Wie is er bang van publiek spreken?
Argumenteren en debateren
1.Spreken in het openbaar 2.Hoogtes 3.Insekten en torren 4.Financiële problemen 5.Diep water 6.Ziekte 7.Dood 8.Vliegen 9.Eenzaamheid 10.Honden
40.6% 30.0% 22.1% 22.0% 21.5% 18.8% 18.7% 18.3% 13.6% 11.2%
Br uskin Associates (1973), gepubliceer d in W allenchinsky, D. & Wallace, I. (1973) The book of lis ts. Car lson, New Yor k. Over genomen uit Wier tzema K. & Jansen, P. (1995) Spreken in h et openbaar. Coutinho, Bussum, Neder land.
Publiek spreken • Nonchalance is niet aanbevolen. – Een goede spreker die nonchalant overkomt is meestal toch uitstekend voorbereid; een zeldzame keer heeft hij genoeg aan ervaring.
• Improviseren lukt niet.
Publiek spreken (3) • Wil je een ganse cursus over dit onderwerp, volg dan het keuzevak bij Prof. Olga Detroyer
Publiek spreken (2) • Acht tips (uit Mertens, V. (2000) Spreken voor Publiek. Garant) – – – – – – –
Vooraf vijftien keer in- en uitademen. Drink iets voor je spreekt. Sta recht, stap langzaam; zo lijk je beheerst. Kijk het publiek eerst aan. Laat je schouders los. Spreek rustig. Zoek oogcontact met je publiek.
Brengen van een argument • Weet wie je publiek is. – Je medestudenten, collega’s, een professor, leerlingen van de middelbare school.
• Weet wat je publiek wil horen. – Waarom komt het luisteren, wat is interessant.
1
Succesvolle stijlmiddelen • De regel van drie – – – –
Succesvolle stijlmiddelen (2) • One-liners
Veni, vidi, vici. Goed, beter, best. Van het volk, voor het volk, door het volk. Neen, neen en neen
(Filip De Winter n.a.v. de toetr eding van Tur kijke tot de EU).
• Herhaling en opsomming – Omdat…, omdat…, omdat… – Redundantie onderlijnt je boodschap.
Succesvolle stijlmiddelen (3) • Een anekdote betrekt de luisteraar – Maar hoe ze kort, en gebruik ze nooit als bewijsmateriaal. – Over jezelf, maar liever nog over een bekend persoon.
• Paradox, fijn voor een inleiding of slot – De nacht is het mooiste deel van de dag. – Morgen is vandaag gisteren.
Big nono • De anekdotische bewijsvoering. – “Ik heb gelezen dat…” – “Mijn broer heeft ooit eens meegemaakt…” – Eén anekdote maakt niks hard, en kan enkel dienen als inleiding, waarna cijfermateriaal moet volgen.
– “I had a dream”.
• Tegenstellingen verduidelijken het debat – Vroeger vs. nu – Pro vs. contra – Wit vs. zwart
Succesvolle stijlmiddelen (4) • Overdrijving – Om te overtuigen moet je soms overdrijven. – Niet “Te veel frieten eten is slecht voor de gezondheid”, maar “Friet is ongezond”.
• Humor – Het hoeft geen Geert Hoste te zijn, maar een grapje op zijn tijd mag.
Big nono (2) • Overtuigen doe je met één enkel of weinig argumenten die je degelijk uitwerkt. – Breng nooit te veel argumenten naar voor, dat overtuigd niet en het blijft niet hangen bij je publiek. – Drie argumenten is vaak het maximum.
2
Big nono (3) • Gebruik volle zinnen en ga een dialoog aan. – Vaak is men onzeker over iets en grijpt men terug naar korte nietszeggende zinnen.
Nut voor een student • Brainstormen tijdens een groepswerk. • Problemen gezamenlijk oplossen. • Presenteren van eigen of iemand anders theorie of standpunt. • Een kleine groep voorzitten. • Een theorie uitleggen aan een groep. • Vragen stellen aan de lesgever. • Conclusies weergeven van een discussie. • … Al deze skills zijn rechtstreeks te vertalen naar de werkvloer.
Dialoog • Wederzijds respect en interesse. – Niemand mag geintimideerd worden tijdens een dialoog.
Het argument • “Argumenteren” stamt van het Latijnse “arguere”, wat drie betekenissen heeft: – Verduidelijken. – Bewijzen. – Beschuldigen.
• Wees voorbereid. – Schrijf enkele puntjes neer, maak een structuur.
• Leer luisteren. – Ben je aan het luisteren naar de anderen, of aan het denken wat je straks zal zeggen?
• Duidelijkheid. – Duidelijke uitspraak en duidelijk verwoorden.
• Een communicatief proces waarbij beweringen gemaakt, gestaaft, verdedigt en aangevallen worden.
Retorica • De kunst der welsprekendheid. • Aristoteles, 300 v.C., Retoriek. – Ethos: overtuigen door persoonlijkheid. – Pathos: overtuigen door emotie. – Logos: overtuigen door de rede.
Waar vindt je retoriek terug? • • • •
Rechtzaal. Reclameboodschappen. Opiniestukken. Levensbeschouwlijke werken.
3
Retorische trukkendoos • • • • • • • • • • •
Woordkeuze. Register. Alliteratie, herhaling, dissonantie, … Metaforen, beelden, personificatie, … Antithesis. Grapje, woordgrapjes. Opsomming. Versterken of verzwakken. Retorische vraag. Climax. A fortiori argumenten (noodzakelijk gevolg)
Klassieke stijlvormen (2) • Epitrope – "Het zou inderdaad kunnen schijnen dat..., maar..." Hier vervalt de verplichting om het argument feitelijk te onkrachten.
• Parrhesia – “Met alle respect voor…” De spreker heeft geen respect, maar wekt die indruk toch.
Klassieke stijlvormen • Aporia – "'Het is moeilijk te weten waar te beginnen..." geeft de toehoorder het gevoel dat de spreker nog alle richtingen uitkan.
• Dubitatie – De spreker vraagt zich af hoe een probleem aan te pakken.
• Correctie – Een fout maken, de luisteraar merkt dit en daarna de fout zelf corrigeren.
Klassieke stijlvormen (3) • Argumentum ad hominem – “Wat hij zegt is belachelijk” Op de man spelen, dit komt onsympathiek over.
• Apofasis – “Ik wil het niet hebben over…” De spreker wekt de indruk niet te willen praten over, maar doet het zo toch.
• Pretermissie – Iets ondiscreets vermelden, maar laten blijken dat dit niet de bedoeling was om het te vermelden.
Klassieke stijlvormen (4) • Retorische vraag. • Percontatie – "Nu zult u zeggen: ‘Hoe zit het dan met…?’ Het antwoord hierop is eenvoudig…". Een dialoog aangaan met iemand die niet deelneemt aan de dialoog.
Richtlijnen • Respecteer de intelligentie van je publiek. • Wees voorbereid; hou een antwoord klaar voor elke vraag. • Pareer een one-liner of grap met … een grap.
4
En nu zelf!
Alle studenten een laptop.
De nieuwe huisstijl.
5