6b Terugvorderingsbevoegdheid Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. In de gevallen zoals benoemd in artikel 58 van de WWB, artikel 54 van de WIJ, artikel 25, eerste en tweede lid van de Ioaw/Ioaz wordt tot terugvordering overgegaan. Zoals in beleidsregel 2 en 3 is neergelegd geldt dit ook voor de terugvordering van een verleende tegemoetkoming krachtens de Wk en de Wkkp. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer moet worden teruggevorderd, is de terugvordering bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De bijstand /inkomensvoorziening/uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend: de belanghebbende. Beleidsregel 7 Terugvordering bijstand gezinsleden Gezinsbijstand wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59, tweede lid van de WWB). Alle gezinsleden van wie bijstand wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59, derde lid van de WWB). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente. Beleidsregel 7a Terugvordering inkomensvoorziening echtgenoten Indien een inkomensvoorziening had moeten worden verleend op basis van de norm voor gehuwden, maar dit niet gebeurd is omdat de jongere bepaalde verplichtingen niet is nagekomen (o.a. de inlichtingenverplichting), wordt ook van de persoon teruggevorderd met wiens inkomsten rekening had moeten worden gehouden. In de praktijk gaat het om iemand die samenwoont, dit niet doorgeeft aan het college en om die reden een inkomensvoorziening voor een alleenstaande (ouder) ontvangt. In die situatie wordt ook van de persoon met wie de jongere samenwoont teruggevorderd. Beide personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de inkomensvoorziening. Beleidsregel 7b (Mede-)terugvordering uitkering Ioaw/Ioaz Indien de uitkering met inachtneming van artikel 3 van de Ioaw/Ioaz had moeten worden verleend, maar dit is niet gebeurd omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet is nagekomen, wordt ook van de persoon teruggevorderd met wiens inkomsten rekening had moeten worden gehouden. In de praktijk gaat het om iemand die samenwoont, dit niet doorgeeft aan het college en om die reden ten onrechte de grondslag voor een alleenstaande (ouder) heeft ontvangen. Van degene met wie een gezamenlijke huishouding is/wordt gevoerd wordt ook teruggevorderd. Beide personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de uitkering. Beleidsregel 8 Afzien van terugvordering Er bestaan enkele mogelijkheden om af te zien van terugvordering. Ingevolge het bepaalde in beleidsregel 8 onder a en b kan van terugvordering worden afgezien omwille van doelmatigheidsoverwegingen. Wanneer de teveel verleende bijstand/ inkomensvoorziening of uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de totale vordering (= kruimelbedrag) op jaarbasis, dan wordt van terugvordering (en het nemen van een terugvorderingsbesluit) afgezien. Met totale vordering wordt bedoeld: de netto vordering zonder verrekening. Het college is vrij om de hoogte van de grens van het kruimelbedrag te bepalen. Het kruimelbedrag is vastgesteld op een percentage van het wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de WWB en artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het wettelijk minimumloon bedraagt tot en met 31-12-2010 € 1.416,00. Met ingang van 1 januari 2011 is het wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verhoogd en vastgesteld op € 1.424,40 (Regeling van de Minister van Sociale Zaken
20
en Werkgelegenheid van 1 november 2010, nr. ASEA/SAS/2010/20736, gepubliceerd in Staatscourant van 09-11-2010, nr. 17432). Uitgaande van het geldende percentage van 9%, betekent dit dat per 01-01-2011 het kruimelbedrag wordt vastgesteld op € 128,19 (afgerond € 128,00). De hoogte van het kruimelbedrag wijzigt dus wanneer de hoogte van het wettelijk minimumloon wijzigt. Voor de Ioaw en Ioaz gold tot 1 januari 2010 een kruimelbedrag, zoals neergelegd in de Regeling terugvordering geringe bedragen. Het kruimelbedrag was daarbij vastgesteld op € 113,00 op jaarbasis. Het college is, ook voor wat betreft de Ioaw/Ioaz, per 1 januari 2010 vrij om de grens van het kruimelbedrag te bepalen. Ook voor wat betreft de Ioaw/Ioaz geldt het percentage van 9% van het wettelijk minimumloon. Als het verstrekken van een voorschot achteraf heeft geleid tot ten onrechte of teveel verstrekte bijstand / inkomensvoorziening of er is sprake van schending van de informatieplicht, dan wordt altijd tot terugvordering overgegaan. Het feit dat terugvordering zowel in de WWB (en dus ook de Wk en Wkkp), WIJ en de Ioaw/Ioaz een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde ‘zesmaanden-jurisprudentie’ geformuleerd, hetgeen al van toepassing is op de WWB (zie uitspraak CRvB 05/2497 NABW, 05/2498 NABW en 05/6970 alsmede de uitspraak van 24-07-2007, 06/3899 WWB). Aangenomen kan worden dat de zesmaanden-jurisprudentie ook gaat gelden voor terugvorderingen krachtens de WIJ en Ioaw/Ioaz. Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan 6 maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. Wat onder “signaal” wordt verstaan is beschreven in de begripsbepaling van deze Regeling. De zesmaandenjurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er GEEN sprake is van het schenden van de informatieplicht door belanghebbende! Het signaal moet ook van de belanghebbende zelf afkomstig zijn! Ter verduidelijking een voorbeeld: Belanghebbende geeft op het inkomstenformulier van de maand januari 2009 op dat hij per 15 februari 2009 parttime werkzaamheden gaat verrichten en daaruit inkomsten gaat ontvangen. Het inkomstenformulier is ontvangen op 3 februari 2009. Op de inkomstenformulieren van de maanden februari 2009 en daaropvolgende vermeldt belanghebbende dat hij inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen, de hoogte daarvan en hij voegt ook salarisspecificaties bij. Socale Zaken heeft de inkomsten vanaf 15 februari 2009 per abuis niet op de bijstand in mindering gebracht c.q. verrekend. In februari 2010 doet de klantmanager die ontdekking. Gedurende de maanden februari 2009 tot en met januari 2010 is tot een te hoog bedrag bijstand verstrekt. In deze situatie dient het recht op bijstand gedurende de periode van 15 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 te worden herzien met toepassing van artikel 54, derde lid, sub b van de WWB en beleidsregel 5, sub b van deze Regeling. Er is immers geen sprake van het schenden van de inlichtingenverplichting, maar van “anderszins tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand”, omdat Sociale Zaken niet adequaat heeft gereageerd op het “signaal” van de belanghebbende. De terugvorderingsgrond is dan artikel 58, eerste lid, sub a van de WWB en beleidsregel 6, sub a. Gelet op de zesmaanden-jurisprudentie kan alleen de netto teveel verstrekte bijstand teruggevorderd worden en wel van 15 februari 2009 tot en met de daaropvolgende zes maanden. De bijstand die ná die zes maanden nog is uitbetaald, kan niet worden teruggevorderd en er moet dus deels van terugvordering worden afgezien. Ook kan in deze situatie alleen de netto verstrekte bijstand teruggevorderd worden. Belanghebbende kan immers geen verwijt worden gemaakt. Er moet dus afgezien worden van brutering (zie beleidsregel 9). Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan de toepassing van deze bepaling worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Bij de uitspraak van 26-02-2008 (06/6854 WWB) heeft de CRvB geoordeeld dat de gestelde verslechtering
21
van de financiële situatie niet als een dringende reden kan worden aangemerkt. De Raad wees er daarbij op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Evenmin achtte de CRvB in de medische situatie van betrokkenen een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. De terugvordering op zich leidde voor betrokkenen niet tot onaanvaardbare consequenties. Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast. Tot slot is onder sub e opgenomen dat (deels) van terugvordering wordt afgezien wanneer uit onderzoek is gebleken dat een belanghebbende als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting de geldende vermogensgrens heeft overschreden en ten onrechte tot een te hoog bedrag bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt. Indien de belanghebbende genoegzaam aannemelijk kan maken dat hij/zij wel recht op bijstand /inkomensvoorziening zou hebben gehad wanneer de van belang zijn de inlichtingen juist en volledig waren geweest, wordt over die perioden/maanden waarin de vermogensgrens niet is overschreden afgezien van terugvordering. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 21-04-2009, LJN BH9423. Beleidsregel 9 Afzien brutering Aangezien onder de WWB, WIJ en Ioaw/Ioaz ook de brutering van de vordering een discretionaire bevoegdheid is, dient van het uitoefenen van de bevoegdheid tot brutering te worden afgezien wanneer de vordering ontstaan is buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan. Zie ook de toelichting bij beleidsregel 8 en de daarin vermelde uitspraken van de CRvB. In alle gevallen zal bij de voorbereiding van een besluit beoordeeld moeten worden of de belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering. De vraag dient dus te worden beantwoord of de belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft geschonden en daardoor te veel bijstand heeft ontvangen. Indien hem of haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, zal van het bruteren van de vordering worden afgezien. Daarnaast dient volgens rechtspraak van de CRvB van brutering te worden afgezien wanneer het de belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat de betaling van de vordering niet reeds in het kalenderja(a)r(en) waarop deze betrekking heeft is terugbetaald. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19-05-2010, LJN BM7250. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de navolgende situatie. Stel dat een belanghebbende algemene bijstand heeft aangevraagd, omdat zijn aanvraag om een Ww-uitkering is afgewezen. Ten tijde van de aanvraag om bijstand deelt hij mee dat hij tegen het afwijzingsbesluit van de Ww-uitkering bezwaar heeft aangetekend. De bijstand wordt hem toegekend vanaf 01-08-2009. De UWV verklaart zijn bezwaar in juli 2010 gegrond en hem wordt alsnog met terugwerkende kracht vanaf 01-08-2010 een Ww-uitkering toegekend. Dit betekent dat verrekening in de zin van artikel 58, vierde lid, tweede volzin van de WWB niet meer kan plaatsvinden. In die situatie kan het de belanghebbende niet worden tegengeworpen dat de over het jaar 2009 netto verleende bijstand niet reeds in dat jaar is terugbetaald. Ook in die situatie zal van het bruteren van de vordering moeten worden afgezien. Beleidsregel 10 Inhoud besluit terugvordering Een besluit tot terugvordering vermeldt ingevolge artikel 4:86, tweede lid van de Awb in ieder geval: a. de te betalen geldsom en b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden. Deze termijn wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:87, eerste lid van de Awb, op zes weken na bekendmaking van de beschikking gesteld. Ter verdere precisiering, dient ingevolge het bepaalde in beleidsregel 10 tevens in de beschikking te worden vermeld:
22
ad c. de wijze van betaling. De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op het rekeningnummer van de gemeente Hilversum, tenzij een andere wijze van betaling te prefereren is. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van de gemeente Hilversum wordt gecrediteerd (artikel 4:89, eerste lid en derde lid van de Awb). Hoofdregel is dat betaling giraal plaats vindt. Betaling kan in een andere vorm worden ontvangen of verricht. Te denken valt dan aan betaling per kas, bijvoorbeeld indien de persoon niet beschikt over een bank- of girorekening of uitbetaling van contant geld van bijstand aan een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats (artikel 4:90, eerste lid van de Awb). Als tijdstip van betaling geldt dan de dag waarop het bedrag is (uit)betaald. Bij betaling per kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90, tweede lid van de Awb). ad d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen een termijn van twee weken een betalingsregeling te treffen of een betalingsvoorstel te doen. Voor het berekenen van de aflossingscapaciteit kan gebruik worden gemaakt van een inlichtingenformulier. Dit formulier zal met name gebruikt worden bij zogenaamde “niet-cliënten”. Belanghebbende dient het formulier, volledig ingevuld en voorzien van alle gevraagde bewijsstukken, binnen de termijn van zes weken te retourneren op basis waarvan de aflossingscapaciteit berekend kan worden. ad e. de aankondiging dat, bij gebreke van tijdige betaling of verzoek om een betalingsregeling binnen de gestelde termijn van zes weken, de belanghebbende vanaf de datum van verzuim wettelijke rente is verschuldigd (artikel 4:97 van de Awb) alsmede dat een vergoeding voor aanmaningskosten in rekening wordt gebracht (artikel 4:113 van de Awb en beleidsregel 16). ad f.: de mogelijkheid om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking bezwaar aan te tekenen. Wanneer niet binnen de gestelde termijn van zes weken tot betaling is overgegaan, volgt onmiddellijk een aanmaning om belanghebbende alsnog te bewegen om tot terugbetaling over te gaan. Belanghebbende is vanaf dat moment (de dag na de zes weken-termijn) in verzuim en is dan wettelijke rente verschuldigd. Verwezen wordt naar het bepaalde in beleidsregel 16.
Beleidsregel 11 Betalingsregeling / betalingsvoorstel Ingevolge het bepaalde in beleidsregel 10 van deze Regeling wordt aan de schuldenaar in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende wordt binnen 8 weken na ontvangst beschikt. Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen in beleidsregel 11, vierde lid sub c, , maar met name ook het vermelde in sub d van deze beleidsregel: de vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. de gemeente is niet langer gehouden aan betalingsregeling.
Beleidsregel 12 Afbetaling in 36 maanden Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de totale schuld binnen 36 maanden is afbetaald. Het minimale te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 6% van de toepasselijke bijstandsnorm / inkomensvoorziening exclusief vakantietoeslag. Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met beleidsregel 13 van deze Regeling. Beleidsregel 13 Verrekening / pseudo-verrekening In artikel 60, derde lid van de WWB is de verrekeningsbevoegdheid opgenomen. Ook in artikel 56, derde lid van de WIJ en artikel 28, tweede lid van de Ioaw/Ioaz is die bevoegdheid opgenomen. pseudo-verrekening: In artikel 60a WWB en artikel 28, derde lid van de Ioaw/Ioaz is de mogelijkheid neergelegd dat indien degene
23
van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een uitkering ontvangt op grond van de WW, IOW, ZW, WAZ, Wet WIA, WAO, Wamil, Wazo, TW of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de WAJONG betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zonder dat daarvoor een machtiging van de schuldenaar nodig is, het bedrag van de terugvordering uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert. Ook in de Wi is de pseudo-verrekening neergelegd. Zie artikel 24, tweede lid van de Wi. De UWV of eigenrisicodrager (de werkgever) is desgevraagd verplicht hieraan uitvoering te geven. Ook indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 of de Wwik of een inkomensvoorziening op grond van de Wij ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand, uitkering of inkomensvoorziening op grond van artikel 48 lid 5 WWB. Beleidsregel 13a Aflossingscapaciteit bij verrekening De aflossingsverplichting wordt berekend naar draagkracht. In de onderhavige beleidsregel zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Hierbij gelden de navolgende uitgangspunten: Lid 1 en 2: Personen met een inkomen op bijstandsniveau hebben een aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening . Zij blijven volledig de beschikking houden over het vakantiegeld. Op deze manier wil de gemeente Hilversum vanuit het oogpunt van armoedebeleid, debiteuren financieel tegemoet komen. In geval van een fraudeschuld geldt een zwaardere aflossingsverplichting als in geval van een nietfraudeschuld (lid 1): het te ontvangen vakantiegeld dient ook ter aflossing door belanghebbenden te worden aangewend (hoofdregel beleidsregel 13). Wel is het zo dat ook bij fraude-vorderingen een percentage van 7,5% wordt gehanteerd in plaats van 10% zoals veel gemeenten doen. Ingevolge artikel 475d, vijfde lid Rv kan de gemeente formeel niet volstaan met het bepalen van een percentage van 10%, maar dienen correctiefactoren als ziektekosten en woonlasten in ogenschouw te worden genomen. De beslagvrije voet (90% van geldende bijstandsnorm) dient met die geldende bedragen te worden “opgehoogd”. In de praktijk zal het aflossingspercentage van 10% veelal ten gunste van de debiteur moeten worden vastgesteld op een lager percentage. Om praktische redenen heeft Hilversum dan ook gekozen om ook in geval van fraudeschulden 7,5% aflossingsverplichting te hanteren in plaats van 10%. Op deze manier wordt voorkomen dat de medewerker verhaal en terugvordering telkens een berekening dient te maken op basis van door belanghebbende te verstrekken gegevens en wordt anderzijds voorkomen dat de gemeente in strijd handelt met het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door zondermeer een aflossing van 10% te hanteren. In geval van lid 5 ligt het evenwel anders. Lid 3: Indien personen een inkomen genieten boven bijstandsniveau , wordt qua aflossingsverplichting een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de toepasselijke bijstandsnorm / inkomensvoorziening (inclusief vakantegeld) plus 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) respectievelijk 50% (gehuwden) van het verschil tussen het netto inkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag). In geval van andere vorderingen bedraagt de aflossing 6% van de toepasselijke bijstandsnorm / inkomensvoorziening plus 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) of 50% (gehuwden) van het verschil. Lid 4: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat personen na beëindiging van de bijstand, inkomensvoorzienning of uitkering als gevolg van werkaanvaarding, nog voor de duur van 18 maanden worden gelijkgesteld met bijstands- en uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting. Ten aanzien van bijstand welke in de vorm van een geldlening is verstrekt geldt een andere aflossingsverplichting. Lid 5: Ingevolge de leden 1 tot en met 4 staat de gemeente Hilversum voor een invorderingsbeleid dat soepeler is dan de wettelijke norm ingevolge het Rv. De uitgangspunten van een dergelijk beleid kunnen evenwel teniet worden gedaan in geval van beslaglegging door een derde. In geval een andere schuldeiser gaat invorderen met inachtneming van de beslagvrije voet, wordt de financiële armslag, zoals de gemeente Hilversum die aan mensen gunde, niet meer gevoeld. Immers het volledige inkomen boven de beslagvrije voet wordt aan schuldeisers afgedragen, deels aan de gemeente, deels aan andere schuldeiser(s).
24
In dergelijke gevallen staat het de gemeente Hilversum vrij om alsnog tot invordering over te gaan conform het Rv . Let wel, het gaat hier om een zogenaamde “kan”- bepaling. Het betreft dus geen verplichting. Achterliggende gedachte daarbij is om de medewerkers van de gemeente Hilversum de ruimte te geven om, indien een dergelijke situatie ontstaat, met de andere schuldeiser(s) in gesprek te treden en afspraken over de inning /verdeling van de in te vorderen gelden te maken dan wel bijvoorbeeld een debiteur aan te melden voor schuldhulpverlening. Beleidsregel 14 Tussentijdse wijziging aflossingsbedrag door college Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college in de toekomst worden gewijzigd op basis van een heronderzoek draagkracht. . Beleidsregel 15 Verzoek wijziging aflossingsverplichting door belanghebbende De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Het zal daarbij uiteraard gaan om verlaging van de eerder vastgestelde aflossingscapaciteit. Beleidsregel 15a Uitstel betaling In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de schuldenaar de verschuldigde geldsom niet binnen de gestelde termijn kan voldoen en betaling ook in redelijkheid niet kan worden verlangd. In artikel 4:94 van de Awb is als ‘kan”-bepaling geformuleerd dat uitstel van betaling kan worden verleend. In deze beleidsregels is omschreven in welke situaties uitstel van betaling wordt verleend. Uitstel van betaling dient wel bij beschikking te worden verleend (en dus voor bezwaar en beroep vatbaar). De schuldenaar wordt dan toegestaan om de verschuldigde geldsom later dan in de wet gestelde termijn te betalen, zodat maatregelen om hem aan te manen of te dwingen niet kunnen worden getroffen ofwel –indien de dwanginvordering al is aangevangen- worden opgeschort Uitstel van betaling betekent niet dat de wettelijke rente niet gaat lopen of niet doorloopt. Over de termijn van uitstel blijft in beginsel wettelijke rente verschuldigd, aangezien het verzuim is ingetreden. De termijn waarvoor het uitstel wordt verleend dient vastgelegd zijn in de beschikking tot uitstel van betaling. Het is immers van essentieel belang dat de schuldenaar die uitstel van betaling heeft gekregen weet wanneer de schuld dan wel moet worden voldaan. Aan het uitstel van betaling kunnen voorwaarden worden verbonden. Beleidsregel 15b Weigeren uitstel van betaling Het verzoek om uitstel van betaling wordt afgewezen indien de schuldenaar niet voldoet aan één van de onder a tot en met j opgesomde bepalingen. De afwijzing dient bij beschikking bekend te worden gemaakt (en dus voor bezwaar en beroep vatbaar). Beleidsregel 15c Beschikking uitstel betaling intrekken of wijzigen Het verleende uitstel van betaling kan tussentijds beëindigd worden. Gronden daarvoor zijn dat de belanghebbende zich niet aan de aan het uitstel verbonden voorschriften houdt, er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot een andere beschikking of een wijziging van de omstandigheden die voortduring van het uitstel onaanvaardbaar maken. Beëindiging van het uitstel doet de betalingsverplichting onverkort herleven en vergt dan dus een nieuwe beschikking. Pas na bekendmaking van die beschikking kan de invorderingsprocedure worden gestart of worden hervat. Wordt een voorschrift voor een deel niet nagekomen, bijvoorbeeld door het niet tijdig voldoen van één betalingstermijn, dan kan er voor worden gekozen om dit gedeelte na aanmaning in te vorderen. Immers, de schuldenaar is voor dat gedeelte van de vordering in verzuim. De uitstelbeschikking hoeft daarvoor niet te worden ingetrokken. Beleidsregel 16 Verzuim en aanmaning Volgens het bepaalde in artikel 4:97 van de Awb is de schuldenaar in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn (zes weken) heeft betaald. Alvorens over te gaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel wordt éénmalig een aanmaning verzonden waarbij de belanghebbende alsnog wordt gemaand om binnen twee weken alsnog te betaling over te gaan. De schuldenaar wordt tevens gewaarschuwd voor mogelijke invorderingsmaatregelen. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling dit zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
25
Na het verstrijken van de aanmaningstermijn bestaat de bevoegdheid om tot dwanginvordering over te gaan. Het zal van de omstandigheden afhangen of terstond tot invordering zal worden overgegaan. Alhoewel artikel 4:112 van de Awb dwingend van karakter is, kunnen er redenen zijn waarom de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Wanneer een aanmaning wordt verzonden wordt de schuldenaar er nogmaals op geattendeerd dat hij tot betaling moet overgaan. In het derde lid is bepaald dat voor de aanmaning een vergoeding in rekening wordt gebracht. Dit was de schuldenaar ook al bij de terugvorderingsbeschikking bekend gemaakt (zie beleidsregel 10). Van de bevoegdheid tot het in rekening brengen van een aanmaningsvergoeding wordt aldus door de gemeente Hilversum gebruik gemaakt. De hoogte van de aanmaningsvergoeding wordt bij AmvB vastgesteld en kan dus wijzigen (zie artikel 4:113 van de Awb). De vermelding van de aanmaningsvergoeding zal in veel gevallen een belangrijke stimulans zijn om alsnog te betalen. Onder “invorderingsmaatregelen” worden niet alleen begrepen de maatregelen die in afdeling 4.4.4 van de Awb zijn uitgewerkt (zoals dwangbevel), maar ook de middelen uit het BW en Rv. Beleidsregel 16a Dwangbevel WWB, WIJ etc. Indien de schuldenaar, ook na te zijn aangemaand, niet tot betaling overgaat, wordt een dwangbevel uitgevaardigd. In het tweede lid is bepaald wat er in ieder geval –naast hetgeen al in artikel 4:22 van de Awb is bepaald- in het dwangbevel moet worden vermeld. In het derde tot en met zesde lid is bepaald dat de gemeente Hilversum zoveel mogelijk gebruik maakt van de bevoegdheid om het dwangbevel per post te laten betekenen en op welke wijze de betekening plaats vindt. lid 4: voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de schuldenaar zijn dat in de Gba is geregistreerd. Als de schuldenaar te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gba (bijvoorbeeld een postbus), dan kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres. Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie. Lid 5: publicatie vindt in die situatie plaats, analoog aan het bepaalde in artikel 3:42 van de Awb. Indien nodig kan het bevel tot betaling gesteld worden op 17 dagen, zodat de schuldenaar tevens kan worden geacht te zijn aangemaand. In het zevende lid is bepaald dat aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel bij het dwangbevel worden ingevorderd. Met de invoering van de vierde tranche is het niet meer zo dat een terugvorderingsbesluit een executoriale titel oplevert. De titel is thans verbonden aan het dwangbevel dat het college kan uitvaardigen indien de schuldenaar verzuimt om zijn vordering te betalen. Met betrekking tot executoriaal beslag door middel van een dwangbevel is in artikel 60, vierde lid van de WWB, 56, vierde lid van de WIJ en artikel 28, vierde lid van de Ioaw/Ioaz voorzien in de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag. Het dwangbevel is een besluit in de zin van de Awb. In artikel 8:4 van de Awb worden bezwaar en beroep tegen een dwangbevel echter uitgesloten, maar de overige bepalingen (m.u.v. de artikelen 3:41 t/m 3:45 en art. 4:8 van de Awb (hoorplicht)) zijn op het dwangbevel onverkort van toepassing. Wanneer een dwangbevel wordt overbetekend, kan degene tegen wie het is uitgegeven in verzet komen bij de rechtbank Tenuitvoerlegging geschiedt op de voet van het Rv dat toelaat dat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten. Beleidsregel 16b Dwangbevel eigen bijdrage Wi In artikel 24, eerste lid van de Wi is bepaald: het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.
26
In artikel 24, tweede lid van de Wi is bepaald: Indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage. Op grond van het bepaalde in artikel 23, tweede lid van de Wi is de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld een eigen bijdrage verschuldigd van € 270, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd. De gemeenteraad dient bij verordening regels te stellen over onder meer de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. De Raad van de gemeente Hilversum heeft bij verordening bepaald dat in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening de hoogte van de eigen bijdrage, de termijnen en de wijze van betaling wordt vastgelegd. De totale eigen bijdrage dient in ten hoogte 18 maandelijkse termijnen (thans € 15,00) te worden betaald. Voor de inburgeringsbehoeftige wordt de geldende eigen bijdrage vastgelegd in een overeenkomst tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalvoorziening. Ook de inburgeringsbehoeftige is de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi verschuldigd en mag deze in 18 maandelijks termijnen voldoen. De inning/invordering van de eigen bijdrage vindt zoveel mogelijk plaats op de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze zoals bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid van de Wi. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort, wordt de belanghebbende één maal gemaand tot betaling van de (restant)eigen bijdrage (beleidsregel 16). Bij niet betaling wordt een dwangbevel uitgevaardigd zoals bedoeld in artikel 4:117, eerste lid van de Awb. De bekendmaking van het dwangbevel dient te geschieden volgens het bepaalde in artikel 4:123 van de Awb. Dit geschiedt dus door het betekenen van een deurwaardersexploot conform het Rv en kan dus NIET plaats vinden door toezending per post. Overdracht vindt in die gevallen dan plaats naar de deurwaarder (Cannock Chase). Alle kosten komen ten laste van de schuldenaar. Beleidsregel 16c Bescherming beslagvrije voet Op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid van de WWB, artikel 56, eerste lid van de WIJ en artikel 27 van de Ioaw/Ioaz is de schuldenaar verplicht om desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn. Om in staat te zijn de beslagvrije voet te kunnen berekenen dienen schuldenaren het inlichtingenformulier en bewijsstukken van alle financiële gegevens te verstrekken (inkomen, huur, huurtoeslag, zorgtoeslag etc.). Met de invoering van de vierde tranche van de Awb is in artikel 60, vijfde lid van de WWB de bepaling opgenomen dat de bescherming van de beslagvrije voet vervalt indien niet voldaan wordt aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de WWB. Ook in de WIJ en de Ioaw/Ioaz is dit als zodanig bepaald (artikel 56, vijfde lid WIJ en artikel 28, vijfde lid Ioaw/Ioaz). Het niet verstrekken van de gegevens kan dus leiden tot het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet. Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Ook wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn. Wanneer na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval bekeken worden of de bescherming van de beslagvrije voet wordt hersteld. Beleidsregel 17 Opschorting invordering Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het terugvorderingsbesluit heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht). Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Indien de medewerker die belast is met de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, na ontvangst van een bezwaarschrift, constateert dat het besluit onevenredig belastend is voor de belanghebbende en in bezwaar mogelijk niet in stand kan blijven, kan dit aanleiding zijn om de invordering (tijdelijk) op te schorten. Een
27
bezwaarschrift tegen een vordering wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in beleidsregel15a. Daarover zal dus een primair –voor bezwaar/beroep vatbaar- besluit moeten worden afgegeven. Beleidsregel 18 Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit en dwangbevel is vastgelegd, dan kan er in een later stadium reden zijn om de (restant)vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de WWB, WIJ en Ioaw/Ioaz niet (meer) voor. In deze beleidsregel is het oude artikel 78a van de Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. De belangrijkste verschillen met artikel 78a Abw zijn het gestelde in lid 1 onder sub d en lid 3 van de beleidsregel. Door in lid 1 sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen. Omdat niet alle collega-gemeenten standaard bij de NVVK zijn aangesloten, maar Hilversum wel graag haar medewerking wil kunnen verlenen aan een verzoek gedaan door een gemeente, is naast de bij de NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie ook expliciet melding gemaakt van Nederlandse gemeenten. In lid 3 van de beleidsregel wordt gesteld dat ook (gedeeltelijke) kwijtschelding van een fraudeschuld van bijstand mogelijk moet kunnen zijn indien de belanghebbende minimaal de helft van de schuld voldoet of heeft voldaan of minimaal een periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding correct aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan. Hoewel het principe heeft te gelden dat fraude niet lonend mag zijn, moet het mogelijk kunnen zijn dat mensen die kennelijk in dusdanig financiële moeilijkheden zitten dat schuldsanering c.q. bemiddeling aan de orde is, ondanks hun frauduleus gedrag, in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding. Beleidsregel 19
kwijtschelding verzoek restantvordering bijstand anders dan bij schuldenproblematiek Waar beleidsregel 18 heeft te gelden indien sprake is van een schuldregeling, althans een aanzet daartoe, heeft het bepaalde in deze beleidsregel in overige gevallen van kwijtschelding te gelden. Ingevolge beleidsregel 19, eerste en derde lid kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen indien men voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 50% van de totale vordering heeft betaald. Ook ingevolge deze beleidsregel is het dus mogelijk gemaakt dat fraudeschulden voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het onder de verzwaarde criteria van 120 maanden volledige afbetaling en 50% aflossing van de totale bruto vordering. In beleidsregel 20, tweede lid is bepaald dat ambtshalve kwijtschelding wordt verleend van een restantvordering. Wanneer de belanghebbende voorheen bijstand/inkomensvoorziening/uitkering heeft ontvangen, de bijstand/inkomensvoorziening/uitkering als gevolg van werkaanvaarding is beëindigd en hij of zij na de beëindiging van de bijstand/inkomensvoorziening/uitkering gedurende een periode van 18 maanden het aflossingsbedrag zoals genoemd in beleidsregel 13, vierde lid heeft voldaan, wordt ambtshalve kwijtschelding van het restantbedrag verleend. Dit geldt alleen voor een vordering welke NIET ontstaan is als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting. Ook wanneer sprake is van meerdere vorderingen en waarbij sprake is van één vordering welke ontstaan is door het schenden van de inlichtingenverplichting, wordt op grond van deze beleidsregel geen kwijtschelding verleend. In die situatie geldt het bepaalde in beleidsregel 19, derde lid. In beleidsregel 19, derde lid is daarnaast nog een extra verzwaring ingebouwd, zowel geldend voor de vorderingen die onder lid 1 als onder lid 2 vallen: degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de 5 jaren voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden alsook dient hij gedurende 5 jaren aan al zijn aflossingsverplichtingen te hebben voldaan. Het verzoek tot kwijtschelding kan dus afgewezen worden omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 60 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voorheen diende af te lossen. Middels lid 4 van deze beleidsregel wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 WWB (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog
28
op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij in staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan de gemeente, wordt kwijtschelding in die gevallen niet aan de orde geacht. Beleidsregel 20 Gedeeltelijke kwijtschelding van bijstand verstrekt in vorm van lening Uitgangspunt is dat een lening bij de kredietbank als een voorliggende voorziening heeft te gelden. Indien een lening bij de kredietbank niet aan de orde kan zijn, heeft het uitgangspunt te gelden dat bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de geldlening niet volledig is afgelost, wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Een verzoek tot kwijtschelding behoeft belanghebbende dus niet in te dienen. Ingevolge het tweede lid is kwijtschelding niet aan de orde indien de bijstand in de vorm van een geldlening is verstrekt ingevolge artikel 48, tweede lid van de WWB: - bijstand verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; - de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; - het betreft een te betalen waarborgsom; - bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Beleidsregel 21 Afkoop schuld bijstand/inkomensvoorziening/uitkering Deze beleidsregel is qua strekking en inhoud gelijk aan beleidsregel 19 van de Regeling met dien verstande dat beleidsregel 21 over afkoop van de schuld gaat en niet over kwijtschelding. Indien belanghebbenden middels betaling van een (restant-)bedrag ineens, naast de overig gestelde criteria, feitelijk tot een betaling van 50% komen, is afkoop tegen finale kwijting mogelijk en ontstaat feitelijk dezelfde situatie als in geval van kwijtschelding ingevolge beleidsregel 19, namelijk het niet meer te hoeven betalen van de helft van de restantvordering. Hierbij dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met tussentijds berekende wettelijke vertragingsrente en eventuele overige invorderingskosten. HOOFDSTUK V VERHAAL Tot 1 januari 2009 waren de bepalingen over verhaal van bijstand op grond van artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) nog van toepassing (artikelen 92 tot en met 105 van de Abw). Dit was bedoeld als tijdelijke maatregel in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe kinderalimentatiestelsel. Dit kinderalimentatiestelsel is er uiteindelijk niet gekomen. De bepalingen over verhaal van bijstand zijn om die reden per 1 januari 2009 opgenomen in de WWB. De IWWB is per 1 januari 2009 ingetrokken. De wetgever heeft het overzichtelijker gemaakt door de verhaalsbepalingen op te nemen in de nieuwe paragraaf 6.5 van de WWB. Het verhalen van kosten van bijstand is sinds de invoering van de WWB een bevoegdheid van het college. In de WWB is verhaal van bijstand opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i van de WWB De wet geeft de uiterste grens aan. Het college kan binnen die grens zelf bepalen wanneer er verhaald wordt. In de Wet investeren in jongeren (WIJ), welke wet per 1 oktober 2009 in werking is getreden, is bepaald dat op verhaal van de kosten van de inkomensvoorziening paragraaf 6.5 van de WWB van toepassing is. De artikelen van de WWB zijn aldus van overeenkomstige toepassing op de WIJ (artikel 57 van de WIJ). Het verhalen van bijstand of inkomensvoorziening is een algehele bevoegdheid van het college. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke verhaalspraktijk. Met deze beleidsregels Terugvordering en verhaal is een basis gecreëerd om het bestaande verhaalsbeleid uit te voeren. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. In beleidsregel 3, zesde lid is bepaald dat de gemeente in alle gevallen van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand gebruik maakt.
29
Beleidsregel 22 Afzien van verhaal Ingevolge het eerste lid sub a wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand. De keuze voor deze beperking is, evenals het bepaalde over het kruimelbedrag (beleidsregel 8) van deze Regeling, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse. Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een “kruimelbedrag” worden gehanteerd. Ingevolge lid 1 sub b wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62f van de WWB lager is dan € 600,00 per jaar. Ingevolge sub c kan geheel of gedeeltelijk van verhaal worden afgezien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard van de zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn. Indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk, Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan. Hilversum maakt de principiële keuze om op voorhand geen verhaalsbesluit te nemen en laat het al dan niet verhalen dus niet van belanghebbende afhangen (of deze wel of niet tot betaling overgaat). Beleidsregel 23 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek Zie ook toelichting bij beleidsregel 19 Beleidsregel 24 Intrekking besluit afzien verhaal wegens schuldenproblematiek In de aangegeven situaties wordt het besluit waarbij afgezien is van verhaal wegens schuldenproblematiek ingetrokken. Beleidsregel 25 Verhalen van een rechterlijke uitspraak Voor wat betreft de hoogte en de duur van de alimentatieplicht is de gemeente in beginsel gebonden aan de uitspraak van de rechter (artikel 62b, eerste lid van de WWB). Indien een rechterlijke uitspraak tot levensonderhoud niet wordt nagekomen, dan gaat de gemeente altijd verhalen, ook wanneer het bedrag lager is dan € 50,00 per maand. De gemeente houdt de onderhoudsplichtige aan de rechterlijke uitspraak. Dit is anders wanneer het LBIO deze taak kan overnemen. Vanaf 1 augustus 2009 kan het LBIO de inning van partneralimentatie verzorgen. Het LBIO kan verzoeken om de parteralimentatie te innen in behandeling te nemen indien deze zijn geschreven en ontvangen bij het LBIO na 31 juli 2009. Beleidsregel 26 Ingangsdatum verhaal In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, dan zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure. Beleidsregel 27 (Her-) onderzoek naar draagkracht Er wordt onderzoek verricht naar de verhaalsbijdrage. Als de omstandigheden van de verhaalsplichtige zodanig zijn gewijzigd dat hij/zij niet meer kan bijdragen, dan wordt de betalingsverplichting opnieuw vastgesteld. Om praktische redenen wordt de betalingsverplichting niet gewijzigd vastgesteld als de draagkracht minimaal is gewijzigd. Het richtbedrag is vastgesteld op € 50,00 per maand ten opzichte van het vorige onderzoek. Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot
30
gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Als uitgangspunt geldt dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaats vindt. Beleidsregel 28 Verhaal in rechte Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen, niet zijnde fraudevorderingen. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 62g, tweede lid van de WWB en 62h, eerste tot en met derde lid van de WWB en de bijbehorende toelichting. Beleidsregel 29 Hardheidsclausule Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet. Beleidsregel 30 Inwerkingtreding/citeertitel Behoeft geen nadere toelichting.