Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers Resultaten zzp-panel meting II 2013
ISBN
: 978-90-371-1119-4
Rapportnummer
: A201413
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
drs. N. de Vries drs. B. van der Linden C10151A Zoetermeer , maart 2014 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by a ny means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1
Inleiding
8
1.1 1.2 1.3 1.4
Opzet en reikwijdte van het panel Gehanteerde definities Responsverantwoording Leeswijzer
2
Bedrijfsontwikkeling
2.1 2.2
Omzet Tijdsbesteding
3
Arbeidsongeschiktheidsverzekering en
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Achtergrond Huidige verzekeringsgraad Kenmerken van aov’s Aansluiting marktaanbod aov op behoefte Alternatieven op het marktaanbod aov Aov: een private of een publieke aangelegenheid?
4
Werktevredenheid, functioneren en ondernemendheid 27
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Achtergrond Tevredenheid over het werken als zelfstandige Functioneren Ondernemende houding Overige invloedsfactoren op tevredenheid en functioneren Welke factoren bepalen werktevredenheid en functioneren?
5
Literatuur
8 9 9 10
11 11 15
17 17 18 19 20 22 24
27 27 29 30 31 34
35
Bijlage I
Verantwoording
37
Bijlage II
Regressieanalyse aov-kans
41
Bijlage III
Betrouwbaarheid en analyse van de schalen
43
Bijlage IV
Regressies: werktevredenheid en functioneren
45
Bijlage V
Vragenlijst en routering
50
3
Samenvatting Z e lfs ta n d ig en s cha t t en e e n l ic ht e da l in g va n de om ze t i n 2 0 13 Er zijn meer zelfstandigen die in 2013 een omzetdaling constateren dan een omzetstijging. Ten opzichte van een jaar eerder is het aandeel zelfstandigen in de lagere omzetcategorieën (geschatte omzet tot 25.000 euro) licht toegenomen; het aandeel zelfstandigen met een inkomen tussen de 25.000 en 100.000 euro is daarentegen gedaald. Dat komt vooral omdat er meer zzp’ers te kampen hadden met een omzetdaling dan met een omzetstijging. Bij ozp’ers war en er juist meer omzetstijgingen dan -dalingen zichtbaar. O mz e tr ea l isa t ie 2 01 3 va lt t eg en ; v er wa c ht in g 2 0 14 p os it i ef De daling van de omzet valt de zzp’ers vaak tegen. Voor meer dan een kwart van de zelfstandigen valt die realisatie lager of veel lager uit dan verwacht. Toch zijn de ondernemers met eenpersoonsbedrijven voor 2014 positief gestemd: een kwart voorspelt een omzettoename in het komende jaar, slechts een vijfde voorziet een omzetdaling. R u im ee n de r de h e eft ee n a r b ei d son g esc h ik th ei d sv e rz ek e r ing 36% van de zelfstandigen is in het bezit van een arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov). Ten opzichte van het begin van 2013 is de verzekeringsgraad vrijwel gelijk gebleven. Zelfstandigen in de maaksectoren (landbouw, industrie en bouw) hebben relatief vaker een aov. Slechts een kwart van de zelfstandigen ouder dan 54 jaar heeft een aov tegenover circa 40% in jongere leeftijdscategorieën. G e sl a ch t, l e eft i j d , w e rk u r en e n ink om en va n inv l oe d o p a fs lu i te n a ov Geslacht, leeftijd, werkuren en inkomen zijn factoren die van invloed zijn op de kans om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Mannen zijn vaker geneigd een aov af te sluiten dan vrouwen. De verzekeringsgraad is het hoogst bij de leeftijd van 35 jaar; ondernemers die jonger en ouder zijn dan die leeftijd zijn minder vaak verzekerd. Bij een 53-urige werkweek is de verzekeringsgraad het hoogst; bij korter of langer werken ligt de verzekeringsgraad lager. Ten slotte geldt dat hoe hoger het netto inkomen, hoe vaker men een aov heeft afgesloten. 8 5 % z it b i j e en c omm e rc i ë l e v e r zek e ra a r Van de zelfstandigen met een aov heeft 85% die bij een commerciële verzekeraar afgesloten. Een zelfstandige betaalt gemiddeld ruim 4.000 euro per jaar aan aov premie.
Driekwart
krijgt
in
geval
van
arbeidsongeschiktheid
een
vast
bedrag
uitgekeerd. 80% heeft een verzekering die breder dekt dan alleen de vaste lasten, zoals huur en rentebetalingen. A o v v a nw e ge v era nt woo r d el i jk he i d g ez i ns ink om en De belangrijkste reden om een aov af te sluiten, is de verantwoordelijkheid voor het gezinsinkomen. Een andere veel genoemde reden is dat men niet in staat is het risico zelf te dragen. De belangrijkste reden om af te zien van een aov is dat de premies te hoog zijn. Voor 60% van de zelfstandigen zonder aov vormt de hoge prijs een belemmering. W e i n ig b ek en dh e id m et vr i j w i l l ig e ve r zek e r in g U W V Het UWV biedt startende zelfstandigen die uit loondienst komen de mogelijkheid zich bij hen te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Uit nadere analyse blijkt dat
5
slechts 17% van deze groep startende ondernemers van deze mogelijkheid op de hoogte is. Bij de groep zelfstandigen die vanuit een uitkeringspositie gestart zijn ligt het percentage iets hoger, namelijk 25%. De meerderheid van de zelfstandigen ziet de aov toch vooral als private aangelegenheid. Hoger opgeleide zelfstandigen zijn daarbij vaker voorstander van eigen verantwoordelijkheid dan lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen. A o v v oo ra l e en p r iva t e a a n g e le g enh e id Het merendeel van de zelfstandigen ziet de aov als een private aangelegenheid. Niet de overheid maar zijzelf moeten kunnen bepalen welke keuzes er rondom de aov gemaakt worden. Hoger opgeleide zelfstandigen pleiten daarbij vaker voor privaat initiatief dan lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen. Mannen neigen meer naar eigen initiatief dan vrouwen en vanaf een inkomen van 2.000 euro zijn zelfstandigen meer geneigd om een aov als eigen verantwoordelijkheid te beschouwen. Z e lfs ta n d ig en zi j n t e vr ed e n e r, w e rk n em e rs fu nc t io ne r en b et e r 84% van de ondernemers van eenpersoonsbedrijven zijn (zeer) tevreden met hun werk als zelfstandige. De tevredenheid onder zelfstandigen is daarmee hoger dan die onder werknemers (78%). Zelfstandigen halen vooral voldoening uit de aard en de inhoud van het werk en – in mindere mate – ook uit het bedrijfsinkomen. Hoger opgeleide zelfstandigen zijn meer tevreden dan lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen.
Zelfstandigen
zijn
van
mening
dat
zij
goed
(bovengemiddeld)
functioneren. Echter, werknemers zijn van oordeel dat zij beter functionere n. F unc t ion e r en z e lfs ta n d ig e n be pa a l d do or … Het functioneren van zelfstandigen wordt vooral bepaald door: geslacht, leeftijd, ondernemende houding en concentratieproblemen. Zo geven mannen vaker dan vrouwen aan dat ze goed functioneren en beoordelen oudere zelfstandigen hun functioneren lager dan jongere. Een ondernemende houding draagt sterk bij aan het functioneren terwijl concentratieproblemen het functioneren juist sterk verminderen. W e rk te vr e de nh e id z e lf sta nd i g en b epa a l d do o r… De
werktevredenheid
van
zelfstandigen
wordt
vooral
bepaald
door:
leeftijd,
functioneren, ondernemende houding, toekomstgerichtheid en concentratieproblemen. Werktevredenheid van zelfstandigen neemt tot 40 jaar af en daarna toe. werktevredenheid
is
daarnaast
hoger
naarmate
het
eigen
functioneren
De
beter
beoordeeld wordt en naarmate een zelfstandige ondernemender is. Zelfstandigen die toekomstgericht zijn, halen juist minder voldoening uit hun huidige werkzaamheden. Z e lfs ta n d ig en h eb b en bo v eng e mi d de l d e on de rne m en de h ou d ing Een ondernemende houding is bij zelfstandigen bovengemiddeld aanwezig. Hoger opgeleiden zelfstandigen zijn iets vaker ondernemend dan lager en middelbaar opgeleide. Ondernemendheid verschilt nauwelijks tussen zzp’ers en ozp’ers of tussen maak-, distributie en dienstensectoren. Ondernemende houding is een belangrijke voorspeller van ondernemend gedrag en ondernemerssucces. Z e lfs ta n d ig en k i jk e n voo r ui t Zelfstandigen richten zich vaker op de toekomst dan op het heden; hoger opgeleide zelfstandigen
zijn
minder
gericht
op
het
hier
en
nu.
Impulsiviteit
en
concentratieproblemen komen niet veel voor onder zelfstandigen. Lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen, ozp’ers en zelfstandigen in de distributiesectoren zijn vaker impulsief. Die laatste twee doelgroepen hebben ook vaker concentratieproblemen. In totaal valt 7,3% van de zelfstandigen in de risicogroep met concentratieproblemen.
6
E en n i euw e m et in g va n he t z zp - pa n e l Het zzp-panel geeft inzicht in relevante aspecten rond de bedrijfsvoering en de continuïteit van eenpersoonsbedrijven. Dit panel is in 2009 opgezet door Panteia/EIM in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het panel bestaat uit alle ondernemers van eenpersoonsbedrijven. Voor deze tweede meting van 2013
is
gebruikgemaakt
van
een
internetvragenlijst.
Deze
methode
maakt
diepgaander onderzoek mogelijk en is geschikt voor de specifieke onderwerpen van deze meting: de verzekering tegen arbeidsongeschiktheid en de werktevredenheid en het functioneren van ondernemers zonder personeel. Aan de tweede meting van het zzp-panel van 2013 hebben in totaal 820 panelleden meegewerkt .
7
1
Inleiding In dit rapport worden de uitkomsten van de tweede meting van 2013 van het zzppanel beschreven. Het veldwerk is uitgevoerd tussen eind december en eind januari 2014. In deze meting zijn relevante aspecten rond de bedrijfsvoering en de continuïteit
van
zzp-ondernemingen
in
kaart
gebracht.
Daarnaast
is
specifieke
aandacht besteed aan (de behoefte aan) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers.
1.1
Opzet en reikwijdte van het panel Het panel bestrijkt nu alle ondernemers van eenpersoonsbedrijven, onderscheiden in zzp’ers, die voornamelijk arbeid aanbieden, en overige ondernemers zonder personeel (ozp’ers),
die
voornamelijk
goederen
verkopen.
Daarmee
is
het
mogelijk
om
zelfstandigen zonder personeel vanuit een ruime (alle eenpersoonsbedrijven) en een enge definitie (zzp’ers die arbeid aanbieden) met elkaar te vergelijken. 1 Beide groepen verhouden zich tot elkaar zoals weergegeven in figuur 1.1. Door beide definities op te nemen is het beter mogelijk om de resultaten te relateren aan andere statistische bronnen, zoals bijvoorbeeld het CBS. figuur 1.1
De relatie tussen eenpersoonsbedrijven en zzp’ers.
Eenpersoonsbedrijven Ozp
Zzp
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Eenpersoonsbedrijven zijn alle in het Handelsregister ingeschreven ondernemers die geen personeel in dienst hebben. Zzp’ers vormen daar een deelsegment van. Zij hebben
geen
medeondernemers
en
bieden
voornamelijk
hun
eigen
arbeid
en
vaardigheden aan. Typische voorbeelden van dit type zelfstandig en zijn zelfstandige metselaars,
stukadoors,
kraamhulpen
en
ook
communicatiedeskundigen.
1
8
(Wennekers, De Wit, Brummelkamp, Hartog, & Van Essen, 2011).
interim-managers,
coaches
of
In het panel ligt het aandeel zzp’ers op 80%. 2 De resterende groep wordt gerekend tot overige ondernemers zonder personeel (ozp). Het grootste deel van de ozp’ers wordt gevormd
door
zelfstandigen
die
voornamelijk
goederen
verkopen
(“klassieke”
zelfstandigen). Typische voorbeelden van klassieke zelfstandigen zijn veetelers, groenteboeren of cafébazen. Daarnaast omvat de groep ook vennoten e n maten die vooral hun arbeid aanbieden. Dit zijn bijvoorbeeld de medische specialisten of advocaten die in een maatschap zitten. Het in kaart brengen van ozp’ers is relevant omdat deze groep eenpersoonsbedrijven op enkele punten afwijkt van de zzp -groep. In het panel bedraagt het aandeel ozp’ers bijna 20%. Omgerekend zijn dit circa 162.000 ozp-ondernemingen.
1.2
Gehanteerde definities Ondernemers van eenpersoonsbedrijven voldoen aan de volgende criteria: 1. de ondernemer voert zelfstandig ondernemende activiteiten uit; 2. heeft geen personeel; 3. werkt minimaal 15 uur per week in de onderneming. Zzp’ers voldoen – net als in de voorgaande metingen van het zzp-panel – aan de volgende aanvullende criteria: 4. de zzp’er heeft geen compagnon (medeondernemer of meewerkende partner die vergelijkbare activiteiten uitvoert en substantieel bijdraagt); 5. verkoopt in de eerste plaats eigen arbeid, kennis, vaardigheden en geen goederen, producten of andermans diensten. Ozp’ers zijn alle ondernemers van eenpersoonsbedrijven die geen zzp’er zijn. Zij voldoen in elk geval ook aan de criteria van ondernemers van eenpersoonsbedrijven.
1.3
Responsverantwoording Aan deze meting hebben in totaal 820 panelleden meegewerkt. Het responspercentage is
voldoende
om
uitspraken
te
doen over
verschillende
groepen
zzp’ers.
Een
uitsplitsing naar tien sectoren, zoals in vorige edities, is onvoldoende betrouwbaar . Als oplossing is ervoor gekozen om sectoren die qua activiteiten op elkaar lijken, samen te
nemen
(maaksectoren,
distributiesectoren
en
dienstensectoren).
De
drie
geaggregeerde sectoren hebben wel voldoende celvulling. De sectoren die samen een geaggregeerde sector vormen, zijn intern consistent; de drie geaggregeerde sectoren verschillen onderling nog voldoende om onderscheid naar sector aan te tonen. De wijze waarop het huidige panel is samengesteld, hoe deze meting via internet is uitgevoerd en ook de verantwoording van de weging is gedetailleerd uiteengezet in Bijlage I. De verantwoording over gehanteerde meetconstructen staan uitgewerkt in Bijlage II.
2
Ter vergelijking: in het eerste kwartaal van 2012 telde het CBS ruim 570.000 zelfstandigen die voornamelijk hun eigen arbeid aanbieden (Kösters, 2012). Omgerekend is dat 78% van alle eenpersoonsbedrijven. Die cijfers zijn afkomstig van de Enquête beroepsbevolking (EBB) en hebben betrekking op personen van 15 tot 65 jaar die twaalf uur of meer per week werkzaam zijn (de werkzame beroepsbevolking). Er is voor gekozen om alleen te kijken naar de zogenoemde eerste werkkring van personen. Wanneer iemand zelfstandig ondernemer is in een tweede of derde werkkring, is deze dus niet meegeteld.
9
1.4
Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. De achtergrond van deze meting en de gehanteerde definities zijn in hoofdstuk 1 reeds aan bod gekomen. In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling in omzet(verwachting) en tijdsbesteding van zzp’ers besproken. Hoofdstuk 3 behandelt arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (aov’s) van zelfstandigen. Nagegaan wordt in welke mate zij gebruikmaken van aov’s, welke soorten er afgesloten worden en wat redenen zijn om al dan niet zo’n verzekering af te sluiten. Tevens wordt gekeken wie volgens zzp’ers verantwoordelijk is voor het regelen van aov‘s: de overheid of toch juist de ondernemer zelf. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de werktevredenheid en het functioneren van zelfstandige ondernemers.
10
2
Bedrijfsontwikkeling In de eerste meting van 2013 van het zzp-panel kwam naar voren dat ondernemers nog steeds te lijden hadden onder de economische crisis. De omzet en het inkomen bleven op een gelijk niveau en ook de tariefstelling bleef onveranderd. Het aantal declarabele uren liep terug ten opzichte van het jaar daarvoor. Bij de groep zelfstandig
ondernemers kunnen aspecten als tijdsbesteding en omzet relatief
eenvoudig fluctueren. Het structureel meten van deze aspecten van de bedrijfsvoering levert
daarom
het
nodige
inzicht
in
de
ontwikkeling
en
flexibiliteit
van
de
ondernemers. In het zzp-panel wordt dit ook met enige regelmaat gemeten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe deze aspecten van de bedrijfsvoering zich in de loop van 2013 hebben ontwikkeld en wat de verwachtingen van de on dernemers zijn voor 2014.
2.1
Omzet ‘ B e st e st ima t e’ va n d e o m ze t in 2 01 3 Een belangrijke indicator voor het economische presteren en de financiële positie van de ondernemers is de omzetrealisatie. In de tweede meting van 2013 van het zzp panel is de ondernemers gevraagd een schatting te maken van de omzet in 2013. De omzetcijfers zijn daarom onder voorbehoud. In de eerste meting van 2014 van het zzp-panel zal de daadwerkelijk gerealiseerde omzet worden gevraagd. Ruim een op de drie ondernemers schat dat zij over het jaar 2013 een omzet tot € 25.000 gerealiseerd hebben (zie figuur 2.1). Ten opzichte van de realisatie over 2012 lijkt een lichte verschuiving te hebben plaatsgevonden richting de lagere omzet categorieën. Ook het aandeel ondernemers met een geschatte omzet tussen de € 25.000 en € 100.000 is nu iets teruggelopen (in totaal 39 procent versus 46 procent in 2012). Bijna een kwart van de ondernemers schat dat zij in 2013 uitkomen op een omzet van meer dan een ton per jaar. Ten opzichte van 2012 is dat nagenoeg gelijk gebleven. Al met al blijkt dat de geschatte omzet in 2013 voor zzp’ers iets lager uitkomt dan in 2012.
11
figuur 2.1 A)
Omzetschatting 2013 Omzetschatting eenpersoonsbedrijven Tot 10.000 euro
14%
10.000 tot 25.000 euro
21%
25.000 tot 50.000 euro
19%
50.000 tot 100.000 euro
20%
100.000 tot 200.000 euro
15%
200.000 tot 500.000 euro
6%
Meer dan 500.000 euro
3% 0%
B)
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Omzetschatting zzp’ers versus ozp’ers 13% 15%
Tot 10.000 euro 10.000 tot 25.000 euro
25%
6% 20% 18%
25.000 tot 50.000 euro 50.000 tot 100.000 euro
19%
21%
15% 15%
100.000 tot 200.000 euro 4%
200.000 tot 500.000 euro
16%
1%
Meer dan 500.000 euro 0%
11% 5%
10% zzp'ers
15%
20%
25%
30%
ozp'ers
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
In vergelijking met zzp’ers realiseren ozp’ers vaker een jaarlijkse omzet van meer dan € 200.000 (zie figuur 2.1). Dit is logisch, want zij verkopen goederen en daar zitten inkoopkosten bij de verkoopprijs inbegrepen. Het aandeel ozp’ers met een omzet van meer dan twee ton is zelfs gestegen van een vijfde in 2012 naar een kwart nu. Twee derde van de zzp’ers heeft een jaaromzet die ligt tussen de € 10.000 en € 1 00.000. Dat aandeel is gelijk gebleven ten opzichte van vorig jaar. Wel heeft er een verschuiving plaatsgevonden van het aandeel ondernemers met minder dan € 10.000 omzet naar zzp’ers met een omzet tussen de ton en twee ton. O mz e ton tw ik k e l in g in 20 1 3 De uitkomsten die in de vorige paragraaf zijn gepresenteerd, zeggen iets over het niveau van de omzet. In eerste instantie lijken er signalen dat de omzet ten opzichte van 2012 iets gedaald is. Het aandeel ondernemers in de laagste omzetcategorieën is wat toegenomen, terwijl er minder ondernemers zijn met omzetten tussen de € 25.000 en € 100.000. Door de gehanteerde omzetcategorieën is het lastig om een ontwikkeling in kaart te brengen. Daarom is de ondernemers ook de vraag gesteld hoe de geschatte omzet in 2013 zich volgens hen verhoudt tot de omzetrealisatie in 2012. Zelfstandigen zonder personeel schetsen ook dan een dalende trend. figuur 2.2 laat zien dat er meer ondernemers zijn die te maken hebben gehad met een omzetdaling ten opzichte van een jaar eerder dan ondernemers met een omzetstijging. 3 Anders dan vorig jaar zijn het vooral zzp’ers die de gemiddelde omzetdaling teweeg hebben 3
12
Er is geen sprake van een selectie-effect op basis van omzet:
χ2(6)= 7.293, p=.295.
gebracht. Er zijn in 2013 meer ozp’ers die een omzetstijging hebben ondergaan dan een omzetdaling. In 2012 was het juist deze groep ondernemers die bovengemiddeld met een omzetdaling te maken kreeg: in 2012 gaf 44% van de ozp’ers aan een daling in de omzet te hebben gehad tegenover 26% met een toename van de omzet. In de distributiesectoren is het aandeel ondernemers met minder omzet dan een jaar eerder nog steeds groter dan het aandeel met meer omzet, een verschil van 6%. Echter in 2012 bedroeg dat verschil nog 26%. Deze omzetverbetering loopt synchroon aan de positieve omzetontwikkeling van ozp’ers. Die groep ondernemers is immers veelal actief in de distributiesectoren. De dienstensectoren, waar relatief veel zzp’ers actief zijn, volgen een tegengesteld patroon. In 2012 waren er meer zzp’ers met een omzetstijging dan met een –daling. Dit jaar is dat net omgedraaid. figuur 2.2
Omzetontwikkeling in 2013 t.o.v. 2012
maaksectoren
31%
distributiesectoren
25%
30%
dienstensectoren
25%
38%
ozp'ers
33%
32%
34%
zzp'ers
35%
28%
eenpersoonsbedrijven
35%
29%
50%
40%
30%
20%
minder omzet
10%
10%
20%
30%
40%
meer omzet
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
E va lua t i e va n d e om z et i n 20 13 De ondernemers is ook gevraagd of de omzet in 2013
overeenkomt met de
omzetverwachting aan het begin van het jaar. De omzet is vaker (veel) lager dan verwacht (zie figuur 2.3). Dit is bij ozp’ers nog sterker het geval dan bij zzp’ers. Ten opzichte van vorig jaar loopt het aandeel ozp’ers, dat een lagere omzet dan verwacht haalt, wel sterk terug. Het beeld bij een verdeling naar de drie sectoren sluit daarbij aan: nog steeds zijn er in de distributiesectoren meer ondernemers met een lagere omzet dan verwacht, maar het aandeel is kleiner dan in 2012.
13
figuur 2.3
Evaluatie van de omzet in 2013
maaksectoren
14%
distributiesectoren dienstensectoren
17%
8%
ozp'ers
21%
12%
zzp'ers
22%
10%
eenpersoonsbedrijven 40%
12%
12%
10% 30%
20%
19% 16%
4%
17%
2%
17%
16%
3%
18%
16%
3%
10%
Hoger dan verwacht Lager dan verwacht
13%
10%
20%
30%
40%
Veel hoger dan verwacht (meer dan 20%) Veel lager dan verwacht (meer dan 20%)
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
O mz e tv er wa c ht in g vo or 20 1 4 De omzetverwachting van ondernemers voor 2014 is positief. Ongeveer een kwart van alle eenpersoonsbedrijven verwacht een toename van de omzet in het komende jaar tegenover een vijfde die een omzetdaling aan ziet komen (zie ). Dat geldt in beperkte mate voor zzp’ers en in sterke mate voor ozp’ers. Drie van de tien ozp’ers voorzien een stijging van de omzet. De omzetverwachting van ondernemers is ook positiever dan vorig jaar. Toen waren er meer ondernemers negatief dan positief over de verwachte omzet. Dat was destijds vooral te wijten aan de negatieve verwachtingen van zzp’ers (groter aandeel negatief dan positief). Ook toen al waren ozp’ers per saldo positief over de omzetverwachting. Het lijkt erop dat zowel ozp’ers als zzp’ers hun verwachtingen naar boven bijgesteld hebben. Ook nu is de beweging van de gemiddelde omzetverwachting voor een groot deel toe te schrijven aan zzp’ers. Dat is ook goed zichtbaar in het hoge aandeel positieve ondernemers in de dienstensectoren. Dat terwijl vorig jaar ondernemers in die sectoren vaker een omzetdaling dan een omzetstijging verwachten. figuur 2.4
Omzetverwachting voor 2014
maaksectoren
16%
distributiesectoren
22%
dienstensectoren
18%
ozp'ers
19%
zzp'ers
19%
eenpersoonsbedrijven 30%
19% 20%
10% Afnemen
15% 23% 27% 29% 22% 24% 10%
20%
30%
Toenemen
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
14
2.2
Tijdsbesteding Gemiddeld besteden ondernemers eind 2013 43 uur per week aan het bedrijf (zie Tabel 2.1). Dat is vergeleken met de eerste meting van 2013 nauwelijks veranderd. Ook als we naar de uren van ozp’ers en zzp’ers afzonderlijk kijken, is het aantal bestede uren vrijwel onveranderd. Dienstenaanbieders onder de ondernemers kunnen alleen de uren die men voor opdrachtgevers werkt in rekening brengen. Dit zijn de declarabele uren. Naast zzp’ers (per definitie) is dit relevant voor een kleine groep ozp’ers (bijvoorbeeld de groepspraktijken en zelfstandigen met meewerkende gezinsleden). Ook het gemiddeld aantal declarabele uren per week is voor ondernemers iets afgenomen in de loop van 2013. Het aandeel declarabele uren in de totale tijdsbesteding is daarmee richting het eind van het jaar ook iets afgenomen. Het zijn vooral zzp’ers die gedurende het jaar een kleine afname in het aantal declarabele uren hebben.
Tabel 2.1
Gemiddeld aantal bestede en declarabele uren* gem. aantal uren
gemiddeld aantal
aandeel declarabele
per week besteed in
declarabele uren per
uren van totale
het bedrijf
week
tijdsbesteding (%)
eerste
tweede
eerste
tweede
eerste
tweede
meting
meting
meting
meting
meting
meting
2013
2013
2013
2013
2013
2013
gemiddelde zzp’ers
43
42
28
26
65
63
gemiddelde ozp’ers
48
47
30
30
65
63
gemiddelde eenpersoonsbedrijven
44
43
28
26
65
63
* Voor zelfstandigen die diensten aanbieden. Hoofdzakelijk zzp’ers en ook een kleine groep ozp’ers. Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Voor zzp’ers kunnen we de ontwikkeling over een iets langere periode bekijken, want ook in eerdere metingen van het zzp-panel is zowel naar de totale tijdsbesteding als naar het aantal declarabele uren gevraagd. In dezelfde periode eind 2012 besteedden zzp’ers gemiddeld 41 uur in het bedrijf, waarvan 27 uur (= 64%) declarabel. Over een periode van een jaar bezien, is het aantal uren dat zzp’ers gemiddeld in het bedrijf besteden dus stabiel gebleven. Ook het aandeel declarabele uren is vrij stabiel. Een jaar eerder zagen we eenzelfde beeld.
15
3 3.1
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen Achtergrond Tussen 1998 en 2004 was de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van kracht. Het was een verplichte verzekering die ondernemers het recht gaf op een uitkering op het niveau van (maximaal) 70% van het m inimumloon als een zelfstandige of ondernemer arbeidsongeschikt werd 4. In 2004 is de WAZ afgeschaft. Er waren destijds een aantal redenen om de WAZ af te schaffen 5: -
Een verplichte verzekering strookte niet met de keuze voor ondernemerschap;
-
De WAZ-premie was onevenredig verdeeld: tot het minimumloon betaalden zelfstandigen geen premie, daarboven relatief veel;
-
Het alternatief via de particuliere markt zou voldoende tegemoet komen aan de behoefte aan betaalbare dekking;
-
Er waren voldoende alternatieve inkomensvoorzieningen voor mensen die om medische of financiële redenen geen toegang tot betaalbare dekking hadden.
De afschaffing van de WAZ betekende het wegvallen van een regeling met een sterke risico- en inkomenssolidariteit. Sindsdien voorziet de particuliere markt in het aanbod van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (aov) van zelfstandigen. De laatste tijd rijst echter de vraag of de particuliere markt voldoende mogelijkheden biedt aan zelfstandigen voor het afsluiten van een aov. A o v in d e a ct ua l it e it Met enige regelmaat verschijnen de laatste tijd in de (social) media berichten over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zzp’ers. Het is een onderwerp dat leeft. Om een indicatie te geven van de actualiteit van het onderwerp, is een overzicht gemaakt van de dagelijkse activiteiten op aov-gebied. In figuur 3.1 staat een tijdlijn van de periode januari 2013 tot en met januari 2014 waarbij per dag het aantal keren vermeld staat dat een combinatie van de termen ‘aov’ en ‘zzp’ers’ (of synoniemen ervan) in de media is opgedoken. figuur 3.1
Aantal vermeldingen in de (social) media van combinaties van ‘aov’ en ‘zzp’ers’
Bron: Panteia/ COOSTO, 2014.
In die periode zijn er bijna 3.000 berichten verschenen die een verband legden tussen arbeidsongeschiktheidsverzekering en zzp’ers (zelfstandigen/ ondernemers). Het grootste deel van die berichten is via Twitter verspreid. Het moge duidelijk zijn dat het thema aov voor zzp’ers een hot item is – zeker in de laatste maanden. Niet 4
Bron: Postbus 51.
5
De Jong et al. (2009).
17
alleen in het medialandschap maar zeker ook in de politiek laait de discussie rondom aov’s flink op. Het vervolg van dit hoofdstuk gaat daarom dieper in op de verschillende aspecten van aov’s van zzp’ers.
3.2
Huidige verzekeringsgraad In het panel heeft 36% van de ondernemers met een eenpersoonsbedrijf een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten (zie figuur 3.2). Dat komt overeen met
het
beeld
uit
de
eerste
meting
van
2013
toen
34%
van
de
eenpersoonsbedrijven een aov afgesloten had. Er is nauwelijks verschil tussen het aandeel ozp’ers met een aov en zzp’ers met een aov. Opvallend is wel het hoge aandeel
ondernemers
in
de
maaksectoren
met
een
aov:
de
helft
van
de
eenpersoonsbedrijven in de landbouw, industrie en bouw heeft zich verzekerd tegen het risico arbeidsongeschikt te raken. Dit kan te maken hebben met de aard van de beroepen in de maaksectoren: vaak zijn het beroepen met meer kans op een arbeidsongeval.
Denk
bijvoorbeeld
aan
zelfstandigen
in
de
bouw.
In
de
distributiesectoren heeft maar ruim een kwart een aov afgesloten. figuur 3.2
Aandeel zelfstandigen met arbeidsongeschiktheidsverzekering
maaksectoren
49%
distributiesectoren
28%
dienstensectoren
35%
ozp'ers
34%
zzp'ers
36%
eenpersoonsbedrijven
36% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
De leeftijd van zelfstandigen heeft invloed op het wel of niet hebben van een aov. Van de ondernemers jonger dan 34 jaar is iets minder dan vier op de tien verzekerd, in de leeftijd van 35-54 jaar is iets meer dan 40% verzekerd tegen het risico op arbeidsongeschiktheid. Daarentegen verzekeren zelfstandige ondernemers ouder dan 54 jaar zich slechts in ruim een kwart van de gevallen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit beeld strookt grotendeels met de resultaten van eerder onderzoek dat toonde dat de verzekeringsgraad toeneemt tot een leeftijd van 40 jaar en daarna weer afneemt 6. Het opleidingsniveau is niet van invloed op het wel of niet hebben van een aov. W a t b ep a a lt d e k a ns op he t a fs lu i te n va n e en a o v? Nu duidelijk is wat de verzekeringsgraad is, kan het interessant zijn om te onderzoeken met welke kenmerken de verzekeringsgraad samenhangt. Met de huidige dataset van het zzp-panel is het mogelijk om deze analyse uit te voeren en 6
18
(De Jong, Von Meyenfeldt, & Tsiachristas, 2009).
te
kijken
of
welke
factoren
samenhangen
met
de
verzekeringsgraad
van
ondernemers van eenpersoonsbedrijven. De uitgebreide statistische analyse is te vinden in Bijlage II, hier presenteren we de meest in het oog springende uitkomsten (tabel 3.1). tabel 3.1
Factoren die de kans op het afsluiten van een aov beïnvloeden
Invloedsfactor Vrouwen Leeftijd Uren in het bedrijf Netto inkomen tussen €1.500 en
Grotere/kleinere kans
Ten opzichte van:
-13%
Mannen
Maximale kans bij 35 jaar
N.v.t.
Maximale kans bij 53 uur per week
N.v.t.
+14%
Netto inkomen lager dan
€3.000 Netto inkomen is meer dan
€ 1.500 +31%
€3.000
Netto inkomen lager dan € 1.500
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
De kans dat vrouwen een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben is 13 procent kleiner dan voor mannen. Ook voor leeftijd is een verband gevonden. 7 Jongere ondernemers hebben een kleinere kans om verzekerd te zijn en deze kans is het grootst rond de leeftijd van 35 jaar. Na 35 neemt de kans weer geleidelijk af. Eenzelfde verband vinden we terug tussen de tijdsbesteding in het bedrijf en de kans op een aov. Zzp’ers die gemiddeld 53 uur per week in het bedrijf steken hebben de grootste kans om een arbeidsongeschiktheidsverzekering te hebben. Als ze meer of minder uren in het bedrijf steken is die kans kleiner. Ten slotte is de kans op een aov ook afhankelijk van het netto inkomen dat met het bedrijf verdiend wordt. Hoe hoger het inkomen, des te groter is de kans dat zzp’ers verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Als er meer dan 3.000 euro netto per maand verdiend wordt, neemt de kans zelfs met ruim 30 procent toe.
3.3
Kenmerken van aov’s 36% van alle eenpersoonsbedrijven maakt op dit moment gebruik van een aov. Het overgrote deel (86%) van die groep heeft die afgesloten bij een commerciële verzekeraar (zie figuur 3.3). Andere kanalen om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, worden slechts sporadisch gekozen. Het gaat bijvoorbeeld om een verzekering via een collectief of een vrijwillige verzekering via het UWV.
7
Wel minder sterk significant dan in 2009 vgl. (De Jong, Von Meyenfeldt, & Tsiachristas, 2009).
19
figuur 3.3
Type arbeidsongeschiktheidsverzekering
Bij een commerciële verzekeraar
86%
Via een collectief
4%
Bij het UWV (vrijwillige verzekering)
6%
Via mijn werkgever
1%
Via een 'broodfonds'
1% 0%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Een zelfstandige heeft in 2012 gemiddeld 4.050 euro per jaar betaald aan zijn aov. Maandelijks komt dat neer op 340 euro. Bij het afsluiten van een aov kan een zzp’er kiezen om een vast bedrag of een percentage van het inkomen te verzekeren. Ruim driekwart van de zelfstandigen heeft er bij het afsluiten voor gekozen een vast bedrag uitgekeerd te krijgen als ze daadwerkelijk arbeidsongeschikt raakt. 17% heeft de uitkering gekoppeld aan een percentage van het inkomen. Er is ook de mogelijkheid een aov af te sluiten die alleen de vaste lasten van zzp’ers afdekt, zoals huur, aflossing en rente op schulden.
Ongeveer 13% van de
zelfstandigen met een aov heeft zo’n type verzekering afgesloten. Bijna 80% heeft een verzekering die breder afdekt dan alleen de vaste lasten 8. In totaal is 13% van de zelfstandigen voor zijn aov geaccepteerd onder afwijkende voorwaarden, zoals medische uitsluitingen of een premieopslag. In de meeste van die gevallen gaat het om medische uitsluitingen; premieopslag komt nauwelijks voor. Het lijkt erop dat in de dienstensectoren medische uitsluitingen vaker voorkomen dan in de maak- en distributiesectoren. 9 Ook lijkt het erop dat hoger opgeleiden vaker medische uitsluitingen hebben dan lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen. Slechts 1% van de zelfstandigen met een aov is verzekerd door middel van een vangnetverzekering. Een vangnetverzekering is een verzekering speciaal bedoeld voor mensen die vanwege gezondheidsproblemen niet of moeilijk verzekerbaar zijn.
3.4
Aansluiting marktaanbod aov op behoefte Interessant is de vraag welke afwegingen er spelen bij het al dan niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zelfstandigen die op dit moment een aov hebben, is gevraagd waarom ze een aov afgesloten hebben. Ze konden een of meerdere redenen daarvoor aangeven. De belangrijkste reden om een aov af te sluiten, is de verantwoordelijkheid die de zelfstandig ondernemer voelt voor het gezinsinkomen. Hij of zij zorgt voor het inkomen van het gezin en kan het zich niet permitteren dat dat inkomen wegvalt bij arbeidsongeschiktheid. Van de groep zelfstandigen 8 9
20
die
een
aov
heeft
De overige 7% weet het niet of wil het niet zeggen. n=28.
afgesloten,
noemt
twee
derde
deel
verantwoordelijkheid voor het gezinsinkomen als argument voor het afsluiten van een aov (zie figuur 3.4). Een reden die daarmee verband houdt, is dat de zzp’er het risico zelf niet kan dragen. De helft van de zzp’ers noemt dat als reden. 9% noemt andere
redenen.
Genoemd
worden
onder
andere:
het
risico
op
arbeidsongeschiktheid niet wíllen dragen, voorkomen dat bij arbeidsongeschiktheid teveel ingeteerd wordt op het spaargeld en de wens om te sporten, wat een verhoogd risico op arbeidsongeschiktheid met zich meebrengt. figuur 3.4
Redenen voor afsluiten van arbeidsongeschiktheidsverzekering*
Ik kan het risico zelf niet dragen
51%
Hoog AO-risico in mijn branche
10%
Verantwoordelijkheid voor gezinsinkomen
65%
Ik heb gezondheidsproblemen (gehad)
2%
Anders
9%
Weet niet/geen antwoord
2% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
*meerdere antwoorden mogelijk. Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
De belangrijkste reden om geen aov af te sluiten is de prijs c.q. de hoogte van de premies. 60% van de zelfstandigen die niet verzekerd zijn, geeft aan dat de verzekering tegen het risico arbeidsongeschikt te raken te duur is (zie figuur 3.5). 15% noemt andere redenen. Hoge leeftijd wordt een aantal keer genoemd als reden om van een aov af te zien. Zelfstandigen die richting de pensioenleeftijd gaan, vinden de premie te hoog, of geven aan dat verzekeraars hen geen aov wilden verlenen. Dat laatste geldt ook voor sommige zelfstandigen die in het verleden ziek of arbeidsongeschikt zijn geweest. Ook de combinatie van te hoge prijs en onacceptabele voorwaarden is een aantal keer de reden om af te zien van een aov. figuur 3.5
Reden voor afzien van arbeidsongeschiktheidsverzekering AOV is te duur
60%
Voorwaarden AOV zijn niet acceptabel
3%
Voldoende eigen geld
5%
Partner verdient voldoende
7%
AOV al afgesloten vanuit dienstbetrekking
5%
Nooit gezondheidsklachten
2%
Anders
15%
Weet niet/geen antwoord
2% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Het lijkt erop dat jongere zelfstandigen vaker de premies te hoog vinden en daarom geen aov afsluiten: voor 80% van de zelfstandigen tot 34 jaar vormt de hoge prijs de belangrijkste reden om af te zien van een aov. Naarmate zelfstandigen ouder zijn, wordt de prijs minder vaak genoemd als belangrijkste reden om af te zien van een aov. Verder lijkt het erop dat zzp’ers de prijs vaker de belangrijkste belemmering van een aov vinden dan ozp’ers. Er is geen significant verschil tussen
21
maak-, distributie- en dienstensectoren als het gaat om hoogte van de premie als belangrijkste belemmering.
3.5
Alternatieven op het marktaanbod aov Een
van
de
alternatieven
voor
het
huidige
(commerciële)
aanbod
van
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is de vrijwillige verzekering. Het UWV biedt die
mogelijkheid
aan
startende
zzp’ers
die
uit
loondienst
of
uit
een
uitkeringssituatie komen. Die zijn daarmee verzekerd van inkomen als ze ziek of arbeidsongeschikt worden. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat ze zich tijdig aanmelden voor de vrijwillige verzekering, te weten binnen 13 weken nadat de verplichte werknemersverzekering via hun vroegere baan of uitkering stopgezet is. Eerder is al duidelijk geworden dat er hiervan relatief weinig gebruik gemaakt wordt door zelfstandigen (slechts 6% van de groep met aov heeft voor deze vorm gekozen). De vraag is of bewust niet voor die vorm gekozen wordt of dat het komt omdat zelfstandigen simpelweg niet bekend zijn met de mogelijkheid. Daarnaar gevraagd geeft ruim een op de tien zelfstandigen aan bekend te zijn met de vrijwillige verzekering via het UWV (zie figuur 3.6). Zoals eerder genoemd is de vrijwillige verzekering echter specifiek bedoeld voor starters uit loondienst of een uitkeringssituatie. Zelfstandigen die vanuit een uitkeringssituatie gestart zijn, lijken relatief vaker op de hoogte te zijn. Van hen is ongeveer een kwart bekend met de vrijwillige verzekering via het UWV. De bekendheid onder voormalig e werknemers verschilt niet van het gemiddelde van ruim 10%. Startende ondernemingen (die minder dan drie jaar bestaan) zijn vaker op de hoogte (17%) dan gevestigde ondernemingen. Er
is
weinig
verschil
tussen
zelfstandigen
met
aov10
of
zonder.
In
de
distributiesectoren is de bekendheid met de vrijwillige verzekering relatief laag. Opvallend is verder dat verzekerde ozp’ers minder bekend zijn met de vrijwillige verzekering dan onverzekerde ozp’ers.
10
Onder de groep ‘wel verzekerd’ (zelfstandigen die op dit moment een aov hebben) valt niet de kleine groep eenpersoonsbedrijven die gebruikmaakt van de vrijwillige verzekering. Die is er immers per definitie van op de hoogte.
22
figuur 3.6
Bekendheid met vrijwillige verzekering bij het UWV
12%
maaksectoren 7%
distributiesectoren
13%
10% 13% 13%
dienstensectoren 10%
ozp
15% 12% 11% 11% 12%
zzp eenpersoonsbedrijven 0%
5% Wel verzekerd
10%
15%
20%
Niet verzekerd
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
De kleine groep zelfstandigen die bekend is met de vrijwillige verzekering via het UWV, is gevraagd wat de reden is geweest om af te zien van deze aov. Dat is gevraagd aan zowel de groep ondernemers die op dit moment een aov heeft, als de groep zonder een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Voor zelfstandige ondernemers
mét aov is de belangrijkste reden om geen
vrijwillige verzekering via het UWV af te sluiten de te hoge prijs (zie tabel 3.2). Het gaat om 40% van die groep zelfstandigen 11. Daarnaast heeft ruim een op de tien de aanmeldtermijn van 13 weken overschreden waardoor het recht erop vervallen is. De hoge prijs van de verzekering wordt door een op de vijf zelfstandigen zonder aov genoemd. Nog eens een kwart van de zelfstandigen zonder aov, die bekend is met de vrijwillige verzekering, heeft daar niet voor gekozen omdat ze überhaupt geen aov nodig heeft.
11
Dat lijkt te impliceren dat een aov bij een commerciële verzekeraar goedkoper is dan een vrijwillige aov via het UWV. Gemiddeld is echter het tegendeel het geval: de jaarlijkse premie bedraagt ruim 4.100 euro (commercieel) versus ruim 3.500 euro (UWV). Het is echter lastig vergelijken omdat niet bekend is wat de bijbehorende dekking precies is.
23
tabel 3.2
Reden voor afzien van vrijwillige aov via UWV wanneer bekend met regeling*
Reden
Aandeel zelfstandigen mét aov**
Aandeel zelfstandigen zonder aov
(n=31)
(n=61)
Aov van UWV is te duur
40%
20%
Voorwaarden bij UWV zijn
10%
4%
5%
0%
13%
14%
Ik heb geen aov nodig
n.v.t.
28%
Anders
25%
30%
Weet niet / geen antwoord
25%
9%
niet acceptabel Onmogelijk want niet eerder in dienstbetrekking gewerkt Aov van UWV niet binnen aanmeldtermijn aangevraagd
* meerdere antwoorden mogelijk; ** niet zijnde een vrijwillige verzekering via het UWV.
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
3.6
Aov: een private of een publieke aangelegenheid? In de voorgaande delen is geconstateerd dat de (ao-)verzekeringsgraad op 36% ligt. Ruim een op de drie eenpersoonsbedrijven heeft zich dus afgedekt tegen het risico arbeidsongeschikt te worden. Ook is gebleken dat de hoogte van premies voor veel zelfstandigen een struikelblok vormt. De vraag is dan of de particuliere markt daadwerkelijk voldoende aov-mogelijkheden biedt aan zelfstandigen. Of is het zo dat
verzekeringen
tegen
arbeidsongeschiktheid
wellicht
toch
een
publieke
aangelegenheid zouden moeten zijn? Daarom is nagegaan bij wie volgens zelfstandigen het ‘initiatief’ zou moeten liggen om
een
verzekering
tegen
arbeidsongeschiktheid
af
te
sluiten.
Moet
die
keuzevrijheid bij de zelfstandige zelf liggen (huidige situatie) of zou de overheid juist een actieve rol
moeten spelen (vroegere situatie)? Oftewel, is aov een
publieke of private aangelegenheid? Aan zelfstandigen zijn daarvoor drie stellingen voorgelegd. Elke stelling bestaat uit twee tegenovergestelde uitspraken. Zelfstandigen hebben op een schaal van 1 tot 5 gescoord
met welke van die twee uitspraken ze het eens zijn. Een score van 1
komt overeen met aov als een primair publieke aangelegenheid, een score van 5 met aov als een primair private aangelegenheid. De drie stellingen bestaan uit de volgende tegengestelde uitspraken: 1.
‘De overheid moet aov’s onder zzp’ers bevorderen’ (1= primair publieke aangelegenheid) versus ‘Zzp’ers zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van aov’s’ (5= primair private aangelegenheid);
2.
‘Een deel van het budget van de zelfstandigenaftrek moet aangewend worden om aov’s goedkoper te maken’ (1=primair publieke aangelegenheid) vs ‘Het volledige budget van de zelfstandigenaftrek moet naar eigen inzicht ingezet kunnen worden’ (5= primair private aangelegenheid);
3.
‘Het moet verplicht zijn om je tenminste tot een minimaal niveau tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren’ (1= primair publieke aangelegenheid)
24
versus ‘Verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid is een geheel vrijwillige aangelegenheid’ (5= primair private aangelegenheid). Voor alle drie de stellingen ligt het gemiddelde boven de 3 (zie tabel 3.3). Dat betekent dat zelfstandigen gemiddeld meer neigen naar eigen initiatief rondom aov’s dan naar het initiatief bij de overheid. Zelfstandigen vinden het vooral belangrijk dat het verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid een geheel vrijwillige aangelegenheid is – getuige het hoge gemiddelde van 3,53 – en zien veel minder in het alternatief dat het verplicht moet zijn om je tenminste tot een minimaal niveau te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Dat zelfstandigen gemiddeld meer neigen naar eigen initiatief rondom aov’s blijkt ook uit de aandelen zelfstandigen die neigen naar (primair) publiek – uitgedrukt in een score van 1 of 2 op de vijfpuntsschaal - en (primair) privaat – uitgedrukt in een score van 4 of 5 op de vijfpuntsschaal. Tussen de 40% en 50% van de zelfstandigen neigt naar aov als primair private aangelegenheid, ongeveer 20% tot 30% neigt naar aov als primair publieke aangelegenheid. tabel 3.3
Aov: een publieke of private aangelegenheid?
Uitspraak I (score 1 of 2)
% voor
Gemiddelde
% voor
uitspraak
uitspraak
I
II
De overheid moet aov’s
30%
3,25
44%
onder zzp’ers bevorderen
Uitspraak II (score 4 of 5)
Zzp’ers zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van aov’s
Een deel van het budget
30%
3,32
45%
Het volledige budget voor
voor de zelfstandigenaftrek
zelfstandigenaftrek moet naar
moet aangewend worden
eigen inzicht ingezet kunnen
voor het goedkoper maken
worden
van aov’s Het moet verplicht zijn om
21%
3,53
50%
Verzekeren tegen
je tenminste tot een
arbeidsongeschiktheid is een
minimaal niveau te
geheel vrijwillige
verzekeren tegen
aangelegenheid
arbeidsongeschiktheid Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
De drie stellingen uit tabel 3.3 zijn vervolgens gecombineerd tot één variabele die iets zegt over het initiatief rondom aov’s (privaat of publiek). Ook daarbij is te zien dat zzp’ers neigen naar het initiatief aan hun eigen kant (gemiddelde van 3,36 op dezelfde schaal; zie figuur 3.7). Het maakt daarbij niet uit of het om ozp’ers of zzp’ers gaat en in welke sec tor de zelfstandige actief is (maaksector, distributiesector, dienstensector). Het lijkt erop dat zelfstandigen tussen de 35 en 54 jaar oud vaker dan zelfstandigen in andere leeftijdscategorieën het initiatief bij zichzelf willen houden als het erom gaat aov’s al dan niet af te sluiten. Echter, er is geen significant verschil. 12 Er is wel een verschil naar opleidingsniveau. Hoger opgeleide zelfstandigen willen meer eigen initiatief hebben dan lager en middelbaar opgeleide zelfstandigen. 12
Een oorzaak daarvan kan zijn dat er een klein aantal zelfstandigen jonger dan 35 jaar in de steekproef zit.
25
Daarnaast blijkt dat zelfstandigen, die in hun werkzaamheden niet of nauwelijks aan risico’s blootgesteld zijn, liever zelf initiatief nemen rondom aov’s. Ook de hoogte van het maandelijkse inkomen lijkt van invloed te zijn op de mate waarin zelfstandigen zelf initiatief willen nemen rondom aov’s. Bij een maandinkomen van 2.000 euro of meer neigen zelfstandigen meer naar eigen initiatief dan bij een lager maandinkomen. Ten slotte is het geslacht van invloed. Mannelijke zelfstandigen neigen
meer
naar
een
aov
als
private
aangelegenheid
dan
vrouwelijke
zelfstandigen.
opleiding
leeftijd
type
sector
figuur 3.7
Publiek of privaat initiatief aov naar sector, type, leeftijd en opleiding
totaal 1-persoonsbedrijven
3,36
maaksectoren
3,38
distributiesectoren
3,34
dienstensectoren
3,36
ozp'ers
3,30
zzp'ers
3,38
Tot 34 jaar oud
3,28
35-54 jaar oud
3,43
55 jaar of ouder
3,27
Hoger opgeleid
3,47
Middelbaar opgeleid
3,23
Lager opgeleid
3,26
1 (<-- publiek)
3
(privaat-->) 5
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
26
4
4.1
Werktevredenheid, functioneren en ondernemendheid Achtergrond In 2013 telt Nederland 7,3 miljoen personen die betaald werk hebben van 12 uur of meer per week. 13 Van deze werkzame beroepsbevolking zijn er ruim 1,1 miljoen zelfstandigen en daarvan zijn er 780 duizend die geen personeel hebben. Het werken als zelfstandige levert deze grote groep werkenden doorgaans veel voldoening op. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat de tevredenheid met het werk bij zelfstandigen zelfs nog hoger is dan bij mensen in loondienst. 14 Voor een belangrijk deel wordt dit bepaald door de mate van onafhankelijkheid en autonomie in het werken. 15 Toch ontbreekt er nog de nodige kennis over het werken als zelfstandige en zeker in relatie tot een belangrijk aspect van dit werk: het ondernemen. Is bijvoorbeeld een sterkere ondernemende houding van positieve invloed op de tevredenheid met het werk? Ook de mate waarin zzp’ers functioneren is nog betrekkelijk weinig onderzocht. Hoe vinden zzp’ers dat ze funct ioneren en welke factoren zorgen ervoor dat ze beter functioneren in hun zelfstandige bestaan? En zijn er ook belemmerende eigenschappen? Zowel vanuit sociaal-maatschappelijk (welzijn en geluk) als vanuit economisch oogpunt (productiviteit en rendement) is het relevant om te weten hoe tevredenheid en functioneren samenhangen met het zelfstandig ondernemerschap. Vandaar dat in het zzp-panel vragen zijn gesteld over deze aspecten. In dit hoofdstuk worden in eerste instantie beschrijvende resultaten gepresen teerd van de tevredenheid over het werken als zelfstandige (paragraaf 4.2). Vervolgens wordt het functioneren als zelfstandig ondernemer beschreven en komen factoren aan bod die het functioneren positief of negatief kunnen beïnvloeden (paragraaf 0). Voorbeelden hiervan zijn tijdsbewustzijn, concentratiegebrek en impulsiviteit. In paragraaf 4.4 komt de ondernemende houding van zzp’ers aan bod. De samenhang tussen functioneren, werktevredenheid en een ondernemende houding wordt ten slotte in paragraaf 0 besproken aan de hand van een verklarende analyse. Voor een uitgebreide verantwoording van de analyse en de gebruikte schalen wordt verwezen naar Bijlage III.
4.2
Tevredenheid over het werken als zelfstandige Verschillende studies hebben aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen tevredenheid over het werk en het presteren van individuen 16 en ook organisaties 17. Tevreden mensen zouden effectiever en productiever zijn met als gevolg dat de competitiviteit en het groeipotentieel van organisaties toeneemt. 18 De tevredenheid over het werken als zelfstandige kan aan de hand van verschillende aspecten beoordeeld worden. Het inkomen, de huidige werkuren, de aard en inhoud van het werk, de werkdruk en stress en de mogelijkheden om vaardigheden te benutten zijn
13
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80150NED&D1=07&D2=0&D3=65,l&HD=140226-1130&HDR=T&STB=G1,G2 14 (Millán, Hessels, Thurik, & Aguado, 2013; Blanchflower, 2000) 15 (Hyytinen & Ruuskanen, 2006) 16 (Koys, 2001) 17 (Sousa-Poza & Sousa-Poza, 2000) 18 (Millán, Hessels, Thurik, & Aguado, 2013)
27
belangrijke aspecten voor de waardering van het werk. 19 Net als bij werknemers kan de waardering verschillen per aspect. In de vragenlijst is voor elk van de genoemde aspecten gevraagd om een waardering te geven op een vijfpuntschaal variërend van zeer ontevreden tot zeer tevreden. De gemiddelde score over alle aspecten van het werk als zzp’er is weergegeven in figuur 4.1.
type
sector
opleiding
figuur 4.1
Tevredenheid over het werken als zelfstandige naar opleiding, sector en type
hoger opgeleid
3,73
middelbaar/lager opgeleid
3,61
maaksectoren
3,58
distributiesectoren
3,64
dienstensectoren
3,71
ozp'ers
3,68
zzp'ers
3,67
eenpersoonsbedrijven
3,67 1 zeer ontevreden
3 neutraal
5 zeer tevreden
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Over de gehele linie zijn ondernemers van eenpersoonsbedrijven redelijk tevreden met hun werk gezien de score van 3,67. Over het algemeen worden de inhoudelijke aspecten van het werk het meest gewaardeerd en zijn de benodigde inzet en beloning daarvoor minder naar tevredenheid. Het meest tevreden zijn de zelfstandigen over de aard en inhoud van het werk en in iets minder mate zijn de ondernemers tevreden over het inkomen dat zij met het bedrijf genereren. Hoger opgeleide zelfstandigen zijn vaker tevreden met hun werk dan middelbaar en lager opgeleiden. 20 Ondernemers van eenpersoonsbedrijven in de maaksectoren zijn doorgaans iets minder tevreden met hun werk als zelfstandige dan ondernemers in de dienstensectoren. 21 Als gevraagd wordt in hoeverre, alles bij elkaar genomen, men tevreden is met het werk als zelfstandige dan geeft 84 procent aan tevreden of zeer tevreden te zijn (gemiddelde score van 4,10). De Zelfstandigen Enquête Arbeidsomstandigheden uit 2012 (ZEA 2012) meldt een soortgelijk percentage van 83 procent voor zelfstandigen zonder personeel. 22 In vergelijking met werknemers (78 procent tevreden) is een groter aandeel tevreden met het werk. 23 Ook in andere Europese landen komt vaak het beeld naar voren dat zelfstandigen meer tevreden zijn met hun werk dan mensen in loondienst. 24
19
(Rohrbach-Schmidt & Hall, 2013) F(1, 783)=7.646, p=.006. 21 F(2, 782)=2.844, p=.059. 22 (Ybema, et al., 2013). 23 Gemiddeld scoren werknemers 3,86 op deze schaal in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA 2012) (Koppes, De Vroome, Mars, Janssen, Van Zwieten, & Van den Bossche, 2013). 24 (Millán, Hessels, Thurik, & Aguado, 2013). 20
28
Functioneren Veel van het werk dat uitgevoerd wordt door zzp’ers, vertoont overeenkomsten met werk dat in loondienst wordt uitgevoerd. Toch zijn er ook activiteiten die typisch gelden voor zelfstandige ondernemers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan verkoop en acquisitie, administratie en boekhouding en ook innovatie. Het ondernemerschap wordt doorgaans als een aparte bezigheid gezien waar niet ieder individu even succesvol in is. 25 Niet elke zzp’er kiest bewust voor het zelfstandig ondernemerschap of is geschikt voor een zelfstandig bestaan. Het is daarom relevant om te weten hoe zzp’ers vinden dat zij zelf presteren. Het functioneren van zelfstandig ondernemers is gemeten door te vragen naar de “in-role performance”. Deze maat is een gemiddelde score op de volgende onderdelen in het werk: de mate waarin doelen worden behaald, taken goed worden uitgevoerd en of er over het algemeen goed wordt gepresteerd in het werk. 26 De scores zijn op een vijfpuntschaal en staan weergegeven in figuur 4.2.
opleiding
figuur 4.2
Het functioneren in een zelfstandige positie naar opleiding, sector en type
hoger opgeleid
4,12
middelbaar/lager opgeleid
4,11
sector
maaksectoren
type
4.3
4,17
distributiesectoren
3,97
dienstensectoren
4,16
ozp'ers
3,98
zzp'ers
4,15
eenpersoonsbedrijven
4,12 1 helemaal mee oneens
3 neutraal
5 helemaal mee eens
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Zelfstandigen beoordelen hun eigen functioneren als goed. Gemiddeld scoren zij 4,12 op een schaal van vijf. Met andere woorden, het zelfstandig ondernemerschap past goed bij de ondernemers in het panel. Toch valt de score nog iets lager uit dan bij de zelfstandige ondernemers in de ZEA 2012 (4,4 gemiddeld), en zelfs lager dan bij werknemers in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA 2012; gemiddeld 4,49). 27 Het functioneren varieert niet naar opleidingsniveau. Zzp’ers zijn dus op een gepast niveau aan het werk en goed in staat dit werk uit te voeren. Wel zijn er verschillen naar het type werk dat wordt uitgevoerd. Hoewel nog steeds sprake is van goed functioneren geven relatief weinig zelfstandigen in de distributiesectoren aan dat zij goed presteren. 28 Dat zijn dan vooral de zelfstandigen die hoofdzakelijk goederen verkopen, de ozp’ers. Zij beoordelen het eigen functioneren iets minder goed. 29
25 26 27 28 29
(Bögenhold, Heinonen, & Akola, 2013). (Ybema, et al., 2013). (Ybema, et al., 2013; Koppes, De Vroome, Mars, Janssen, Van Zwieten, & Van den Bossche, 2013). F(2, 782)=6.527, p=.002. F(1, 783)=9.565, p=.002.
29
4.4
Ondernemende houding Zoals gezegd is ondernemerschap een belangrijk aspect in het werk van zelfstandigen en kan het een rol spelen in de mate waarin gefunctioneerd wordt. En hoe meer het ondernemerschap bij iemand past hoe beter die persoon kan functioneren. Dat kan uiteraard ook andersom gelden. Wanneer het ondernemerschap minder goed past, mag verwacht worden dat zelfstandigen minder goed functioneren in hun werk en zal de
tevredenheid
lager zijn. De ondernemende houding
van
individuen
is
een
belangrijke voorspeller voor ondernemend gedrag en ondernemerssucces. 30 In deze editie van het panel is de ondernemende houding gemeten aan de hand van de “Individual Entrepreneurial Orientation”-schaal31 die veelvuldig wordt gebruikt als een maatstaf voor ondernemendheid. De score op deze vijfpuntschaal is een gemiddelde van de mate waarin individuen: bereid zijn om risico’s te nemen (risicobereidheid); aanleg hebben om creativiteit in te zetten voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten (innovativiteit); en de neiging hebben om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen en voor te willen lopen op anderen (proactiviteit). In figuur 4.3 is de ondernemende houding weergegeven naar opleiding, sector en type.
opleiding
figuur 4.3
Ondernemende houding naar opleiding, sector en type
hoger opgeleid
3,57
middelbaar/lager opgeleid
3,49
type
sector
maaksectoren
3,44
distributiesectoren
3,54
dienstensectoren
3,56
ozp'ers
3,57
zzp'ers
3,52
eenpersoonsbedrijven
3,53 1
helemaal mee oneens
3
neutraal
5
helemaal mee eens
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
Ondernemendheid scoort bij alle typen zelfstandigen bovengemiddeld (boven het schaalgemiddelde van 3,0). Dit betekent dat er in ieder geval in enige mate sprake is van
een
ondernemende
houding
onder
zelfstandigen
zonder
personeel.
Hoger
opgeleide zelfstandigen zijn iets vaker ondernemend. 32 Dat komt vooral omdat zij een sterkere neiging hebben om te innoveren en een proactievere houding hebben. De ondernemende houding verschilt niet significant per sector. Dat is echter een gevolg van onderliggende verschillen in risicobereidheid, innovativiteit en proactiviteit die elkaar opheffen. In de maaksectoren zijn ondernemers bijvoorbeeld minder vaak bereid om risico’s te nemen 33 en minder geneigd om te innoveren 34 maar scoren ze juist hoger op proactiviteit. De ondernemende houding van zzp’ers verschilt niet van
30 31 32 33 34
30
(Bolton & Lane, 2012). (Bolton & Lane, 2012). F(1, 785)=3.643, p=.059. F(2, 785)=4.910, p=.008. F(2, 785)=3.632, p=.027.
ozp’ers. Wel bestaat er onder ozp’ers een hogere bereidheid om ris ico’s te nemen dan onder zzp’ers. 35
4.5
Overige invloedsfactoren op tevredenheid en functioneren In de literatuur over ondernemerschap wordt vaak aangehaald dat werktevredenheid door verschillende factoren beïnvloed wordt. 36 De invloed van prestaties - als een uitkomst van het functioneren als ondernemer - is daarbij al eens aangetoond. 37 Naast de gebruikelijke persoonskenmerken zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau kan het functioneren ook afhankelijk zijn van bedrijfskenmerken (bestaansduur van de onderneming, sector) en de persoonlijkheid van de ondernemer. Deze laatste set factoren is niet direct waarneembaar maar wel te meten. In deze editie van het zzp panel is gemeten hoe het zit met het tijdsbewustzijn, de mate van impulsiviteit en de mate waarin concentratiegebrek een rol speelt bij zzp’ers. T i j ds be wu st z i jn Het tijdsbewustzijn van ondernemers is de mate waarin zij van nature hun aandacht wijden aan het verleden, het hier en nu, danwel de toekomst. 38 Uit onderzoek is gebleken dat de voorkeursoriëntatie op een bepaalde tijdsperiode doorwerkt op de wijze waarop doelen worden gesteld 39 of strategische keuzes 40 worden gemaakt. Een sterke oriëntatie op de toekomst kan bijvoorbeeld positief van invloed zijn op het stellen
van
doelen
en
het
nastreven
van
prestaties,
maar
tegelijkertijd
ook
belemmerend werken vanwege opgelegde tijdsdruk en faalangst. Beide effecten zouden van invloed kunnen zijn op de werktevredenheid als zelfstandige. In deze studie is de tijdsbewustzijn gemeten aan de hand van de “Temporal Focus” -schaal41. Het gaat er dan met name om of ondernemers een focus hebben op het heden of juist meer op de toekomst gericht (toekomstbewust) zijn. De schaal loopt van 1 tot en met 7 en de resultaten zijn in figuur 4.4 weergegeven. Iedere individuele ondernemer zal iets van beide tijdsoriëntaties in zich hebben. De mate waarin de aandacht gericht wordt op een bepaalde periode kan ook verschillen per moment of per activiteit. 42 Toch wordt vaak gaandeweg, door bijvoorbeeld sociale of culturele inbedding, maar ook door persoonlijke omstandigheden of door het werk, een voorkeur ontwikkeld voor een bepaalde tijdsoriëntatie. 43 Gemiddeld genomen zijn ondernemers van eenpersoonsbedrijven iets vaker gericht op de toekomst dan dat zij een focus hebben op het heden. 44 Hoger opgeleiden blijken minder vaak gericht zijn op het hier en nu. 45 De verschillen in de focus op het heden zijn niet significant tussen sectoren en typen zelfstandigen. Hetzelfde geldt voor de verschillen in toekomstbewustzijn.
35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45
F(1, 786)=7.389, p=.007. (Carree & Verheul, 2012) (Carree & Verheul, 2012) (Shipp, Edwards, & Lambert, 2009) (Fried & Slowik, 2004) (Bird, 1988) (Shipp, Edwards, & Lambert, 2009) (Zimbardo & Boyd, 1999) (Trommsdorff, 1983) Gepaarde t-toets: t(786)=-2.318, p=.021. F(1, 784)=4.246, p=.040.
31
opleiding
figuur 4.4
Tijdsbewustzijn "focus op het heden" en "toekomstbewustzijn" naar opleiding, sector en type
5,00 5,21 5,17 5,18
hoger opgeleid middelbaar/lager opgeleid
5,15 5,34 5,08 5,07 5,06 5,19
maaksectoren
sector
distributiesectoren dienstensectoren
5,04 5,16 5,09 5,20 5,08 5,19
type
ozp'ers zzp'ers eenpersoonsbedrijven 1
4
helemaal mee oneens
7
neutraal
Focus op het heden
helemaal mee eens
Toekomstbewustzijn
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
I mp u ls iv i te i t en co nc ent ra t ie p ro b le m en Impulsief gedrag en concentratieproblemen staan er als persoonlijke karaktertrekken om bekend dat ze het functioneren in een baan negatief kunnen beïnvloeden. 46 Impulsieve personen zijn minder bang om fouten te maken en hebben een voorkeur om snelle successen te behalen in plaats van mislukking te vermijden. 47 Dat gaat vaker gepaard met een lagere prestatiestandaard en minder motivatie om taken te beheersen. Personen met concentratieproblemen (met overeenkomstige symptomen al bij ADHD) 48 hebben moeite om de aandacht bij hun werk houden. Dit kan leiden tot een verminderd vermogen om taken uit te voeren, uitstelgedrag, slecht time management en problemen met het inschatten van de consequenties van hun handelen. 49 Kortom, de genoemde karaktertrekken kunnen een belemmering vormen voor goed functioneren en de tevredenheid met het werk. Hier staat tegenover dat een aantal van de symptomen van impulsiviteit en concentratieproblemen positief geassocieerd zijn met creativiteit, risicobereidheid en actiegerichtheid. 50 Dat zijn bij uitstek karaktertrekken die goed passen bij het zelfstandig
ondernemerschap.
In
het
geval
van
ondernemers
kunnen
deze
karaktertrekken dus juist een positieve uitwerking hebben op het functioneren en de werktevredenheid. 51 Anekdotisch bewijs en eerste verkenningen in de volwassen populatie wijzen ook op een bovengemiddelde aanwezigheid van ADHD en impulsief gedrag 46 47 48 49 50 51 52
32
onder
ondernemers. 52
Om
te
bepalen
in
(Halbesleben, Wheeler, & Shanine, 2013) (Sternberg & Grigorenko, 1997, p. 703) (Halbesleben, Wheeler, & Shanine, 2013) (Halbesleben, Wheeler, & Shanine, 2013) (Verheul, Block, Burmeister-Lamp, Thurik, Tiemeier, & Turturea, 2013) (Halbesleben, Wheeler, & Shanine, 2013; Bozionelos & Bozionelos, 2013) (Turner, 2003), (Manuzza, Klein, Bessler, Malloy, & LaPadula, 1993)
hoeverre
impulsiviteit
en
concentratieproblemen aan de orde zijn bij zzp’ers, is dit gemeten in het panel. Impulsiviteit is gemeten met behulp van vier stellingen uit de “Impulsivity-4”-schaal53 en concentratieproblemen zijn gemeten aan de hand van zes stellingen uit de symptomen-meting
van
de
“ADHD-Self-Report
Scale” 54.
De
uitkomsten
zijn
weergegeven in figuur 4.5.
opleiding
figuur 4.5
Impulsiviteit en concentratieproblemen naar opleiding, sector en type
2,34 2,10 2,44 2,09
hoger opgeleid middelbaar/lager opgeleid
maaksectoren
1,94
2,54 2,24 2,36 2,09
sector
distributiesectoren dienstensectoren
2,47 2,23 2,37 2,06 2,39 2,09
ozp'ers type
2,28
zzp'ers eenpersoonsbedrijven 1
nooit
2
3
zelden
Impulsiviteit
soms
4
vaak
5
erg vaak
Concentratieproblemen
Maaksectoren: landbouw, industrie en bouw Distributiesectoren: handel, horeca en reparatie; transport, opslag en communicatie Dienstensectoren: ICT, zakelijke dienstverlening, onderwijs en training, zorg en welzijn, overige diensten Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013
Over het algemeen komen impulsiviteit en concentratieproblemen niet heel vaak voor bij zelfstandige ondernemers. Een gemiddelde score van 2,39 voo r impulsiviteit en 2,09 voor concentratieproblemen wijst erop dat beide karaktertrekken zelden tot soms aanwezig zijn. Impulsiviteit wordt vaker genoemd door middelbaar/lager opgeleide zzp’ers, in de distributiesectoren en onder ozp’ers. 55 In het panel valt 7,3 procent in de risicogroep met concentratieproblemen. 56 Ter vergelijking, onder de Nederlandse bevolking tussen 18 en 44 jaar is het percentage met concentratieproblemen al eens geschat op 5,0 procent. 57 Er is geen duidelijk verschil tussen hoger en middelbaar/lager opgeleiden. Onder ozp’ers, die ook vaker actief
zijn
in
de
distributiesectoren,
wordt
het
vaakst
melding
gemaakt
van
concentratieproblemen. 58
53
(Webster & Crysel, 2012). (Kessler R. , Adler, Gruber, Sarawate, Spencer, & van Brunt, 2007), conform The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition (DSM-V). 55 Respectievelijk F(1, 781)=6.029, p=.014; F(2, 780)=11.443, p=.000; F(1, 781)=4.599, p=.032. 56 Zie voor een berekening (Kessler R. , et al., 2005). 57 (Fayyad, et al., 2007). 58 Respectievelijk F(2, 780)=10.852, p=.000; F(1, 781)=11.298, p=.001. 54
33
4.6
Welke factoren bepalen werktevredenheid en functioneren? Hoe hangen de in dit hoofdstuk beschreven factoren nu samen met werktevredenheid en functioneren? Voor de beantwoording van die vraag is het noodzakelijk om alle factoren in samenhang met elkaar in verband te brengen. Naast persoonskenmerken is bekeken of bedrijfskenmerken en karaktereigenschappen/houdingen van zzp’ers samenhangen
met
het
functioneren
en
de
werktevredenheid.
Daarvoor
zijn
regressievergelijkingen geschat (zie Bijlage IV voor de gedetailleerde analyse). Hier worden de meest in het oog springende uitkomsten besproken. B epa l en d e fa ct o re n v oor h e t f unc t io ne r en a l s ze l fs ta n d ig e De mate waarin concentratieproblemen meespelen, de ondernemende houding, het inkomen en de leeftijd zijn de sterkst bepalende factoren voor hoe goed een zelfstandig ondernemer functioneert. De ondernemende houding blijkt sterk positief bij te dragen aan het functioneren. Concentratieproblemen beïnvloeden het presteren op een sterk negatieve manier. Zelfstandigen die meer dan 3.000 euro netto per maand verdienen, presteren naar eigen zeggen beter dan degenen die minder verdienen. Leeftijd en de bestaansduur van de zzp-onderneming zijn negatief geassocieerd met functioneren. Naarmate zelfstandigen ouder zijn of hun bedrijf langer bestaat, geven zij vaker aan dat zij minder goed presteren. Er
blijken
verder
significante
effecten
te
bestaan
voor
geslacht
en
het
type
zelfstandige. Vrouwen geven vaker dan mannen aan dat zij goed functioneren. Ook zzp’ers functioneren beter dan ozp’ers. B epa l en d e fa ct o re n v oor de w e rk t ev r ed en he i d a ls ze l fsta nd i g e Voor
zelfstandigen
zonder
personeel
zijn
de
meest
bepalende
factoren
voor
tevredenheid met het werk de leeftijd, de termijn waarop ze als zelfstandige aan het werk zijn en hoe goed ze functioneren. Rond het veertigste levensjaar is de werktevredenheid
het
laagst.
De
werktevredenheid
neemt
toe
naarmate
een
zelfstandige jonger of juist ouder dan 40 is. Eenzelfde verband is te zien bij de bestaansduur van de zzp-onderneming. Het minst tevreden zijn zelfstandigen met een bedrijf dat 23 jaar bestaat. Naarmate de onderneming korter of langer bestaat dan 23 jaar daarna neemt de tevredenheid toe (tot een maximaal waargenomen bestaa nsduur van 49 jaar). Het functioneren speelt ook een belangrijke rol in de werktevredenheid. Hoe beter de ondernemers hun eigen functioneren beoordelen, hoe hoger de tevredenheid is. Overige invloedsfactoren zijn het gegenereerde netto inkomen (onderneme rs met hogere inkomens zijn vaker tevreden) en het type zelfstandige (zzp’ers zijn minder tevreden dan ozp’ers). Een ondernemende houding draagt ook positief bij aan de werktevredenheid.
Een
toekomstbewuste
instelling
is
daarentegen
negatief
geassocieerd met tevredenheid. Blijkbaar vinden zelfstandige ondernemers die een voorkeur hebben om zich op de toekomst te richten, het lastig om op dit moment voldoening te halen uit hun werk. Een mogelijke verklaring kan zijn dat zij een hoog verwachtingspatroon hebben en de tijdsdruk en angst om te falen de tevredenheid in de weg staan. 59 Opvallend genoeg staan concentratieproblemen de tevredenheid in beperkte mate in de weg. Blijkbaar zijn zelfstandigen met concentratieproblemen maar nauwelijks vaker ontevreden dan zelfstandigen zonder concentratieproblemen als daarbij al rekening wordt gehouden met hoe goed ze functioneren.
59
34
(Shipp, Edwards, & Lambert, 2009, p. 2)
5
Literatuur Bird, B. (1988). Implementing entrepreneurial ideas: the case for intention. Academy of Management Review, 13(3), 442-453. Blanchflower, D. G. (2000). Self-employment in OECD countries. Labour Economics, 7, 471-505. Bögenhold, D., Heinonen, J., & Akola, E. (2013). Entrepreneurship and independent professionals: why do professionals not meet with stereotypes od entrepreneurship? Klagenfurt: IfS Discussion Paper 04/2013. Bolton, D. L., & Lane, M. D. (2012). Individual entrepreneurial orientation: development of a measurement instrument. Education + Training, 54(2/3), 219-233. Bozionelos, N., & Bozionelos, G. (2013). Research briefs. Attention deficit/hyperactivity disorder at work: does it impact job performance? Academy of Management Perspectives, 27(3). Carree, M. A., & Verheul, I. (2012). What makes entrepreneurs happy? Determinants of satisfaction among founders. Journal of Happiness Studies, 13, 371-387. De Jong, P., Von Meyenfeldt, L., & Tsiachristas, A. (2009). Evaluatie einde WAZ. Den Haag: APE. De Vries, N., & Bruins, A. (2013). Opleiding en scholing van zzp'ers. Resultaten zzppanel meting I van 2013. Panteia/EIM Publieksrapportage A201355. Zoetermeer: Panteia/EIM. DeVoe, S. E., & Pfeffer, J. (2011). Time is tight: How higher economic value of time increases feelings of time. Journal of Applied Psychology, 96(4), 665-676. Fayyad, J., De Graaf, R., Kessler, R., Alonso, J., Angermeyer, M., Demyttenaere, K., et al. (2007). Cross-national prevalence and correlates of adult attentiondeficit hyperactivity disorder. The British Journal of Psychiatry, 190, 402-409. Fried, Y., & Slowik, L. H. (2004). Enriching goal-setting theory woth time: an integrated approach. Academy of Management Review, 29(3), 404-422. Halbesleben, J. R., Wheeler, A. R., & Shanine, K. K. (2013). The moderating role of attention deficit/hyperactivity disorder in the work engagement-performance process. Journal of Occupational Health Psychology, 18, 132-143. Hamermesh, D. S., & Lee, J. (2007). Stressed out on four continents: time crunch or yuppie kvetch. The Review of Economics and Statistics, 89(2), 374-383. Hyytinen, A., & Ruuskanen, O.-P. (2006). What makes an entrepreneur independent? Evidence from time use survey. Discussion paper no. 1029. Helsinki: The Research Institute of the Finnish Economy. Kessler, R., Adler, L., Ames, M., Demler, O., Faraone, S., Hiripi, E., et a l. (2005). The World Health Organization Adult ADHD Self-Report Scale (ASRS). Psychological Medicine, 35(2), 245-256. Kessler, R., Adler, L., Gruber, M., Sarawate, C., Spencer, T., & van Brunt, D. (2007). Validity of the World Health Organization Adult AD/HD Self-Report Scale (ASRS) in a representative sample of health plan members. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 16(2), 52-65. Koppes, L. J., De Vroome, E. M., Mars, G. M., Janssen, B. J., Van Zwieten, M. H., & Van den Bossche, S. N. (2013). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2012: methodologie en globale resultaten. Hoofddorp: TNO Innovatie en Arbeid. Kösters, L. (2012, June 25). Helft zelfstandigen biedt als zelfstandige zonder personeel diensten aan. Opgehaald van www.cbs.nl: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80150NED
35
Koys, D. J. (2001). The effects od employee satisfaction, organizational citizenship behavior, and turnover on organizational effectiveness: a unit -level, longitudinal study. Personnel Psychology, 54(1), 101-114. Manuzza, S., Klein, R. G., Bessler, A., Malloy, P., & LaPadula, M. (1993). Adult outcome of hyperactive boys. Educational achievement, occupational rank, and psychiatric status. Archives of General Psychiatry, 50, 565-576. Millán, J. M., Hessels, J., Thurik, R., & Aguado, R. (2013). Determinants of job satisfaction: a European comparison of self-employed and paid employees. Small Business Economics, 40(3), 651-670. Rohrbach-Schmidt, D., & Hall, A. (2013). BIBB-FDZ Data and methodological reports. 1. (H. Alda, Red.) Bonn: Federal Institute for Vocational Education and Training. Schumpeter, J. A. (1934). The Theory of Economic Development: An Inquiry into Profits, Capital, Credit, Interest and the Business Cycle. Cambridge, MA: Harvard University Press. Shipp, A. J., Edwards, J. R., & Lambert, L. S. (2009). Conceptualization and measurement of temporal focus: The subjective experience of the past, present, and future. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 110(1), 1-22. Sousa-Poza, A., & Sousa-Poza, A. (2000). Well-being at work: a cross-national analysis of the levels an determinants of job satisfaction. Journal of SocioEconomics, 29(6), 517-538. Sternberg, R. J., & Grigorenko, E. L. (1997). Are cognitive styles still in st yle. American PSychologist, 52(7), 700-712. Trommsdorff, G. (1983). Future orientation and socialization. International Journal of Psychology, 18, 381-406. Turner, R. (2003, November 23). Executive life; in learning hurdles, lessons for success. Retrieved from http://www.nytimes.com/2003/11/23/business/executive-life-in-learninghurdles-lessons-for-success.html Verheul, I., Block, J. H., Burmeister-Lamp, K., Thurik, A. R., Tiemeier, H., & Turturea, R. (2013). ADHD-like behavior and entrepreneurial intentions. Rotterdam: Erasmus Research Institute of Management (ERIM). No. ERS-2012-011-STR. Webster, G. D., & Crysel, L. (2012). ‘‘Hit Me, Maybe, One More Time’’: Brief measures of impulsivity and sensation. Journal of Research in Personality, 46, 591-598. Wennekers, A. R., De Wit, G., Brummelkamp, G. W., Hartog, C. M., & Van Essen, C. (2011). Trendstudie MKB en Ondernemerschap; ontwikkelingen, vooruitblik en beleidssignalen. Panteia/EIM Publieksrapportage A201103. Zoetermeer: Panteia/EIM. Ybema, J., Van der Torre, W., De Vroome, E., Van den Bossche, S., Lautenbach, H., Banning, R., et al. (2013). Zelfstandigen Enquete Arbeid 2012: Methodologie en beschrijvende resultaten. Hoofddorp/ Heerlen: TNO/ CBS. Zimbardo, P. G., Keough, K. A., & Boyd, J. N. (1997). Present time perspective as a predictor of risky driving. Personality and Individual Differences, 23(6), 10071023. Zimbardo, P., & Boyd, J. (1999). Putting time in perspective: A valid, reliable individual-differences metric. Journal of Personality and Social Psychology, 77(6), 1271-1288.
36
Bijlage I
Verantwoording
S a m en st e l l in g en on d erh ou d pa n e l Voor de achtergrond van het zzp-panel en de wijze waarop het panel thematisch is opgebouwd en technisch wordt onderhouden kan de rapportage “Opleiding en scholing van
zzp’ers”
op
www.ondernemerschap.nl
worden
nageslagen. 60 Hier
zullen de
relevante aspecten van de verantwoording voor meting 2 worden besproken. U i tn od i g ing De resultaten uit de voorjaarsmeting van 2013 zijn in het najaar teruggekoppeld met een vooraankondiging voor de tweede meting. Van 2.554 respondenten was een e-mailadres bekend. Deze respondenten zijn 17 december 2013 aangeschreven via een uitnodigingsmail met daarin een persoonlijke link (en zo nodig ook individuele inlogcodes). Met de persoonlijke link konden respondenten ook op een later tijdstip weer bij de vragenlijst komen en de vragenlijst op een geschikt moment afmaken. I nvu l t ij d De gemiddelde invultijd is een indicator voor de kwaliteit van de respons. Over het algemeen kan gesteld worden dat de respondenten van het zzp-panel serieus de tijd hebben genomen om de vragenlijst te beantwoorden. De gemiddelde tijd die de respondenten hebben besteed aan de vragenlijst is 12,6 minuten. De helft van de respondenten heeft er 11,7 minuten over gedaan (mediaan). De minimum invultijd is 1,7 minuten. Maar van de respondenten die de vragenlijst volledig hebben ingevuld is de minimum invultijd 4 minuten. De maximuminvultijd was 65 minuten. R e sp on s In Tabel B1.1 zijn de responspercentages van de najaarsmeting weergegeven. Van de 2.554 respondenten hebben 836 gereageerd (brutorespons: 33 procent). Daarvan hebben 820 respondenten de enquête voor het belangrijkste gedeelte ingevuld (nettorespons: 32 procent). De uitval tijdens het invullen is beperkt gebleken, wa t een indicatie is voor de kwaliteit van de vragen. De prestatievragen zijn door 820 respondenten ingevuld, terwijl de arbeidsongeschiktheidsvragen door 812 en de complete vragenlijst door 779 panelleden is ingevuld (een uitval tijdens het invullen van slechts 5% van de netto respons). Gezien het feit dat de onderzoeksperiode rond de feestdagen is begonnen, is deze respons acceptabel.
60
(De Vries & Bruins, 2013)
37
Tabel B1.1
Responspercentages meting 2 2013 N
%
2.554
100%
836
33%
16
1%
geschikt (meegenomen in de weging)
820
32%
volledig ingevuld
779
31%
totaal aangeschreven aangeklikt ongeschikt/ te weinig ingevuld
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013
De
lagere
respons
van
een
internetenquête
heeft
ook
gevolgen
voor
de
betrouwbaarheid van de uitspraken. De meeste uitspraken in het rapport zijn gedaan op het niveau van eenpersoonsbedrijven. Daarmee is met 95 procent betrouwbaarheid een afwijking van maximaal 3 procent te garanderen (Tabel B1.2). Tabel B1.2
Overzicht betrouwbaarheid van uitspraken Betrouwbaarheidsinterval (Stel dat 30% van de
Uitspraken op het niveau van…
Betrouwbare
respondenten eigenschap
uitspraken
Steekproefomvang
Y bezit en 70% dus niet)
eenpersoonsbedrijven
ja
820
26,7 – 32,9%
zzp’ers
ja
680
> 26,4 – 33,2%
ozp’ers
ja
140
22,2 – 37,4%
Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
W e g in gs pr oc e du re In de voorjaarsmeting van 2013 is gewogen naar de sectorverdeling van bedrijven met 1 werkzame persoon, zoals gepubliceerd door het CBS. 61 Voor deze meting is de nettorespons herwogen naar de gewogen sectorverdeling en de verdeling naar type werkzaamheden (goederen/diensten) in het voorjaarsbestand. Daarmee is impliciet ook gewogen naar de randtotalen per sector van het CBS. De volgende weegfactor is berekend voor het totale panel: W ij = (Panelij / ij Panelij )/(Panel_m1 ij / ij Panel_m1 ij ) Waarbij: W ij = Weegfactor in sector i en type j Panelij = Panelleden uit de huidige meting in sector i en type j Panel_m1 ij = Panelleden uit de voorjaarsmeting 2012 in sector i en type j i = indicator voor het type sector j= indicator voor type werkzaamheden (goederen of arbeid)
61
38
Zoals gepubliceerd in het Algemeen Bedrijvenregister (ABR) in 2013.
Na weging bleek de maximale correctiefactor 3,80 en de minimale 0.31. Door het ontbreken van goederenverkopers in de zorg is ervoor gekozen om de totale weegfactor in die sector te hanteren (dus ongeacht de verhouding goederen -arbeid). De ongewogen frequentie en de gewogen verdeling zijn weergegeven in Tabel B1.3. Tabel B1.3
Weging zzp-panel meting 2 2013 Ongewogen
Gewogen verdeling
frequentie
conform meting 1 2013
Goederen
Diensten
Goederen
Diensten
landbouw
35
28
2,1%
1,2%
industrie
15
53
0,9%
2,9%
4
60
0,6%
12,6%
27
34
9,5%
7,9%
4
65
0,3%
4,3%
ICT
5
64
0,3%
3,9%
overige zakelijke
7
106
0,5%
14,1%
zorg en welzijn 62
0
101
0,0%
5,0%
onderwijs en training
3
118
0,2%
4,5%
overige dienstverlening
3
88
1,4%
28,0%
103
717
15,7%
84,3%
bouw handel, horeca, reparatie transport, opslag, communicatie
dienstverlening
totaal Bron: Panteia/EIM, zzp-panel 2013.
U i tva la na l ys e In deze meting is uitval ontstaan doordat uitgenodigde panelleden niet hebben gereageerd op de enquête, of doordat zij niet meer aan de criteria van het panel voldeden. Het eerste type uitval kan selectiviteit opleveren. De groep personen die niet geïnteresseerd zijn in het onderwerp kan op enkele kenmerken afwijken van de totale
groep
ondernemers
zonder
personeel.
Dit
kunnen
bijvoorbeeld
oudere
zelfstandigen zijn die al met pensioen zijn gegaan, maar nog werken in hun eigen bedrijf. De andere kant van de medaille heeft ook consequenties. De meest geïnteresseerde panelleden kunnen juist vaker hebben geantwoord en dat zou kunnen betekenen dat de antwoorden positief of negatief kunnen afwijken ten opzichte van het echte gemiddelde. Om te kijken of er significa nte afwijkingen zijn tussen de responsgroep en het totale panel is een uitvalanalyse uitgevoerd (Tabel B1.4). Bij het tweede type uitval speelt selectiviteit niet, want de uitvallers behoren niet meer tot de populatie.
62
NB, door het ontbreken van goederenverkopers in de zorg is gekozen om de totale weegfactor in de sector te hanteren (dus ongeacht de verhouding goederen-arbeid). Die weegfactor is 1.
39
Tabel B1.4
Uitvalanalyse tussen voorjaarsmeting en najaarsmeting 2013 n
χ2
d.f.
sign
geslacht
3000
6,691
1
*
rechtsvorm
3000
6,297
2
*
opleidingsniveau
2984
32,611
1
***
leeftijd
2999
50,76
2
***
type werkzaamheden
3000
11,161
1
***
sector
3000
55,696
9
***
bewust zelfstandig
2825
12,512
1
***
sparen
2985
6,62
1
*
n
F-toets
d.f.
sig.
μ m1
μ m2
tijdsbesteding
2958
8,787
(1, 2956)
**
44,6
42,6
startjaar zzp-schap
2978
0,469
(1, 2976)
2001,3
2001,6
leeftijd
2999
58,723
(1, 2997)
***
48,1
51,4
% gespaard inkomen uit het bedrijf
2595
4,629
(1, 2593)
*
4,8
5,9
(goederen/diensten)
significantieniveaus: + 0.05
Op een aantal kenmerken blijken verschillen te bestaan tussen het totale panel (3.000 respondenten in meting 1) en de responsgroep in meting 2. De respondenten die mee hebben gedaan met de tweede meting zijn significant vaker: vrouw; eigenaar van een eenmanszaak; hoger opgeleid; ouder en hebben vaker geld uit het bedrijf opzij gezet voor de oude dag.
Ook voeren
zij vaker een bedrijf:
in de vorm van
een
eenmanszaak; dat voornamelijk diensten aanbiedt; actief is in onderwijs en trai ning, zorg en welzijn of de zakelijke dienstverlening. De verschillen zijn significant. Voor een deel is deze selectiviteit opgevangen door de weging, en voor een deel blijft die bestaan. Voor deze selectiebias is het mogelijk om met econometrische technie ken te corrigeren. 63
63
40
Bijvoorbeeld met behulp van Heckman selection models of gewogen regressieanalyses.
Bijlage II
Regressieanalyse aov-kans
L o g it r e gr e ss i emo d e l voo r d e k a ns o p h e t a f s lu it en va n ee n a ov We repliceren de analyse uit de eindevaluatie van de WAZ in 2009. 64 Invloedrijke kenmerken waren: de leeftijd, of iemand kostwinner was, het inkomensniveau, alternatieve inkomensbronnen, de sector, het aantal jaren als zelfstandige en de tijdsbesteding. Niet alle variabelen zijn identiek aan de analyse uit 2009, maar de uitkomsten komen in grote lijnen overeen. Het is bijvoorbeeld onbekend of panelleden kostwinner zijn, maar dat zijn in de regel nog steeds vaker de mannen dan de vrouwen.
Het
geslacht
van
de
zelfstandig
ondernemer
is
daarom
een
goede
benadering. We schatten een regressievergelijking waarbij we de kans op het afsluiten van een aov verklaren door persoonskenmerken, bedrijfskenmerken en de risico inschattingen op blijvende arbeidsongeschiktheid. De afhankelijke variabele kent een binaire verdeling en daarom schatten we een logit-model. We rapporteren hier marginale
effecten,
zodat
we
eenvoudig
kunnen
aflezen
wat
de
procentuele
verandering is als de determinant een eenheid toeneemt (zie de logitanalyse in tabel B2.). Bij dichotome variabelen, gaat het dus om de verandering als de determinant van categorie veranderd (van 0 naar 1). De kans dat vrouwen een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben is 13 procent kleiner dan voor mannen. Ook voor leeftijd is een verband gevonden. 65 De kans op het afsluiten van een aov is het grootst rond de leeftijd van 35 jaar. O ndernemers die jonger of ouder zijn dan 35 jaar zijn minder snel geneigd om een verzekering af te sluiten. Eenzelfde verband vinden we terug tussen de tijdsbesteding in het bedrijf en de kans op een aov. Zzp’ers die gemiddeld 53 uur per week in het bedrijf steken hebben de grootste kans om een arbeidsongeschiktheidsverzekering te hebben. Als ze meer of minder uren in het bedrijf steken is die kans kleiner. Ten slotte is de kans op een aov ook afhankelijk van het netto inkomen dat met het bedrijf verdiend wordt. Hoe hoger het inkomen, des te groter is de kans dat zzp’ers verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Als er meer dan 3.000 euro netto per maand verdiend wordt, neemt de kans zelfs met 30 procent toe. De geschatte regressievergelijking past redelijk goed bij de data gezien de verklaarde variantie van 16 procent (Pseudo R 2 ). Dat betekent dat 16 procent van waargenomen verzekeringsgraad toe te schrijven is aan de gepresenteerde set determinanten.
64 65
(De Jong, Von Meyenfeldt, & Tsiachristas, 2009) Wel minder sterk significant dan in 2009 vgl. (De Jong, Von Meyenfeldt, & Tsiachristas, 2009).
41
tabel B2.1
Logitanalyse: determinanten van de kans dat een zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft
Persoonskenmerken
Geslacht (ref = man) Leeftijd Leeftijd kwadraat
sign.
dichotoom
-13,2
***
continu
2,1
continu
-0,03
dichotoom
2,5
Voormalig uitkeringsgerechtigd (ref = nee)
dichotoom
-10,0
Alternatief inkomen (1=ja)
dichotoom
6,9
continu
1,5
** **
Uren kwadraat Bedrijfskenmerken
marginale effect (in %)
Opleidingsniveau (ref = hoger opgeleid)
Aantal uren in bedrijf
Risico’s
schaalniveau
*
continu
-0,01
inkomen: <1500€ (referentie cat.)
dichotoom
Ref.
inkomen: 1500-3000€ (1=ja)
dichotoom
14,4
***
inkomen: >=3000€ (1=ja)
dichotoom
30,9
***
Bestaansduur onderneming in 2013
continu
0,6
Bestaansduur kwadraat
continu
-0,01
Type (1=zzp)
dichotoom
2,5
Maaksectoren (referentie cat.)
dichotoom
Ref.
Distributiesectoren (1=ja)
dichotoom
-7,2
Dienstensectoren (1=ja)
dichotoom
-3,7
Riskant werk: ja (referentie cat.)
dichotoom
Ref,
Riskant werk: nee (1=ja)
dichotoom
-1,5
Riskant werk: onbekend (1=ja)
dichotoom
-5,7
Slechte gezondheid: ja (referentie cat.)
dichotoom
Ref.
Slechte gezondheid: nee (1=ja)
dichotoom
5,8
Slechte gezondheid: onbekend (1=ja)
dichotoom
8,8
Aantal waarnemingen
755 2
Verklaarde variantie door model (pseudo R )
16%
Noot: Afhankelijke variabele: Arbeidsongeschiktheidsverzekering. De coëfficiënten zijn de marginale effecten bij gemiddelde waarde van de determinanten (m.a.w. de procentuele verandering, bij een de toename van 1 eenheid in de betreffende determinant. Bij dichotome variabelen is het de procentuele verandering als een determinant van 0 naar 1 gaat). Constante wel mee geschat, maar niet weergegeven. Significantieniveaus: * significant met 90% betrouwbaarheid; ** significant met 95% betrouwbaarheid; *** significant met 99% betrouwbaarheid Bron: Panteia/EIM zzp-panel 2013
42
Bijlage III
Betrouwbaarheid en analyse van de schalen
V e ra nt wo or d in g scha l en O AF - b lo k Het onderdeel in de vragenlijst over ondernemendheid, actiegerichtheid en functioneren is opgesteld in nauwe samenwerking Rotterdam School of Management (RSM) van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De gebruikte schalen zijn zoveel mogelijk gevalideerd en overgenomen uit wetenschappelijke studies. Als zodanig zijn de data bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. De volgende schalen zijn opgenomen: 1.
Werktevredenheid (Job satisfaction (Rohrbach-Schmidt & Hall, 2013)): OAF03.
2.
Functioneren (In-role performance (Ybema, et al., 2013; Koppes, De Vroome, Mars, Janssen, Van Zwieten, & Van den Bossche, 2013)): OAF04.
3.
Ondernemendheid (Individual Entrepreneurial Orientation (Bolton & Lane, 2012)): OAF01.
4.
Tijdsbewustzijn (Temporal Focus (Shipp, Edwards, & Lambert, 2009)): OAF02
5.
Tijdsdruk (Time-pressure ( (Hamermesh & Lee, 2007; DeVoe & Pfeffer, 2011)): OAF06.
6.
Concentratiegebrek (ADHD Self-Report Scale-6 items (Kessler R. , Adler, Gruber, Sarawate, Spencer, & van Brunt, 2007)): OAF07_01 - OAF07_06.
7.
Impulsiviteit (Impulsivity-4 items (Webster & Crysel, 2012)): OAF07_07 OAF07_10.
De schalen zijn geanalyseerd in oorspronkelijke vorm, met alle items (zie Tabel B3.1 B3.1). De schalen laten voldoende betrouwbaarheid zien en meten ook de beoogde concepten. Bij enkele schalen zou een aanpassing van de schaal een (beperkte) verbetering opleveren (bijvoorbeeld impulsiviteit). Voor de analyse in deze rapportage voert dat te ver. In vervolgonderzoek op de data is dit goed mogelijk.
43
Tabel B3.1
Betrouwbaarheidsanalyse en factoranalyse van de gebruikte schalen N of items
Cronbachs Alpha
Factoren
(standardized)
Cum. % verklaarde variantie
Job satisfaction
5
0,745
1
37,53%
In-role
3
0,797
1
59,26%
10
0,819
3
52,90%
risktaking
3
0,713
1
63,60%
innovativeness
4
0,789
1
61,44%
proactiveness
3
0,757
1
67,34%
8
0,828
2
65,31%
focus now
4
0,849
1
68,83%
focus future
4
0,895
1
76,30%
Time Pressure
1
nvt
nvt
nvt
ADHD Self Report
6
0,719
2
42,28%
4
0,563
2
39,76%
performance Individual Entrepreneurial Orientation:
Temporal Focus:
Scale Impulsivity Bron: Panteia/EIM zzp-panel 2013.
44
Bijlage IV
Regressies: werktevredenheid en functioneren
L in ea i re r e gr e ss i es vo or de k a n s op h et a fs l u ite n va n e en a o v We schatten regressievergelijkingen waarmee wordt onderzocht in welke mate het functioneren en de werktevredenheid van zelfstandig ondernemers samenhangt met verschillende factoren. Naast de persoonskenmerken zijn de bedrijfskenmerken en de karaktereigenschappen/houdingen van zzp’ers meegenomen om te kijken welke factoren bepalen of het functioneren verbetert en of de tevredenheid toeneemt (zie TabelB4.1 voor een overzicht van de scores). Tabel B4.1
Schaalniveaus en ongewogen gemiddelden van bepalende factoren van functioneren en werktevredenheid
min
max
gemiddelde
0
1
30%
23
75
51,24
Opleidingsniveau (1= middelbaar/lager opgeleid)
0
1
44%
Voormalig uitkeringsgerechtigde (1=ja)
0
1
7%
15
100
42,34
inkomen: <1500€ (1=ja)
0
1
37%
inkomen: 1500-3000€ (1=ja)
0
1
41%
inkomen: >=3000€ (1=ja)
0
1
22%
Bestaansduur onderneming in 2013
0
49
11,32
Type (1=zzp)
0
1
82%
Maaksectoren (1=ja)
0
1
23%
Distributiesectoren (1=ja)
0
1
16%
Dienstensectoren (1=ja)
0
1
61%
Ondernemende houding
1
5
3,52
Focus op het heden
1
7
5,09
Toekomstbewustzijn
1
7
5,19
Impulsiviteit
1
5
2,37
Concentratieproblemen (ADHD)
1
5
2,07
Functioneren
1
5
4,13
Werktevredenheid
1
5
3,68
Geslacht (1= vrouw) merken
Persoonsken
Schaal
Leeftijd
Bedrijfskenmerken
Aantal uren in bedrijf
Bron: Panteia/EIM zzp-panel 2013
B epa l en d e fa ct o re n v oor h e t f unc t io ne r en a l s ze l fs ta n d ig e Tabel B4.2 laat zien met welke factoren het functioneren als zelfstandige samenhangt. Daarvoor
is
in
eerste
instantie
gekeken
welke
persoonskenmerken
en
bedrijfskenmerken samenhangen (het basismodel). De kenmerken waarvan een significante invloed 66 op het functioneren uitgaat zijn aangemerkt met asterisken. Door gestandaardiseerde regressie coëfficiënten (bèta’s) te presenteren, is het 66
Aangegeven door coëfficiënten (als indicator voor samenhang) die significant verschillen van nul.
45
ondanks de verschillende schalen van de factoren (Tabel B4.2 B4.2 - mogelijk om de effect onderling te vergelijken. In vervolgstappen zijn de ondernemende houding en tijdsbewustzijn
(model
1)
en
ook
de
karaktereigenschappen
impulsiviteit
en
concentratieproblemen (model 2) toegevoegd. In
eerste
instantie,
als
alleen
de
persoons-
en
bedrijfskenmerken
worden
meegenomen, blijken de sterkste effecten te bestaan naar geslacht, inkomen en het type zelfstandige. Vrouwen geven vaker dan mannen aan dat zij goed functioneren. Zelfstandigen die meer dan 3.000 euro netto per maand verdienen, presteren naar eigen zeggen beter dan degenen die minder verdienen. Ook zzp’ers functioneren beter dan ozp’ers. Leeftijd en de bestaansduur van de zzp-onderneming zijn negatief geassocieerd met functioneren. Naarmate zelfstandigen ouder zijn of hun bedrijf langer bestaat, geven zij vaker aan dat zij minder goed presteren. En zelfstandigen in de
distributie-
en
dienstensectoren
geven
gemiddeld
een
functioneren ten opzichte van ondernemers in de maaksectoren.
46
lagere
score
voor
Tabel B4.2
Lineaire regressie: functioneren als zelfstandig ondernemer Basismodel
Geslacht (ref = man)
0,103
Leeftijd rken
Persoonskenme
Beta
-0,030
Opleidingsniveau (ref = hoger opgeleid)
0,087
Voormalig uitkeringsgerechtigd (ref = nee)
0,010
Aantal uren in bedrijf
sign.
Beta
**
0,109
*
0,087 *
Ref. categorie
inkomen: 1500-3000€ (1=ja)
0,151
inkomen: >=3000€ (1=ja)
0,126 -0,096
Bestaansduur onderneming in 2013 Type (1=zzp)
0,125
Maaksectoren (1=ja)
Model 2 sign. **
Beta 0,099
-0,055
-0,043
inkomen: <1500€ (1=ja)
Bedrijfskenmerken
Model 1
-0,104 *
0,080
0,016
0,018
-0,073
-0,041
Ref. categorie **
0,113
**
0,124
**
0,075
**
-0,078 0,118
Ref. categorie
*
-0,088
**
0,091
Ref. categorie
Distributiesectoren (1=ja)
-0,090
**
-0,088
Dienstensectoren (1=ja)
-0,040
*
-0,047
Ondernemende houding (IEO)
0,141
Focus op het heden
0,052
Toekomstbewustzijn
0,083
*
**
0,145
*
**
**
0,062
727
727
727
5,2%
9,1%
17,5%
4,2%
8,5%
Toegenomen verklaarde variantie (Δ R )
*
0,062
-0,269
2
**
0,007
Concentratieproblemen (ADHD)
Verklaarde variantie door model (R )
*
-0,027
-0,071
2
**
Ref. categorie
Impulsiviteit
Aantal waarnemingen
*
Ref. categorie
0,161
*
sign.
**
Noot: Lineaire regressie met als afhankelijke variabele Functioneren (in -role performance) met als schaal 1 – 5. De gestandaardiseerde coëfficiënten (bèta’s) zijn weergegeven (voor onderlinge vergelijkbaarheid van de determinanten). Constant e is wel geschat, maar niet weergegeven vanwege gestandaardiseerde coëfficiënten. Significan tieniveaus: * significant met 95% betrouwbaarheid; ** significant met 99% betrouwbaarheid
Bron: Panteia/EIM zzp-panel 2013
Na
toevoegingen
van
de
ondernemende
houding,
tijdsbewustzijn
en
de
karaktertrekken: impulsiviteit en concentratieproblemen aan het model (Model 1 en 2), blijkt dat een ondernemende houding sterk positief bijdraagt aan het functioneren. Concentratieproblemen beïnvloeden het presteren op een sterk negatieve manier. De invloed van geslacht, leeftijd, inkomen, bestaansduur en type zelfs tandige blijft consequent. Het effect van de sector waarin men actief is en of ondernemers voorheen uitkeringsgerechtigd
waren
valt
weg.
De
mate
waarin
concentratieproblemen
meespelen, de ondernemende houding, het inkomen en de leeftijd zijn de sterkst bepalende factoren voor hoe goed een zelfstandig ondernemer functioneert (op basis van de bèta’s in het basismodel). Met de variabelen die in het model zijn opgenomen kan 17,5 procent van de variantie verklaard worden (de R 2). Met andere woorden, 17,5 procent van de waargenomen score op het functioneren als zelfstandige is toe te schrijven
aan
de
bepalende
factoren
die
in
de
tabel
zijn
opgenomen.
Voor
regressiemodellen waarin individueel gedrag wordt verklaard, past dit model redelijk goed.
47
Tabel B4.3
Lineaire regressie: werktevredenheid als zelfstandig ondernemer Basismodel
Geslacht (ref = man) Leeftijd en
Persoonskenmerk
Beta
Leeftijd kwadraat
sign.
Beta
0,073
0,040
-0,455
-0,519
0,605
*
0,680
Model 2 sign.
Beta
* **
-0,514
*
0,661
*
-0,042
-0,055
-0,057
Voormalig uitkeringsgerechtigd (ref = nee)
-0,039
-0,040
-0,040
Aantal uren in bedrijf
-0,048
-0,058
-0,051
Ref. categorie
Ref. categorie
Ref. categorie
inkomen: 1500-3000€ (1=ja)
0,152
**
0,119
**
0,109
**
inkomen: >=3000€ (1=ja)
0,264
**
0,229
**
0,218
**
-0,558
**
-0,495
**
-0,502
**
0,401
**
0,384
**
0,387
**
Bestaansduur onderneming in 2013 Bestaansduur kwadraat Type (1=zzp)
-0,013
Maaksectoren (1=ja)
Ref. categorie
-0,061
-0,065
Ref. categorie
-0,061
-0,051
-0,037
Dienstensectoren (1=ja)
-0,033
-0,039
-0,025
Ondernemende houding (IEO)
0,139
**
0,142
**
Functioneren
0,445
**
0,420
**
Focus op het heden
0,009
Toekomstbewustzijn
-0.141
0,013 **
-0,143
Impulsiviteit
-0,009
Concentratieproblemen (ADHD)
-0,077
2
Verklaarde variantie door model (R )
726
726
726
9,6%
30,9%
31,3%
21,3%
0,5%
Toegenomen verklaarde variantie (Δ R 2 )
Noot: Lineaire regressie met als afhankelijke variabele Werktevredenheid (job satisfaction ) met als schaal 1 – 5. De gestandaardiseerde coëfficiënten (bèta’s) zijn weergegeven (voor onderlinge vergelijkbaarheid van de determinanten). Constante is wel geschat, maar niet weergegeven vanwege gestandaardiseerde coëfficiënten. Significantieniveaus: * significant met 95% betrouwbaarheid; ** significant met 99% betrouwbaarheid
Bron: Panteia/EIM zzp-panel 2013
B epa l en d e fa ct o re n v oor de w e rk t ev r ed en he i d a ls ze l fsta nd i g e Tabel
B4.3B4.3
is
weergegeven
met
welke
factoren
de
werktevredenheid
samenhangt. Mogelijke factoren zijn functioneren maar ook andere houdingen en karaktereigenschappen. In tegenstelling tot het functioneren is de tevredenheid niet afhankelijk van het geslacht. Wel vinden we een verband met leeftijd, om precies te zijn een parabolisch verband. 67 Op jongere leeftijd is de tevredenheid met het werk als zelfstandige hoger en dit neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. De laagste score voor werktevredenheid is rond het 40 e levensjaar, daarna neemt de werktevredenheid weer toe. Eenzelfde verband is te zien bij de bestaansduur van de zzp -onderneming. Ook daar is de tevredenheid hoger naarmate de onderneming korter bestaat. Het 67
Dit blijkt uit de significante uitkomst van de kwadraatterm voor leeftijd. Dit wijkt af van het lineaire verband dat we zagen bij functioneren.
48
*
Ref. categorie
Distributiesectoren (1=ja)
Aantal waarnemingen
In
sign.
0,040
Opleidingsniveau (ref = hoger opgeleid)
inkomen: <1500€ (1=ja) Bedrijfskenmerken
Model 1
**
*
minst tevreden zijn zelfstandigen met een bedrijf dat 23 jaar bestaat en daarna neemt de tevredenheid weer toe (tot een maximaal waargenomen bestaansduur van 49 jaar). Overige invloedsfactoren zijn het gegenereerde netto inkomen (ondernemers met hogere inkomens zijn vaker tevreden) en het type zelfstandige (zzp’ers zijn minder tevreden dan ozp’ers). Met de toevoeging van functioneren, ondernemende houding en impulsiviteit en concentratieproblemen aan het model, blijkt dat het functioneren een belangrijke rol speelt in de werktevredenheid. 68 Hoe beter de ondernemers hun eigen functioneren beoordelen, hoe hoger de tevredenheid. Een ondernemende houding draagt ook positief bij aan de werktevredenheid. Een toekomstbewuste instelling is daarentegen negatief geassocieerd met tevredenheid. Blijkbaar vinden zelfstandige ondernemers die een voorkeur hebben om zich op de toekomst te richten, het lastig om op dit moment voldoening te halen uit hun werk. Een mogelijke verklaring kan zijn dat zij een hoog verwachtingspatroon hebben en de tijdsdruk en angst om te falen de tevredenheid in de weg staat. 69 Concentratieproblemen staan, in beperkte mate, ook de tevredenheid in de weg. Het gepresenteerde model in Tabel B4.3 past goed bij de data. Met de gekozen set van invloedsfactoren kunnen we ruim 31 procent van de waargenomen werktevredenheidsscores verklaren (R 2 = 31,3 procent).
68 69
De gestandaardiseerde regressie coëfficiënt in het laatste model is met 0.420 behoorlijk hoog. (Shipp, Edwards, & Lambert, 2009, p. 2)
49
Bijlage V
Vragenlijst en routering
Vraagnr /variabele
Omschrijving
Routing
SA01 SB02 SB03@
Heeft u op dit moment een eigen onderneming, of voert u zelfstandig ondernemende activiteiten uit? Verkoopt u vooral goederen of biedt u vooral uw arbeid of diensten aan? Kunt u in één zin aangeven wat voor goederen u verkoopt?
SB04@
Kunt u in één zin aangeven wat voor een arbeid u aanbiedt of diensten u levert?
SC01A SC01B
CHECKAOV2 AOV10
Hoe hoog schat u de omzet van uw onderneming in 2013? Komt de geschatte omzet in 2013 overeen met uw verwachting aan het begin van het jaar? De omzet is ... Kunt u aangeven of de omzet in 2013 hoger of lager is dan in 2012? De omzet is ... Kunt u aangeven wat uw verwachting is van de omzet van uw onderneming in 2014? De omzet zal ... Hoeveel uur besteedt u gemiddeld in uw bedrijf Kunt u een inschatting geven van het gemiddeld aantal in rekening gebrachte uren per week dat u besteedt in uw bedrijf BLOK AOV ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERINGEN Hoe groot schat u de kans dat u de komende vijf jaar arbeidsongeschikt raakt? Is de aard van uw werkzaamheden van invloed op het arbeidsongeschiktheidsrisico dat u loopt? Heeft u problemen met uw gezondheid? Heeft u al meer dan twee jaar problemen met uw gezondheid? Zijn de gezondheidsproblemen van invloed op het aantal uren dat u kunt werken of het soort werk dat u kunt doen? Hebben die gezondheidsproblemen gevolgen gehad voor uw inkomen? Hoe heeft u die gevolgen opgevangen? Tijdens het telefonisch interview deze zomer heeft u aangegeven dat u <wel/niet> verzekerd was tegen langdurige arbeidsongeschiktheid. Is dit nog steeds het geval? Bij wie bent u verzekerd? Waarom heeft u niet gekozen voor deze vrijwillige verzekering van het UWV? Tijdens het telefonisch interview deze zomer heeft u aangegeven dat u <wel/niet> verzekerd was tegen langdurige arbeidsongeschiktheid. Is dit nog steeds het geval? CHECKAOV2 Bij wie bent u verzekerd?
AOV10A
Bent u bekend met de vrijwillige verzekering die het UWV aanbiedt?
AOV10B AOV11
Waarom heeft u niet gekozen voor deze vrijwillige verzekering van het UWV? Wat is de reden dat u een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebt afgesloten
AOV12
Hoeveel heeft u in 2012 betaald voor uw arbeidsongeschiktheidsverzekering?
AOV13
Als u arbeidsongeschiktheid zou worden, krijgt u dan een percentage van uw inkomen of een vast bedrag?
AOV14
Heeft u alleen een verzekering die uw vaste lasten dekt?
AOV15
Welk arbeidsongeschiktheidscriterium heeft u gekozen?
AOV16
Bent u onder afwijkende voorwaarden, zoals medische ui tsluitingen of een premieopslag, geaccepteerd?
AOV17
Is uw arbeidsongeschiktheidsverzekering een vangnetuitkering?
AOV18 AOV19 AOV21
Heeft u ooit een beroep moeten doen op een arbeidsongeschiktheidsverzekering? Voldeed de verzekering aan uw verwachtingen? Krijgt u op dit moment een uitkering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering?
BLOK BEDRIJFSONTWIKKELING
SC02 SC03 SA08 SA09
AOV01 AOV02 AOV03 AOV04 AOV05 AOV06 AOV07 CHECKAOV
AOV10 AOV10B CHECKAOV
50
Allen Allen Indien wisseling t.o.v. meting 1 Indien wisseling t.o.v. meting 2 Allen Allen Allen Allen Indien arbeid/diensten (SB02 = 2) Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen
Allen Allen Allen
Allen CHECKAOV = 1: Als in bezit van aov Als in bezit van aov anders dan UWV-aov Als AOV10A = ja Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Als in bezit van aov anders dan via werkgever Allen Als AOV18 = ja Allen
Vraagnr /variabele
Omschrijving
Routing
AOV22A
Heeft u ooit een arbeidsongeschiktheidsverzekering gehad?
AOV22B@ AOV23A
Waarom heeft u die verzekering nu niet meer? Wat is de belangrijkste reden om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering voor uw inkomen als zelfstandige af te sluiten? Wat is de op één na belangrijkste reden om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering voor uw inkomen als zelfstandige af te sluiten? Welke voorwaarden vind u niet acceptabel?
CHECKAOV = 0: Als NIET in bezit van aov Als AOV22 = ja Als NIET in bezit van aov
AOV23B
AOV24@
AOV24A AOV24B AOV25 AOV27C_1
AOV27C_2
AOV27C_3
OAF01_1 OAF01_2 OAF01_3 OAF01_4 OAF01_5 OAF01_6 OAF01_7 OAF01_8 OAF01_9 OAF01_10 OAF02_1 OAF02_2 OAF02_3 OAF02_4 OAF02_5 OAF02_6 OAF02_7 OAF02_8 OAF03_1 OAF03_2 OAF03_3 OAF03_4 OAF03_5 OAF03_6 OAF04_1 OAF04_2 OAF04_3 OAF05_1 OAF05_2 OAF05_3 OAF05_4 OAF05_5 OAF06 OAF07_1 OAF07_2 OAF07_3
Bent u bekend met de vrijwillige verzekering die het UWV aanbiedt? Waarom heeft u niet gekozen voor deze vrijwillige verzekering van het UWV? Vindt u dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn tussen verschillende soorten arbeidsongeschiktheidsverzekeringen? | De overheid moet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen onder zzp'ers bevorderen. | Zzp'ers zijn zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. | Een deel van het budget voor de zelfstandigenaftrek moet aangewend worden voor het goedkoper maken van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. | Het volledige budget voor zelfstandigenaftrek moet naar eigen inzicht ingezet kunnen worden. | Verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid is een geheel vrijwillige aangelegenheid. | Het moet verplicht zijn om je tenminste tot een minimaal niveau te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. BLOK OAF ONDERNEMENDHEID, ACTIEGERICHTHEID EN FUNCTIONEREN Ik onderneem graag gewaagde activiteiten door me op onbekend terrein te begeven. Ik ben bereid om veel tijd en/of geld te investeren in iets dat veel zou kunnen opleveren. Ik heb de neiging om durf te tonen in risicovolle situaties. Ik hou ervan om vaak nieuwe dingen te proberen die afwijkend, maar niet noodzakelijk riskant zijn. In mijn werk geef ik over het algemeen de voorkeur aan een unieke werkwijze in plaats van beproefde methoden. Bij het leren van nieuwe dingen geef ik de voorkeur aan mijn eigen aanpak in plaats van het te doen zoals iedereen doet. Ik ben voorstander van een experimentele en originele aanpak bij het oplossen van problemen in plaats van methoden die anderen over het algemeen gebruiken. Ik hou meestal rekening met toekomstige problemen, behoeften of veranderingen. Ik heb de neiging om vooruit te plannen in mijn werk. In mijn werk neem ik liever het voortouw en zet zaken in gang dan dat ik een afwachtende houding aanneem. Ik concentreer me op wat er momenteel gebeurt in mijn lev en. Mijn gedachten zijn gericht op het hier en nu. Ik denk na over waar ik nu sta. Ik leef in het heden. Ik denk na over wat mijn toekomst voor mij in petto heeft. Ik denk na over wat er gaat komen. Ik richt me op mijn toekomst. Ik beeld me in wat me morgen te wachten staat. Werktevredenheid: Het inkomen Werktevredenheid: De huidige werkuren Werktevredenheid: De aard en de inhoud van het werk Werktevredenheid: De werkdruk en stress Werktevredenheid: De mogelijkheden om uw vaardigheden te benutten In hoeverre bent u, alles bij elkaar genomen, tevreden met uw werk als zelfstandige? Ik behaal alle doelen (werkopdrachten) die bij mijn werk horen. De taken die bij mijn werk horen, gaan me goed af. Ik presteer goed in mijn werk. Zelf doen of uitbesteden? Administratie en boekhouding Zelf doen of uitbesteden? Verkoop en acquisitie Zelf doen of uitbesteden? Idee-ontwikkeling en vernieuwing Zelf doen of uitbesteden? ICT-ondersteuning Zelf doen of uitbesteden? Communicatie en PR Hoe vaak bent u gehaast of voelt u dat u onder tijdsdruk staat? Karweitjes of werk waar ik aan begin, maak ik niet af. Ik kan mijn bezigheden of taken moeilijk organiseren. Ik probeer onder bezigheden uit te komen waarop ik me langere tijd moet
Als NIET in bezit van aov
Als AOV23A of AOV23B = 2 (onacceptabele voorwaarden) Als NIET in bezit van aov Als AOV24A = ja Allen Allen
Allen
Allen
Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen
51
Vraagnr /variabele
OAF07_4 OAF07_5 OAF07_6 OAF07_7 OAF07_8 OAF07_9 OAF07_10 AFLSUITING
52
Omschrijving
Routing
concentreren. Ik ben vergeetachtig bij alledaagse bezigheden. Wanneer ik zit, friemel ik met mijn handen of voeten. Ik ben voortdurend ‘in de weer’, alsof ik ‘door een motor wordt aangedreven’. Ik denk eerst na over wat ik ga doen, alvorens ik iets doe. Ik ben impulsief. Ik besteed tijd aan het zorgvuldig plannen van activiteiten. Ik ga zo op in nieuwe en spannende dingen dat ik niet nadenk over mogelijke problemen.
Allen Allen Allen Allen Allen Allen Allen
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201411
13-03-2014
Bedrijfsoverdrachten in een periode van recessie en
A201410
06-03-2014
Ondernemendheid in de culturele sector
A201409
27-02-2014
Topsectoren in beeld – Beleving van het
A201408
18-02-2014
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013
A201407
25-02-2014
Inkomens Zelfstandigen 2013
A201406
11-03-2014
Samenwerken bij vernieuwing in de topsectoren
A201405
13-02-2014
Lokale lasten voor bedrijven
A201403
04-02-2014
Wat drijft MKB ondernemers
A201402
20-02-2014
Gebruikersinnovatie in het MKB
A201401
06-02-2014
Topsectoren in beeld. Ontwikkeling van de innovativiteit van
A201374
14-01-2014
vergrijzing
ondernemingsklimaat - meting voorjaar 2013 -
de topsectoren in najaar 2012-voorjaar 2013 MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid en gebruik van ratings door MKB-bedrijven A201373
07-01-2014
A201371
17-3-2014
Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen door de jaren heen Samenwerkingskenmerken van challengers in de topsectoren
A201370
19-12-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de
A201357
11-02-2014
Nulmeting studentbedrijven
A201356
18-03-2014
Toekomst van de maakindustrie. Knowledge based capital!
A201355
10-12-2013
Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel
A201354
26-11-2013
A201353
19-11-2013
2014
MKB
2013
grijze ondernemer
meting I van 2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013. Tabellenboek Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
53
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende markt
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve
A201340
19-08-2013
Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
A201335
01-07-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
2014
Najaar 2013
lasten voor het bedrijfsleven
2014 – Update juni A201334
15-07-2013
De rol van sociale media bij innovatie door zzp’ers
A201333
02-07-2013
Topsectoren in beeld. Internationale oriëntatie topsectoren
A201332
02-07-2013
Topsectorenpanel. Methodologische verantwoording
A201331
04-07-2013
Calimero creativiteit: De innovatieve netwerken van zzp’ers
A201330
25-06-2013
Hoe goed ligt de gemeente bij MKB?
A201329
18-06-2013
Monitor Inkomens Ondernemers
A201328
27-06-2013
Het wenkend perspectief van consumenteninnovatie
A201327
16-07-2013
Innoveren achter de schermen
A201326
19-07-2013
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
A201325
9-07-2013
Minirapportage biomaterialen
A201324
5-06-2013
Ontwerp krapte-indicator belangrijke beroepen topsectoren
A201323
06-06-2013
Kleinschalig ondernemen 2013
A201322
13-06-2013
Topsectoren in beeld - Bekendheid met het
A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201320
04-06-2013
Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers
A201319
11-06-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling
A201318
April 2013
A201317
16-05-2013
Diaspora links van migrantenondernemers in Nederland
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
topsectorenbeleid en beleving van het ondernemingsklimaat
54
MKB en ondernemerschap in zakformaat, Editie 2012/2013