FACULTEIT LETTEREN & WIJSBEGEERTE Vakgroep archeologie en oude geschiedenis van Europa Academiejaar: 2006 – 2007
Aspecten van het graf in de Romeinse samenleving Epigrafische attestaties uit Rome ten tijde van het Principaat
Sylvie Seeuws St.nr. 20031676 Promotor: Prof. Dr. D. Pikhaus Leescommissarissen: Prof. Dr. R. Duthoy Dr. K. Verboven
Verhandeling ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de geschiedenis
Inhoudstafel
Dankwoord
4
Inleiding
5
1. Probleemstelling
5
2. Afbakening
6
3. Bronnenkritiek
6
4. Methodologie
7
a) trefwoorden
7
b) databank
18
c) catalogus
23
d) moeilijkheden
24
e) modus operandi
25
Thema 1: Het graf als woning
26
1. Het graf als eeuwige verblijfplaats
28
1.1 Situering van de thematiek
28
1.2 De „domus aeterna‟-gedachte
30
2. Het grafmonument: binnenarchitectuur
41
2.1 Slaap-en woonruimtes
41
2.2 Voorbereiding en gebruik van een maaltijd
43
2.3 Eigendommen die een inkomen genereren
44
3. Het grafmonument: buitenarchitectuur
48
Besluit bij het thema „Het graf als woning‟
56
1
Thema 2: De zorg voor het graf
65
1. Het statuut van het graf in het Romeinse recht
67
1.1 Bepaling van het statuut van het graf en bijhorend monument
67
1.2 De „actio de sepulchro violato‟ in de Digesten
70
2. Bescherming van het graf
73
2.1 Algemene bescherming: „dolus malus abesto‟
73
2.2 Tegen ontvreemding of de inbreng van een „vreemd‟ lichaam
74
2.2.1 Ontvreemding
74
a) algemene begrippen
74
b) de gens
75
c) de erfgenaam/erfgenamen
76
d) verbod op economische transacties
82
2.2.2 Inbreng van een vreemd lichaam
85
2.3 Tegen beschadiging van het graf en bijhorend monument
87
2.4 Tegen ongepaste handelingen
90
2.5 Boete en vervloeking als verdedigingsmiddel
92
2.5.1 Boete en begunstigde partijen
92
2.5.2 Vervloeking
97
3. Oprichting van een graftombe bij leven
100
Besluit bij het thema „De zorg voor het graf‟
109
2
Thema 3: Grafcultus
126
1. Het waarom van grafcultus
127
2. Uitingen van grafcultus
128
2.1 Algemeen
128
2.2 De funeraire maaltijd
129
2.2.1 Voedsel
130
2.2.2 Drinken
132
2.3 Bloemen en planten
139
2.4 Geparfumeerde oliën en aroma‟s
144
2.5 Licht
148
2.6 Feestdagen
149
3. Belang van een graf en de toegang ernaar
153
3.1 Het belang van een graf
153
3.2 De verzekerde toegang tot het graf
155
Besluit bij het thema „Grafcultus‟
159
Algemeen besluit
164
Bibliografie
165
3
Dankwoord Ik wil hier graag enkele mensen bedanken die mij de afgelopen twee jaar enorm geholpen hebben bij het stand komen van deze verhandeling. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor, Prof. Dr. Dorothy Pikhaus. Zij stond steeds klaar voor een goed gesprek en probeerde samen met mij antwoorden te vinden op de vele vragen die tijdens mijn onderzoek de kop op staken. Haar hulp was van onschatbare waarde. Ik denk met een glimlach terug aan de vaak zeer geanimeerde discussies van de afgelopen twee jaar. Vervolgens wil ik ook Prof. Dr. Robert Duthoy bedanken voor zijn bereidheid om vraagjes in verband met zijn expertise te beantwoorden en interessante literatuur aan mij te signaleren. Ook Dr. Koen Verboven en Bart Cauwels verdienen hier een speciale vermelding vermits zij mij wegwijs maakten in de wondere wereld van computer-databases. Tenslotte richt ik een zeer gemeende dankjewel tot mijn collega-studente, Jolien De Smet, die dezelfde problematiek onderzocht voor Latium en Campania. Zij was als het ware mijn uitlaatklep wanneer het epigrafische gepuzzel mij even teveel werd. Zij begreep ten volle de uitdagingen waarvoor inscripties je kunnen stellen.
4
Inleiding 1. Probleemstelling In deze verhandeling zijn de resultaten verwerkt van mijn onderzoek naar een aantal aspecten van het graf in de Romeinse samenleving. Ik heb hierbij gebruik gemaakt van epigrafische bronnen, meerbepaald inscripties of tituli1. Het gaat hier uitdrukkelijk niet enkel om funeraire inscripties, hoewel de overgrote meerheid van de inscripties wel funerair zijn, maar om alle inscripties die ons iets vertellen over de aspecten van het graf die ik zal behandelen. Deze aspecten zijn het graf als woning (thema 1), de zorg voor het graf (thema 2) en de eigenlijke grafcultus (thema 3). Deze drie thema‟s zijn onderling met elkaar verbonden. Aangezien de overtuiging bestond dat de dode in zijn graf woonde, moest hij door de levenden van allerlei zaken voorzien worden (bijvoorbeeld voedsel en drinken). Dit geheel van gebruiken behoort tot de grafcultus. Bovendien moest de plaats waar al deze gebruiken plaatsvonden, beschermd worden of werd het door sommigen al bij leven voorzien vandaar dat ik dieper ben ingegaan op de zorg voor het graf. Ik heb in elk thema geprobeerd twee centrale vragen te beantwoorden. Eerst en vooral trachtte ik de informatie die de Romeinse literatuur en archeologie ons verschaffen omtrent de gekozen aspecten te toetsen aan hetgeen de inscripties mij vertelden. Zijn de gevonden inscripties in samen- dan wel tegenspraak met de andere twee disciplines? Een tweede doel was het kritisch evalueren van de literatuur die reeds over mijn onderzoek was gepubliceerd. Vernieuwend aan mijn onderzoek is immers dat ik het materiaal naast inhoudelijk ook statistisch heb kunnen benaderen dankzij de online-databank van Clauss-Slaby. Op die manier kon ik een aantal algemene omschrijvingen bevestigen dan wel ontkrachten op basis van het bekomen cijfermateriaal. Daarnaast heb ik ook een aantal specifieke vragen per thema geformuleerd (zie de inleiding op elk thema).
Tot de epigrafische bronnen behoren immers ook dipinti, graffiti, tabellae defixionum, inscripties op houten tafeltjes en wastafeltjes, ostraka, diplomata militaria, acta en het instrumentum domesticum. 1
5
2. Afbakening Mijn onderzoek focust op het centrum van het Romeinse imperium: Rome. Deze stad was de enige in zijn soort in de Romeinse tijd. We kunnen Rome beschouwen als de eerste echte metropool die bovendien de grens van 1 miljoen inwoners zal overschrijden in de door mij behandelde periode van het Principaat. Ik hou enkel rekening met inscripties uit het Principaat (27 v.Chr.-284 n.Chr.) en dit omwille van twee redenen. Enerzijds stellen we pas vanaf Augustus een enorme toename in het gebruik van inscripties vast. Als we nagaan hoeveel inscripties er voor Rome bewaard zijn voor de Republiek bijvoorbeeld in het volledige Corpus Inscriptionum Latinarum dan zijn dat er 1344. Voor de periode van het Principaat zijn dat er meer dan 40.000 (CIL VI). Anderzijds omdat we vanaf het einde van de 3de eeuw ook een duidelijke christelijke weerslag vinden in het formularium van de inscripties. Zeker wat betreft de opvatting over grafcultus is er immers een groot verschil tussen de Romeinse heidense religie en het christendom.
3. Bronnenkritiek Ik wil hier even stilstaan bij de waarde van inscripties als historische bron, zowel wat betreft de positieve als de negatieve kwaliteiten ervan. In het voordeel van inscripties spreekt dat ze primaire en dus authentieke bronnen zijn. Ze vermelden veelal informatie over elementen die in andere bronnen vaak niet of zeer weinig aan bod komen. Hier moet echter onmiddellijk de opmerking aan gekoppeld worden dat inscripties onderhevig zijn aan sociale controle en dat men zich misschien beter zal voordoen dan men in werkelijk eigenlijk was onder het motto „de mortis nihil sine bene‟. Dit stelt de objectiviteit van inscripties natuurlijk in vraag. Daarnaast moeten we rekening houden dat niet iedereen zich een inscriptie kon veroorloven. Ook hier blijven de armsten buiten schot. Inscripties leveren dus slechts een gedeeltelijke spiegel van de totale realiteit.
6
Bovendien zijn inscripties fragmentarisch van aard en dit op twee manieren. Enerzijds zijn de eigenlijke inscripties vaak slechts gedeeltelijk bewaard en is hun oorspronkelijke context (plaats, datering) verloren gegaan. Anderzijds moeten er oorspronkelijk veel meer inscripties hebben bestaan in vergelijking met de hoeveelheid inscripties die ons „maar‟ overgeleverd zijn. In het geval van de Latijnse wereld zijn er dat ongeveer 300.000 maar daar komen jaarlijks inscripties bij. Toch kan de vraag naar de representativiteit van inscripties positief beantwoord worden. Hoewel één inscriptie vaak weinig betekent, maken zovele andere gelijkaardige inscripties ze juist heel nuttig. Inscripties lenen zich dus uitstekend tot serieonderzoek waarbij het resultaat veel meer inhoudt dan louter de som van de onderlinge delen (emergentie).
4. Methodologie a) trefwoorden Om mijn inscriptie-materiaal te verzamelen heb ik een beroep gedaan op de Epigraphik-Datenbank van Clauss-Slaby2. In deze databank zijn alle inscripties van CIL VI (Rome) opgenomen evenals de inscripties van de Année Epigraphique tot 20013 en kunnen ze bovendien online geraadpleegd worden. Dit zijn de twee belangrijkste corpora waarvan ik gebruik heb gemaakt gedurende mijn onderzoek. Aangezien voor Rome alleen al in CIL VI meer dan 40.000 inscripties overgeleverd zijn, was het in de tijdspanne van twee academiejaren niet mogelijk om al deze inscripties „manueel‟ te onderzoeken. Daarom heb ik er, in overleg met mijn promotor en collega-studente, voor geopteerd om te werken met trefwoorden. Dit gegeven maakt dat het inscriptie-materiaal beperkt wordt. Aan deze selectieve aanpak zijn evenwel twee nadelen verbonden. Enerzijds moeten we de onvolledigheid van de zoektermen in het achterhoofd houden. Het gaat hem dus niet om dé ultieme trefwoordenlijst voor het opsporen van de door mij behandelde aspecten. Toch is mijn onderzoek representatief in die zin dat de trefwoorden die gekozen werden reeds goede indicatoren zijn voor mijn onderzoek. http://www.manfredclauss.de/ De volgende jaargangen waren op het ogenblik dat ik mijn opspoorwerk afsloot nog niet opgenomen in de databank van Clauss-Slaby. 2 3
7
Anderzijds is ook de manier van opzoeken niet evident. De zoektermen werden steeds ingevoerd aan de hand van de juiste schrijfwijze en correcte grammaticale verbuiging. Al gauw werd duidelijk dat het epigrafische materiaal deze regels in de meerderheid van de gevallen niet volgt. Daarom hebben we ervoor gekozen om steeds de stam van de zoekwoorden in te voeren, bijvoorbeeld „cubicul-‟ voor „cubiculum‟ (kamer, slaapkamer, woonkamer). Sommige zoektermen leenden zich hier echter minder toe, bijvoorbeeld „fax‟ (fakkel). Als we hier naast de nominatief „fax‟ ook de stam „fac‟- hadden ingevoerd dan zou dat onder andere ook bepaalde werkwoordsvormen van „facere‟ (doen, maken) opgeleverd hebben. Daarom hebben we ervoor gekozen om trefwoorden, die zich minder lenen tot het invoeren als stam, vervoegd in te voeren (in dit geval dus als fax, facem, facis, faci, face, faces, facum, facibus) om zo het aantal niet-relevante resultaten te beperken. Dergelijke substantieven werden bovendien ingevoerd voorafgegaan en gevolgd door een spatie. De werking van de databank van Clauss-Slaby zorgt er dan voor dat enkel alleenstaande zoektermen worden weerhouden. Deze methode werd gehanteerd opnieuw met het oog op het beperken van niet-relevante attestaties. Dit heeft echter wel als nadeel dat wanneer het trefwoord gevolgd werd door een partikel, bijvoorbeeld -que of –ve (en, ook), deze attestatie niet in mijn inscriptie-materiaal is beland. In het geval van werkwoorden hebben we alle verschillende stamtijden ingevoerd. Op die manier werden ook de verschillende varianten van een werkwoord opgespoord bijvoorbeeld naast fodere ook defodere (opgraven) of naast ornare ook exornare (versieren, verfraaien, tooien). Door het lezen van inscripties die via andere zoektermen gevonden werden, konden sommige
alternatieve
schrijfwijzen
ook
ingevoerd
worden,
bijvoorbeeld
monumentum (monument of tombe) met mogelijke klinkerveranderingen zoals munimentum. Daarom werd deze zoekterm in Clauss-Slaby ingevoerd als „m_n_ment-‟ Natuurlijk blijven bepaalde „verkeerde‟ schrijfwijzen hierbij nog steeds buiten schot. Dit nadeel valt echter niet weg te werken behalve door manueel opzoekingswerk dat de beperkte tijd helaas onmogelijk maakte.
8
Een laatste gegeven dat wij in het achterhoofd moeten houden zijn bepaalde evoluties in het taalgebruik. Aangezien inscripties zich het meest – in vergelijking met bijvoorbeeld de literatuur die vaak door en steeds voor de elite werd neergepend – openstellen voor de gewone mensen in de Romeinse samenleving komt in het formularium van de inscripties ook het volkslatijn aan bod. Op aanraden van mijn promotor heb ik rekening gehouden met vier courante verschijnselen in het volkslatijn, met name het wegvallen van de „h‟ aan het begin van een woord, de tweeklank „ae‟ die als „e‟ wordt geschreven, de wisseling „at-ad‟ of „op-ob‟ in samenstellingen en de „v/b‟-wisseling. Deze verschijnselen werden waar nodig ook opgezocht, bijvoorbeeld naast hortus/hortulus ook ortum/ortulus (tuin/tuintje). Hieronder volgt een overzicht van de trefwoorden die per thema werden geselecteerd, hun vertaling en de manier waarop ze ingevoerd werden in de databank van ClaussSlaby.
Graf als woning vertaling
Hoe ingevoerd in databank Clauss-Slaby?
aanligbed voor twee personen, eetkamer
stam
huis
vervoegd
casula
huisje
stam
cella
kamer
vervoegd
eetkamer, verdieping
stam
cepotaf/phium
graftuin
stam
cisterna
waterput
stam
kamer, slaapkamer, woonkamer
stam
culina
keuken
stam
diaeta
eetruimte
stam
domicilium
woonplaats
stam
domuncula
huisje
stam
trefwoord biclinium casa
cenaculum
cubiculum
9
domus
huis
vervoegd
wonen
stam
uurwerk
stam
hortus/hortulus
tuin/tuintje
stam
hospitium
gastverblijf
stam
lacus
waterbekken
vervoegd
mansio
verblijfplaats
stam
verhuurruimte
stam
graftombe
stam
waterreservoir
stam
boomgaard
stam
klein landgoed, park
stam
woonplaats
vervoegd
graf
stam
solarium
terras/zonnewijzer
stam
stabulum
logement
stam
eetruimte, herberg, winkel
stam
echtelijke slaapkamer
stam
huwelijksbed
vervoegd
prieel
stam
zomerhuisje
stam
aanligbed voor drie personen, eetkamer
stam
vinea
wijngaard
vervoegd
virid(i)arium
tuin, park
stam
habitare/habitatio horologium
meritoria monumentum piscina pomarium/pomariolum praediolum sedes sepulc(h)rum
taberna thalamus torus trichila tricla/triclea/triclia triclinium
10
Zorg voor het graf
vertaling
Hoe ingevoerd in databank Clauss-Slaby?
vervalsen
stam
vervreemden
stam
alienus
vreemd
stam
cacare
bevuilen
stam
minachten
stam
gladmaken, naam uitwissen
stam
omverwerpen, vernielen
stam
mogen alle kwade bedoelingen (van dit graf) verwijderd blijven
stam
eximere
wegnemen
stam
fiduciare
in hypotheek geven
stam
fodere
opgraven
stam
furari
ontvreemden
stam
futuere
vrijen
stam
inferre
binnenbrengen
stam
inferre (boete)
moeten betalen
stam
inicere
beslag leggen op
stam
onrecht aandoen, onteren
stam
inqui(e)tare
verstoren
stam
irat% habere
zich de woede (van de goden) op de hals halen
stam
schenden
stam
male facere
onheus handelen
stam
mancipare
verkopen
stam
geweld aandoen
stam
trefwoord adulterare abalienare/alienare/alienigerare
contemnere deasciare deicere dolus malus (abesto)
iniuria (facere)
laedere
manus inferre
11
meiere
plassen
stam
mingere
plassen
stam
verstoren
stam
movere
verplaatsen, veranderen
stam
mul(c)ta
boete
stam
veranderen
stam
nocere
schade toebrengen
stam
poena
boete
stam
sequi
volgen
stam
wegnemen
stam
(de goden) van de bovenen onderwereld
stam
aanraken, beroeren
stam
urine
stam
verkopen
stam
te koop aanbieden
stam
verwoesten, vernietigen
stam
levend, bij leven
stam
vertaling
Hoe ingevoerd in databank Clauss-Slaby?
wierookkistje
stam
druif
stam
alabaster/alabastrum
olieflesje
stam
amomum
amomum
stam
bij, ruimer: honing
vervoegd
molestare
mutare/immutare
subferre super% infer% tangere urina vendere veno/venum/venundare violare vivus
Grafcultus trefwoord
acerra acinum/acinus
apis
12
aqua
water
vervoegd
aangename geur
stam
bes
vervoegd
drinken
stam
kaars
stam
vijg
stam
dadel
stam
cedria/cedrinus/cedrus
cederolie
stam
cena
maaltijd
vervoegd
cenotaf/phium
leeg graf
stam
kaars
stam
dwergolijfplant
stam
voedsel
vervoegd
boon
stam
omkransen/krans
stam
de maaltijd aanbieden
stam
offermaal
vervoegd
geboortedag/verjaardag
stam
edulia
etenswaren
stam
epulae
spijzen
stam
epulari
de maaltijd gebruiken
stam
epulum
feestmaal
stam
esca
voedsel
vervoegd
faba
boon
vervoegd
far
meel
vervoegd
aroma baca bibere candela/candelabrum caprificus caryota/caryotis
cereus chamelaea cibus conchis coronare/corona dapinare daps dies natalis
13
farina
meel
stam
fakkel, toorts
vervoegd
festival ter ere van de doden
stam
ficus
vijg
vervoegd
flos
bloem
vervoegd
gebladerte, loof
vervoegd
fructus
vrucht
vervoegd
frumentum
graan
stam
graan, vrucht
vervoegd
fundere
gieten
stam
hedera
klimop
stam
hydria
waterkruik
stam
inane sepulchrum
leeg graf
stam
incensum
wierook
stam
toegang (tot het graf)
stam
lac
melk
vervoegd
lampas
lamp
stam
laurier
stam
met laurieren begroeid
stam
laurier
stam
festival om de negatieve geesten te bedwingen
stam
linze
vervoegd
lenticula
kleine linze
stam
libatio
plengoffer
stam
libum
koek
vervoegd
fax Feralia
foleum/folium
frux
itus aditus ambitus
laurea/laureus lauricomus laurus Lemuria lens
14
lilium
lelie
vervoegd
fakkel, lamp
stam
honing
vervoegd
honingdrank
vervoegd
merum
wijn
vervoegd
miscere
vermengen
stam
mirre
vervoegd
nardus
soort olie
stam
odor
reukwerk
stam
olea
olijf/ olijfboom
vervoegd
oleum
olijfolie, olie
vervoegd
oliva
olijf/olijfboom
stam
onyx
potje of vaasje van onyx voor geparfumeerde olie
stam
orchas
olijf
stam
ornare
versieren, verfraaien, tooien
stam
ovum
ei
vervoegd
panis
brood
vervoegd
festival ter ere van de doden
stam
pausea/pausia
olijf
stam
pomum/pomus
vrucht
vervoegd
profusio
plengoffer
stam
refrigerare
verfrissen
stam
roos
vervoegd
offer(en)
stam
zout
vervoegd
lucerna mel mella
murra/myrrha
Parentalia
rosa/dies rosae sacrificare/sacrificium sal
15
sang(u)is
bloed
stam
serta
bloemenkrans
vervoegd
spargere
besprenkelen
stam
tuc(c)etum
soort paté/saus
stam
turibulum
wierookvat
stam
wierook
vervoegd
bestrijken, insmeren, zalven
stam
eten, tafelen
stam
villum
wijn
vervoegd
vinum
wijn
vervoegd
viooltje
vervoegd
tus ung(u)ere vesci
viola/dies violae wijnsoorten
stam
Naast de problematiek van de schrijfwijze moeten we tenslotte ook aandacht hebben voor de soms zeer slechte bewaringsomstandigheden van inscripties. Om het verwerken van de inscripties zo eenvoudig en vooral eenduidig mogelijk te houden, hebben we beslist om bij een slechts gedeeltelijke bewaring van een trefwoord de aanvulling die door Manfred Clauss is voorgesteld te volgen. Wanneer zoektermen volledig werden aangevuld en dus nooit op de oorspronkelijke steen hebben gestaan, werden ze niet als attestatie weerhouden. Bij de aanvang van mijn thesisonderzoek kwam het erop aan om zoveel mogelijk trefwoorden te verzamelen die pasten in het kader van de verschillende thema‟s. In de loop van het onderzoek werd echter duidelijk dat sommige zoektermen eigenlijk niet thuishoorden in een bepaald thema. Zo waren oorspronkelijk ook cinerarium, columbarium, ollarium en ossuarium geselecteerd als neutrale termen in het thema „graf als woning‟ maar deze zijn geschrapt aangezien dit types van grafmonumenten zijn en geen synoniemen voor monumentum (tombe) of sepulc(h)rum (graf).
16
Daarnaast zijn er ook een aantal trefwoorden nooit opgenomen. Zo werd bijvoorbeeld aedes niet als trefwoord voor het thema „graf als woning‟ opgespoord omdat dat teveel votiefinscripties zou opgeleverd hebben (aedes in de betekenis van tempel) ondanks het feit dat aedes ook kamer of vertrek kan betekenen. Ook het diminutief aedicula, dat wel werd opgespoord, werd daarna geschrapt omdat het steeds om aedicula als „nis‟ ging en niet aedicula als „kamertje‟. Voor al deze trefwoorden (behalve dus voor aedes dat niet werd opgezocht) geldt bovendien dat ze vaak vermeld werden met een cijfer, hetgeen nogmaals impliceerde dat het om onderdelen van een monument ging en niet om een synoniem van een neutrale term. Ook aedificium (gebouw), oorspronkelijk opgenomen als neutrale term, werd geschrapt aangezien het steeds naar een onderdeel van een graf refereerde. Het werd ook niet opgenomen bij de zoekwoorden die geselecteerd waren om de interne grafstructuur op te sporen omdat ik enkel die termen wou opzoeken die ook in de context van een huis bij leven gebruikt worden om de verschillende ruimtes aan te duiden, zoals bijvoorbeeld culina (keuken) of triclinium (eetkamer). In het thema „graf als noodzaak‟ heb ik er ook voor gekozen om de clausule van het „niet wegschenken‟ (uitgedrukt door dare of donare) niet op te zoeken omdat de stam, respectievelijk „do/da-/dedi-‟ en „don-‟, teveel inscripties opleverden die ik vervolgens moest onderzoeken op hun bruikbaarheid. In overleg met mijn promotor heb ik dan ook besloten dat ik mij dit niet kon veroorloven binnen het beperkte tijdskader. Ik merkte ook dat de andere clausules die ik vond door bijvoorbeeld vendere (verkopen) het wegschenken vaak vermelden dus de trefwoorden „dare‟ en „donare‟ zouden wellicht niet veel nieuwe inscripties opgeleverd hebben. Bovendien geven beide trefwoorden geen economische transactie weer terwijl de andere trefwoorden die ik voor dit onderdeel (verbod op economische transactie) selecteerde wel een economische transactie inhouden. Tot het thema „grafcultus‟ behoorden eerst ook trefwoorden zoals pompa (begrafenisstoet) of suffitio (de rituele reiniging van de aanwezigen bij een begrafenis). Maar deze praktijken behoren niet tot de grafcultus zoals ik die heb gedefinieerd bij het begin van het thema „grafcultus‟. Ze behoren tot het funus of het geheel van rituelen vanaf het ogenblik van het overlijden tot en met het begraven van de overledene. Ik heb enkel de trefwoorden behouden die gebruiken attesteren bij het graf van de dode vanaf het ogenblik dat deze begraven is. 17
b) databank Om mijn inscriptie-materiaal te ordenen en toegankelijk te maken voor anderen heb ik gebruik gemaakt van een databank. Wanneer je deze databank raadpleegt onder de vorm van formulieren ziet dat formulier er zo uit:
18
Hieronder volgen een aantal richtlijnen die ik bij het invullen van de gegevens in de databank heb gevolgd.
-
catalogusnummer
Dit nummer is uniek voor elke inscriptie en voorkomt bijgevolg dat eenzelfde inscriptie tweemaal wordt ingevoerd. Aangezien mijn inscriptie-materiaal omvangrijk is, was het niet evident om eventuele „dubbels‟ er op het zicht uit te halen. Door het hanteren van een catalogusnummer werd ik door de databank zelf als het ware gewaarschuwd en was het onmogelijk dubbele inscripties in te voeren. Ik heb de inscriptie steeds geïdentificeerd aan de hand van de referenties in alfabetische volgorde. Indien een inscriptie dus een AE-nummer en een CIL-nummer heeft, is het catalogusnummer gelijk aan het AE-nummer. In het geval van meerdere CILnummers heb ik de referentie met het „kleinste‟ getal gekozen als catalogusnummer. Als er meerdere AE-nummers bij één inscriptie horen heb ik de vroegste (jaartal) referentie als catalogusnummer gebruikt. Op die manier vertrek ik in beide gevallen steeds bij de eerste weergave in het corpus en kan ik de eventuele evolutie in schrijfwijze of interpretatie volgen. Dit is echter niet het geval voor „AE +‟ –nummers omdat deze nummers wijzingen in verschillende inscripties samenbrengen. Bij meerdere CIL- of AE-nummers staat bijgevolg hetzelfde „AE +‟ – nummer en dit kon dus niet als unieke referentie (met name als catalogusnummer) gebruikt worden. -
nummer CIL
Dit is de vroegste referentie van een inscriptie in het Corpus Inscriptionum Latinarum, consilio auctoritate Academiae litterarum regiae Borussicae editum. Berolini, 1863, VI. -
nummer AE
Dit is de vroegste referentie van een inscriptie in de Année Epigraphique. Paris, Presses Universitaires de France, 1888-2001 -
nummer D
Dit is de referentie van een inscriptie in Dessau:H. Dessau. Inscriptiones Latinae selectae, I-III, Berolini, 1892-1916. 19
-
nummer CLE
Dit is de referentie van een inscriptie in F. Bücheler & E. Lommatzsch. Anthologia Latina. Carmina Latina Epigraphica. Amsterdam, Verlag A.M. Hakkert, 1972, I-III.
-
nummer andere
Hieronder zijn de referenties opgenomen van corpora die zeer weinig voorkomen: CEACelio: C. Luca Gregori. La collezione epigrafica dell'antiquarium comunale del Celio, Rome, 2001. (niet beschikbaar) Denkm: M.P. Speidel. Die Denkmäler der Kaiserreiter. Equites singulares Augusti. Köln, Rheinland-Verlag, 1994, 460 p. EA: Electronic Archives of Greek and Roman Epigraphy (http://www.edr-edr.it/) ECortonese: A. Donati. Epigrafia Cortonese. Testi greci e romani. Cortona, Calosci, 1967, 143 p. GLIStone: V. Marek (ed.) Greek and Latin Inscriptions on Stone in the collections of Charles University. Praag, Univerzita Karlova, 1977, 101 p. IG: Inscriptiones Graecae. Berlin 1903-. IGLFRPal: S. Panciera. Iscrizioni greche e latine del foro Romano e del Palatino. Roma, Edizioni di Storia et letteratura, 1996, 445 p. IGUR: L. Moretti. Inscriptiones Graecae Urbis Romae. Rom, 1968-1990. ILMN: Camodeca G., Solin H. (e.a). Le Iscrizioni Latine del Museo Nazionale di Napoli, 1: Roma e Latium. Napoli, Loffredo Editore, 2000, 399 p. SIRIS: L. Vidman. Sylloge inscriptionum religionis Isiacae et Sarapiacae. Berlin, W. de Gruyter, 1969, 373 p.
-
nummer +
Hieronder zijn de meerdere referenties uit hetzelfde corpus weergegeven, bijvoorbeeld: AE 1945, 00136 = AE 1946, +00116 = AE 1949, 00196 = AE 1950, 00011 = AE 1950, 00035. 20
-
plaats
Mijn onderzoek handelt over het inscriptie-materiaal uit Rome.
-
trefwoorden
De trefwoorden zijn steeds in alfabetische volgorde ingevuld. De gebruiker van de databank vindt de manier waarop de trefwoorden zijn opgenomen in de databank (schrijfwijze, …) terug onder de respectievelijke tabellen met trefwoorden bij elk thema.
-
datering tekst
Er is een aanvinkvakje voorzien om weer te geven dat de inscriptie zelf elementen bevat die ons informatie geven over de datering ervan. Ik heb hier rekening gehouden met de vermelding van de consuls of de aanduiding van een persoon als keizerlijke vrijgelatene waarbij zijn/haar praenomen en nomen verwijzen naar de keizer door wie hij/zij werd vrijgelaten.
-
datering modern
Ik heb gebruik gemaakt van de „Manuel d‟épigraphie romaine‟ van J.M. Lassère (zie bibliografie) om de „antieke‟ data om te zetten naar moderne data. Lassère neemt immers de meest recente lijst van consuls en hun corresponderende jaartallen op evenals alle keizers met hun volledige titulatuur, wanneer ze regeerden met iemand anders (in het geval er sprake is van een „Auggustorum libertus/a‟), … . In het geval van keizerlijke vrijgelatenen en slaven heb ik gewerkt met een „terminus post quem‟. Zo is de terminus post quem in het volgende voorbeeld 161 n.Chr.: „Marcus Aurelius … Augusti libertus …‟, met name de start van de regeerperiode van keizer Marcus Aurelius. Ik heb dus in mijn databank weergegeven welke de in theorie vroegst mogelijke datering van de inscriptie kan zijn. Het is echter zo dat in de praktijk men één generatie (dus ca. dertig jaar) bij deze terminus post quem telt wat de vermoedelijke datering van bovenstaand voorbeeld op ca. 191 n.Chr. brengt. Bij elke terminus post quem die in mijn databank is weergegeven moet dus nog eens dertig jaar bijgedacht worden.
21
-
monument en monument memo
Ook hier is zowel een aanvinkvakje voorzien om aan te geven dat er informatie voorhanden is met betrekking tot de monumentale context als een mogelijkheid om deze informatie weer te geven (onder memo). Dit kan gaan over het type monument (cippus: smal oplopende grafsteen, ara: altaar, …), de afbeeldingen die erop aanwezig zijn (urceus: kruik, patera: offerschaal, dieren, …), …
-
tekst inscriptie
Hieronder is de tekst van de inscriptie weergegeven zoals deze door Manfred Clauss is opgenomen in zijn online-databank. Het
tekstkritisch
systeem
dat
hij
hanteerde,
is
terug
te
vinden
op
http://www.manfredclauss.de/ onder de rubriek „hinweiss‟. Wanneer ik voor inscripties, die ik in mijn thema‟s als voorbeelden aanhaal, een andere weergave en/of interpretatie heb gevolgd, is dat gesignaleerd in een voetnoot.
-
relatie vermelde personen
Ik heb hier getracht aan te geven wat de onderlinge relatie is tussen de dedicans (degene die voor iemand een inscriptie/monument opricht) en degene(n) aan wie hij het monument opdraagt. Ik heb bovendien gekozen voor een accurate vertaling van wat er precies in het Latijn staat en niet voor een interpretatie van de inscriptie. Twee voorbeelden: wanneer er sprake is van een man die voor een vrouw een monument opricht dan heb ik deze vrouw niet aangeduid als „echtgenote‟ als de term „coniux‟ of „marita‟ niet uitdrukkelijk werd vermeld; wanneer er sprake is van gemeenschappelijke kinderen dan heb ik de ouders aangeduid als „koppel‟ aangezien formuleringen zoals „suis liberis/filiis/filiabus‟ (dus de tekst van de inscriptie zelf) aangeven dat de man en vrouw in kwestie een koppel zijn. Verder heb ik ook aandacht gehad voor de gentilicia in die zin dat ik heb aangegeven wanneer personen hetzelfde gentilicium dragen. Natuurlijk heb ik dit enkel gedaan wanneer dat zinvol is, met name wanneer er geen duidelijke relatie is tussen de in de inscriptie vermelde personen onderling.
22
Zo is het bijvoorbeeld logisch dat vader en zoon hetzelfde gentilicium dragen maar niet dat vader en moeder hetzelfde gentilicium dragen. Dit zou kunnen wijzen op het feit dat ze mede-vrijgelatenen zijn (als er niet expliciet melding werd gemaakt van hun status als vrijgelatene), maar dan begeef je je al op het terrein van de interpretatie van de inscriptie. -
vertaling
Hier werd de vertaling van bepaalde woorden opgenomen of in het geval van bepaalde carmina dat gedeelte van het gedicht dat voor mijn onderzoek van belang is. Ik heb steeds de auteur van de vertaling aangegeven (voor de volledige referentie zie bibliografie). -
memo algemeen
Deze rubriek werd voorzien om alle andere informatie over de inscriptie op te nemen die nog niet aan bod is gekomen. Vooral in de Année Epigraphique vind je vaak bijkomende uitleg over bijvoorbeeld de vermelde personen die ik dan onder deze rubriek heb opgenomen. -
tabellen andere thema‟s
In deze tabellen wordt aangeduid in welk thema en voor welke trefwoorden een bepaalde inscriptie ook is opgenomen. Hierdoor wordt nog eens onderstreept dat er een duidelijk onderling verband is tussen de behandelde thema‟s. De databank is achteraan deze verhandeling toegevoegd op CD-ROM.
c) catalogus Bij deze verhandeling hoort een catalogus waarin alle inscripties zijn opgenomen die ik in mijn onderzoek heb gebruikt. Ik heb hierbij de weergave van Manfred Clauss gevolgd en eventuele wijzigingen gesignaleerd in een voetnoot. Deze catalogus omvat drie delen, naar analogie met de drie thema‟s die ik heb behandeld, en de trefwoorden zijn per thema alfabetisch gerangschikt.
23
d) moeilijkheden Dat het niet altijd evident is om een inscriptie te begrijpen wil ik aantonen aan de hand van twee voorbeeld-inscripties. Voorbeeld 1: C(aius) Claudius Marcellae / Minoris l(ibertus) Phasis decurio / monumentum dedicavit et / decuriae epulum dedit d(e) s(ua) p(ecunia) huic / decuria ex aere conlato imaginem / decreverunt4
Deze inscriptie lijkt op het eerste zicht een ere-inscriptie te zijn door het gebruik van het typische formularium dat je in vele andere ere-inscripties terugvindt (bijvoorbeeld dedicare, decuria decreverunt, ex aere conlato). In het CIL wordt deze inscriptie echter geplaatst bij andere inscripties die afkomstig zijn uit het „monumentum columbariorum Marcellae‟. Met andere woorden, verwijst de term monumentum dan naar een graf of bestaat de mogelijkheid dat het gaat om een eremonument? In de bijkomende uitleg over de vindcontext van de inscriptie wordt niet duidelijk aangegeven of deze inscriptie werkelijk in het columbarium is gevonden dan wel bijvoorbeeld aan de buitenzijde. Ik ervoor gekozen deze monumentum niet als een attestatie van een neutrale term voor het graf te beschouwen vermits ik dus niet zeker kan weten of het om een graf gaat. Voorbeeld 2: C(aius) Fannius / Cornelius / Callinicus / et Allia Ire/ne cister/nam sua / pecunia / fecerunt5
Deze inscriptie wordt in het CIL gecatalogiseerd bij de „sepulcrales‟, hoewel de inscriptie zelf geen enkele indicatie bevat die wijst op een funerair karakter. Deze inscriptie werd onder deze categorie geplaatst omdat er nog een inscriptie is bewaard waarin dezelfde twee personen vermeld worden met name: D(is) M(anibus) / C(aio) Fannio Cornelio Callinico et Alliae Irene C(aius) Fannius / Cornelius Calpurnianus et Fannia Lucilla parenti/bus dulcissimis fecerunt6 CIL 06, 04421 = D 07879. CIL 06, 17709. 6 CIL 06, 17708. 4 5
24
Deze inscriptie is duidelijk een grafinscriptie (Dis Manibus), maar hier wordt niets gezegd over een cisterna (waterput) die bij hun graf zou horen. Wellicht gaat het bij de eerste inscriptie niet om een cisterna als onderdeel van de infrastructuur rondom het graf en dus werd deze inscriptie niet beschouwd als een „correcte‟ attestatie van het trefwoord cisterna.
e) modus operandi Hoe ben ik nu concreet te werk gegaan bij het verzamelen en verwerken van mijn inscriptie-materiaal? De eerste stap was natuurlijk het verzamelen van alle inscripties via de onlinedatabank van Clauss-Slaby. Hierbij werd al een eerste scheiding doorgevoerd tussen relevante en niet-relevante inscripties. Van bepaalde inscripties kon ik immers snel zeggen of ze geschikt waren voor mijn onderzoek of niet. De tweede stap in mijn onderzoek was de meest tijdrovende aangezien het inscriptiemateriaal dat beschikbaar is voor Rome zeer omvangrijk is. Toch was deze stap uiterst noodzakelijk voor mijn onderzoek: de controle van de inscripties in de corpora. Dit controle-werk was natuurlijk ook bedoeld om eventuele fouten, die in de databank van Clauss-Slaby geslopen zouden zijn, op te sporen, maar vooral om extra uitleg te verkrijgen bijvoorbeeld over de monumentale context van een inscriptie, de datering of soms een vertaling. De derde stap was het invoeren van de relevante inscripties in de databank. Opnieuw kroop hier veel tijd in omdat ik voor de drie thema‟s respectievelijk 1026 (het graf als woning), 1010 (de zorg voor het graf) en 162 (grafcultus) inscripties heb ingevoerd. Het totale aantal ingevoerde inscripties bedraagt dus 2198. De vierde en laatste stap was dan het schrijven van deze licentiaatsverhandeling, het resultaat van de drie voorgaande stappen.
25
Thema 1: Het graf als woning Hét uitgangspunt van mijn scriptie is het contact tussen de overledene(n) en de overblijvende familia. Dit begrip omvat zowel de familieleden van de dode als zijn vrijgelatenen en slaven. Wanneer iemand stierf, vond de concrete uiting van dat contact bij uitstek plaats bij het graf. J.P. Jacobsen stelt: “Entre les morts qui habitent dans la terre et les hommes qui vivent à la surface il y a relation continuelle. Ces deux categories d‟êtres on besoin l‟une de l‟autre, dépendent l‟une de l‟autre. … Les vivants et les morts se tiennent ensemble. La vie et la mort ne s‟opposent pas comme deux pôles; ce sont deux formes d‟existence entre lesquelles il y a une relation perpétuelle ….”7 Dit contact tussen de overledene en de levenden is essentieel voor het in stand houden van de memoria (herinnering) aan de overledene. J.M.C. Toynbee verwoordt het zo: “The Roman cult of the departed, whether public or private, had a double purpose: it provided that the dead survived in the memories of relatives, descendants, and friends; and it also sought to ensure, through the medium of devout attention to their mortal relics in the tomb, comfort, refreshment, and perennial renewal of life to their immortal spirits.”8 Ook Jacobsen benadrukt het belang van de memoria: “… il est important pour le mort d‟être remémoré et nommé non seulement par ses proches mais par quiconque passé près de sa sépulture.”9 Het idee van voortleven in de herinnering is één van de essentiële kenmerken van de Romeinse samenleving. De welstellende leden van een lokale gemeenschap werden gedreven door hetzelfde motief. Zo resulteerde het financieren van bijvoorbeeld een theater bijna altijd in het oprichten van een ere-inscriptie of standbeeld voor de genereuze schenker(s). Dit thema omvat twee verschillende invalshoeken van het idee „graf als woning‟. Enerzijds zal ik, na een korte situering van de thematiek, ingaan op het idee van het graf als eeuwige verblijfplaats of eeuwig huis. Het begrip „huis‟ wordt hier dus als metafoor gebruikt door de oprichter van het monument. Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 94, 102. Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 61-62. 9 Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 96. 7
8
26
Anderzijds zal ik ook een heel andere link leggen tussen het huis bij leven en het graf. Zowel voor wat betreft de interne inrichting van het graf als de externe infrastructuur rondom het graf zal ik bespreken wat daarin de elementen zijn die duidelijk verbonden zijn met het huis tijdens het leven. Beide invalshoeken komen reeds voor in Petronius‟ Satyricon waar Trimalchio het heeft over de zorg die moet besteed worden aan het huis waar men eeuwig zal wonen én over de aanleg van – onder meer – een wijngaard rondom zijn grafmonument10.
10
Petronius, Satyricon, 71.
27
1. Het graf als eeuwige verblijfplaats 1.1 Situering van de thematiek11 Het is niet mijn bedoeling om hier een exhaustieve opsomming te geven van alle mogelijke visies op het hiernamaals. Het is echter nuttig om enkele verschillende standpunten kort te beschrijven om het idee van het graf als eeuwig huis te kunnen kaderen. Verder wordt ook kort ingegaan op de overgang van het gebruik van crematie naar inhumatie. De Romeinen geloofden steevast in een leven na de dood. Toynbee schrijft hierover: “But among the great majority of people of the Roman age, as literature, epigraphy, and the structure and furnishing of tombs make clear, there persisted and prevailed the conviction that some kind of conscious existence is in store for the soul after death and that the dead and living can affect one another mutually. Human life is not just an interlude of being between nothingness and nothingness.” Dat afterlife was echter minderwaardig ten opzichte van het leven op aarde. Verder geloofden de meeste Romeinen in een individueel voortbestaan na de dood waarbij de persoonlijke kenmerken van de overledene bewaard bleven. Hoewel de doden soms aangeduid worden met de algemene term Manes lezen we op vele grafschriften Dis Manibus of Dis Manibus Sacrum (Aan de goddelijke schimmen van …) gevolgd door de naam van de overledene om hem als het ware te individualiseren binnen de onbekende massa. Over waar deze wereld van de doden zich bevond, bestonden verschillende opvattingen. Vergilius is de eerste die het eerder Griekse beeld van de onderwereld vermeldt12. Deze bestaat uit drie afzonderlijke regio‟s: de Limbo (de plaats net binnen de Hades waar kinderen en diegenen die voor hun tijd gestorven waren verbleven), de eigenlijke Hades (de onderwereld) en de Elysische Velden (waar degenen die het verdienden verder leven zonder zorgen – te vergelijken met het Aards Paradijs uit de Bijbel). Volgens Franz Cumont bleef dit beeld voornamelijk van poëtische aard en werd het vaak gebruikt als literair topos met als doel enige opsmuk en kennis van de klassiekers ten toon te spreiden.
Gebaseerd op Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 33-39. 12 Vergilius, Aeneis, boek IV, 117-901. 11
28
We lezen bij deze auteur: “L‟ influence des poètes épiques, élégiaques ou lyriques, qui, obéissant aux conventions du genre qu‟ils cultivaient, rappellent dans leurs compositions une mythologie à laquelle ils ne croyaient plus, s‟est étendue jusqu‟aux auteurs d‟épitaphes métriques.”13 Ook Toynbee, die zich op Cumont baseert, stelt: “But among the Romans this picture remained, for the most part, a poetic one, used as a literary convention by Virgil‟s successors in the line of Roman poets from the Augustan epoch down to the end of pagan civilization and by the writers of some verse epitaphs. Prose epitaphs, on the other hand, and funerary art ignore it almost totally. These, and the rites that were practised at the tomb, suggest that the mass of people who composed most ranks of society were largely unaffected by this literary tradition and had other views on afterlife abodes.” Dit standpunt moet echter genuanceerd worden aangezien men niet om het even wat in zijn grafinscriptie zal vermelden. De ruimte is immers beperkt, de kostprijs niet miniem en de inscriptie is bedoeld om de herinnering aan de dode te garanderen en de tand des tijds te doorstaan. Men zal dus zeker niet licht over de keuze van de tekst gegaan zijn. Wat zijn dan deze „other views‟? Men situeerde de doden bijvoorbeeld onder de aarde of in de buurt van hun graf. Het eerste element wordt geïllustreerd door de aanwezigheid in sommige inscripties van Terra Mater. De dode keert dan terug naar de schoot van Moeder Aarde. Dat de overledenen in de omgeving van hun graf verblijven wordt duidelijk in de grafcultus waarbij vaak rekening gehouden werd met een effectieve deelname vanwege de dode zelf. Tenslotte haalt Toynbee nog twee andere visies aan: “Others placed the other-world dwellings of the dead in the sky, in the hemispheres, …, in the atmosphere, or in the moon. Others yet again threw open to all human souls the Blessed Isles across the Ocean …, to judge from the constant representations in sepulchral art of Oceanus and of the homeward journey of the happy dead on ships or in the guise of Nereids or Cupids carried safely over the waves on the backs of friendly, frolicsome sealions, sea-bulls, sea-horses, sea-griffins, sea-Centaurs, Tritons, dolphins, and other Ocean-born creatures.”14 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 73. Over het verblijf van de doden in de hemisferen, in de atmosfeer en bij de maan zie Cumont F. Recherches sur le symbolisme funéraire des Romains. Paris, Paul Geuthner, 1942, p. 35-252. Voorbeelden van voorstellingen in de funeraire kunst van het idee van Gezegende Eilanden in Cumont 13
14
29
Wat de betreft de manier waarop de Romeinen hun doden begroeven zien we dat voor de hier beschouwde periode, met name het Principaat, in het begin crematie eerder de bovenhand had maar dat vanaf Hadrianus (117-138 n.Chr.) inhumatie steeds meer voorkwam. Waarom deze overgang plaatsvond is niet duidelijk maar wellicht heeft het te maken met een minder wrede manier – in tegenstelling tot verbranding – om zich van het lichaam te ontdoen en op die manier ook de dode zijn lichaam niet te ontzeggen voor zijn leven na de dood.15
1.2 De „domus aeterna‟-gedachte Het graf beschouwen als een woning of verblijfplaats voor de eeuwigheid was eveneens één van de mogelijke visies op wat er gebeurde met de overledene na de dood. Dit houdt in dat de dode letterlijk „huist‟ in het graf. Toynbee verwoordt het zo: „…, the tomb itself was the place in which the dead in some sense or at some times resided. Hence the fact that the architecture of some mausolea and the form of some sepulchral monuments recall the houses of the living.16 De leden van de familia geloven dat de overledene actief zal deelnemen aan de grafcultus die onmiddellijk na het begraven van het lichaam of de verbrande resten aanvangt. Er is dus sprake van een soort interactie die zal plaatsvinden tussen hem en zijn familia. Dit uit zich bijvoorbeeld in het reserveren van een plaats voor de overledene wanneer er een maaltijd gehouden wordt aan het graf. Toynbee schrijft hierover: “At all of these banquets, as at those held at the time of death, the departed had their share set apart for them. Their disembodied spirits, it was thought, could somehow partake of the fare with which they were thus provided and, indeed, be nourished through the medium of their bones or ashes.”17
F. Recherches sur le symbolisme funéraire des Romains. Paris, Paul Geuthner, 1942, fig. 32 en pl. XII, XXIX. 15 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 41. 16 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 37-38. 17 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 51.
30
Dit idee van het graf als woning is ook duidelijk te zien aan de constructie van sommige nog bewaarde tombes:
Groot bakstenen grafhuis van Annia Regilla langs de Via Appia.
De trefwoorden die ik hanteer voor het opsporen van dit aspect in de inscripties zijn casa (huis), casula (huisje), domicilium (woonplaats), domuncula (huisje), domus (huis), habitare18 (wonen), hospitium (gastverblijf), sedes (woonplaats), thalamus (echtelijke slaapkamer) en torus (huwelijksbed). Wanneer de overledene in zijn grafschrift naar zijn graf verwijst met één van deze termen impliceert hij hiermee dus dat hij zijn graf beschouwt als zijn definitieve huis en hij er dus ook effectief in verblijft. Dit komt duidelijk naar voor in deze inscriptie: Turpilia M(arci) l(iberta) Dionysia / M(arcus) Turpilius M(arci) |(mulieris) l(ibertus) Eros / aedis aedificat dives, sapiens / monumentum. hospitium est illud / corporis, hic domus est. illic paulisper / remoramus, a
hic habitamus. illud / [- - -] Ik heb ook „habitatio‟ (woning) opgezocht maar vond dit enkel als synoniem voor „kamer‟ als onderdeel van de interne grafarchitectuur en niet voor graf als woning. 18
31
„Turpilia Dionysia, vrijgelatene van Marcus en Marcus Turpilius Eros, vrijgelatene van de vrouw van Marcus. De rijke bouwt zich een huis, de wijze een graf. Het ene biedt onderdak aan het lichaam, het andere is een echt huis. Ginds verblijven we maar kort, hier wonen we.‟19
De lezer van dit grafschrift wordt bovendien aangemaand reeds tijdens zijn leven aandacht te besteden aan zijn graf. Dat niet doen is pure dwaasheid. Ook in de Romeinse literatuur vinden dergelijke terechtwijzing terug. De bovenstaande inscriptie ademt dezelfde sfeer uit als de beroemde passage in de Cena Trimalchionis uit het Satyricon van Petronius waarin de auteur de volgende woorden in de mond van het hoofdpersonage legt: “Valde enim falsum est vivo quidem domos cultas esse, non curari eas, ubi diutius nobis habitandum est” (“Want het is heel verkeerd tijdens zijn leven een welverzorgd huis te hebben, maar zich niet te bekommeren om het huis, waar we het langst zullen moeten wonen”).20 Bepaalde inscripties vestigen eveneens de aandacht op het feit dat het graf naast een huis ook een ware thuis wordt wanneer de gezinsleden na de dood opnieuw met elkaar herenigd worden. Een voorbeeld hiervan is het volgende grafschrift: Dis Manibus C(ai) Atti C(ai) l(iberti) Maturi. nomine eram / Maturus, non aetate futurus. annos vixi XVI et / menses VIIII totidemque diebus et horis. octava fui / natus noctis ego hora, idem octava fatis red/didi quod dederunt. desine flere meos casus, dulcissi/ma mater. hic est nostra domus, hic habitabimus una, / hic ego sum et soror et mamma: tres in parva hic sumus / una domu. Te rogo, sancta soror, nostros tutare paren/tes, donec fata meis letos contraxerit umbris. / [C(aius) A]ttius C(ai) l(ibertus) Faustus hunc obito crudelem titulum / sub posuit alumno/
CIL 06, 27788 = CLE 01488. Vertaling overgenomen uit Gay I. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, p. 19. Het idee van het graf als enig en echt huis vinden we ook in CIL 06, 09752 = CIL 06, 33815 = CLE 01555. 20 Petronius, Satyricon, 71. Vertaling overgenomen uit Leeman A.D. Petronius Satyricon. Amsterdam, Athenaeum, Polak & Van Gennep, 2004, p.87. 19
32
„Aan de Di Manes van Gaius Attius Maturus, vrijgelatene van Gaius. Hoewel ik in naam Maturus (Rijp) was, zal ik dat nooit in jaren zijn. Ik heb 16 jaar geleefd, 8 maanden en evenveel dagen en uren. Op het achtste uur van de nacht ben ik geboren en evenzo op het achtste uur heb ik het Lot teruggegeven wat het mij geschonken had. Staak het wenen om mijn lotsbestemming, liefste mama. Hier is ons huis, hier zullen we samen wonen, hier zal ik leven en mijn zus en moeder; met ons drieën zullen we samen zijn in dit klein huis. Jou vraag ik, eerbare zus, onze ouders te beschermen, totdat de dood hun lot verenigd heeft met mijn schaduw. C. Attius Faustus heeft deze grafinscriptie aan zijn gestorven pleegzoon gewijd.‟21
Een ander aspect dat voor de oprichters van een grafmonument meespeelt, is het gegeven dat ze op die manier – naast voor zichzelf – ook voor anderen een thuis creëren, in dit geval voor de broer en enkele vrienden van de oprichter: L(ucius) Licinius / M(arci) f(ilius) Pol(lia) Nepos, / cuius de vita merito / pote nemo queri, / qui negotiando locupletem / se speravit esse futurum, / spe deceptus erat, et a mult/is bene meritus amicis. / hanc casulam in parv/o fecit supremi temporis / sedem maiori cura / quam inpensa potuit. / diis parentibus suis / hunc lapidem posuit / supremum semoto loco, / suptus quem factum est / ut remanerent ossa / et cineres C(ai) fratris et / sua ube requiescerent, / et per quem testari posset / quam laboriose et non / secure vixserit. qui vivos / multis in futuram su(p)rem/a hospitia donavit amicis, / cuius in hospitio requiesc(ere)/nt, multis gratis / et amicis, quos roga/t ut quod eis superat, suis / donent gratis, ne vendan/t, vitent homines avaros, auda/ces monumentorum sacrilegos, per quos / decessis numquam / requescere licet. / diis Manibus sacrum. / AE 1920, 00083 = CLE 02177. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 111-112. 21
33
homo violare noli si te / moriturum putas. / p(edes) q(uadrati) XII. „Lucius Licinius Nepos, zoon van Marcus van de tribus Pollia, over wiens leven – en terecht – niemand kon klagen die hoopte rijk te worden door handel te drijven werd in zijn hoop misleid en toch maakte hij zich tegenover vele vrienden verdienstelijk. Hij maakte dit huisje in de korte tijd van zijn laatste levensjaren als verblijfplaats, met groter zorg dan het inkomen toeliet. Aan zijn goddelijke voorouders wijdde hij deze steen die hij liet oprichten op een afgelegen plaats, een onkost die gemaakt werd, opdat de beenderen en as van zijn broer Gaius er zouden blijven en de zijne er zouden rusten en waardoor hij kon aantonen hoe ijverig en zorgzaam hij had geleefd. Tijdens zijn leven schonk hij aan vele vrienden een laatste verblijfplaats voor de toekomst – mogen ze in dit gastverblijf rust vinden – een gastverblijf zonder kosten, voor zijn vele vrienden. Nu vraagt hij hen wat voor hen overblijft, gratis aan de zijnen te geven, het niet te verkopen, hebzuchtige mannen te vermijden, overmoedige grafschenners door wier toedoen de doden nooit kunnen rusten. Aan de Di Manes gewijd. Sterveling, bedenk dat je ooit ook zal sterven en schend daarom mijn graf niet. Twaalf voet in de diepte en twaalf in de breedte.‟22
In deze inscriptie wordt reeds gealludeerd op het kosteloze aspect van de laatste verblijfplaats van de mens. Ook de volgende inscriptie contrasteert het leven met de dood aan de hand van de nieuwe verblijfplaats: An]carenus |(mulieris) l(ibertus) Nothus ann(orum) XLIII / [c]um coniuge sua vixit ann(os) XVIIII / Quod superest homini, requiescunt dulciter ossa, / nec sum sollicitus ne subito esuriam, / CIL 06, 09659 = CIL 06, 33814 = CLE 01583 = D 07519. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 103-104. 22
34
et podagram careo nec sum pensionibus arra / et gratis aeterno perfruor hospitio. „Voor Ancarenus Nothus, vrijgelaten door een vrouw, die 43 jaar werd en 19 jaar samenleefde met zijn echtgenote. Dit is wat overblijft voor de mens: mijn beenderen rusten zacht, ik ben niet bezorgd plots door honger overvallen te worden, ik ben vrij van jicht en hoef mijn arbeid niet dagelijks meer te verhuren om mijn huurgeld te betalen en ik geniet kosteloos van een eeuwig gastverblijf.‟23
Opmerkelijk is tevens dat het eeuwig huis gekoppeld wordt aan het huwelijk(sbed). De dood van één van beide partners is niet het einde van hun verbintenis. De liefde tussen hen overschrijdt de grens van de dood zoals blijkt uit dit grafschrift: - - - ] materna - - -] opibusque pa/[ternis] / [ti]tulis auroque nite/bant; tunc et fortuna favebat. / Tuque modo ad Manes iaces / caligine mensa / et ego ad supe/ros vitam tristemque geram. / Tam rogo desineas luctu lacrimis/que, karissim(a)e co[n]iunx, / teque rogo, dum vives, una cum san/guine nostro, / laeta revidendo, / cum te hic fata vocabunt, / excipiam / errantem per Tartara Ditis. / haec torum manet aeterna domus / [Aure]lius Auzulanus co[n]iugi / b(ene) m(erenti). „Ze schitterden door opschriften en goud. Toen was ook het lot hen gunstig gezind. Jij ligt daar nu bij de Manes, in duisternis ondergedompeld en ik leid een somber leven tussen de levenden. Ik vraag je met aandrang, liefste echtgenoot, je rouw en tranen te bedwingen. Zo vraag ik je, zolang je leeft, samen met ons kind, onze blije momenten opnieuw te beleven. Wanneer het lot je hierheen haalt, zal ik jou opvangen, terwijl je dwaalt door de Tartarus van Dis. CIL 06, 07193a = CIL 06, 33241 = CLE 01247. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p.92-94. 23
35
Dit huwelijksbed blijft onze eeuwige woonst. Aurelius Auzulanus heeft dit monument opgericht voor zijn echtgenote, omwille van haar verdienstelijkheid.‟ 24
De overleden vrouw wacht verlangend op het moment dat haar echtgenoot haar zal vergezellen in hun eeuwige woonst. Toch wil ze niet dat hij de rest van zijn leven zomaar vergooit, hij moet immers zorgen voor hun kind. Van een heel andere aard is de volgende inscriptie. Hierin wordt aan het graf als eeuwig huis een negatieve connotatie toegekend: Rusticelia M(arci) l(iberta) Cytheris / debitum reddidit X K(alendas) Sept(embres) Maluginense et Blaeso co(n)s(ulibus) / Quandocumque levis tellus mea conteget ossa / incisum et duro nomen erit lapide, / quod si forte tibi fuerit fatorum cura meorum, / ne grave sit tumulum visere saepe meum. / et quicumque tuis umor labetur ocellis, / protinus inde meos defluet in cineres. / quid lacrumis opus est, Rusticeli carissime / coniunx, extinctos cineres sollicitare meos? / una domus cunctis, nec fugienda viris. / ut[i] quae volui tempore, tempus habet. / nondum bis vicenos annos compleverat annus, / supremum Parcae sorte dedere mihi. „Rusticelia Cytheris, vrijgelatene van Marcus, heeft haar schuld ingelost op 23 augustus tijdens het consulaat van Maluginensis en Blaesus. Wanneer de aarde mijn beenderen licht zal bedekken en mijn naam in de harde steen gegrift zal zijn, en als je je soms zou afvragen wat mijn lotsbestemming was, moge het dan niet lastig zijn mijn graf dikwijls op te zoeken. En elke traan die uit je ogen vloeit, AE 1966, 00022. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 114-115. 24
36
zal dadelijk mijn as bevochtigen. Waarom wil je, Rusticelius, mijn liefste man, met je tranen mijn gedoofde as nog kwellen? Eén enkel is het huis, waaraan geen man kan ontkomen. De tijd bezit wat ik aan levenstijd wilde gebruiken. Ik was nog geen veertig jaar, toen de Parcen mij mijn laatste dag hebben gegeven, mij gegund door het lot.‟25
De vraag die zich opdringt is hoe frequent het idee van het graf als eeuwige verblijfplaats
werkelijk
is?
Systematisch
onderzoek
van
het
epigrafisch
bronnenmateriaal aan de hand van bovenvermelde zoektermen leverde in totaal 64 inscripties op die deze idee vertolken. In de onderstaande tabel zijn het aantal inscripties per variatie op het idee „woning‟ weergegeven: trefwoord
aantal
casa
1
CIL 06, 15526
casula
3
AE 1990, 00100; CIL 06, 03257 = CIL 06, 32785a = ILMN-01, 00074 = Denkm 00605; CIL 06, 09659 = CIL 06, 33814 = CLE 01583 = D 07519
domicilium
0
domuncula
0
domus
29
referenties
AE 1920, 00083; AE 1946, 00127 = AE 1949, 00190; AE 1966, 00022; AE 1972, 00040; AE 1987, 00095; AE 1987, 00130; AE 1993, 00231; AE 1999, 00379b; CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 05174 = D 07945a; CIL 06, 07102; CIL 06, 09258; CIL 06, 09752 = CIL 06, 33815 = CLE 01555; CIL 06, 11252 = CLE 00756 = CLE 01567; CIL 06, 12055; CIL 06, 13046; CIL 06, 17469; CIL 06, 17622 = CLE 01216; CIL 06, 18313; CIL 06, 18677a; CIL 06, 24368 = CIL 06, 34152 = CLE 01097; CIL 06, 25547 = CLE 01293; CIL 06, 25617 = CLE 00965; CIL 06, 27788 = CLE 01488; CIL 06, 28116 = D 08192; CIL 06, 28941 = CIL 06, 34188 = CLE 00096; CIL 06, 29956; CIL 06, 33903 = CLE 01249 = D 01849; CIL 06, 38710
CIL 06, 25617 = CLE 00965. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 68-70. 25
37
habitare
5
hospitium
10
sedes
14
thalamus
0
torus
2
totaal
64
AE 1920, 00083; CIL 06, 07458 = D 01798 = AE 2001, +00169; CIL 06, 08750 = CIL 06, 29899 = AE 2001, +00169; CIL 06, 08930 = CIL 06, 33754a; CIL 06, 27788 = CLE 01488 AE 1972, 00010 = CIL 06, 17985a = CIL 06, 34112 = CLE 00856 = SIRIS 00451; AE 1999, 00212 = CIL 06, 13528 = CLE 01559; CIL 06, 07193a = CIL 06, 33241 = CLE 01247; CIL 06, 09240 = CLE 00478 = IG-14, 01341 = IGUR-02-01, 00298; CIL 06, 09632 = CIL 06, 33813 = CLE 00089; CIL 06, 09659 = CIL 06, 33814 = CLE 01583 = D 07519; CIL 06, 13114 = AE 2000, +00132; CIL 06, 27788 = CLE 01488; CIL 06, 29642 = CLE 01292; CIL 06, 33903 = CLE 01249 = D 01849 AE 1910, 00111 = CIL 06, 37743; AE 1966, 00061 = IGUR-03, 01291; CIL 06, 06314 = CLE 01014; CIL 06, 09118 = CLE 00467; CIL 06, 09659 = CIL 06, 33814 = CLE 01583 = D 07519; CIL 06, 09752 = CIL 06, 33815 = CLE 01555; CIL 06, 10969 = CLE 00443; CIL 06, 11434 = CLE 01022; CIL 06, 15546 = CLE 00493; CIL 06, 16913 = CLE 01185; CIL 06, 17622 = CLE 01216; CIL 06, 21861 = CLE 01126; CIL 06, 28941 = CIL 06, 34188 = CLE 00096; CIL 06, 33054 AE 1966, 00022; CIL 06, 11252
De termen domus en sedes zijn het sterkst vertegenwoordigd, met name 29 en 14 keer. De andere termen komen niet of slechts sporadisch voor waaruit volgt dat aan die trefwoorden geen (uitgesproken) funeraire connotatie verbonden was. Hoe moeten we dit aantal nu begrijpen? Cumont stelt dat “Le nom de „maison éternelle‟ domus aeterna, …, apparaît fréquemment dans les inscriptions funéraires.”26 Maar wat is naar inscriptie-normen fréquemment? Om dit aantal van 64 inscripties met attestaties van het graf als eeuwige verblijfplaats naar waarde te kunnen schatten, is het noodzakelijk ook neutrale trefwoorden bij het onderzoek te betrekken. Het gaat hier om monumentum (graftombe) en sepulc(h)rum (graf). 26
Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 25.
38
Het aantal gevonden inscripties met attestaties van deze termen bedraagt respectievelijk 846 en 13927. Deze aantallen zijn beduidend hoger dan de tot hier toe besproken trefwoorden. Er moeten echter wel twee kanttekeningen geplaatst worden bij deze resultaten. Een eerste kanttekening heeft betrekking op het in inscripties gehanteerde formularium. Het veelvuldig voorkomen van monumentum is niet uitsluitend maar wel gedeeltelijk een gevolg van twee stereotiepe formules met name „hoc monumentum heredem (exterum) (non) sequetur‟ en „hoc monumentum dolus malus abesto‟ (de betekenis van beide formules komt aan bod in thema 2). Als we nagaan hoe vaak monumentum voorkomt in de gevonden 846 inscripties dan blijkt het om 1000 attestaties van het begrip te gaan. Na onderzoek is gebleken dat 234 attestaties van monumentum voorkomen in de formule hoc monumentum heredem non sequetur (zie bijlage 1) en 118 attestaties in de formule hoc monumentum dolus malus abesto (zie bijlage 2). Wanneer we deze aantallen vergelijken met het totaal aantal attestaties van monumentum dan komen we tot respectievelijk ca. 23,4% en 11,8%28. Dit wil zeggen dat ca. 35% van het aantal attestaties van monumentum in de inscripties die ik onderzocht heb, voorkomt in één van deze twee formules. Het gevolg hiervan is dat je eigenlijk met deze 35% geen rekening mag houden als je nagaat welke term door de oprichter van een monument werd gebruikt om zijn graf te benoemen. Er werd immers niet stilgestaan bij het gebruik van het begrip monumentum in het formularium (hier werd dus enkel rekening gehouden met de twee meest voorkomende formules). Ook sepulc(h)rum komt voor in deze formules, maar toch beduidend minder in vergelijking met monumentum. De 139 gevonden inscripties leverden 148 attestaties van het begrip op. Slechts 6 keer komt sepulc(h)rum in formule-vorm voor, met name 3 keer in hoc sepulc(h)rum heredem (exterum) (non) sequetur29 en eveneens 3 keer in hoc sepulc(h)rum dolus malus abesto30. Hier geldt dus dat ca. 4% van de attestaties van sepulc(h)rum een gevolg is van de twee hierboven vermelde formules.
Beide aantallen zijn te groot om hier de referenties naar de inscripties te geven. Ze zijn terug te vinden in de catalogus bij dit thema onder de respectievelijke trefwoorden. 28 Alle vermelde percentages zijn afgerond op één cijfer na de komma. 29 CIL 06, 01969 = D 01955; CIL 06, 14820; CIL 06, 18766. 30 CIL 06, 14105; CIL 06, 35287; CIL 06, 35622. 27
39
Een tweede gegeven waarmee rekening gehouden moet worden is dat beide concepten (geladen en neutrale begrippen) elkaar niet automatisch uitsluiten. Verschillende inscripties hebben het enerzijds over het graf als eeuwig huis en anderzijds bevatten ze ook de slotformule „hoc monumentum heredem (exterum) (non) sequetur‟ of „hoc monumentum dolus malus abesto‟. Deze inscripties leveren dus zowel een attestatie op van een geladen als van een neutraal begrip. Hetzelfde geldt eveneens voor het gebruik van de term sepulc(h)rum. Wanneer we de resultaten van beide aspecten – met name geladen en neutraal – vergelijken, bestaat er geen twijfel over de conclusie. De meest voorkomende termen zijn monumentum en sepulc(h)rum, twee neutrale trefwoorden. Indien we dus enkel zouden steunen op epigrafisch materiaal dan zou het fenomeen van het huis als eeuwige verblijfplaats slechts een marginaal verschijnsel zijn. Daarom moeten we ook rekening houden met de aard van onze bron: inscripties vermelden niet alles. De overledene kan zijn graf beschouwd hebben als eeuwig huis, maar het niet noodzakelijk gevonden hebben om dat ook expliciet in zijn grafschrift aan te geven. Dat deze stroming wel degelijk een aanzienlijk aantal aanhangers zal gehad hebben, staat buiten kijf. Het idee van het graf als eeuwig huis is immers bij wijze van spreken al zo oud als de mens zelf. F. Cumont schrijft hierover het volgende: “Le tombeau est la maison du mort. C‟est là une idée commune à tout le monde antique et à travers la sculpture funéraire on peut suivre la transmission d‟Orient en Occident, de la tradition artistique qui veut que la sépulture reproduise l‟habitation. Cette assimilation remonte en Italie, …, bien au-delà de la fondation de Rome.”31
31
Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 24.
40
2. Het grafmonument: binnenarchitectuur Naast het benoemen van zijn graf als eeuwige verblijfplaats, kon de oprichter van een graftombe ervoor opteren om zijn laatste rustplaats ook letterlijk in te richten naar het voorbeeld van zijn huis bij leven. De naamgeving van de verschillende ruimtes van het huis vinden we ook terug bij de benoeming van de verschillende onderdelen van een graf.
2.1 Slaap-en woonruimtes In de eerste plaats onderscheiden we hierbij de slaap- en woonruimtes. De volgende trefwoorden werden gebruikt om deze op te sporen: cella (kamertje) en cubiculum (slaapkamer/woonkamer). Onderstaande inscriptie geeft een idee van hoe uitgebreid deze interne architectuur kan zijn: D(is) M(anibus) / M(arcus) Ulp(ius) Hermadio Aug(usti) li(bertus) voluntate Cl(audiae) / Saturninae uxoris suae sanctissumae monimentum coepit / viba ea quod effectum est post obitum eiusdem Saturninae / cuius monimenti ius liberi eorundem habebunt liberti / quoque libertaeque p(osterique) e(orum) in quo ipsa parum posita e[s]t eo quod non / peracto opere monimenti vita functa sit iusseritque se verbis / testamenti in atrio praetorii e[t cum viro p]oni ad cuius moniment/i pertinebit tam atrium ta(m) cubiculum qu[od e]st contra sarcofagum / item alit cubiculum adplicitum cum cellariolis duobus iuxta dimi(dium) / in parte sinistra quae sunt in conpluvio item ad ius monimenti se[q(uentur)] / et sarcofagi quod et in atrio pe[rt]enebunt membra X et triclinius seposito solario quae sunt adscesu sinistro a cubiculis s(upra) s(criptis) et di(midia) / ana scala prima item scala breviore superiore adscensu sinistro et mo/nimenti atri(i) etiam super eadem cubicula et atrium sed et porticus quorum / omnium menbrorum itum ambitum ius habebunt personae s(upra) s(criptae) cuius monimenti et atri(i) ante faciem / terrae p(edes) XXX pertinebunt ad personas s(upra) s(criptas)32
AE 1977, 00031; „viba‟ is een voorbeeld van de v/b-wisseling, er zou dus eigenlijk „viva‟ moeten staan; er staat „triclinius‟, maar dit is een neutrum dus er moet eigenlijk „triclinium‟ staan. 32
41
Deze funeraire inscriptie is het testament van Claudia Saturnina, de echtgenote van Marcus Ulpius Hermadius, een keizerlijke vrijgelatene33. Tijdens haar leven is hij gestart met de oprichting van een grafmonument, maar dit is pas voltooid na haar dood (effectum est post obitum eiusdem Saturninae). Hun kinderen evenals hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen zullen het recht hebben begraven te worden in het monument waarin zij zelf begraven is (in quo ipsa … posita e[s]t). Ze is echter voor de volledige realisatie van het grafmonument gestorven. In haar testament had ze uitdrukkelijk bepaald dat ze, samen met haar man, begraven moest worden in het atrium van het hoofdgebouw (?) van het grafcomplex (in atrio praetorii). Vanaf „ad cuius …‟ tot „… omnium menbrorum (sic)‟ volgt dan een beschrijving van het grafmonument. Het gaat om een gebouw met twee verdiepingen dat een ontvangstruimte (atrium) bevat, twee kamers (cubicula) en twee kleinere kamertjes (cellariola). Verder wordt er reeds gewezen op de aanwezigheid van enkele eetkamers (triclinia) en een terras (solarium) – waarover later meer – op de verdieping die via twee trappen toegankelijk is. Tenslotte kent zij het recht van toegang toe tot de in de inscriptie vermelde personen (itum ambitum ius habebunt personae s(upra) s(criptae)) evenals het stuk grond aan de voorzijde van het monument en het atrium dat ongeveer 9m² meet (cuius monimenti et atri(i) ante faciem terrae p(edes) XXX pertinebunt ad personas s(upra) s(criptas)). Andere voorbeelden van deze ruimtes zijn: P(ublius) Aelius Augusti libert(us) / Dares fecit sibi et / Rodano fratri suo / Augusti liberto / libertis libertabusque / posterisque eorum / hoc cubiculum huic / monumento cedet34 „Publius Aelius Dares, keizerlijk vrijgelatene, heeft dit opgericht voor zichzelf, Rodanus, zijn broer en keizerlijk vrijgelatene, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Deze (slaap)kamer behoort tot het grafmonument.‟
Het praenomen en nomen maken duidelijk dat het om een vrijgelatene van keizer Trajanus (98-117 n.Chr.). 34 CIL 06, 10673. 33
42
[D(is)] M(anibus) / [Aelia P]rima ex donatione Ae/lia(e) Secundinae quondam vi/ce sororis gratia cubiculi pu/ri monumentum instituit si/bi heredibusque suis et liber/tis libertabusque posterisque {a}eo/rum in hoc cubiculo monimento / veto externum corpus inferri poena / inlata si quis admiserit inferet po/pulo aerario HS XX m(ilia) n(ummum)35
Deze inscriptie vertelt dat Aelia Secundina een deel van haar grafmonument aan Aelia Prima geschonken heeft omdat ze haar als een zus beschouwt. Deze laatste heeft dan haar verworven gedeelte ingesteld als locus purus. De eerste betekenis van dit begrip is dat er nog geen lijk of as aanwezig is in het graf, maar hier slaat purus – naast zijn oorspronkelijke betekenis – vooral ook op het feit dat ze enkel de toestemming geeft aan haar erfgenamen, mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen om er eveneens begraven te worden. Ze verbiedt dus dat er een „vreemd‟ lichaam opgenomen wordt in het graf en stelt dat diegene die dat toelaat een boete van 20.000 sestertiën moet betalen aan de kas van het volk.
2.2 Voorbereiding en gebruik van een maaltijd Een tweede categorie ruimtes hebben te maken met het klaarmaken en consumeren van een maaltijd. De zoektermen die hiervoor werden geselecteerd zijn biclinium (aanligbed voor twee personen, eetkamer), cenaculum (eetkamer/verdieping), culina (keuken) en triclinium (aanligbed voor drie personen, eetkamer). Bij Toynbee lezen we: “Throughout the year there were occasions on which the dead were commemorated by funerary meals eaten at the tomb by their relatives and friends – on their birthdays and when the annual festivals of the dead were celebrated. The mausolea of the well-to-do often contained chambers for this purpose, sometimes equipped with kitchens. At all of these banquets, as at those held at the time of death, the departed had their share set apart for them. Their disembodied spirits, it was thought, could somehow partake of the fare with which they were thus provided and, indeed, be nourished through the medium of their bones or ashes.”36 AE 1986, 00028. Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 51. Zie ook Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 53. 35
36
43
De eerste maaltijd die na het begraven plaatsvindt bij het grafmonument is het silicernium. Na negen dagen volgt de cena novemdialis ter afsluiting van de rouwperiode.37 Naast deze eenmalige gebeurtenissen maakt het gebruiken van de maaltijd ook een belangrijk deel uit van de verdere grafcultus (zie thema 3). In de bovenstaande inscriptie was er dus al sprake van eetkamers en ook in de volgende lezen we hierover meer: D(is) M(anibus) / Q(uinto) Caulio Carpo et Cauliae Trophime / et libirtis libertabusq(ue) posterisq(ue) eorum / ad hanc aediculam ollarum n(umero) VI et columbar(ia) / iu{x}cta aedicul(am) n(umero) VI ollar(um) n(umero) XII et angul(um) parietis / columb(ariorum) n(umero) III ollar(um) n(umero) VI itus aditus ambitus tricl(inii) / culinae usus aquae hauriend(ae) concessus est / Q(uinto) Caulio Carpo ab Sex(to) Horatio Diadumeno „Aan de goddelijke schimmen. Voor Quintus Caulius Carpus en voor Caulia Trophime en voor hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Bij dit grafhuisje met zes nissen en bij de zes columbaria naast het grafhuisje met twaalf nissen en bij de hoek van de muur met drie columbaria met zes nissen is de toegang tot de eetkamer en het gebruik van de keuken voor het gebruik en het putten van water toegestaan aan Quintus Caulius Carpus door Sextus Horatius Diadumenus.‟ 38
2.3 Eigendommen die een inkomen genereren Een eerste zoekterm die onder deze categorie valt is taberna. Dit begrip kan echter drie zaken betekenen: woonhuis van het gewone volk, herberg/winkel en eethuis/taverne). Toynbee houdt het op „eating-houses‟.39 Wanneer een inscriptie het heeft over één of meerdere taberna(e) moet de context vaak klaarheid scheppen. Meestal heeft taberna hier een gemengde betekenis: deze ruimte doet enerzijds dienst als plaats waar een maaltijd kan gehouden worden ter ere van de overledene en anderzijds kunnen de opbrengsten van deze herberg/winkel aangewend worden voor het onderhoud van het graf en het verzekeren van de grafcultus. Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 50-51. Zie ook Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 53 en Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. 38 CIL 06, 14614 = D 07931; er staat „libirtis‟ op de steen, maar dit moet eigenlijk „libertis‟ zijn. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. 39 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 97. 37
44
In een inscriptie als de volgende geef ik er dan ook de voorkeur aan taberna niet te vertalen maar te transcriberen omdat het Nederlands geen exacte vertaling – waarin beide aspecten aan bod komen – biedt. Vaticia C(ai) l(iberta) Zosimae monu/mentum fecit sibi et C(aio) Vati/cio Primo patrono suo isdem / viro et filiis suis et libertis / libertabus posterisq(ue) eorum / et taberna cum [a]edificio / monumento cedunt „Vaticia Zosima, vrijgelatene van Caius, heeft dit monument opgericht voor zichzelf, Caius Vaticio Primus, haar patronus en tevens haar man, hun kinderen, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. De taberna samen met het gebouw behoren tot het grafmonument.‟40
Naast het probleem van de betekenis en interpretatie is ook de locatie van de tabernae het onderwerp geweest van verhitte discussies. Verena Gassner stelt dat tabernae wel degelijk deel kunnen uitmaken van een funerair complex41. Bovenstaande inscriptie is een illustratie van deze stelling en ook de archeologie ondersteunt deze hypothese (zie infra). Drie andere trefwoorden behoren ook tot deze categorie met name mansio, meritoria en stabulum (allen betekenen zoiets als kamer of verblijfplaats om te verhuren). Deze kamer(s) in de buurt van het graf kan/kunnen door de eigenaar ervan verhuurd worden aan iemand anders. De eigenaar kan het verhuren ervan verkiezen boven een definitieve verkoop om zo bijvoorbeeld een vaste jaarlijkse som te garanderen aan zijn erfgenamen die besteed moet worden aan grafonderhoud en –cultus. Hij kan op die manier voorkomen dat de opbrengst van een eenmalige verkoop door de erfgenamen verkwist wordt aan andere zaken tenzij hij aan deze transactie een clausule verbindt dat het bekomen bedrag moet geïnvesteerd worden en de rente ervan alsnog moet gebruikt worden voor het grafonderhoud en -cultus.
CIL 06, 28375. Gassner V., Tabernen im sepukralbereich. in: Lebendige Altertumswissenschaft: Festgabe zur Vollendung des 70. Lebensjahres von Hermann Vetters. 1985, Wien, pp. 165 – 169. 40 41
45
Hieronder volgt een voorbeeld: Hoc monumentum ita uti est maceria clusum / cum horto et stabulo et meritoris Claudia Veneria / Ti(berio) Claudio Sp(uri) f(ilio) Ser(gia) Narcissiano filio optimo et / libertis libertabusq(ue) suis et Narcissi[ani] viva dedit / concessitq(ue) ita ut ni eius abalienandi cau{s}sa quoquo / genere coeant sed ut ipsi posterique eorum frequentandi / causa possideant et ut in familia{m} mea{m} meorumque / [permaneat] „Dit monument – zoals het afgesloten is met een omheining, samen met de tuin, een verblijfplaats en de verhuurruimtes – heeft Claudia Veneria tijdens haar leven gegeven aan Tiberius Claudius Narcissianus, haar onwettige zoon, van de tribus Sergia, haar zeer voortreffelijke zoon, aan haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en aan de mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen van Narcissianus. Ze heeft (dit monument) afgestaan op voorwaarde dat ze niet overeenkomen om het monument te ontnemen aan om het even welke groep maar dat haar nakomelingen en hun nakomelingen het in hun bezit houden om het te bezoeken en dat het altijd in mijn familie en hun familie zal blijven.‟42
Om af te sluiten volgt hieronder het overzicht van het aantal inscripties per trefwoord:
42
trefwoord
aantal
referenties
biclinium
0
cella
2
AE 1977, 00031; CIL 06, 08413 = D 07859
cenaculum
1
CIL 06, 23883
cubiculum
10
AE 1977, 0003; AE 1985, 00127; AE 1986, 00028; AE 1993, 00244; CIL 06, 09477 = D 07806; CIL 06, 10276; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 10673; CIL 06, 11898; CIL 06, 18423
culina
3
CIL 06, 08860; CIL 06, 14614 = D 07931; CIL 06, 29958
mansio
0
meritoria
1
CIL 06, 15640
stabulum
3
CIL 06, 08413 = D 07859; CIL 06, 09709 = D 07509; CIL 06, 15640
CIL 06, 15640; er staat „ni‟ op de steen, dit moet „ne‟ zijn. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus.
46
taberna
24
triclinium
4
totaal
48
AE 1961, 00112; AE 1968, 00165; CIL 06, 01396 = CIL 06, 31644 = D 08343; CIL 06, 01600 = CIL 06, 31829 = D 08092 = AE 1997, +00160; CIL 06, 01879; CIL 06, 09404 = D 07249; CIL 06, 09493 = CIL 06, 33809 = SIRIS 00397; CIL 06, 09664 = D 07536; CIL 06, 09681; CIL 06, 10245; CIL 06, 13061; CIL 06, 13267; CIL 06, 13562 = CIL 06, 31852; CIL 06, 17228; CIL 06, 17992; CIL 06, 19035; CIL 06, 28375; CIL 06, 29907; CIL 06, 29964; CIL 06, 29967; CIL 06, 29970; CIL 06, 30058; CIL 06, 30480; CIL 06, 36262 = CEACelio 00500 = AE 2001, +00219 AE 1977, 00031; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 10315; CIL 06, 14614 = D 07931
Opnieuw is het totale aantal inscripties die ons informatie geven over de interne grafinrichting niet zeer groot, maar ook hier moeten we het karakter van het bronnenmateriaal in het achterhoofd houden. Enerzijds is het mogelijk dat niet alle onderdelen van het graf „besproken‟ werden in de inscriptie en anderzijds zal een uitgebreid grafmonument met bepaalde onderdelen aan de prijzige kant geweest zijn waardoor dergelijke monumenten voorbehouden waren aan diegenen die het zich financieel konden veroorloven en bijgevolg – zoals ook Toynbee reeds stelde – eerder zeldzaam blijken. Wat opvalt is dat de helft van het totale aantal attestaties betrekking heeft op tabernae. Deze cijfers ondersteunen nogmaals de hypothese die Verena Gassner voorstelde, namelijk dat tabernae wel degelijk kunnen behoren tot een grafcomplex.
47
3. Het grafmonument: buitenarchitectuur “Among the directions given by Trimalchio for his future tomb was that for the laying out around it of an orchard and vineyard43 … and numerous sepulchral inscriptions bear witness to a widespread interest in the Roman world in the endowing of funerary gardens consecrated to the dead as holy and inviolable domains.”44 Toynbee geeft als verklaring voor het succes van graftuinen twee redenen op. De eerste reden vinden we volgens haar terug in het dagelijkse leven van de Romeinen: ze geven blijk van een grote passie voor tuinen. Vermits de overledene nu in zijn graf woont, waarom hem het genoegen en het plezier van een tuin ontzeggen? De tweede reden zou zijn dat tuinen het idyllische landschap van de Elysische Velden zouden reflecteren (over de Elysische Velden: zie supra). Ook Cumont vermeldt het gebruik van de aanleg van een funeraire tuin: “This idea that the soul wandered around its „eternal house‟ often caused pains to be taken to surround this house with a garden. Sometimes such a garden was planted with a practical object: it was a vineyard, an orchard or a rose-garden which supplied the wine, fruit or flowers necessary for the offerings to the dead. But elsewhere a mere pleasure-garden, with shady groves, bowers, pavilions and sparkling fountains, surrounded the burial place. The care which the living took to fix, by their will, its extent and its planting is a measure of the intensity of their conviction that their shade would take pleasure in refreshing itself in this quiet haunt. There, about the tomb, it would enjoy the delights which would afterwards be transported tot the Elysian Fields, ….”45 Ook de archeologie verschaft ons meer gegevens over het concrete uitzicht van een funeraire tuin. Er zijn twee plannen bewaard van graftuinen en hun infrastructuur die afkomstig zijn uit Rome. Petronius, Satyricon, 71: «Omne genus enim poma volo sint circa cineres meos et vinearum largiter». 44 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 95. 45 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 57. Zie ook Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 44. 43
48
Hieronder wordt de graftuin weergegeven van Claudia Peloris, vrijgelatene van Octavia, de dochter van de vergoddelijkte keizer Claudius, en Tiberius Claudius Eutyches, een keizerlijke vrijgelatene. Ze richten het grafcomplex ook op voor hun zussen, mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.
Op het plan dat zich tussen de inscriptie46 bevindt, zijn aan de rechterzijde verschillende groepen grafkamers weergegeven. Centraal zien we twee grote ruimtes die onderverdeeld zijn in meerdere kleinere kamers. Het gaat hier misschien wel om cenacula, tabernae of diaetae (zie infra). De hypothese van Verena Gassner in verband met de aanwezigheid van tabernae in grafcomplexen lijkt dus ook door de archeologie te worden ondersteund. Aan de linkerzijde van deze ruimtes ligt dan naar alle waarschijnlijkheid de funeraire tuin die omgeven is door een afsluiting. Langs de boven- en onderzijde (gezien als op het plan) is de tuin ca. 18,6m breed en aan de linker- en rechterzijde (opnieuw gezien als op het plan) respectievelijk 22,8m en 21 m lang. In de aangrenzende tabernae, maar ook in de andere ruimtes, konden dus maaltijden gebruikt worden waarvan de ingrediënten misschien rechtstreeks uit de graftuin konden worden gehaald. 46
AE 1991, 00074 = AE 2002, +00180 = CIL 06, 09015 = CIL 06, 29847a = D 08120.
49
Een tweede voorbeeld van een plan van een graftuin werd gevonden in de buurt van Rome op de begraafplaats van de heilige Helena (de moeder van keizer Constantijn) langs de Via Labicana:
In het centrum van de onderste lange zijde van het plan staat een cirkelvormig, torenachtig grafmonument op een vierkante basis, aan beide zijden geflankeerd door een open ruimte omgeven door een rij stippen – vermoedelijk duiden deze bomen aan – aan twee zijden van de open ruimtes. Centraal op het plan staan vervolgens vijf rechthoekige (waarvan één zeer smal) en twee kleine vierkante ruimtes die mogelijk gras- en/of bloemperken voorstellen. Tussen en ook vóór deze ruimtes bevinden zich weer rechte lijnen met stippen. Als deze, zoals reeds gezegd, bomen voorstellen is het opmerkelijk hoe ze op een zeer doordachte manier ten opzichte van elkaar werden geplant.
Steeds
werd
dezelfde
afstand
gerespecteerd
zowel
tussen
twee
opeenvolgende bomen als tussen de bomen van de verschillende rijen onderling.47 Aan de voorzijde zien we de aanwezigheid van een via publica (openbare weg) en een via privata (privé-weg). Ook aan de rechterzijde van de graftuin bevindt zich een via privata. Naast deze weg ligt een rietbos (harundinetum) en een gracht (fossa). Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, pp. 98-100. Zie ook Grimal P. Les jardins romains à la fin de la République et aux premiers siècles de l'Empire. Paris, de Boccard, 1943, p. 79-81 en p. 341-342; Huelsen Ch. Piante iconografiche incise in marmo. Mitteilungen des Deutschen archäologischen Instituts. Römische Abteilung, 1890, pp. 46-63. 47
50
Opnieuw hebben we inscripties die ons hierover informeren opgezocht aan de hand van trefwoorden, namelijk cepotaf/phium (graftuin), hortus/hortulus (tuin/tuintje), pomarium/pomariolum (boomgaard), praediolum (klein landgoed/park), vinea (wijngaard) en virid(i)arium (tuin/park). Bij Toynbee lezen we: “The texts make it clear that these gardens were enclosed by walls, …” Hieronder volgen twee grafschriften die deze stelling inderdaad staven: D(is) M(anibus) / Annia Ispes hoc cepotafi/am muro circumdatum / comparavi mihi et filiis / meis et libertis libertabus/que postirisque eorum48 „Aan de goddelijke schimmen. Annia Ispes heeft deze graftuin, omgeven door een muur, opgericht voor zichzelf, haar kinderen, haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟ Dis Manibus / Attiae T(iti) f(iliae) Quintillae / Attius Phlegon pater / Attia Quinta mater / Attius T(iti) f(ilius) Pal(atina) Quintianus / frater agrum sive hortum / cum aedificio maceria clusum / ac posteris suis et libertis / libertabusque domus suae / consecraverunt49 „Aan de goddelijke schimmen van Attia Quintilla, dochter van Titus. Attius Phlegon, haar vader, Attia Quinta, haar moeder en Attius Quintianus, zoon van Titus van de tribus Palatina, haar broer, hebben dit stuk grond met name deze tuin met gebouw, omgeven door een afsluiting, opgedragen aan hun nakomelingen en de mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen van hun familie.‟
Naast een mogelijke afsluiting, vermelden inscripties vaak ook de precieze afmetingen van de funeraire tuin. Hieronder volgen twee voorbeelden: D(is) M(anibus) / C(aius) Laelius Epigon/us et Sergia Silvina / eius fecerunt sibi / et filiis filiabus/que et libertis / libertabusque / suis posterisque / eorum / cepotafius intus / q(ui) cont(inet) p(e)d(es) pl(us) m(inus) CC50
AE 1973, 00020; „cepotafiam‟ staat op de steen, eigenlijk moet dit „cepotafium‟ zijn. CIL 06, 12772. 50 CIL 06, 21020; „cepotafius‟ wordt hier verbogen als mannelijk substantief terwijl het een neutrum is (taalevolutie). 48 49
51
„Aan de goddelijke schimmen. Caius Laelius Epigonus en Sergia Silvina (zijn echtgenote?) hebben dit (graf) opgericht voor zichzelf, hun zonen en dochters, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. De graftuin omvat aan de binnenkant ongeveer 200 voet‟ D(is) M(anibus) / Peducaea Irene fecit / se viva cepotafi/um quot continet / in f(ronte) p(edes) XX / in ag(ro) p(edes) XX51 „Aan de goddelijke schimmen. Peducaea Irene heeft tijdens haar leven deze graftuin aangelegd die in de breedte 20 voet en in de diepte 20 voet meet.‟
Het aanleggen van een funeraire tuin of andere infrastructuur was natuurlijk niet voor iedereen weggelegd. Vaak had de oprichter van een graf niet voldoende ruimte of kon hij niet beschikken over voldoende kapitaal om een dergelijke graftuin aan te leggen. Om toch enige aanspraak te maken op de aanwezigheid van een tuin werd vaak een beroep gedaan op de uitbeelding ervan – bijvoorbeeld via schilderingen – om deze toch als het ware te realiseren. Archeologische vondsten van afbeeldingen van bijvoorbeeld bomen en waterpartijen bevestigen dit fenomeen. Wilhelmina. Jashemski vond afbeeldingen van tuinen op de buitenmuren van een graf in Scafati. 52 En Toynbee gaat verder “…, equipped with wells, pools, and so forth for watering the plants and refreshing visitors, …” Ook deze stelling wordt bevestigd door het door mij verzamelde materiaal. De zoektermen die hiervoor gebruikt werden zijn cisterna (waterput), lacus (waterbekken) en piscina (waterreservoir). Een voorbeeld hiervan is deze inscriptie: P(ublius) Sullius Zoticus et Sullia Nice / se vibi fecerunt et fil(iis) et lib(ertis) libe(r)t(a)b(us)q(ue) / posterisq(ue) {a}eorum et Allia coniugi Iulia[e] / [T]atiane et lib(ertis) libertab(us)q(ue) poster(is)q(ue) {a}eorum et [- - -] / [- - -] Sullius Istefanus et lib(erti) huius et in conti[nenti] / hortulu(m) maceria clusa(m) at cisterna(m) perten[dentem] / si qui voluaerit donare vel vendere tun(c) inf[er]/et poena(e) n(o)mln(e) at(cae) pontificum et virginibus [Vestalibus53 CIL 06, 23901. Jashemski W. Tomb Gardens at Pompeii. The Classical Journal, 1970-1971, 66, pp. 97-115. 53 CIL 06, 26942; „vibi‟ is een voorbeeld van de v/b-wisseling, er zou dus eigenlijk „vivi‟ moeten staan; „Allia‟ moet wellicht geïnterpreteerd worden als een verkorte vorm van „Allianus‟ vermits we hier een man verwachten; „clusam‟ hoort grammaticaal bij „hortulum‟ en dus zou er moeten „clusum‟ staan; „nomlne‟ is fout gespeld, er moet „nomine‟ staan; „atcae‟ is verkeerd gespeld op de steen, er moet „arcae‟ staan. 51
52
52
„Publius Sullius Zoticus en Sullia Nice hebben dit bij leven opgericht voor hun kinderen, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen en Allia(nus) voor zijn echtgenote Iulia Tatiane, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen en … Sullius Istefanus en zijn vrijgelatenen, en in de onmiddellijke omgeving de graftuin, die omgeven is door een muur en zich uitstrekt tot de cisterne. Als iemand dit wil wegschenken of verkopen dan moet hij een boete betalen aan de kas van de priesters en de Vestaalse maagden … .‟
Tenslotte ook “…, and furnished with buildings such as dining rooms and species of summer-houses in which meals in commemoration of the departed could be eaten by the survivors.”54 Hiervoor werden diaeta (door Toynbee vertaald als „bars or lounges‟),
solarium
(volgens
Toynbee
„sun-terrace‟),
trichila
(prieel)
en
tricla/triclea/triclia (Toynbee houdt het op „summer-houses‟)55 als trefwoorden geselecteerd. Het trefwoord solarium kan echter ook een andere betekenis hebben namelijk „zonnewijzer‟/„uurwerk‟ als synoniem voor horologium56. In de door mij gevonden inscripties betekent solarium vermoedelijk terras. Hoewel ik hierover nooit absolute zekerheid kan hebben lijkt het mij toch de meest logische interpretatie. Naast AE 1977, 00031 (zie supra) waarin sprake was van een terras op de verdieping dat via twee trappen toegankelijk is, zijn ook de volgende inscripties hiervan een voorbeeld: Hic cubiculus cum / suo solario perti/net ad monumentum / Flaviae Sabinianetis / et Iuli Eutychetis et ad / filios et ad lib(ertos) lib(ertas) pos(teros) eor(um)57 „Deze (slaap)kamer met terras behoort tot het grafmonument van Flavia Sabinianis en Iulus Eutyches en aan hun kinderen, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatene en hun nakomelingen.‟
Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 95. 55 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 97. 56 Zie Petronius, Satyricon, 71: «Horologium in medio, ut quisquis horas inspiciet, velit nolit, nomen meum legat». «In het midden een zonnewijzer, zodat iedereen die wil weten hoe laat het is, mijn naam leest, of hij wil of niet». 57 CIL 06, 18423. 54
53
Hoe „numerous‟ zijn nu de inscripties met attestaties van graftuinen en de structuren die er ze zich kunnen in bevinden te Rome? De onderstaande tabel geeft het aantal inscripties weer die per zoekterm gevonden werden:
trefwoord
aantal
referenties
cepotaf/phium
20
AE 1973, 00020; CIL 06, 02259; CIL 06, 02469 = AE 2001, +00169; CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 08505; CIL 06, 10675 = D 08386; CIL 06, 13040; CIL 06, 13244 = CIL 06, 13245; CIL 06, 19039; CIL 06, 20075; CIL 06, 21020; CIL 06, 23901; CIL 06, 25250; CIL 06, 26247; CIL 06, 27238; CIL 06, 29135; CIL 06, 29928; CIL 06, 29931; CIL 06, 30506; CIL 06, 33900a
cisterna
3
CIL 06, 09404 = D 07249; CIL 06, 17709; CIL 06, 26942
diaeta
3
AE 1968, 00165; CIL 06, 10876; CIL 06, 13823 = D 08352
horologium
O AE 1952, 00035 = AE 1953, 00156; CIL 06, 01600 = CIL 06, 31829 = D 08092 = AE 1997, +00160; CIL 06, 08861; CIL 06, 08862; CIL 06, 09240 = CLE 00478 = IG-14, 01341 = IGUR-02-01, 00298 ; CIL 06, 09493 = CIL 06, 33809 = SIRIS 00397; CIL 06, 09681; CIL 06, 10654 = CIL 06, 13891; CIL 06, 10876; CIL 06, 12772; CIL 06, 13102 = D 08089; CIL 06, 13562 = CIL 06, 31852; CIL 06, 13823 = D 08352; CIL 06, 15593 = D 08063c; CIL 06, 15640; CIL 06, 17992; CIL 06, 20141 = ILMN01, 00295; CIL 06, 20200 = D 08009; CIL 06, 22518; CIL 06, 26942; CIL 06, 26943; CIL 06, 29961; CIL 06, 29964; CIL 06, 30073; CIL 06, 30506; CIL 06, 35450; CIL 06, 36262 = CEACelio 00500 = AE 2001, +00219; CIL 06, 39094a
hortus/ulus
28
lacus
0
piscina
1
CIL 06, 08413 = D 07859
pomaria/pomariolum
2
CIL 06, 11275; CIL 06, 15526
praediolum
2
AE 1985, 00058; CIL 06, 29964
solarium
8
AE 1977, 00031; AE 1993, 00244; CIL 06, 10275; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 17042; CIL 06, 17310; CIL 06, 18423; CIL 06, 39097
54
trichila
1
AE 1986, 00025 = AE 1999, +00169 = ViaImp 00112
tricla/triclea/triclia
5
CIL 06, 04711; CIL 06, 15593 = D 08063c; CIL 06, 29394; CIL 06, 29958; CIL 06, 29959 = ILMN-01, 00415
vinea
0
virid(i)arium
2
totaal
75
CIL 06, 07787; CIL 06, 17073 = D 07902a
We moeten ook hier concluderen dat de resultaten niet zeer hoog zijn. Deze conclusie vinden we ook terug bij Jacobsen: “Les pierres tombales elles-mêmes nous parlent aussi de jardins et de maisons sur le lieu de sépulture; mais, comme il est naturel, il n‟y a que les riches à pouvoir s‟offrir ce luxe, et par suite nous ne devons pas nous attendre à trouver de nombreux témoignages à ce sujet.”58 Het is echter ook hier nodig in het achterhoofd te houden dat het lage aantal attestaties opnieuw met de aard van de bronnen te maken kan hebben. De inrichting van de directe omgeving van het grafmonument is immers zichtbaar voor de voorbijgangers en het is derhalve niet noodzakelijk deze elementen nog eens te vernoemen. Opmerkelijk aan dit corpus is dat veel van deze inscripties uitdrukkelijk stipuleren dat bijvoorbeeld de graftuin behoort tot de tombe en dus eveneens niet vervreemd mag worden van de eigenaar en/of de bestemmelingen van het grafmonument. De oprichter van een graf kan dus een clausule opnemen die de verkoop, verhuur, … van dergelijke bijkomende infrastructuur verbiedt. Indien hij dit niet expliciet verbiedt, komt deze infrastructuur wel in aanmerking voor economische transacties want graftuinen, maar ook tabernae (zie supra), … behoren niet tot de categorie van res religiosae of loci religiosi (die volgens het recht onvervreemdbaar bezit zijn) zoals dat wel het geval is voor de graftombe zelf. Wanneer de oprichter de bijkomende infrastructuur eveneens onvervreemdbaar wil maken moet hij dat dus in de inscriptie meedelen want het wordt hem van rechtswege niet gegarandeerd. Deze juridische aspecten zullen echter later uitvoerig behandeld worden (zie thema 2).
58
Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 84.
55
Besluit De doelstelling van dit thema was het onderzoeken van de frequentie van het idee van het graf als nieuwe en permanente woning voor de dode in de epigrafie. Dit gebeurde, zoals reeds gesteld, aan de hand van twee invalshoeken met name het graf als huis in een metaforische betekenis enerzijds en het graf letterlijk ingericht naar het voorbeeld van het huis bij leven anderzijds. Dankzij de Epigraphik-Datenbank van Clauss-Slaby werd het mogelijk voor de eerste maal statistisch onderzoek te voeren naar deze aspecten aan de hand van zorgvuldig uitgekozen trefwoorden. Dit onderzoek resulteerde uiteindelijk in een corpus van in totaal 1026 inscripties59. Tot hiertoe bleef het bij auteurs als Cumont en Jacobsen beperkt tot vage omschrijvingen met betrekking tot het precieze aantal inscripties, maar nu zijn die vage omschrijvingen ondersteund door cijfermateriaal. Het is de lezer ondertussen duidelijk geworden dat ik het – met uitzondering van de neutrale termen bij het metaforisch gebruik van het graf als woning – steeds over een beperkt aantal attestaties per zoekterm of idee heb gehad. De reden hiervoor is dat voor Rome alleen al in het CIL meer dan 40.000 inscripties overgeleverd werden. Maar onder het motto “less is more” hoop ik toch aangetoond te hebben dat het hier niet de kwantiteit is die van belang is maar de kwaliteit met name dat inscripties ons heel wat kunnen bijbrengen over beide invalshoeken en dat ze het beeld dat we kunnen distilleren uit de literatuur en de archeologie kunnen vervolledigen en aanscherpen.
59
Dit corpus is terug te vinden in de bijhorende databank onder „graf als woning‟.
56
Bijlage 1: Attestaties „monumentum‟ in HMHNS en aanverwanten -
-
AE 1903, 00351 AE 1907, 00084 AE 1908, 00035 AE 1909, 00092 AE 1961, 00112 AE 1964, 00068 AE 1967, 00040 AE 1972, 00023 AE 1972, 00035 (hier luidt de formule: „hic mon(umentum) ext(erum) her(edem) non seq(uetur) nec her(edem) mon(umentum) meum‟ dus levert AE 1972, 00035 twee attestaties van het gebruik van monumentum in de formule-vorm op) AE 1974, 00017 AE 1974, 00048 AE 1976, 00089 AE 1981, 00071 AE 1984, 00040 AE 1986, 00081 AE 1987, 00090 AE 1987, 00152 AE 1992, 00113 AE 1993, 00247 = EA-002295 AE 1996, 00232 AE 2000, 00170 = CIL 06, 20634 = CLE +00162 CIL 06, 01818 CIL 06, 01870a = CIL 06, 32285 CIL 06, 01894 CIL 06, 02183 = D 04161 CIL 06, 02331 CIL 06, 02260 CIL 06, 02345 = D 01975* CIL 06, 02532 = D 02093 CIL 06, 02888 CIL 06, 03471 CIL 06, 03480 CIL 06, 04412 CIL 06, 05930 CIL 06, 06193 = D 08281 CIL 06, 07284 = D 08264 CIL 06, 07457 CIL 06, 07686 = CIL 06, 07687 CIL 06, 07883 CIL 06, 08442 = D 01531 CIL 06, 08447 CIL 06, 08456 = ILMN-01, 00101 CIL 06, 08480 = CIL 06, 33728 = D 01601 CIL 06, 08481 CIL 06, 08506 CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110 CIL 06, 08546 = D 01763 CIL 06, 08745 CIL 06, 08750 = CIL 06, 29899 = AE 2001, +00169 CIL 06, 08774 = ILMN-01, 00113
57
-
CIL 06, 08829 CIL 06, 08831 = D 01657 CIL 06, 09010 = D 08267 CIL 06, 09408 CIL 06, 09438 = D 01940 = ILMN-01, 00135 CIL 06, 09544 CIL 06, 09664 = D 07536 CIL 06, 09693 = CLE 01136 CIL 06, 09958 = AE 2000, +00132 CIL 06, 10005 CIL 06, 10026 CIL 06, 10173 CIL 06, 10219 = D 08226 CIL 06, 10235 = D 08364 CIL 06, 10236 CIL 06, 10238 = D 08353 CIL 06, 10467 = AE 1997, +00160 CIL 06, 10498 CIL 06, 10526 = AE 1992, +00092 CIL 06, 10540 CIL 06, 10624 CIL 06, 10728 CIL 06, 10730 = AE 1997, +00160 CIL 06, 10838 CIL 06, 10840 CIL 06, 10949 CIL 06, 11221 CIL 06, 11263 CIL 06, 11486 = CIL 06, 12749 = ILMN-01, 00191 CIL 06, 11910 CIL 06, 11952 CIL 06, 11980 CIL 06, 12082 CIL 06, 12345 CIL 06, 12428 CIL 06, 12719 = CIL 06, 12720 CIL 06, 12994 CIL 06, 13072 CIL 06, 13073 CIL 06, 13074 = D 08327 CIL 06, 13114 = AE 2000, +00132 CIL 06, 13168 CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320 CIL 06, 13424 CIL 06, 13521 = CIL 06, 34067 CIL 06, 13732 = D 08115 CIL 06, 13814 CIL 06, 13879 CIL 06, 13944 CIL 06, 14179 CIL 06, 14192 CIL 06, 14313 = D 08205 CIL 06, 14598 CIL 06, 14670 CIL 06, 14820
58
-
CIL 06, 14893 CIL 06, 14897 CIL 06, 15145 = CIL 06, 15146 CIL 06, 15266 CIL 06, 15324 CIL 06, 15593 = D 08063c CIL 06, 15771 CIL 06, 15983 CIL 06, 16101 CIL 06, 16185 CIL 06, 16234 CIL 06, 16645 = CIL 06, 34104* CIL 06, 16698 CIL 06, 16746* CIL 06, 16963 CIL 06, 16965 CIL 06, 16976 CIL 06, 17024 CIL 06, 17077 CIL 06, 17983 CIL 06, 17984 CIL 06, 17992 CIL 06, 18102 CIL 06, 18139 CIL 06, 18235 CIL 06, 18254 CIL 06, 18358 CIL 06, 18404 = CIL 06, 25029 CIL 06, 18487 = IG-14, 02111 = IGRRP-01, 00273 = IGUR-03, 01356 CIL 06, 18502 CIL 06, 18759 CIL 06, 18781 CIL 06, 18889 CIL 06, 18912 CIL 06, 19239 CIL 06, 19312 CIL 06, 19386 CIL 06, 19422 CIL 06, 19931 = CIL 06, 34125 CIL 06, 20293 CIL 06, 20327 CIL 06, 20465 CIL 06, 20693 CIL 06, 21268 CIL 06, 21359 CIL 06, 21509 CIL 06, 21525 = CIL 06, 34137a CIL 06, 21756 CIL 06, 22120 = D 08383 CIL 06, 22208 = IMCCatania 00465 CIL 06, 22339 CIL 06, 22348 CIL 06, 22370 CIL 06, 22484 CIL 06, 22682
59
-
CIL 06, 22732 CIL 06, 22761 CIL 06, 23159 CIL 06, 23665 CIL 06, 23838 = D 08309a CIL 06, 24029 CIL 06, 24323 CIL 06, 24356 CIL 06, 24397 CIL 06, 24452 CIL 06, 24774 CIL 06, 24806 CIL 06, 25044 CIL 06, 25171 CIL 06, 25421 CIL 06, 25478 CIL 06, 25697 CIL 06, 25871 = CLE 01219 CIL 06, 26164 CIL 06, 26271 CIL 06, 26556 CIL 06, 26635 CIL 06, 27094 CIL 06, 27388 CIL 06, 27593 = D 08210 CIL 06, 27600 CIL 06, 27810 CIL 06, 27991 CIL 06, 28126 CIL 06, 28141 CIL 06, 28431 CIL 06, 28637a CIL 06, 28804 = ILMN-01, 00397 CIL 06, 29080 CIL 06, 29169 CIL 06, 29225 CIL 06, 29251 CIL 06, 29897 CIL 06, 29898 CIL 06, 29929 CIL 06, 30125 = CLE 00490 CIL 06, 30219,1 CIL 06, 30502,01 CIL 06, 30669 CIL 06, 34321 CIL 06, 34715 CIL 06, 34759 CIL 06, 34913 CIL 06, 35068 CIL 06, 35268 CIL 06, 35287 CIL 06, 35442 CIL 06, 35450 CIL 06, 35473 CIL 06, 35630 = CEACelio 00393 = AE 2001, +00219
60
-
CIL 06, 35720 CIL 06, 35819 CIL 06, 35911a CIL 06, 36041 CIL 06, 36419 CIL 06, 36623 CIL 06, 37156 CIL 06, 37764 CIL 06, 37767 CIL 06, 38134 CIL 06, 38375a CIL 06, 38585 CIL 06, 38692 CIL 06, 39338 EA-002264 GLIStone 00029 IGLFRPal 00139 IMCCatania 00250
*: In deze drie inscripties werd de „monumentum‟ enkel geteld als een attestatie van monumentum in de formule HMHNS en aanverwanten en niet eveneens als een attestatie van de formule HMDMA vermits de monumentum niet werd herhaald.
61
Bijlage 2: Attestaties „monumentum‟ in HMDMA en aanverwanten -
AE 1903, 00129 = AE 1903, +00164 = CIL 06, 37753 = D 09031 AE 1908, 00035 AE 1909, 00092 AE 1920, 00107 AE 1980, 00155 AE 1985, 00105 AE 1986, 00081 AE 1987, 00092 AE 1987, 00142 AE 1987, 00152 AE 1990, 00080 AE 1991, 00203 = CIL 06, 10611 = CIL 06, 11947 = EA-004541 = EA-004542 AE 1993, 00397 AE 2001, 00358 = CEACelio 00144 AE 2001, 00484 = CEACelio 00444 AE 2001, 00523 CIL 06, 01879 CIL 06, 02335 = D 01967 CIL 06, 03324 = CIL 06, 32870 CIL 06, 03341 = CIL 06, 11726 CIL 06, 03504 CIL 06, 05169 CIL 06, 05578 CIL 06, 07006 CIL 06, 07785 CIL 06, 07788 = D 08219 CIL 06, 07789 CIL 06, 08480 = CIL 06, 33728 = D 01601 CIL 06, 08542 CIL 06, 08735 CIL 06, 09042 CIL 06, 09485 = D 07296 CIL 06, 10219 = D 08226 CIL 06, 10235 = D 08364 CIL 06, 10243 CIL 06, 10494 CIL 06, 10525 CIL 06, 10624 CIL 06, 10645 CIL 06, 10682 = D 08227 CIL 06, 10948 CIL 06, 11022 CIL 06, 11341 CIL 06, 11621 CIL 06, 11913 CIL 06, 12133 = D 08365 CIL 06, 12581 = AE 2001, +00169 CIL 06, 12884 CIL 06, 13043 = AE 1992, +00092 CIL 06, 13114 = AE 2000, +00132 CIL 06, 13286 CIL 06, 13377 = CLE 02034 = D 08015
62
-
CIL 06, 13478 = D 08114 = AE 2001, +00169 CIL 06, 13505 CIL 06, 13647 CIL 06, 13760 CIL 06, 13815 CIL 06, 14214a CIL 06, 14670 CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245 CIL 06, 14897 CIL 06, 15294 CIL 06, 15634 CIL 06, 15771 CIL 06, 15906 CIL 06, 15984 CIL 06, 16956 CIL 06, 17951 CIL 06, 18047 CIL 06, 18428 CIL 06, 18773 CIL 06, 18781 CIL 06, 18850 = D 08021 CIL 06, 18912 CIL 06, 19527 CIL 06, 19844 = D 08275 = ECortonese 00057 CIL 06, 19931 = CIL 06, 34125 CIL 06, 20438 = CIL 06, 34131 CIL 06, 20443 CIL 06, 20829 CIL 06, 20857 CIL 06, 21268 CIL 06, 21559 CIL 06, 21852 = D 07936 CIL 06, 21934 CIL 06, 21998 CIL 06, 22043 CIL 06, 22518 CIL 06, 22532 CIL 06, 22899 CIL 06, 22901 CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222 CIL 06, 22929 CIL 06, 23655 CIL 06, 23935 CIL 06, 23943 CIL 06, 24189 CIL 06, 24558 CIL 06, 24915 CIL 06, 26012 CIL 06, 27540 CIL 06, 27857 CIL 06, 28602 CIL 06, 28717 CIL 06, 28857 CIL 06, 29124 CIL 06, 29152
63
-
CIL 06, 29564 CIL 06, 30125 = CLE 00490 CIL 06, 30460,04 CIL 06, 32444 = D 04164 CIL 06, 34643 CIL 06, 34913 CIL 06, 35597 CIL 06, 35757 CIL 06, 37767 CIL 06, 38053 CIL 06, 38585
64
Thema 2: De zorg voor het graf Hieronder wil ik twee aspecten behandelen die met het eigenlijke graf te maken hebben. Eerst zal ik de bescherming van het graf bespreken. Om dit aspect te kunnen analyseren is het echter eerst en vooral nodig kort het statuut van het graf in het Romeins recht te bespreken om na te gaan welke maatregelen het recht reeds voorzag om graven te beschermen. Daarna zal ik de inscripties aangaande deze problematiek van naderbij bekijken. Het tweede aspect dat ik zal onderzoeken is het reeds voorzien van een graf bij leven. Met betrekking tot het aspect „bescherming‟ zal ik stilstaan bij de angst die leefde bij de oprichters van grafmonumenten. Deze angst manifesteerde zich op drie vlakken. Eerst is er de vrees voor een mogelijke ontvreemding van het graf en daaraan gekoppeld voor het begraven van een „vreemd‟ lichaam in het graf. Niet zelden maakt de inscriptie op het monument duidelijk wat de wensen van de oprichter zijn betreffende de personen die – naast hemzelf – ook in het graf begraven mogen worden. De oprichter vermeldt bijvoorbeeld dat enkel diegenen die de naam van de familie dragen de toestemming hebben om in het monument begraven te worden of dat het graf openstaat voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen behalve één of meerdere bij naam genoemde vrijgelatenen omdat ze zich slecht gedragen hebben. Vervolgens was de oprichter van een grafmonument zich ook bewust van het gevaar voor beschadiging van het graf en bijhorend monument. Verschillende inscripties vermelden maatregelen om ervoor te zorgen dat de graftombe ongeschonden en intact blijft. Ik zal hierbij de oprichters van de tombes zelf aan het woord laten. Wat vreesden zij dat er zou gebeuren met hun laatste rustplaats en waarom vonden zij het nodig bepaalde maatregelen uit het recht te herhalen, deels te negeren of enkele maatregelen te treffen die in tegenspraak waren met het recht? Was hun angst omtrent het niet naleven van de wetten terecht of ongegrond? Tenslotte zal ik ook de vrees voor enkele ongepaste handelingen die mogelijk op het graf konden plaatsvinden behandelen.
65
De oprichters van graftombes appelleerden vaak aan de zin voor respect vanwege de levenden, maar zetten hun eisen even vaak kracht bij met geldboetes en vervloekingen als straf voor het overtreden van de door hen geformuleerde voorschriften. Ik zal hierbij trachten na te gaan welke de impact was van beide drukkingsmiddelen. Een tweede benadering van het aspect „zorg‟ is de aandacht die de Romeinen besteden aan hun graf. De oprichting van een tombe bij leven geeft het grote belang aan van een verzekerde plaats na de dood. De term die bij uitstek gebruikt wordt voor het aangeven dat het graf reeds tijdens het leven werd voorzien is „vivus‟ (bij leven). Ik zal onderzoeken hoeveel inscripties dit aspect vermelden in het inscriptiemateriaal dat voor Rome bewaard is. Verder zal ik de oprichters van de graftombes van naderbij bekijken. Wat is bijvoorbeeld de verhouding tussen het aantal mannelijke oprichters enerzijds en het aantal vrouwelijke anderzijds? In hoeveel gevallen worden grafmonumenten individueel opgericht, dan wel door een koppel of zelfs door meerdere personen die geen duidelijke onderlinge relatie vertonen?
66
1. Het statuut van het graf in het Romeinse recht 1.1
Bepaling van het statuut van het graf en bijhorend monument60
“…, mais le tombeau n‟en possède pas moins un statut particulier qui s‟exprime d‟abord dans la notion de locus religiosus.” M. Ducos verwijst hier naar het grafmonument als een locus religiosus maar wat houdt dit begrip juist in? Zijn antwoord omvat de elementen waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken van een locus religiosus: “… la présence du cadavre constitue donc la condition nécessaire et suffisante pour faire de sa sépulture un locus religiosus et c‟est lui qui est la source de ce caractère religieux. En outre, un locus religiosus doit répondre à d‟autres exigences. N‟importe quel emplacement peut assurément convenir, mais il faut en être propriétaire. … Cette insistance sur la propriété privée contribue à mettre en lumière une autre caractéristique du locus religiosus: il devient tel par un acte privé. … Les textes juridiques mettent nettement l‟accent sur la transformation qui se produit ainsi et qui change le locus purus en un locus religiosus …. Une telle modification, liée au droit et à la religio, s‟accomplit au moment précis où le cadavre est déposé dans la tombe (mortuum inferendo) et où la sépulture n‟est plus un projet mais une réalité effective. C‟est ce qui explique l‟absolue nécessité de la présence du mort, c‟est ce qui métamorphose la sépulture en locus religiosus et l‟arrache ainsi à la condition des res humani iuris pour la doter d‟un statut particulier.”
De verklaring van dat „statut particulier‟ volgt: “En tant que res religiosa, le tombeau échappe en effet à la condition ordinaire des res: à la différence du cénotaphe qui reste un locus purus, du monument inachevé où le cadavre n‟a pas encore été déposé, le tombeau ne peut faire l‟objet d‟une vente, ni d‟une donation. …il fait partie des res extra commercium …. De même, la sépulture ne saurait faire l‟objet d‟usucapion61, …, ni de possession, ni d‟une servitude, ni encore de vindicatio62.”
Gebaseerd op DUCOS M. Le tombeau, locus religiosus. In: HINARD F. La mort au quotidien dans le monde romain. Paris, de Boccard, 1995, pp. 135-144. 61 Usucapio: eigendomsrecht door verjaring. 62 Een vindicatio is een vordering in het geval van een rechtzaak. 60
67
F. De Visscher nuanceert deze stelling echter: “L‟inaliénabilité des tombeaux, tant de fois affirmée comme absolue, se réduit donc à un simple corollaire de la fonction indélébilement sépulcrale du tombeau. Mais sous réserve de cette fonction, et sauf dispositions particulières prises par le fondateur, il est parfaitement licite de vendre ou de donner un tombeau. En un mot, la faculté d‟aliéner un tombeau ne connaît d‟autre limite que celle qui lui est imposée par sa fonction sépulcrale telle qu‟elle a été fixée par son fondateur.”63 Hij stelt dus dat een graf het voorwerp kan zijn van economische transacties zolang het graf zijn functie als graf behoudt. We kunnen hierbij denken aan het feit dat wanneer in een columbarium reeds één nis in gebruik is – en dus het columbarium het statuut van res reliogia of locus religiosus heeft verworven door de aanwezigheid van menselijke resten – het nog perfect mogelijk blijft voor de eigenaar van het columbarium om de andere resterende nissen bijvoorbeeld te verkopen. Ducos benadrukt verder de gevolgen van het niet behoren tot de res humani iuris. Ook de garanties in het Romeinse recht die eraan verbonden zijn gelden niet voor een locus religiosus, maar het recht voorzag wel andere beschermende maatregelen, ontleend aan het religieus recht. Zo wordt onder andere vastgelegd dat wanneer iemand een overledene begraaft op de eigendom van iemand anders er dan een proces (actio in factum) kan aangespannen worden door de benadeelde partij. Als de eigenaar zijn gelijk haalt, moet hij evenwel nog de toestemming verkrijgen van de pontifices (priesters) of van de keizer om het lichaam of de beenderen op te graven en zo zijn eigendom in zijn vroegere staat de herstellen. Vervolgens komt Ducos tot de voor mijn onderzoek belangrijkste maatregel die in het recht vastgelegd is: de actio de sepulchro violato (zie infra). “… elle assure bien entendu la protection des tombeaux en sanctionnant toute violation de sépulture, toute atteinte au cadavre, mais aussi elle empêche tout détournement de leur fonction.” Kenmerkend voor de ernst die men aan dergelijke wanpraktijken hecht, is het feit dat dit proces door eender wie kan ingesteld worden: “d‟une part, tout citoyen peut agir en justice et faire condamner lourdement le coupable; d‟autre part, elle constitue pour le coupable, une action infamante. Ainsi la cité tout entière se trouve impliquée dans le respect des morts et de leurs droits.”
63
F. De Visscher. Le droit des tombeaux Romains. Milano, Giuffré, 1963, p. 72.
68
Ook de integriteit van het monument op het graf wordt vastgelegd: “Elle est affirmée nettement dans un rescrit d‟Hadrien64: «Le monument fait partie de la sépulture parce qu‟il est construit à titre de monumentum, c‟est-à-dire pour protéger l‟endroit où se trouve le corps.” Een laatste belangrijke component in de definitie van een res religiosa of locus religiosus zijn de grenzen van dit begrip. “Le caractère religieux s‟étend uniquement aux parties renfermant le corps. … Si les particuliers tendent à étendre aux annexes (jardins, portiques) le caractère religieux des sepulchra ou des monumenta, comme l‟attestent bien des inscriptions, en droit au contraire le locus religiosus se trouve restreint et strictement limité à l‟emplacement du tombeaux. Cette volonté peut tenir au désir de limiter le luxe des tombeaux, …; en outre, ces terres échappent ainsi aux taxes sur les héritages, et ne peuvent non plus revenir au fisc ni aux créanciers: on comprend donc que la politique des empereurs ait été de réduire leur extension, tandis que la volonté des défunts allait en sens inverse. Ook hier moet volgens de Visscher
een
nuance
aangebracht
worden:
de
reden
waarom
bijhorende
infrastructuur (bijvoorbeeld graftuinen) niet mag verkocht, verhuurd, … worden is omdat de oprichter van de graftombe uitdrukkelijk stipuleert dat deze infrastructuur niet mag verkocht, verhuurd, … worden. Het feit dat deze infrastructuur niet behoort tot de categorie van de res religiosae of loci religiosi doet hier niet ter zake aldus de Visscher.65 Ducos kaart tenslotte nog het fenomeen aan van boetes in de funeraire context: Les amendes sépulcrales et les défenses constituent un autre cas où le droit et volonté des défunts ne se rencontrent pas nécessairement. …: le défunt prévoit des peines pécuniaires versées à différents bénéficiaires (aerarium, pontifes…) à l‟encontre de ceux qui alieneraient la tombe. De cette façon, l‟action du défunt (entendons le fondateur de la tombe) vient compléter les réglementations juridiques: il détermine la condition de son tombeau, il en définit la protection et impose la même condition à ses descendants par un acte que l‟on a souvent considéré comme une véritable lex.”66
D.11.7.37.1 F. De Visscher. Le droit des tombeaux Romains. Milano, Giuffré, 1963, p. 59. 66 DUCOS M. Le tombeau, locus religiosus. In: HINARD F. La mort au quotidien dans le monde romain. Paris, de Boccard, 1995, p.143-144. 64 65
69
1.2
De „actio de sepulchro violato‟ in de Digesten67
Hieronder wil ik de voor mijn onderzoek interessante passages uit hetgeen in de Digesten samen is gebracht onder de titel „De sepulchro violato‟ (D.47.12) samenbrengen. Deze aspecten zullen in de loop van dit thema verder behandeld worden waarbij dan teruggewezen kan worden naar de geciteerde passages. -
Sepulchri violati actio infamiam irrogat.68 The action for violating a sepulchre brands a person with infamy.
Dit excerpt sluit aan bij de stelling dat de oprichter van de graftombe appelleerde aan het respect vanwege de levenden voor de dode en zijn monument. Overtreding van de in het grafschrift vermelde voorschriften brengt immers infamia (blaam) met zich mee. In een maatschappij die zo gebaseerd en gefocust was op honor (eer) – zoals de Romeinse samenleving er één was – is dit dus een uiterst zware straf. -
„Praetor ait: "Cuius dolo malo sepulchrum violatum esse dicetur, in eum in factum iudicium dabo, ut ei, ad quem pertineat, quanti ob eam rem aequum videbitur, condemnetur. Si nemo erit, ad quem pertineat, sive agere nolet: quicumque agere volet, ei centum aureorum actionem dabo. Si plures agere volent, cuius iustissima causa esse videbitur, ei agendi potestatem faciam. Si quis in sepulchro dolo malo habitaverit aedificiumve aliud, quamque sepulchri causa factum sit, habuerit: in eum, si quis eo nomine agere volet, ducentorum aureorum iudicium dabo"‟.69 „The Praetor says: "If a sepulchre is said to have been violated by anyone maliciously, I will grant an action in factum against him, in order that he may be condemned for an amount which may appear to be just, in favor of the party interested. If there is no one who is interested, or if there is and he declines to bring suit, and anyone else is willing to do so, I will grant him an action for a hundred aurei. If several persons should desire to institute proceedings, I will grant power to do so to him whose cause appears to be the most just.
http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/Corpus/digest.htm (Latijn) en http://webu2.upmfgrenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/ (Engelse vertaling). 68 D.47.12.1. 69 D. 47.12.3. 67
70
Where anyone, with malicious intent, inhabits a sepulchre, or constructs any other edifice than that which is intended for a tomb, I will grant an action for two hundred aurei to anyone who is willing to bring it in his own name."‟ Hier is voor het eerst sprake van geldelijke boetes (dit aspect wordt later in thema behandeld). Er is sprake van honderd aurei voor diegene die een rechtzaak aanspant tegen een grafschenner ookal heeft hij er niet onmiddellijk baat bij. Dit illustreert het publieke karakter – waar ook door Ducos werd opgewezen (zie supra) van deze actio: om het even wie kan gerechtelijke stappen ondernemen. Verder wordt ook een boete vastgelegd van tweehonderd aurei voor iemand die met kwaad opzet in een graf woont of er een ander soort gebouw opricht dat niet als graf bestemd is. „Qui de sepulchri violati actione iudicant, aestimabunt, quatenus intersit, scilicet ex iniuria quae facta est, item ex lucro eius qui violavit, vel ex damno quod contigit, vel ex temeritate eius qui fecit: numquam tamen minoris debent condemnare, quam solent extraneo agente.‟70 „Those who have jurisdiction of the action for violating a sepulchre must estimate the amount of the interest in proportion to the injury which has been inflicted, as well as in proportion to the advantage obtained by the person guilty of the violation; or to the damage which resulted; or to the audacity of him who committed the offence. Still, judgment should be rendered for a smaller sum where the parties interested are the accusers than where a stranger brought the suit.‟ Hier is er sprake van proportionaliteit: de boete moet zowel evenredig zijn met de overtreding als met het profijt dat de overtreder eruit wou halen, de beschadiging die eruit voortvloeide en het ongepast gedrag van de overtreder. Met andere woorden hoe zwaarder het misdrijf, hoe groter het profijt dat de overtreder op het oog had, hoe ernstiger de veroorzaakte schade en hoe onbetamelijker het gedrag, hoe zwaarder de straf.
70
D. 47.12.3.
71
Bovendien wordt er een onderscheid gemaakt tussen wanneer de actio ingesteld word door belanghebbende partijen of door een belangeloze vreemdeling met betrekking tot het bedrag van de boete.
-
„De sepulchro violato actio quoque pecuniaria datur.‟71 „A pecuniary action is also granted for violating a sepulchre.‟
Ook hier wordt er verwezen naar een geldboete voor een grafschenner, maar er is geen notie van een vastgelegd bedrag.
71
D. 47.12.9.
72
2. Bescherming van het graf 2.1
Algemene bescherming: „dolus malus abesto‟
Wanneer de oprichter van een grafmonument deze formule in zijn opschrift opnam wou hij hiermee bekomen dat alle kwade bedoelingen ver weg van zijn monument verwijderd zouden blijven. Je kan „dolus malus abesto‟ dus beschouwen als een soort algemene bezweringsformule tegen het kwade. Ik heb deze formule enkel weerhouden in het geval deze voorafgegaan werd door ofwel „monumentum‟ ofwel „sepulc(h)rum‟. Dat leverde respectievelijk 119 en 3 inscripties (zie bijlage 1) op. Bij de 122 inscripties met „monumentum‟ vond ik drie enigszins afwijkende formules: huic monumento et loco dolus malus abesto (AE 1908, 00035; CIL 06, 38585), huic monumento taberna cedit cum aedificio cui dolus malus abesto (CIL 06, 01879) en huic monumento et locis supra scriptis dolus malus abesto (CIL 06, 22518). Hieronder volgen twee voorbeelden: D(is) M(anibus) / L(ucio) Octavio Eudio / bene merenti / C(aius) Fonteius Thalamus et / Octavia Maelissa fecerunt et sibi / et suis libertis libertabusq(ue) / posterisq(ue) aeorym / huic mo(numento) dol(us) mal(us) ab(esto)72 „Aan de goddelijke schimmen. Caius Fonteius Thalamus en Octavia Maelissa hebben dit grafmonument opgericht voor Lucius Octavius Eudius, die het zeer verdiende, voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Mogen alle kwade bedoelingen van dit monument verwijderd blijven.‟ D(is) M(anibus) / [T(ito)] Flavio [O]nesimian(o) / ex tribu Camil[i]a / filio piissimo / Flavius Onesi[mus] / et Flavia De[l]phice / parentes fec(erunt) et sibi / et liber[t]is libertabusq(ue) / post(erisque) eor(um) / h(oc) m(onumentum) h(eredem) n(on) s(equetur) d(e) h(oc) s(epulcro) d(olus) m(alus) a(besto)73 „Aan de goddelijke schimmen. Flavius Onesimus en Flavia Delphice, de ouders, hebben dit graf opgericht voor Titus Flavius Onesimianus, van de tribus Camilia, hun zeer geliefde zoon, voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit monument gaat niet over op de erfgenaam. Mogen alle kwade bedoelingen van dit graf verwijderd blijven.‟ 72 73
AE 1980, 00155; er staan „aeorym‟ op de steen maar dit moet eigenlijk „eorum‟ zijn. CIL 06, 35287.
73
2.2
Tegen ontvreemding of de inbreng van een „vreemd‟ lichaam
2.2.1 Ontvreemding a) algemene begrippen De meest eenvoudige begrippen die in de inscripties vermeld worden om een verbod op ontvreemding van het grafmonument aan te geven zijn alienare, twee aanverwante werkwoorden met name abalienare en alienigerare en het adjectief alienus. De zinsconstructie luidt dan vaak als volgt: “Als iemand deze graftombe ontvreemdt dan …” ofwel worden deze begrippen voorafgegaan door een ontkenningspartikel zoals ne, bijvoorbeeld “Ik vraag je mijn graftombe niet te ontvreemden ”. Dioga pater fecit sibi et suis / quos in titulo co(n)iecit b(ene) m(erenti) / dis Manibus / Caesoniae Atalante / vixit annis XXX / Ti(berius) Claudius Dioga / matri piissimae fecit et / Ti(berio) Iulio Diogae patri / et suis / et posterisque suorum / Ti(berius) Iulius Dioga fecit sibi et suis et / Claudiae Saturninae contubernali suae / sic tamen quod in tabellis scriptum est ita uti / quisque ni heres erit / h(oc) m(onumentum) ne liceat abal(i)enare ei „Dioga, de vader maakte dit voor zichzelf en zijn familieleden die hij in het opschrift heeft vermeld. Aan de goddelijke schimmen. Voor Caesonia Atalante die dit wel verdiende, ze leefde dertig jaar. Tiberius Claudius Dioga maakte dit voor zijn liefste moeder en voor Tiberius Iulius Dioga, zijn vader, en voor zijn familie en hun nakomelingen. Tiberius Iulius Dioga maakte dit voor zichzelf en zijn familie en voor Claudia Saturnina, zijn partner, echter zo, wat in tabellis geschreven staat, dat niemand tenzij hij erfgenaam zal zijn, dit monument van hem mag ontvreemden.‟ 74
Binnen het door mij verzamelde inscriptie-materiaal vond ik tien keer75 deze eenvoudige formulering van een verbod op ontvreemding. Naast de algemene term „alienare‟ worden ook meer specifieke termen gebruikt om een verbodsbepaling te verwoorden. CIL 06, 14027. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. CIL 06, 09485 = D 07296; CIL 06, 10107 = D 05212; CIL 06, 12118; CIL 06, 14027; CIL 06, 15640; CIL 06, 17684; CIL 06, 29921; CIL 06, 29922; CIL 06, 29931; CIL 06, 37103. 74 75
74
Enerzijds kunnen deze begrippen dus voorkomen na „alienare‟ en wordt deze term dus als het ware verder gespecificeerd, anderzijds komen ze ook op zichzelf voor in de inscripties. Het gaat om begrippen die uitdrukken dat het grafmonument de familienaam niet mag verlaten, het graf niet mag overgaan op de erfgena(a)m(en) of geen voorwerp mag zijn van economische transacties. Deze verschillende aspecten worden hieronder elk afzonderlijk behandeld.
b) de gens Bepaalde inscripties stipuleren dat iemand die de familienaam niet draagt geen aanspraak kan maken op het graf zelf of op een rustplaats binnen het monument. De algemene trefwoorden „alienare‟ (en aanverwanten) en „alienus‟ worden dan meestal vergezeld door het woord „nomen‟. Dit nomen – ook gentilicium genoemd – bepaalt tot welke familie iemand behoorde maar in deze context wie er dus niet toe behoorde. Dit wordt geïllustreerd in de volgende inscripties: M(arcus) Aurelius Augg(ustorum) lib(ertus) Carpophorus fecit / sibi et Aureliae Epictesi coniugi suae et / fili(i)s et Aurelio Paulino fratri suo et / fili(i)s eius et Seleuco alumno libertisq(ue) / et posteris eorum item libert(is) liberta/busque suis posterisque eorum / hoc munimentum sive cepotafium / de nomine meo alienari veto76 „Marcus Aurelius Carpophorus, vrijgelatene van de keizers, heeft dit gemaakt voor zichzelf, voor Aurelia Epictesis, zijn echtgenote, voor hun kinderen, voor Aurelius Paulinus, zijn broer, voor diens zoon, voor Seleucus, zijn pleegzoon, voor hun vrijgelatenen en hun nakomelingen en eveneens voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Ik verbied dat dit grafmonument namelijk de graftuin van mijn naam ontvreemd wordt.‟ D(is) M(anibus) / Aureliae Synty(c)he / fil(iae) dulcissim(a)e q(uae) v(ixit) a(nnos) XXXII / fecit Aurelia Cratia Aug(usti) lib(ertae) / sibi et suis lib(ertis) pos(terisque) eorum / heres heredesve potestatem / vendendi non habebit nec in / hoc monument(um) exter(um) inferri li/cerit quisq(ue) autem vel vendere vel do/nationis causa in alieno nomine trans/ferre voluer(e) infer(et) fisco CCCL m(ilia) n(ummum)
76
CIL 06, 13040.
75
„Aan de goddelijke schimmen. Aurelia Cratia, keizerlijk vrijgelatene maakte dit voor Aurelia Syntyche, haar allerliefste dochter, die tweeëndertig jaar leefde. Ook voor zichzelf en voor haar vrijgelatenen en hun nakomelingen. De erfgenaam of erfgenamen zullen niet het recht hebben het grafmonument te verkopen en het zal evenmin toegestaan zijn een vreemde in dit monument binnen te brengen. Wie de graftombe echter wil verkopen of wegschenken of overdragen naar een andere naam moet aan de staatskas 350.000 sestertiën betalen.‟ 77
Ik vond zeven inscripties78 die willen voorkomen dat het grafmonument buiten de familie terechtkomt of er iemand die de familienaam niet draagt in begraven wordt. Twee van deze zeven vermelden ook een verbod op economische transacties – een aspect dat later aan bod komt – waarvan bovenstaande inscriptie (CIL 06, 13387 = D 08232) er één van is.
c) de erfgenaam/erfgenamen Een andere clausule die de oprichter van een graftombe in zijn opschrift kan opnemen is het wel of niet overgaan van het grafcomplex op zijn erfgenaam of erfgenamen. In het inscriptie-materiaal vinden we drie formules terug die hiernaar verwijzen, met name „(Hoc Monumentum) Heredem Sequetur‟, „(Hoc Monumentum) Heredem Non Sequetur‟ en „(Hoc Monumentum) Heredem Exterum Non Sequetur‟. Charles C. Mierow onderzocht de precieze betekenis van deze drie formules79. Hij vertrok vanuit het juridisch statuut van het graf (zie supra) met name het feit dat een graf behoort tot de res religiosae, die op hun beurt – samen met de res sacrae – behoren tot de res divini iuris. Hij besluit daaruit: “It would appear, therefore, that all property characterized as divini iuris – temples and tombs alike – is definitely exempt from commercial transactions and from inheritance: it is nullius in bonis. … Now if all tombs are legally recognized as nullius in bonis, and therefore regularly set apart from the residue of the property of the deceased as not being subject to inheritance, surely there would be no reason for marking some of them with an inscription – hier worden de twee „non sequetur‟-formules bedoeld – which means merely this.” CIL 06, 13387 = D 08232. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 13014; CIL 06, 13040; CIL 06, 13203; CIL 06, 13387 = D 08232; CIL 06, 20061 = ILMN-01, 00292 = D 08272; CIL 06, 24770. 79 Mierow Ch. C. Hoc Monumentum Heredem Non Sequitur – An Interpretation. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, 1934, 65, pp. 163-177. 77
78
76
Deze formules moeten bijgevolg iets anders betekenen. Volgens de auteur slaan de formules niet op het eigenlijke grafmonument, maar op het recht van begrafenis in dat monument. Hij komt tot de conclusie dat : “…, the principal concern of the testator must have centered upon the vital matter of the preservation of the place of burial for the exclusive use of his own familia and the maintenance of the family worship by his descendants, ruling out heirs of another name (in het geval „… heredem exterum non sequitur‟).” Ook de Visscher sluit zich hierbij aan: “Et la volonté des fondateurs de maintenir à leur tombe le caractère familial, se traduit par les déclarations souvent les plus précises et explicites (hier worden de formules HMHNS en HMHENS bedoeld).”80 Hoewel er in het Latijn staat „(hoc monumentum) heredem (exterum) (non) sequitur‟ – wat vertaald wordt als „(deze graftombe) gaat (niet) over op een erfgenaam (buiten de familie) – moet je dus steeds bedenken dat het niet om het grafmonument zelf gaat maar om het recht er in begraven te worden. Ik zal deze drie verschillende formules hieronder achtereenvolgens bespreken. 81
-
„(hoc monumentum) heredem sequatur/sequetur/sequitur‟
Er werden negen inscripties82 gevonden met een attestatie van bovenstaande formule die aanduidt wie recht heeft op een plaats in het grafmonument. Hieronder volgen twee voorbeelden: L(ucius) Naevius Eleuther / et Naevius Narcissus / et L(ucius) Naevius Thesmus h(eredes) / L(ucio) Naevio Heleno patro(no) / suo ex testamento eius / fecerunt sibi et sui{i}s / et liberti{i}s libertabusqu{a}e et / posterisqu{a}e eorum (a)erari(i) vasc(u)l(ari) / h(oc) m(onumentum) s(ive) s(epulchrum) e(st) h(eredem) nostrum sequetur
De Visscher F. Le droit des tombeaux Romains. Milano, Giuffré, 1963, p. 101. Bij het aantal attestaties moet natuurlijk rekening gehouden worden met het feit dat in sommige gevallen Manfred Clauss de formule heeft aangevuld maar ik heb er dus voor gekozen deze aanvulling te volgen. 82 CIL 06, 01848 = CIL 06, 02176 = CIL 06, 32267 = IG-14, 01834; CIL 06, 06193 = D 08281; CIL 06, 09138 = IMCCatania 00408; CIL 06, 11451; CIL 06, 21282; CIL 06, 27839 = IMCCatania 00495 = IMCCatania 00496; CIL 06, 28778; CIL 06, 30292,3 = CIL 06, 35452; CIL 06, 35438 = D 07197. CIL 06, 06193 = D 08281 bevat zowel een attestatie van „non sequetur‟ als „sequetur‟. 80 81
77
„Lucius Naevius Eleuther en Navius Narcissus en Lucius Naevius Thesmus, de erfgenamen, maakten dit voor Lucius Naevius Helenus, hun patronus, volgens zijn testament, voor hemzelf en zijn familie, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit monument van de zilversmid van zilveren servies, met name het graf, zal overgaan op onze erfgenaam.‟ 83
L(ucius) Alfius L(uci) et |(mulieris) l(ibertus) Felix / Alfia L(uci) l(iberta) Athenais / vivos fecit sibi et suis / et libertis libertabus posteris/que eorum / hoc monumentum heredem / sequitur / in f(ronte) p(edes) XIIII in ag(ro) p(edes) XII84 „Lucius Alfius Felix, vrijgelatene van Lucius en een vrouw, en Alfia Athenais, vrijgelatene van Lucius, hebben dit grafmonument tijdens hun leven opgericht voor zichzelf, hun familieleden, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit grafmonument gaat over op de erfgenaam. Het monument is 9 voet breed en 12 voet diep.‟
-
„(hoc monumentum) heredem non sequatur/sequetur/sequitur‟
Ik vond 199 attestaties (zie bijlage 2) van deze formule. Hiermee wil de eigenaar dus vastleggen dat zijn erfgena(a)m(en) geen recht heeft/hebben op een plaats in het graf. Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Venuleia[e] Artemi/dorae coniugi / karissimae et sanc/tissimae T(itus) Parfuleius / Karus fecit sibi et suis / libertis libertabusq(ue) / posterisque eorum / h(oc) m(onumentum) h(eredem) n(on) s(equetur)85
„Titus Parfuleius Karus heeft voor zijn zeer geliefde en eerbiedwaardige echtgenote Venuleia Artemidora, voor zichzelf, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen dit grafmonument opgericht. Dit grafmonument zal niet overgaan op de erfgenaam.‟
CIL 06, 09138 = IMCCatania 00408. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. CIL 06, 11451, er staat „vivos‟ op de steen maar eigenlijk moet dit „vivus‟ zijn. 85 CIL 06, 05930. 83
84
78
D(is) M(anibus) Caetenniae / Hygiae / quae vixit ann(os) XXI d(ies) XIII / M(arcus) Caetennius Hymnus / filiae pientissimae et / M(arcus) Caetennius Proculus / sorori karissimae / fecerunt et sibi et / libertis libertabusque / suis posterisque eorum / h(oc) m(onumentum) h(eredem) n(on) s(equetur) h(uic) m(onumento) d(olus) m(alus) a(besto)86 „Aan de goddelijke schimmen van Caetennia Hygia die 21 jaar en 13 dagen oud werd. Marcus Caetennius Hymnus en Marcus Caetennius Proculus hebben dit opgericht voor respectievelijk zijn zeer toegewijde dochter en zijn zeer geliefde zus, voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit grafmonument zal niet overgaan op de erfgenaam. Mogen alle kwade bedoelingen van dit monument verwijderd blijven.‟
D(is) M(anibus) / P(ublius) Aelius Aug(usti) lib(ertus) Lycus / fecit sibi et suis et / Aeliae Sozusae coniugi / de se bene meritae et / P(ublio) Aelio Lupo filio suo / et libertis libertabusq(ue) / posterisque eorum / hoc m(onumentum) h(eredem) non seq(uetur)87 „Aan de goddelijke schimmen. Publius Aelius Lycus, keizerlijk vrijgelatene, heeft dit opgericht voor zichzelf en de zijnen, voor Aelia Sozusa, zijn echtgenote die het zeer verdiende, voor Publius Aelius Lupus, zijn zoon, voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit monument zal niet overgaan op de erfgenaam.‟
-
„(hoc monumentum) exterum heredem non sequatur/sequetur/sequitur‟
Deze formule is 70 keer (zie bijlage 3) geattesteerd. De oprichter van het graf zorgt er op deze wijze voor dat er geen erfgenaam buiten de familie in zijn tombe begraven wordt. Dit zijn enkele voorbeeld-inscripties:
D(is) M(anibus) / [Ti(berius) C]laudius Phaeder / [arge]ntarius vascularius / [fecit] sibi et libertis libertabus/[que et a]lumnis suis poste/[risque eor]um hoc monumentum / [heredem ex]terum non sequatur88
AE 1987, 00152. CIL 06, 10730 = AE 1997, +00160. 88 CIL 06, 09958 = AE 2000, +00132. 86 87
79
„Aan de goddelijke schimmen. Tiberius Claudius Phaeder, zilversmid en verkoper van metalen servies, heeft deze graftombe opgericht voor zichzelf, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen, zijn pleegkinderen en hun nakomelingen. Deze graftombe gaat niet over op een erfgenaam buiten de familie.‟
Dis Manibus / sacr(um) Q(uintus) Corne/lius Herma et Cas/sia Lais fecerunt / sibi et suis lib(ertis) liberta/bus posterisque eorum / hoc monumentum / ext{a}erum heredem non sequitur89 „Aan de goddelijke schimmen. Quintus Cornelius Herma en Cassia Lais hebben dit graf opgericht voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit graf gaat niet over op een erfgenaam buiten de familie.‟
Eén inscriptie laat er zeker geen twijfel over bestaan en sluit zowel de erfgenaam buiten als binnen de familie uit de graftombe: D(is) M(anibus) / T(ito) Flavio Aug(usti) lib(erto) Vitali / adiutori tabulariorum / operum publicorum qui vixit / ann(os) XXXVIII coniugi pientiss(imo) / et indulgentissimo fecit / Ulpia Felicitas et sibi cum quo / vixit ann(os) XVIII men(ses) VI et Zethe fil(iae) / suae et Vitali et Martiali alumn(is) suis / libert(is) libert(abusque) poster(isque) eorum hic mon(umentum) ext(erum) her(edem) non seq(uetur) nec her(edem) mon(umentum) meum90 „Aan de goddelijke schimmen van Titus Flavius Vitalis, keizerlijk vrijgelatene, adiutor tabulariorum operum publicorum, die 38 jaar oud werd. Ulpia Felicitas heeft dit opgericht voor haar uiterst toegewijde en zeer welwillende echtgenoot, met wie ze 18 jaar en 6 maand is samen geweest, voor zichzelf, voor Zethe, haar dochter, voor Vitalis en Martialis, hun pleegzonen, voor hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit monument zal niet overgaan op een erfgenaam buiten de familie noch overgaan op mijn erfgenaam.‟
89 90
CIL 06, 16234. AE 1972, 00035. Een „adiutor tabulariorum operum publicorum‟ is een helper (adiutor) van
een archivaris/boekhouder (tabularius) met betrekking tot de openbare werken.
80
In mijn inscriptie-materiaal vond ik nog een andere omschrijving van deze problematiek met name „(hoc monumentum) alio nomine heredem non sequetur‟. Hier wordt gesteld dat er aan een erfgenaam die niet dezelfde nomen draagt als de oprichter – met andere woorden niet tot dezelfde gens behoort – geen plaats is toegestaan in het graf. Deze alternatieve verwoording vond ik vier keer91 geattesteerd. Hieronder volgt een voorbeeld: D(is) M(anibus) / Aemiliae M(arci) l(ibertae) / Callist(a)e heredes / eius b(ene) m(erenti) p(osuerunt) fecerunt / hoc m(onumentum) heredem / ex nomine / Aemiliorum / sequetur alio / nomine heredem / non sequetur / in front(e) p(edes) V / in agro p(edes) V / C(aius) Aemilius Euaristus / C(aius) Aemilius Extricatus / patronae fecerunt92 „Aan de goddelijke schimmen van Aemilia Callista. Haar erfgenamen hebben dit voor haar opgericht omdat ze het zeer verdiende. Deze tombe zal overgaan op een erfgenaam uit de gens Aemilia maar niet overgaan op een erfgenaam met een andere familienaam. Het monument is vijf voet breed en vijf voet diep. Caius Aemilius Evaristus en Caius Aemilius Extricatus hebben dit gemaakt voor hun patrona.‟
In bovenstaande inscriptie verzekeren de beide erfgenamen zich dus zelf van een plaats in het graf aangezien ze dezelfde familienaam dragen als de vrouw voor wie ze het opgericht hebben.
Uit bovenstaande inscripties blijkt eveneens dat de erfgenaam of erfgenamen vaak niet tot de dichte familia van de oprichter behoorde aangezien hij het graf meestal voorziet voor sibi (zichzelf), suis (zijn familieleden), libertis en libertabus (zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen) en posteris eorum (hun nakomelingen).
AE 1972, 00023; AE 1997, 00156 = EA-000243; CIL 06, 06193 = D 08281; CIL 06, 07803 = D 07899. 92 CIL 06, 06193 = D 08281. 91
81
d) verbod op economische transacties Hoewel het graf en bijhorend monument volgens de wet reeds behoorden tot de res extra commercium (zie supra) vinden sommige oprichters van een graf het toch nodig om dit verbod op verhuur, verkoop, … van het grafmonument nog eens expliciet in het opschrift te vermelden. De trefwoorden die voor deze categorie werden geselecteerd zijn fiduciare (in hypotheek geven), inicere (soms in combinatie met manus: beslag leggen op, in bezit nemen), mancipare (verkopen), vendere (verkopen) en veno/venum/venundare (te koop aanbieden). Hieronder volgen enkele voorbeelden: D(is) M(anibus) / M(arcus) Aurel(ius) Alexander primipil(aris) et v(iro) e(gregio) / vivus sibi et uxori suae Aureliae / Antiochianae hunc cepotaphium / separavit de domu et fecit omnibus / suis posterisque suis libertis / libertabusque posterisque eorum / et praecepit heredibus ne quis / extraneum vellit p[o]nere vel / venumdare vel fid[u]ciare vel / donum dare vel ullo [m]odo ali/enare nam post haec p[r]aecepta / si quis {a}inventus fuerit hoc / fecisse inferat sacro fisco / sestertia centum milia nummum „Aan de goddelijke schimmen. Marcus Aurelius Alexander, primipilaris en lid van de ordo equester, scheidde tijdens zijn leven deze graftuin af van zijn huis in de stad voor zichzelf en zijn echtgenote Aurelia Antiochianae en hij maakte dit voor al de zijnen, voor zijn nakomelingen, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen en hij gaf de opdracht aan zijn erfgenamen dat niemand er een vreemde mocht begraven, dat niemand het mocht verkopen of in hypotheek geven of wegschenken of op een andere manier mocht vervreemden. Want indien er iemand gevonden werd die dit toch na deze voorschriften zal gedaan hebben, dan moet hij aan de keizerlijke schatkist 100.000 sestertiën contant betalen.‟ 93 D(is) M(anibus) / Statilia Euhodia viva fec(it) sibi et / Statilio Era[s]to coniugi optimo / item Statiliae Eraste fil(iae) eorum / et Statilio Protocteto viro et lib(erto) / eius item lib(ertis) libertab(us) posterisque / eorum hoc mon(umen){i}tum sive sepulchrum / quod est via Tiburtina clivo Bassilli / parte laeve quod est conclusum in / fr(onte) a maceria Caesae Paulinae si quis / vole[t m]anus inicere sive vendere / sive abalenar[e] dabet poenae nomi/ne aerario populi Romani HS XX(milia) n(ummum
93
CIL 06, 03554 = D 08233. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus.
82
„Aan de goddelijke schimmen. Statilia Euhodia maakte bij leven dit monument namelijk dit graf voor zichzelf en voor haar zeer goede echtgenoot Statilius Erastus. Ook voor Statilia Eraste, hun dochter, en Statilius Protoctetus, haar man en eveneens haar vrijgelatene en ook voor hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Het graf ligt langs de via Tiburtina op de heuvel van Bassillius aan de linkerzijde en is aan de voorzijde afgebakend door de muur van Caesa Paulina. Als iemand beslag wil leggen op het graf of het wil verkopen of vervreemden moet hij een boete betalen aan de schatkist van het Romeinse volk ter waarde van 20.000 sestertiën.‟94
D(is) M(anibus) / P(ublio) Aelio Aug(usti) lib(erto) / Erasino dulcissimo / et pientissimo / Aemilia Helene coiunx / et PP(ubli) Aelii Aug(usti) lib(erti) / Musicus et Helenus fili(i) / fecerunt et sibi et suis libertis liber/tabusque posterisque eorum / ita ne liceat hunc munimentum vendere / vel donare quod si factum fuerit / utrisque ark(ae) pontificum / HS XXX m(ilia) n(ummum) poenae nomine / inferet h(uic) m(onumento) d(olus) m(alus) a(besto)95 „Aan de goddelijke schimmen van Publius Aelius Erasinus, keizerlijk vrijgelatene. Aemilia Helene, zijn echtgenote, voor haar zeer lieve en zeer toegewijde echtgenoot, en Publius Aelius Musicus en Publius Aelius Helenus, keizerlijk vrijgelatenen, zijn zonen, voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Het is niet toegelaten dit grafmonument te verkopen of weg te schenken, als dat toch gebeurt dan moet er 30.000 sestertiën contant betaald worden als boete aan de kas van de priesters. Mogen alle kwade bedoelingen van dit monument verwijderd blijven.‟
D(is) M(anibus) / P(ublius) Aelius (H)yginus vivus / sibi et suis libertis / libertabusque poste/risque eorum hunc m/onimentum post me qui/sque vendere vel dona/sse voluerit infe/ret collegio pontifi/cum HS XX(milia) n(ummum)96 „Aan de goddelijke schimmen. Publius Aelius Hyginus heeft dit bij leven voor zichzelf, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen opgericht. Wie dit monument na mijn dood verkoopt of weggeeft moet aan het college van de priesters 20.000 sestertiën betalen.‟
AE 1891, 00012 = CIL 06, 36364 = D 08218; „abalenare‟ werd dus niet gevonden als attestatie van „alienare‟ omdat de stam „alien-‟ werd ingevoerd. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. 95 CIL 06, 10682 = D 08227. 96 CIL 06, 10724. 94
83
Hieronder volgt een overzicht van het aantal inscripties met attestaties van bovenstaande trefwoorden per zoekterm: trefwoord
aantal
referenties
fiduciare
4
CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 08456 = ILMN-01, 00101; CIL 06, 11446 = AE 2001, +00169; CIL 06, 29909 = D 08282
(manus) inicere
3
AE 1891, 00012 = CIL 06, 36364 = D 08218; AE 1975, 00049; CIL 06, 29917 = CEACelio 00363 = AE 2001, +00219
mancipare
1
CIL 06, 10219 = D 08226
vendere
74
venumdare
1
totaal
84
AE 1891, 00012 = CIL 06, 36364; AE 1920, 00107; AE 1962, 00156; AE 1977, 00085; AE 1986, 00027; CIL 06, 01600 = CIL 06, 31829 = D 08092 = AE 1997, +00160; CIL 06, 03486; CIL 06, 08456 = ILMN-01, 00101; CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110; CIL 06, 09042; CIL 06, 10219 = D 08226; CIL 06, 10236; CIL 06, 10238 = D 08353; CIL 06, 10682 = D 08227; CIL 06, 10693 = AE 2000, +00132; CIL 06, 10724; CIL 06, 10876; CIL 06, 11913; CIL 06, 11977; CIL 06, 13014; CIL 06, 13028 = D 08224; CIL 06, 13074 = D 08327; CIL 06, 13150 = D 08225; CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 13312; CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320; CIL 06, 13387 = D 08232; CIL 06, 13618; CIL 06, 13822; CIL 06, 14190; CIL 06, 14930 = AE 1997, +00160; CIL 06, 15197; CIL 06, 15405; CIL 06, 15477; CIL 06, 16363; CIL 06, 16640 = CIL 06, 16641; CIL 06, 16726 = CIL 06, 30566,06 = AE 1988, +00137; CIL 06, 16809; CIL 06, 17319; CIL 06, 17618; CIL 06, 17965a; CIL 06, 17992; CIL 06, 18384; CIL 06, 18385 = CIL 06, 34115 = CLE 01184; CIL 06, 20989; CIL 06, 22116 = D 08409; CIL 06, 22163 = IMCCatania 00307; CIL 06, 22484; CIL 06, 22518; CIL 06, 22609; CIL 06, 24378; CIL 06, 26657; CIL 06, 26942; CIL 06, 26943; CIL 06, 27378; CIL 06, 27627; CIL 06, 27977; CIL 06, 29289; CIL 06, 29915; CIL 06, 29920 = AE 1997, +00177; CIL 06, 29926; CIL 06, 29927; CIL 06, 29936; CIL 06, 29938; CIL 06, 29939; CIL 06, 29940; CIL 06, 29964; CIL 06, 33900a; CIL 06, 33981; CIL 06, 34612; CIL 06, 35283; CIL 06, 39094a; CIL 06, 39095a; EA-002243 CIL 06, 03554 = D 08233
In 74 van 84 ofwel ca. 88% van de gevallen gaat het om een attestatie van vendere. De andere trefwoorden komen zeer weinig voor. In negen inscripties97 komt zowel het verbod op economische transacties voor als een algemeen verbod op vervreemding (uitgedrukt door „alienare‟ en aanverwanten). AE 1920, 00107; CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 08456 = ILMN-01, 00101; CIL 06, 10219 = D 08226; CIL 06, 10236; CIL 06, 13014; CIL 06, 13387 = D 08232; CIL 06, 18385 = CIL 06, 34115 = CLE 01184; CIL 06, 26943. 97
84
2.2.2 Inbreng van een „vreemd‟ lichaam Naast de vrees vanwege de oprichter van een grafmonument voor ontvreemding was ook het vooruitzicht dat er mogelijk een „vreemd‟ lichaam in zijn tombe zou terecht komen iets waarvoor de oprichter zich wou behoeden. Hier werd eveneens de term „alienus‟ gebruikt en verder ook constructies met het werkwoord „inferre‟ (binnenbrengen, brengen in) werden hiervoor geselecteerd. Dit trefwoord geeft ofwel aan wie de toelating heeft om eveneens in het monument begraven te worden, ofwel – wat voor mijn onderzoek van belang is – wie niet binnen het graf gebracht mag worden. Deze zoektermen worden vaak voorafgegaan door „cineres‟ (as), „corpus‟ (lichaam), „membra‟
(lichaamsdelen
of
ledematen),
„oss(u)a‟
(beenderen),
„reliquiae‟
(menselijke resten) of een combinatie van deze begrippen. Deze begrippen komen respectievelijk één, zestien, één, vier en twee keer voor (zie bijlage 4). De volgende inscripties illustreren dit gegeven: et / Cordiae Helpidi / coniugi karissimae et / libertis libertabusque / posterisque eorum utriusque sexus / ex origine nostra si quis / eum titul(um) adulterav(e)rit alienigenum corp(us) aut ossa aut cineres / in hoc monum(ento) inferre volens adhum non haber(e) et dare debeat a(erario) p(opuli) R(omani) HS L m(ilia) n(ummum) / huic mon(umento) dol(us) mal(us) abesto98 „… en voor Cordia Helpis, mijn zeer geliefde echtgenote, en voor mijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen van beide seksen die rechtstreeks van ons afstammen. Als iemand dit grafschrift schaadt door er een vreemd lichaam of vreemde beenderen of asse te willen binnenbrengen, dan mag hij geen toegang krijgen (tot het graf) en moet hij aan de kas van het Romeinse volk 50.000 sestertiën contant betalen. Mogen alle kwade bedoelingen ver weg van dit monument blijven.‟ D(is) M(anibus) / restituerunt PP(ubli) Scantii / Capito Artemon et Secundi/na colliberti libertabusq(ue) / posterisq(ue) eorum siquis au/tem post {h}obitum nostru/m extraneum corpus intule(rit) / inferet arcae pontificum HS X / m(ilia) n(ummum)99
CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222. Er staat „adhum‟ op de steen maar dit is geïnterpreteerd als een „foutieve‟ schrijfwijze van „aditum‟. 99 CIL 06, 25977. 98
85
„Aan de goddelijke schimmen. Publius Scantius Capitus en Publius Scantius Artemon en Secundina, mede-vrijgelatenen, hebben deze graftombe hersteld voor hun vrouwelijke vrijgelatenen en nakomelingen. Als iemand echter na onze dood een vreemd lichaam in het graf plaatst moet hij de schatkist van de priesters 10.000 sestertiën betalen.‟
In de onderstaande tabel zijn het aantal inscripties per trefwoord weergegeven:
trefwoord
aantal
referenties
10
CIL 06, 10173; CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 17301; CIL 06, 19844 = D 08275 = ECortonese 00057; CIL 06, 19882; CIL 06, 22276; CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222; CIL 06, 27627; CIL 06, 29947 = D 08187a; CIL 06, 36627
inferre
24
AE 1907, 00084; AE 1986, 00028; CIL 06, 01375 = D 00915a; CIL 06, 01949; CIL 06, 10173; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 12686; CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320; CIL 06, 13387 = D 08232; CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR03, 01245; CIL 06, 17301; CIL 06, 18385 = CIL 06, 34115 = CLE 01184; CIL 06, 18758; CIL 06, 19844 = D 08275 = ECortonese 00057; CIL 06, 19882; CIL 06, 21667; CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222; CIL 06, 25393 = D 08213; CIL 06, 25977; CIL 06, 27627; CIL 06, 29939; CIL 06, 35283; CIL 06, 36627; CIL 06, 37156
totaal
34
alienus
Het verbod op het begraven van een „vreemd‟ lichaam in de graftombe is 34 keer geattesteerd. Dit is een laag cijfer in vergelijking met het verbod op ontvreemding dat 373 keer voorkomt (verspreid over de vier besproken categorieën bij ontvreemding). We kunnen hier enkel uit concluderen dat het verbod op ontvreemding van de tombe veel vaker in de grafschriften vermeld wordt dan dat op de inbreng van een „vreemd‟ lichaam. Dit betekent echter niet dat de vrees voor de ontvreemding van de tombe gegronder zou zijn dan de angst voor de inbreng van een vreemd lichaam of dat de ontvreemding van het monument een veel voorkomend fenomeen was waarvoor de oprichters van tombes zich moesten behoeden.
86
2.3
Tegen beschadiging van het graf en bijbehorend monument
De angst voor grafschennis was ondanks de wettelijke maatregelen (de actio de sepulchro violato – zie supra) die het fenomeen moesten bestrijden zeer reëel voor de oprichter van een graftombe. Vele inscripties vermelden dan ook een oproep tot mogelijke overtreders om het monument niet beschadigen. De trefwoorden die deze oproepen weergeven zijn adulterare (vervalsen), contemnere (minachten), deasciare (gladmaken, hier in de betekenis van een naam uitwissen),
deicere
(omverwerpen,
vernielen),
eximere
(wegnemen),
fodere
(opgraven), furari (stelen), (im)mutare (veranderen), iniuria (facere) (onrecht aandoen, onteren), inquietare (verstoren), laedere (schenden), male facere (onheus handelen), manus inferre (geweld aandoen), molestare (verstoren), movere (verplaatsen, veranderen), nocere (schade toebrengen), subferre (wegnemen), tangere (aanraken, beroeren) en violare (verwoesten, vernietigen). De volgende inscripties zijn voorbeelden van dergelijke oproepen tot het respecteren van de graftombe: D(is) M(anibus) s(acrum) / L(uci) Vibi Felici hic / suptus positus est / moneo te lectis lit/teris ne contemnas / et velis titulum mo/vere et corpori in/iuriam facere si / quis autem sibi ad/miserit non bono / suo fecerit et superos / et inferos iratos / habeat lecto me/ru(m) profunde „Aan de goddelijke schimmen van Lucius Vibius Felix die hieronder ligt. Wanneer je klaar bent met lezen, waarschuw ik je: geen vandalenstreken! Wil het opschrift niet stelen en mijn lijk bezoedelen. Wanneer toch iemand er zich schuldig aan maakt, zal dat niet tot zijn heil strekken en de goden van de hemel en de onderwereld zullen woedend op hem zijn. Wanneer je dit gelezen hebt, schenk de wijn uit!‟100 Dis Manibus / M(arco) Popilio M(arci) f(ilio) Zosimiano / filio piissimo vix(it) ann(is) X / mens(ibus) II dieb(us) XII h(oris) VIII / M(arcus) Popilius Euphemus / et Popilia Moschis / fecerunt et sibi et libertis / libertabusq(ue) suis posterisq(ue) eorum / quisquis hoc monumentum violaverit / aut titulum deasciaverit aliove / quo nomine inscripserit dabit / in aerarium p(opuli) R(omani) HS XX m(ilia) n(ummum) CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198. Vertaling overgenomen uit I. Gay. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, p 13. 100
87
„Aan de goddelijke schimmen. Voor Marcus Popilius Zosimianus, zoon van Marcus. Marcus Popilius Euphemus en Popilia Moschis hebben dit opgericht voor hun uiterst toegewijde zoon die 10 jaar, 2 maand, 12 dagen en 8 uur oud werd, en voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Als iemand dit grafmonument zal vernietigen of het opschrift zal uitwissen en er een andere naam zal opschrijven moet hij de schatkist van het Romeinse volk 20.000 sestertiën betalen.‟101
D(is) M(anibus) / C(aius) Voltilius Cypaerus et Flavia / Primilla fecerunt C(aio) Voltilio / Atimeto f(ilio) suo dulcissimo et pientissi/mo bene merenti vixit ann(os) XVII m(enses) V / d(ies) XX quisquis huic sepulchro nocere / conatus fuerit Manes eius eum exa/gitent102 „Aan de goddelijke schimmen. Caius Voltilius Cypaerus en Flavia Primilla hebben dit graf opgericht voor Caius Voltilius Atimetus, hun zeer geliefde en zeer toegewijde zoon die het wel verdiende, die 17 jaar, 5 maand en 20 dagen oud werd. Mogen de Manes al wie dit graf probeert schade toe te brengen kwellen.‟
Dis Man(ibus) / C(aius) Tullius Hesper / aram fecit sibi ubi / ossa sua coiciantur / qua si quis violave/rit aut inde exeme/rit opto ei ut cum / dolore corporis / longo tempore vivat / et cum mortuus fue/rit inferi eum non / recipiant103 „Aan de goddelijke schimmen. Caius Tullius Hesper heeft dit altaar opgericht voor zichzelf waar zijn beenderen samenliggen. Als iemand deze beenderen zou schenden of zou wegnemen wens ik hem een door pijn verscheurd lichaam zolang hij leeft en wanneer hij dood zal zijn dat de goden van de onderwereld hem niet ontvangen.‟
Hieronder zijn het aantal inscripties met attestaties per trefwoord weergegeven: trefwoord
aantal
referenties
adulterare
2
AE 2001, 00484 = CEACelio 00444; CIL 06, 22915 (p 3528) = D 08221 = D 08222
contemnere
1
CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198
deasciare
1
CIL 06, 24799 = D 08220
deicere
0
CIL 06, 24799 = D 08220. CIL 06, 29471 = CLE +01799 = D 08200. 103 AE 1900, 00004 = CIL 06, 36467 = D 08184. 101
102
88
eximere
2
AE 1900, 00004 = CIL 06, 36467 = D 08184; CIL 06, 07191 = D 08188
fodere
1
CIL 06, 10120 = D 05232
furari
0
immutare
1
CIL 06, 20989
iniuria
1
CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198
inquietare
2
CIL 06, 27498; CIL 06, 29947 = D 08187a
laedere
10
AE 1913, 00088 = AE 1914, +00009 = AE 1915, +00006 = AE 1919, +00022 = AE 1919, +00050 = AE 1919, +00085 = AE 1922, +00135 = AE 1923, +00103 = AE 1929, 00100 = AE 1932, +00074 = AE 1995, +00115 = AE 1997, +00087 = CIL 06, 37965 = CLE 01988; CIL 06, 05767 = CLE 01101; CIL 06, 07579 = CLE 02170 = D 08190; CIL 06, 14098 = D 08497a; CIL 06, 24760 = D 08180 = SIRIS 00465; CIL 06, 28044 = CLE 01575 = D 08191; CIL 06, 29944 = D 03680; CIL 06, 29946 = D 08185; CIL 06, 29951; CIL 06, 39096b
male facere
1
CIL 06, 37529
manus inferre
8
CIL 06, 05175 = D 08211; CIL 06, 10458; CIL 06, 14099; CIL 06, 20459 = CLE +01799; CIL 06, 25961; CIL 06, 26488; CIL 06, 29924; CIL 06, 29945 = CLE 01799 = D 08182
molestare
3
CIL 06, 13927 = CIL 06, 36631 = CLE 01884 = D 08196; CIL 06, 14159; CIL 06, 29579
movere
12
AE 1907, 00114; AE 1978, 00044; CIL 06, 02346; CIL 06, 07308 = D 08186; CIL 06, 07556 = D 08187; CIL 06, 07652; CIL 06, 16567; CIL 06, 33903 = CLE 01249 = D 01849; CIL 06, 35243; CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198; CIL 06, 37103; CIL 06, 38271
mutare
0
nocere
4
CIL 06, 06825 = D 08172; CIL 06, 14098 = D 08497a; CIL 06, 29471 = CLE +01799 = D 08200; CIL 06, 29947 = D 08187a
subferre
5
CIL 06, 02346; CIL 06, 20051 = D 08189; CIL 06, 25605; CIL 06, 29946 = D 08185; IGUR-02-01, 00493
tangere
4
AE 1978, 00044; CIL 06, 05075 = CLE +00016 = D 08173; CIL 06, 29948; CIL 06, 38270
89
violare
14
totaal
73
AE 1900, 00004 = CIL 06, 36467 = D 08184; AE 1967, 00042; AE 2000, 00176 = CIL 06, 30104 = CLE +00197; CIL 06, 05886 = D 08178; CIL 06, 08595 = AE 2000, +00132; CIL 06, 09659 = CIL 06, 33814 = CLE 01583 = D 07519; CIL 06, 18281; CIL 06, 19873; CIL 06, 24799 = D 08220; CIL 06, 27458; CIL 06, 29913; CIL 06, 29934; CIL 06, 35887 = CLE 01532 = D 08168; CIL 06, 39096a
De zoektermen violare, movere en laedere zijn het meest geattesteerd. Het totale aantal waarschuwingen tegen de beschadiging van het graf en het bijhorend monument komt relatief weinig voor. Misschien getuigt dit van een groot vertrouwen vanwege de oprichters van graven in het respect van de levenden enerzijds en – in het geval van beschadiging – in de werking van het Romeinse recht anderzijds.
2.4 Tegen ongepaste handelingen Onder deze categorie vallen de waarschuwingen tegen ontlasting op het graf. De trefwoorden die hiervoor in aanmerking komen zijn cacare (bevuilen), meiere (plassen), mingere (plassen) en urina (urine). Enkele voorbeelden: C(aius) Caecilius C(ai) / et |(mulieris) l(ibertus) Florus / vixit annos XVI / et me(n)sibus VII qui / hic mixerit aut / cacarit habeat / deos superos et / inferos iratos104 „Caius Caecilius Florus, vrijgelatene van Caius en diens vrouw leefde 16 jaar en 7 maand. Moge degene die op dit graf plast of het bevuilt zich de woede van de goden van bovenwereld en onderwereld op de hals halen.‟
Ad h(oc) m(onimentum) u(rinam) f(acere) n(on) l(icet)105 „Het is niet toegestaan op dit grafmonument te urineren.‟
104 105
CIL 06, 13740 = D 08202. CIL 06, 29903 (p 3734) = CLE +00201.
90
Dis Manibus / Iuliae Feliculae / coniugi bene / merenti eiusdem / filio Neptunali pater / fecit Evaristus public(us) / Iulianus sibi et suis / po(s)terisque eorum / Hospes, ad hunc tumulum / ne meias ossa precantur / tecta hominis. set si gratus / homo es, misce bibe da mi. „Aan de goddelijke schimmen. Evaristus Iulianus, publieke slaaf heeft dit monument opgericht voor Iulia Felicula, zijn echtgenote die het zeer verdiende, en voor haar zoon, Neptunalis, die ook zijn zoon is, voor zichzelf, voor de zijnen en hun nakomelingen. Vreemdeling, de beenderen van een overledene smeken je niet op dit graf te plassen. Als je een wat chiquer type bent, meng de wijn, drink hem op en schenk hem ook voor mij uit.‟106
In deze laatste inscriptie wordt een verbod op het plassen op het graf gevolgd door een „gebod‟ om er wijn te mengen. Misschien wordt hier het gegeven dat de dode vraagt om een libatie in de vorm van wijn gecontrasteerd met het ongepast plassen als „plengoffer‟.107
Deze tabel geeft het aantal inscripties met attestaties per zoekterm weer:
trefwoord
aantal
referenties
cacare
1
CIL 06, 13740 = D 08202
meiere
1
CIL 06, 02357 = CLE 00838 = D 08204 = AE 2000, +00132
mingere
1
CIL 06, 13740 = D 08202
urina
3
CIL 06, 03413 = D 08203; CIL 06, 29903 = CLE +00201; CIL 06, 29904
totaal
6
Uit deze tabel blijkt duidelijk dat waarschuwingen tegen ongepast gedrag uiterst zelden in het grafschrift vermeld worden.
CIL 06, 02357 = CLE 00838 = D 08204 = AE 2000, +00132. Vertaling naar I. Gay. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, p 17. 107 Hypothese voorgesteld door Prof. Dr. D. Pikhaus. 106
91
2.5 Boete en vervloeking als verdedigingsmiddel 2.5.1 Boete en begunstigde partijen Om het fenomeen van boetes en hun begunstigden die in de inscripties vermeld worden te onderzoeken werden de zoektermen mul(c)ta en poena (boete)108 en inferre (geeft weer aan wie de boete betaald moet worden) gehanteerd. Deze drie trefwoorden leverden respectievelijk 0, 25 en 83 inscripties op (zie catalogus onder de respectievelijke trefwoorden). Wanneer we de inscripties die door beide zoektermen gevonden werden éénmaal tellen komen we tot 97 inscripties die attestaties van boetes en/of de begunstigden ervan bevatten. De bedragen die de inscripties vernoemen zijn heel interessant. Ze vormen de uitdrukking van hoe zwaar de overtreder van de voorschriften volgens de oprichter van het grafmonument moet gestraft worden. In vijftien gevallen109 is de boete zelf niet bewaard gebleven of werd deze niet expliciet vermeld en in zeventien gevallen110 werd de boete slechts gedeeltelijk bewaard en/of is deze onduidelijk. Eén inscriptie (CIL 06, 38271) vermeldt als boete „pondo V‟ maar er wordt niet uitgedrukt in wat, bijvoorbeeld „ex auri‟ of „ex argento‟ (respectievelijk in goud of zilver). Er zijn 64 attestaties van boetes gevonden. In twee gevallen 111 geldt de boete zowel voor de overtreder als voor degene die de overtreding aanvaardt, bijvoorbeeld zowel voor de verkoper als de koper van een grafmonument waarvan de oprichter in de inscriptie heeft vermeld dat een verkoop verboden is. Naast de bedragen worden vaak ook de begunstigden door de inscripties aangegeven. In dertien inscripties112 werd(en) de begunstigde(n) niet bewaard of niet vermeld, maar in 90 inscripties werd(en) de begunstigde partij(en) wel genoemd. Een attestatie van deze zoektermen werd enkel weerhouden als er een geldelijke boete werd door aangeduid. 109 AE 1977, 00107; AE 1993, 00225; AE 2001, 00460 = CEACelio 00250; CIL 06, 05172; CIL 06, 22609; CIL 06, 26942; CIL 06, 29928; CIL 06, 29929; CIL 06, 29933; CIL 06, 30566,02; CIL 06, 30573,05 = CIL 06, 30573,06; CIL 06, 34612; CIL 06, 35876; CIL 06, 36624; CIL 06, 38610. 110 AE 1968, 00046 = AE 1977, 00128 ; AE 1977, 00085; AE 1986, 00027; CIL 06, 03486; CIL 06, 10238 = D 08353; CIL 06, 12545 = CIL 06, 12546; CIL 06, 13014; CIL 06, 13387 = D 08232;CIL 06, 15048; CIL 06, 16751 = CIL 06, 28567; CIL 06, 29917 = CEACelio 00363 = AE 2001, +00219; CIL 06, 29919; CIL 06, 29927; CIL 06, 29931; CIL 06, 29932; CIL 06, 29939; CIL 06, 30565,09. 111 CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 39094a. 112 AE 1993, 00225; AE 2001, 00460 = CEACelio 00250; CIL 06, 10246 = AE 1992, +00092; CIL 06, 14159; CIL 06, 14190; CIL 06, 18758; CIL 06, 29919; CIL 06, 29920 = AE 1997, +00177; CIL 06, 29929; CIL 06, 29939; CIL 06, 30566,02; CIL 06, 35876; CIL 06, 38271. 108
92
Bij deze cijfers valt op dat de som van de attestaties niet 97 is zoals bij de boetes maar 103. In tegenstelling tot de boetes vermelden zes inscripties113 meerdere begunstigden. Hieronder volgen enkele voorbeelden van dergelijke boeteclausules:
Hilarus Africani filius / Aug(usti) verna adiutor / a rationibus sorori / suae Ampliatae qu(a)e vixit / mensibus XI diebus XXIII / de suo se vivo fecit et sibi et / suis posterisque eorum huic / ossuario dolus malus abesto / quod si quis adversus ea q(uae) s(upra) s(cripta) sunt / fecerit inferet fisco domini n(ostri) / HS viginti mil{l}ia nummum114 „Hilarus, zoon van Africanus, keizerlijke slaaf, adiutor a rationibus, heeft dit graf tijdens zijn leven op eigen kosten opgericht voor zijn zus Ampliata die 11 maand en 23 dagen leefde, voor zichzelf, de zijnen en hun nakomelingen. Mogen alle kwade bedoelingen ver weg van dit graf115 blijven. Als iemand handelt in tegenstrijd met hetgeen hierboven is uiteengezet moet hij aan de keizerlijke kas 20.000 sestertiën contant betalen.
D(is) M(anibus) / Aur(elius) Maximianus Aur(eliae) Olympiadi / fil(iae) dulcissimae quae vix(it) an(nos) XXII m(enses) X / d(ies) XXVI et Publiciae Carpodorae eius et / lib(ertis) libertabusq(ue) suis posterisq(ue) eorum f(ecit) / si quis hoc sepulchrum vel monimentum / cum aedificio universo post obitum / meum vendere vel donare voluerit / vel corpus alienum invehere vellit / dabit poenae nomine ark(ae) pontif(icum) HS C(milia) n(ummum) / et ei cui donatum vel venditum fuerit / eadem poena tenebitur116 „Aan de goddelijke schimmen. Aurelius Maximianus heeft dit gemaakt voor Aurelia Olympias, zijn zeer geliefde dochter die 22 jaar, 10 maand en 26 dagen oud werd, en voor Publicia Carpodora, zijn echtgenote, en voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Als iemand dit graf, met name het monument en gans het gebouw, na mijn dood wil verkopen of wegschenken of een vreemd lichaam zou willen binnenbrengen moet hij 100.000 sestertiën contant betalen aan de kas van de priesters en diegene aan wie hij het zou geschonken of verkocht hebben zal aan dezelfde boete gehouden worden.‟
CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110; CIL 06, 13618; CIL 06, 13822; CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245; CIL 06, 26942; CIL 06, 29917 = CEACelio 00363 = AE 2001, +00219. 114 CIL 06, 05305; een „adiutor a rationibus‟ is een helper in de sector van de financiën. 115 Een „ossuarium‟ is letterlijk vertaald een plaats voor de beenderen van de doden. 116 CIL 06, 13152 = D 08229. 113
93
In onderstaande tabel volgt een overzicht van de in inscripties vermelde boetes: bedrag boete
aantal
HS XXX
1
CIL 06, 09042
HS L nummum
1
CIL 06, 13074 = D 08327
HS M nummum
1
CIL 06, 18758
HS V milia nummum
2
CIL 06, 07788 = D 08219; CIL 06, 38610
HS IX milia nummum
1
CIL 06, 29913
9
CIL 06, 14190; CIL 06, 16726 = CIL 06, 30566,06 = AE 1988, +00137; CIL 06, 17618; CIL 06, 19596; CIL 06, 25977; CIL 06, 27627; CIL 06, 29289; CIL 06, 29915; CIL 06, 39095
HS XX milia nummum
11
AE 1891, 00012 = CIL 06, 36364 = D 08218; AE 1920, 00107; AE 1986, 00028; CIL 06, 05175= D 08211; CIL 06, 05305; CIL 06, 10724; CIL 06, 13015; CIL 06, 13618; CIL 06, 13822; CIL 06, 14930 = AE 1997, +00160; CIL 06, 15197
HS XXX milia nummum
4
HS L milia nummum
27
HS C milia nummum
5
denarii CCL
1
CIL 06, 02346
denarium L milia
1
CIL 06, 10246 = AE 1992, +00092
totaal
64
HS X milia nummum
referenties
CIL 06, 10682 = D 08227; CIL 06, 10791 = D 08228; CIL 06, 26445 = D 08216; CIL 06, 29920 = AE 1997, +00177 AE 1985, 00105; CIL 06, 01600 = CIL 06, 31829 = D 08092 = AE 1997, +00160; CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110; CIL 06, 08750 = CIL 06, 29899 = AE 2001, +00169; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 10693 = AE 2000, +00132; CIL 06, 11913; CIL 06, 12118; CIL 06, 13028 = D 08224; CIL 06, 13150 = D 08225; CIL 06, 13312; CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320; CIL 06, 13484; CIL 06, 13785; CIL 06, 14159; CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245; CIL 06, 15405; CIL 06, 16363; CIL 06, 16640 = CIL 06, 16641; CIL 06, 22116 = D 08409; CIL 06, 22484; CIL 06, 22518; CIL 06, 26218; CIL 06, 29921; CIL 06, 29923; CIL 06, 39094a; CIL 06, 39095a CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 13073; CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 16809; CIL 06, 29924
94
In de volgende tabel volgt een overzicht van de in inscripties vermelde begunstigden: begunstigden
aantal
referenties
7
AE 1920, 00107; CIL 06, 05175 = D 08211; CIL 06, 13618; CIL 06, 13822; CIL 06, 14672 = IG14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245; CIL 06, 26942; CIL 06, 29923
43
AE 1891, 00012 = CIL 06, 36364 = D 08218; AE 1977, 00085; AE 1977, 00107; AE 1986, 00027; AE 1986, 00028; CIL 06, 02346; CIL 06, 03486; CIL 06, 05172; CIL 06, 07788 = D 08219; CIL 06, 09042; CIL 06, 10238 = D 08353; CIL 06, 10693 = AE 2000, +00132; CIL 06, 11913; CIL 06, 13015; CIL 06, 13028 = D 08224; CIL 06, 13150 = D 08225; CIL 06, 13312; CIL 06, 13484; CIL 06, 13618; CIL 06, 13822; CIL 06, 14930 = AE 1997, +00160; CIL 06, 15048; CIL 06, 15197; CIL 06, 15405; CIL 06, 16363; CIL 06, 16640 = CIL 06, 16641; CIL 06, 16726 = CIL 06, 30566,06 = AE 1988, +00137; CIL 06, 16809; CIL 06, 17618; CIL 06, 22484; CIL 06, 22609; CIL 06, 26218; CIL 06, 26445 = D 08216; CIL 06, 29289; CIL 06, 29913; CIL 06, 29917 = CEACelio 00363 = AE 2001, +00219; CIL 06, 29927; CIL 06, 29928; CIL 06, 29929; CIL 06, 30565,09; CIL 06, 34612; CIL 06, 39094a; CIL 06, 39095
28
AE 1985, 00105; CIL 06, 01600 = CIL 06, 31829 = D 08092 = AE 1997, +00160; CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110; CIL 06, 10682 = D 08227; CIL 06, 10724; CIL 06, 10791 = D 08228; CIL 06, 12118; CIL 06, 13014; CIL 06, 13073; CIL 06, 13074 = D 08327; CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320; CIL 06, 13785; CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245; CIL 06, 16751 = CIL 06, 28567; CIL 06, 19596; CIL 06, 22116 = D 08409; CIL 06, 22518; CIL 06, 25977; CIL 06, 26942; CIL 06, 27627; CIL 06, 29915; CIL 06, 29921; CIL 06, 29924; CIL 06, 29931; CIL 06, 30573,05 = CIL 06, 30573,06; CIL 06, 36624; CIL 06, 38610
fiscus/fiscus sacer/fiscus domini nostri/fiscus Caesaris nostri
9
AE 1968, 00046 = AE 1977, 00128; CIL 06, 03554 = D 08233; CIL 06, 05305; CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110; CIL 06, 12545 = CIL 06, 12546; CIL 06, 13387 = D 08232; CIL 06, 29917 = CEACelio 00363 = AE 2001, +00219; CIL 06, 29933; CIL 06, 39095a
collegia waartoe men behoorde
2
CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 08750 = CIL 06, 29899 = AE 2001, +00169
fiscus castrensis
1
CIL 06, 29932
totaal
90
virginibus Vestalibus
aerarium Saturni/aedes Saturni/ fiscus populi Romani/aerarium populi Romani
collegium/arca pontificum
95
Het is duidelijk dat inscripties ons omtrent de aspecten van boete en begunstigde partijen heel wat meer informatie geven dan het Romeinse recht zoals dat in de Digesten werd gecodificeerd (zie supra). Bij de Visscher lezen we: “Bref, au delà de la protection légale assurée à toute tombe en tant que res religiosa, nous avons affaire à des clauses organisatrices de régimes sépulcraux qui ne trouvent leur sauvegarde ni dans la loi, ni dans l‟édit.”117 In tegenstelling tot de algemene „geldelijke boete‟ in de rechtsregels worden in inscripties duidelijke bedragen vermeld variërend van 30 sestertiën tot 50.000 denariën. Het meest voorkomende bedrag bedraagt 50.000 sestertiën (27 keer geattesteerd), gevold door 20.000 sestertiën (11 keer geattesteerd) en 10.000 sestertiën (9 keer geattesteerd). Wanneer we naar de begunstigden van deze bedragen kijken, stellen we vast dat de kas van het Romeinse volk (geattesteerd onder de begrippen aerarium Saturni/aedes Saturni/fiscus populi Romani/aerarium populi Romani) het vaakst vermeld worden als instelling waaraan de boete moet betaald worden met name 43 keer. Op de tweede plaats vinden we de kas van de priesters (28 keer geattesteerd) en de keizerlijke kas (9 keer geattesteerd) vervolledigd de top drie van begunstigde partijen. Sommige oprichters van graven kozen er dus voor om zelf een geldelijke boete in hun grafschrift te vermelden. De vraag is natuurlijk of deze bedragen ook effectief konden afgedwongen worden aangezien sommige boetes wel ontzettend hoog liggen. Er is alvast geen enkele wettelijke basis voor deze bedragen terug te vinden. We mogen er echter wel vanuit gaan dat de begunstigde partijen de situatie grondig in het oog zullen gehouden hebben en dat – naast overtuiging – vaak ook uit financiële overwegingen.
117
De Visscher F. Le droit des tombeaux Romains. Milano, Giuffré, 1963, p. 115.
96
2.5.2 Vervloeking -
de goden
Een eerste aspect alludeert op de toorn van de goden. Dertien inscripties118 waarschuwen voor het zich op de hals halen van de woede van goden. De termen die hiervoor in de inscripties vermeld worden zijn „deos superos et inferos‟ en „iratos habere‟ – in drie119 van de dertien inscripties komen ze in combinatie voor. Naast deze algemene formulering „deos superos et inferos‟ worden ook de termen Manes (CIL 06, 25605), Isis (CIL 06, 21129 = D 08179 = SIRIS 00464; CIL 06, 24760 = D 08180 = SIRIS 00465), de Genius van het Romeinse volk en meer ongedefinieerde goddelijke krachten of „numina divorum‟ (beide termen worden in dezelfde inscriptie vernoemd met name CIL 06, 29944 = D 03680) vermeld. Een voorbeeld van dergelijke inscriptie (zie ook supra) is: C(aius) Opetreius / C(ai) l(ibertus) Hygin(us) / Salvidena |(mulieris) l(iberta) Lesbia / quicumque hoc violaverit superiores inferios deos iratos habeat120 „Caius Opetreius Hyginus, vrijgelatene van Caius, en Salvidena Lesbia, vrijgelaten door een vrouw. Wie ook deze graftombe verwoest moge hij de zich de woede van de goden van bovenwereld en onderwereld op de hals halen.‟
Een tweede aspect betreft de goden die als getuigen aangeroepen worden. De goden van de bovenwereld en de onderwereld worden in twee inscripties121 als getuigen van het verbod op grafschennis beschouwd. Hieronder volgt een voorbeeld: A(ulus) Terentius Terentiae / Domiti l(ibertus) Heracleo / quisquis es homo et vos sodales meos cunctos / rogo per deos superos inferosque ni / velitis ossa mea violare122
AE 1967, 00042; CIL 06, 05886 = D 08178; CIL 06, 07579 = CLE 02170 = D 08190; CIL 06, 10407; CIL 06, 13740 = D 08202; CIL 06, 13927 = CIL 06, 36631 = CLE 01884 = D 08196; CIL 06, 18281; CIL 06, 21129 = D 08179 = SIRIS 00464; CIL 06, 24760 = D 08180 = SIRIS 00465 ; CIL 06, 25605; CIL 06, 29944 = D 03680; CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198; CIL 06, 37530. 119 AE 1967, 00042; CIL 06, 13740; CIL 06, 36537. 120 AE 1967, 00042. 121 CIL 06, 05886 = D 08178; CIL 06, 18281. 122 CIL 06, 05886 = D 08178. 118
97
„Aulus Terentius Heracleo, vrijgelatene van Terentia en Domitius. Wie je ook bent voorbijganger en jullie, al mijn vrienden, ik vraag jullie bij de goden van de boven- en onderwereld mijn beenderen niet te willen schenden.‟
Een derde en laatste aspect dat in twee inscripties123 voorkomt is het niet ontvangen worden door de goden van de boven- en/of onderwereld. De overtreder van de voorschriften die in het opschrift worden vermeld, wordt een plaats in het hiernamaals ontzegd. Eén inscriptie124 bevat de combinatie van de twee bovenstaande ideeën: er wordt gevraagd bij de goden van de bovenwereld om het graf niet te schaden als men zich niet wil riskeren zijn plaats in de onderwereld kwijt te spelen. De onderstaande inscriptie illustreert dit aspect: // qu{e}i haec nomina / sociorum aboluerit / ut is neque apud deos / superos nec inferos accept(us) / sit //125 „Dat diegene die de namen van de leden uitwist noch bij de goden van de bovenwereld noch bij die van de onderwereld ontvangen wordt.‟
-
andere verwensingen aan het adres van de overtreder
Hieronder volgt een selectie van enkele zeer originele vervloekingen voor diegene die het voorschrift, vernoemd in de inscriptie, overtreedt. Ik heb deze dus gevonden aan de hand van andere trefwoorden en niet zelf systematisch opgezocht. Quisque huic / tutulo manus / intulerit sale et / aqua desideret „Qui portera la main sur ce mien tumulus, qu'il cherche en vain l'eau et le sel.‟ 126
D(is) M(anibus) / Himer Doxae / contubernali /suae bene merenti / vixit ann(os) XXII / quisquis hoc / sustulerit aut / iusserit tolli / ultimus suorum / moriatur127
CIL 06, 07579 = CLE 02170 = D 08190; CIL 06, 10407. CIL 06, 13927 = CIL 06, 36631 = CLE 01884 = D 08196. 125 Fragment uit CIL 06, 10407. 126 CIL 06, 29945 = CLE 01799 = D 08182. Vertaling overgenomen uit D. Porte. Tombeaux Romains. Paris, Gallimard, 1993, p 127. 127 IGUR-02-01, 00493. 123
124
98
„Aan de goddelijke schimmen. Himer heeft dit voor Doxa, zijn echtgenote die het zeer verdiende, opgericht, zij werd tweeëntwintig jaar oud. Wie dit wegneemt of laat wegnemen moge hij als laatste van de zijnen sterven.‟
Dis Man(ibus) / C(aius) Tullius Hesper / aram fecit sibi ubi / ossa sua coiciantur / qua si quis violave/rit aut inde exeme/rit opto ei ut cum / dolore corporis / longo tempore vivat / et cum mortuus fue/rit inferi eum non / recipiant128 „Aan de goddelijke schimmen. Caius Tullius Hesper heeft dit altaar opgericht voor zichzelf waar zijn beenderen samenliggen. Als iemand deze beenderen zou schenden of zou wegnemen wens ik hem een door pijn verscheurd lichaam zolang hij leeft en wanneer hij dood zal zijn dat de goden van de onderwereld hem niet ontvangen.‟
Quisquis / hoc monumen/to malem fecerit / caelum et t[e]rram / et marem exa/cricata ha/beat vixit / ann(os) XII [m(enses)] VII [129 „Wie dit monument onheus behandelt, moge de hemel, de aarde en de zee voor hem vervloekt zijn. Hij werd twaalf jaar, zeven maand, …, oud.‟
AE 1900, 00004 = CIL 06, 36467 = D 08184. CIL 06, 37529; er staat „malem‟ en „marem‟ op de steen terwijl er „malum‟ en „mare‟ (neutrum wordt vervoegd als mannelijk substantief) moet staan; „exacricata‟ moet wellicht „execrata‟ zijn. 128 129
99
3.
Oprichting van een graftombe bij leven
Het tweede luik van het aspect „zorg voor het graf‟ is de voorzorg die door sommige mensen werd genomen om reeds bij leven een grafmonument op te richten. Op die manier verzekerden ze zich van een plaats na de dood. Ik heb dit concept opgezocht aan de hand van de uitdrukking „vivus (bij leven) + een werkwoord dat oprichten of voorzien betekent‟. Dit leverde in totaal 515 inscripties met attestaties op van bovenvermelde constructie. Ik heb er dus voor gekozen om enkel een attestatie van vivus op te nemen indien er een werkwoord volgde dat met zekerheid uitdrukt dat het om een effectieve oprichting bij leven gaat. „Vivus‟ wordt immers ook gebruikt om de „status‟ aan te duiden van iemand op het moment van de oprichting van een graf, met name iemand die in nog in leven is naast iemand die reeds overleden is (aangegeven door obitus). Hieronder volgt een voorbeeld van dergelijke inscriptie: |(Obitus) P(ublius) Aquillius PP(ubliorum) l(ibertus) Gelo / |(obitus) P(ublius) Aquillius PP(ubliorum) l(ibertus) Hilarus / v(iva) Aquillia P(ubli) et |(mulieris) l(iberta) Nice / v(ivus) P(ublius) Aquillius P(ubli) D(ecimi) l(ibertus) Priamus / v(ivus) P(ublius) Aquillius P(ubli) D(ecimi) l(ibertus) Romanus / v(ivus) P(ublius) Aquillius P(ubli) D(ecimi) l(ibertus) Felix / in fr(onte) p(edes) XVI in agr(o) p(edes) XII130
„Publius Aquillius Gelo, vrijgelatene van de twee Publii, overleden. Publius Aquillius Hilarus, vrijgelatene van de twee Publii, overleden. Aquillia Nice, vrijgelatene van Publius en (diens?) vrouw, nog in leven. Publius Aquillius Priamus, vrijgelatene van Publius Decimus, nog in leven. Publius Aquillius Romanus, vrijgelatene van Publius Decimus, nog in leven. Publius Aquillius Felix, vrijgelatene van Publius Decimus, nog in leven. Het graf is zestien voet breed en twaalf voet diep.‟
In bovenstaande inscriptie is het dus niet met zekerheid vast te stellen wie hier de oprichter(s) van het graf is/zijn en dus bijvoorbeeld de kosten ervan heeft gedragen. Daarom heb ik geopteerd voor de constructie „vivus (bij leven) + een werkwoord dat oprichten of voorzien betekent‟. Deze uitdrukking laat immers geen enkele twijfel toe.
130
CIL 06, 12261 = AE 2001, +00169.
100
Hoe verhouden zich nu het aantal mannelijke, vrouwelijke en oprichters in groep ten opzichte van elkaar?
-
mannelijke oprichter (vivus)
Ik vond 260 attestaties (zie catalogus onder vivus) van een mannelijke oprichter. Het gaat hier dus om iets meer dan de helft (50,5%) van het totale aantal geattesteerde oprichters. De volgende inscripties illustreren dit gegeven: D(ecimus) Caecilius D(ecimi) l(ibertus) / Diadumenus sagarius / vivus fecit sibi et / Caeciliae Lucidae uxori cariss(imae) et / DD(ecimis) Caecilis Severo et Paterno fil(is) dulcissim(is) / et libertis libertabusq(ue) suis posterisq(ue) eorum131 „Decimus Caecilius Diadumenus, vrijgelatene van Decimus, een handelaar in kledij, heeft dit monument bij leven opgericht voor zichzelf, Caecilia Lucida, zijn zeer dierbare echtgenote, voor Decimus Caecilius Severus en Decimus Caecilius Paternus, zijn zeer lieve zonen, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen‟.
D(is) M(anibus) / Iulius Zoticus / vivus comparavit / sibi et suis libertis / libertabusque / posterisque eorum132 „Aan de goddelijke schimmen. Iulius Zoticus heeft dit graf bij leven voorzien voor zichzelf, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
D(is) M(anibus) / L(ucius) Numitorius Eutyches / se vivo emit / sibi et Numitoriae / Tyche patronae suae / et libertis libertabusque / posterisque eorum / in agro p(edes) XIII in fronte p(edes) VIII133 „Aan de goddelijke schimmen. Lucius Numitorius Eutyches heeft deze tombe bij leven gekocht voor zichzelf, voor Numitoria Tyche, zijn patrona, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Het monument is dertien voet diep en acht voet breed.‟
CIL 06, 09864. CIL 06, 12936 = CIL 06, 20340. 133 CIL 06, 23138. 131
132
101
Een zeer bijzondere attestatie van „vivus‟ vinden we in de onderstaande inscriptie: Cuius pater natus miser deside/rio natae diem et noctem cum / lacrimis traxit vitam malam / mortuum me quoque funerari / iussi rebus lugubri(bu)s quibus vivos(!) par/avi lecto stragulis forensi(bu)s paenula / nigris omnibus ossa mea in aram mix/ta cum filiae una requiescunt hoc / solacium mecum erit circa aram lib/ertis libertabusque posterisque / eorum et quibus permiserint hac lege ut / quotiens quis eorum suis coronas ponent et / {quotiens quis eorum suis coronas ponent et} / aram nostram coronent Atimeto lib(erto) / cuius dolo filiam amisi restem et clavom / unde sibi collum alliget „De vader van dit meisje, die voor het ongeluk was geboren, lijdt een ellendig lijdt een ellendig leven door het verlangen naar zijn dochter, hij is in tranen dag en nacht. En ik heb opdracht gegeven dat ik na mijn dood ook zal begraven worden in de rouwkleren waarvoor ik bij leven heb gezorgd, op een praalbed, met een lijkkleed en een baldakijn, alles in het zwart. Mijn gebeente zal in het altaar, vermengd met dat van mijn dochter, samen rusten. Deze troost zal ik met mij meedragen, dat rondom het altaar, dat ook voor mijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen bestemd is en voor degenen aan wie zij het toegestaan hebben door deze wet (?), telkens als iemand van hen voor de familie kransen neerlegt en ons altaar bekroont. Voor Atimetus, mijn vrijgelatene, door wiens kwade opzet ik mijn dochter verloor, (wens ik) een koord en een spijker om zich op te hangen.‟134
Hier lezen we dus dat de vader, naar aanleiding van de dood van zijn dochter, maatregelen treft voor zijn eigen begrafenis. Ookal gaat het hier dus niet uitdrukkelijk om de oprichting van een grafmonument, toch heb ik deze inscriptie als attestatie van „vivus‟ opgevat omdat de vader reeds bij leven zijn begrafenis regelt.
-
vrouwelijke oprichter (viva)
Binnen het door mij verzamelde materiaal vond ik 108 attestaties van een vrouwelijke oprichter (zie catalogus onder viva). Het gaat hem hier dus om 21% of minder dan een kwart van het totale aantal. De verhouding tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke oprichters is dus minder dan 1:2.
134
CIL 06, 12649. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus.
102
Enkele voorbeelden: D(is) M(anibus) / Hordionia Lea / M(arci) Hordioni Dicei / lib(erta) se viva fecit / sibi et M(arco) Sittio / Hermeti marito suo / et libertis libertabusque / posterisque eorum / h(uic) m(onumento) d(olus) m(alus) a(besto)135
„Aan de goddelijke schimmen. Hordionia Lea, vrijgelatene van Marcus Hordionus Diceus, heeft dit bij leven opgericht voor zichzelf en Marcus Sittius Hermes, haar echtgenoot, voor haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Mogen alle kwade bedoelingen van deze tombe verwijderd blijven.‟ D(is) M(anibus) / Iulia Hygia se viva / conparavit sibi / et lib(ertis) libertabus/que posteris eorum136
„Aan de goddelijke schimmen. Iulia Hygia heeft deze tombe bij leven voorzien voor zichzelf, haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
-
oprichters in groep (vivi)
Er zijn 147 attestaties (zie catalogus onder vivi) van meerdere oprichters. Ik heb vivi hier dus gebruikt om aan te duiden dat het om meerdere oprichters gaat en niet noodzakelijk om twee of meerdere mannelijke oprichters. Omdat de combinatiemogelijkheden met betrekking tot wie deel uitmaakt van de groep oprichters zeer uiteenlopend kan zijn heb ik bij elke attestatie van een groep duidelijk gemaakt om wie het gaat en wat hun eventuele onderlinge relatie is (zie bijlage 5). Het aantal groepsoprichtingen bedraagt 28,5% van het totale aantal geattesteerde oprichters. Er zijn dus ca. 7% meer groepsoprichtingen in vergelijking met het aantal vrouwelijke oprichters, maar ongeveer 22% minder in vergelijking met het aantal mannelijke oprichters. Hieronder volgen enkele voorbeelden: D(is) M(anibus) / M(arcus) Aurelius Timocrates / et Aurelia Photenis / comparaverunt se vibi sibi et suis libertis / libertabusque poste/risque eorum137 135 136
CIL 06, 19527. CIL 06, 20522.
103
„Aan de goddelijke schimmen. Marcus Aurelius Timocrates en Aurelia Photenis hebben dit monument voorzien bij leven voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
D(is) M(anibus) s(acrum) / T(itus) Fl(avius) Aug(usti) lib(ertus) Tyrannus et / Flavia Saturnina vivi fe/cerunt sibi et suis libertis / libertabusque posterisque / eorum / h(oc) m(onumentum) h(eredem) n(on) s(equetur)138 „Aan de goddelijke schimmen. Titus Flavius Tyrannus, keizerlijk vrijgelatene, en Flavia Saturnina hebben dit bij leven gemaakt voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Dit monument zal niet overgaan op de erfgenaam.‟
D(is) M(anibus) / [P]rastina Benignus et Pompo/[ni]a Ariane co(n)iux et Pompo/nius Felicio filius se vivi / fecer(unt) sibi et suis liber/tis libertabusque / posterisque eorum139 „Aan de goddelijke schimmen. Prastina Benignus en Pomponia Ariane, zijn echtgenote, en Pomponius Felicius, zijn zoon, hebben dit bij leven opgericht voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
Eén attestatie van vivi is wel heel bijzonder: V(ivi) v(ivis) f(ecerunt) diis Manibus sacrum140
Wanneer we de lay-out van deze inscriptie nakijken in het CIL dan is het duidelijk dat deze inscriptie reeds op voorhand aangebracht werd op de steen vermits er onder deze algemene formulering nog veel ruimte over is waar wellicht de namen van specifieke personen hadden moeten komen. Dit is uiteindelijk – om welke reden dan ook – niet
gebeurd. Ik heb deze inscriptie dus niet als attestatie van een
groepsoprichting opgenomen omdat het niet gaat om specifieke personen. Toch is deze inscriptie het vermelden waard aangezien we hier wellicht te maken hebben met een soort model, een ready-made uit een atelier, dat niet verder werd „aangevuld‟. AE 1973, 00099; „vibi‟ is een voorbeeld van de v/b-wisseling, er zou dus eigenlijk „vivi‟ moeten staan. 138 CIL 06, 18235. Het gaat hier om een vrijgelatene van één van de Flavische keizers. 139 CIL 06, 38779 = CEACelio 00502 = AE 2001, +00219. 140 CIL 06, 29874. 137
104
Naast een onderzoek naar de verhoudingen tussen het aantal mannelijke, vrouwelijke en groepsoprichters heb ik ook proberen nagaan wat de aanleiding was voor het oprichten bij leven. Met andere woorden, in hoeveel gevallen gebeurde de oprichting bij leven naar aanleiding van een overlijden? Hiervoor komen echter alleen de duidelijke attestaties van een oprichting bij leven na een overlijden in aanmerking. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer bij een vermelde persoon een leeftijd is aangegeven of wanneer een echtgeno(o)t(e) aangeeft hoeveel jaar hij/zij samen is geweest met zijn overleden echtgeno(o)t(e). In onderstaande inscripties vinden we van beide mogelijkheden een voorbeeld: D(is) M(anibus) / M(arcus) Aurelius Augg(ustorum) lib(ertus) Secundus / se vivus fecit sibi et Caeliae Marcellinae / coniugi sanctissimae et Secundo fil(io) / dulcissimo q(ui) v(ixit) a(nnos) VIIII m(enses) III d(ies) X et libertis / libertabusque posterisque eorum / in fr(onte) p(edes) XVI s(emissem) in agro ped(es) XVIII et ante fronte / lat(um) ped(es) X141
„Aan de goddelijke schimmen. Marcus Aurelius Secundus, vrijgelatene van beide keizers, heeft dit bij leven gemaakt voor zichzelf, Caelia Marcellina, zijn zeer eerbiedwaardige echtgenote, voor Secundus, zijn zeer geliefde zoon die negen jaar, drie maand en tien dagen oud werd, en voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Het graf is zestien en een halve voet breed, achttien voet diep en langs de voorzijde nog tien voet breed.‟
Hier was het overlijden van zijn zoon de aanleiding voor vader Marcus Aurelius Secundus om een grafmonument te voorzien dat hij eveneens reeds bestemde voor zijn familia.
Dis Manibus / sacr(um) / P(ubli) Corneli P(ubli) l(iberti) Alexae / coniugis sui Cornelia / P(ubli) l(iberta) Nice viva f(ecit) pecunia sua / sibi cum quo vixit ann(os) XXVII / libertis libertabusq(ue) posterisq(ue) s(uorum) / in f(ronte) p(edes) XII in agr(o) p(edes) XIV142
141 142
CIL 06, 13226. CIL 06, 16155. Het gaat hier wellicht om een afwijking op de standaard-formule „libertis
libertabusque posterisque eorum‟.
105
„Aan de goddelijke schimmen. Cornelia Nice, vrijgelatene van Publius, heeft deze tombe bij leven en op eigen kosten opgericht voor Publius Cornelius Alexa, vrijgelatene van Publius, haar echtgenoot met wie ze zevenentwintig jaar samenleefde, voor zichzelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Het monument is twaalf voet breed en veertien voet diep.‟
De dood van haar echtgenoot is voor Cornelia Nice de aanleiding voor het oprichten van een graftombe. Opnieuw wordt reeds vermeld wie er nog de toelating heeft om er begraven te worden, met name Cornelia Nice zelf, hun mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Ook wanneer het grafmonument opgedragen wordt aan de eerst vermelde persoon is het aannemelijk dat deze persoon overleden is: Memoriae perp{a}etuae / Aureli Rufini patris / Aureliae Heliadi / matri Aurelia Rufina / filia parentibus dulcissi/mis et sibi viva fecit et li/bertis libertabusque pos/terisque eorum143 „Ter eeuwige herinnering van Aurelius Rufinus, haar vader, en Aurelia Helias, haar moeder. Aurelia Rufina, hun dochter, heeft dit bij leven opgericht voor haar zeer beminde ouders, voor zichzelf, haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
Tenslotte kan je er ook vanuit gaan dat wanneer bij bepaalde personen voor wie het grafmonument bestemd is reeds overleden zijn (aangeduid met obitus), hun overlijden de aanleiding is geweest voor de oprichting bij leven: |(Obito) M(arco) Caudellio M(arci) l(iberto) Herae / |(obito) M(arco) Caudellio M(arci) l(iberto) Phileroti / v(ivae) Caudelliae M(arci) l(ibertae) Hilarae / v(ivo) C(aio) Maruleio CC(aiorum) l(iberto) Sabino / v(ivus) M(arcus) Caudelliius M(arci) l(ibertus) Nicasio / vivo sibi et suis fecit / in front(e) p(edes) XIV in a(gro) p(edes) XXXI[- - -]144
143 144
CIL 06, 13205 = AE 2001, +00169. AE 1999, 00214 = CIL 06, 14609.
106
„Voor Marcus Caudellius Hera, vrijgelatene van Marcus, overleden. Voor Marcus Caudellius Phileros, vrijgelatene van Marcus, overleden. Voor Caudellia Hilara, vrijgelatene van Marcus, nog in leven. Voor Caius Maruleius Sabinus, vrijgelatene van de Caii, nog in leven. Marcus Caudellius Nicasio, vrijgelatene van Marcus, heeft bij leven deze tombe opgericht voor zichzelf en de zijnen. Het monument is veertien voet breed en eenendertig (?) voet diep.‟
Ik vond 75 attestaties van dergelijke inscripties (zie bijlage 6). Dat is dus slechts 14,6% van het totale aantal attestaties een oprichting bij leven. In de overgrote meerderheid van de gevallen – met name 85,4% – kan je dus op basis van de inscriptie geen uitsluitsel geven over de beweegreden van de oprichter. Bovendien moeten we rekening houden met het feit dat grafmonumenten konden „besteld‟ worden en inscripties reeds op voorhand aangebracht konden worden op de steen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een man in zijn inscriptie vermeldt dat hij zijn graf bij leven heeft opgericht en daarna de leeftijd van diezelfde man wordt aangegeven. Dit deel van de inscriptie is duidelijk door een ander aangebracht en is dus geen attestatie van een oprichting bij leven als gevolg van een overlijden. Hieronder volgt een voorbeeld van dergelijke inscriptie: D(is) M(anibus) / T(itus) Fi(avius) (H)elen{i}us / lanarius / se vibo fecit sibi / qui vixit ann(os) XXXXV145 „Aan de goddelijke schimmen. Titus Flavius Helenius, een wolhandelaar, heeft dit bij leven opgericht voor zichzelf die vijfenveertig jaar werd.‟
Verder kan ook de lay-out van een inscriptie duidelijkheid scheppen omtrent het al dan niet oprichten bij leven: D(is) M(anibus) / Erotidi v(ivo) s(ibi) fec(it) / Fulvius Eros / v(ixit) an(nos) V mens(es) / VII d(ies) II146
CIL 06, 09490; er staat Fiavius op de steen maar dat moet natuurlijk Flavius zijn, „vibo‟ is een voorbeeld van de v/b-wisseling, er zou dus eigenlijk „vivo‟ moeten staan. 146 CIL 06, 17280. 145
107
„Aan de goddelijke schimmen. Eros heeft dit bij leven opgericht voor zichzelf. Fulvius Eros werd vijf jaar, zeven maand en twee dagen oud.‟
In bovenstaande inscriptie wordt eerst vermeld dat de vader, Eros, het graf heeft voorzien bij leven. Daarna wordt wellicht zijn zoon genoemd (Fulvius Eros) en diens leeftijd bij overlijden. Als zijn zoon al zou gestorven zijn dan had de vader de inscriptie naar alle waarschijnlijkheid opgedragen aan zijn zoon. Er is dus een goede reden om aan te nemen dat zijn zoon pas na de oprichting bij leven is gestorven. Soms moeten we ook aanvaarden dat we niet met zekerheid kunnen zeggen of de inscriptie is opgericht naar aanleiding van een overlijden. Bijvoorbeeld: Vergilius Eutychus se vivos / fecit sibi et suis et Dasumiae / Charidi coniugi et Vergiliae Apo[l]lo/niae coniugi et Dasumiae Charite fil(iae) / et Virgiliae Fortunae alumnae suae / et libertis libertabusque posteris/que eorum hoc monimentum / …147
Hier lezen we dat Vergilius Eutyches het grafmonument opricht bij leven voor twee echtgenotes, met name Dasumia Charis en Vergilia Apollonia. Hij voorziet verder een plaats voor Dasumia Charite, zijn dochter bij zijn eerste echtgenote, voor Virgilia Fortuna, zijn pleegdochter (dochter van zijn tweede vrouw), voor zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Hier zijn twee scenario‟s mogelijk. Eén mogelijkheid is dat Dasumia Charis, zijn eerste echtgenote, reeds overleden is bij de oprichting van dit grafmonument. Je zou deze inscriptie dan kunnen zien als een attestatie van een oprichting bij leven naar aanleiding van een overlijden. Maar we kunnen dit niet zeker weten. Een andere mogelijkheid is dat Vergilius Eutyches gescheiden is van Dasumia Charis, maar er geen animositeit heerst tussen beiden. Hij noemt haar nog „coniux‟ en voorziet een plaats voor haar in zijn graf. Dit blijft natuurlijk giswerk en daarom heb ik deze inscriptie niet als een attestatie van een oprichting bij leven naar aanleiding van een overlijden beschouwd.
Fragment uit CIL 06, 16751 = CIL 06, 28567; „vivos‟ is een voorbeeld van de v/b-wisseling, er zou dus eigenlijk „vivo‟ moeten staan. 147
108
Besluit In dit thema wou ik nagaan hoeveel inscripties een uitdrukkelijke attestatie bevatten van de zorg voor het graf vanwege de oprichter. Deze thematiek werd vanuit twee invalshoeken benaderd. Eerst kwam de bescherming van het grafmonument aan bod. Deze bescherming werd ingegeven door de volgende gedachte: “…, car le terrain de sépulture, qui est consacré aux Mânes, consacré aux divinités souterraines, est le domaine propre du mort, et un empiètement sur ce terrain signifie un danger pour la paix et le bonheur du mort, et c‟est pourquoi il est parfois dit que celui qui profane la tombe doit craindre la colère et l‟inimitié des morts ou des Mânes.”148 Opnieuw konden we voor het eerst een statistisch onderzoek voeren naar dit gegeven om algemene formuleringen zoals “Actual tomb-inscriptions enshrining these simple formulae (hier wordt onder andere de formule „hoc monumentum heredem/es non sequatur/sequetur/sequitur‟ bedoeld) are so abundant that no particular example need be cited”149 te verifiëren aan de hand van concreet cijfermateriaal. Daarna onderzocht ik hoe de zorg voor een graf tot uiting komt door het reeds bij leven oprichten van een tombe. Het lag in de lijn der verwachtingen dat er meer mannelijke als vrouwelijke oprichters geattesteerd zouden zijn. Nu kan ik deze hypothese ook statistisch ondersteunen. Er zijn dubbel zoveel mannelijke als vrouwelijke oprichters geattesteerd. Daarnaast werden ook attestaties van groepsoprichtingen gevonden. Dit was het geval in iets minder dan één derde van geattesteerde oprichtingen bij leven. Tenslotte kon ik slechts in één op de vijf gevallen nagaan of de oprichting bij leven het gevolg was van een overlijden.
Voor beide aspecten samen verzamelde ik een corpus van 1010 inscripties150. Ook hier moet opgemerkt worden dat de kwaliteit van de inscripties van doorslaggevend belang is in tegenstelling tot de kwantiteit.
Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 88. Deze gedachte vinden we ook terug in CIL 06, 29471 = CLE +01799 = D 08200. 149 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 75. 150 Dit corpus is terug te vinden in de bijhorende databank onder „graf als noodzaak‟. 148
109
Bijlage 1 Attestaties „monumentum‟ in HMDMA en aanverwanten -
AE 1903, 00129 = AE 1903, +00164 = CIL 06, 37753 = D 09031 AE 1908, 00035 AE 1909, 00092 AE 1920, 00107 AE 1980, 00155 AE 1985, 00105 AE 1986, 00081 AE 1987, 00092 AE 1987, 00142 AE 1987, 00152 AE 1990, 00080 AE 1991, 00203 = CIL 06, 10611 = CIL 06, 11947 = EA-004541 = EA-004542 AE 1993, 00397 AE 2001, 00358 = CEACelio 00144 AE 2001, 00484 = CEACelio 00444 AE 2001, 00523 CIL 06, 01879 CIL 06, 02335 = D 01967 CIL 06, 02345 = D 01975 CIL 06, 03324 = CIL 06, 32870 CIL 06, 03341 = CIL 06, 11726 CIL 06, 03504 CIL 06, 05169 CIL 06, 05578 CIL 06, 07006 CIL 06, 07785 CIL 06, 07788 = D 08219 CIL 06, 07789 CIL 06, 08480 = CIL 06, 33728 = D 01601 CIL 06, 08542 CIL 06, 08735 CIL 06, 09042 CIL 06, 09485 = D 07296 CIL 06, 10219 = D 08226 CIL 06, 10235 = D 08364 CIL 06, 10243 CIL 06, 10494 CIL 06, 10525 CIL 06, 10624 CIL 06, 10645 CIL 06, 10682 = D 08227 CIL 06, 10948 CIL 06, 11022 CIL 06, 11341 CIL 06, 11621 CIL 06, 11913 CIL 06, 12133 = D 08365 CIL 06, 12581 = AE 2001, +00169 CIL 06, 12884 CIL 06, 13043 = AE 1992, +00092
110
-
CIL 06, 13114 = AE 2000, +00132 CIL 06, 13286 CIL 06, 13377 = CLE 02034 = D 08015 CIL 06, 13478 = D 08114 = AE 2001, +00169 CIL 06, 13505 CIL 06, 13647 CIL 06, 13760 CIL 06, 13815 CIL 06, 14214a CIL 06, 14670 CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245 CIL 06, 14897 CIL 06, 15294 CIL 06, 15634 CIL 06, 15771 CIL 06, 15906 CIL 06, 15984 CIL 06, 16956 CIL 06, 17951 CIL 06, 18047 CIL 06, 18428 CIL 06, 18773 CIL 06, 18781 CIL 06, 18850 = D 08021 CIL 06, 18912 CIL 06, 19527 CIL 06, 19844 = D 08275 = ECortonese 00057 CIL 06, 19931 = CIL 06, 34125 CIL 06, 20438 = CIL 06, 34131 CIL 06, 20443 CIL 06, 20829 CIL 06, 20857 CIL 06, 21268 CIL 06, 21559 CIL 06, 21852 = D 07936 CIL 06, 21934 CIL 06, 21998 CIL 06, 22043 CIL 06, 22518 CIL 06, 22532 CIL 06, 22899 CIL 06, 22901 CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222 CIL 06, 22929 CIL 06, 23655 CIL 06, 23935 CIL 06, 23943 CIL 06, 24189 CIL 06, 24558 CIL 06, 24915 CIL 06, 26012 CIL 06, 27540 CIL 06, 27857 CIL 06, 28602 CIL 06, 28717
111
-
CIL 06, 28857 CIL 06, 29124 CIL 06, 29152 CIL 06, 29564 CIL 06, 30125 = CLE 00490 CIL 06, 30460,04 CIL 06, 32444 = D 04164 CIL 06, 34643 CIL 06, 34913 CIL 06, 35597 CIL 06, 35757 CIL 06, 37767 CIL 06, 38053 CIL 06, 38585
Attestaties „sepulc(h)rum‟ in HSDMA en aanverwanten -
CIL 06, 14105 CIL 06, 35287 CIL 06, 35622
112
Bijlage 2: „(hoc monumentum) heredem non sequatur/sequetur/sequitur‟ -
AE 1903, 00351 AE 1907, 00084 AE 1908, 00035 AE 1909, 00092 AE 1961, 00112 AE 1964, 00068 AE 1967, 00040 AE 1972, 00035 AE 1974, 00048 AE 1976, 00089 AE 1981, 00071 AE 1986, 00081 AE 1987, 00090 AE 1987, 00152 AE 1992, 00113 AE 1993, 00180 AE 1993, 00247 = EA-002295 AE 1995, 00158 AE 2000, 00170 = CIL 06, 20634 = CLE +00162 AE 2001, 00336 = CEACelio 00122 CIL 06, 01818 CIL 06, 01842 CIL 06, 01870a = CIL 06, 32285 CIL 06, 02260 CIL 06, 02532 = D 02093 CIL 06, 03471 CIL 06, 03480 CIL 06, 04412 CIL 06, 05930 CIL 06, 06680 CIL 06, 07284 = D 08264 CIL 06, 07457 CIL 06, 07883 CIL 06, 08447 CIL 06, 08456 = ILMN-01, 00101 CIL 06, 08506 CIL 06, 08518 = AE 2001, +00110 CIL 06, 08546 = D 01763 CIL 06, 08745 CIL 06, 08750 = CIL 06, 29899 = AE 2001, +00169 CIL 06, 08774 = ILMN-01, 00113 CIL 06, 08829 CIL 06, 08831 = D 01657 CIL 06, 09010 = D 08267 CIL 06, 09408 CIL 06, 09438 = D 01940 = ILMN-01, 00135 CIL 06, 09544
113
-
CIL 06, 09664 = D 07536 CIL 06, 09693 = CLE 01136 CIL 06, 10005 CIL 06, 10235 = D 08364 CIL 06, 10236 CIL 06, 10238 = D 08353 CIL 06, 10467 = AE 1997, +00160 CIL 06, 10540 CIL 06, 10730 = AE 1997, +00160 CIL 06, 10798 CIL 06, 10840 CIL 06, 10949 CIL 06, 11221 CIL 06, 11263 CIL 06, 11860 CIL 06, 11910 CIL 06, 11952 CIL 06, 11977 CIL 06, 11980 CIL 06, 12082 CIL 06, 12345 CIL 06, 12428 CIL 06, 12719 = CIL 06, 12720 CIL 06, 12994 CIL 06, 13061 CIL 06, 13072 CIL 06, 13073 CIL 06, 13168 CIL 06, 13521 = CIL 06, 34067 CIL 06, 13732 = D 08115 CIL 06, 13814 CIL 06, 13879 CIL 06, 13944 CIL 06, 14179 CIL 06, 14192 CIL 06, 14313 = D 08205 CIL 06, 14820 CIL 06, 14897 CIL 06, 15145 = CIL 06, 15146 CIL 06, 15266 CIL 06, 15311 CIL 06, 15324 CIL 06, 15593 = D 08063c CIL 06, 15983 CIL 06, 16185 CIL 06, 16645 = CIL 06, 34104 CIL 06, 16698 CIL 06, 16746 CIL 06, 16963 CIL 06, 16965 CIL 06, 16976
114
-
CIL 06, 17024 CIL 06, 17524 = D 07898bµ CIL 06, 17983 CIL 06, 17984 CIL 06, 17992 CIL 06, 18139 CIL 06, 18235 CIL 06, 18358 CIL 06, 18404 = CIL 06, 25029 CIL 06, 18487 = IG-14, 02111 = IGRRP-01, 00273 = IGUR-03, 01356 CIL 06, 18502 CIL 06, 18759 CIL 06, 18766 CIL 06, 18781 CIL 06, 18889 CIL 06, 18912 CIL 06, 18983 CIL 06, 19237 CIL 06, 19239 CIL 06, 19312 CIL 06, 19386 CIL 06, 19422 CIL 06, 19497 CIL 06, 19931 = CIL 06, 34125 CIL 06, 20293 CIL 06, 20327 CIL 06, 20465 CIL 06, 20469 CIL 06, 21268 CIL 06, 21359 CIL 06, 21509 CIL 06, 21756 CIL 06, 22208 = IMCCatania 00465 CIL 06, 22339 CIL 06, 22348 CIL 06, 22682 CIL 06, 22732 CIL 06, 22761 CIL 06, 23159 CIL 06, 23838 = D 08309a CIL 06, 24029 CIL 06, 24323 CIL 06, 24397 CIL 06, 24452 CIL 06, 24806 CIL 06, 25171 CIL 06, 25478 CIL 06, 25697 CIL 06, 25871 = CLE 01219 CIL 06, 26164 CIL 06, 26556
115
-
CIL 06, 26635 CIL 06, 26657 CIL 06, 27094 CIL 06, 27388 CIL 06, 27593 = D 08210 CIL 06, 27810 CIL 06, 27991 CIL 06, 28010 CIL 06, 28141 CIL 06, 28431 CIL 06, 28637a CIL 06, 29080 CIL 06, 29169 CIL 06, 29225 CIL 06, 29251 CIL 06, 29897 CIL 06, 29898 CIL 06, 29928 CIL 06, 29974 CIL 06, 30125 = CLE 00490 CIL 06, 30219,1 CIL 06, 30469,02 = CEACelio 00373 CIL 06, 30502,01 CIL 06, 30557,46 CIL 06, 30572,01 CIL 06, 30669 CIL 06, 32438 CIL 06, 34321 CIL 06, 34715 CIL 06, 34759 CIL 06, 34913 CIL 06, 35068 CIL 06, 35268 CIL 06, 35287 CIL 06, 35442 CIL 06, 35630 = CEACelio 00393 = AE 2001, +00219 CIL 06, 35720 CIL 06, 35819 CIL 06, 35911a CIL 06, 36419 CIL 06, 36623 CIL 06, 37156 CIL 06, 37764 CIL 06, 37767 CIL 06, 38585 CIL 06, 38692 CIL 06, 38741 CIL 06, 39338 EA-002264 IMCCatania 00250
116
Bijlage 3: „(hoc monumentum) heredem exterum non sequatur/sequetur/sequitur‟ -
AE 1972, 00035 AE 1974, 00017 AE 1984, 00040 AE 1996, 00232 AE 2001, 00358 = CEACelio 00144 CIL 06, 01894 CIL 06, 01969 = D 01955 CIL 06, 02183 = D 04161 CIL 06, 02331 CIL 06, 02345 = D 01975 CIL 06, 02888 CIL 06, 07686 = CIL 06, 07687 CIL 06, 08442 = D 01531 CIL 06, 08480 = CIL 06, 33728 = D 01601 CIL 06, 08481 CIL 06, 09958 = AE 2000, +00132 CIL 06, 10026 CIL 06, 10173 CIL 06, 10219 = D 08226 CIL 06, 10257 CIL 06, 10498 CIL 06, 10526 = AE 1992, +00092 CIL 06, 10624 CIL 06, 10728 CIL 06, 10838 CIL 06, 10876 CIL 06, 11486 = CIL 06, 12749 = ILMN-01, 00191 CIL 06, 13074 = D 08327 CIL 06, 13114 = AE 2000, +00132 CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320 CIL 06, 13424 CIL 06, 14462 CIL 06, 14598 CIL 06, 14670 CIL 06, 14893 CIL 06, 15771 CIL 06, 16101 CIL 06, 16234 CIL 06, 17077 CIL 06, 18102 CIL 06, 18254 CIL 06, 18589 CIL 06, 19411 CIL 06, 20127 CIL 06, 20693 CIL 06, 21525 = CIL 06, 34137a CIL 06, 22120 = D 08383 CIL 06, 22361 CIL 06, 22370 CIL 06, 22484 CIL 06, 23665 CIL 06, 24356
117
-
CIL 06, 24774 CIL 06, 25044 CIL 06, 25421 CIL 06, 25940 CIL 06, 26271 CIL 06, 27600 CIL 06, 27810 CIL 06, 28126 CIL 06, 28804 = ILMN-01, 00397 CIL 06, 29929 CIL 06, 35192 CIL 06, 35450 CIL 06, 35473 CIL 06, 36041 CIL 06, 38134 CIL 06, 38375a GLIStone 00029 IGLFRPal 00139
118
Bijlage 4 attestatie „cineres‟: CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222 attestaties „corpus‟: AE 1986, 00028; CIL 06, 10284 = D 07947; CIL 06, 12389 = D 08388; CIL 06, 13152 = D 08229; CIL 06, 13319 = CIL 06, 13320; CIL 06, 17301; CIL 06, 18385 = CIL 06, 34115 = CLE 01184; CIL 06, 18758; CIL 06, 19844 = D 08275 = ECortonese 00057; CIL 06, 22276; CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222; CIL 06, 25977; CIL 06, 27627; CIL 06, 29939; CIL 06, 29989; CIL 06, 35283 attestatie „membra‟: CIL 06, 29947 = D 08187a attestaties „oss(u)a‟: CIL 06, 10173; CIL 06, 19882; CIL 06, 22915 = D 08221 = D 08222; CIL 06, 36627 attestaties „reliquiae‟: CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245; CIL 06, 18758
119
Bijlage 5: Twee of meerdere personen -
AE 1908, 00102: drie mede-vrijgelatenen AE 1968, 00047: man en vrouw AE 1973, 00084: man en vrouw AE 1973, 00088: man en vrouw AE 1973, 00099: man en vrouw AE 1974, 00017: man en vrouw AE 1974, 00107: man en vrouw AE 1975, 00108: man en vrouw AE 1976, 00031: man en vrouw AE 1980, 00105: man en vrouw AE 1986, 00081: man en echtgenote AE 1986, 00091: man en vrouw AE 1986, 00092: man en vrouw AE 1987, 00127: man en vrouw AE 1987, 00128: man en echtgenote AE 1992, 00112: man en echtgenote AE 1993, 00192: man en vrouw AE 1993, 00227: twee mannen AE 1993, 00240 = AE 2000, +00136: man, echtgenote en dochter AE 1993, 00364: twee mannen AE 1999, 00210 = CIL 06, 13184: man en vrouw CIL 06, 01594: twee mannen CIL 06, 02283: twee mannen CIL 06, 03574: twee mannen waarvan één aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 04875: man en vrouw CIL 06, 05169: man en echtgenote CIL 06, 07284 = D 08264: man en vrouw CIL 06, 07498: man en vrouw CIL 06, 07506: man en echtgenote CIL 06, 07706: man en vrouw (vivo: enkel man nog in leven) CIL 06, 07729: man en vrouw CIL 06, 08800: twee mannen CIL 06, 08813 = CIL 06, 33751: man en vrouw CIL 06, 08859: man en vrouw CIL 06, 08861: man en vrouw waarbij de man aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 08862: man en vrouw waarbij de man aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 09087: twee mannen en één vrouw CIL 06, 09312 = CIL 06, 36194: twee mannen CIL 06, 09445: echtgenote en zoon CIL 06, 09485 = D 07296: man en vrouw CIL 06, 09677 = D 07278: man en echtgenote CIL 06, 10005: man en vrouw CIL 06, 10238 = D 08353: man en vrouw CIL 06, 10507a: man en vrouw (mede-vrijgelatenen) CIL 06, 10649: zoon en moeder CIL 06, 10693 = AE 2000, +00132: man, dochter en vrijgelatene-echtgenote CIL 06, 10701= D 08274: man en echtgenote CIL 06, 10707a: man en echtgenote CIL 06, 10726: man en vrouw CIL 06, 10733: één man en twee vrouwen CIL 06, 10815: man en vrouw CIL 06, 10822: één man en twee vrouwen
120
-
CIL 06, 10823: één vrouw en twee mannen CIL 06, 10848 = D 08231 = ILMN-01, 00168: één vrouw en vier mannen CIL 06, 10989 = AE 2001, +00169: vrouw en man CIL 06, 11021: man en vrouw CIL 06, 11022: man, dochter en echtgenote CIL 06, 11263: man en vrouw waarbij de man aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 11733: man, vrouw en zoon CIL 06, 12405: twee mannen CIL 06, 12971: ? en man CIL 06, 12986: man, echtgenote en kinderen CIL 06, 12989: man en vrouw (mede-vrijgelatenen) CIL 06, 13010: man en vrouw CIL 06, 13014: man en vrouw CIL 06, 13016 = AE 1999, +00024: man en vrouw CIL 06, 13025: twee mannen CIL 06, 13028 = D 08224: zoon en moeder CIL 06, 13055: twee broers, een kleinzoon en de echtgenote van één van de broers CIL 06, 13061: twee mannen en één vrouw CIL 06, 13110: twee mannen en twee vrouwen CIL 06, 13120 = D 08032 = AE 2001, +00169: man en vrouw CIL 06, 13167: twee mannen CIL 06, 13189: man en vrouw CIL 06, 13193 = D 08326: man en vrouw CIL 06, 13212: man en vrouw CIL 06, 13215: man en echtgenote CIL 06, 13330: man, echtgenote en dochter CIL 06, 13537: man en vrouw + man CIL 06, 13649: man en vrouw CIL 06, 13692: minstens één man maar voor het overige te fragmentarisch CIL 06, 13785: man en vrouw CIL 06, 13886: man en vrouw CIL 06, 14343: man en vrouw CIL 06, 14643: man en zoon CIL 06, 14748: minstens één man maar voor het overige te fragmentarisch CIL 06, 15423: vrouw, man, zoon en twee mannen CIL 06, 15710: man en vrouw CIL 06, 15771: man en vrouw CIL 06, 15859: man en vrouw CIL 06, 16620: twee mannen CIL 06, 16629: twee mannen (mede-vrijgelatenen) CIL 06, 16751a: man en vrouw CIL 06, 16963: man en echtgenote CIL 06, 17211: één man en twee vrouwen CIL 06, 17667: man en vrouw CIL 06, 17955 = CIL 06, 29084: man en vrouw CIL 06, 18132: man en vrouw CIL 06, 18235: man en vrouw CIL 06, 18237: man en vrouw CIL 06, 18258: man en vrouw CIL 06, 18505: drie mannen CIL 06, 19343: man en echtgenote CIL 06, 19845: twee mannen en één vrouw CIL 06, 19931 = CIL 06, 34125: twee mannen CIL 06, 21100: twee mannen en één vrouw CIL 06, 21511: twee mannen
121
-
CIL 06, 21525 = CIL 06, 34137a: man en vrouw CIL 06, 21894: man en vrouw CIL 06, 22069 = CIL 06, 22070: man + man en vrouw CIL 06, 22672: man en echtgenote CIL 06, 23560: één man en twee vrouwen CIL 06, 23608: man en echtgenote CIL 06, 23655: man en vrouw CIL 06, 23669: vrouw en man CIL 06, 23843: man en vrouw CIL 06, 23883: man en vrouw CIL 06, 24062: twee mannen en hun twee zonen CIL 06, 24316: man en vrouw CIL 06, 24482: man, vrouw en zoon CIL 06, 25134: man en vrouw CIL 06, 25555: echtgenote en zoon die aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 25876: twee mannen CIL 06, 26942: man en vrouw CIL 06, 26943: man en echtgenote CIL 06, 27279: man en zoon CIL 06, 27485 = IGUR-02-02, 00777: minstens één man maar voor het overige te fragmentarisch CIL 06, 27847: man en echtgenote CIL 06, 27857: man en vrouw CIL 06, 28139: man en vrouw CIL 06, 28141: man en vrouw CIL 06, 28266 = CIL 06, 28725: man en echtgenote CIL 06, 29277: drie mannen waarbij één man aangeduid wordt met „vivus‟ CIL 06, 29359: moeder en zoon CIL 06, 30492: niet bewaard CIL 06, 32878: man, echtgenote en zoon CIL 06, 32894: man en vrouw CIL 06, 33852: niet bewaard CIL 06, 34240: twee mannen en één vrouw CIL 06, 34625: man en vrouw CIL 06, 35578: twee vrouwen CIL 06, 35624: vrouw en man (mede-slaven) CIL 06, 35964: man en kleinzoon CIL 06, 36044: minstens één man maar voor het overige te fragmentarisch CIL 06, 37272: man en vrouw CIL 06, 38053: man en dochter CIL 06, 38779 = CEACelio 00502 = AE 2001, +00219: man, echtgenote en zoon
122
Bijlage 6: Oprichting van grafmonument bij leven naar aanleiding van een overlijden „vivus‟ -
AE 1977, 00120 AE 1980, 00150 AE 1999, 00214 = CIL 06, 14609 AE 2001, 00198 = CIL 06, 10676 CIL 06, 01906 = CIL 06, 32292 CIL 06, 02290 = ILMN-01, 00061 CIL 06, 02330 = D 04993 = D 04993a = AE 2002, +00181 CIL 06, 03279 = Denkm 00652 CIL 06, 05305 CIL 06, 05767 = CLE 01101 CIL 06, 06986 = CLE 01034 CIL 06, 08931 CIL 06, 09752 = CIL 06, 33815 = CLE 01555 CIL 06, 09819 = D 07632 CIL 06, 11287 CIL 06, 12131 CIL 06, 12545 = CIL 06, 12546 CIL 06, 12649 CIL 06, 13226 CIL 06, 13241 = AE 1992, +00092 CIL 06, 13537 CIL 06, 13927 = CIL 06, 36631 = CLE 01884 = D 08196 CIL 06, 15233 CIL 06, 15498 CIL 06, 20233 CIL 06, 20720 CIL 06, 21302 CIL 06, 22069 = CIL 06, 22070 CIL 06, 22663 CIL 06, 25772 CIL 06, 26430 CIL 06, 26843 CIL 06, 28062 CIL 06, 33981 CIL 06, 35536 CIL 06, 35987 = CEACelio 00396 = D 08392 = AE 2001, +00219 EA-002264
123
„viva‟ -
-
CIL 06, 02349 = CIL 06, 05192 = D 01970 CIL 06, 07974 CIL 06, 09462 = CIL 06, 13404 = CIL 06, 34065a CIL 06, 11796 = CIL 06, 34047 CIL 06, 13205 = AE 2001, +00169 CIL 06, 13362 CIL 06, 13377 = CLE 02034 = D 08015 CIL 06, 15405 CIL 06, 16155 CIL 06, 16967 = AE 2000, +00132 CIL 06, 18508 CIL 06, 21342 CIL 06, 25480 CIL 06, 25727 CIL 06, 26329 CIL 06, 28005 CIL 06, 28456 CIL 06, 34321 CIL 06, 34826 CIL 06, 35624 CIL 06, 35646 CIL 06, 35862 CIL 06, 36255 CIL 06, 37103
124
„vivi‟ -
AE 1908, 00102 AE 1987, 00128 CIL 06, 09445 CIL 06, 10507a CIL 06, 10649 CIL 06, 12405 CIL 06, 13025 CIL 06, 13537 CIL 06, 16629 CIL 06, 22069 = CIL 06, 22070 CIL 06, 25555 CIL 06, 29277 CIL 06, 32894 CIL 06, 34625
125
Thema 3: Grafcultus In dit thema wil ik onderzoeken welke elementen uit de grafcultus bewaard zijn in inscripties. Ik heb het begrip „grafcultus‟ opgevat als het geheel van handelingen en rituelen die uitgevoerd worden vanaf het ogenblik dat de dode begraven is. Een eindpunt aan deze grafcultus komt er niet, althans dat was toch de hoop van diegenen die enkele voorschriften met betrekking tot grafcultus in hun grafschrift vermeldden. Ik ga hier dus niet in op de gewoontes en rituelen die vanaf het ogenblik van het sterven plaatsgrijpen tot op het moment dat de dode begraven is. Dit is eerder dodencultus en behoort dus niet tot de grafcultus zoals ik deze hierboven heb gedefinieerd.151 Eerst zal ik het algemene aspect van het brengen van offers en het versieren van de graftombe behandelen. Vervolgens zullen meer specifieke elementen aan bod komen, met name de funeraire maaltijd, het brengen van bloemen, het vragen om olie en parfums, het voorzien van licht bij het graf en de feestdagen in de grafcultus. Tenslotte zal ik ingaan op het belang van een graf om de daaraan verbonden cultus te garanderen en op het aspect van de verzekerde toegang tot het graf om deze cultus naar behoren te kunnen uitvoeren. Bovenstaande elementen behoren tot de grafcultus die door de leden van de familia van de overledene werd gepraktiseerd. J.P. Jacobsen verwoordt het zo: “Cependant le culte familial des morts est et reste naturellement la chose essentielle et il est universellement pratiqué. Ce culte est avant tout attaché à la tombe; c‟est là qu‟il peut se célébrer et se perpétuer de génération en génération.”152 Ook andere „groepen‟ worden door de overledene om grafcultus gevraagd, maar deze zal ik niet behandelen.153 Maar vooraleer we naar de uitingen van grafcultus kunnen overgaan moeten we ons eerst de vraag stellen waarom de Romeinen – maar ook verschillende andere gemeenschappen doorheen de tijd en overal ter wereld – het nodig vonden aan grafcultus te doen. Deze thematiek wordt uitgebreid behandeld door R.P. Schoen. Pro facultatibus vel dignitate defuncti. Uitvaartritueel, sociale status en regelgeving in Rome (100 v.Chr. – 300 n.Chr.). Zutphen, Walburg Pers, 2000, 313 p. 152 Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 114. 153 We kunnen hierbij denken aan de collegia, de voorbijganger in het algemeen (zie bijvoorbeeld CIL 06, 02335 = D 01967), mensen die tot dezelfde „beroepssfeer‟ horen als de overledene (zie bijvoorbeeld AE 1989, 00055 = AE 1990, 00026 = CIL 06, 37220 met name het leger), … . 151
126
1. Het waarom van grafcultus Waarom mensen – in casu de Romeinen – voor de overledenen de grafcultus in stand hielden heeft wellicht te maken met drie gegevens die onderling met elkaar verbonden zijn. Deze drie aspecten zijn alle een gevolg van de opvatting dat de overledene nog steeds aanwezig is in de buurt van zijn grafmonument.154 Een eerste aspect is het behouden van de behoeften en gevoelens die de dode tijdens zijn leven ervaren heeft. F. Cumont zegt hierover: “… with the belief that the dead retain all the needs and feelings which were previously theirs. The funeral cult, celebrated at the tomb, is born of this belief. … Then, in their new abode to which they were conveyed, they must be ensured a bearable existence, in order that they might remain therein quietly and not trouble their families nor punish, by some intrusion, those who neglected them.”155 Op het tweede aspect werd reeds gealludeerd. Men vreesde dat het niet uitvoeren van de grafcultus wel eens nare gevolgen zou kunnen hebben voor de nog levende familieleden. Opnieuw laat ik Cumont aan het woord: “Peoples remained strongly attached to practices the omission of which would have seemed to them dangerous as well as impious, for the spirits of the dead were powerful and vindictive.”156 Een derde en laatste aspect is het betrekken van de dode in de wereld van de levenden. Het voor de dode levensnoodzakelijke contact met de levenden (zie ook thema 1) wordt ook door Cumont aangehaald: “Nothing is further from our spiritual ideas as to the holiness of graveyards than the conviviality occasioned by the cult of the departed.”157 Deze drie aspecten verklaren waarom men het noodzakelijk achtte bepaalde handelingen en rituelen steeds te onderhouden of op bepaalde ogenblikken te vervullen. Eén aspect hiervan is het geloof in het wonen van de overleden persoon in zijn tombe zoals aangetoond in thema 1: Het graf als woning. 155 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 47. 156 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 55. 157 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 55. 154
127
2. Uitingen van grafcultus 2.1
Algemeen
Om de uitdrukkingen van het brengen van offers op te sporen werden de trefwoorden sacrificare en sacrificium gehanteerd. Achttien inscripties158 vermelden een attestatie van deze neutrale begrippen. Naast het brengen van offers is er ook sprake van
het
versieren
van
de
graftombe.
Hiervoor
werden
de
zoektermen
corona/coronare (krans/omkransen) en ornare (versieren, verfraaien, tooien) gebruikt. Deze leverden respectievelijk zes159 en twee160 attestaties op. Deze trefwoorden worden soms ook vergezeld door de aanduiding van de bloemen waarmee het graf versierd moet worden, maar dit aspect komt later aan bod. Hieronder volgen twee voorbeelden: D(is) M(anibus) / Clatia Megiste / L(ucio) Datrio Basso / mil(iti) leg(ionis) III Cyrenaicae / |(centuria) Capitionis / con(iugi) b(ene) m(erenti) fecit / et sibi posterisque eorum / itu ambitu / coronare sacrificare161 „Aan de goddelijke schimmen. Clatia Megiste heeft dit graf opgericht voor Lucius Datrius Bassus, soldaat in het legioen III Cyrenaica in de centuria Capitio, haar echtgenoot die het zeer verdiende, zichzelf en hun nakomelingen. Er is toegang (tot het graf) om het te versieren en offers te brengen. Vibia Phryne vixit ter senos annos / cara meis vixsi. subito fatale rapina / florentem vita sustulit atra dies. / hoc tumulo nunc sum, cineres simul namq(ue) sacrati / per matrem caram sunt positique mei. quos pius saepe colit frater coniunxq(ue) puellae / atque obitum nostrum fletibus usque luunt. /
AE 1945, 00136 = AE 1946, +00116 = AE 1949, 00196 = AE 1950, 00011 = AE 1950, 00035; CIL 06, 03626 = ILMN-01, 00080; CIL 06, 07513; CIL 06, 07803 = D 07899; CIL 06, 10235 = D 08364; CIL 06, 10248 = D 08366; CIL 06, 10562 = D 08362; CIL 06, 10701= D 08274; CIL 06, 12133 = D 08365; CIL 06, 13823 = D 08352; CIL 06, 22819; CIL 06, 23363a; CIL 06, 24064; CIL 06, 26419 = D 08361; CIL 06, 26422 = D 08360; CIL 06, 29963; CIL 06, 34887a; CIL 06, 38241a. 159 AE 1999, 00212 = CIL 06, 13528 = CLE 01559; CIL 06, 03626 = ILMN-01, 00080; CIL 06, 09024; CIL 06, 10562 = D 08362; CIL 06, 12649; CIL 06, 35628. 160 CIL 06, 04825 = CLE 01020; CIL 06, 28877 = CLE 01036. 161 CIL 06, 03626 = ILMN-01, 00080. 158
128
di Manes, me unam retinete, ut vivere possint / quos semper colui viva libente animo, / ut sint qui cineres nostros bene floribus sertis / saepe ornent. dicat : sit mihi terra levis. „Vibia Phryne leefde 18 jaar. Ik heb geleefd, dierbaar voor de mijnen, maar plots heeft de sombere dag mij, in de bloei van mijn leven, door een noodlottige roof weggerukt. Nu ben ik in dit graf en mijn as is tegelijk toegewijd en door mijn dierbare moeder bijgezet. De trouwe broer vereert hen vaak, alsook de echtgenoot van het meisje (Vibia Phryne) en ze betalen onafgebroken onze dood met tranen. Goddelijke Manes, weerhoud alleen mij hier, opdat zij die ik tijdens mijn leven graag heb bemind, kunnen verder leven en opdat er mensen zouden zijn die vaak onze as versieren met bloemenkransen. Hopelijk zegt men: moge de aarde licht voor mij zijn.‟162
2.2
De funeraire maaltijd
Centraal in de grafcultus staat het samen eten en drinken van de familia met de overledene. Bij J.M.C. Toybee lezen we: “…, and again on the same day (dit is de dag van de begrafenis) a funerary feast, the silicernium, was eaten at the grave in honour of the dead. There was also the cena novendialis eaten at the grave on the ninth day after the funeral, at the end of the period of full mourning, when a libation to the Manes was poured upon the actual burial.”163 Over deze twee maaltijden – het silicernium en de cena novendialis – is natuurlijk niets terug te vinden in inscripties omdat de dode er niet meerdere malen om verzoekt, het zijn immers beide eenmalige gebeurtenissen. Toch zal men voedsel en drank naar het graf blijven brengen in de verdere grafcultus zoals ook Toynbee stelt: “Throughout the year there were occasions on which the dead were commemorated by funerary meals eaten at the tomb by their relatives and friends – on their birthdays and when the annual festivals of the dead were celebrated.”164 CIL 06, 28877 = CLE 01036. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 72-73. 163 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 50-51. Zie ook Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 53, Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115 en Schoen R.P. Pro facultatibus vel dignitate defuncti. Uitvaartritueel, sociale status en regelgeving in Rome (100 v.Chr. – 300 n.Chr.). Zutphen, Walburg Pers, 2000, p. 49-50. 164 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p.51. 162
129
Cumont verklaart ook waarom: “It was believed that at funeral feasts the Manes of ancestors came to sit among the guests and enjoyed with them the abundance of the food and wines.”165 Ik heb reeds vermeld dat men de overtuiging had dat de dode dezelfde behoeften en gevoelens had als de levende mensen. Cumont komt daardoor tot de conclusie dat: “Above all, the dead must be offered food, for the shade, like the human body which it replaces, needs nourishment for its subsistence. Its feeble and precarious life is quickened and prolonged only if it be constantly sustained. The dead are hungry; above all they are thirsty.”166 2.2.1 Voedsel Cumont vertelt ons iets meer over welke etenswaren het precies gaat: “Precautions lest the dead should ever suffer from lack of nourishment were multiplied. In order that they might be fed on other days than those of sacrifices, all over the ancient world it was customary to place food on their tombs – eggs, bread, beans, lentils, salt, flour, with wine.”167 Ook Toynbee verschaft ons hieromtrent meer informatie: “An insistent urge to secure for oneself or for one‟s closest relatives such commemoration and attention after death is abundantly attested by funerary inscriptions. Those who could afford it left in their wills capital sums of money, the interest (reditus, usura) from which was to be expended on the offering at the tomb of food (cibus, esca, edulia), bread (panis), wine and grapes (vinum, escae vindemiales), cakes (liba), sausages (tuceta), ceremonial meals (epulae) thought of as shared by the living with the dead, … .”168 De trefwoorden die gebruikt zijn om de maaltijd en het voedsel in zijn geheel op te zoeken zijn cena (maaltijd), cibus (voedsel), dapinare (de maaltijd aanbieden), daps (offermaal), edulia (etenswaren), epulae (spijzen), epulari (de maaltijd gebruiken), epulum (feestmaal), esca (voedsel) en vesci (eten, tafelen). Ook specifieke etenswaren werden nagegaan: acinum/us (druif), apis (bij, ruimer: honing), baca (bes), caprificus (vijg), caryota/tis (dadel), conchis (boon), faba (boon), far (meel), farina (meel), ficus (vijg), fructus (vrucht), frumentum (graan), frux (graan, vrucht), lens Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 54. Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 50-51. 167 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 52-53. 168 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 62. 165
166
130
(linze), lenticula (kleine linze), libum (koek), olea (olijf), oliva (olijf), orchas (olijf), ovum (ei), panis (brood), pausea/pausia (olijf), pomum/s (vrucht), sal (zout) en tuc(c)etum (soort paté, volgens Toynbee: sausages). Enkel voor apis, daps, epulae en vesci vond ik telkens één attestatie terug. … /hic certe ut meruit cuncta (e)st data cura sepulc(h)ro texeruntque favi de Siculis apibus. „… zekerlijk werd, naar zijn verdienste, alle zorg aan 't graf besteed, bedekt ligt het met raten van bijen uit Sicilië.‟169
… fessus in extremis haec bland[a voce rogavit ] ut dapibus positis Pompeium s[aepe colamus. „Uitgeput, op het laatste ogenblik, vroeg hij dit met vriendelijke stem, dat wij feestmaaltijden zouden inrichten en Pompeius steeds zouden vereren.‟170
… di talesque dabunt epulas meritis / pro talibus illi et natum patri / matris pietate probabunt.171 „… (de nakomelingen) zullen funeraire maaltijden organiseren voor hem voor dergelijke verdiensten en ze zullen bewijzen dat de vader de zoon heeft aanvaard uit liefde voor de moeder.
Fragment uit CIL 06, 30113 = CLE 01262. Vertaling overgenomen uit Sanders G. Bijdrage tot de studie der Latijnse metrische grafschriften van het heidense Rome: de begrippen „licht‟ en „duisternis‟ en verwante themata. Brussel, Paleis der Academiën, 1960, XVII, p. 355. 170 CIL 06, 33953 = CLE 00534. Ik volg hierbij de weergave van F. Bücheler en E. Lommatzsch in de Anthologia Latina. Carmina Latina Epigraphica. Amsterdam, Verlag A.M. Hakkert, 1972, I-III, p. 256. Vertaling Prof. Dr. D. Pikhaus. 171 Fragment uit CIL 06, 17518 = CLE 01215. Ik volg hier de interpretatie van C. Fernández Martínez. Poesía Epigráfica Latina. Madrid, Editorial Gredos, 1998, deel 2, p. 37. Zij vertaalt deze verzen als volgt: „mi descendencia durante largo tiempo lo cuidará, y ofrecerán banquetes fúnebres para obtener tal beneficio, y harán que, por el amor de la madre, el padre acepte al hijo.‟ 169
131
… /et ad id monumentum itum aditum ambitum ad/que haustum coronare vesci mortuum mort/uas mortuosve ossa inferre uti liceat „… en bovendien de weg en de ingang en de rondgang om te drinken zodat het toegelaten is de doden – vrouwelijke en mannelijke – te bekransen, te voeden en hun gebeente in het graf te brengen …‟ 172
Alle andere trefwoorden leverden dus geen gepaste attestatie op. Het epigrafische materiaal verschaft ons quasi geen informatie over de maaltijden die bij het graf plaatsvonden noch over de specifieke etenswaren die in de grafcultus voorkwamen of waar de overledene om verzocht.
2.2.2 Drinken De dode vroeg naast eten ook om drinken, zoals Cumont het formuleert: “the libations, namely, of wine, milk and honey”173, maar ook van water. De auteur verklaart vervolgens de oorsprong van deze plengoffers (libatio, profusio): “If the dead ask for fresh water, with which to quench their insatiable thirst, they are above all eager for the warm blood of victims. This sacrifice to the dead was at first often a human sacrifice of slaves or prisoners, and barbarous immolations of this kind had not entirely disappeared even in the historic period. … Fights of gladiators, whose blood drenched the soil, originally formed part of the funeral ceremonies by which the last duty was paid to an illustrious personage.”174 De parallel tussen bloed (sanguis) en wijn (merum, vinum, villum) is duidelijk, maar er is dus ook sprake van melk (lac), honing(drank) (mel/mella) en water (aqua, ook hydria: waterkruik). Naast het algemene vinum heb ik ook enkele soorten wijn opgespoord met name Albanum, Caecubum, Calenum, Falernum, Faustianum, Fundanum, Gauranum, Massicum, Setinum, Statinum en Surrentinum.175 Ook de verpersoonlijking van wijn in de god Bacchus/Lyaeus werd opgezocht.
Fragment uit CIL 06, 10247. Vertaling Prof. D. Pikhaus. Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 52-53. 174 Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 50-51. Zie ook Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. 175 Deze trefwoorden werden gevonden in Seltman C. Wine in the Ancient World. London, Routledge & Kegan Paul, 1957, p. 153-154. 172 173
132
Tenslotte werden ook werkwoorden bibere (drinken), fundere (gieten), miscere (vermengen), refrigerare (verfrissen) en spargere (besprenkelen) voor dit aspect geselecteerd. Hieronder volgen enkele voorbeeld-inscripties die dit element uit de grafcultus illustreren: D(is) M(anibus) / C(aius) Clodius Felix / hic ego Murinus praeco Felix, cui tales amici / complerunt animos ut post me nomen haberem, / Lucius et Claudia, quod sunt me dignati munere perpetuo. / vos precor hoc, superi, ut vitam post me servetis amicis, / et possint nostris Bacchum miscere favillis, / floribus ut spargant saepius umbra(m) levem. „Aan de goddelijke schimmen van Caius Clodius Felix. Hier lig ik, de praeco Felix Murinus, aan wie zo vele vrienden hulde hebben gebracht opdat ik na mijn dood een naam zou hebben. Lucius en Claudia, zij vonden dat ik dit verdiende als eeuwig geschenk. Jullie vraag ik, goden, dat jullie na mijn dood het leven voor mijn vrienden zouden bewaren, en dat er mensen zouden zijn die onze as overgieten met wijn en met bloemen vaak mijn lichte schaduw bestrooien.‟176 D(is) M(anibus) s(acrum) / L(uci) Vibi Felici. hic / suptus positus est. moneo te lectis lit/teris, ne contemnas / et velis titulum mo/vere et corpori in/iuriam facere. si / quis autem sibi ad/miserit, non bono / suo fecerit et superos / et inferos iratos / habeat. lecto me/ru(m) profunde „Aan de goddelijke schimmen van Lucius Vibius Felix die hieronder ligt. Wanneer je klaar bent met lezen, waarschuw ik je: geen vandalenstreken! Wil het opschrift niet stelen en mijn lijk bezoedelen. Wanneer toch iemand er zich schuldig aan maakt, zal dat niet tot zijn heil strekken en de goden van de hemel en de onderwereld zullen woedend op hem zijn. Wanneer je dit gelezen hebt, schenk de wijn uit!‟177 CIL 06, 01951 = CLE 01256; een „praeco‟ is een heraut, een omroeper. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 94-95. In de weergave van F. Bücheler en E. Lommatzsch in de Anthologia Latina. Carmina Latina Epigraphica. Amsterdam, Verlag A.M. Hakkert, 1972, I-III, p 117, staat er „Felicis‟ in plaats van „Felici‟. 176
133
In onderstaande inscriptie worden tranen hoger ingeschat dan het plengen van wijn. In de drie inscripties die een attestatie van spargere in de context van grafcultus bevatten gaat het steeds om het storten van tranen. Dit aspect behoort echter niet tot mijn onderzoek dus zal ik het ook niet verder meer bespreken. Dis Manib(us) / Domestico qui vixit ann(os) XVI Hoc mihi noster erus sacravit / inane sepulcrum, villae tecta suae / propter ut aspicerem, utque suis / manibus flores mihi vinaque / saepe funderet et lacrimam, quod / mihi pluris erit. nostros nam cineres / Pollentia saeva subegit, est et ibi / tumulus, nomen et ara mihi. nec / tamen aut illi supter crudelia busta aut istas sedes nostra subit / anima, sed petat As(s)urios, / petat ille licebit Hiberos, per / mare, per terras subsequitur dominum. M(arcus) Caerellius / Smaragdianus fecit
„Aan de Di Manes. Voor Domesticus, die 16 jaar geworden is. Onze meester heeft dit lege graf voor mij bestemd opdat ik een beter uitzicht zou hebben op zijn villa en opdat hij dikwijls eigenhandig bloemen en wijn zou vergieten en tranen, wat voor mij meer betekent. De wrede stad Pollentia heeft immers mijn as bedolven en ik heb ook daar mijn grafheuvel, mijn naam en een altaar. Maar voor hem rust mijn geest niet onder die wrede grafheuvel of onder die verblijven. Maar ook al gaat hij naar Asurius, ook al gaat hij naar Hiberia, over zee, over land zal mijn geest zijn meester volgen. Marcus Caerellius Smaragdianus heeft dit gemaakt.‟ 178
CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198. Vertaling overgenomen uit Gay I. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, p. 13. 178 CIL 06, 16913 = CLE 01185. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 87-89. 177
134
Over het volgende carmen bestaat heel wat discussie. Het werd oorspronkelijk geïdentificeerd als een grafinscriptie van een cliens (Ursus) voor zijn patronus (Verus). Deze mogelijkheid zou kunnen kloppen indien de verzen zouden lopen tot en met vers 15. De volgende vier verzen drijven immers de spot met de „overledene‟ aangezien hij moet toegeven dat zijn patronus beter was in het spelen met glazen ballen. Verus wordt geïdentificeerd als M. Annius Verus, die het consulaat voor de derde maal bekleedde in 126 n.Chr. Het is dus bijgevolg eigenaardig tot Ursus naar het balspel van Verus verwijst in plaats van naar zijn toppositie in de Romeinse samenleving als (oud-)consul. Toch neemt V. Hunink deze inscriptie nog op in zijn boek „Levend in steen. Romeinse grafinscripties.‟ dat dit jaar is verschenen.179 Hij vertaalt „vivo ac volenti‟ (vers 11) dan ook als „alsof ik nog leef en het goed vind‟. E. Champlin opperde de hypothese dat het om politieke propaganda ging in het voordeel van Verus180, maar deze stelling wordt door E. Courtney „a fantastic and untenable interpretation‟ genoemd181 Bovendien vertaalt Courtney de zinsnede „vivo ac volenti‟ als „while I am alive … and with my permission‟ waardoor hij dus ingaat tegen de visie van Hunink. M. G. Schmidt tenslotte besluit dat het zeker geen grafinscriptie is, maar een spotdicht op de oud-consul L. Iulius Ursus Servianus geschreven door Verus of één van zijn medestanders.182 Bovendien stelt hij dat de inscriptie op een basis stond onder een standbeeld. Dit zou dus betekenen dat deze verzen openbaar werden gemaakt, naast een eventuele – meer beperkte – literaire circulatie. De hele discussie beklemtoont het unieke karakter van deze inscriptie. Wellicht moet ze eerder als een parodie op een ere-inscriptie geïnterpreteerd worden. Desalniettemin informeert ze ons over de grafcultus zoals die blijkbaar op dat moment gekend was, ookal vindt hier de grafcultus dus niet plaats bij het graf zelf: Ursus togatus vitrea qui primus pila / lusi decenter cum meis lusoribus / laudante populo maximis clamoribus / thermis Trai{i}ani, thermis Agrippae et Titi multum et Neronis, si tamen mihi creditis, / Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 185-186. Champlin E. The Glass Ball Game. Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik. 1985, 60, p. 159. 181 Courtney E. Musa Lapidaria: A Selection of Latin Verse Inscriptions. Georgia, Scholars Press Atlanta, 1995, p. 331. 182 Schmidt M. G. Ursus Togatus (CIL VI, 09797). Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik. 1999, 126, p. 240-242. 179
180
135
ego sum. ovantes convenite, pilicrepi, / statuamque amici floribus, violis rosis / folioque multo adque unguento marcido / onerate amantes et merum profundite / nigrum Falernum aut Setinum aut Caecubum / vivo ac volenti de apotheca dominica. / Ursumque canite voce concordi senem / hilarem iocosum pilicrepum scholasticum, / qui vicit omnes antecessores suos / sensu, decore adque arte suptilissima. / nunc vera versu verba dicamus, senes / sum victus ipse, fateor, a ter consule / Vero patrono, nec semel sed saepius, / cuius libenter dicor exodiarius.
„Ursus de Romein, die eerst met glazen ballen mooi speelde samen met mijn spelers, terwijl het volk mij luidruchtig loofde, in de thermen van Trajanus, die van Agrippa en Titus, en vaak ook in die van Nero, als u mij wilt geloven: dat ben ik! Kom juichend bijeen, balspelers! en overlaad het beeld van jullie vriend met bloemen, viooltjes, rozen, en veel lover en met weekmakende parfum, in vriendschap, en giet pure wijn uit, de donkere Falerniër of de Setiner of Caecuber, alsof ik nog leef en het goed vind, vanuit 's meesters kelder. En bezing dan eenstemmig de oude Ursus, de vrolijke grappenmaker, de balspeler, de geleerde, die al zijn voorgangers heeft overtroffen in smaak, pracht en allerfijnste kunst.
136
Laten wij, oude mannen, nu ware woorden zeggen in dit vers: ik ben zelf overtroffen, toegegeven, door wie driemaal consul was: Verus, mijn patroon, en dat niet eenmaal maar herhaaldelijk. Met alle plezier word ik zijn performer in finale genoemd.‟183
In onderstaande tabel zijn het aantal inscripties met een attestatie per trefwoord weergegeven: trefwoord
aantal
Albanum
0
aqua
0
Bacchus
1
CIL 06, 01951 = CLE 01256
4
AE 1983, 00030 = AE 1984, 00142; CIL 06, 02357 = CLE 00838 = D 08204 = AE 2000, +00132; CIL 06, 29884 = CLE +01495; CIL 06, 37556
Caecubum
1
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173
Calenum
0
Falernum
1
Faustianum
0
Fundanum
0
bibere
fundere
8
referenties
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 06976 = CLE 01033; CIL 06, 09437 = CLE 00403 = D 07710; CIL 06, 16913 = CLE 01185; CIL 06, 23472 = CLE 01107; CIL 06, 26680 = CLE 01173; CIL 06, 35628; CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173. Vertaling overgenomen uit Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 185-186. 183
137
Gauranum
0
hydria
4
lac
0
Lyaeus
0
Massicum
0
mel
1
AE 1978, 00044
merum
3
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 25128 = CIL 06, 34156 = CLE 01223; CIL 06, 36537 = CLE 02164 = D 08198
miscere
2
CIL 06, 01951 = CLE 01256; CIL 06, 02357 = CLE 00838 = D 08204 = AE 2000, +00132
refrigerare
0
sanguis
0
Setinum
1
spargere
0
Statinum
0
Surrentinum
0
villum
0
vinum
4
totaal
30
CIL 06, 05306 = D 07930; CIL 06, 15883; CIL 06, 21445 = D 08119; CIL 06, 36584 = D 08119a
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173
CIL 06, 16913 = CLE 01185; CIL 06, 23472 = CLE 01107; CIL 06, 25851 = AE 1997, +00177; CIL 06, 35628
Het onderzoek heeft dus voornamelijk attestaties opgeleverd van de vraag naar wijn vanwege de overledene (namelijk elf). Daarnaast leverde de zoekterm hydria vier attestaties op. Deze kruik kan dus door de leden van de familia gevuld worden met water. Er werd ook één attestatie van honing gevonden, maar deze inscriptie is zeer fragmentarisch en bijgevolg moeilijk te interpreteren.
138
Het totale aantal inscripties met een attestatie van het element „drinken‟ in de grafcultus is wederom uiterst beperkt. Een verklaring hiervoor is misschien het feit dat de dode zijn verzoek om drinken op een andere manier kon uitdrukken dan woordelijk in zijn grafschrift. Hiervoor moeten we te rade gaan bij de archeologie. Verschillende opgravingen leveren bewijzen van het uitvoeren van plengoffers aan het graf. “Often there is in the tombstone a circular cavity, the bottom of which is pierced with holes; the liquid poured into it went through the perforated slab and was led by a tube tot the urn which held the calcinated bones.”184 Wanneer iemand bijvoorbeeld al tijdens zijn leven een graftombe opricht en er gaatjes laat in aanbrengen, dan is dat een bewijs van zijn overtuiging dat hij na zijn dood nog het gevoel „dorst‟ zal ervaren. Door gaatjes te voorzien creëert hij een weg waarlangs deze dorst gelest kan worden.
2.3
Bloemen en planten
Een ander element in de grafcultus is het versieren van de tombe met bloemen. Cumont schrijft hierover: “… il fallait, aux dates consacrées, joncher de fleurs fraîchement coupées la pierre tumulaire. On ne se contentait pas d‟en parsemer la sépulture, on en tressait des couronnes ou des guirlandes qu‟on déposait sur le sarcophage ou qu‟on fixait sur la stèle portant l‟épitaphe. Ces soins accordés au disparu lui faisait plaisir, croyait-on, et il en était reconnaissant à ceux qui ne l‟oubliaient pas. Mais l‟on pensait aussi pouvoir ainsi ranimer le mort et lui rendre une vitalité qui l‟avait abandonné.”185 Naast de algemene termen flos (bloem), foleum/folium (gebladerte, loof) en serta (bloemenkrans) werden meer specifieke bloemen opgespoord met name lilium (lelie), rosa (roos) en viola (viooltje). Bij Jacobsen lezen we: “…; on offrait des roses, des violettes et des lis aux époques où ces fleurs s‟épanouissent naturellement.”186
Cumont F. After life in Roman paganism. New Haven, University press, 1922, p. 50-51. Zie ook Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 51. 185 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 44. 186 Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. Zie ook Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 45-46. 184
139
Toynbee geeft meer uitleg over het gebruik van rozen: “Roses, …, are one of the gifts most frequently mentioned, along with food and drink, in funerary inscriptions – gifts for which the departed person‟s fellow members of a burial club were often made responsible. … The same idea must have laid behind the painted showers of roses and rose-gardens on the walls and vaults of tombs. These counterfeited flowers perpetuated, as it were, all the year round the offerings of actual roses that were often associated with the Feast of Roses (Rosalia, Rosaria) held in May and June when roses are chiefly in season (suo tempore) in the Mediterranean world.”187 Het gebruik van viooltjes heeft volgens Cumont een mythologische oorsprong: “La violette était, selon la légende phrygienne, née du sang d‟Attis, et le 22 mars, à l‟équinoxe du printemps, un pin représentant le dieu mort, enguirlandé de cette fleur purpurine, était porté au temple du Palatin. Ce même jour – le dies violae – on avait coutume d‟aller jeter cette offrande printanière sur les sépultures; … .”188 Ook in de inscripties is dit idee van het brengen van bloemen vertegenwoordigd. Opnieuw kan het carmen over Ursus en Verus (zie supra) gebruikt worden als illustratie. Hieronder volgt het desbetreffende fragment: … / statuamque amici floribus violis rosis / folioque multo adque unguento marcido / onerate amantes/ …
„… En overlaad het beeld van jullie vriend met bloemen, viooltjes, rozen, en veel lover en met weekmakende parfum, in vriendschap, …‟ 189 Deze inscriptie vermeldt heel wat in verband met grafcultus. Niet alleen het gebruik van bloemen en groen komen hier aan bod (floribus, violis, rosis en folio), maar er wordt ook gewezen op het gebruik van aroma‟s en parfums (unguento) – waarover later meer.
Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 63-64. Op de genoemde feestdag wordt later dieper ingegegaan. 188 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 45. Op de genoemde feestdag wordt later dieper ingegegaan. 189 Fragment uit AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173. Vertaling overgenomen uit Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 185-186. 187
140
Ook deze inscriptie illustreert het idee van bloemen: Cocceiae Nice Domitiae f(iliae) Chrysae, / vix(it) ann(os) XXIV m(enses) IIII d(ies) XXIV. / Hermes Cocceiae Bassae act(rici) co(n)iugi bene m(erenti) / Aeternam tibi sedem Hermes aramq(ue) dicavi, / Nice, optassemque utinam tua fata, superstes / ut mihi tu faceres, sed iniqua sorte maligna / rapta iaces annis iam viduata tuis. / ia tibi Cybeles sint et rosa grata Diones / et flores grati Nymphis et lilia serta, / si[n]tque precor meritis qui nostra parent tibi dona / annua, et Manes placida tibi nocte quiescant / et super in nido Marathonis cantet aedon.
„Voor Cocceia Nice, dochter van Domitia Chryse. Ze leefde 24 jaar, 4 maand en 24 dagen. Van Hermes voor Cocceia Bassa, zaakvoerster, zijn echtgenote wegens haar verdienstelijkheid. Ik, Hermes, heb voor jou, Nice, een eeuwige woonst en een altaar opgericht. Kon ik, die achterblijf, maar vragen dat je je lot zou ruilen met het mijne, maar door een onrechtvaardig, boosaardig lot lig jij hier, beroofd van je jaren. Moge jij bloemen van Cybele krijgen en de lieflijke roos van Dione, bloemen geliefd door de Nimfen en kransen van lelies. En mogen er mensen zijn – dat is mijn wens – die voor jou elk jaar grafgiften brengen, zoals je verdient. Moge je schim in een vreedzame nacht rusten en de nachtegaal van Marathon hierboven zingen in zijn nest.‟190
CIL 06, 09118 = CLE 00467. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 63-64. 190
141
Hieronder volgt een overzicht van het aantal inscripties met attestaties per trefwoord: Ook wat dit element betreft blijft het aantal inscripties met attestaties ervan zeer beperkt. trefwoord
aantal
referenties AE 1967, 00054; AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 01951 = CLE 01256; CIL 06, 09118 = CLE 00467; CIL 06, 09626 = D 07267; CIL 06, 16913 = CLE 01185; CIL 06, 26442 = CLE 00451; CIL 06, 28877 = CLE 01036 AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 30102 = CLE 01508
flos
8
foleum/folium
2
lilium
1
CIL 06, 09118 = CLE 00467
4
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 09118 = CLE 00467; CIL 06, 20466 = CLE 01064; CIL 06, 30102 = CLE 01508
serta
6
AE 1913, 00088 = AE 1914, +00009 = AE 1915, +00006 = AE 1919, +00022 = AE 1919, +00050 = AE 1919, +00085 = AE 1922, +00135 = AE 1923, +00103 = AE 1929, 00100 = AE 1932, +00074 = AE 1995, +00115 = AE 1997, +00087 = CIL 06, 37965 = CLE 01988; AE 2000, 00099 = CIL 06, 10097 = CIL 06, 33960 = CLE 01111; CIL 06, 09118 = CLE 00467; CIL 06, 10244 = CLE 01078; CIL 06, 28877 = CLE 01036; CIL 06, 30102 = CLE 01508
viola
1
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173
totaal
22
rosa
Naast het idee van bloemen werd ook belang gehecht aan het omgeven van het grafmonument met planten die steeds hun groene kleur behielden. Cumont legt uit waarom: “On choisissait de préférence, …, des essences comme l‟olivier, le laurier, le lierre, dont la verdure persistante semblait être le présage ou la garantie d‟une survie après le décès … si l‟on met dans le sarcophage ces tiges de laurier ou de lierre, qui conservent à perpétuité la verdure de leur feuillage, c‟est pour suggérer que ceux qui y sont ensevelis ne périront pas, puisque, s‟ils meurent quant au corps, ils vivent quant à l‟âme. L‟on prendra soin aussi d‟embellir de plantations des mêmes végétaux funéraires, les abords de la «maison éternelle» qu‟habite l‟esprit du mort, car celui-ci n‟est pas un reclus cloîtré dans une étroite cellule.”191
191
Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 42-43.
142
Ik heb dit aspect opgezocht aan de hand van de volgende trefwoorden chamelaea (dwergolijfplant), hedera (klimop), laurea/laureus (laurier), lauricomus (met laurieren begroeid), laurus (laurier), olea (olijfboom) en oliva (olijfboom), maar geen enkele zoekterm leverde een gepaste attestatie op. Niet alleen de graven zelf werden omgeven met allerlei soorten bloemen en planten. Hoewel ik enkel de directe omgeving van het graf heb onderzocht wil ik toch één inscriptie vermelden waarin de plek waar de crematie plaatsvindt (ustrina) eveneens omgeven wordt met allerlei bloemen en groen. Deze inscriptie kunnen we dateren in 16 n.Chr. aan de hand van de vermelding van de consuls. Ze bestaat eigenlijk uit twee delen. Eerst volgt een beschrijvend gedeelte in proza: TT(iti) Coccei Gaa et / Patiens quaest(ores) III / mensam quadratam in trichil(a) / abacum cum basi horologium / labrum cum fulmentis marmor(eis) / put<e=U>al{e} crustas supra parietem / itineris medi cum tegulis columel/lam sub horologio Tiburtina(m) / protectum ante porticum truti/nam et pondera d(e) d(ecurionum) s(ententia) posuerunt / et locum post maceriam ulteriorem / emendum ustrinasque de consaepto / ultimo in eum locum traiciendas et / iter ad eum locum ianuamque bene/ficio et liberalitate T(iti) patroni faci/enda curaverunt / idemque vitium pomorumq(ue) et florum / viridiumque omnium generum / seminibus ea loca quae T(itus) p(atronus) decuri/onibus suis adtribuerat ex pecu/nia publica adornaverunt / Sisenna Tauro L(ucio) Scribonio Libone co(n)s(ulibus) / „Titus Cocceius Gaa en Titus Cocceius Patiens, quaestores voor de derde keer, lieten volgens een besluit van de decuriones een vierkante tafel in een zomerhuis, een zonnewijzer met basis, een bassin met marmeren poten, een structuur rondom de bron, de panelen om de wand van de middelste toegang te bezetten, met tegels, een zuiltje in travertijn onder een zonnewijzer, een afdak voor de portiek en een balans met de gewichten plaatsen. Ze lieten uit de vrijgevigheid van Titus, hun patronus, een plaats aanleggen achter de verste omheiningsmuur waar men ustrinae uit de grafaerea kon kopen en tenslotte een deur die tot deze plaats toegang geeft. Dezelfden hebben deze plaats, die Titus, hun patronus, aan zijn mede-raadsleden had gegeven, versierd met de aanplanting van alle soorten wijnstokken, vruchtbomen, bloemen en allerlei groen uit publieke gelden. Onder het consulaat van Sisenna Taurus en Lucius Scribonius Libo.
143
Daarna begint het carmen dat een soort commentaar is bij de eerder droge opsomming van de concrete gegevens in het proza-gedeelte: Impensae causam titulum, qui perlegis audi, / et iustam quaeso pietatis percipe curam. / qui(bu)s vera ut cupiant concorde vivere mens est, / hos animos spectent atq(ue) haec exempla sequantur. / haec loca, dum vivent, libeat bene cuncta tueri / post obitumq(ue) suum tradant tum deinde futuris, / ne deserta vacent ignotis devia busta, / sed tuta aeterno maneant, si dicere fas est. Voorbijganger die dit opschrift leest, aanhoor de reden van deze uitgaven, en verneem – alsjeblief – de welverdiende zorg door genegenheid veroorzaakt. Al wie echt van plan is eendrachtig te willen leven, moet naar deze ingesteldheid kijken en deze voorbeelden volgen. Moge het hun vergund zijn, zolang ze leven de grafplaats goed te onderhouden en haar na hun dood zo overdragen aan de komende generaties, opdat het grafterrein niet braak zou liggen, verlaten en onbetreden door onbekenden, maar opdat alles voor eeuwig – als men het zo mag zeggen – veilig bewaard zou blijven.‟192
2.4
Geparfumeerde oliën en aroma‟s
Ook het gebruik van geparfumeerde oliën en aroma‟s komt voor in de grafcultus. Bij Cumont lezen we: “La tombe scellée, on continuait à y répandre les huiles de senteur, à s‟en servir pour oindre la stèle sépulcrale ou la statue du défunt à défaut de ses membres réduits en poudre, en même temps qu‟on consacrait à son effigie fleurs et courronnes. Ou bien encore on brûlait l‟encens ou le nard à la flamme de la lampe allumée sur la sépulture.”193 Hij geeft verder enkele verklaringen voor het gebruik van welriekende oliën en parfums. Zo konden ze ondermeer dienen om de onaangename geur van het rottende lichaam te verdoezelen of om het lijk in goede staat te bewaren (zoals dat ook bij balseming gebeurt). In het geval van crematie werd op die manier ook de sterke verbrandingsgeur gereduceerd. CIL 06, 10237 = CLE 00371 = D 07870 = GLISwedish 00184 = AE 1999, +00169. Vertaling: Prof. Dr. D. Pikhaus. 193 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 47. 192
144
Bovendien waren parfums luxe-waren die men tijdens zijn leven gebruikte en dus ook aan de dode wou meegeven. Tenslotte wijst de auteur ook op de overtuiging die leefde bij de mensen dat oliën en aroma‟s, net zoals het licht afkomstig van lampen bij het graf194, vijandige geesten weghielden van de dode.195
Ook bij R.P. Schoen lezen we iets over dit aspect: “De middelen die ter verzorging van het lijk werden gebruikt, … : zout, cederolie, myrre en amomum.”196 Hoewel hij het dus heeft over de middelen die gebruikt werden om het dode lichaam te verzorgen verschaft hij ons wel de begrippen die ik kon gebruiken als trefwoorden om bepaalde oliën en geuren op te sporen, met name respectievelijk sal, cedria/cedrinus/cedrus, murra/myrrha en amomum (amoom – dit is een Oosterse specerijplant – en de daaruit bereidde balsem). Naast deze trefwoorden werden ook de volgende begrippen nagegaan:
acerra
(wierookkistje),
alabaster/alabastrum
(olieflesje),
aroma
(aangename geur), incensum (wierook), nardus (soort olie), odor (reukwerk), oleum (olijfolie, olie), onyx (potje of vaasje van onyx voor geparfumeerde olie), turibulum (wierookvat), tus (wierook) en ung(u)ere (bestrijken, insmeren, zalven).
De volgende fragmentarische inscriptie toont dit aspect aan: ] / et quae rara fides tori [s habetur, / multos cum caperet superba forma, / blando iuncta viro pudica mansit. / qui nunc pro meritis bene adque caste / corpus, quod potuit negare flammae, / unguento et foleo rosisque plenum / ut numen colit anxius merentis. / parcas, oro, viro, puella parcas, / ut possit tibi plurimos per annos / cum sertis dare iusta, quae dicavit, / et semper vigilet lucerna nardo.
Zie 2.5 Licht, p. 148-149. Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 47. 196 Schoen R.P., Pro facultatibus vel dignitate defuncti. Uitvaartritueel, sociale status en regelgeving in Rome (100 v.Chr. – 300 n.Chr.). Zutphen, Walburg Pers, 2000, p. 248. 194 195
145
„… en wat beschouwd wordt als zeldzame trouw … is zij, hoewel zij door haar voortreffelijke schoonheid velen voor zich won, verbonden met haar liefhebbende man eerbaar gebleven. Hij vereert nu in ruil voor haar daden op correcte en fatsoenlijke manier haar lichaam, dat hij aan de vlam kon ontzeggen, met balsem, nardus en rozen. Hij vereert het angstvallig als een godheid – ze verdient het. Ik smeek je, spaar je man, meisje, spaar hem, opdat hij jou gedurende talrijke jaren kransen, die hij je terecht heeft toegewijd, zou kunnen schenken en de lamp met nardus zou doen waken.‟ 197
In dit gedicht wordt de nadruk op de deugden van de overleden echtgenote. Als een soort van wederdienst zorgt haar man nu voor haar. Bovendien wordt ook de wens uitgesproken dat hij deze wederdienst, met name het in stand houden van de grafcultus, gedurende vele jaren zal kunnen vervullen. We vinden hier, naast de attestatie van balsem en nardus-olie, ook opnieuw het gebruik van bloemen en groen terug (rosis, sertis en folio) . De onderstaande inscriptie is eerder een attestatie van de plant dan van de balsem, maar geeft toch het voorkomen van dit begrip in funeraire context weer. Iulia C(ai) l(iberta) Felicula / Felic(u)la hic misera consumptast / morte, puella dulcis, amicorum / concupienda iocis. sit tibi terra / levis tumuloque adsurgat / amomum et cingant suaves / ossa sepulta rosae vale. „Iulia Felicula, vrijgelatene van Caius. De ongelukkige Felicula wordt hier verteerd door de dood, dat lieve meisje dat verlangde naar spelletjes met haar vriendinnetjes. Moge de aarde licht voor je wezen, moge de amoom op je graf ontluiken en de zoetgeurende rozen je gebeente omkransen. Het ga je goed.‟ 198 CIL 06, 30102 = CLE 01508. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 97-98. In de weergave van F. Bücheler en E. Lommatzsch in de Anthologia Latina. Carmina Latina Epigraphica. Amsterdam, Verlag A.M. Hakkert, 1972, I-III, p. 710, luidt de eerste regel „et quae rara fides tori[s habetur,]. Hier werd de weergave van Manfred Clauss („et quae rara fides poni‟) dus niet gevolgd. 197
146
In de volgende tabel volgt een overzicht van het aantal inscripties met attestaties per zoekterm: trefwoord
aantal
acerra
0
alabaster/alabastrum
0
amomum
2
AE 1999, 00212 = CIL 06, 13528 = CLE 01559; CIL 06, 20466 = CLE 01064
aroma
1
CIL 06, 30607,1
cedria/cedrinus/cedrus
0
incensum
1
myrrha/murra
0
nardus
1
odor
0
onyx
1
sal
0
turibulum
0
tus
0
ung(u)ere
3
totaal
9
referenties
CIL 06, 10248 = D 08366
CIL 06, 30102 = CLE 01508
CIL 06, 05306 = D 07930
AE 1999, 00207 = AE 1998, +00145 = CIL 06, 41107a = CIL 06, 09797 = CIL 06, 33815a = CLE 00029 = D 05173; CIL 06, 21521 = CIL 06, 34137 = CLE 01109; CIL 06, 30102 = CLE 01508
In het door mij onderzochte inscriptie-materiaal werden dus zeer weinig gegevens gevonden over dit element uit de grafcultus. In tweederde van de gevallen komen de attestaties van dit gebruik voor in carmina.
CIL 06, 20466 = CLE 01064. Vertaling naar Gay I. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, p. 19. 198
147
2.5
Licht
Nauw verbonden met het element van oliën en aroma‟s is het voorzien van een mogelijkheid om licht te creëren aan het graf. Cumont schrijft hierover: “Les inscriptions nous apprennent que les lampes sépulcrales servaient souvent à brûler de l‟encens ou d‟autres aromates et les émanations de substances odorantes se mariaient avec le parfum des roses et des violettes.”199 Bij Toynbee lezen we bovendien dat “… provision could be made for the lightning of lamps at the grave on the Kalends, Ides, and Nones of every month.”200
Cumont verklaart ook waarom licht zo belangrijk is voor de overledenen en welke dieper liggende gedachte achter dit gebruik schuilgaat: “Aux esprits des morts, habitant la nuit de la tombe, rien n‟était plus indispensable que la lumière. Pour la leur fournir on avait coutume de placer à côté d‟eux, dans leur obscure demeure, des lampes, …. Il n‟était pas nécessaire que ces lampes fussent allumées; leur seule présence suffisait à dissiper les ténèbres dans ce séjour des ombres, où tout n‟était qu‟apparence et illusion.” Daarna haalt de auteur ook de dieperliggende reden voor dit gebruik aan. Men zorgde voor lampen aan het graf naar analogie met het zon die met haar eerste zonnestralen de kwade geesten die op aarde rondzwerven verjaagt. Bovendien kondigde het ochtendlicht ook de start aan van een nieuwe dag. De levenden hervatten hun dagelijkse bezigheden en ook de doden worden als het ware opnieuw tot leven gewekt.201
De zoektermen die voor dit aspect geselecteerd werden zijn candela/candelabrum (kaars), cereus (kaars), fax (fakkel, toorts), lampas (lamp) en lucerna (fakkel, lamp). Enkel lucerna leverde twee attestaties202 op waarvan ik één reeds behandelde bij het vorige aspect van geparfumeerde oliën en aroma‟s wat hun samenhang duidelijk aantoont.
Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 50. Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 63. Zie CIL 06, 10248 = D 08366. 201 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 48-49. 202 CIL 06, 10248 = D 08366; CIL 06, 30102 = CLE 01508. 199
200
148
Ook de tweede attestatie toont het onderlinge verband aan. in CIL 06, 10248 = D 08366 laat de overledene het vruchtgebruik van enkele panden (onder andere een huizenblok of insula) na om daarmee zijn grafcultus te kunnen financieren: … ita ut ex reditu eius insu/lae quodannis die natalis sui et / rosationis et violae et parentalib(us) / memoriam sui sacrifici(i)s quater in an/num factis celebrent et praeterea omnib(us) K(alendis) / Nonis Idibus suis quibusq(ue) mensib(us) lucerna / lucens sibi ponatur incenso inposito „… dat ze uit de inkomsten van het huizenblok jaarlijks viermaal per jaar, op zijn verjaardag, en op rozen- en viooltjesdag en op dodenfeesten zijn nagedachtenis vieren met offers; en dat voorts op alle Kalendae, Nonae en Idus, steeds per maand, een brandende lamp voor hem wordt neergezet met wierook erin.‟ 203
2.6
Feestdagen
Een laatste element uit de grafcultus zijn de dagen die specifiek verbonden zijn aan de verering van en de herinnering aan de doden. Vier aangelegenheden komen hiervoor in aanmerking: de dies violae, de dies rosae, de Parentalia met als laatste dag de Feralia en de geboortedag/verjaardag van de overledene of dies natalis. Op de eerste twee feestdagen werd reeds gewezen bij het aspect van het brengen van bloemen. De oorsprong van het gebruik van viooltjes en de daaraan verbonden feestdag werd hierboven reeds beschreven. Cumont geeft ons echter ook een mogelijke verklaring voor het gebruik van rozen en de dies rosae: “L‟usage de couvrir les tombeaux de roses a probablement été emprunté par l‟Italie, où il apparaît tardivement, aux pays helléniques. En Thrace et en Macédoine, ces rosalies appartenaient au culte indigène de Dionysos; et en Orient on les avait rattachées à celui d‟Adonis, et les mystes en célébrant cette fête fleurie, croyaient assurer à leurs proches la même immortalité qu‟avaient obtenue les divinités qu‟ils servaient.”204
Fragment uit CIL 06, 10248 = D 08366. Vertaling naar Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 216. 204 Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 45. 203
149
Ook bij Toynbee vinden we informatie over deze feestdag: “Although by no means exclusively connected with the dead, the Rosalia (dies Rosalium, Rosariorum, Rosationis) undoubtedly afforded specific occasions for scattering roses on the graves and decking the funerary portrait-statue with them.”205 Maar het belangrijkste feest ter ere van de doden waren de Parentalia, zoals ook door Toynbee gesteld wordt: “But the annual official commemoration of the dead was the Parentalia or dies Parentales, lasting from 13-21 February, of which the last day, the Feralia, was reserved for public ceremonies, while the other days were for private celebration by the family.”206 Hieronder volgt een fragment van een inscriptie die al eerder werd aangehaald bij het gebruik van geparfumeerde oliën en aroma‟s met daaraan gekoppeld het aspect van licht bij het graf (CIL 06, 10248 = D 08366), maar die ons ook iets bijbrengt over het huidige element: … ita ut ex reditu eius insu/lae quodannis die natalis sui et / rosationis et violae et parentalib(us) / memoriam sui sacrifici(i)s quater in an/num factis celebrent … “… dat ze uit de inkomsten van het huizenblok jaarlijks viermaal per jaar, op zijn verjaardag, op rozen- en viooltjesdag en op de dodenfeesten zijn nagedachtenis vieren met offers, …”207
Een heel belangrijke inscriptie met betrekking tot de precieze datum van de dies violae en de dies rosae is de zogenaamde „lex collegii Aesculapii et Hygiae‟208. Hieronder volgt de desbetreffende passage: … / XI K(alendas) Apr(iles) die violari eodem loco praesentibus dividerentur sportulae vinu pane sicut diebus s(upra) s(criptis) item V Id(us) Mai(as) die rosae eodem loco praesentib(us) dividerentur spor/tulae vinu et pane sicut diebus s(upra) s(cripits) …
Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 63. 206 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 63-64. Zie ook Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. Zie ook Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 41-43. 207 Vertaling naar Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 216. 208 CIL 06, 10234 = D 07213. 205
150
Uit deze inscriptie blijkt duidelijk dat de dies violae op 22 maart gevierd werd zoals ook Cumont reeds stelde. De dies rosae valt hier op 11 mei maar bij E. Wolff lezen we dat er sprake is van enige speling op deze datum: “…; cette fête n‟était pas à date fixe mais variait d‟une famille, d‟une association à l‟autre, avec cette réserve qu‟elle était célébrée à la saison des roses (mai-juin); … .”209 Dit komt ook naar voor in een zinsnede: “… item XII K(alendas) Iunias die rosationis …” (CIL 06, 10239) ofte 21 mei. Onderstaande tabel toont het aantal inscripties met attestaties per zoekterm:
trefwoord
aantal
referenties
dies natalis
5
CIL 06, 09626 = D 07267; CIL 06, 10234 = D 07213; CIL 06, 10239; CIL 06, 10248 = D 08366; CIL 06, 10297
dies rosae
4
CIL 06, 09626 = D 07267; CIL 06, 10234 = D 07213; CIL 06, 10239; CIL 06, 10248 = D 08366
dies violae
3
CIL 06, 10234 = D 07213; CIL 06, 10239; CIL 06, 10248 = D 08366
Parentalia
4
CIL 06, 09626 = D 07267; CIL 06, 10239; CIL 06, 10248 = D 08366; CIL 06, 29906
Feralia
0
totaal
16
Bij dit totaal moet wel gewezen worden op het feit dat vier inscripties210 verschillende zoektermen bevatten. Het aantal attestaties van deze feestdagen in inscripties is dus uitermate beperkt. Een laatste festival ter ere van de doden zijn de Lemuria. Toynbee zegt hierover: “The second festival of the dead, held on 9, 11 and 13 May, was the Lemuria, when the apparently kinless and hungry ghosts, the Lemures, and the mischievous and dangerous Larvae, were supposed to prowl round the house.”211 Wolff E. La poésie funéraire épigraphique à Rome. Etudes Anciennes, Rennes, Presses Universitaires de Rennes, 2000, p. 28. 210 CIL 06, 09626 = D 07267; CIL 06, 10234 = D 07213; CIL 06, 10239; CIL 06, 10248 = D 08366. 211 Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 64. Zie ook Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. Zie ook Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 38-41. 209
151
De epigrafie leverde geen enkele attestatie op van deze feestdag, wat natuurlijk niet hoeft te verwonderen aangezien het gaat om een negatieve voorstelling van de overledenen. Op de voornoemde dagen werd er – in tegenstelling tot de eerder besproken feestdagen – niet om grafcultus gevraagd door de doden. In mijn onderzoek heb ik tenslotte geen rekening gehouden met het „Caristia‟- of „Cara Cognatio‟-feest dat doorgaat op 22 februari. Dit feest was eerder een privéaanlegenheid binnen de dichte familie en tevens een gelegenheid om eventuele familiale geschillen bij te leggen. Hier komt dus het sociale aspect van de grafcultus aan bod. Dit gebeuren valt dus niet onder „grafcultus‟ zoals ik die in het begin van dit thema heb gedefinieerd vermits het niet bij het graf zelf plaats vindt. Ook Jacobsen stelt: “La Cara Cognatio ou Caristia, …, ne fait pas, il est vrai, directement partie du culte des tombeaux, attendu qu‟elle se célèbre dans les maisons, mais c‟est en tous cas une partie du culte des morts.”212
Jacobsen J.P. Les Mânes. Paris, Champion, 1924, p. 115. Zie ook Cumont F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, p. 116. 212
152
3 Belang van een graf en de toegang ernaar 3.1
Belang van een graf
Het belang van een graftombe werd reeds aangetoond door de vele verwijzingen in inscripties naar de oprichting van een monument bij leven (zie thema 2). Een ander aspect van dit gegeven is het voorzien van een graf voor iemand van wie men de stoffelijke resten niet ter beschikking heeft, bijvoorbeeld in het geval iemand verdronken is of een soldaat die sneuvelde op het slagveld ver van huis. Bij Toynbee lezen we: “If a person‟s body was not available for burial, in such eventualities as drowning at sea or death in battle, a cenotaphium was made to provide the soul with a dwelling-place, which it was invited to enter by being called upon by name three times.”213 Een dergelijk graf, waar dus geen lichamelijke resten in aanwezig waren, is een cenotaf/phium. Een andere omschrijving die soms als een soort synoniem gebruikt wordt is „inane sepulc(h)rum‟ of („leeg graf‟)214. De oprichting van dit pseudo-graf moet ervoor zorgen dat – bij het gebrek aan het lichaam – tenminste de geest van de dode een plaats heeft om naar terug te keren. Diezelfde plaats zal dan het centrum worden van de grafcultus. Ik heb dit gegeven dus opgespoord aan de hand van de trefwoorden cenotaf/phium en de omschrijving inane sepulc(h)rum. Dit leverde beide malen slechts één attestatie op, respectievelijk CIL 06, 13386 en CIL 06, 16913 = CLE 01185. Hieronder volgen beide inscripties: In hoc cenotaphiolo / m(emoriae) Aur(eliae) Stratonicae qui facit / p(edes) long(um) XXIIII lat(um) p(edes) XIIII / et lib(ertis) libertabusque posterisq(ue) / eorum215 „Dit lege graf is ter herinnering aan Aurelia Stratonica. (Het monument) meet 24 voet in de diepte en 14 voet in de breedte. Het graf is ook bestemd voor haar mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen.‟
Toynbee J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, p. 54. 214 „inane sepulc(h)rum‟ betekent echter niet steeds een leeg graf. In CIL 06, 03608 = CLE 00475 drukt „inane sepulchrum‟ uit dat het de zoon had moeten zijn die voor zijn ouders een graf opricht en niet omgekeerd. Hier moet „inane‟ dus begrepen worden als „tegen de natuurlijke orde‟. 215 CIL 06, 13386. 213
153
In CIL 06, 16913 (zie infra) wordt de betekenis van het cenotaf/phium genuanceerd. Er is wel een echt graf voor de jongeman in Pollentia, maar zijn meester richtte een cenotaf/phium op, vermoedelijk op zijn landgoed, om er de grafcultus te kunnen voltrekken: Dis Manib(us) / Domestico qui vixit ann(os) XVI Hoc mihi noster erus sacravit / inane sepulcrum, villae tecta suae / propter ut aspicerem, utque suis / manibus flores mihi vinaque / saepe funderet et lacrimam, quod / mihi pluris erit. nostros nam cineres / Pollentia saeva subegit, est et ibi / tumulus, nomen et ara mihi. nec / tamen aut illi supter crudelia busta aut istas sedes nostra subit / anima, sed petat As(s)urios, / petat ille licebit Hiberos, per / mare, per terras subsequitur dominum. M(arcus) Caerellius / Smaragdianus fecit „Aan de Di Manes. Voor Domesticus, die 16 jaar geworden is. Onze meester heeft dit lege graf voor mij bestemd opdat ik een beter uitzicht zou hebben op zijn villa en opdat hij dikwijls eigenhandig bloemen en wijn zou vergieten en tranen, wat voor mij meer betekent. De wrede stad Pollentia heeft immers mijn as bedolven en ik heb ook daar mijn grafheuvel, mijn naam en een altaar. Maar voor hem rust mijn geest niet onder die wrede grafheuvel of onder die verblijven. Maar ook al gaat hij naar Asurius, ook al gaat hij naar Hiberia, over zee, over land zal mijn geest zijn meester volgen. Marcus Caerellius Smaragdianus heeft dit gemaakt.‟ 216
CIL 06, 16913 = CLE 01185. Naar Suetens L. „Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten uit Rome‟, licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2000-2001, p. 87-89. 216
154
Deze inscriptie leverde dus zowel een attestatie op voor de neutrale term sepulc(h)rum in het thema „graf als woning‟ maar eveneens een attestatie voor een pseudo-graf in dit thema. Ik heb hier steeds naar het cenotaf/phium gerefereerd met de term „graf‟, maar volgens het Romeinse recht was er van een graf in deze context helemaal geen sprake: „Sepulchrum est, ubi corpus ossave hominis condita sunt. Celsus autem ait: non totus qui sepulturae destinatus est, locus religiosus fit, sed quatenus corpus humatum est.‟ („A burial-place is a spot where human bodies or bones are deposited. Celsus, however, says that a place which is destined for burial does not become religious entirely, but only that portion of it where the body is laid.‟)217 Een cenotaf/phium genoot met andere woorden niet de beschermende maatregelen die van kracht waren voor een graf. Ook M. Ducos gaf dit verschil al aan: “…à la différence du cénotaphe qui reste un locus purus, du monument inachevé où le cadavre n‟a pas encore été déposé, le tombeau ne peut faire l‟objet d‟une vente, ni d‟une donation.”218
3.2
De verzekerde toegang tot het graf
Naast het voorzien van een graf was ook de toegang ernaar een zeer belangrijk element. De oprichter van een tombe wil er immers te allen tijde zeker van zijn dat zijn familia de grafcultus kan laten plaatsvinden. Deze toegang wordt gegarandeerd door het Romeinse recht: „Utimur eo iure, ut dominis fundorum, in quibus sepulchra fecerint, etiam post venditos fundos adeundorum sepulchrorum sit ius. Legibus namque praediorum vendundorum cavetur, ut ad sepulchra, quae in fundis sunt, item eius aditus ambitus funeri faciendi sit‟. („It is our practice to hold that the owners of land, in which they have set apart places of sepulture, have the right of access to the sepulchres, even after they have sold the land. For it is provided by the laws relating to the sale of real property that a right of way is reserved to sepulchres situated thereon, as well as the right to approach and surround them for the purpose of conducting funeral ceremonies.‟)219 D.11.7.2. Zie http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/Corpus/digest.htm (Latijn) en http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/ (Engelse vertaling). 218 DUCOS M. Le tombeau, locus religiosus. In: HINARD F. La mort au quotidien dans le monde romain. Paris, de Boccard, 1995, p.139-140. 219 D.47.12.5. Zie http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/Corpus/digest.htm (Latijn) en http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/ (Engelse vertaling). 217
155
De uitdrukkingen die in inscripties voorkomen om de toegang tot het graf (of de weigering ervan) aan te geven werden gehaald bij Anne Helttula.220 Uit haar onderzoek bleek dat de meest voorkomende formule itus ambitus was, gevolgd door iter of itus aditus ambitus. Ze geeft bovendien aan welke varianten er op deze twee formules bestaan, maar ik heb er – om methodologische redenen – voor gekozen om enkel die formules op te sporen waarin ofwel ambitus ofwel aditus (of een combinatie van beide termen) voorkomt. De overige formule-varianten zijn immers zeer uitzonderlijk en zullen dus het beeld van het aantal attestaties niet wezenlijk vervormen. Ik vond in totaal 111 inscripties waarvan 77 inscripties (zie bijlage 1) met een attestatie van „ambitus‟, 7 inscripties (zie bijlage 2) met een attestatie van „aditus‟ en 27 inscripties (zie bijlage 3) waarin beide termen voorkomen in de formule.
De vraag is nu of de toegang tot het grafmonument enkel betrekking heeft op de weg die er naartoe leidt of ook inhoudt dat de perso(o)n(en) aan wie de toegang verleend wordt tevens een begraafplaats in het monument verwerven. Helaas toonde Heltulla reeds aan dat op bovengestelde vraag geen sluitend antwoord kan gegeven worden: “This material, in addition to being scarce, is also very heterogeneous and gives room for speculation.”221 In de meeste gevallen kan je immers op basis van de inscriptie niet absoluut zeker weten of enkel de toegang dan wel eveneens een plek binnen het monument aan bepaalde perso(o)n(en) toegezegd wordt.
Hoewel ik de hypothese die zij formuleert dus niet kan bewijzen aan de hand van mijn inscriptie-materiaal wil ik ze hier toch vermelden: “… I find it very hard to believe that the limited space of a sepulchral stone would be used to enumerate people who were merely allowed to visit the tomb on special occasions; it is to be noted that when itus ambitus unquestionably refers to ceremonial rights, no names are given.”222
Helttula A. On itum ambitum datum: a formula of ius sepulchri. Arctos, Acta Philologica Fennica, VIII, Helsinki, Helsingfors, 1974, p. 9-17. 221 Helttula A. On itum ambitum datum: a formula of ius sepulchri. Arctos, Acta Philologica Fennica, VIII, Helsinki, Helsingfors, 1974, p. 10. 222 Helttula A. On itum ambitum datum: a formula of ius sepulchri. Arctos, Acta Philologica Fennica, VIII, Helsinki, Helsingfors, 1974, p. 13. 220
156
Hieronder volgen drie voorbeelden uit mijn inscriptie-materiaal: Ex codicillis triplicibus Popili / Heraclae / C(aius) Popilius Heracla heredib(us) salut(em) / vos heredes mei rogo iubeoque / fideique vestrae committo uti / monumentum mihi faciatis in Vatic(ano) / ad circum iuxta monumentum Ulpi / Narcissi ex HS VI (milibus) n(ummum) in quam rem / numerabit Novia Trophime HS III (milia) n(ummum) / et coheredes eius HS III (milia) n(ummum) ibique reliquias meas et Fadiae Maximae uxoris meae / si quid ei humanitus acciderit poni volo / cuius monumenti ius lego libertis liberta/busq(ue) meis et quos testamento manumisero / sive quem in statu libertatis reliqui et hoc amplius / Noviae Trophime libertis libertabusq(ue) eius / posterisque supra scriptorum et itum aditum am/bitum sacrificique faciendi causa ad id monu(men)/tum uti ei liceat „From the testament, written on three leaves, of Popilius Heracla. Gaius Popilius Heracla to his heirs, greeting. I ask you, my heirs, I order you, and I rely upon your good faith, to build me a tomb on the Vatican Hill near the Circus, next to the tomb of Ulpius Narcissus, at a cost of 6000 sesterces. For this purpose Novia Trophime will pay 3000 sesterces and her co-heir 3000. I wish my remains to be placed there and also those of my wife, Fadia Maxima, when her time comes to join me. I charge my freedmen and freedwomen with the right and duty of maintaining cult at that tomb. This applies also both to those whom I shall free by my will and to those whom I leave to be freed on certain conditions; and the same likewise applies to the freedmen and freedwomen of Novia Trophime and to all the descendants of the persons above mentioned. They are to enjoy the right of free access to the tomb for the purpose of making sacrifices there.‟223 D(is) M(anibus) / Sellia (H)elpis mater / et C(aius) Sellius Aera/stus pater / Primigeniae fil(iae) / fec(it) vix(it) an(nos) II / i(ter) a(ditus) a(mbitus) s(acrificiis) f(aciendis) d(ebetur)224 „Aan de goddelijke schimmen. Sellia Helpis, haar moeder, en Caius Sellius Aerastus, haar vader, hebben dit graf opgericht voor Primigenia, hun dochtertje dat twee jaar oud is geworden. Er moet toegang zijn tot het graf om offers te brengen.‟
AE 1945, 00136 = AE 1946, +00116 = AE 1949, 00196 = AE 1950, 00011 = AE 1950, 00035. Vertaling overgenomen uit Toynbee J.M.C. & Perkins W. The shrine of St. Peter and the Vatican Excavations. 1956, Longmans, Green and Co, London/New York/Toronto, p. 10. 224 CIL 06, 07513. 223
157
M(arcus) Aemilius Artema / fecit / M(arco) Licinio Successo fratri / bene merenti et / Caeciliae Modestae coniugi / suae et sibi et suis libertis / libertabusq(ue) posterisq(ue) eorum / excepto Hermete lib(erto) quem veto / propter delicta sua aditum ambitum ne / ullum accessum habeat in hoc monumento „Gemaakt door Marcus Aemilius Artema voor zijn broer Marcus Licinius Successus, welverdiend, en voor Caecilia Modesta, zijn echtgenote, en voor zichzelf, zijn mannelijke en vrouwelijke vrijgelatenen en hun nakomelingen. Uitgesloten is de vrijgelatene Hermes: vanwege zijn wandaden ontzeg ik hem de toegang en rondgang, zodat hij generlei entree tot dit graf heeft.‟ 225
CIL 06, 11027 = D 08285. Vertaling overgenomen uit Hunink V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, p. 85. 225
158
Besluit Ik ben dit thema begonnen met na te gaan waarom de grafcultus gepraktiseerd werd door de overblijvende leden van de familia. Daarna werden ook in dit thema de referenties naar grafcultus in de inscripties vanuit een statistisch oogpunt benaderd. De theoretische kaders omtrent de verschillende elementen in de grafcultus werden vooral ontleend aan het werk van Franz Cumont om daarna getoetst te worden aan wat de inscripties ons hierover vertelden. Ik heb wederom gepoogd zijn uitspraken met het bekomen cijfermateriaal te vergelijken. Tenslotte heb ik het belang van een graf als centrum van de grafcultus behandeld door te kijken naar wat in de inscripties werd vermeld over zogenaamde pseudo-graven en het belang van de verzekerde toegang om de rituelen en handelingen uit de grafcultus te kunnen volbrengen. De geselecteerde trefwoorden leverden voor dit thema een corpus van 162 inscripties op226. Dit is een opmerkelijk kleiner corpus in vergelijking met de twee eerder behandelde thema‟s. Toch is dit het thema dat naar alle waarschijnlijkheid het meest tot de verbeelding spreekt aangezien het voor de meesten onder ons wellicht zeer merkwaardig overkomt om eten en drinken naar het graf te brengen of er geurende aroma‟s te plaatsen. Bovendien leert dit thema ons wellicht het meest over hoe de Romein omging met de doden, naast de eerder vastgestelde overtuiging dat de overledene kon huizen in zijn graf (thema 1) en dat er maatregelen moesten getroffen worden om de integriteit van het graf te verzekeren of dat er reeds tijdens het leven een graf moest worden voorzien (thema 2).
226
Dit corpus is terug te vinden in de bijhorende databank onder „grafcultus‟.
159
Bijlage 1: attestaties „ambitus‟ -
AE 1953, 00064 AE 1975, 00055 AE 1975, 00085 AE 1977, 00031 AE 1980, 00154 AE 1987, 00130 AE 2001, 00416 = CEACelio 00202 CIL 06, 01904 CIL 06, 03626 = ILMN-01, 00080 CIL 06, 05172 CIL 06, 05828 = AE 2001, +00169 CIL 06, 07511 CIL 06, 07583 CIL 06, 08485 CIL 06, 08489 = AE 2000, +00132 CIL 06, 08520 CIL 06, 09258 CIL 06, 09408 CIL 06, 10208 = D 05158 CIL 06, 10259 = D 07344 = AE 2000, +00221 CIL 06, 10460 CIL 06, 10562 = D 08362 CIL 06, 13873 CIL 06, 15473 CIL 06, 15962 CIL 06, 16468 CIL 06, 17322 CIL 06, 18049 CIL 06, 18123 CIL 06, 19085 CIL 06, 19086 CIL 06, 19607 = CIL 06, 34124 CIL 06, 20601 CIL 06, 20677 CIL 06, 20802 CIL 06, 20967 CIL 06, 20973 CIL 06, 21161 CIL 06, 21377 CIL 06, 21445 = D 08119 CIL 06, 21699 CIL 06, 21925 CIL 06, 22732 CIL 06, 22819 CIL 06, 23223 CIL 06, 24064 CIL 06, 24481 CIL 06, 25147 CIL 06, 25789 CIL 06, 25908 CIL 06, 26153a = CIL 06, 33234 CIL 06, 26229
160
-
CIL 06, 26355 = D 08359 CIL 06, 26419 = D 08361 CIL 06, 26731 CIL 06, 26979 CIL 06, 27340 CIL 06, 28299 CIL 06, 28757 CIL 06, 29154 CIL 06, 29179 CIL 06, 29407 CIL 06, 29907 CIL 06, 29989 CIL 06, 29997 CIL 06, 30021 CIL 06, 30522,005a CIL 06, 30618 CIL 06, 33216 CIL 06, 33840 CIL 06, 34235 CIL 06, 34887a CIL 06, 36147 CIL 06, 36333 CIL 06, 38241a CIL 06, 38557 CIL 06, 38705 = D 09443
161
Bijlage 2: attestaties „aditus‟ -
AE 1968, 00165 CIL 06, 10876 CIL 06, 14132 CIL 06, 15677 CIL 06, 17662 CIL 06, 19562 CIL 06, 28978
162
Bijlage 3: attestaties „ambitus + aditus‟ -
AE 1920, 00107 AE 1926, 00048 AE 1945, 00136 = AE 1946, +00116 = AE 1949, 00196 = AE 1950, 00011 = AE 1950, 00035 AE 1977, 00102 = CIL 06, 29480 CIL 06, 02345 = D 01975 CIL 06, 07513 CIL 06, 08667 = D 01618 = AE 1997, +00160 CIL 06, 09404 = D 07249 CIL 06, 10231 = D 07313 CIL 06, 10235 = D 08364 CIL 06, 10238 = D 08353 CIL 06, 10247 CIL 06, 10250 = D 08363 CIL 06, 11027 = D 08285 CIL 06, 12133 = D 08365 CIL 06, 13823 = D 08352 CIL 06, 14614 = D 07931 CIL 06, 14657 CIL 06, 14672 = IG-14, 01746 = D 08156 = IGUR-03, 01245 CIL 06, 17651 CIL 06, 17652 = CIL 06, 17653 = D 07932 CIL 06, 19949 CIL 06, 24097 CIL 06, 26422 = D 08360 CIL 06, 28546 CIL 06, 28601 CIL 06, 39097
163
Algemeen besluit Ik wil hier terugkomen op de twee centrale vragen die ik in het begin van deze verhandeling heb geformuleerd. De eerste vraag luidde of de gegevens in inscripties in samen- dan wel tegenspraak waren met de archeologie en de Latijnse literatuur. Ik hoop met deze verhandeling te hebben aangetoond dat we heel wat informatie met betrekking tot de door mij behandelde thema‟s kunnen halen uit de epigrafie. Ondanks het feit dat het voor vele trefwoorden vaak maar om een paar attestaties ging, waren deze toch zeer waardevol. Mijn onderzoek beperkte zich echter niet tot het epigrafische materiaal alleen. Tijdens mijn onderzoek kwam ik met verschillende andere domeinen in contact. Zo heb ik bijvoorbeeld een beroep gedaan op archeologische gegevens om bepaalde aspecten te verklaren of te illustreren. Ook de Romeinse literatuur, en vooral het Satyricon van Petronius, is een onuitputtelijke bron voor deze problematiek. Bepaalde zaken die we lezen in de Cena Trimalchionis worden bevestigd door de epigrafie waar het toch voornamelijk de „gewone‟ mensen zijn die aan bod komen. De tweede vraag had betrekking tot de belangrijkste literatuur die over mijn onderwerp was gepubliceerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de statistische benadering van inscripties, mogelijk gemaakt door het initiatief van Manfred Clauss, een nieuw licht liet schijnen over deze literatuur. De algemene beschrijvingen kunnen nu ook gekoppeld worden aan het bekomen cijfermateriaal. Hierbij werd duidelijk dat sommige uitspraken op zijn minst genuanceerd of soms volledig veranderd moesten worden. Ik heb voor mijn onderzoek een niet onaanzienlijk aantal inscripties gelezen en verwerkt. Als je je dan bedenkt dat dé reden waarom mensen een inscriptie lieten opstellen was niet vergeten te worden en voor te leven in de herinnering, ookal gaat het hier niet om bijvoorbeeld de onbekende voorbijganger maar om een student die een thesisonderzoek voerde, dan moet je besluiten dat ze daar toch maar weer mooi in geslaagd zijn.
164
Bibliografie 1. Corpora -
Année épigraphique. Paris, Presses Universitaires de France, 1888-2001.
-
BUCHELER F. & LOMMATZSCH E. Anthologia Latina. Carmina Latina Epigraphica. Amsterdam, Verlag A.M. Hakkert, 1972, I-III.
-
CAMODECA G., SOLIN H. (e.a.) Le Iscrizioni Latine del Museo Nazionale di Napoli, 1: Roma e Latium. Napoli, Loffredo Editore, 2000, 399 p.
-
Corpus Inscriptionum Latinarum, consilio auctoritate Academiae litterarum regiae Borussicae. Berolini, 1863, CIL VI.
-
DESSAU H. Inscriptiones Latinae selectae, I-III, Berolini, 1892-1916.
-
DONATI A. Epigrafia Cortonese. Testi greci e romani. Cortona, Calosci, 1967, 143 p.
-
FERNANDEZ MARTINEZ C. Poesía Epigráfica Latina. Madrid, Editorial Gredos, 1998, 2 delen.
-
MAREK V. (ed.) Greek and Latin Inscriptions on Stone in the collections of Charles University. Praag, Univerzita Karlova, 1977, 101 p.
-
MORETTI L. Inscriptiones Graecae Urbis Romae. Rom, 1968-1990.
-
Oxford Latin Dictionary. Oxford, Clarendon Press, 1968-1982, 2 delen.
-
PANCIERA S. Iscrizioni greche e latine del foro Romano e del Palatino. Roma, Edizioni di Storia et letteratura, 1996, 445 p.
-
PINKSTER H. (ed.) Woordenboek Latijn-Nederlands. Amsterdam, Amsterdam university press, 1998, 1196 p.
-
SPEIDEL M.P. Die Denkmäler der Kaiserreiter. Equites singulares Augusti. Köln, Rheinland-Verlag, 1994, 460 p.
-
VIDMAN L. Sylloge inscriptionum religionis Isiacae et Sarapiacae. Berlin, W. de Gruyter, 1969, 373 p.
165
2. Literatuur -
CHAMPLIN E. The Glass Ball Game. Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik. 1985, 60, p. 159.
-
CHAMPLIN E. Final judgments: duty and emotion in Roman wills, 200 B.C. A.D. 250. Berkeley, University of California press, 1991, 217 p.
-
COURTNEY E. Musa Lapidaria: A Selection of Latin Verse Inscriptions. Georgia, Scholars Press Atlanta, 1995, 457 p.
-
CUMONT F. After life in Roman paganism. Lectures delivered at Yale university on the Silliman foundation. New Haven, University press, 1922, 224 p.
-
CUMONT F. Recherches sur le symbolisme funéraire des romains. Paris, Paul Geuthner, 1942, IV, 553 p.
-
CUMONT F. Lux Perpetua. Paris, Paul Geuthner, 1949, XXXIII, 524 p.
-
DE VISSCHER F., Le droit des tombeaux Romains. Milano, Giuffré, 1963, 339 p.
-
FRIGGERI R., PELLI C. Vivo e morto nelle iscrizioni di Roma. Tituli 2, 1980, Edizione di Storia e Letteratura, pp. 95-172.
-
GALLETIER E. Etude sur la poésie funéraire romaine d‟après les inscriptions. 1922, Paris, Hachette, 340 p.
-
GARDNER J.F. & WIEDEMANN T. (ed.) The Roman Household. A Sourcebook. London-New York, Routledge, 1991, 210 p.
-
GASSNER V. Tabernen im sepukralbereich. Lebendige Altertumswissenschaft: Festgabe zur Vollendung des 70. Lebensjahres von Hermann Vetters. 1985, Wien, pp. 165-169.
-
GAY I. Dis Manibus. Romeinse grafschriften. Baarn, Ambo, 1994, 45 p.
-
GRIMAL P. Les jardins romains à la fin de la République et aux premiers siècles de l'Empire: essai sur le naturalisme romain. Paris, de Boccard, 1943, 557 p.
-
HELTTULA A. On itum ambitum datum: a formula of ius sepulchri. Arctos, Acta Philologica Fennica, VIII, Helsinki, Helsingfors, 1974, pp. 9-17.
-
HINARD F. (ed.) La mort, les morts et l'au-delà dans le monde romain. Actes du colloque de Caen, 20-22 novembre 1985. Caen, Centre des Publ. de l'Univ., 1987, 373 p.
-
HINARD F. (ed.) La mort au quotidien dans le monde romain. Actes du colloque organisé par l‟Université de Paris-IV, Paris-Sorbonne, 7-9 octobre 1993. Paris, de Boccard, 1995, 257 p.
166
-
HOPE V.M. A roof over the dead: communal tombs and family structure. In R. Laurence & A. Wallace-Hadrill (eds.), Domestic space in the Roman world, Journal of Roman Archaeology, 1997, 22, pp. 69-88.
-
HOPKINS K. Death and Renewal. Sociological studies in Roman history. Volume 2. Cambridge etc., Cambridge University Press, 1983, XX, 276 p.
-
HUELSEN Ch. Piante iconografiche incise in marmo. Mitteilungen des Deutschen archäologischen Instituts. Römische Abteilung, 1890, pp. 46-63.
-
HUNINK V. Levend in steen. Romeinse grafinscripties. Budel, Damon, 2007, 262 p.
-
JACOBSEN J.P. Les Manes. Paris, Champion, 1924, deel 1, 182 p.
-
JASHEMSKI W. Tomb Gardens at Pompeii. The Classical Journal, 1970-1971, 66, pp. 97-115.
-
LASSERE J.M. Manuel d‟épigraphie romaine. Paris, Picard, 2005, 2dln, 1167 p.
-
LATTIMORE R.A. Themes in Greek and Latin epitaphs. Urbana, University of Illinois Press, 1942, 354 p.
-
LEEMAN A.D. Petronius, Satyricon (Nederlandse vertaling). Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2004, 176 p.
-
MACMULLEN R. The Epigraphic Habit in the Roman Empire. American Journal of Philology, 1982, 103, 3, pp. 233-246.
-
MEYER E.A. Explaining the Epigraphic Habit in the Roman Empire: The Evidence of Epitaphs. Journal of Roman Studies, 1990, 80, pp. 74-96.
-
MIEROW CH. C. Hoc Monumentum Heredem Non Sequitur – An Interpretation. Transactions and Proceedings of the American Philological Association, 1934, 65, pp. 163-177.
-
MORRIS I. Death-Ritual and Social Structure in Classical Antiquity. Cambridge, Cambridge University Press, 1994, XVII, 264 p.
-
MOURITSEN H. Freedman and Decurions : Epitaphs and Social History in Imperial Italy. Journal of Roman Studies, 2005, 95, pp. 38-63.
-
PARROT A. Malédictions et violations de tombes. Paris, Geuthner, 1939, 201 p.
-
PIKHAUS D. Levensbeschouwing en milieu in de Latijnse metrische inscripties: een onderzoek naar de invloed van plaats, tijd, sociale herkomst en affectief klimaat. Brussel, Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1978, 490 p.
-
PORTE D. Tombeaux Romains. Paris, Gallimard, 1993, 168 p.
167
-
SANDERS G. Bijdrage tot de studie der Latijnse metrische grafschriften van het heidense Rome: de begrippen „licht‟ en „duisternis‟ en verwante themata. Brussel, Paleis der Academiën, 1960, XVII, 443 p.
-
SCHMIDT M. G. Ursus Togatus (CIL VI, 09797). Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik. 1999, 126, p. 240-242.
-
SCHOEN R.P., Pro facultatibus vel dignitate defuncti. Uitvaartritueel, sociale status en regelgeving in Rome (100 v.Chr. – 300 n.Chr.). Zutphen, Walburg Pers, 2000, 313 p.
-
SCHOEN R.P. Een huis voor de eeuwigheid. Aanschaf en inrichting van graven in de epigrafiek. Hermeneus, 1998, 70, 2, pp. 135-142.
-
SCHWARTZ M.A. Vergilius, Aeneis (Nederlandse vertaling). Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2005, 390 p.
-
SELTMAN C. Wine in the Ancient World. London, Routledge & Kegan Paul, 1957, 196 p.
-
SIAT J., L‟influence des poètes dans les inscriptions funéraires latines païennes d‟Italie. Ktèma, 1990, 21, pp. 321- 343.
-
SIAT J., La mort dans les inscriptions latines d‟Italie. Latomus, 57, 1997, pp. 5260.
-
SOLIN H. Die Stadtrömischen Sklavennamen. Ein Namenbüch. Stuttgart, Franz Steiner Verlag, 1996, 3 delen, 727 p.
-
SOLIN H. Die griechischen Personennamen in Rom. Berlin-New York, Walter De Gruyter, 2003, 3 delen, 1716 p.
-
SUETENS L. Het graf als contactpunt tussen de dode en zijn familie in epigrafische gedichten te Rome. Gent, UGent (licentiaatverhandeling), 2001, 116 p.
-
THANIEL G. Lemures and Larvae. The American Journal of Philology, 1973, 94 (2), pp. 182-187.
-
TOYNBEE J.M.C. & PERKINS J.W. The shrine of St. Peter and the Vatican excavations. London, Longmans - Green, 1956, 293 p.
-
TOYNBEE J.M.C. Death and burial in the Roman world. Baltimore, John Hopkins University Press, 1996, 336 p.
-
VERCAUTEREN K. Het grafschrift van Allia Potestas. CIL VI, 37965, CLE 1988. Gent, UGent (licentiaatverhandeling), 1988, 174 p.
-
VON HESBERG H. Römische Grabbauten. Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1992, 286 p.
168
-
WOLFF E. La poésie funéraire épigraphique à Rome. Etudes Anciennes, Rennes, Presses Universitaires de Rennes, 2000, 157 p.
-
WOOLF G. Monumental Writing and the Expansion of Roman Society in the Early Empire. Journal of Roman Studies, 1996, 86, pp. 22-39.
3. Websites -
http://lettere2.unive.it/saltelli/
-
http://www.annee-philologique.com/aph/
-
http://www.edr-edr.it/
-
http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/
-
http://webu2.upmf-grenoble.fr/Haiti/Cours/Ak/Corpus/digest.htm
-
http://www.manfredclauss.de/
169