‘Als politieke soldaten treden wij Moskousch horden tegemoet’ Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
Mr. E. van Roekel 5891558
Masterscriptie Geschiedenis, Holocaust- en Genocidestudies Begeleider: Dr. A.C.L. Zwaan
‘Ik zweer bij God dezen heiligen eed: Dat ik in den strijd tegen het Bolsjewisme den opperbevelhebber der Duitsche weermacht, Adolf Hitler, onvoorwaardelijk zal gehoorzamen en als dapper soldaat bereid zal zijn, te allen tijden voor dezen eed mijn leven in te zetten.’
Eed van de Nederlandse vrijwilligers bij intreden in de Waffen-SS
1
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Afkortingen
5
Hoofdstuk I Inleiding
6
1. Onderzoeksvraag
6
2. Bronnenonderzoek
7
3. Wetenschappelijk belang
10
4. Maatschappelijk belang
11
Hoofdstuk II Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
14
1. Aantal Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
14
2. De Waffen-SS Divisie ‘Wiking’
15
3. Het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’
19
4. De ‘Landstorm Nederland’
22
5. Sociaal profiel
25
6. Motivatie om toe te treden tot de Waffen-SS
29
7. Verhouding NSB en Waffen-SS
36
8. Verhouding Nederlanders en Duitsers in de Waffen-SS
39
Hoofdstuk III De Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ aan het Oostfront
42
1. Gevechtsinzet
42
2. Betrokkenheid bij de genocide op de Joden
46
3. Motiveringen
50
4. Radicalisering
54
2
Hoofdstuk IV Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS na de capitulatie
56
1. Interneringskampen
56
2. Veranderde houding?
60
Hoofdstuk V Conclusie
63
Dankwoord
68
Bronvermelding
69
3
Voorwoord Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Hitler zijn legers plunderend over een continent en zelfs daarbuiten laten marcheren. Over het hele strijdperk heen verspreid was er één groep soldaten die overal bekend was. In hun korte maar opmerkelijke bestaan, werden ze vermaard om hun fanatisme en niet aflatende vakkundige strijdwijze. Niet alleen hun moed stond echter buiten kijf maar ook de angst en de afschuw die zij wekten, uiteindelijk zelfs onder hun eigen volk en bij de gewone soldaten naast wie zij vochten. Bij veel Duitse zeges speelden zij een opmerkelijke rol die niet in verhouding stond tot hun sterkte. Tijdens de lange periode van verval en terugtrekkingen bleef hun discipline intact en hun bezielende vechtlust onverzwakt, bijna tot het einde toe. Uiteindelijk waren zij medeverantwoordelijk voor de ergste misdaden van het nazi-regime. Al hun onverschrokkenheid ten spijt is hun reputatie voor altijd in schande gehuld. Zij waren de Waffen-SS. Deze macabere elite-eenheid heeft mij als zodanig altijd zeer geïnteresseerd. Er waren ook Nederlanders die hierin vrijwillig dienden. Na de oorlog zijn deze mannen verguisd, aangemerkt als landverraders en werden zij paria’s in eigen land. Deze ontwikkelingen zijn begrijpelijk gezien de ontberingen die Nederland had moeten doorstaan onder het juk van de Duitse bezetter. Degenen die zich hiervoor hadden ingezet, moesten dit uiteindelijk met schande bekopen. Juist hierdoor hebben de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS mij geïntrigeerd. Dit bracht mij er dan ook toe onderzoek te doen naar de achtergronden en beweegredenen van deze personen, alsmede de situaties waarin zij verkeerden.
4
Lijst van afkortingen BS
Binnenlandse Strijdkrachten
HJ
Hitlerjugend
KMA
Koninklijke Militaire Academie
NIOD
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
NJS
Nationale Jeugdstorm
NSB
Nationaal-Socialistische Beweging
NSKK
Nationalsozialistische Kraftfahrerkorps
SA
Sturmabteilung
SS
Schutzstaffeln
WA
Weerafdeling
5
Hoofdstuk I Inleiding
1. Onderzoeksvraag
Met deze scriptie zal ik trachten een beeld te schetsen van Nederlanders die vrijwillig besloten hun diensten beschikbaar te stellen aan het Duitse regime ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Het gaat dan in het bijzonder om Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, maar ook personen in verwante dan wel gerelateerde organisaties zullen hierbij terzijde worden betrokken. In het NIOD bevinden zich acht dagboeken van personen die dienden in de Waffen-SS, de Nederlandse Allgemeine-SS en de WA. Deze dagboeken heb ik uitvoerig onderzocht en staan centraal in de scriptie. De bevindingen zullen worden gerelateerd aan de relevante literatuur die bestaat over de Waffen-SS in het algemeen en meer specifiek over Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, om zo te komen tot een antwoord op de overkoepelende hoofdvraag van dit onderzoek: ‘Hoe en waarom zijn Nederlandse mannen ertoe gekomen vrijwillig toe te treden tot de Waffen-SS, en welke gevolgen heeft dit voor hen gehad?’ Om tot een antwoord op deze vraag te komen, zullen verschillende deelonderwerpen worden uitgewerkt die relevant zijn in het licht van mijn bevindingen uit de dagboeken. In hoofdstuk 2 zal ik na een benadering van het totaal aantal Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS gedurende de Tweede Wereldoorlog, beginnen met een algemene beschrijving van de verschillende onderdelen van de Waffen-SS waarin Nederlanders dienden. Zo zal een beeld worden geschetst van de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’, het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’ en de ‘Landstorm Nederland’, zodat latere bevindingen in deze context kunnen worden geplaatst. Vervolgens zal ik een sociaal profiel schetsen van de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, waarna ook zal worden gekeken naar de motivatie om toe te treden. De verhouding tussen de NSB en de Waffen-SS zal ook aan bod komen aangezien dit een belangrijk punt was bij de werving van vrijwilligers voor de Waffen-SS. Uiteindelijk zal een beeld worden geschetst betreffende de verhoudingen binnen de Waffen-SS, en dan meer specifiek over de verhouding tussen Nederlanders en Duitsers. Met name de plaats van de Nederlanders in de nazi volkenhiërarchie en hoe hiermee werd omgegaan door Duitsers, zal hier centraal staan. In hoofdstuk 3 zal meer concreet worden ingegaan op de gevolgen die dienstneming in de Waffen-SS had voor de Nederlandse vrijwilligers. Ik richt mij hier op Nederlanders in de
6
Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ omdat de onderzochte dagboeken voor het grootste gedeelte bestaan uit beschrijvingen van personen in deze Divisie. Ten eerste zal worden weergegeven welke weg ‘Wiking’ heeft afgelegd op het slagveld. Er zal een hierbij een beknopt beeld worden geschetst van de gevechtshandelingen die plaatsvonden. Vervolgens zal in een belangrijk onderdeel van deze scriptie, worden beschreven in hoeverre uit de dagboeken blijkt dat Nederlandse vrijwilligers in ‘Wiking’ betrokken zijn geraakt bij de genocide op de Joden aan het Oostfront. Op basis hiervan kan vervolgens een daderprofiel worden geschetst waaruit de motiveringen van de daders blijken. Dit betreft een analyse van het soort daders waar het in dit geval om gaat. Uit de literatuur blijkt namelijk dat verschillende typen daders bestaan. Hieruit voortvloeiend kan ook worden geanalyseerd in hoeverre bij deze specifieke daders sprake is geweest van radicalisering. Werden zij radicaler naarmate de oorlog vorderde en zij steeds meer ervaringen opdeden aan het front? In hoofdstuk 4 staat de positie van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS na de capitulatie van Duitsland centraal. Hoe kwamen zij uiteindelijk in interneringskampen terecht, hoe was de situatie daar en hoe werd deze door de dagboekschrijvers beleefd? Hier zal ook aandacht worden besteed aan de houding van andere Nederlanders tegenover de WaffenSS’ers. Uiteindelijk zal worden bekeken of door deze ontwikkelingen een veranderde houding kan worden waargenomen wat betreft de idealen waar de vrijwilligers voor vochten. Het geheel zal worden afgesloten met een conclusie waarin een antwoord op de hoofdvraag zal worden geformuleerd.
2. Bronnenonderzoek
Voor deze scriptie heb ik dus acht dagboeken onderzocht. Deze dagboeken variëren in omvang van 25 tot 1500 pagina’s. De aanduiding pagina moet hierbij niet zeer strikt worden genomen; de dagboeken bestaan namelijk uit kleine handgeschreven notitieboekjes, maar bijvoorbeeld ook uit getypte A4 en volgeschreven A3 schriften. Bij elkaar waren de dagboeken derhalve zeer omvangrijk en het heeft mij dan ook zeer veel tijd gekost deze volledig door te nemen. Ook de aard van de bronnen moet daarbij in ogenschouw worden genomen. Op één dagboek na bestonden zij namelijk allemaal uit handgeschreven teksten. De leesbaarheid hiervan varieerde sterk. Het ‘ontcijferen’ van deze dagboeken was daarmee niet eenvoudig, heeft veel tijd gekost en ook enige frustratie opgewekt. Naast het feit dat niet iedere persoon 7
even duidelijk schrijft, zal het waarschijnlijk ook zo geweest zijn dat delen van de dagboeken zijn opgeschreven in militaire stellingen aan het Oostfront, wat de leesbaarheid van de tekst ook niet ten goede is gekomen. Als de lezer echter eenmaal gewend is geraakt aan een handschrift wordt het makkelijker dit te lezen; uiteindelijk is het daarom ook gelukt de dagboeken tot volle tevredenheid door de nemen. Ik zal hier een korte beschrijving geven van de dagboeken die centraal staan in dit onderzoek. Hierbij zullen ook de tijdsperioden die de afzonderlijke dagboeken beslaan, worden weergegeven. Aan de schrijvers van de dagboeken heb ik pseudoniemen verschaft. Dit in het kader van de niet-openbaarheid van de bronnen en de daaraan verbonden aansprakelijkheid voor de auteur van deze scriptie. Wessels, 3 april 1941 – 30 september 1941, 34 pagina’s.1 Wessels is vrijwilliger in de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’; Standarte ‘Westland’. Hij beschrijft voornamelijk zijn ervaringen aan het Oostfront, alsmede zijn visie op de politieke situatie van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Luiken, 26 juli 1940 en later, 36 pagina’s.2 Luiken is lid van de Nederlandse SS en bevindt zich gedurende de gehele oorlog vrijwel alleen in Amsterdam en in Hilversum en omgeving. De Nederlandse SS moet overigens niet worden verward met de Waffen-SS. De Nederlandse SS was niet direct militair ingesteld en was eerder bedoeld als variant op de Duitse Allgemeine SS. Zij had daarmee voornamelijk een politieke functie. 3 De Nederlandse SS is met name door de grote vraag naar vrijwilligers voor het Oostfront, nooit echt groot geworden.4 De Nederlandse SS zal in dit onderzoek verder buiten beschouwing blijven. Dit specifieke dagboek is echter interessant omdat hierin ook wordt beschreven hoe een lid van deze groep staat tegenover de Waffen-SS. Bekker, 22 september 1941 – 27 oktober 1941, 25 pagina’s.5 Bekker beschrijft zijn ervaringen bij de militaire opleiding in een WA-regiment bestemd voor het Oostfront. Deze opleiding viel samen met die van Nederlanders in het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’, en het regiment 1
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1096, A.J. L. 3 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 407 en 439. 4 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 63-67. 5 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B.
2
8
werd hierin in feite gewoon opgenomen. De WA was de knokploeg van de NSB, naar het voorbeeld van de Duitse SA. Dit dagboek is met name relevant in het kader van de verhouding tussen de NSB en de Waffen-SS; in dit geval vanuit het oogpunt van een NSB’er. Stolk, 1 augustus 1942 – 30 augustus 1943, 72 pagina’s.6 Stolk neemt vanuit de WA, in eerste instantie dienst in het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’. Als zodanig volgt hij een officiersopleiding in Bad Tölz. Uiteindelijk komt hij als officier terecht in ‘Wiking’. Stolk beschrijft zijn visie op de politieke verhoudingen in de NSB met betrekking tot de Waffen-SS, alsmede zijn ervaringen aan het Oostfront. Fredriks, juni 1941 – augustus 1942, 120 pagina’s.7 Fredriks is vrijwilliger in ‘Wiking’ en beschrijft zijn ervaringen aan het Oostfront. Wiersma, 9 november 1939 – 8 juli 1944, 182 pagina’s.8 Wiersma gaat vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vrijwillig arbeid verrichten in Duitsland. Hij richt hier met Nederlandse sympathisanten een onderafdeling van de NSB op. Uiteindelijk neemt hij dienst in ‘Wiking’ en beschrijft hij zijn ervaringen aan het Oostfront. Pieters, januari 1945 – september 1946, 24 pagina’s.9 Pieters neemt laat in de oorlog dienst in de ‘Landstorm Nederland’. Hij wordt gestationeerd in Nederland en voert afweergevechten tegen voornamelijk de Canadezen, langs de Rijn. Uiteindelijk komt hij terecht in een interneringskamp en beschrijft zijn ervaringen aldaar. Kok, 1936 – 1996, 1500 pagina’s.10 In dit uitgebreide relaas beschrijft Kok zijn ervaringen van 1936 tot 1996. Het grootste gedeelte handelt echter over de gebeurtenissen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland is hij eerst werkzaam als verpleger in een krankzinnigengesticht in Den Dolder. Later besluit hij vrijwillig te gaan werken in Berlijn. Vervolgens neemt hij als Rode Kruis soldaat dienst in het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’, en is hij betrokken bij gevechten aan de noordzijde van het Oostfront. Uiteindelijk komt ook hij terecht in verschillende interneringskampen. 6
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F. 8 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 9 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P. 10 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K.
7
9
De bevindingen uit de dagboeken zullen in hun context worden geplaatst door het gebruik van literatuur betreffende het onderwerp. De bestaande literatuur over de Waffen-SS in het algemeen heeft een enorme omvang. Het is daarom onmogelijk deze werken alle te gebruiken in deze scriptie. Mijn literatuuronderzoek heeft zich daarom voornamelijk toegespitst op Nederlandse en Belgische literatuur die meer specifiek gericht is op Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Desalniettemin zal waar relevant, ook gebruik worden gemaakt van andere internationale, meer algemene literatuur betreffende de WaffenSS.
3. Wetenschappelijk belang
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog overheerste het denken in goed en fout. De Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS werden door hun actieve inzet voor de Duitsers gezien als landverraders. In het grote werk ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ van De Jong komt dit beeld sterk naar voren wanneer hij in delen 5 en 6 een beeld schetst van Nederlanders in de Waffen-SS.11 Deze boeken dateren van 1974 en 1975. Het is daarom des te opmerkelijker dat al in 1967 een werk verscheen van Armando en Sleutelaar dat een meer genuanceerd beeld geeft van de vrijwilligers.12 Bij verschijning veroorzaakte ‘De SS’ers’ echter een storm van verontwaardiging. Velen vonden het boek, waarin acht voormalige SS’ers vrijuit het woord voeren, verschrikkelijk of zelfs fascistisch. Men vond het een gevaar voor de volksgezondheid en een aanzet tot antisemitisch geweld. Voor anderen was het een ontluisterend portret van onmensen. Hieruit spreekt wederom het denken in goed en fout dat in die periode overheerste. Eerder had geen geschiedschrijver het nodig geacht een SS’er op te roepen als historische getuige; omdat dat met dit werk wel gebeurde, kan worden gesproken van een opzienbarend boek, en vooral een pionierswerk. In 1976 verscheen met de studie van In ’t Veld een werk dat, in tegenstelling tot De Jong, een meer objectief beeld geeft van Nederlanders in de Waffen-SS.13 Dit is een zeer uitgebreid werk dat nagenoeg het hele onderwerp beschrijft. Uiteindelijk kwam in 1995 met
11
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V, maart '41 - juli '42, eerste helft, Den Haag 1974 en L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975. 12 Armando en H. Sleutelaar, De SS'ers. Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog, Epe 1967. 13 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Den Haag 1976.
10
het boek van Pierik, een werk uit dat zich vooral richtte op de militaire prestaties van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS.14 Het denken in goed en fout werd enigszins vervangen door een meer genuanceerde benadering met het boek ‘Grijs verleden’ van Van der Heijden uit 2001.15 Hij stelt hierin dat het grootste gedeelte van de Nederlanders niet was in te delen in de categorieën goed en fout of zwart en wit, maar dat het voornamelijk ging om personen binnen een grijs gebied; niet direct goed, maar ook niet per definitie fout. Op dit moment is dit ook de visie die het huidige debat domineert. Dit komt tevens naar voren in de reacties op het boek ‘Wiking’ van Kistemaker, die hierin zijn ervaringen als Waffen-SS Oostfrontsoldaat als een verslag uiteenzet.16 Zo werd bijvoorbeeld gesproken van een fascinerend en schokkend verslag over een jonge Nederlander in de maalstroom van de oorlog. Op dit moment worden de verklaringen van Waffen-SS’ers meestal gezien als interessant en historisch waardevol, in tegenstelling tot schokkend en een aanzet tot geweld. De gehanteerde benadering van het onderwerp is derhalve door de jaren heen sterk veranderd. Met dit onderzoek wil ik een bescheiden bijdrage leveren aan deze ontwikkeling. Het creëren van een meer genuanceerd, minder bevooroordeeld beeld van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS staat derhalve voorop. Een wetenschappelijk belang van dit onderzoek is gelegen in de door mij onderzochte dagboeken. Deze zijn niet eerder zo grondig onderzocht en vormen nu voor het eerst de basis van een onderzoek. Deze bronnen zouden derhalve kunnen leiden tot nieuwe inzichten. Daarbij behandelt deze scriptie ook de betrokkenheid van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ bij de genocide op de Joden aan het Oostfront. De behandeling van dit specifieke onderwerp blijft in de literatuur veelal achterwege en het is daarom van groot wetenschappelijk belang dat hieromtrent meer duidelijkheid ontstaat.
4. Maatschappelijk belang
De Duitse bezetting van Nederland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog is een van de zwartste bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis. Dit is voornamelijk gelegen in het feit 14
P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995. 15 C. van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001. 16 H. Kistemaker, Wiking. Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront, Hilversum 2008.
11
dat veel Nederlanders met de Duitsers collaboreerden en daarmee bijvoorbeeld ook het proces van Jodenvervolging vergemakkelijkten. Naast de Joden hebben ook veel anderen ontberingen moeten doorstaan, wat voor de mensen die het hebben meegemaakt heeft geleid tot een soort nationaal trauma. De Nederlanders die hun diensten beschikbaar hadden gesteld aan de Duitsers, werden hiervoor medeverantwoordelijk gehouden. Omdat er in de jaren na de oorlog zoveel emoties speelden, was er weinig ruimte voor het schetsen van een genuanceerd beeld van deze collaborateurs. Veel van deze collaborateurs vonden zelf dat het ontstane negatieve beeld niet correct was, en voelden zich deels ten onrechte verguisd door de rest van de samenleving. Ook bij de kinderen van deze collaborateurs spelen dergelijke emoties tot op de dag van vandaag een grote rol. Nu meer dan zestig jaar na het einde van de oorlog, is de Tweede Wereldoorlog als zodanig in onze samenleving nog steeds een onderwerp van discussie in alle lagen van de bevolking. Daarbij is er nog steeds een oudere groep Nederlanders bij wie de gebeurtenissen nog in het geheugen staan gegrift. Toch zijn de sentimenten enigszins bekoeld en is er nu een nieuwe generatie die meer onbevooroordeeld tegenover het onderwerp staat. Er is daardoor steeds meer ruimte voor een objectiever beeld van de gebeurtenissen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog; dit is een ontwikkeling die zoals eerder gesteld, ook waarneembaar is in de wetenschap. Het is daarom mogelijk en wellicht ook eerlijk, dat nu een meer genuanceerd beeld ontstaat van de Nederlanders die in dienst traden van de Duitse bezetter. Ten eerste is het maatschappelijk van belang dat er hiermee ook een historisch correct beeld ontstaat van de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Ten tweede zou dit het trauma dat bij sommige collaborateurs en hun families is ontstaan na de oorlog enigszins kunnen inperken. Hiermee dienen hun daden niet te worden goedgepraat, integendeel, zij hadden zich uiteindelijk ingezet voor een misdadig regime. Het is echter wel terecht dat met meer nuance dan voorheen naar hun situatie en beweegredenen wordt gekeken. Ook voor de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS is dit van belang en met dit onderzoek wil ik hieraan ook een bijdrage leveren. De misdaden gepleegd door deze groep zullen zeker niet buiten beschouwing blijven, maar er zal ook aandacht worden besteed aan de context. Om wat voor reden zij dan ook toetraden tot de Waffen-SS, uiteindelijk kwamen zij voornamelijk terecht aan het Oostfront in een situatie die velen niet hadden voorzien voordat zij dienst namen. Hier zijn naast misdaden, ook militaire daden verricht die getuigen van grote persoonlijk moed, waarvoor soldaten die vochten voor een ander regime bij thuiskomst zouden zijn ingehaald als helden. De militaire daden op zich, los van de omstandigheden, zouden daarom toch in enige mate moeten worden gerespecteerd. De vrijwilligers werden bij 12
thuiskomst echter bespuugd en gezien als landverraders. In zekere zin was dit ook terecht, zij hadden zich namelijk ingezet voor een van de meest moorddadige regimes ooit. Er zit echter ook een andere, meer genuanceerde, kant aan dit verhaal. Ook deze kant wil ik in dit onderzoek belichten, zodat Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS niet alleen worden gezien als een soort verdorven demonen, maar als mensen; mensen die keuzes maakten en in dit geval een verkeerde keuze hebben gemaakt.
13
Hoofdstuk II Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
1. Aantal Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS
Het precieze aantal Nederlanders dat gedurende de Tweede Wereldoorlog vrijwillig dienst nam in de Waffen-SS is moeilijk in te schatten. Bewaard gebleven materiaal dat dit zou kunnen aantonen en dat exact is of zich althans zo voordoet, is zeer fragmentarisch, zodat de vraag naar het totale aantal Nederlandse vrijwilligers in Waffen-SS formaties altijd met een ruwe schatting beantwoord zal moeten worden.17 De Duitse generaal Felix Steiner, die gedurende de strijd aan het Oostfront commandant was van verschillende eenheden waarin Nederlanders dienden, schatte het aantal Nederlanders die dienden aan het Oostfront op zo’n 55.000.18 Andere Duitse Waffen-SS generaals spraken zelfs van meer dan 70.000 Nederlandse vrijwilligers.19 Deze schattingen zijn zeer aan de ruime kant. Volgens De Jong ligt dit aantal eerder tussen de 17.000 en 20.000, waarvan er tussen de 4000 en 6000 zijn gesneuveld of anderszins om het leven zijn gekomen.20 Ook Pierik stelt dat uiteindelijk waarschijnlijk tenminste 20.000 Nederlanders zijn ingezet aan het Oostfront. In zijn boek schetst hij de ontwikkeling van het totaal aantal Nederlanders in de Waffen-SS van augustus 1942 tot juni 1944 gebaseerd op documenten uit Duitse archieven. 21
Maand
jaar
totaal
Augustus
1942
6.796
November
1942
9.347
December
1942
11.301
April
1943
12.799
Mei
1943
14.578
Juli
1943
15.766
Augustus
1943
16.284
17
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 404. 18 F. Steiner, Die Freiwilligen, Göttingen 1963, p. 373. 19 S. van der Zee, 25000 landverraders. De SS in Nederland / Nederland in de SS, Den Haag 1967, p. 7. 20 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 449. 21 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 9 en 62.
14
September
1943
16.635
Oktober
1943
17.756
November
1943
18.385
December
1943
18.635
Januari
1944
19.093
Februari
1944
19.478
Maart
1944
19.815
Mei
1944
20.129
In ’t Veld komt echter met de best onderzochte schatting van het aantal Nederlanders dat in de formaties van de Waffen-SS dienst heeft gedaan. Hierbij zijn ook de Nederlanders die niet aan het Oostfront dienden (‘Landstormers’) inbegrepen. Na uitvoerig onderzoek komt hij tot een aantal dat ligt tussen de 22.000 en 25.000, waarvan er tussen de 4000 en 6000 zijn gesneuveld, verongelukt of vermist.22 Dit aantal van 25.000 is in de verdere literatuur geaccepteerd en geldt derhalve als de meest betrouwbare schatting die op dit moment bestaat. Van de West-Europese landen was het daarmee Nederland, dat veruit het grootste contingent vrijwilligers voor de Waffen-SS leverde, hoewel dat natuurlijk ten opzichte van het aantal Duitsers in het niet viel. De militaire prestaties van de Nederlandse vrijwilligers waren zeker niet beslissend, maar toch ook niet zonder elk belang. Eenheden waarin Nederlanders actief waren, ontwikkelden zich naarmate de oorlog vorderde tot de harde kern van de Duitse landstrijdkrachten.23 Deze eenheden zullen nu achtereenvolgens worden besproken.
2. De Waffen-SS Divisie ‘Wiking’
Al vlak na de bezetting van Nederland in mei 1940 was Himmler bezig met plannen om Nederlandse vrijwilligers te rekruteren voor de Waffen-SS. In eerste instantie wilde hij uit de NSB zo weinig mogelijk vrijwilligers aantrekken. Dat zou de Nederlandse nazi-partij, die aanvankelijk geen vijandschap van de SS ondervond, ja, zelfs haar gunst genoot, te veel verzwakken (deze overweging veranderde overigens al snel). Werving onder Nederlandse 22
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 406. 23 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 310.
15
arbeiders in Duitsland zou teveel tijd kosten en teveel lijken op ronselen (Ook deze overweging zou later herzien worden).24 Op 26 mei 1940 werd de SS-Standarte ‘Westland’ opgericht, waarin Nederlandse vrijwilligers dienst zouden moeten nemen. Een Standarte ofwel regiment, bestond normaliter uit 500 tot 1.000 soldaten. Het leek Himmler het beste vrijwilligers te laten zoeken door een netwerk van rekruteringsagenten buiten de NSB om. SS-Obergruppenführer Gottlob Berger moest deze taak uitvoeren met zijn Ergänzungsamt, wat het centrale rekruteringsbureau in Bergers SS-Hauptamt was. Meer specifiek in Nederland zou de daaraan ondergeschikte Ergänzungsstelle te Den Haag onder leiding van SS-Hauptsturmführer Karl Leib, belast worden met de rekrutering.25 De rekrutering van vrijwilligers geschiedde niet altijd even duidelijk. Nederlandse ronselaars beloofden de vrijwilligers een politieke opleiding in Duitsland en een mooie baan als ambtenaar bij terugkomst in Nederland. Ook uit het dagboek van Luiken blijkt dat dit het geval is geweest: ‘6 juli 1940. Nijland en een vriend komen afscheid nemen voor hun vertrek naar München. Ze worden voor 6 maanden ingelijfd bij de SS. Bij terugkomst in Nederland worden ze geplaatst op een Secretarie en kunnen na langere studietijd ook in aanmerking komen voor hogere baantjes.’26 Dat bij de rekrutering trucs werden gebruikt om mensen te werven, blijkt ook uit het dagboek van Kok: ‘3 augustus 1940. Een advertentie in de courant vroeg sportieve jongelui voor opleiding in Duitsland. Degene die er op schreef, kreeg antwoord dat hij op de SS had gesolliciteerd. Andere jonge mannen worden tijdens hun werk aangesproken en met goede beloften tot dienstneming overgehaald. Zo geschiedt de werving van infanteristen in Nederland voor het Duitse leger. De minste openbaarheid wordt eraan gegeven. De keuring zelf heeft niet veel te betekenen. Er zijn er goedgekeurd die voor het Nederlandse leger ongeschikt waren.’27 Het was al van aanvang aan Bergers idee geweest deze mannen te gebruiken voor de Waffen-SS.28 Veel vrijwilligers sloeg daarom de schrik om het hart toen aan hen bij aankomst in de kazerne in München, veldgrijze uniformen van de Waffen-SS werden uitgereikt. Natuurlijk waren er ook Nederlanders bij die heel goed begrepen hadden dat zij soldaat 24
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 313. 25 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 314. 26 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1096, A.J. L. 27 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K. 28 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 72.
16
zouden worden.29 Dit betrof dan voornamelijk de politiek bewuste vrijwilligers die ervoor kozen te gaan strijden voor hun idealen. ‘Westland’ zou bij uitstek de eenheid moeten zijn waar de overtuigde Nederlandse politieke SS-man naar toeging. Deze man diende het uiteindelijk als zijn plicht te zien om te vechten voor de nazi-idealen, en dus dienst te nemen in de Waffen-SS. De praktijk bleek echter enigszins anders te zijn. 30 Hierop kom ik later terug in het onderdeel betreffende de motivatie om toe te treden tot de Waffen-SS. Toch kan over het algemeen worden gezegd dat waar het om ideologie ging, de SS-gezinden in ‘Westland’ en de NSB-gezinden in het later op te richten Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’ terecht kwamen. 31 Hierop zal ik terugkomen in het onderdeel betreffende de verhouding tussen de NSB en de Waffen-SS. ‘Westland’ werd in München gestationeerd waar de manschappen onderworpen werden aan de SS-dril, die ijzeren discipline inhield. Overigens waren lang niet alle Duitse officieren blij met de niet-Duitse rekruten. Zij zagen het als statusverlagend en dit werd ondermeer in verschillende gevallen afgereageerd op de Nederlandse vrijwilligers. Typerend voor de hardheid van het SS-bedrijf en de verwevenheid van de concentratiekampen met de rest van de SS-orde was het feit dat uitgerekend SS-Standartenführer Wäckerle, de eerste en wegens wreedheid ontslagen commandant van Dachau, commandant werd van de Nederlandse ‘Westland’ Standarte.32 Dit was tevens de man die als bataljonscommandant bij de aanval op Nederland, in de nacht van 12 op 13 mei 1940 met een man of honderd op de Grebbeberg doorgebroken was tot bij het spoorwegviaduct te Rhenen.33 Naast ‘Westland’ was er de SS-Standarte ‘Nordland’ die ook bestond uit Europese vrijwilligers, namelijk Denen en Noren. Deze eenheid was gestationeerd in Wenen en Klagenfurt. Op 9 november 1940 kreeg SS-Brigadeführer Felix Steiner de opdracht met toevoeging van de overwegend Duitse SS-Standarte ‘Germania’, van deze drie eenheden een nieuwe Divisie te vormen (een Divisie bestond uit tenminste 12.000 man). Op 1 december 1940 werd Steiner commandant van de Waffen-SS Divisie ‘Germania’. Deze benaming bleek echter problematisch, aangezien steeds verwarring ontstond over de Divisie en de 29
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 315. 30 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 326, 329 en 403. 31 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 439. 32 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 73. 33 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 445.
17
gelijknamige Standarte. Als gevolg hiervan werd de naam van de Divisie op 21 december 1940, door Hitler zelf veranderd in ‘Wiking’.34 De Divisie ‘Wiking’ moest de nieuwe Europese structuur uitbeelden: Nederlandse, Scandinavische en Duitse vrijwilligers vormden samen een eenheid. Deze eenheid belichaamde het nieuwe ‘Germanendom’, natuurlijk onder Duits bevel. Commandant Steiner was een harde en intelligente officier met veel militair inzicht.35 Daarbij was hij een capabele bevelhebber en een van de weinigen die de onder hem dienende niet-Duitse vrijwilligers op voet van gelijkheid met de Duitsers behandelde.36 Dit zorgde ervoor dat de verhouding tussen Duitsers en niet-Duitsers in de Divisie vergelijkenderwijs redelijk goed was, en de stemming onder de Nederlanders als gevolg daarvan ook goed te noemen was. De Divisie behoorde daarmee tot de zes of zeven Waffen-SS Divisies met een tamelijk hoog ontwikkeld esprit de corps.37 Het aantal Nederlandse vrijwilligers in ‘Wiking’ is moeilijk in te schatten. Volgens De Jong bevonden zich in maart 1941 circa veertienhonderd Nederlanders in ‘Wiking’. Hetzij in de Standarte ‘Westland’ of de Standarte ‘Germania’.38 Eind maart, begin april 1941 werden de verspreid liggende onderdelen van de Divisie op één oefenterrein in Divisieverband geconcentreerd, en tactisch onder een Heeresgruppe van de Wehrmacht geplaatst. Deze tactische onderschikking aan de Wehrmacht was een voorbode van komende actie. 39 ‘Wiking’ zou vrijwel de gehele oorlog onafgebroken worden ingezet aan het Oostfront. Deze militaire ontwikkelingen zal ik verder afzonderlijk bespreken in hoofdstuk 3 dat specifiek gericht is op ‘Wiking’.
34
P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977, p. 21-22. P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 72. 36 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 445. 37 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 327. 38 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 444. 39 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 327.
35
18
3. Het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’
Van de 25.000 Nederlanders die zich vrijwillig aanmeldden voor de Waffen-SS, diende het leeuwendeel in het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’.40 Enkele weken na het begin van de invasie van de Sovjet-Unie, gaf Hitler op 5 juli 1941 toestemming ‘zur Errichtung einer Niederländischen Legion’. 41 Op 10 juli 1941 werd de oprichting van het Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’ aangekondigd door Seyss-Inquart.42 Officieel zou het Freiwilligen-Legion ‘Niederlande’ worden opgericht op 12 juli 1941. Gedurende de oorlog zou zij op 23 oktober 1943 worden omgedoopt tot 4. SS-Panzergrenadier-Brigade ‘Nederland’ en uiteindelijk op 10 februari 1945 tot 23. SS-Panzergrenadier-Division ‘Nederland’. 43 Van een Divisie was echter op het laatste moment totaal geen sprake; niet alleen wat betreft het aantal manschappen, maar ook gezien het materiaal, had deze groep Nederlanders niets weg van een Divisie. 44 Het was in eerste instantie de bedoeling dat het Vrijwilligerslegioen los zou staan van de Waffen-SS. Het Legioen moest een Nederlands karakter hebben, geleid worden door Nederlandse officieren en strijden onder Nederlandse vlag. Zo moest zij aan de zijde van de Duitse troepen op kruistocht tegen het bolsjewisme. De Nederlanders waren slechts verplicht te vechten zolang de oorlog duurde en zij zouden alleen worden ingezet tegen de communisten. Er werd expliciet vermeld dat zij niet zouden worden ingezet tegen Engeland. Bevelhebber van het Legioen zou de Nederlandse gepensioneerde luitenant-generaal Hendrik Alexander Seyffardt worden. Seyffardt had een voor Nederlandse verhoudingen briljante carrière achter de rug: in 1888 was hij, zestien jaar oud, cadet geworden van de KMA in Breda; zesenveertig jaar later had hij als luitenant-generaal, chef van de generale staf en voorzitter van de defensieraad de militaire dienst verlaten. In 1937 was Seyffardt kortstondig lid van de NSB. Na mei 1940 was hij voorstander van een nauw samengaan tussen Nederland en Duitsland, en begin 1941 noemde hij zichzelf een overtuigd nationaal-socialist.45 Voor de Duitsers was Seyffardt de ideale kandidaat om op te treden als vaandeldrager van het 40
P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 9. 41 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V, maart '41 - juli '42, eerste helft, Den Haag 1974, p. 111. 42 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 151. 43 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel 2, Antwerpen 1988, p. 30. 44 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 372. 45 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V, maart '41 - juli '42, eerste helft, Den Haag 1974, p. 110-112.
19
Legioen: oud-chef van de generale staf, nationaal-socialist en geen lid van de NSB (zodat het Legioen geen uitgesproken NSB-karakter zou krijgen). Men hoopte dat zijn naam en gezag duizenden Nederlandse vrijwilligers, waaronder wellicht ook veel officieren die onder hem gediend hadden, zouden opleveren. In het algemeen hoopten de Duitsers dat Seyffardt het symbool van militaire collaboratie zou worden. Een verwachting waarin zij niet werden beschaamd: het was precies omdat Seyffardt de belichaming was van het militaire landverraad, dat hij op 6 februari 1943 werd gedood door het verzet.46 Op 9 februari 1943 kreeg het eerste regiment van het Legioen derhalve de naam ‘General Seyffardt’.47 Het tweede regiment zou overigens de naam ‘De Ruyter’ dragen, vernoemd naar de beroemde admiraal uit de Gouden Eeuw.48 Hiermee was het Nederlandse karakter in ieder geval in naam onderstreept. Seyffardt had zich een werkelijk Nederlandse eenheid voorgesteld. Hij wist in eerste instantie echter niet dat het Nederlandse Legioen te Berlijn al aan de Waffen-SS was uitbesteed.49 De vrijwilligers van het Legioen ontdekten echter hoe de werkelijke situatie was toen zij arriveerden in de Duitse kazerne waar zij hun opleiding zouden krijgen. Ze moesten er het uniform van de Waffen-SS aantrekken, hoewel de Duitsers hadden bezworen dat de Legioensoldaten geen onderdeel zouden uitmaken van deze formatie. Op het uniform droegen de mannen het oranje-blanje-bleu schildje (de oude prinsenvlag) en een wolfsangel, het teken van de NSB. Ook had het Legioen een eigen eed, waarmee een soldaat Hitler niet als ‘Germaansche Führer’, maar als opperbevelhebber van de Duitse weermacht trouw zwoor. Eigenlijk was dit het enige ‘Nederlandse’ aan het Legioen. Ook generaal Seyffardt had hier in werkelijkheid niets in te brengen. 50 Het Legioen stond in eerste instantie onder bevel van SS-Obersturmbannführer Theuermann.51 Op 2 februari 1942 werd ‘Nederland’ voor het eerst ingezet aan de noordzijde van het Oostfront bij Leningrad, in de omgeving van de stad Selo-Gora. Hier zou zij tot midden juni 1942 gestationeerd blijven en dienst doen in de stellingenoorlog die zich 46
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 339. 47 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel 2, Antwerpen 1988, p. 31. 48 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel 3, Antwerpen 1989, p. 29. 49 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 342. 50 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 157-159. 51 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 85.
20
ontwikkelde aan de noordzijde.52 De maand juli 1942 was een militair kalme maand waarin het Legioen na een vrij lange periode van strijd wat tot rust kon komen. Om de discipline niet te laten verslappen werden exercitie- en schietoefeningen georganiseerd en werd geoefend in het gebruik van het gasmasker. Op 29 juli werd echter het bevel tot afmars gegeven; ‘Nederland’ diende mee te vechten aan een nieuw offensief tegen Leningrad, nu geleid door generaal Von Manstein. Dit offensief mislukte jammerlijk, en de Nederlanders waren gedwongen tot het innemen van verdedigende stellingen rondom Leningrad. Deze werden uiteindelijk verbroken door het Russische leger, waarmee het directe beleg van Leningrad op 27 januari 1943 ten einde kwam. ‘Nederland’ raakte daarna verwikkeld in gevechten ten zuiden van Leningrad, tot het Legioen in april 1943 werd teruggetrokken van de insluiting om Leningrad. In mei, kort voor de voor de Duitsers desastreuze slag bij Koersk, verzamelden de soldaten zich in Thüringen, rond Sonneberg, alwaar het Legioen werd omgevormd tot de Brigade ‘Nederland’. Terwijl het Oostfront langzaam ineenstortte, begon de geschiedenis van de Nederlandse vrijwilligerseenheid pas echt. De rest van het jaar werd benut om de nieuwe eenheid te vormen en uit te bouwen tot een goede gevechtseenheid.53 Eind augustus 1943 werd ‘Nederland’ overgeplaatst naar Kroatië, en in de omgeving van Agram (Zagreb) gelegerd. De bedoeling was de opleiding daar te vervolgen en en passant het gebied tegen partizanen te beveiligen. De leiding van de Waffen-SS dacht dat de strijd tegen de partizanen meteen een goede realistische oefening zou zijn. In praktijk bleek dit echter niet het geval. De strijd tegen de partizanen in Kroatië was namelijk klein van omvang en de officieren oordeelden eenstemmig dat dit de opleiding ongunstig beïnvloedde.54 Nog steeds onvolledig opgeleid, uitgerust en bewapend moest de Brigade ‘Nederland’ eind december 1943 vertrekken naar het front bij Leningrad, waar zij ten zuiden van Oranienbaum (Lomonosov) werd ingezet. Begin februari 1944 werd het front teruggenomen naar de rivier de Narwa. Bijna een half jaar lang bezette het III. SS-Panzer-Korps (waar ‘Nederland’ onderdeel van uitmaakte) een bruggenhoofd ten oosten van de rivier en de gelijknamige stad. De terugtocht hiervandaan, die eind juli 1944 plaatsvond, werd catastrofaal. Het regiment ‘General Seyffardt’ werd hierbij omsingeld en gedecimeerd, waardoor de Brigade nog slechts bestond uit het regiment ‘De Ruyter’. In de volgende 52
J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel 2, Antwerpen 1988, p. 379-430. 53 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 129-178. 54 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 369-370.
21
maanden trok ‘Nederland’ terug door Estland en Letland tot in de omgeving van Libau (Lepaya). Eind januari 1945 werd ‘Nederland’ verscheept naar het front in Pommeren ten oosten van de Oder. Na een tijdelijk succesvol tegenoffensief bij Arnswalde (Choszczno) en Reetz (Recz) werd in maart 1945 eerst teruggetrokken in een bruggenhoofd ten oosten van de Oder bij Stettin (Szczecin), later achter de Oder zelf. Na het grote Sovjetoffensief over de Oder op 16 april 1945 werd ‘Nederland’ ten zuidoosten van Berlijn ingezet, en daar geheel uit elkaar geslagen. Delen ervan konden doorbreken naar de Elbe, alwaar zij de voorkeur gaven aan Amerikaanse bewakers in de nu onvermijdelijk geworden gevangenschap. 55 Militair gezien opereerde ‘Nederland’ redelijk naar wens van de Duitsers. Het grote mankement van de eenheid was dat ze eenvoudigweg te klein was en hierdoor niet werkelijk zelfstandig kon opereren. Dit leidde tevens vaak tot het uitbesteden van delen van de eenheid aan andere Divisies. De ‘hoogtijdagen’ van de Nederlandse eenheid lagen binnen het kader van het III. SS-Panzer-Korps, waarbij voornamelijk de verdediging aan de Narwa het zwaartepunt vormde.56
4. De ‘Landstorm Nederland’
Met name in de loop van 1941 en 1942 waren vele duizenden Nederlanders vertrokken naar het Oostfront. De bezetter realiseerde zich begin 1943 echter dat er nog vele anderen waren die hij voor militaire doeleinden kon inschakelen; zij hadden blijkbaar tegen de dienst aan het Oostfront bezwaar, maar zij waren wellicht te vinden voor een inzet waarbij zij Nederland niet zouden hoeven verlaten en die ook minder riskant zou lijken (van het Oostfront kwamen elke week berichten binnen omtrent gesneuvelde vrijwilligers). Om deze personen toch in een militaire formatie op te vangen, werd op 11 maart 1943 bij verordening van Seyss-Inquart de ‘Landwacht Nederland’ opgericht. Deze zou binnen het kader van de Waffen-SS opereren. De ‘Landwacht’ was volgens de verordening: ‘een territoriale organisatie voor de landsverdediging, welke bestemd is voor de afweer van buitenlandse of binnenlandse vijanden binnen Nederland.’ Dit was een ruime formulering zodat de ‘Landwacht’ ook zou kunnen worden gebruikt voor de bestrijding van het verzet. Daarbij hoopten de Duitsers dat veel leden 55
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 371-372. 56 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 285.
22
van de ‘Landwacht’, wanneer zij eenmaal gewend waren aan de militaire discipline, alsnog bereid zouden zijn Oostfrontvrijwilliger te worden.57 Hiermee was de ‘Landwacht’ in feite een sterk militair georiënteerde hulppolitie.58 Op 16 oktober 1943 werd bij verordening bepaald dat de ‘Landwacht’ met onmiddellijke ingang de naam SS-Grenadier-Regiment ‘Landstorm Nederland’ zou gaan dragen. In een rede sprak Mussert omtrent de vrijwilligers in de ‘Landstorm’: ‘Deze jongens zullen niet afwachten. Neen, zij zullen als het moet stormen! Niet tegen het eigen volk, maar tegen de vijanden van Europa, die van nature ook de vijanden van Nederland zijn!’ Vervolgens zou de naam van de eenheid op 1 november 1944 veranderen in de SS-GrenadierBrigade ‘Landstorm Nederland’, en uiteindelijk op 10 februari 1945 zelfs in 34. SSGrenadier-Division ‘Landstorm Nederland’.59 Ondanks de moord op Seyffardt, de niet aflatende reeks van aanslagen op vooraanstaande NSB’ers en collaborateurs én ondanks het keren van de krijgskansen voor Duitsland, ging de werving van vrijwilligers normaal door en bleven personen zich aanmelden. Van een teruglopende belangstelling merkten de wervingsbureaus van de WaffenSS in 1943 en ook in 1944 vrijwel niets. Ze konden nog in enige mate selectief te werk gaan en wezen regelmatig kandidaten af. 60 Tot de zomer van 1944 waren er circa 3.400 ‘Landstormers’, allen tussen de zeventien en vijftig jaar. Toen in juni 1944 na de geallieerde invasie in Normandië alle ‘reservisten’ gemobiliseerd werden, omvatte het totaal namelijk het genoemde aantal militairen. Allen van hen waren op Hitler als ‘Germaans Führer’ beëdigd. 61 De ‘Landstormers’ werden in Waffen-SS uniformen gestoken. Zij werden bewapend met oude Franse geweren waarvoor maar weinig munitie beschikbaar was. Later kwamen er betere wapens, ook machinegeweren, mortieren en wat licht geschut. De drie bataljons die tenslotte werden geformeerd, waren gelegerd in Hoogeveen, in Ede en Veenendaal, en in Den Bosch, Vught en Roermond. De officieren waren allen Duitsers; de hogere onderofficieren meest uit Polen afkomstige en ook Pools sprekende Volksduitsers; de lagere onderofficieren waren in de regel Nederlanders die aan het Oostfront gediend hadden. Velen waren
57
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII, mei ’43 – juni ’44, tweede helft, Den Haag 1976, p. 1246. 58 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 377. 59 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel 1, Antwerpen 1988, p. 12 en 40. 60 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 233-234. 61 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII, mei ’43 – juni ’44, tweede helft, Den Haag 1976, p. 1246.
23
goedgekeurd die men eigenlijk had moeten afkeuren; later was soms zelfs de gehele keuring achterwege gelaten. Een en ander droeg er toe bij dat de kwaliteit van de ‘Landstorm’ veel te wensen overliet. Vermoedelijk is de ‘Landstorm’ totdat zij in de tweede helft van juni 1944 op volle sterkte gemobiliseerd werd, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, in opleiding geweest. Dat zij niet erg slagvaardig was, zou blijken in de eerste situatie waar zij aan gevechtshandelingen deelnam in september 1944.62 Toen de geallieerden landden in Arnhem, werd de ‘Landstorm’ namelijk ingezet tegen de luchtlandingstroepen. Het resultaat was desastreus: een bijzonder groot deel (ongeveer ter sterkte van drie compagnieën) werd vernietigd. Toen de geallieerde aanval uiteindelijk was afgeslagen, keerden de bataljons gedeeltelijk terug naar hun oorspronkelijke legerplaatsen (voor zover die nog niet bezet waren door de geallieerden). Hier gingen zij zich ook bezig houden met aangelegenheden van niet direct militaire aard: de zogenaamde ‘binnenlandse vijanden’ zouden moeten worden bestreden. Bijvoorbeeld de Duitse commandant Helle kreeg de opdracht met zijn eenheid op de Veluwe gewapende verzetsorganisaties en eventuele luchtlandingstroepen te bestrijden, alsmede onderduikers op te jagen. Uiteindelijk betekende dit: razzia’s houden, verdachten ‘horen’, maatregelen nemen als het opblazen van huizen van stakende spoorwegmannen, en niet te vergeten plunderen. Kortom het terroriseren en leegroven van het gebied dat hij moest beveiligen. 63 Ook is bekend dat in het dorpje Hollandscheveld, in de buurt van Hoogeveen, een waar terreurbewind werd uitgevoerd door de beruchte ‘Landstormers’ Auke Pattist en Dirk Hoogendam. In het kader van het opsporen van onderduikers (waaronder ook Joden) werden personen vernederd, gemarteld en uiteindelijk ook zelfs vermoord.64 Daarnaast werden ‘Landstormers’ ingezet bij de bewaking van concentratiekampen in Nederland. Zo waren bijvoorbeeld Toon Soetebier en Herbertus Bikker werkzaam als bewaker in kamp Erika bij Ommen. Naast de misdaden die zij pleegden in het kamp zelf, waren zij ook lid van een knokploeg die de omgeving van het kamp terroriseerde.65 De ‘Landstorm’ zou verder langs de Rijnoevers militaire stellingen betrekken en daar trachtten de geallieerden tegen te houden. Vooral op de lijn Tiel-Arnhem en omgeving zou de ‘Landstorm’ tot de capitulatie in mei 1945 strijd blijven leveren. Commandanten gaven veelal de voorkeur zichzelf en hun mannen ordelijk in krijgsgevangenschap te laten brengen, en 62
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII, mei ’43 – juni ’44, tweede helft, Den Haag 1976, p. 1247-1248. 63 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 375. 64 A. Metselaar, Op de drempel van de hel. Hollandscheveld in de greep van de SS, Hoogeveen 1994. 65 G. Veldman, Knackers achter prikkeldraad: kamp Erika bij Ommen, 1941-1945, Utrecht 1993, p. 104.
24
zichzelf zo in leven te houden; er waren echter ook soldaten die streden en terroriseerden tot het bittere einde. Uiteindelijk zou echter geen van de ‘Landstormers’ terechtgesteld worden.66
5. Sociaal profiel
Volgens Pierik is een sociaal profiel van Nederlanders in de Waffen-SS moeilijk te schetsen. Zijns inziens blijkt dit wel enigszins uit de lange rijen overlijdensadvertenties die spoedig zouden verschijnen in de SS-bladen en gelijkgeschakelde pers. Onder de namen stond ook vaak het beroep vermeld. Een steekproef uit honderd rouwadvertenties toont aan dat het gaat om eenvoudige ambachtelijke beroepen. Er zat een enkele middenstander bij en zelfs een leraar. Documenten van het SS-Fürsorge und Versorgungsamt tonen aan dat het vaak geprojecteerde beeld van de katholieke plattelandsjongen die voor de Waffen-SS koos, achterhaald is. De randstad is oververtegenwoordigd als men afgaat op de bewaard gebleven stukken.67 Volgens In ’t Veld is vrijwel niets bekend wat betreft leeftijd, godsdienst en sociale afkomst van de vrijwilligers. Uit een poging van Bertetzko om dit laatste aspect aan een analyse te onderwerpen, zou men tot de conclusie kunnen komen, dat onder de vrijwilligers de
arbeidersklasse
zeer
sterk
vertegenwoordigd,
om
niet
te
zeggen
duidelijk
oververtegenwoordigd was.68 Heel opvallend is dat, wanneer men dit vergelijkt met het onderzoek van Kooy naar de NSB te Winterswijk; daar vormen de zelfstandige middenstanders procentueel de grootste groep in de partij (zelfstandige middenstanders 37,8 %, arbeiders 29,3 %).69 In hoeverre dat voor heel Nederland geldt is echter de vraag. Kooy en vooral Bertetzko relativeren, terecht, de betekenis van deze cijfers en de waarde van hun bevindingen voor algemene conclusies. Wel lijken hun bevindingen enigszins bevestigd en zelfs verklaard te worden door het onderzoek dat Van Hoesel kort na de oorlog bij een groep jeugdige Nederlandse ex-vrijwilligers in Duitse dienst uitvoerde.70 Daaruit bleek dat de
66
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 385. 67 P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995, p. 82. 68 E.A. Bertetzko, Military Collaboration in the Germanic countries 1940-1945, Los Angeles 1962, p. 123. 69 G.A. Kooy, Het echec van een ‘volkse’ beweging: nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945, Assen 1964, p. 153. 70 A.F.G. van Hoesel, De jeugd die wij vreesden. Bijdrage tot de psychologie en paedagogiek der jeugdige politieke delinquenten, Utrecht 1948.
25
jongens met NSB-ouders een sociaal iets hoger geklasseerde achtergrond hadden dan de voormalige vrijwilligers, wier ouders geen lid van de NSB of een andere onmiskenbaar nationaal-socialistische organisatie waren geweest. Het onderzoek van Van Hoesel had echter betrekking op een kleine en in bepaalde opzichten zeker niet representatieve groep. Waar bovendien de indeling in sociale categorieën van alle drie de auteurs sterk van elkaar afwijken, is een vergelijking eigenlijk onmogelijk en het trekken van conclusies op basis hiervan wetenschappelijk wellicht onverantwoord.71 Het enige dat men met zekerheid kan zeggen is volgens In ’t Veld, dat, evenals bij de NSB, de vrijwilligers uit alle klassen en sociale categorieën van de maatschappij afkomstig waren. Vermoedelijk niet steeds in dezelfde relatieve sterkte vertegenwoordigd; maar als een groep als de fabrieksarbeiders al een zo groot aandeel in het contingent vrijwilligers in de Waffen-SS gehad heeft (Bertetzko geeft zijn cijfers zelf met veel reserves) dan weerspiegelden de eenheden waarin zij dienden, toch niet een bepaald sociaal milieu, maar eerder een bepaalde ideologische gerichtheid.72 Dit leidt echter tot een analyse van de motivatie om toe te treden tot de Waffen-SS, die verder zal worden behandeld in de volgende paragraaf. Wat kan er gezegd worden over het sociale profiel van de schrijvers van de dagboeken die centraal staan in dit onderzoek? Ondanks dat de dagboeken toch vrij omvangrijk zijn, valt vreemd genoeg vrij weinig af te leiden over het sociaal profiel. Zo is het bijvoorbeeld niet bij alle schrijvers duidelijk hoe oud zij zijn. Van Bekker is bekend dat hij is geboren in 191673 en Kok in 1919.74 Van de anderen kan dit niet exact worden afgeleid, maar het lijkt erop dat deze personen niet zeer jong waren bij dienstneming in de Waffen-SS. Ik zou de leeftijden op dat moment inschatten tussen de 20 en 34. Dit valt bijvoorbeeld af te leiden uit passages die beschrijven dat personen al langere tijd getrouwd waren of al langere tijd lid waren van de NSB. Daarbij schrijft Wiersma over het sneuvelen van een soldaat die zes jaar jonger was dan hij, wat uiteraard iets zegt over zijn oudere leeftijd.75
71
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 406-407. 72 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 407. 73 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B. 74 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K. 75 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
26
De plaats van herkomst wordt niet door alle vrijwilligers vermeld, maar degenen die dat wel doen, waren veelal afkomstig uit de Randstad; en dan ook met name uit de grote steden (Amsterdam, Utrecht). Wiersma was afkomstig uit Deventer.76 Over de religieuze achtergronden is vrijwel niets bekend. Alleen Kok schrijft hierover: ‘Mijn vader was Rooms-katholiek, mijn moeder Protestant maar werd Rooms-katholiek om te kunnen trouwen. Als kinderen werden wij naar de kerk gestuurd terwijl ze zelf thuis bleven. Wij dachten dat het zo hoorde. Een tijd was ik zeer vroom, maar bleef onbevredigd. Dan zocht ik debatten, en ten slotte vond ik de overtuiging in het goddeloze. Waarmee voor mij de wereld eerst openging.’77 Deze overtuiging in het goddeloze vond Kok vanzelfsprekend in de Waffen-SS. Het opleidingsniveau van de verschillende vrijwilligers in de Waffen-SS lijkt niet bijzonder hoog. Een indicatie hiervoor is te vinden in het veelal slechte en foutieve taalgebruik. Alleen Stolk en Wessels vallen op door correct taalgebruik. Hetzelfde geldt overigens voor Luiken als lid van de Nederlandse SS. Uit dit dagboek kan ook worden afgeleid dat hij het gymnasium had afgemaakt, en afkomstig was uit een vooraanstaand milieu in het Gooi.78 Misschien kan worden verondersteld dat leden van de Nederlandse SS veelal hoger opgeleid waren en dat vooral de minder hoogopgeleiden dienst namen in de Waffen-SS. Dit is echter alleen op basis van deze bronnen een voorbarige conclusie. In drie dagboeken wordt tevens melding gemaakt van eerdere werkzaamheden voor dienstneming in de Waffen-SS. Zo stelt Wiersma dat hij in 1939 naar Duitsland ging om grondwerk te verrichten.79 Dit impliceert dat hij afkomstig was uit de arbeidersklasse. Stolk daarentegen beschrijft dat de militaire training zwaar was na twee jaar bureauarbeid80, wat erop duidt dat hij zich eerder heeft bezig gehouden met meer geschoold werk. Stolk volgde op dat moment echter de officiersopleiding in Bad Tölz, wat ook getuigt van een meer geschoolde achtergrond. Kok lijkt niet direct uit de arbeidersklasse te komen, maar heeft vlak voor en in de eerste jaren van de oorlog, vrij eenvoudige baantjes. Zo is hij eerst tennisbaanknecht, schilder en verpleger in een krankzinnigengesticht. Uiteindelijk gaat hij begin 1941, vrijwillig werken in een fabriek in Berlijn. Zijn exacte werkzaamheden aldaar beschrijft hij niet.81
76
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K. 78 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1096, A.J. L. 79 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 80 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S. 81 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K. 77
27
Wat vrijwel alle dagboekschrijvers echter gemeen hebben, is dat zij allen afkomstig waren uit in meer of mindere mate nationaal-socialistische of pro-Duitse milieus. Hun familie en zijzelf waren lid van de NSB. Bijvoorbeeld Pieters had ook al langere tijd vertoefd binnen de gelederen van het nationaal-socialisme. Zo was hij in eerste instantie lid van de Nationale Jeugdstorm (NJS); dit was de NSB equivalent van de Duitse Hitlerjugend. In het kader van zijn aanmelding voor de ‘Landstorm’ schrijft hij hierover: ‘Ik heb alleen gegevens moeten verstrekken op het gebied van mijn schietprestaties bij de HJ Führerschule in Potsdam, waar ik in 1941 3 weken was geweest met nog 40 NJS kaderleden uit Nederland.’ Voor aanmelding in de ‘Landstorm’ had hij overigens ook al enige tijd, evenals zijn broer, dienst gedaan in het NSKK. 82 Dit ‘Nationalsozialistische Kraftfahrerkorps’ was een civiele transportorganisatie in dienst van met name het Duitse leger.83 Voor zover daadwerkelijk lidmaatschap van de NSB of andere organisaties echter niet expliciet blijkt, is het wel duidelijk dat de vrijwilligers werden gesteund door hun families. Zo schrijft Wessels dat zijn ouders hem steeds sigaretten en andere goederen sturen aan het front. Ook ontvangt hij vaak brieven van verschillende familieleden.84 Bij Fredriks komen zijn ouders en vrouw een week op bezoek wanneer hij in het lazaret ligt.85 Wiersma vormt echter een uitzondering. Alhoewel hij zelf wel lid was van de NSB en zelf een onderafdeling oprichtte in Duitsland, was zijn familie uitgesproken anti-Duits. Zo schrijft hij over zijn ouders: ‘Ik kreeg van mijn ouders een brief na mijn intreden in de Waffen-SS. Mijn moeder schrijft hierin dat het ouderlijk huis voor mij immer gesloten blijft.’ Enige jaren later overlijdt zijn moeder: ‘Vandaag ontving ik een doodsbrief, mijn moeder is gestorven. Alhoewel zij mij de laatste jaren als het zwarte schaap heeft behandeld, was ik in een treurige stemming.’ Toen hij echter op 1 april 1942 toch terugkeerde naar Deventer om zijn moeders graf te bezoeken, ontstond een ruzie met zijn broers. Dezen maakten hem belachelijk om zijn lidmaatschap van de Waffen-SS, en noemden hem tevens een moordenaar.86 Met het voorgaande bevestigen de dagboeken het beeld dat wordt gegeven in de literatuur. Er is namelijk inderdaad geen algemeen sociaal profiel te schetsen van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Ook uit de dagboeken blijkt dat de vrijwilligers uiteenlopende sociale achtergronden hadden.
82
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P. A. Dekker, “Ook gij behoort bij ons”, Nederlanders bij het NSKK, Zaandam 2006, p. 9. 84 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W. 85 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F. 86 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 83
28
6. Motivatie om toe te treden tot de Waffen-SS
Nederlanders besloten vanuit een variëteit aan beweegredenen om toe te treden tot de WaffenSS. Volgens In ’t Veld bestond waarschijnlijk minder dan de helft van de vrijwilligers uit personen met een nationaal-socialistische achtergrond. Men zou wellicht verwachten dat zij die wel in bepaalde politieke idealen geloofden, ook al waren dit geperverteerde idealen uit de troebele nazibron, vanuit deze idealen het slagveld opzochten. En in beginsel was dit ook zo: onder de NSB-vrijwilligers bevonden zich beduidend meer ideëel gemotiveerden dan onder de a-politieken. Hetzelfde gold in sterkere mate voor de vrijwilligers die kwamen uit de gelederen van de Nederlandse SS. Het aantal NSB- en SS-leden onder de vrijwilligers is echter altijd een minderheid geweest. Deze zal tussen de 30 en 40 procent hebben gelegen, met een ongelijke spreiding over de verschillende eenheden waarin Nederlanders dienden. In het Legioen geeft 30 procent waarschijnlijk de juiste orde van grootte van het aantal NSB’ers aan. In ‘Wiking’ zal het percentage NSB’ers en SS’ers waarschijnlijk hoger hebben gelegen. Wat betreft de ‘Landstorm’ valt hier moeilijk een inschatting te maken. Er waren overigens ook vrijwilligers, met name in het Vrijwilligerslegioen, die zich in de zomer van 1941 aanmeldden, die werden gedreven door ideële motivatie in de zin van een antibolsjewistische kruistocht, maar die met de NSB of het nationaal-socialisme niets te maken wilden hebben. 87 De rest kan volgens De Jong het best worden omschreven als niet politiek geëngageerde avonturiers.88 Ook Verrips spreekt van een grote groep avonturiers vrijwel zonder politiek benul en uitgesproken minachting of haat jegens de vijand, voor wie slechts het avontuur lonkte.89 Velen liet bijvoorbeeld het ‘internationale Jodendom’ onverschillig en bemoeiden zich niet met politiek.90 Ter illustratie kan een passage uit het dagboek van Wiersma worden weergegeven waarin hij schrijft over zijn gesneuvelde ‘kameraad’ Henk: ‘Henk was 6 jaar jonger, ik speelde voor hem de oudere broer. Hij was geen lid van de NSB en had geen idee van nationaal-socialistische beginselen. Hij vroeg mij vaak om raad.’91 Zelfs de eerste lichting vrijwilligers in ‘Westland’ was volgens de Duitsers niet bepaald van een hoog politiek gehalte. Hooguit dertig procent was lid van de NSB, terwijl amper vijf procent enig benul van de ‘SS-gedachte’ zou hebben gehad. Enkelen lieten zich zelfs 87
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 407-408. 88 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 442. 89 G. Verrips, Mannen die niet deugden. Een oorlogsverleden, Amsterdam 1998, p. 31. 90 Armando en H. Sleutelaar, De SS'ers. Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog, Epe 1967, p. 16. 91 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
29
uitsproken anti-Duits uit. Zij zaten constant op de ‘moffen’ te kankeren en probeerden de Duitsers op alle mogelijke manieren te provoceren, door bijvoorbeeld in hun vrije avonduren begeleid door een piano, in de kantine het Wilhelmus aan te heffen. 92 Verder was er een groep met justitiële problemen in Nederland, voor wie dienst in de Waffen-SS een goede uitvlucht was. Na verloop van tijd begon men zelfs personen te ronselen in gevangenissen en gestichten.93 Daarnaast waren er personen die lidmaatschap van de Waffen-SS slechts zagen als een manier om de sleur te doorbreken, of als protestactie tegen hun anti-Duitse ouders.94 Ook moet de categorie personen die dienst namen door het ontbreken van voedsel of inkomsten voor zichzelf en familieleden, niet over het hoofd worden gezien. Met name de hongerwinter in 1944-1945 speelde een belangrijke rol getuige ook het dagboek van Pieters: ‘8 februari 1945. Met 20 mannen van het station naar de SS vertrokken. Deze 20 waren bij de SS gekomen vanwege de honger welke er de laatste maanden in het westen was.’95 Zo was de Waffen-SS voor velen een vlucht uit hun persoonlijke omstandigheden, zoals het Franse vreemdelingenlegioen dat heden ten dage ook nog steeds is. Naar mijn mening kan deze vergelijking zeker worden gemaakt. Persoonlijke psychische problemen kunnen in dit kader ook een belangrijke rol spelen. Een voorbeeld hiervan vormt de situatie van Kok. In zijn gehele dagboek komt naar voren dat hij veelvuldig worstelde met zijn persoonlijkheid, en totaal niet wist wat hij met zijn leven moest doen. Hij voelde zich anders dan anderen en voelde zich nergens thuis. Uiteindelijk leidde dit tot zijn dienstneming in de Waffen-SS. Hij geeft de situatie treffend weer met een aantekening gedateerd 21 april 1943: ‘Ik betwijfel nu of deze boeken voor iemand waarde zullen hebben. Ze zullen er iemand in vinden die vocht om “normaal” te worden. Die niet sterk genoeg was anders te kunnen zijn. In ieder geval, hij kon het leven niet aan; dit verklaard ook zijn in Duitsland werken en soldaat worden. Daarin zocht hij geneesmiddelen tegen zich zelf. Ik zocht te leven, maar kon het niet.’96 Tenslotte waren er ook personen die vrij onverschillig stonden tegenover hun dienstneming in een legeronderdeel dat de Duitsers militair zou moeten ondersteunen. Zo schrijft Bekker als lid van de NSB en WA, over zijn dienstneming in een WA-regiment bestemd voor het Oostfront, na een oproep hiertoe van Mussert: ‘Gegaan ben ik uit plicht, 92
S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 144-145. 93 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 441. 94 C. van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001, p. 193. 95 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P. 96 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K.
30
geroepen door den Leider, zonder deze oproep was ik nooit gegaan. Niets gaat boven mijn meisje en mijn huis. Als ik op de een of andere wijze mijn vertrek kan bespoedigen dan zal ik dit zeker doen. Daarna zal ik er driedubbel over nadenken voordat ik weer zo vlug een besluit neem.’97 Nederlanders werden echter niet door regelrechte dwang in de Waffen-SS opgenomen. Wel hadden verreweg de meeste vrijwilligers in het Vrijwilligerslegioen er geen idee van dat zij in een formatie van de Waffen-SS terecht zouden komen (dit gold ook voor een gedeelte van de eerste vrijwilligers in ‘Wiking’), en zeer velen zelfs niet dat zij in een Duits legeronderdeel dienst zouden doen.98 Zo had dezelfde Bekker er zelfs geen idee van dat hij als WA’er in het Vrijwilligerslegioen terecht zou komen, laat staan uiteindelijk in de Waffen-SS: ‘22 september 1941. Melden in de Frederik Hendrik Kazerne te Den Bosch. De schrik sloeg mij om het hart toen ik er boven zag staan Vrijwilligerslegioen Nederland, daar ik dacht dat ik in het Legioen kwam, en niet in een WA-regiment. Gelukkig werden wij het 2e regiment met uitsluitend WA.’99 In de literatuur wordt wat betreft de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS, een beeld gegeven van een samenraapsel van idealisten, mislukkelingen, avonturiers en door justitie vervolgden. Ik ben van mening dat dit over het algemeen ook zeker juist is. De idealisten zijn echter het meest interessant. Ik vraag mij daarom af wat ideologie concreet inhield voor de dagboekschrijvers? Niet in alle dagboeken komt de rol van ideologie sterk naar voren en bij sommigen lijkt ideologie inderdaad een factor van ondergeschikt belang te zijn geweest. Er zijn echter ook voorbeelden van sterk idealisme. Zo schrijft Wiersma bijvoorbeeld over het groepje NSB’ers, dat hij had opgericht in Duitsland, dat hier weinig echte idealisten bij waren en dat zij geen dienst wilden nemen in de Waffen-SS. Later schrijft Wiersma over de eedaflegging bij intreden in de Waffen-SS: ‘Met 1206 man eed op den Führer afgelegd. Enkele lafaards weigerden de eed af te leggen, zogenaamde idealisten die slechts materialisten waren.’ Hieruit blijkt dat idealisme in ieder geval voor Wiersma, de reden vormde om dienst te nemen in de Waffen-SS. Dat Wiersma ook dacht en leefde volgens de nazi-ideologie blijkt uit verschillende passages die hierop duiden. Een voorbeeld vormt seksuele omgang met Russische vrouwen aan het Oostfront: ‘Als SS-man gaf je je niet af met Russische vrouwen. Alhoewel anderen dit wel deden, heb ik het altijd zuiver gehouden.’100 Een andere 97
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B. N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 403. 99 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B. 100 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 98
31
dagboekschrijver, Wessels, geeft wellicht het duidelijkst het ideologische bewustzijn van een gedeelte van de Nederlandse vrijwilligers aan met een aantekening daterend van vlak na de Duitse inval in Rusland: ‘Als wij versagen in de strijd tegen Rusland, dan is Europa verloren. Als politieke soldaten treden wij Moskousch horden tegemoet. Onze Führer weet wat hij doet, op het juiste moment zal hij voor ons het aanvalsteken geven.’ De aanduiding van Nederlandse vrijwilligers als politieke soldaten is hier van eminent belang. Men was zich er wel degelijk van bewust dat zij als Waffen-SS een formatie vormden die er specifiek op gericht was te vechten voor de politiek en daarmee dus de nazi-ideologie. Daarbij blijkt ook een onvoorwaardelijk geloof en rotsvast vertrouwen in Hitler die altijd weet wat juist is. Ook deze typische gedachte voor nazi-Duitsland leefde blijkbaar onder de Nederlanders. Ten derde werd de strijd tegen Rusland gezien als onvermijdelijk om Europa te redden van het communisme. In zijn dagboek geeft Wessels van 21 juni tot 29 september 1941, een zeer uitvoerige uiteenzetting hoe en in welke vorm ideologie leefde onder Nederlanders in de Waffen-SS. Ik zal deze passages hier nu eerst weergeven alvorens de belangrijke elementen te analyseren: ‘Onze stemming kan door niets bedorven worden, wij gaan naar het front! Welk een grote kracht wordt hier te samengetrokken, om voor den beslissende slag uit te halen. Steiner heeft in een toespraak gezegd dat onze divisie het bewijs zal leveren, dat de wereldbeschouwing van den Führer de juiste is. Wij als Hollanders kunnen den Führer niet dankbaar genoeg zijn nu we metterdaad als soldaat kunnen tonen wat we waard zijn. Wij weten, dat we een weg gaan, die moeilijk is en dat we het grootste gedeelte van het Nederlandse volk tegen ons hebben. Maar ons volk zal, indien het in de toekomst wil blijven voortbestaan, deze weg moeten betreden. Als vrijwilligers zullen wij tonen dat wij alles over hebben voor ons Ideaal. Onze kameraden in het Vaderland en wij hier zullen laten zien wat er van ons Geuzenbloed is overgebleven.’ ‘Kameraad Elvers is gewond. Als ik hem vraag hoe het met hem gaat, zegt hij me: ‘maak je maar geen zorgen over mij. Zorg dat je er beter vanaf komt, wij zijn in Holland veel te hard nodig.’ Het is een prachtkerel, zwaargewond en spreekt alweer over onze strijd in Holland, dat zijn kerels die niet kapot te maken zijn. Nederland heeft nog een toekomst zolang het zulke kerels voortbrengt.’ ‘Dit alles doen wij uit liefde voor het Vaderland, uit liefde voor ons Volk. Mussert heeft hun 10 jaar de weg gewezen, 10 jaar heeft hij hun toegesproken, goedschiks, doch grotendeels voor dovemansoren. Wie niet horen wil, moet maar voelen. Nu zijn wij graag bereid ons Volk een duwtje in de goede richting te geven, ja zelfs als het moet, een trap aan het onderste 32
gedeelte van hun rug, opdat ze in de goede richting vliegen. Wij zijn soldaten geworden en gewoon alles 100 % te doen.’ ‘Wij weten, dat zonder onze inzet, geen leven meer mogelijk is. Al het goede zou uitgeroeid worden, indien de Bolsjewisten overwinnen. Zij die geloven dat ze dan nog leven, vergissen zich. Zij vegeteren slechts nog, gelijk de dieren. Geen Ideaal zal dan het leven mooi maken, geen goed, geen slecht zal zijn. Alles zou hetzelfde zijn, echter niet gemeten naar het beste, maar naar het slechtste. Jullie thuis kunnen dat misschien niet begrijpen, maar wij weten wat dat is. In Rusland is alles grauw. Wij willen ons volk dat lot besparen. Wat er ook geëist zal worden, wij zullen onze plicht doen. Magere Hein mag nog zo vaak zijn tol vragen, ons boezemt hij geen angst meer in. Wij weten dat wij SS-mannen zijn. Wij weten dat we nationaal-socialisten zijn. En in de allereerste plaats, we hebben den Führer trouw gezworen tot in de dood. In ons devies staat: ‘Onze eer heet trouw’. Daar willen we naar leven en sterven.’ ‘Kameraad Ephraim, een van mijn meest beminde kameraden, was gevallen door een dodelijk schot. Gevallen voor zijn Ideaal. Alles heeft hij geofferd wat hij had. Alles voor het Vaderland. Gij daar in Holland, prent dat in uw hersens. Als gij dat tenminste kunt. Alles voor het Vaderland! Hoort gij dat, krentenweger, couponknipper. Ja jullie daar, die zo graag rustig willen leven. Die niet gestoord willen worden. En gij daar zielsverzorgers, en gij daar echter Nederlander, hier gaf weer een zijn leven voor het Vaderland. 18 jaar was hij oud. In zijn korte leven heeft hij meer gedaan dan gij, al wordt ge 100 jaar, nooit zullen jullie daartoe in staat zijn!’ ‘Drie weken lang kom ik iedere dag langs hun graven. Steeds weer moet ik blijven staan. Aldoor komt bij mij de gedachte op, heeft dit alles doel? Ons volk scheldt op ons, lastert over ons, ja schrijft zelfs de ouders van hen die vielen brieven vol gemeenheid. Vaak twijfel ik of ons Volk deze offers wel waard is. Ik weet echter, dat ons Volk goed is. Het heeft toch deze kerels voortgebracht. Bedrogen en belogen is ons volk. Als hun ogen open gaan, zullen zij het offer, dat hier gebracht is, begrijpen. Het is ons volk de laatste jaren te goed gegaan. Van den groten kapitalist tot den kleinsten arbeider hadden zij allen één Ideaal: de Gulden, het gouden kalf! Niet een arbeider was het voorbeeld, maar een rentenier.’ ‘De kameraden die hier liggen zijn ons veel te lief. Ieder wankelen, ieder twijfelen is reeds verraad aan hen. Wat twijfel ik dan nog? Zij geven hun leven, zal ik dan nog twijfelen, ik die nog leef? Twijfelen aan datgene waarvoor zij hun leven gaven? Nee, ik zal nooit meer twijfelen! Ons volk is dit offer waard. Ons volk is niet slecht, ons volk is misleid.’
33
‘Het Heldenfriedhof zal een eeuwige getuigenis zijn van den heldenstrijd die hier gevoerd is. Een getuigenis van een generatie die bereid was hun leven te offeren voor de toekomst van hun volk. Hun offer zal voor ons volk een verplichting moeten worden. Voor onze jeugd zullen wij een voorbeeld zijn, zoals voor ons De Ruyter, Van Speyk en Van Heutsz een voorbeeld waren.’ ‘Ons volk zal echter weten, dat toen op 22 juni 1941 de grote trek naar het Oosten begon, Neerlands beste zonen daarbij waren. Heil kameraden, voor de laatste maal, Heil!’101 Uit deze tekst blijkt ten eerste wederom een enorme loyaliteit aan Hitler en aan het ideaal in de vorm van het nationaal-socialisme, die zo kenmerkend waren voor veel leden van de WaffenSS. Ook de grote afkeer van het communisme en geloof dat het noodzakelijk was de wereld hiervan te bevrijden, komen duidelijk naar voren. Hierbij spelen echter ook belangrijke Nederlandse elementen een rol. Wessels lijkt er in beginsel volledig van overtuigd dat hij en zijn Nederlandse kameraden, vechten voor Nederland en het Nederlandse volk. Hij vergelijkt de vrijwilligers zelfs met historische iconen zoals De Ruyter en Van Speyk. Er kan daarmee niet gezegd worden dat men het idee had slechts voor Duitsland te vechten. Uit deze passages blijkt tevens een zeer grote frustratie over het feit dat het grootste gedeelte van het Nederlandse volk een afkeer had van vrijwilligers in de Waffen-SS. Wessels ziet dat veel Nederlanders sterven voor een in zijn ogen zeer belangrijke zaak, en dat men in Nederland veelal de mening is toegedaan dat het hier landverraders betreft. Wessels raakt hierover ook duidelijk vertwijfeld. Hij lijkt deze vertwijfeling te willen overschreeuwen door zichzelf nogmaals in te prenten dat hij de juiste weg heeft gekozen. Ik kan mij echter niet aan de indruk onttrekken dat Wessels deze twijfels niet geheel kan wegnemen bij zichzelf. Het is daarmee toch schrijnend om te zien hoe iemand wilde vechten voor een geperverteerd ideaal. Voor de Duitsers waren dergelijke sentimenten namelijk niet van belang en vormden zij slechts een manier om meer Nederlanders dienst te laten nemen in de Waffen-SS. Niet het Nederlandse volk als geheel was daarmee misleid zoals Wessels stelt, maar vooral de Nederlandse vrijwilligers waren enigszins misleid. Ook uit het dagboek van Stolk blijkt vertwijfeling over zijn positie als Nederlander in de Waffen-SS: ‘Maar om de belangen van het Nederlandse volk ondergeschikt te maken aan de Groot Germaansche (of Duitsche?) belangen is een grote stap die veel innerlijke strijd kost, een innerlijke strijd die in mij momenteel nog niet gestreden is, alhoewel mijn verstand zegt dat in de nieuwe wereld voor kleine en kleinere belangen geen plaats meer is.’
101
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W.
34
‘Ondanks dat ik mij zoals voorheen gaarne zal inzetten voor de Groot Germaansche Gedachte, zal ik voor alles Nederlander blijven, en wens ik mijn Volk en Vaderland niet te verloochenen.’102 Deze ‘Groot Germaansche Gedachte’ hield een algemeen ‘Germanendom’ in waarbij eerdere grenzen zouden vervagen en er sprake zou zijn van een groot Germaans volk onder, in eerste instantie, Duits bewind. Het was onvermijdelijk dat de Nederlandse belangen hierbij werden achtergesteld. Stolk ondervindt hierdoor wrijving tussen deze gedachte en zijn identiteit als Nederlander. Uiteindelijk wil hij er voor kiezen voor alles Nederlander te blijven, wat impliceert dat hij zich als zodanig ook geen Germaan voelde. Alhoewel deze gedachte dus zeker leefde onder Nederlanders, kan niet gezegd worden dat zij zich ook allen daadwerkelijk beschouwden als Germanen. Toch bleef die gedachte tot ver in de oorlog van belang voor Nederlandse vrijwilligers. Zo beschrijft ook Pieters als lid van de ‘Landstorm’, de Nederlandse leden van de Waffen-SS als Germanen: ‘5 april 1945. Labriére en Klaver zijn niet normaal gevangen genomen maar zeker overgelopen. Ze hadden de dag daarvoor al zoiets uitgelaten, omdat ze er geen brood meer in zagen. Het waren ook twee “broodgermanen”. Ik had hun opmerking niet voor ernst genomen, want er werd wel meer gekankerd.’103 Hieruit blijkt ook dat er anderen waren die het, vooral later in de oorlog, niet meer zo nauw namen met hun vermeende idealen. Zij gaven zich blijkbaar liever over dan dat zij tot het einde bleven vechten. Dit strookt totaal niet met het beeld dat bestaat van leden van de Waffen-SS in het algemeen. Voornamelijk de Duitse Waffen-SS’ers bleven tot het bittere einde strijd leveren. In dit opzicht kan de ‘Landstorm’ dan ook niet vergeleken worden met Duitse eenheden van de Waffen-SS. Het voor de Waffen-SS kenmerkende fanatisme was bij de ‘Landstorm’ niet zo sterk aanwezig. In het voorgaande is duidelijk geworden dat er verschillende factoren voor vrijwilligers bestonden die de motivatie vormden om toe te treden tot de Waffen-SS. Vanzelfsprekend zal niet iedere vrijwilliger slechts één specifieke reden hebben gehad om tot deze beslissing te komen. Voor het merendeel zal dit bepaald zijn op grond van meerdere factoren. Het is duidelijk geworden dat ideologie wel degelijk een rol van betekenis speelde. Ideologie en de exacte toepassing hiervan was ook van groot belang in de verhouding tussen de NSB en de Waffen-SS.
102 103
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P.
35
7. Verhouding NSB en Waffen-SS
De verhouding tussen de NSB en de Waffen-SS werd in eerste instantie getekend door de verhouding tussen de NSB en de Nederlandse SS. In tegenstelling tot de NSB die er altijd naar had gestreefd bepaalde nationale elementen te handhaven, richtte de Nederlandse SS zich als politieke organisatie uitsluitend naar wat het Derde Rijk te bieden had. Dit werd dan aan het toch weinig geïnteresseerde thuisfront aangeprezen als ‘Groot-Germaans’. 104 Dit stond in sterk contrast met de NSB-gedachte dat Nederland een min of meer zelfstandig land moest blijven; de invloed van de bezetter zou moeten worden beperkt en Nederland zou (gedeeltelijk) zijn eigen identiteit moeten behouden. Voornamelijk Mussert was deze opvatting toegedaan. Deze twee stromingen kunnen worden aangeduid als de SS-gezinden en de NSB-gezinden. Mussert was uiteraard als NSB-gezinde, aanvankelijk sterk tegen dienstneming in de Waffen-SS, om precies te zijn bij ‘Westland’. Hij had er grote bezwaren tegen dat Nederlanders voor strikt Duitse belangen zouden vechten. Dit weerhield NSB’ers er echter niet van dienst te nemen in ‘Westland’. Toch vielen de aantallen vrijwilligers die zich aanmeldden in 1940, door de houding van Mussert sterk tegen.105 ‘Westland’ zou daarmee een sterk SS karakter krijgen. In februari 1941 wijzigde Mussert zijn houding. Uit vrees overvleugeld te worden door de Nederlandse SS, ging hij er nadien naar streven juist zoveel mogelijk NSB’ers dienst te laten nemen bij de Duitse formaties. Hij trachtte hen als aparte groep bijeen te houden en daar het stempel van de NSB op te drukken. Oorspronkelijk voelde hij in eerste instantie dan ook niets voor het Vrijwilligerslegioen, dat een algemeen Nederlands karakter diende te krijgen. Uit
het
dagboek
van
Stolk
blijkt
dat
Mussert
wervingscampagnes
voor
het
Vrijwilligerslegioen vanuit de NSB zelfs verbood.106 Na korte tijd ging Mussert er echter zelfs mee akkoord om WA’ers op te roepen om zich te melden voor het Legioen.107 Hiermee probeerde Mussert dan toch de NSB zijn stempel te laten drukken op het Legioen. In ieder geval wat het geleverde aantal vrijwilligers betrof. De Duitsers hadden hier geen bezwaar tegen. Ze zorgden er echter met succes voor dat de NSB in andere opzichten geen enkele 104
S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 51. 105 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 146. 106 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S. 107 L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 - mei '43, eerste helft, Den Haag 1975, p. 439.
36
concrete greep op het Legioen kreeg. Al bij de werving voor ‘Westland’ besloot men met name buiten de NSB te werven, en vaak zelfs de voorkeur te geven aan niet-NSB’ers. Deze wervingspolitiek zette men voort bij het Legioen, waardoor zoals al eerder gezegd, het grootste gedeelte van de vrijwilligers niet afkomstig was uit de NSB. Toch had een en ander tot gevolg dat over het algemeen een NSB-sfeer heerste in het Vrijwilligerslegioen, en een SS-sfeer in ‘Wiking’.108 De houding van de NSB tegenover de Waffen-SS zou dus veranderen van negatief naar positief. Deze houding zou gedurende de oorlog niet meer wijzigen. Sterker nog, toen het plan werd opgevat de ‘Landstorm’ op te richten, was Mussert hier zeer enthousiast over: op deze wijze konden zijn NSB’ers bewapend worden. Hiermee leefde voor hem de hoop op dat nu tenminste een basis geschapen werd voor wat eens het Nederlandse leger in zijn NSBNederland van de toekomst zou worden. Thans zou in Nederland een gewapende formatie worden opgebouwd binnen de landsgrenzen, bedoeld om eveneens binnen deze grenzen gebruikt te worden. Een ander voordeel was dat niemand meer trachtte het nazi-karakter van de formatie te verbergen. Mussert riep zijn volgelingen derhalve wederom op, nu om dienst te nemen in de ‘Landstorm’.109 Concluderend kan worden gezegd dat Mussert zijn opvattingen steeds wijzigde om daarmee uit de Waffen-SS zoveel mogelijk voordeel te behalen ten gunste van de NSB. Uiteindelijk zou dit alles nergens toe leiden; nog meer Nederlanders zouden sterven in Duitse dienst, en de NSB zou uiteindelijk de geschiedenis in gaan als een partij van collaborerende mislukkelingen. De aanvankelijke scepsis van NSB’ers tegenover de Waffen-SS wordt duidelijk geïllustreerd door Bekker. Eerder werd al duidelijk dat Bekker zich er in eerste instantie niet bewust van was dat hij dienst zou doen in de Waffen-SS. Bij zijn militaire opleiding kreeg hij echter ook te maken met politieke scholing: ‘4 oktober 1941. Eerst handgranaat werpen. Vervolgens weer scholing. Beide sprekers zijn afkomstig uit Avegoor, de SS school. Nu, het zijn echte SS redenaren, maar ze zullen ons niet vangen... De sprekers waren echt SS redenaren. Wij zijn toch één Bloed dus één Stam enzovoort. Volgens hen ligt ons nabestaan niet in het hiernamaals, maar hebben wij onze plichten gewoon tegenover ons bloed en sibbe en zijn dit de voornaamste punten. Geloof is goed, maar dat is een natuurgeloof.’110 108
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 345 en 409. 109 N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 377. 110 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B.
37
Stolk kwam eveneens vanuit de NSB en de WA in de Waffen-SS terecht. Hij sympathiseerde in eerste instantie echter meer met de Waffen-SS dan met de NSB. Toen eenmaal duidelijk werd dat de WA’ers zouden worden ingelijfd bij de Waffen-SS, probeerden sommigen zich hieraan te onttrekken. Stolk schrijft hierover: ‘Alles vlucht uit de WA naar de brandweer. De stemming is door een en ander zeer gedrukt, het vertrouwen in de NSB (voor zover dat nog bestond) is wederom ernstig geschaad.’ Door zijn dienstneming in de WaffenSS ontwikkelde Stolk juist scepsis tegenover de NSB en lijkt hij te zijn gewonnen voor de ‘Groot-Germaanse gedachte’ die kenmerkend was voor de SS-gezinden: ’14 september 1942. Na een week verlof allen weer vereend. Overal menen wij symptomen van een afbrokkeling der NSB waar te nemen. Meer en meer wordt gefluisterd dat niet de NSB het te vertellen krijgt, doch dat getracht zal worden door middel van een op te richten Groot-Germaansche Gemeenschap de nieuwe gedachte ingang te doen vinden bij het Nederlandse volk. Zulks omdat het publiek, en terecht, meer dan ooit vervreemd van de NSB door het voorbeeld dat aldaar wel en niet gegeven wordt, dat wil zeggen slechte voorbeelden die wel en goede die vrijwel niet worden gegeven. Anderzijds lijkt het Nederlandse volk wel te winnen in de GrootGermaansche Gedachte.’ Hieruit blijkt wederom het onderscheid tussen de ‘NSB-gedachte’ en de ‘SS-gedachte’ en het belang hiervan in de politiek op dat moment. Dit wordt nogmaals onderstreept door de volgende passage: ‘26 september 1942. Gruppenführer Rauter heeft de “politieke wilsvorming” in Nederland in handen gekregen. Daardoor is het overduidelijk geworden dat de SS het in den lande te vertellen heeft gekregen. Daarmede is tevens de zekerheid verkregen dat mijns inziens niet de NSB doch de nationaal-socialisten die de GrootGermaanse Gedachte aanhangen en zij die aan het front hebben gestaan, het later te vertellen krijgen.’ Ook had Stolk een negatieve houding tegenover Mussert als persoon: ‘25 november 1942 (Mussert spreekt zich uit voor een onafhankelijk Nederland en de herrijzenis van het Nederlandse Volk). Alhoewel de woorden van Mussert uit mijn hart gegrepen zijn kan ik toch geen vertrouwen hebben in zijn politiek gezien zijn zwakke persoonlijkheid. Het gaat er voor mij alleen maar om of de politiek der SS voor de toekomst van ons Vaderland zegenrijk zal zijn.’ Later slaat Stolks houding echter om en krijgt hij twijfels over de juistheid van de ‘Groot-Germaanse gedachte’ en het belang dat hiermee gediend was voor het Nederlandse volk. Deze ontwikkeling werd eerder weergegeven in paragraaf 6 van dit hoofdstuk. Ook zijn mening over Mussert en diens gedachten over de toekomst van Nederland werden nu door Stolk in een geheel ander opzicht bekeken: ‘Ophelderende gesprekken met den Führer hebben plaatsgehad waarbij als resultaat Mussert het vertrouwen van den Führer blijft genieten, 38
terwijl
men
anderzijds
nog
niet
tot
beslissende
stappen
ten
aanzien
van
regeringsvraagstukken is overgegaan. Het voornaamste is echter dat Nederland als zodanig hoopvol de toekomst tegemoet kan zien, iets wat ongetwijfeld aan de vasthoudendheid en het karakter van Mussert te danken is.’ Uiteindelijk laat Stolk zich zelfs geheel afwijzend uit ten opzichte van de ‘Groot-Germaanse gedachte’ en hoe hiermee werd omgegaan door de Duitsers: ‘De Duitsers eisen van ons dat we Groot-Germaans denken, terwijl zij zelf in hun bekrompenheid uitsluitend imperialistisch denken en dat verwisselen met Groot-Germaans. Het gevolg is een stijgende anti-Duitse gezindheid bij vrind en vijand in Nederland.’111 Deze mening weerhield Stolk er echter niet van als officier dienst te doen aan het Oostfront in de Divisie ‘Wiking’. Op 31 augustus 1943 raakte hij zwaar gewond door een mortier. Hij overleefde verschillende operaties waarvan hij na genezing verslag deed. Zijn dagboek eindigt met deze beschrijving. Het voorgaande illustreert de verhouding tussen de NSB en de SS en Waffen-SS, die dus voornamelijk werd getekend door verschillen in politieke opvattingen. Deze discrepantie was blijkbaar ook van groot belang voor afzonderlijke vrijwilligers in de Waffen-SS, zoals met name blijkt uit het dagboek van Stolk.
8. Verhouding Nederlanders en Duitsers in de Waffen-SS
Hilberg schetst in zijn werk ‘De vernietiging van de Europese Joden’ een nazi-hiërarchie van naties en volkeren binnen het Duitse machtsdomein. Helemaal bovenaan, ver verheven boven de anderen, stonden vanzelfsprekend de Rijksduitsers die afkomstig waren uit het oorspronkelijke Rijk. Daaronder stonden de Volksduitsers, dat wil zeggen volksgroepen buiten het oorspronkelijke Duitse grondgebied die tot het Duitse ‘cultuurvolk’ behoorden. Op de Volksduitsers volgde de categorie van ‘Germaanse’ volkeren: Noren, Denen, Nederlanders en Vlamingen. Voor deze nationaliteiten lag germanisering op lange termijn in het verschiet. Een omvangrijke middengroep, die noch publieke bijval noch openlijke afval ten deel viel, liep uiteen van Tsjechen, Fransen en Walen tot Grieken en Serviërs. Na september 1943 zouden ook de Italianen tot deze groep behoren. Onderaan in de hiërarchie bevonden zich de Oost-Europeanen. Maar hier bestonden onderlinge verschillen: Esten stonden boven Letten, Letten boven Litouwers, en deze drie Baltische volkeren weer boven Oekraïners. Daar vlak
111
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S.
39
onder stonden de Wit-Russen, Russen en Polen. Helemaal onderaan bevonden zich de zigeuners en uiteindelijk de Joden.112 Nederlanders bevonden zich dus aan ‘de goede kant van de streep’ en ook vrij hoog in de nazi volkenhiërarchie. Van de niet-Duitse volken behoorden zij zelfs tot de hoogste categorie. Toch bleven de Duitsers, en vooral de Rijksduitsers, qua status ver boven de Nederlanders. De Duitsers zagen de Nederlanders daarmee over het algemeen uiteindelijk ook als een minderwaardig volk. Dit minderwaardige volk leverde echter toch soldaten die vrijwillig wilden vechten in de Waffen-SS. Dit had als gevolg dat voornamelijk in het eerste half jaar van het ontstaan van ‘Westland’, Duitse officieren en vooral onderofficieren zich tegenover de Nederlanders volledig tactloos gedroegen. Zij wilden de Nederlandse rekruten meteen duidelijk maken dat de Nederlanders Volksduitsers waren, zij het dan van zeer laag allooi. Het Duitse kader liet zich geregeld op de meest kwetsende wijze over Nederland en zijn bevolking uit en trachtte menigmaal de rekruten in hun nationale en individuele trots te raken. Vele Duitse militairen van de Waffen-SS hadden voor de personen uit het pas veroverde Holland, die een of ander Duits doch onbegrijpelijk dialect schenen te spreken en totaal geen militaire houding bezaten, slechts geringschatting. Dit zou gedurende de gehele oorlog de houding van veel Duitse SSmeerderen tegenover de Nederlanders onder hun bevel blijven. Het gedrag van de Duitse SSmilitairen leidde in latere formaties der Waffen-SS waarin Nederlandse vrijwilligers dienden, met name in het Vrijwilligerslegioen, tot ernstige wrijvingen. Juist in de Standarte ‘Westland’ werden na een half jaar, onder leiding van Steiner, redelijker verhoudingen geschapen. Het nam niet weg dat de eerste maanden van de opleiding in München voor ‘Westland’ een slechte start was.113 De houding van Rijksduitsers tegenover Nederlanders bij de officiersopleiding in Bad Tölz wordt door Stolk als volgt omschreven: ‘31 januari 1943. Minder prettig is de houding die de Rijksduitsers in onze Junkerschaft aannemen. Veel schreeuwen, steeds profiteren, de baas spelen en in feite tot niets in staat zijn, terwijl ze hun onderofficierenmentaliteit niet kunnen kwijt raken.’ Tevens blijkt uit het dagboek van Stolk dat een hiërarchische verhouding bestond
tussen
Nederlanders
in
het
Vrijwilligerslegioen
en
Nederlanders
in
‘Westland’/’Wiking’: ‘7 oktober 1942. Stemming onder nul. We worden als domme rekruten aangepakt. Ook de Nederlandse SS die de cursus meemaken (‘Westland’) gedragen zich zeer
112
R. Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, Deel III, Zutphen 2008, p. 1229-1238. N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976, p. 315-316. 113
40
onkameraadschappelijk. Ze verbeelden zich alles te zijn.’114 Het is opmerkelijk dat Stolk vrijwilligers in ‘Westland’ aanduidt als Nederlandse SS. Dit onderstreept de eerder genoemde verwevenheid van deze twee groepen binnen de SS. Over de verhouding tussen het Vrijwilligerslegioen en ‘Wiking’ schrijft Wiersma als vroeg lid van ‘Wiking’: ‘Later gingen nog enkele bekenden bij het Legioen, wat wij directe leden der SS altijd als iets minder beschouwd hebben.’115 De Nederlandse vrijwilligers in ‘Wiking’ stonden derhalve in hoger aanzien dan diegenen in het Vrijwilligerslegioen. Alhoewel de Nederlanders werden beschouwd als een minderwaardig volk ten opzichte van de Duitsers, wat heeft geleid tot wrijvingen binnen de gelederen van de Waffen-SS, kwamen de Nederlandse vrijwilligers de Duitsers in militair opzicht goed van pas. De aanduiding als zijnde minderwaardig weerhield de Duitsers er dan ook niet van om eenheden waarin Nederlandse vrijwilligers dienden, met name aan het Oostfront, veelvuldig in te zetten.
114 115
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
41
Hoofdstuk III De Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ aan het Oostfront
1. Gevechtsinzet
Op 22 juni 1941 ging operatie ‘Barbarossa’ van start; Hitlers kruistocht tegen het bolsjewisme was begonnen. De 5. SS-Infanterie-Division ‘Wiking’ bevond zich op dat moment aan de rivier de Bug in bezet Polen. Het duurde enige dagen voordat duidelijk werd dat de eerste vijandige stellingen doorbroken waren en dat nu de snellere eenheden aan moesten treden. ‘Wiking’ moest uitrukken in de richting van Loetsk (Luck), en kon zo beginnen aan haar veldtocht aan het Oostfront.116 De opmars begon op 29 juli 1941 door het door de Sovjets bezette deel van Polen. 117 Tijdens de veldtocht zou ‘Wiking’ zich ontwikkelen tot een uiterst slagvaardige elite-eenheid.
116 117
F. Steiner, Die Freiwilligen, Göttingen 1963, p. 87. G. Williamson, The blood-soaked soil. The battles of the Waffen-SS, London 1995, p. 46.
42
Op de bovenstaande kaart wordt weergegeven welke weg ‘Wiking’ heeft afgelegd in de periode juni 1941 tot en met mei 1945. Ik zal deze ontwikkelingen op het slagveld nu beknopt uiteenzetten. ‘Wiking’ trok op 1 juli 1941 door de stad Lemberg (Lwow). Hier werd de Divisie voor het eerst geconfronteerd met de verschrikkingen van oorlog. In Lemberg troffen zij door Sovjetsoldaten verminkte lijken van Oekraïense opstandelingen aan. 118 Wiersma is hier van onder de indruk en schrijft: ‘1 juli 1941 kregen wij een voorproefje van de beestachtigheid van de Russen. In Lemberg, waren honderden lijken afschuwelijk verminkt, van Oekraïners. Vrouwen met afgesneden borsten en opengereten geslachtsorganen, mannen met hetzelfde afgesneden, ogen uitgestoken, tong uitgesneden en onherkenbaar verminkt door slagen met de geweerkolf in het gezicht. Ik wil ophouden met schrijven over deze gruwelen.’119 Ook Wessels maakte een aantekening van de situatie in Lemberg: ‘Hier maakten wij voor het eerst kennis met het Bolsjewisme zonder masker. Duizenden vrouwen, mannen en kinderen op de meeste gemene manier doodgemarteld.’120 In Lemberg en omgeving raakten de Nederlanders ook verwikkeld in hun eerste gevechten. Bij die gelegenheid zouden de Nederlanders zich volgens een Duitse SSoorlogsverslaggever in Storm (weekblad van de SS in Nederland): ‘prachtig hebben geweerd en daarmee alle beweringen, dat het soldaat zijn den Nederlandschen aard niet zou liggen, hebben gelogenstraft.’121 De Divisie vervolgde zijn weg richting de volgende grote stad: Tarnopol. Nadat enige dorpen waren ingenomen, sneuvelde Wäckerle, de commandant van ‘Westland’, op 2 juli 1941. SS-Oberführer Arthur Phleps werd de nieuwe commandant.122 Over de dood van Wäckerle schrijft Wiersma: ‘Wäckerle werd van achteren in het hoofd doodgeschoten, was vrijwel onmiddellijk dood. Droefenis en verontwaardiging in het regiment, Wäckerle was degene geweest die van de eerste Nederlandse vrijwilligers soldaten had gemaakt.’123 Wessels schrijft: ‘Wäckerle gevallen. De verslagenheid is groot. Met de Russen, die ons vandaag in handen vallen, wordt geen pardon gemaakt, totdat een bevel ons weer tot de orde roept.’124 De dood van de geliefde commandant Wäckerle blijkt onder de Nederlanders heftige emoties te veroorzaken, en heeft er blijkens de tekst van Wessels ook toe geleid dat enige Russische krijgsgevangenen als wraak direct zijn geëxecuteerd. 118
F. Steiner, Die Freiwilligen, Göttingen 1963, p. 91. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 120 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W. 121 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 170. 122 F. Steiner, Die Freiwilligen, Göttingen 1963, p. 92-93. 123 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. 124 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W.
119
43
Na de voorgaand beschreven ontwikkelingen bereikte ‘Wiking’ op 4 juli 1941 Tarnopol waar de Divisiestaf zichzelf tijdelijk onderbracht.125 Hier kwamen de Nederlandse vrijwilligers in aanraking met Joodse burgerbevolking. De ontwikkelingen die zich hier voordeden zal ik verder beschrijven in paragraaf 4. Daarna trok ‘Wiking’ verder naar Proskurow en vervolgens naar Uman waar zij eind juli 1941 deelnam aan een ‘Kesselslag’ waarbij grote aantallen Russen werden omsingeld en vernietigd dan wel krijgsgevangen genomen. De Divisie trok verder naar Kiev totdat zij werd afgelost door de Wehrmacht. Vervolgens stak ze de Dnjepr over en speelde een belangrijke rol bij het vormen van een bruggenhoofd in de stad Dnjepropetrowsk. Midden september was de stad geheel in Duitse handen. De volgende grote slag waarin ‘Wiking’ betrokken raakte, begon zo rond 10 oktober 1941 ten einde de stad Rostow in te nemen. Midden oktober werd ook de havenstad Mariopol ingenomen. Uiteindelijk zou de strijd om Rostow zich ontwikkelen tot een winteroorlog.126 Inmiddels had ‘Wiking’ op het slagveld al een geduchte reputatie opgebouwd. Toen de Duitsers in de herfst van 1941 de Russische generaal-majoor Pavel Danilovitsj Artemenko gevangennamen, vertelde hij hen dat de commandanten van het Rode Leger ‘Wiking’ wegens haar gevechtskracht het meest vreesden. Ze zouden zich elke keer opnieuw zeer opgelucht voelen als eenheden van de Wehrmacht de tegenover hen gelegen Divisie ‘Wiking’ aflosten. 127 De invallende winter zorgde ervoor dat de slagvaardigheid van de Divisie werd verminderd. Daarbij boden de Russen steeds sterkere tegenstand. Dit had tot gevolg dat ‘Wiking’ op sommige plaatsen voor het eerst genoodzaakt was tot terugtrekken.128 Lange tijd werd dan ook geen vooruitgang geboekt. Tot op 21 juli 1942 een offensief werd gestart richting de Kaukasus. Rostow werd ingenomen en er werd een doorbraak geforceerd over de rivier de Kuban tot in het gebied rond de stad Maikop. In augustus en september 1942 was ‘Wiking’ betrokken bij gevechten in de Opper- en West-Kaukasus en tot het einde van 1942 bij gevechten in het Terekgebied.129 Uiteindelijk zou hierbij ook de stad Malgobek, dichtbij de Kaspische Zee, worden ingenomen. ‘Wiking’ bevond zich op dat moment op het meest
125
P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977, p. 38. P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977, p. 39-79. 127 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 259. 128 G. Williamson, The blood-soaked soil. The battles of the Waffen-SS, London 1995, p. 50-51. 129 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel4, Antwerpen 1989, p. 15.
126
44
oostelijke punt van het Oostfront.130 Ondertussen was ‘Wiking’ in november 1942 omgedoopt tot 5. SS-Panzergrenadier-Division.131 Na de winter van 1942-1943 waarin het 6e Leger een voor de Duitsers catastrofale nederlaag leed bij Stalingrad, en het gehele Duitse militaire apparaat teruggedrongen werd door het Rode Leger, was ook ‘Wiking’ vrijwel alleen beperkt tot het voeren van afweergevechten. ‘Wiking’ werd teruggedreven over de Don en in het Donetzgebied. In de periode half juli tot eind september 1943 kwam het tot zware afweerslagen bij Charkov, Isjum en Kiev in Oekraïne, waarin ‘Wiking’ haar sporen verdiende. 132 In februari 1943 besloot Himmler overigens om de Standarte ‘Nordland’ uit te roepen tot een aparte Divisie, waardoor ‘Wiking’ vanaf dat moment nog slechts bestond uit ‘Westland’ en ‘Germania’. Tevens kreeg ‘Wiking’ in mei een nieuwe commandant in de persoon van SS-Brigadeführer Herbert Otto Gille. Deze volgde Steiner op die het commando voerde over het III. SS-Panzerkorps.133 In oktober 1943 onderging ‘Wiking’ een metamorfose tot tankdivisie: 5. SS-PanzerDivision, al had dat in praktijk niet veel om het lijf. Het was onmogelijk een Divisie in zo korte tijd compleet op tanks te laten overschakelen, afgezien van het feit dat er een groot tekort aan tanks bestond. De Divisie zou dan ook zware verliezen lijden.134 Vanaf 13 november 1943 was ‘Wiking’ verwikkeld in gevechten bij de stad Tscherkassy. Hier kreeg zij het opnieuw zwaar te verduren toen zij op 20 januari 1944 door het Rode Leger werd ingesloten. Pas op 16 februari 1944 slaagde ‘Wiking’ er met behulp van andere eenheden in uit te breken.135 ‘Wiking’ had op dat moment vrijwel ononderbroken gevochten aan het zuidelijk front in de Sovjet-Unie. De Divisie werd daarom teruggetrokken naar Lublin om de soldaten wat rust te gunnen en de Divisie weer op gevechtssterkte te brengen. ‘Wiking’ verloor in deze periode haar reputatie van elite-eenheid. De meeste nieuwkomers hadden nauwelijks militaire opleiding genoten en bleken ongemotiveerd. Van de harde, niets ontziende Waffen-SS opleiding was geen sprake meer, laat staan van ideologische scholing. Himmler had er op dat moment zelfs geen bezwaar meer tegen om Russen en andere niet-
130
P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977, p. 162-170. S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 258. 132 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel4, Antwerpen 1989, p. 15. 133 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 258-259. 134 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 259. 135 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel4, Antwerpen 1989, p. 16-17. 131
45
Germanen in de Waffen-SS op te nemen.136 Vanaf 18 maart 1944 werd ‘Wiking’ weer ingezet; nu in Polen bij de stad Kowel. Vervolgens vocht zij tot 25 december 1944 aan het steeds verder naar het Westen terugtrekkende front, in de omgeving van Warschau en Modlin. 137 Ondertussen was Gille als commandant op 6 augustus 1944 vervangen door SSStandartenführer Johannes Mühlenkamp; die alweer op 9 oktober 1944 vervangen werd door SS-Standartenführer Karl Ullrich.138 Op 26 december 1944 werd de Divisie overgeplaatst naar Hongarije, waar zij in januari 1945 de ontzetting van Boedapest diende te bewerkstelligen. 139 Na de bloedige slag om Boedapest waarbij ‘Wiking’ achtduizend man verloor, trok de Divisie zich terug naar Stuhlweissenburg (Szekesfehervar) waar zij het ‘Führerbefehl’ kreeg de stad tot de laatste ademteug te verdedigen. Commandant Ullrich besloot echter de stad te ontruimen en week, om totale vernietiging te voorkomen, met zo’n vijftienduizend man uit naar Tsjechoslowakije. Uiteindelijk zou nog een laatste offensief worden ingezet tegen het oprukkende Rode Leger, maar toen dat vastliep en een omsingeling dreigde, slaagde ‘Wiking’ erin naar het westen te ontsnappen. Voor alles wilde Ullrich een gevangenneming door het Rode Leger voorkomen, wat hem inderdaad lukte. Op 9 mei 1945 gaf ‘Wiking’ zich bij het Oostenrijkse Fürstenfeld over aan de Amerikanen. 140 De Divisie ‘Wiking’ was betrokken bij veel van de grote slagen die plaatsvonden aan het Oostfront. In verschillende slagen speelde ‘Wiking’ zelfs een rol van doorslaggevende betekenis. Het militair optreden van de Nederlandse vrijwilligers aan het Oostfront was derhalve zeker niet van ondergeschikt belang. De vrijwilligers zouden zich in deze periode echter niet alleen bezighouden met strikt militaire aangelegenheden.
2. Betrokkenheid bij de genocide op de Joden
In 2008 verscheen een boek van de Nederlandse Waffen-SS’er Henk Kistemaker. In dit boek beschrijft Kistemaker zijn ervaringen aan het Oostfront als soldaat in de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’. In het voorwoord van de uitgever wordt gesteld dat het opvalt dat Kistemaker in 136
S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 260-261. 137 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel4, Antwerpen 1989, p. 16. 138 P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977, p. 13. 139 J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 1940-1945, Deel4, Antwerpen 1989, p. 16. 140 S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk), p. 261-262.
46
zijn relaas met geen woord rept over onderwerpen als Jodenvervolging, vernietigingskampen, de nazi-ideologie en de beruchte Einsatzkommando’s aan het Oostfront. Kistemaker vertelde zijn zoon: ‘Als frontsoldaat speelde zich dat allemaal buiten ons gezichtsveld af. We hielden ons daar tijdens de oorlog totaal niet mee bezig.’141 Bij het lezen van het boek viel deze uitspraak mij op en ik twijfelde direct aan de waarheid hiervan. Het is namelijk algemeen bekend dat ook de Waffen-SS zich zeker met dergelijke praktijken heeft beziggehouden. Uit de dagboeken blijkt dat dit ook het geval is geweest voor Nederlandse vrijwilligers. Er zijn verschillende passages die betrokkenheid bij genocide beschrijven. Dit begon al vroeg na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941. Zo bevond de Divisie zich op 4 en 5 juli 1941 in en om de stad Tarnopol, nog vrij dichtbij de stad Lemberg. Wessels schrijft hierover: ‘4 juli, Tarnopol. Ook hier waren de Russen als beesten tekeer gegaan. Zoals overal hadden de Joden alles in handen gehad en hun lusten op het volk botgevierd. Het zal een ieder wel duidelijk zijn dat wij als SS-mannen onbarmhartig tegen de Joden optreden. Het was ons dan ook zeer welkom dat de burgerbevolking de Joden in een gevangenis tezamen dreef, waar zij hun verdiende straf ontvingen. In deze gevangenis waren honderden Oekraïners vermoord. Hoofdzakelijk de Joden hadden hierin een grote rol gespeeld. Op dezelfde plaats ontvangen zij hun straf. Oog om oog en tand om tand!’142 Uit deze passage zijn verschillende bevindingen af te leiden. Ten eerste blijkt wederom dat Wessels zich bewust was van de ideologische achtergrond van de Waffen-SS: SS-mannen treden onbarmhartig op tegen de Joden. Daarbij blijkt duidelijk de ideologische gedachte dat de Joden iedereen onderdrukten en het voor het zeggen hadden. Ten tweede blijkt een zekere sympathie voor de Oekraïense burgers die volgens Wessels onderdrukt en vermoord waren door de Joden. Deze houding is overigens begrijpelijk gezien zijn ervaringen in Lemberg drie dagen daarvoor (zie de vorige paragraaf). Deze burgerbevolking hielp overigens graag met het verzamelen van de Joden. Ten derde en meest opmerkelijk, blijkt impliciet dat de WaffenSS’ers de Joden uiteindelijk in de gevangenis executeerden. Over de gebeurtenissen op 4 juli 1941 schrijft Fredriks: ‘Nog op de vaart. In een dorpje vlakbij Tarnopol halt gehouden en een uur pauze. In dat uur een mongool en 2 Joden erschossen. Alvorens de Joden een gat te hebben laten graven voor 3 personen. Ze zijn erin gaan liggen om te kijken of ze erin pasten, en toen ’t klaar was zijn ze erschossen en de put was vol en werd dichtgegooid. We zijn verder gereden en kwamen toen in de stad.’143 Hieruit
141
H. Kistemaker, Wiking. Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront, Hilversum 2008, p. 10-11. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W. 143 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F.
142
47
blijkt wederom dat Joden werden vermoord en tevens dat de lijken direct werden weggewerkt door het dichtgooien van het gat. Fredriks bevond zich op dit moment echter nog niet in Tarnopol zelf, wat betekent dat ook buiten de stad dit soort moordpartijen plaatsvonden. Ook Wiersma beschrijft enige voorvallen op 4 juli in een stad dichtbij Tarnopol die Husyatin heet: ‘Hinderlaag opgezet door de Russen, ook Russen verkleed als civilisten. We werden beschoten vanuit een keldergat. We gooiden 20 liter benzine in het gat en 2 handgranaten. Vervolgens een knal en grote steekvlammen. Binnen enkele minuten kwamen 12 civilisten eruit, waarvan er 7 Joden waren, terwijl er nog 8 door de handgranaten gedood waren. De Joden moesten eerst hun eigen graf graven en werden vervolgens omgelegd. Bij de genoemde 12 waren 3 vrouwen, als men deze bestiën tenminste nog zo kan noemen. Een Joodse commissaris maakte zelf de strik waar hij mee werd opgehangen.’144 Uit deze passage blijkt dat ook vrouwen koelbloedig werden geëxecuteerd. Er werd dus blijkbaar geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het is duidelijk dat commissarissen wel anders werden behandeld; deze werd in dit geval namelijk opgehangen. Wellicht dat deze dan ook niet werden weggehaald, om zo als voorbeeld te dienen van hoe werd omgegaan met communisten. Wiersma vindt tevens dat de vrouwen ‘bestiën’ zijn en daarom niet meer zouden moeten worden gezien als vrouwen. Hieruit blijkt naar mijn mening impliciet ook de ideologische gedachte dat de Slavische volken ‘mindere’ mensen waren. Later in zijn dagboek schrijft Wiersma over een voorval in de stad Tarnopol, zes dagen na de val van Tarnopol. Dit voorval heeft hij overigens niet exact gedateerd: ‘Vergeten heb ik nog te vertellen hoe mooi het was om in Tarnopol een opperrabbijn aan de toren van zijn synagoge op te hangen en toen de synagoge in brand te steken. Dit gebeurde 6 dagen na de val van Tarnopol, toen wij er nog eens terugkeerden om menage af te halen.’145 Ten eerste valt op dat een leider van de Joodse gemeenschap zoals een opperrabbijn, als een schouwspel op een dergelijke afschuwelijke wijze om het leven werd gebracht. Het is tevens schokkend dat Wiersma hier schijnbaar veel plezier in had, wat getuigt van sadisme. Ten tweede gingen de moordpartijen in Tarnopol blijkbaar nog enige dagen door nadat ‘Wiking’ al verder getrokken was. Uit de verdere context van deze passage in het dagboek blijkt namelijk dat Wiersma slechts met een klein aantal soldaten terugkeerde naar Tarnopol. Het is daarom waarschijnlijk dat deze moordpartijen werden uitgevoerd door andere eenheden. Een andere schokkende passage bevindt zich in het dagboek van Fredriks gedateerd 5 juli 1941: ‘Afgevaren uit Tarnopol en in een dorpje halt gehouden. Waar we weer een hoop 144 145
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
48
Joden vonden en merkten dat er hier ook al een Jodenvervolging bezig was. Wij ons een paar Joden gesnapt en onze auto laten poetsen tot ze glom. Eerst hebben we de Joden geschoren. De ene helft van de baard laten zitten en de andere helft met de schaar weggeknipt. Bij anderen hebben we ’t afgebrand met benzine. Toen is het losgegaan; met een sabel en een stuk hout op de donder gegeven en ze laten zweten. Aansluitend hebben we ze aan de commandant afgeleverd. Daar werden ze door de poort langs een vijver gedreven, en dan prrt prrt met mp en er viel een stoot Joden in de vijver. De volgende morgen heb ik de vijver gezien. Die was stokvol; doden, half doden enz. Een gebrul en een stank. Ik heb m’n zakdoek voor m’n mond gedaan want ik moest kotsen.’146 Nederlandse vrijwilligers hielden zich daarmee dus ook bezig met het vernederen en martelen van Joden. Het sadisme ligt er in deze passage ook dik bovenop. Ondanks dat Fredriks misselijk zegt te zijn geworden van de aanblik van de vijver, lijkt hij er wel degelijk plezier in te hebben gehad de Joden te vernederen en te martelen. Ook blijkt wederom uit deze passage dat grootschalige moordpartijen door vrijwilligers in ‘Wiking’ plaatsvonden in de omgeving van Tarnopol. Tot dusver zijn alleen gebeurtenissen beschreven in Tarnopol en omgeving op 4 en 5 juli 1941 en enige dagen daarna. Wiersma impliceert echter ook een grootschalige moordpartij in Mariopol. Deze havenstad aan de Zwarte Zee is gelegen in Oekraïne en heet tegenwoordig Mariupol. Wiersma schrijft dat deze gebeurtenissen plaatsvonden in midden oktober 1941: ‘Mariopol viel in onze handen en de mooiste buit die wij ons hadden kunnen dromen was wel de 13.000 Joden die levend in onze vingers kwamen, maar er natuurlijk niet meer levend uitkwamen.’147 Het is opmerkelijk dat het hier een vrij groot aantal Joden betreft. Daarbij is het schokkend te zien dat Wiersma door deze ‘buit’ in extase lijkt te zijn geraakt, en het blijkbaar prachtig vindt dat deze mensen werden vermoord. Wederom is hier sprake van sadisme. De betrokkenheid van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ bij de genocide op de Joden aan het Oostfront is op basis van de voorgaand beschreven passages uit de dagboeken, onmiskenbaar. De misdaden vonden voornamelijk plaats in het begin van de veldtocht en ook in oktober 1941. In het vervolg van de dagboeken heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden van betrokkenheid van deze vrijwilligers bij verdere genocidale praktijken. Jodenvervolging en genocide speelden zich dus zeker niet af buiten het gezichtsveld van de frontsoldaten; de frontsoldaten hielden zich er zelfs wel degelijk mee bezig. De eerder aangehaalde uitspraak van Kistemaker is daarmee niet waar. Aangezien 146 147
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
49
Kistemaker ook diende in ‘Wiking’ evenals de schrijvers van de dagboeken die hier centraal staan, lijkt het mij ook zeer onwaarschijnlijk dat Kistemaker niet in enige mate betrokken is geweest bij de genocide op de Joden aan het Oostfront.
3. Motiveringen
Met het voorgaande is duidelijk geworden dat drie dagboekschrijvers daders zijn geworden in een genocidaal proces. Nu rijst echter de vraag om wat voor soort daders het hier nu eigenlijk gaat. Dat wil zeggen: uit wat voor motieven handelden zij, valt daarmee ook iets te zeggen over hun karakter en hoe veranderde dit onder de omstandigheden? Wat ten eerste opvalt in de dagboeken is dat deze drie personen zich voornamelijk bezighielden met normale menselijke besognes. Zo zijn de grootste gedeelten van de dagboeken gewijd aan geliefden en familie thuis en het gemis hiervan aan het front. Bijvoorbeeld verliefdheid ging hand in hand met extreme gewelddadigheid ten opzichte van de Joden. Dit schrijnende contrast wordt ook onderstreept door Semelin in zijn onderzoek betreffende dagboeken van daders in een genocidaal proces.148 Een en ander geeft het menselijke karakter van deze personen weer en illustreert dat het hier niet ging om moordmachines zonder enige emotie. Het meest schrikbarende hieraan is wellicht dat zij zich blijkbaar wel zo konden gedragen wanneer er daadwerkelijk gemoord diende te worden. Het is daarbij tevens opmerkelijk dat in de dagboeken nergens blijk wordt gegeven van enige spijt of wroeging betreffende deze misdaden. Volgens Semelin is het voor daders van groot belang dat zij hun misdaden op een of andere manier kunnen rechtvaardigen. 149 Afgezien van Wessels die de moordpartijen zag als een gepaste straf voor de Joden, zijn er verder weinig aanwijzingen dat deze drie personen rechtvaardiging voor hun misdaden nodig achtten. Zij beschrijven de misdaden veelal vrij objectief en lijken dit als zijnde ‘normaal’ te beschouwen; er is sprake van een zekere onverschilligheid en soms zelfs van enthousiasme. Dit zou erop kunnen duiden dat het uitroeien van Joodse burgerbevolking noodzakelijk werd geacht en onlosmakelijk was verbonden met de Duitse veldtocht aan het Oostfront. Hierover worden echter in de dagboeken geen expliciete uitlatingen gedaan. De algemene indruk die ik heb gekregen uit de dagboeken is dat de moordpartijen eigenlijk meer werden beschouwd als een
148 149
J. Semelin, Purify and destroy: The political uses of massacre and genocide, London 2007, p. 250. J. Semelin, Purify and destroy: The political uses of massacre and genocide, London 2007, p. 251.
50
bijzaak naast de gevechtshandelingen met het Russische leger, die door de dagboekschrijvers als veel ingrijpender werden ervaren. Mann beschrijft negen algemene motieven voor daders om tot moord te komen: -
Ideologische moordenaars vinden rechtvaardiging voor de moorden in de ideologie die zij aanhangen.
-
Racistische moordenaars worden gemotiveerd door meer eenvoudige emotionele drijfveren, zoals haat jegens een bepaalde groep personen als geheel.
-
Gewelddadige moordenaars voelen zich aangetrokken tot de moord zelf. Zij ervaren moord en geweld als bevredigend en kunnen derhalve ook handelen vanuit sadisme.
-
Angstige moordenaars voelen zich bedreigd wanneer zij niet moorden.
-
Carrièregerichte moordenaars zien het correct uitvoeren van moord als iets waarmee zij zich materieel kunnen bevoordelen, leidend tot betere carrièremogelijkheden, of juist slechtere wanneer zij besluiten niet te moorden.
-
Materialistische moordenaars worden gedreven door direct economisch gewin dat zij kunnen behalen in de vorm van plundering van goederen van vermoorde personen.
-
Gedisciplineerde moordenaars zitten gevangen in structuur van de organisatie waarin zij zich bevinden, waarin het niet opvolgen van bevelen wordt gezien als afwijkend. Zij handelen daarom vanuit routine.
-
Kameraadschappelijke moordenaars zien zich genoodzaakt te conformeren aan groepsdruk, vooral door de angst dat zij anders zullen worden verstoten door de groep.
-
Bureaucratische moordenaars handelen binnen de grenzen van moderne bureaucratie. Hun gehoorzaamheid is enigszins een gewoonte volgend uit geïnstitutionaliseerde routine.150
Valentino komt tot een meer uitgebreide, soortgelijke beschrijving van motieven van daders.151 Wanneer de drie dagboekschrijvers in ogenschouw worden genomen, vallen mijns inziens al direct enige motieven af. Extreem antisemitisme dat zo kenmerkend is voor naziDuitsland leefde niet zo sterk onder deze vrijwilligers. Van een grote persoonlijke haat jegens de Joden als groep is naar mijn mening geen sprake. Racisme als motief om te komen tot de gepleegde misdaden lijkt mij hier dan ook niet direct aan de orde. Ook zijn er geen aanwijzingen te vinden dat deze vrijwilligers angstig waren voor de gevolgen wanneer zij besloten niet te moorden. Sterker nog: zij lijken hier totaal niet over te hebben nagedacht. Het 150 151
M. Mann, The Dark Side of Democracy: explaining ethnic cleansing, Cambridge 2005, p. 27-29. B.A. Valentino, Final solutions: mass killing and genocide in the 20th century, New York 2004, p. 40-60.
51
carrièreaspect lijkt mij hier tevens niet aan de orde aangezien dit voornamelijk speelde bij hogere officieren die belast waren met het correct coördineren van grootschalige moordpartijen. Voor een afzonderlijke soldaat zal het meewerken aan moord niet direct van invloed zijn geweest voor een verbetering van zijn carrière. Materialistische motieven blijken niet uit de dagboeken, en daarbij komt dit op mij onrealistisch over aangezien de vrijwilligers deel uitmaakten van een oprukkend leger dat zeer waarschijnlijk niet allerlei kostbaarheden voor zichzelf meenam. Tot slot het bureaucratische motief dat hier totaal niet van toepassing is omdat men zich in het geheel niet in een dergelijke situatie bevond. Men verkeerde namelijk niet in de positie van een ‘schrijftafelmoordenaar’ die vanuit zijn kantoor de moord op Joden coördineerde. Dan blijven er nog vier motieven over die mogelijk van toepassing kunnen zijn op deze daders. Ten eerste het ideologische aspect. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat ideologie zeker bij Wessels en Wiersma, een grote rol speelde. Zij waren zich bewust van hun positie als soldaat in de Waffen-SS en handelden overeenkomstig. In dit opzicht kan zeker worden gesproken van ideologische motivering. Het gewelddadige motief komt vooral naar voren in de dagboeken van Wiersma en Freke. De moord fascineerde hen en zeker Wiersma stond hier enthousiast tegenover. Freke deed ook mee met het martelen en vernederen van Joden. In de vorige paragraaf stelde ik daarover dat sprake was van sadisme. Wanneer is iemand echter een sadist? Naar mijn mening is hiervan sprake wanneer een persoon plezier heeft in het plegen van geweld en het laten lijden van anderen. Volgens Valentino vormt deze groep personen ongeveer vijf procent van de daders in een genocidaal proces.152 Gezien de weergegeven passages vormen gewelddadigheid en sadisme een belangrijk aspect in het daderprofiel van deze vrijwilligers. Ik betwijfel echter of het hier gaat om pure sadisten die geweld opzochten wanneer zij de kans kregen. Het lijkt mij eerder zo te zijn geweest dat deze personen in deze situaties terecht kwamen en er op dat moment plezier in hadden om anderen te laten lijden en zelfs te vermoorden. De context waarbinnen personen zich bevinden is derhalve van groot belang wanneer zij besluiten te handelen op een bepaalde wijze. Tot slot de disciplinaire en kameraadschappelijke motieven. Ik denk dat deze motieven dicht bij elkaar liggen in een legereenheid. Bevelen moesten worden opgevolgd en het afvallen van medestrijders was niet aan de orde voor de meeste soldaten. Een legereenheid is getraind om gezamenlijk te opereren in moeilijke omstandigheden, en zeker in een organisatie als de Waffen-SS waren kameraadschap en vooral discipline belangrijke waarden. Ook handelingen
152
B.A. Valentino, Final solutions: mass killing and genocide in the 20th century, New York 2004, p. 40.
52
zoals het vermoorden van Joodse burgers zullen als zodanig zijn opgevat en het zal voor soldaten niet meer dan normaal zijn geweest dat zij ook dergelijke bevelen opvolgden. Al eerder werd gesteld dat de misdaden door de dagboekschrijvers inderdaad als normaal werden beschouwd. Er bevinden zich geen expliciete aantekeningen dat zij de misdaden pleegden omdat dit volgde uit een bevel of dat zij dit deden uit solidariteit met de andere soldaten, maar ik denk dat dit een aspect is dat speelt in elke legereenheid en dat dit in casu ook zeker van enig belang moet zijn geweest. Op basis van het voorgaande meen ik te kunnen concluderen dat deze daders niet handelden op grond van één bepaald motief. Hun daderprofiel bestaat uit meerdere aspecten die er voor zorgden dat zij overgingen tot moord toen zij in een situatie terecht kwamen die dergelijke handelingen vereiste. Binnen dit kader is het tevens van belang de contrasterende studies van Browning en Goldhagen over daders van de Holocaust, in ogenschouw te nemen. Browning legt de nadruk op het ‘gewone’ karakter van de personen die massamoord uitvoerden. Voor het grootste gedeelte van hen was het moorden moeilijk en onplezierig. Daarbij hadden ook lang niet alle daders een duidelijk besef van de nazi-ideologie die de moorden motiveerde. Ook extreem antisemitisme kwam weinig voor. Zij waren zich er enigszins van bewust dat de Joden minderwaardige wezens waren die verantwoordelijk waren voor problemen in de wereld en dat zij moesten worden geëlimineerd in het belang van Duitsland.153 Goldhagen daarentegen stelt dat diepgeworteld antisemitisme van groot belang is geweest voor de daders van de Holocaust. Zij werden vooral gedreven door de haat jegens hun slachtoffers en het geloof in de ideologie die het moorden goedkeurde. Met deze rechtvaardiging generaliseert Goldhagen de daders van de Holocaust als bereidwillige beulen. 154 Deze twee uitersten zijn beiden niet onverkort van toepassing op de Nederlandse vrijwilligers die hier centraal staan. Ik ben van mening dat hún positie ergens in het midden ligt. Ideologie speelde namelijk wel degelijk een rol en de vrijwilligers handelden hier ook naar. Er was echter geen sprake van extreme haat jegens hun slachtoffers die de vrijwilligers dreef tot moorden. Hierbij moet overigens worden vermeld dat de studies van Browning en Goldhagen zich voornamelijk richten op eenheden wiens primaire taak het vermoorden van Joodse burgers betrof. De Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS hielden zich voornamelijk bezig met het verrichten van militaire handelingen. De moord op Joodse burgers was voor hen slechts een noodzakelijke bijzaak die vooral gewetenloze reacties opriep. Men had een vrijbrief om Joden te vermoorden en stond
153
C.R. Browning, Ordinary men. Reserve police battalion 101 and the final solution in Poland, New York 1993. 154 D.J. Goldhagen, Hitler’s willing executioners: Ordinary Germans and the Holocaust, New York 1996.
53
onverschillig tegenover de gevolgen. Deze taak werd overigens wel met enig enthousiasme uitgevoerd. Dit in combinatie met de constatering dat ideologie wel degelijk van groot belang was, leidt ertoe dat de situatie van deze vrijwilligers toch meer neigt naar de uitleg van Goldhagen dan naar die van Browning. Aangezien er weinig sprake was van extreem antisemitisme en een gedrevenheid door haat jegens deze groep, is deze uitleg ook niet geheel van toepassing. Het daderprofiel van deze Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS wordt naar mijn mening voornamelijk getekend door onverschilligheid. Wellicht is deze conclusie angstaanjagender dan de conclusies van Browning en Goldhagen; het impliceert namelijk dat extreme gewelddadigheid en moord sommige mensen gewoon niet raken en dat zij hiervoor geen rechtvaardiging in welke vorm dan ook zoeken.
4. Radicalisering
Het is mogelijk dat personen door verschillende ervaringen steeds radicaler worden en uiteindelijk zonder scrupules overgaan tot de meest verschrikkelijke misdaden. Volgens Semelin zijn vooral ervaringen op het slagveld van belang voor het overgaan tot massamoord.155 Het is de vraag of ook wat betreft deze drie vrijwilligers sprake was van een dergelijk proces van radicalisering. Voordat deze vrijwilligers naar het front werden gestuurd hadden zij al enige maanden van harde militaire opleiding binnen de gelederen van de Waffen-SS achter de rug. Hier werden vanzelfsprekend al vrij radicale soldaten gevormd. Wiersma schrijft hierover: ‘De rekrutentijd was heel zwaar. Alle egoïsme werd onderdrukt, en het woordje ‘ik’ werd onbekend.’156 Na deze opleiding werden zij ingezet aan het Oostfront. Op dat moment hadden zij nog geen gevechtservaring dan wel ervaring met het vermoorden van Joden. Voor de moordpartijen in Tarnopol op 4 juli 1941 hadden zij echter in slechts enkele dagen al verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. In paragraaf 1 van dit hoofdstuk werd al duidelijk dat zij waren geconfronteerd met verschrikkingen in Lemberg, dat zij hun eerste gevechtshandelingen hadden verricht en dat hun commandant was gesneuveld. Ook werden vanaf het begin van de veldtocht Russische krijgsgevangenen geëxecuteerd. Er zijn verschillende passages in de dagboeken die dit illustreren. Als voorbeeld kan wederom het dagboek van Wiersma worden gebruikt: ‘Russische soldaten probeerden zich bij doorbraak van de stellingen, te verstoppen en later burgerkleding aan te trekken om zo aan 155 156
J. Semelin, Purify and destroy: The political uses of massacre and genocide, London 2007, p. 246. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
54
gevangenschap te ontkomen. Kenden wij in het begin al zo goed als geen medelijden met gevangenen, en werden er veel omgelegd met uitzondering van Oekraïners, zo was het vanzelfsprekend direct met verdacht uitziende civilisten gebeurd.’ ‘Wij vonden de verminkte lijken van twee kameraden, afgesneden geslachtsdelen, oren, uitgestoken ogen enzovoort. Onze woede kende vanzelfsprekend geen grenzen meer, en het gevolg was dat alle gevangenen werden neergeknald.’157 Fredriks stond versteld van zijn eigen aanpassingsvermogen aan deze nieuwe situatie: ‘Naast onze auto lag een dode Rus maar die kon onze eet en slaap lust niet wegnemen. De eerste juli was voorbij en ons eerste gevecht ook. Ik heb zelf versteld gestaan van hoe of ik mijn gedachten en mijn voorzichtigheid bij elkaar had.’158 Wiersma schrijft het volgende over het moment waarop hij voor het eerst een grote hoeveelheid lijken zag: ‘Een huivering loopt over je rug als je een paar honderd dode Russen ziet, omdat je verder alleen het lijk van een overleden familielid hebt gezien. Later werd het gewoon.’ Enige maanden later schrijft hij: ‘Ik heb mij vrij spoedig over het verlies van mijn moeder heen kunnen zetten. Wij zelf zagen toch dagelijks de dood en waren er dus geheel vertrouwd mede.’159 Er zou kunnen worden gezegd dat de vrijwilligers in slechts enkele dagen compleet geradicaliseerd waren. In deze korte tijd hadden zij zich zonder moeite ontwikkeld tot meedogenloze moordenaars die vertrouwd waren geraakt met de aanblik van de dood. Na deze ontwikkeling kwamen zij terecht in Tarnopol waar zij zich gewetenloos, onverschillig met betrekking tot de gevolgen en enthousiast bezig konden houden met het vermoorden van Joodse burgers. Er kan hier worden geconcludeerd dat deze vrijwilligers als leden van de Waffen-SS al op een vrij hoog radicaal niveau begonnen aan de veldtocht aan het Oostfront, en dat verdere radicalisering in zeer korte tijd plaatsvond. Een gevolg van toetreding tot de Waffen-SS was voor deze vrijwilligers dat hun karakter in meer of mindere mate veranderde. Ik ben van mening dat het hier in eerste instantie ging om ‘gewone’ mensen die zich voornamelijk bezighielden met normale, niet direct gewelddadige, menselijke besognes. Deze ‘gewone’ mensen kwamen na toetreding tot de Waffen-SS terecht in buitengewone situaties. Deze context leidde ertoe dat het karakter van deze mensen zich in negatieve zin verder ontwikkelde als gevolg van het proces van radicalisering.
157
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F. 159 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
158
55
Hoofdstuk IV Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS na de capitulatie
1. Interneringskampen
Vlak na de capitulatie van Duitsland in mei 1945 werden als landverraders beschouwde personen door buurt- of plaatsgenoten gehoond, getreiterd of kaalgeknipt. Volgens Romijn is het in Nederland echter nooit gekomen tot een bloedbad. De wraakzucht tegen echte en vermeende handlangers van de vijand heeft in de bevrijdingsdagen wel tot enkele incidentele moorden geleid. In de daarop volgende maanden vielen in bewaringskampen als gevolg van schietpartijen nog tussen de veertig en vijftig doden onder de gevangenen. Gerechtelijke instanties spraken 152 doodvonnissen uit, waarvan er in totaal 40 zijn geëxecuteerd. In vergelijking met andere West-Europese landen zijn deze cijfers tamelijk gematigd en getuigen zij van een afrekening die in ieder geval weinig bloedig was. 160 De Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS behoorden vanzelfsprekend ook tot de groep landverraders. Pieters schrijft over de situatie in Nederland vlak na het einde van de oorlog: ‘Op 10 mei begon de afmars naar een kamp bij Elst. We hadden weer bewaking van Canadese troepen. Er werd door ons daverend gezongen. Langs de weg stonden honderden, scheldende burgers en soms vloog er één op iemand van ons af om zijn oorlogsonderscheidingen af te rukken, maar dan sprongen onmiddellijk een paar Canadezen van de begeleidende jeeps en sloegen er danig op los. 11 tot 25 mei ondergebracht in een tentenkamp waar wij goed verzorgd werden.’161 Uit deze passage blijkt dat er inderdaad een zeer grote woede bestond van Nederlandse burgers jegens leden van in dit geval de ‘Landstorm’. De ‘Landstormers’ blijken hier echter weinig problemen mee te hebben gehad en onder gezang marcheerden zij ‘trots’ in krijgsgevangenschap. Zij werden door de Canadezen ook op een nette manier als krijgsgevangenen behandeld. Lang niet alle vrijwilligers die aan het Oostfront hadden gediend, gingen na het einde van de oorlog terug naar Nederland. Uit het dagboek van Kok blijkt dat ook hij twijfelde of een terugkeer naar Nederland wel verstandig zou zijn: ‘14 mei 1945. Ik zal mij waarschijnlijk melden, daar ondergedoken leven mij niet ligt. Onze regering zou alle SS vrijwilligers bij
160
P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. De afrekening met de ‘foute’ Nederlanders, Amsterdam 2002, p. 163. 161 NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P.
56
afwezigheid veroordeeld hebben. De oorlog is overleefd, maar zoals de toestand nu is voor mij, was de oorlog beter.’ ‘11 juni 1945. Nog steeds is niet zeker of ik blijf of ga. Het hangt van werk vinden en reisgelegenheid af. Buiten ons zijn hier in Eisfeld nog meer Hollanders die hier voor 2 jaar geleden ook waren. Daar is Van Veen, de kantoorbediende. Knoekie, een SS man die in Kroatië wegliep en sindsdien in het Konzentrationslager in Dachau was. Mevr. Linschoten met haar drie kinderen, haar man eens mijn chef, bleef nog vermist in Rusland.’ ‘14 juni 1945. Er was weer een gelegenheid om naar Holland te gaan. Geen weet eigenlijk wat het beste is om te doen. Het is een zeldzame toestand.’ Uiteindelijk besluit Kok toch terug te keren naar Nederland. Hij kwam eerst terecht in een doorgangskamp in Jena in het oosten van Duitsland: ‘18 juni 1945. Op weg naar Holland in een doorgangskamp dat in grote kazernes is. Net sloeg een Pool me in het gezicht. Is dit de laatste vernedering of wachten er nog meer in Holland? Dan hou ik het niet lang meer uit.’162 De behandeling in Nederland zou inderdaad niet veel beter uitvallen. De Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS die werden gearresteerd kwamen namelijk terecht in inrichtingen die interneringskampen werden genoemd. Onder die noemer vielen evenwel bouwkundig zeer verscheidene behuizingen. Door heel Nederland werden kampen van verschillende omvang opgericht in vroegere Duitse concentratiekampen, kazernes, tuchtscholen, huizen van bewaring, forten, fabrieken, loodsen en opslagplaatsen. Ook werden volledig nieuwe detentiekampen gebouwd. De bewaking van de kampen stond veelal onder militair gezag van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Het personeel bestond vrijwel geheel uit leken in het penitentiaire vak. Daarbij beschouwde het kamppersoneel de Nederlandse politieke delinquenten (waaronder ook de Waffen-SS’ers) als vijanden en haatte men hen nog meer dan de Duitsers. De bewaker in een gewone gevangenis haat de gevangenen niet, hij is bij hun criminaliteit niet emotioneel betrokken. In de interneringskampen voor politieke delinquenten was dat wel het geval. Gevoelens van wraak en haat beheersten vaak de kampfunctionarissen. Zij lieten zich daardoor vaak gaan en maakten misbruik van de macht die aan hen over de gedetineerden gegeven was. Het gevolg was dat in veel kampen wantoestanden ontstonden.163 Pieters zou uiteindelijk terecht komen in het vrij grote interneringskamp in Harskamp waar voornamelijk Nederlandse vrijwilligers uit de Waffen-SS zaten: ‘25 mei 1945. Vertrek
162
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K. A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. De geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog, Assen 1978, p. 164-168.
163
57
naar het interneringskamp Harskamp. Wat werden we onderweg in Veenendaal, Ede en Otterlo door de bevolking uitgescholden. Maar wij konden nog steeds zingen. De eerste tijd stonden we nog onder Canadese bewaking, maar die werd later overgenomen door Nederlanders.’ ‘27 juni werden we door de Canadezen overgedragen aan de BS. Vanaf dat moment waren we geen krijgsgevangen meer, maar politieke gevangenen. Het hakenkruis moest overal af en uit ons soldbuch moest de foto van Hitler gescheurd worden. Na enige tijd werd het ons ook verboden dat ons kader hun uitmonstering droeg of nog met hun rang werd aangesproken.’ Het is duidelijk dat met het aantreden van de BS als bewakers en de statusverandering van krijgsgevangenen naar politieke gevangenen, een andere wind was gaan waaien. Pieters maakte verschillende aantekeningen over misdaden die door de bewakers in het kamp werden gepleegd: ‘Er werd ook wel door de bewakers strafexercitie gegeven. Waarom weet waarschijnlijk niemand. Bij zo’n exercitie kon één van de mannen niet goed meekomen en werd ter plaatse doodgeschoten. Dit gebeurde binnen het kamp op de zogenaamde paardenwei.’ ‘Er werd door de bewaking van het kamp, waar een zekere Arends ook een soort verantwoordelijke was, regelmatig, laten we zeggen uit machtswellust, op de houten barakken, waarin wij lagen, geschoten.’ ‘De 13e oktober 1945 was een nacht vol verschrikkingen. De wachtposten schoten lukraak op de propvolle barakken. Het resultaat was één dode; onze kok van Hurk, en 3 gewonden. Zelf werd ik deze avond getroffen door een MP-kogel. Het schot ging door mijn rug en kwam er aan de rechter zijkant weer uit om vervolgens mijn arm in te dringen en voor de elleboog te blijven steken. Met veel moeite en gevaar voor eigen leven, want het tuig bleef schieten, hebben vier man van ons me op een geïmproviseerde brancard , zwaaiende met een eveneens geïmproviseerde witte vlag, naar het kamphospitaal gebracht omdat de sanitäter dacht dat het een longschot was. Om 21.55 lag ik al op de operatietafel waar men nog beschikte over allerlei spullen en apparatuur van onze veldhospitalen. Ik werd geopereerd door de chirurg dr. Eskens. De kogel die hij uit mijn arm haalde kreeg ik als souvenir.’ ‘Marius Roest, een oude bekende uit de Jeugdstorm, was ook opgenomen in het hospitaal. Op een middag, Marius zat in bed, kwam er een bewaker langs en richtte zijn geweer op Marius en heeft hem toen in koelen bloede doodgeschoten. Marius was toen ongeveer 18 jaar.’ Dergelijke excessen deden zich gedurende langere tijd regelmatig voor. Ook op 23 april 1946 nog maakte Pieters namelijk een aantekening dat de barakken wederom beschoten waren. Tegen gevangenen die probeerden te ontsnappen werd tevens hard opgetreden: ‘Tijdens een 58
onweer op 25 juni 1946 probeerden er 2 in de nacht te ontvluchten. Eén is er toen doodgeschoten en de andere werd zwaargewond.’ Het een en ander leidde ertoe dat de gevangenen ook een afkeer kregen van hun bewakers. In het voorgaande noemde Pieters de bewakers die schoten al ‘tuig’. Later wanneer hij is overgeplaatst naar Vught schrijft hij: ‘Met 270 man vertrokken naar Vught in Noord-Brabant. We gingen in verhuiswagens met aanhangers. In Vught werd het ons streng verboden om over de bewakers te spreken als “plurken”. Dit was een samenvoeging van de woorden ploert en schurk. Het was de vaste naam voor dit onderwereld goed. In Vught was de naam “Blauwpijper”.’164 Uiteindelijk werd Pieters op 19 september 1946 wederom overgeplaatst; dit maal naar Duindorp in Scheveningen. Op dit moment eindigt zijn dagboek. Kok kwam na zijn terugkeer in Nederland via Heerlen terecht in het interneringskamp in Vught. Over deze periode schrijft hij echter opvallend weinig. Op 16 oktober 1946 werd hij na 15 maanden gevangenschap weer voorwaardelijk vrijgelaten: ‘Ik ben voorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Beschuldigd: Soldaat Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’ van augustus 1942 tot het einde van de oorlog, gediend als Rode Kruis soldaat. Voorwaarden: toezicht stichting politieke delinquenten. Proeftijd: 3 jaren. 10 jaren geen dienstneming, geen kiesrecht, geen jurist. Ik ben stateloos.’ Over de situatie in Vught schrijft Kok later op 7 februari 1947 nog het volgende: ‘In het naoorlogse Vught probeerden de Hollanders de Duitsers te imiteren. Het lukte ze wel wat betreft met de neus tegen de muur staan, het gesnauw, fouilleren, kaalscheren, ranselen, schelden enzovoort, maar niet de organisatie en administratie van de eigendommen. Ik zag verreweg het merendeel niet meer terug (alleen mijn dagboeken).’165 Ook uit deze aantekening blijkt wederom dat bewakers in kampen zich niet correct gedroegen. Dit wordt onderstreept door de extreme voorvallen die zijn geschetst in het dagboek van Pieters. Uiteraard zijn deze excessen begrijpelijk; men kon de haat jegens de Nederlandse landverraders niet onderdrukken. Na vijf jaren van onderdrukking moesten degenen die hiervoor medeverantwoordelijk waren, worden gestraft. Er rijst bij mij echter de vraag in hoeverre de concrete situatie verschilde van die in Duitse concentratiekampen gedurende het nazi-regime. Uiteraard is de opzet en achterliggende gedachte bij oprichting van de verschillende kampen compleet anders, maar het komt op mij nogal schrijnend over dat de bevrijde Nederlandse bewakers zich uiteindelijk net zo gingen gedragen als bewakers binnen het regime waarvan zij recentelijk verlost waren. Dit gevaar ligt echter op de loer in elke kampsituatie waarin de bewakers te weinig worden gecontroleerd en teveel 164 165
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K.
59
handelingsvrijheid krijgen. Ik zou nogmaals willen zeggen dat dit begrijpelijk is; het is echter in mijn ogen niet te rechtvaardigen. Uiteindelijk zullen de Nederlandse bewakers niet gestraft zijn voor hun misdaden, wat eens te meer een voorbeeld is van het feit dat de overwinnaar bepaalt wat rechtvaardigheid is. Rechtvaardigheid blijft daarom een relatief begrip dat afhankelijk van tijd en plaats wordt bepaald.
2. Veranderde houding?
Tot slot de vraag of een verandering is waar te nemen in de houding van de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS nadat de oorlog was verloren, ten opzichte van het nationaalsocialisme waarvoor zij zich hadden ingezet. Eigenlijk valt hierover alleen iets te zeggen wat betreft Pieters en Kok. De andere dagboekschrijvers die in dit werk centraal stonden, hebben namelijk geen aantekeningen achtergelaten van de periode na mei 1945. Eerder bleek wel dat deze vrijwilligers al tijdens de oorlog twijfelden aan hun positie als Nederlander binnen de Duitse gelederen. Ook de positie van Nederland in de Duitse bezettingspolitiek vertwijfelde sommige van de dagboekschrijvers. Desalniettemin werden de eerste jaren van de oorlog toch zeker met enthousiasme beleefd.
De algemene tendens in de dagboeken is dat dit
aanvankelijke enthousiasme vervaagde en plaats maakte voor scepsis en angst. Met name dit laatste komt in veel van de dagboeken naar voren wanneer de veldtocht in het Oosten moeizamer begon te verlopen en de krijgskansen keerden voor Duitsland. Zo schrijft bijvoorbeeld Fredriks al in oktober 1942: ‘De Roo is dood. Ook op deze dag is nog een Hollander De Wekker door een granaatsplinter gedood. We waren zwaar geslagen en we zeiden elkaar: hier komt niemand meer levend vandaan.’166 In de vorige paragraaf bleek uit het dagboek van Pieters, dat hij vlak na de oorlog geen wroeging voelde omtrent zijn positie als vrijwilliger in de Waffen-SS; ondanks de reacties van de Nederlandse bevolking, marcheerde hij onder gezang trots naar gevangenschap. Later in de interneringskampen voelde hij zich voornamelijk incorrect behandeld door de daar aanwezige Nederlandse bewakers. Uit niets blijkt dat Pieters zichzelf zag als landverrader.167 Ook Kok zag zichzelf niet als landverrader. Bij hem blijkt evenmin regelrechte verontwaardiging over de behandeling in de interneringskampen. Kok lijkt vooral vertwijfeld te zijn over de rol die hij speelde tijdens de oorlog. Hij was zich er van bewust dat hij zich had 166 167
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F. NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P.
60
ingezet voor een misdadig regime, maar hij was van mening dat hij hiervan niet volledig op de hoogte was en dat hem daarom weinig blaam trof. Hij had door omstandigheden een keuze gemaakt die uiteindelijk verkeerd bleek. Bij zowel Kok als Pieters, zijn na de oorlog echter geen gedachten meer te bespeuren dat zij zich hadden ingezet voor het belang van Nederland als zodanig. Dergelijke gedachten kwamen, zoals eerder duidelijk werd, stellig naar voren in veel van de dagboeken die onderzocht zijn. Dit vormt een indicatie dat zij zich er bewust van waren dat het regime waaraan zij hun diensten hadden verleend, zeker niet het belang van Nederland had gediend. Het dagboek van Kok strekt zich uit over een zeer lange periode. In dit tijdsbestek komt hij sporadisch terug op zijn ervaringen tijdens de oorlog. Hieruit blijkt dat deze periode de rest van zijn leven tekende. Hij probeert de gebeurtenissen een plaats te geven, maar deze pogingen leidden voornamelijk tot wroeging en onbegrip. Dit wordt het meest treffend weergegeven door een passage die dateert van 7 oktober 1997, enige maanden voor zijn dood: ‘Ook mijn leven een drama? Het is alles mijn schuld. Maar ik protesteer een misdadiger te zijn. Ik bedoelde alles goed, was alleen altijd grenzeloos naïef. Het boze van de nazi’s, het lot van de Joden, ik zag het niet. Er was wel Jodenvervolging maar men wilde toch het Jodenprobleem oplossen, ze sturen naar Polen, in een eigen gebied? Meer wisten wij toen niet. Waarom was de eigen politie in Holland en Frankrijk zo ijverig met transporteren? Niet om ze te vergassen, wat nu beweerd wordt. Maar we nemen het niet zo precies. Waarom kan men nu niet geloven hoe het werkelijk was? Waarom gelooft men het niet als iemand zegt niets geweten te hebben? Waarom geloven we zo graag het ergste van anderen? Menen we daardoor zelf beter te zijn? Natuurlijk is alles erg wat er gebeurd is, verschrikkelijk. Maar moet dat ons oordeel vervormen?’168 In eerste instantie komt deze tekst wrang over wanneer deze afkomstig is van een vrijwilliger in de Waffen-SS. In het voorgaande is namelijk duidelijk geworden dat een gedeelte van de Nederlanders in de Waffen-SS zich later wel degelijk bewust was van het lot van de Joden en hieraan zelfs gewillig meewerkte (alhoewel dit niet voor allemaal gold). Desalniettemin zit er een kern van waarheid in de overdenkingen van Kok. Veel van de Nederlanders die dienst namen in de Waffen-SS bedoelden het waarschijnlijk ook goed. Zij hadden hun eigen idealen en beweegredenen en alhoewel deze veelal geperverteerd waren, konden zij dit niet altijd even goed overzien en besloten zij hiervoor te vechten. Het merendeel werd niet uit puur kwaadaardige overwegingen lid van de Waffen-SS. Waarschijnlijk werd deze keuze voornamelijk getekend door naïviteit. Dit moet
168
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K.
61
zeker niet over het hoofd worden gezien wanneer men bezig is met historisch onderzoek. De mensen die leefden in die periode hadden niet het overzicht van wat zich afspeelde zoals wij dat heden ten dage wel hebben. Er moet derhalve rekening worden gehouden met de standplaatsgebondenheid van de personen die de dagboeken schreven. Het lot van de Joden was voor veel Nederlandse vrijwilligers ook niet op voorhand duidelijk, zeker niet bij de aanvankelijke dienstneming in de Waffen-SS. De Jodenvervolging nam naarmate de oorlog vorderde steeds extremere proporties aan. Daarbij moet ook in ogenschouw worden genomen dat Jodenvervolging tijdens de oorlog voor de vrijwilligers helemaal niet zo’n belangrijke positie innam. Na de oorlog drukte de Holocaust een steeds zwarter stempel op de gebeurtenissen in die periode. Alhoewel dit niet meer dan terecht is, moet worden geconcludeerd dat voor de Nederlandse vrijwilligers in de maalstroom van de oorlog, andere zaken een veel grotere rol speelden. Jodenvervolging was voor hen slechts een bijzaak. Dit neemt de misdadigheid hiervan echter natuurlijk niet weg. Desalniettemin ben ik het met Kok eens dat het complete beeld dat wij nu hebben van de oorlog, ons oordeel niet moet vervormen wat betreft de positie van Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS in die periode.
62
Hoofdstuk V Conclusie In deze scriptie heb ik verschillende aspecten betreffende Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS naar voren laten komen. De insteek was niet om een volledige uiteenzetting van het onderwerp te geven, maar om met name de onderwerpen die relevant zijn in het kader van mijn bevindingen uit de dagboeken te bespreken. Dit alles teneinde tot een antwoord te komen op de overkoepelende hoofdvraag van deze scriptie: ‘Hoe en waarom zijn Nederlandse mannen ertoe gekomen vrijwillig toe te treden tot de Waffen-SS, en welke gevolgen heeft dit voor hen gehad?’ In deze conclusie zal het antwoord dat voortvloeit uit de voorgaande bevindingen, worden samengevat en zal hieromtrent worden gereflecteerd. De Duitsers zagen al snel na de bezetting van Nederland het potentieel in van Nederlanders als versterking van hun militaire troepenmacht. Dit had tot gevolg dat gedurende de Tweede Wereldoorlog Nederlanders werden geworven voor verschillende eenheden van de Waffen-SS. De werving geschiedde niet altijd even doorzichtig en voor een gedeelte van de vrijwilligers was het op voorhand dan ook niet duidelijk waarin zij precies verwikkeld zouden raken. Voor anderen gold dat zij deze keuze bewust maakten, alhoewel ik mij afvraag in hoeverre zij de consequenties hiervan konden voorzien. Tijdens de oorlog dienden uiteindelijk ongeveer 25.000 Nederlanders vrijwillig in de Waffen-SS. Aanvankelijk namen Nederlanders dienst in de SS Standarte ‘Westland’, die onderdeel zou worden van de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’. Het merendeel van de genoemde 25.000 diende echter in het later opgerichte Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’. Deze eenheden bevonden zich vrijwel de gehele oorlog aan het Oostfront. Uiteindelijk zou ook de ‘Landstorm Nederland’ worden opgericht die volledig bestond uit Nederlanders, en dienst deed in Nederland. In de algemene literatuur wordt verondersteld dat een sociaal profiel van deze Nederlanders moeilijk te schetsen is. Duidelijk is echter dat het vaak geprojecteerde beeld van de katholieke plattelandsjongen die voor de Waffen-SS koos, achterhaald is. De vrijwilligers kwamen
uit
verschillende
delen
van
het
land,
waarbij
vooral
de
randstad
oververtegenwoordigd was. Ook kan worden gezegd dat de arbeidersklasse sterk vertegenwoordigd was. Over het algemeen is het echter zo dat zij afkomstig waren uit alle klassen en sociale categorieën van de maatschappij, al dan niet in gelijke mate vertegenwoordigd. De dagboeken bevestigen dit beeld. Er bestond een variëteit aan redenen die voor de vrijwilligers motivatie vormden om toe te treden tot de Waffen-SS. Ideologie en politiek stonden hierbij niet altijd op de voorgrond.
63
Zo was er een grote groep die het avontuur opzocht. Ook wilde men persoonlijke omstandigheden ontvluchten. Het meest sprekende voorbeeld hiervan vormen diegenen met justitiële problemen in Nederland. Tevens werd getracht de dagelijkse sleur te doorbreken of een protestactie te ondernemen tegen hun anti-Duitse ouders. Daarnaast werd dienst genomen door gebrek aan voedsel en inkomsten voor zichzelf en familieleden. De optie om toe te treden tot de Waffen-SS die zich voordeed, vormde in die zin een uitweg uit bestaande problemen of een manier om te voldoen aan bepaalde behoeften. Antibolsjewistische sentimenten waren tevens van belang, alhoewel niet altijd in combinatie met enthousiasme voor het nationaal-socialisme. De groep die voornamelijk uit nationaal-socialistische overwegingen dienst nam, vormde binnen de Waffen-SS altijd een minderheid. De uiteindelijke beslissing om toe te treden tot de Waffen-SS zal echter een combinatie zijn geweest van verschillende factoren. Desalniettemin moet de rol die ideologie speelde niet worden onderschat. Ten eerste was ideologie en vooral de exacte toepassing hiervan, van groot belang voor de verhoudingen tussen de NSB, Nederlandse SS en Waffen-SS. Het standpunt van de NSB met betrekking tot dienstneming in de Waffen-SS veranderde van negatief naar positief, naar gelang het de belangen van de NSB het best diende. Voornamelijk de positie van het Nederlandse belang ten opzichte van het nationaal-socialisme was een heikel punt. Het was hier ook maar de vraag wat het Nederlandse belang in deze nu eigenlijk was. Moest de Nederlandse identiteit worden behouden of moest worden gestreefd naar een algemeen Germanendom? Voor sommige dagboekschrijvers vormde dit een punt dat vooral vertwijfeling zaaide. Ideologie speelde voor hen een belangrijke rol, alhoewel het hier ging om een geperverteerd ideaal afkomstig uit de vertroebelde nazi-bron, dat slechts werd gebruikt om meer Nederlanders te werven voor de Waffen-SS. Zij gingen er in eerste instantie vanuit dat zij als Nederlanders in Duitse dienst vooral het Nederlands landsbelang dienden. Toen zij echter werden geconfronteerd met de verschrikkingen van de oorlog en de steeds negatiever wordende Duitse politiek jegens Nederland, was het niet meer duidelijk waarvoor zij nu eigenlijk vochten, maar konden zij niet meer afwijken van de ingeslagen weg en werden zij meegetrokken in de steeds sneller bewegende draaikolk van de oorlog met alle gevolgen van dien. Uiteindelijk zouden zij dienen in militaire eenheden die slechts het Duitse belang dienden en waarbinnen zij voornamelijk door het Duitse officierskader, werden gezien als een minderwaardig volk. Binnen deze context namen zij onder andere deel aan één van de meest extreme militaire conflicten die de wereld gekend heeft, namelijk de strijd tussen NaziDuitsland en de Sovjet-Unie aan het Oostfront. 64
De
inzet
van
Nederlandse
vrijwilligers
in
de
Divisie
‘Wiking’
en
het
Vrijwilligerslegioen ‘Nederland’ aan het Oostfront verliep niet altijd vlekkeloos. Desalniettemin was hun aandeel in de oorlogsinspanning niet geheel van ondergeschikt belang. Voornamelijk de prestaties van ‘Wiking’ waren in sommige slagen van doorslaggevende betekenis. Tijdens de veldtocht kwamen de vrijwilligers in aanraking met de verschrikkingen van oorlog. Naast de gebruikelijke taferelen op een slagveld, betrof dit aan het Oostfront ook moord op Russische krijgsgevangen alsmede burgerbevolking. Uit de door mij onderzochte dagboeken blijkt dat Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS Divisie ‘Wiking’ in ieder geval in Tarnopol en omgeving op 4 en 5 juli 1941 en enige dagen daarna, en in Mariopol in midden oktober 1941, betrokken waren bij de genocide op de Joden aan het Oostfront. Deze betrokkenheid strekte zich uit tot het vernederen en martelen van Joden, alsmede het daadwerkelijk vermoorden van grote en minder grote aantallen Joden en het wegwerken van hun lijken. Een belangrijk gevolg van toetreding tot de Waffen-SS was derhalve dat de Nederlandse vrijwilligers daders werden in een genocidaal proces. Als de motiveringen van de daders nader worden bezien, blijkt allereerst een ideologisch motief: de vrijwilligers waren zich bewust van hun positie in de Waffen-SS en handelden overeenkomstig. Zij zagen het vanuit de ideologie als vanzelfsprekend dat de Joden vermoord werden, alhoewel hierover door hen vrijwel niet gereflecteerd wordt. Daarnaast blijkt dat de daders handelden uit gewelddadige en sadistische motieven. Ze hadden plezier in het plegen van geweld en het laten lijden van anderen. In een normale situatie zouden deze personen waarschijnlijk niet zijn overgegaan tot gewelddadig of sadistisch gedrag, maar binnen de omstandigheden waarin zij zich bevonden, kwamen zij hiertoe. Het vermoorden van Joden was voor de vrijwilligers een noodzakelijke bijzaak die zij gewetenloos uitvoerden. Ze hadden een vrijbrief om Joden te vermoorden en stonden vrij onverschillig tegenover de gevolgen. Deze onverschilligheid tekent de houding van de vrijwilligers ten opzichte van de genocide. Een angstaanjagende conclusie die moet worden getrokken, is dat extreme gewelddadigheid en moord de vrijwilligers niet moreel vertwijfelden en dat zij hiervoor geen rechtvaardiging zochten in welke vorm dan ook. Door toetreding in de Waffen-SS kwamen de vrijwilligers dus terecht in extreem gewelddadige situaties. Dit had tevens tot gevolg dat hun karakter in negatieve zin veranderde doordat zij een proces van radicalisering doormaakten. Deze radicalisering werd mijns inziens ingegeven door de harde militaire en ideologische training van de Waffen-SS, het voeren van veldslagen, het vermoorden van Russische krijgsgevangenen en het participeren in de
65
genocide op de Joden. De vrijwilligers ontwikkelden zich als gevolg hiervan, in korte tijd tot meedogenloze moordenaars die vertrouwd waren geraakt met de aanblik van de dood. Na de capitulatie van Nazi-Duitsland in mei 1945 marcheerden de Nederlandse WaffenSS’ers aanvankelijk trots in krijgsgevangenschap. Alhoewel zij door het Nederlandse volk werden gezien als landverraders en werden bespuugd en beschimpt, ondervonden zij in eerste instantie geen wroeging omtrent het feit dat zij hadden gediend binnen de gelederen van het nazi-regime. Uiteindelijk zouden zij terecht komen in interneringskampen die bewaakt werden door Nederlandse strijdkrachten. Binnen deze instellingen werden door de Nederlandse bewakers verschillende wandaden gepleegd jegens de Waffen-SS’ers. Deze extreme behandeling werd door de Waffen-SS’ers voornamelijk gezien als onrechtvaardig. Zij zagen zichzelf dan ook veelal niet als landverraders. Uit het dagboek van Kok blijkt na de oorlog vooral vertwijfeling omtrent zijn positie als vrijwilliger in de Waffen-SS. Alhoewel hij zich bewust was van zijn inspanningen voor een misdadig regime, vond hij dat hij hiervan eigenlijk nooit op de hoogte was geweest en dat hij hiervoor dan ook niet verantwoordelijk kon worden gehouden. De keuze die hij door omstandigheden had gemaakt, bleek achteraf de verkeerde te zijn geweest. Reflecterend over mijn bevindingen uit deze scriptie stel ik mij de vraag of ik hier nu een beeld heb geschetst van onmensen? Gezien de gruwelijke situaties die in het voorgaande zijn beschreven, zou het antwoord hierop wellicht positief moeten luiden. Toch ben ik van mening dat het hier niet gaat om een ontluisterend beeld van onmensen. Het gaat hier mijns inziens eerder om ‘gewone’ mensen die terecht kwamen in buitengewone situaties. Zij raakten in dergelijke situaties verzeild door de keuze om toe te treden tot de Waffen-SS. Velen zullen de gevolgen van deze keuze niet hebben kunnen overzien toen zij deze namen. Alhoewel zij ervoor kozen dienst te nemen in een militaire organisatie, lijkt het mij niet zo te zijn dat zij allen expliciet kozen om moordenaars te worden van burgerbevolking, waaronder vrouwen en kinderen. Binnen de context waarin zij terecht kwamen, handelden zij zoals verwacht werd, dan wel noodzakelijk werd geacht. De misdadigheid van de gepleegde handelingen kan hierdoor niet worden weggenomen, maar het vormt wel een verklaring. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de vrijwilligers, zeker op het moment van toetreding tot de Waffen-SS en velen ook op een later tijdstip, niet op de hoogte waren van de volledige omvang van de misdaden van het nazi-regime. De informatie waarover wij nu beschikken, moet derhalve naar mijn mening niet de basis zijn waarop wij ons een oordeel vormen over de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. De desastreuze gevolgen van de voor velen naïeve keuze om toe te treden tot de Waffen-SS, kunnen mijns inziens daarom niet voor de volle 66
honderd procent worden toegerekend aan de afzonderlijke Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Deze scriptie vormt tevens de afsluiting van mijn studie Holocaust- en Genocidestudies. Ik stel mijzelf daarom ook de vraag wat ik hiervan uiteindelijk heb geleerd? Ten eerste blijkt dat ‘gewone’ mensen in staat zijn tot het verrichten van de meest gruwelijke, gewelddadige handelingen wanneer zij in een situatie terecht komen waarin dit mogelijk dan wel noodzakelijk is gezien de omstandigheden. Ten tweede kunnen mensen de gevolgen van hun keuze om hun diensten ter beschikking te stellen aan een misdadig regime, niet altijd overzien. Het voorgaande geldt mijns inziens zowel voor lager als hogergeplaatste personen binnen een hiërarchie. Keuzes die aanvankelijk enigszins ideologisch verantwoord lijken te zijn, leiden uiteindelijk tot regelrechte massamoord. Diegenen die hiervan wel op de hoogte zijn en hier ook doelbewust naartoe werken, moeten wellicht worden geschaard in de kleine categorie van puur kwaadaardige personen. Men moet zich er echter van bewust zijn dat ‘juist’ of ‘goed’ handelen slechts een relatief begrip is, dat wordt bepaald door tijd en plaats. Alhoewel in mijn ogen, moord nooit goed kan worden gekeurd, waren veel van de aanstichters en daders van genocide in de volle overtuiging dat hun misdaden uiteindelijk een gerechtvaardigd belang dienden. Dit is vanzelfsprekend een angstaanjagende conclusie. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de grote genociden van de twintigste eeuw allen plaatsvonden binnen het kader van een staat. Dit is niet verwonderlijk aangezien moord op zo’n grote schaal en op een dergelijke manier, anders praktisch veelal onmogelijk zou zijn. Wanneer het logge mechanisme van een staat door de leidinggevende personen uit ideologische overwegingen dan wel vanuit regelrechte haat, in werking wordt gezet om te komen tot massamoord, is het vrijwel onmogelijk om dit terug te draaien. Degenen die zich binnen dit mechanisme bevinden zullen daarom allen worden meegesleurd in een proces van radicalisering dat niet meer valt te stoppen. Een belangrijke les voor een ieder is derhalve dat men goed moet nadenken over keuzes die men maakt die aanvankelijk verantwoord lijken; de gevolgen hiervan kunnen namelijk desastreus zijn.
67
Dankwoord Vanzelfsprekend was de totstandkoming van deze scriptie niet mogelijk zonder de medewerking van anderen Derhalve ben ik aan verschillende personen dank verschuldigd. Allereerst wil ik Ton Zwaan bedanken voor zijn uitstekende begeleiding. Naast zijn expertise was ook zijn kracht om mensen extra te motiveren van groot belang voor mij. Zijn inbreng was derhalve van onschatbare waarde. Ik heb Ton tevens ervaren als een ontzettend vriendelijk en geïnteresseerd persoon. Dit alles heeft geleid tot een uitstekende samenwerking. Zijn kwaliteiten kwamen ook naar voren in de hoogstaande colleges in de beginfase van de master Holocaust- en Genocidestudies. Deze colleges hebben mijn interesse voor en affiniteit met het onderwerp aanzienlijk vergroot. Hetzelfde kan overigens gezegd worden over de colleges van Wichert ten Have en Johannes Houwink ten Cate. Mijn dank gaat derhalve ook uit naar hen. Willem van Roekel wil ik bedanken voor de grote interesse die hij toonde in mijn werk. Zijn enthousiasme was voor mij een steun in de rug om het onderzoek met het best mogelijke resultaat af te ronden. Tenslotte gaat mijn grootste dank uit naar mijn ouders, Dick en Willemien van Roekel. Zij hebben deze studie voor mij mogelijk gemaakt en hebben mij hierin in alle opzichten altijd met grenzeloos enthousiasme gesteund.
Mr. E. van Roekel Wageningen, augustus 2009
68
Bronvermelding Boeken -
Armando en H. Sleutelaar, De SS'ers. Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog, Epe 1967.
-
A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. De geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog, Assen 1978.
-
E.A. Bertetzko, Military Collaboration in the Germanic countries 1940-1945, Los Angeles 1962.
-
C.R. Browning, Ordinary men. Reserve police battalion 101 and the final solution in Poland, New York 1993.
-
A. Dekker, “Ook gij behoort bij ons”, Nederlanders bij het NSKK, Zaandam 2006.
-
D.J. Goldhagen, Hitler’s willing executioners: Ordinary Germans and the Holocaust, New York 1996.
-
C. van der Heijden, Grijs verleden, Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2001.
-
R. Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, Deel III, Zutphen 2008.
-
A.F.G. van Hoesel, De jeugd die wij vreesden. Bijdrage tot de psychologie en paedagogiek der jeugdige politieke delinquenten, Utrecht 1948.
-
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V, maart '41 juli '42, eerste helft, Den Haag 1974.
-
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VI, juli '42 mei '43, eerste helft, Den Haag 1975.
-
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII, mei ’43 – juni ’44, tweede helft, Den Haag 1976.
-
H. Kistemaker, Wiking. Een Nederlandse SS-er aan het Oostfront, Hilversum 2008.
-
K.G. Klietmann, Die Waffen-SS. Eine Dokumentation, Osnabrück 1965.
-
G.A. Kooy, Het echec van een ‘volkse’ beweging: nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945, Assen 1964.
-
M. Mann, The Dark Side of Democracy: explaining ethnic cleansing, Cambridge 2005.
-
A. Metselaar, Op de drempel van de hel. Hollandscheveld in de greep van de SS, Hoogeveen 1994.
69
-
P. Pierik, Van Leningrad tot Berlijn: Nederlandse vrijwilligers in dienst van de Duitse Waffen-SS 1941-1945. Geschiedenis van het legioen, de brigade en de divisie 'Nederland' in politieke en militaire context, Nieuwegein 1995.
-
P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. De afrekening met de ‘foute’ Nederlanders, Amsterdam 2002.
-
J. Semelin, Purify and destroy: The political uses of massacre and genocide, London 2007.
-
F. Steiner, Die Freiwilligen, Göttingen 1963.
-
P. Strassner, Europäische Freiwillige die 5. SS-Panzerdivision Wiking, Osnabrück 1977.
-
B.A. Valentino, Final solutions: mass killing and genocide in the 20th century, New York 2004.
-
N.K.C.A. in ’t Veld, De SS en Nederland: Documenten uit SS-archieven 1935-1945, Deel I, Den Haag 1976.
-
G. Veldman, Knackers achter prikkeldraad: kamp Erika bij Ommen, 1941-1945, Utrecht 1993.
-
G. Verrips, Mannen die niet deugden. Een oorlogsverleden, Amsterdam 1998.
-
J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 19401945, Deel 1, Antwerpen 1988.
-
J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 19401945, Deel 2, Antwerpen 1988.
-
J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 19401945, Deel 3, Antwerpen 1989.
-
J. Vincx en V. Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese krijgsdienst 19401945, Deel 4, Antwerpen 1989.
-
G. Williamson, The blood-soaked soil. The battles of the Waffen-SS, London 1995.
-
S. van der Zee, 25000 landverraders. De SS in Nederland / Nederland in de SS, Den Haag 1967.
-
S. van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland, Hilversum 2008 (Zesde, geheel herziene en uitgebreide druk).
70
Dagboeken -
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1073, M.J. W.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1096, A.J. L.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1099, C.H. van den B.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1167, S.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1251, F. F.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1254, P. W.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1347, A.P. P.
-
NIOD. Toegangsnummer 244. Archieftitel: Dagboeken en Egodocumenten. Nr. 1456, H. K.
71