Als student naar Canada voor de tabakpluk Karel Meuleman
In die tijd, 1968, moet het een avontuur geweest zijn: als jonge gast naar 't andere eind van de wereld trekken, per vliegtuig notabene, om er bij Vlaamse boeren mee te helpen in de tabaksoogst. Samen met jaargenoot Harry uit het Mechelse Battel en zowat 170 andere studenten vertrokken we 23 juli vanuit Zaventem naar Canada voor 1 ½ maand zwoegen en een weekje vakantie. “België in de Wereld” (later “Vlamingen in de Wereld”) leidde alles in goede banen.
Vanuit Toronto ging het met de bus naar Delhi. In de Belgian Delhi Club riep men de namen af van de “primers” (tabakplukkers) en van de bijhorende tabaksplanters. Het was al na elven (voor ons 5 uur 's ochtends Belgische tijd) toen “onze” boer John Toms ons meenam naar zijn farm op RR#3 Harley, zowat 30 km van Delhi. Samen met mijn maat Harry en Herman uit Duffel kregen we logement in de schuur; later kwam daar nog Dirk bij uit Geraardsbergen; zo waren met 4 en konden we kaarten. Het voorste gedeelte van de schuur was afgemaakt en daarin stonden 2 tweepersoonsbedden, een tafel en enkele stoelen.
's Anderendaags maakten we kennis met de “boerin” Pauline, net als John vooraan in de 20. Pauline's ouders kwamen uit het Waasland: de fami lie Mels. Toen ze op bezoek kwamen, deed het hen deugd nog eens hun dialect te kunnen spreken. Pauline zelf kon nog een beetje Nederlands. Zelf waren we indertijd half in het dialect opgevoed, maar toen zijn de jaren 30 van de vorige eeuw emigreerden, bestond zeker nog geen Algemeen Nederlands. Zo herinner ik me dat we eens aan 't kaarten waren en dat er reclame op stond voor Verreycken kolenhandel. “Ah”, zei ze, “dat ken ik: that means pig, isn't it?” Een heerlijk leventje De eerste dag was er één van aanpassen aan het tijdverschil, bouwen van een toilethuisje en … niksen.
1
oogst vernielde.
De volgende dag deden we iets meer dan “bijna niks”: om de 3 uur de waterpijpleiding van 400 m verleggen naar de volgende rijen tabaksplantjes om te irrigeren. En dat ging zo enkele dagen door: een half uurtje werken, 3 uur in 't zonnetje liggen en dan opnieuw effe werken. En wij dachten “als dat hier zo blijft, zitten we prima”.
Plots moesten we allen van het veld en toen zagen we waarom: een vliegtuigje kwam besproeien. Of het om onkruidverdelger ging dan wel om beestjes kapot te spuiten hebben we nooit geweten …
Nadien begon het echte werk, eerst nog in mineur: het uitpitsen van de “dieven” (jonge scheuten in de oksels van de planten) en het weghalen van de bloemen, het sucken. En toen begon de oogst voorgoed: elke dag na een stevig ontbijt (spek met eieren en cornflakes) begonnen we tegen 7 uur te plukken, soms in regenkledij (om ons te beschermen tegen de natte dauw) soms in zowat strandkledij (als het 's ochtends als 25° was). Met 6 zaten we op een machine die automatisch door de rijen reed. Gezeten op een stoeltje plukten we de tabaksbladeren en deponeerden ze in een bak vóór ons; zowat halfweg schoven we de bak verder naar achter zodat we ruimte kregen voor een nieuwe lading bladeren. Op 't einde van de rij van 400 m stopte de machine en laadden we de vracht op een tractor en konden we verder plukken.
Op een keer sprong de leiding en het water spoot metershoog. De boer raasde met z'n wagen naar de waterput, zo'n kilometer verder … dwars door z'n korenveld. Zoiets hadden we nog nooit gezien: iemand die zelf een stuk van z'n 2
“Ontspanning”
De eerste dagen was 't een aanpassen en zoeken: aanpassen aan handenarbeid (als studentje hadden de meesten van ons al wel een vakantiejobje gedaan, maar dit vroeg wel wat behendigheid en vooral uithoudingsvermogen) en zoeken naar de juiste zithouding en de goede plukreflex: de onderste sandleaves, de zandbladeren, kon je nog wel met één handbeweging plukken, maar daarna, toen deze laag bladeren geplukt was, moesten we leren met 2 handen in één vloeiende beweging de volgende laag te plukken. En dan was er nog een aanpassing: velen van ons rookten, maar om er rustig ééntje te roken was er geen tijd. We staken dus een sigaret op en rookten ze verder zonder ze nog uit onze mond te halen: onze 2 handen plukten immers constant. En plakten ook constant! Het sap van de bladeren (nicotine dachten we) kregen we er met veel moeite en geschrob af. Nog in verband met roken: ik was een verstokte Mervilleroker en mijn vader zou geregeld pakjes opsturen, alleen … de Canadese post staakte zowat de hele periode dat we daar waren! Af en toe konden we via de USA wat brieven laten versturen, maar we bleven zelf verstoken van nieuws van het thuisfront … en van rookgerief. En dat midden de tabakvelden!
En zo ging het dagen en weken door; letterlijk “weken door”, want van zondagrust was er geen sprake! (van vakbond evenmin) We zouden trouwens niet geweten hebben hoe we ergens naartoe konden, want de farm lag wel afgelegen. Ik herinner me dat de boer ons 3 keer mee heeft uit genomen: 2 keer naar stockcarraces, racen op een gesloten circuit met oude wagens, en 1 keer naar de bioscoop (waar je mocht roken in de zaal!). Verder viel er niks te beleven: hard werken, wat brieven schrijven (die toch niet arriveerden), kaarten en vroeg gaan slapen. Ook hebben we een paar keer aan horseshoe throwing gedaan: een hoefijzer rond een ijzeren staaf proberen te slingeren. O ja: één keer zijn we ook nog naar het bal gereden in de Belgian Delhi Club; wat ik me daarvan herinner is dat het orkest op 't eind van de avond het Engels volkslied speelde, waarop iedereen recht stond, hoe zat men ook was.
3
's Avonds zijn we enkele keren uitgenodigd geweest bij John en Pauline (en de moeder van John, born Edith Long from New Brunswick, die er de zomermaanden doorbracht). Zo herinner ik me dat ze vroegen of we niet bang waren toen de Russen binnen vielen in Praag, zo dicht bij huis. “Zo dicht bij huis?”, zeiden we, “da's wel 1000 kilometer van waar we wonen!”. Maar voor hen was 1000 km een peulschil. Ook hebben we er wel wat Engels opgestoken, zo bv. sweating like a pregnant nun in church en it's as useless as tits on a bull.
jobbers ook bij; bv. “Suit la femme et elle te fuit; fuit la femme et elle te suit”) sportuitslagen (met namen als Eddy Merckx, Herman Vanspringel en Walter Godefroot) Er zou ook regelmatig iemand komen kijken vanuit de organisatie (maar we hebben niemand gezien) en er was geregeld een dansavond en een voetbalwedstrijd (maar we lagen te ver af). Ook vernamen we daarin dat een medestudent Herman Van Steen uit Ruiselede verlamd was na een duik in een zwembad en in coma lag. Tijdens de terugreis vernamen we dat hij gestorven was. Hard labeur Hard werken; achteraf minimaliseer je dat, maar 't moet hard geweest zijn. Twee dingen zijn me daarover bij gebleven: 't was al dagen aan 't regenen en de plukmachine bleef geregeld in de modder steken. Telkens moesten we met man en macht de wielen uit de modder trekken, tot 't Harry teveel werd. Hij kon weinig Engels, maar dit wel “I quit!”. Wij vroegen “awel, wat doet ge nu?”. “Ik staak” zei hij. Wij waren solidair maar de boer was er allesbehalve mee opgezet: zijn oogst moest binnen zijn, vóór 't begon te vriezen (begin september); elk oponthoud maakte de kans groter dat de ganse oogst niet tijdig zou binnen zijn. Nu kan ik zijn woede wel begrijpen, maar toen waren we't kotsbeu om zijn machine telkens moeizaam te depanneren.
Een andere vorm van contact was het gestencilde blaadje “Pijp en Toebak” dat we ginds kregen toegestuurd met nieuwtjes van de medestudenten, hoeveel een briefkaart naar België kostte (“leeg of vol”: 4 cent) (àls ze al toekwam!), wat mopjes en wijsheden (ook in 't Frans, want er waren enkele Waalse 4
Een andere keer had hij een nieuwe kiln, een schuur om de tabak te drogen, laten bouwen. Voordien stonden er 7 droogasten op het terrein, voor elke dag van de week een. We plukten tot een kiln vol was en dat kon al om 3 uur zijn, maar ook pas om 5 of 6 uur. Voor de volledigheid: als de tractor “onze” bladeren kwam halen, werden die op sticks , houten laten, genaaid en in de ast opgehangen om te drogen gedurende een week. De boer had dus een nieuwe schuur laten bouwen, dubbel zo groot als de vorige. En die moesten we ook op één dag vullen! Gelukkig was dit op 't einde van onze plukperiode en hebben we hem maar één keer moeten vullen.
Op een nacht had 't “prachtig” geonweerd: bliksemflitsen zover je kon zien, langs alle kanten; in de verte stond een schuur in brand; het regende dat het kletterde. 's Anderendaags bleek de bliksem ingeslagen op o ns veld en een serieuze plek was weggeschroeid. Telkens we daarover reden, was 't even uitblazen omdat er op die plek niets te plukken viel. Oef, gedaan!
Ook (gelukkig maar) één keer mee gemaakt: op een dag was de tabak in één kiln zo droog geworden dat hij moest nat gestoomd worden en tijdens dat stomen moesten we de sticks uit de ast halen. Ik herinner me dat de temperatuur binnen meer dan 100° was (nee, niet Fahrenheit, maar wel degelijk Celsius, dus saunatemperatuur). Je hield het er maar enkele minuten uit, tot je werd afgelost. De laatste avond was er voor ons, de primers en voor de “naaiers” een feestje gebouwd maar de boer was niet in zo'n beste doen, ten eerste omwille van de drank (hij was blood alover the floor), ten tweede omdat 't voor hem 's anderendaags opnieuw werkdag was, want de oogst was nog niet binnen. Frans-Canadezen hebben dan 't werk 5
afgemaakt. We verdienden CAD$ 18 per dag wat toen veel geld was voor een jobber; zeker als je 7 dagen op 7 werkte, maakte dit op ’t einde van de periode een mooie som. De vliegtuigreis kostte toen 180 CAD$ wat overeenkomt met een dikke € 200. Ik heb ook nog altijd mijn social security card waarmee ik later pensioen zou trekken van de Canadese staat; afwachten ...
Naschrift Pauline heeft me nadien nog een aantal keren geschreven (op dat typische luchtpostpapier) , o.m. dat haar vader Ben gestorven was en dat zij een baby kregen, “Michèle”, zowat 9 maanden na ons vertrek (niets mee te maken!). Onlangs hoorde ik dat John het na een poosje bekeken hield in de tabak en dat z'n vrouw gestorven zou zijn. Bij mijn bezoek aan Canada in de herfst 2008 heb ik de farm niet meer terug gevonden.
Nadien hebben we nog een toeristische rondreis gemaakt door de USA: de obligate Niagarawatervallen, Buffalo, New-York, Philadelphia en Washington. En zoals men dat gewoonlijk zegt: eind september was het een blij weerzien met thuis. Op dat moment zwoeren we: “nooit meer”, maar achteraf gezien is 't allemaal nogal meegevallen en blijven alleen de goede herinneringen bewaard. Zo was ik zinnens om te emigreren, maar indertijd vroeg men dat je ofwel een technisch diploma had ofwel dat je vermogend was. En vermits ik noch technische bagage had, noch geld is het er niet van gekomen. Ik was nochtans weg van dat land, met z'n uitgestrekte landschap, echte zomers (zelf meegemaakt) en echte winters (van horen zeggen), vriendelijke mensen, een land waar alles kan. Onlangs heb ik het er nog over gehad in een bijdrage op Radio 2 en Vlaanderen Internationaal. Ook kom ik er in september terug als reisbegeleider van een groep van Pasar in een tocht door Oost-Canada met als orgelpunt de tabaksstreek op zondag 27 september.
6