Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 1.
Algemene voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand
Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist, dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand. 1.1.
Begripsbepalingen
In artikel 5 WWB wordt aangegeven wat wordt verstaan onder: a. bijstand
: algemene en bijzondere bijstand;
b. algemene bijstand
: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
c. bijstandsnorm
: de op grond van paragraaf 3.2 WWB, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 WWB, door het college vastgestelde verhoging of verlaging;
d. bijzondere bijstand
: de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid WWB;
e. langdurigheidstoeslag
: de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 WWB;
f. voorliggende voorziening
: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
1.2.
Recht op bijzondere bijstand
Artikel 35 lid 1 WWB bepaalt dat, onverminderd het bepaalde in paragraaf 2.2 WWB, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor het recht op bijzondere bijstand betekent dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn; belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op (bijzondere) bijstand. De algemene voorwaarden zijn opgenomen in artikel 11 WWB tot en met artikel 16 WWB. In dit verband is vooral artikel 15 WWB van belang. Bijzondere bijstand wordt niet aangemerkt als een subsidie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 21 lid 3 Abw was duidelijkheidshalve nog uitdrukkelijk bepaald dat de bijzondere bijstand niet kan worden beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 4:21 Awb. Titel 4.2 van de Awb (bepalingen over subsidies) is dus niet van toepassing op de verlening van bijzondere bijstand. Overigens geldt dat ook de algemene bijstand niet als subsidie kan worden aangemerkt. De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat gemeenten daarvoor beleidsregels kunnen opstellen. Beleidsregels kunnen bijdragen aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en mede van belang zijn voor de doelmatigheid van de uitvoering. Bij de toetsing van een aanvraag aan de beleidsregels dient echter altijd rekening te worden gehouden met de feitelijke noodzaak van de kosten. Het is de gemeenteraad dus niet toegestaan om bij verordening regels inzake bijzondere bijstandsverlening vast te stellen. De gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van verschillende kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend zijn opgenomen in de volgende hoofdstukken. 1
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
1.3.
Voorliggende voorziening
Artikel 15 WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening. Er bestaat evenmin recht op (bijzondere) bijstand indien de voorliggende voorziening de betreffende kosten niet als noodzakelijk aanmerkt (artikel 15 lid 1 WWB). Het college zal bij iedere aanvraag bijzondere bijstand dus moeten beoordelen of er sprake is van een voorliggende voorziening.
1.4.
Dringende redenen
Artikel 16, lid 1 WWB bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor de toepassing van artikel 16 WWB gelden twee voorwaarden: 1. De belanghebbende behoort niet tot de kring van rechthebbenden en 2. De belanghebbende is Nederlander of een aan een Nederlander gelijk gestelde vreemdeling. Uitsluitend vanwege het feit dat het de belanghebbende ontbreekt aan financiële middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van zeer dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is, aldus de wetgever. De rechter sluit zich hier volledig bij aan door te stellen dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Gelet op bovenstaande uitleg zal artikel 16 WWB in de praktijk slechts zelden toegepast kunnen worden. 1.5.
Middelen
Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men algemene bijstand krachtens de WWB ontvangt. Ook degene die uit een andere bron beschikt over een inkomen dat naar het oordeel van het college niet toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten, kan een beroep op bijzondere bijstand doen. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de hoogte van de kosten en de middelen waarover belanghebbende zelf kan beschikken om betreffende kosten te voldoen. Voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand zijn dus de volgende twee componenten van belang: • •
welke middelen in aanmerking worden genomen (= in aanmerking te nemen inkomen en vermogen) en welke deel van deze in aanmerking te nemen middelen ingezet kan worden ter voldoening van de bijzondere kosten (= draagkracht).
2
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
1.5.1.
In aanmerking te nemen inkomen
Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto (artikel 31 lid 3 WWB) inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 lid 1 WWB), voor zover deze meer bedragen dan de bijstandsnorm. De bijstandsnorm is geen inkomensbestanddeel als bedoeld in artikel 32 WWB, hetgeen ook blijkt uit artikel 35 lid 1 WWB waar pas sprake is van een inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt zelf welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De wetgever heeft hiermee het college de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende op grond van artikel 31 lid 2 WWB en artikel 34 lid 2 WWB vrijgelaten inkomen of vermogen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd te voldoen. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat het in aanmerking te nemen inkomen op dezelfde manier wordt vastgesteld als voor de algemene bijstand. De particuliere oudedagsvoorziening wordt derhalve gedeeltelijk vrijgelaten als inkomensbestanddeel, eveneens conform de berekening van algemene bijstand. Een toegekende langdurigheidstoeslag wordt op grond van artikel 36 WWB niet aangemerkt als inkomen. Tevens houdt vorenstaande in dat bij de berekening van de draagkracht, de bestanddelen genoemd in artikel 31, lid 2 WWB niet tot het inkomen wordt gerekend, behoudens het gestelde in artikel 31, lid 2 onder h WWB. Namelijk als de verlening van de bijzondere bijstand betrekking heeft op een minderjarige kind met inkomsten uit arbeid, dan tellen deze inkomsten uit arbeid van het ten laste komende kind, alsmede door hen ontvangen werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, mee in de berekening van de draagkracht. Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt rekening gehouden met het recht op vakantietoeslag over dat inkomen. Het inkomen inclusief vakantiegeld wordt afgezet tegen de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.
1.5.2.
In aanmerking te nemen vermogen
Het vermogen is gelijk aan (de som van) alle netto (artikel 31 lid 3 WWB) vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 lid 1 WWB). In afwijking van de vermogensbepaling voor de algemene bijstand, wordt het op grond van artikel 34, lid 2 en lid 4 WWB vrijgelaten vermogen voor de bijzondere bijstand wel als vermogen van belanghebbende in aanmerking genomen. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec met betrekking tot het in aanmerking te nemen vermogen is dat het vermogen boven het “bescheiden vermogen” geheel (100 %) wordt meegenomen in de draagkrachtberekening, behoudens de bestanddelen van artikel 34, lid 2 en 4 WWB. Dit houdt in dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bij verlening van bijzondere bijstand over te gaan tot verlening van bijstand onder verband van krediethypotheek (en daarom ook geen extra vrijlating in verband met eigen woning).Zie paragraaf 2.2.
3
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
1.6.
Draagkracht
Draagkracht wordt uitgedrukt in een percentage van het voor de bijzondere bijstand in aanmerking te nemen inkomen en vermogen. Er wordt in dit verband gesproken van draagkrachtpercentage.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat de draagkracht • • • •
1.7.
35% van het draagkrachtinkomen bedraagt voorzover de bijzondere bijstand betrekking heeft op incidentele bijzondere bijstand 100% van het draagkrachtinkomen bedraagt voorzover de bijzondere bijstand betrekking heeft op periodieke bijzondere bijstand (woonkostentoeslag, budgetkosten, bewindvoeringskosten). 100% van het draagkrachtvermogen bedraagt voor zover dat boven het vrij te laten bescheiden vermogen komt. 100% van het draagkrachtvermogen bedraagt voor zover het meer bedraagt dan 35% van het voor de belanghebbende van toepassing zijnde vrij te laten vermogen als het gaat om (her)inrichtingskosten (zie paragraaf 13.3).
Draagkrachtperiode
Op grond van de laatste volzin van artikel 35 lid 1 WWB bepaalt het college het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat de periode waarover de draagkracht geldt, de draagkrachtperiode, begint op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend en wordt vastgesteld voor een periode van een jaar. Na dat jaar dient de draagkracht opnieuw vastgesteld te worden. De draagkracht wordt zoveel mogelijk met de eerste kosten successievelijk in mindering gebracht op de te verlenen bijzondere bijstand.Gedurende de draagkrachtperiode wordt de vastgestelde draagkracht in mindering gebracht op de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.
1.7.1.
Wijzigingen draagkracht tijdens de draagkrachtperiode
In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat een eenmaal vastgestelde draagkracht in beginsel niet meer wordt aangepast. Dit is echter alleen van toepassing op incidentele bijzondere bijstand. Bij periodieke bijzondere bijstand dient de verplichting van een maandelijks rechtmatigheidsonderzoeksformulier te worden opgelegd, zodat per maand de draagkracht kan worden vastgesteld.
4
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
1.8.
Drempelbedrag
Op grond van artikel 35 lid 2 WWB kan het college de bijzondere bijstand weigeren, indien de bijzondere kosten binnen twaalf maanden een bepaald bedrag niet te boven gaat. Deze bevoegdheid, die aan een wettelijk gemaximeerd bedrag is gebonden, biedt het college de mogelijkheid om bijzondere bijstandsverlening in ‘kruimelvoorzieningen’ tegen te gaan. Het in aanmerking nemen van een drempelbedrag betekent dat, voordat er sprake kan zijn van verlening van bijzondere bijstand, de betreffende kosten meer moeten bedragen dan het drempelbedrag. Zolang de totale kosten lager zijn, blijven deze voor rekening van belanghebbende. De gemeente Stede Broec hanteert met ingang van 1 januari 1997 geen drempelbedrag meer bij de Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Stede Broec blijft in verstrekking van bijzondere bijstand. deze gehandhaafd. Dat betekent dat er geen drempelbedrag gehanteerd wordt, echter om aanvragen voor "kruimelbedragen" tegen te gaan wordt een administratieve drempel gehanteerd van € 25. In de praktijk betekent dit dat pas een aanvraag kan worden ingediend wanneer de kosten minimaal € 25 bedragen. Hierbij geldt dan gelijk een uitzondering voor het indienen van een aanvraag met terugwerkende kracht, zoals omschreven in paragraaf 1.12. Zijn de kosten lager dan € 25,00 dan kan eens per jaar een aanvraag worden ingediend. Het tijdstip hiervoor is vastgesteld op 31 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
1.9.
Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) leidde met name uit artikel 39 lid 1 Abw, de voorloper van artikel 35 lid 1 WWB, een dwingende volgorde af waarin het college de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand diende te beoordelen. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand is het van belang dat de onderstaande volgorde wordt aangehouden. a. Betreft het (aantoonbare) noodzakelijke kosten van het bestaan? Zo ja, beoordeel dan de volgende vraag. Zo nee, wijs de aanvraag af. b. Betreft het kosten waarin wordt voorzien? Zo nee, beoordeel dan de volgende vraag. Zo ja, wijs de aanvraag af. c. Is er sprake van bijzondere omstandigheden in het individuele geval? Zo ja, beoordeel dan laatste vraag, zo nee wijs de aanvraag af. d. Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen? Zo nee, wijs de aanvraag toe. Zo ja, wijs de aanvraag af.
1.10.
Berekening hoogte bijzondere bijstand
Indien het recht op bijzondere bijstand vaststaat, wordt de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand berekend aan de hand van de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten op basis van nota’s e.d. waarop (het resterende deel van) de draagkracht van belanghebbende in mindering wordt gebracht. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen. 1.11.
Bestedingsverplichting
Aan rechten zijn meestal ook verplichtingen verbonden; zo ook aan het recht op bijzondere bijstand. Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk II WWB in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44 lid 2 WWB verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand (zie artikel 55 WWB).
5
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het belangrijkste voorbeeld van deze individuele verplichting is de bestedingsverplichting. Dit houdt in dat de bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor zij wordt verstrekt. De bestedingsverplichting is vooral van belang bij bijzondere bijstand, die verstrekt wordt voor specifieke kosten, en als de bijstand niet rechtstreeks aan een leverancier of instelling wordt uitbetaald of in natura wordt verstrekt. 1.12.
Moment van indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand
In beginsel verbiedt artikel 44 lid 1 WWB bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Daarnaast is in gevolge artikel 11 lid 1 WWB geen plaats voor bijstandsverlening voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec hanteert als beleidsregel dat een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend moet worden vóór het moment waarop de kosten worden gemaakt. Het college is dan in staat om zijn eigen onderzoek naar de (medische) noodzaak in te stellen zonder voor een voldongen feit te worden gesteld. Een belanghebbende dient te wachten op een beschikking van het college (besluit op de aanvraag) omtrent het al dan niet vergoeden van de kosten. Het op eigen initiatief kosten maken, zonder dat er een beslissing van het college van burgemeester en wethouders aan ten grondslag ligt, wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Een uitzondering wordt gemaakt als de te maken kosten onder de € 25,00 blijven. De aanvraag kan dan eens per jaar worden ingediend en wel uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt. Voor sommige kosten is het niet mogelijk om vooraf een aanvraag in te dienen. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage thuiszorg die een belanghebbende dient te betalen aan het CAK of een eigen bijdrage ziektekosten. Deze kosten kunnen tot een jaar voor de datum van de aanvraag meegenomen worden in de berekening van de bijzondere bijstand.
6
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 2
Vormen van bijstand
Ondanks dat dit hoofdstuk niet specifiek over bijzondere bijstand gaat, is het van belang om het een en ander over de diverse vormen van bijstand te vermelden voor een eenduidige uitvoering van de Wet werk en bijstand. De bijstand, dus ook de bijzondere bijstand, wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 WWB). Dat wil zeggen dat de bijstand in beginsel niet terugbetaald hoeft te worden. In plaats van bijstand om niet werd in het verleden ook wel gesproken over 'bijstand à fonds perdu'. Wanneer bijstand om niet wordt verstrekt, wil dat echter nog niet zeggen dat die bijstand nooit terugbetaald hoeft te worden. Er zijn omstandigheden denkbaar dat eenmaal om niet verstrekte bijstand toch moet worden teruggevorderd of verhaald. De WWB kent echter ook andere vormen van bijstandsverlening, te weten bijstand in natura en bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht. De keuze voor de ene of de andere vorm is soms dwingend voorgeschreven en dan weer vrij. 2.1.
Verstrekking in natura
In bepaalde gevallen kan het in de rede liggen om eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid met betrekking tot de besteding van de uitkering tijdelijk los te laten en een op de persoon toegesneden pakket van voorzieningen aan te bieden. Oogmerk daarbij is het zo spoedig mogelijk hervinden van de zelfstandigheid. Artikel 57 WWB biedt het college daartoe de mogelijkheid in de vorm van het opleggen van de verplichting tot budgetbeheer en verlening van bijstand in natura. Indien en zolang er naar het oordeel van het college gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan het college: • aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende er aan meewerkt dat het college in zijn naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht (artikel 57 onderdeel a WWB). • de bijstand in natura verstrekken (artikel 57 onderdeel b WWB). Bovenstaande maatregelen gelden in algemene zin voor personen die aantoonbaar niet in staat zijn om zelf te voorzien in de algemene levensbehoeften. De redenen waarom het college voor toepassing van artikel 57 WWB kan besluiten, kunnen gelegen zijn in: • het feit dat de belanghebbende zich in een problematische schuldsituatie bevindt, of daarin dreigt te geraken. • het feit dat de belanghebbende beschermd moet worden tegen het afglijden in de maatschappij en tekort schiet in zijn zelfredzaamheid - zoals dakloosheid, psychosociale problemen, verslaving en schulden. Bijstand in natura is een vorm waarbij de uitkering geheel of gedeeltelijk niet in de vorm van geld, maar rechtstreeks in de vorm van goederen en/of diensten wordt verstrekt. De met de naturaverstrekkingen gemoeide kosten kunnen, zowel feitelijk als forfaitair, worden verrekend met de uitkering. Een afgeleide vorm van bijstand in natura is die waarbij de bijstand zelf in de vorm van een geldbedrag wordt toegekend en aan dat geldbedrag een bepaalde bestedingsverplichting wordt verbonden.
7
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
2.2.
Geldlening en borgtocht
Het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening en borgtocht is alleen mogelijk in de gevallen waarin de wet dat toelaat. Als de WWB in een bepaald geval niet de mogelijkheid biedt (of voorschrijft) om de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen, dan moet het college de bijstand om niet verstrekken (hoofdregel artikel 48 lid 1 WWB). Bij borgtocht verplicht de gemeente zich om een lening aan een kredietverlenende instantie terug te betalen wanneer de bijstandscliënt/schuldenaar in gebreke blijft. Borgtocht kost de gemeente in eerste instantie dus niets. Pas wanneer de belanghebbende niet meer aan zijn (rente- en) aflossingsverplichtingen voldoet, moet de gemeente betalen. Kosten van bijstand als zodanig voortvloeiende uit gestelde borgtocht worden van de belanghebbende teruggevorderd (artikel 58 lid 1 onderdeel c WWB). Door het voldoen van de schuld treedt de gemeente als het ware in de plaats van de oorspronkelijke schuldeiser. Bij bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht geldt dat het college pas kan overgaan tot bijstandsverlening wanneer de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 WWB). Van belang hierbij is dat ook kredietverlening door de normale kredietverlenende instanties (waaronder een GKB) als een voorliggende voorziening moet worden aangemerkt. Echter, indien de belanghebbende ondanks een afgesloten krediet toch nog om bijstand vraagt, zal het college moeten onderzoeken of het krediet toereikend en passend is om in de betreffende noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Het nalaten van een dergelijk onderzoek in zo'n situatie is in strijd met artikel 3:2 Awb. In de volgende situaties is bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht mogelijk. Er is dus geen plicht om de bijstand in een van deze vormen te verstrekken, maar een bevoegdheid. • Wanneer bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 WWB). • Wanneer bijstand wordt verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB); • Wanneer de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48 lid 2 onderdeel b WWB); • Wanneer de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft (artikel 48 lid 2 onderdeel c WWB); • Wanneer het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft (artikel 48 lid 2 onderdeel d WWB). Bijstandsverlening in de vorm van een (renteloze) geldlening is verplicht voorgeschreven bij voorschotten tijdens de aanvraag van algemene bijstand (artikel 52 lid 1 WWB). Tijdens de bijstandsverlening is het niet mogelijk om een voorschot in de vorm van een geldlening te verstrekken. Bijstandsverlening is tevens verplicht in de vorm van geldlening voorgeschreven wanneer algemene bijstand wordt verleend aan een eigenaar van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning (met bijbehorend erf), woonwagen of woonschip en • tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning (met bijbehorend erf), de woonwagen of het woonschip gebonden vermogen in redelijkheid niet verlangd kan worden, en: • de te verstrekken algemene bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, bedraagt naar verwachting meer dan het netto minimumloon per maand (inclusief vakantiebijslag), én • het vermogen verbonden in de woning is hoger dan het vermogen genoemd in artikel 34 lid 2 onderdeel d WWB.
8
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Wordt aan deze laatste twee voorwaarden niet voldaan dan wordt de algemene bijstand om niet verstrekt (artikel 50 WWB). Het feit dat algemene bijstand voor woningeigenaren, indien voldaan is aan bovenstaande voorwaarden, in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt, betekent niet dat er tevens een hypotheek moet worden gevestigd. Het al dan niet verlangen van een dergelijke zekerheid is een bevoegdheid van het college. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat bij verlening van bijzondere bijstand geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om over te gaan tot verlening van bijstand onder verband van krediethypotheek. Het vermogen wordt namelijk voor de verlening van bijzondere bijstand voor 100% meegenomen voorzover dat meer bedraagt dan het vrij te laten bescheiden vermogen zoals genoemd in artikel 34, lid 3 WWB. Er wordt geen rekening gehouden met een extra vrijlating in verband met eigen woning als het gaat om bijzondere bijstand.
2.2.1.
Noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen
Op grond van artikel 51 lid 1 WWB kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Het gaat daarbij om de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Dergelijk kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Indien de belanghebbende ten minste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook indien hij een uitkering algemene bijstand ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen te reserveren. Via de algemene normbijstand wordt dus tevens bijstand verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor dat een dergelijk goed bijvoorbeeld aan vervanging toe is, terwijl betrokkene nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karakter van het goed, de vorm van een geldlening heeft. Alvorens bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt, dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan verkrijgen via de normale kredietverlenende instanties (waaronder de GKB) waarmee belanghebbende het goed via gespreide betaling achteraf voldoet. Borgtocht is alleen dan mogelijk als vaststaat dat zonder borgstelling van de gemeente de kredietverlenende instantie geen lening verstrekt. Voorkomen moet worden dat de kredietverlener zijn bedrijfsrisico door borgtocht standaard op de gemeente afwentelt. Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden zal het college de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen moeten verstrekken. De beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat om de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen geheel of gedeeltelijk om niet te verlenen, dient plaats te vinden aan de hand van de omstandigheden, middelen en mogelijkheden van de belanghebbende. 2.2.2.
Op korte termijn beschikken over voldoende middelen
Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB kan het college de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht verstrekken indien redelijkerwijs kan worden aangenomen (bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een aanspraak) dat de belanghebbende op korte termijn ten aanzien van de periode waarover hij bijstand vraagt alsnog voldoende middelen tot zijn beschikking krijgt.
9
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
De wet geeft niet aan wat verstaan moet worden onder "korte termijn". Het college zal de vraag of aan dit criterium is voldaan daarom van geval tot geval moeten beoordelen op basis van de individuele omstandigheden. Om artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB te kunnen toepassen moet redelijkerwijs kunnen worden aangenomen dat de belanghebbende de beschikking krijgt over de middelen. Onder middelen dient in dit verband hetzelfde worden verstaan als in artikel 31 WWB. Het college kan artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB zowel bij aanspraken op inkomsten als bij aanspraken op vermogen in de zin van de WWB toepassen. De aanspraken moeten zodanig van omvang zijn dat het recht op bijstand hierdoor komt te vervallen. Betreft het loon en periodieke uitkeringen dan moeten deze betrekking hebben op de periode waarover bijstand wordt verstrekt (anders is het vermogen). Gaat het daarentegen om aanspraken op vermogen, zoals eenmalige (hoge) uitkeringen en erfenissen, dan geldt dat deze zodanig moeten zijn dat daardoor de vermogensgrens in aanzienlijke mate wordt overschreden. Artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 1 WWB bevat een bepaling die overeenkomt met die van artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB. Op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 1 WWB kan het college de kosten van bijstand van de belanghebbende terugvorderen indien hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen (inkomen of vermogen) beschikt of kan beschikken. Indien het college bij de toekenning van bijstand geen toepassing heeft gegeven aan artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB en de bijstand om niet heeft verleend, dan blijft de mogelijkheid dus bestaan om de verleende bijstand terug te vorderen indien achteraf blijkt dat de belanghebbende wegens voldoende middelen geen recht had op bijstand. 2.2.3.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel b WWB kan het college de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht verstrekken indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de betrokkene door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. Bijvoorbeeld het te snel interen op een vermogensoverschot. Het omzetten van de vorm van de bijstand in een geldlening of borgtocht met toepassing van artikel 48 lid 2 onderdeel b WWB mag niet eerder plaatsvinden dan het moment waarop de handeling heeft plaatsgevonden waardoor de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in combinatie met of als alternatief voor het geheel of gedeeltelijk verlenen van de bijstand in de vorm van een geldlening, de bijstand wordt verlaagd met toepassing van de afstemmingsverordening.
2.2.4.
Waarborgsom
Op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel c WWB kan het college de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht verstrekken indien de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft. Hier is leenbijstand de enige aangewezen vorm, aangezien belanghebbende de waarborgsom op een later moment weer terug ontvangt. 2.2.5.
Schulden
Uitgangspunt van de WWB is dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor het betalen van schulden. Hierop bestaan echter wel uitzonderingen. Zo kan het college bijstand in de vorm van een borgtocht verlenen, als deze noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldsaneringskrediet. Ook kan het college wegens zeer dringende redenen besluiten toch bijstand verlenen. Verwezen wordt naar hoofdstuk 3 die specifiek over schulden gaat.
10
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
2.3.
Verplichtingen
Wanneer bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht dan dienen hieraan specifieke verplichtingen te worden verbonden (artikel 55 WWB): • • •
de verplichting om de geldlening terug te betalen; de verplichting om de lening waarvoor de gemeente borg staat terug te betalen; de verplichting om geen nieuwe schulden te maken gedurende de periode dat de geldlening of de lening waarvoor de gemeente borg staat nog niet is terugbetaald.
Het beleid van het college is dat bij het niet nakomen van de verplichtingen: • •
2.4.
de bijstand met toepassing van de afstemmingsverordening wordt verlaagd (artikel 18 lid 2 WWB); de bijstand wordt teruggevorderd (atikel 58, lid 1 onderdeel b WWB).
Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening
Uitgangspunt is dat bijstand in de vorm van een geldlening op enig moment wordt terugbetaald. De WWB kent geen algemene regels inzake de terugbetaling van bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt. Wel bepaalt artikel 51 lid 2 WWB dat indien een bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2.4.1.
Hoogte aflossing
De wetgever geeft impliciet aan dat de aflossingsbedragen zodanig moeten worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn. Voor de praktijk betekent dit dat de belanghebbende na aflossing in ieder geval moet blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet (doorgaans 90 procent van de bijstandsnorm). Aangenomen moet worden dat deze regels ook gelden voor andere situaties waarin het college de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat bij een inkomen op bijstandsniveau de hoogte van de aflossing van de bijstand in de vorm van een geldlening op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag verlagingen) inclusief vakantietoeslag wordt bepaald. De hoogte van de aflossing van de bijstand in de vorm van een geldlening, bij een inkomen boven bijstandsniveau, is bepaald op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag verlagingen) inclusief vakantietoeslag PLUS 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag - verlagingen) na aftrek van buitengewone uitgaven.
11
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
2.4.2.
Matiging en opschorting aflossing
Het college wijzigt in beginsel een eenmaal vastgesteld aflossingsbedrag en duur niet. Op verzoek van belanghebbende kan een vastgesteld aflossingsbedrag lager worden vastgesteld, indien de lening op die wijze uiterlijk binnen 36 maanden kan worden afgelost. 2.4.3.
Aanpassing aflossing
Een vastgesteld aflossingbedrag wordt in beginsel niet meer gewijzigd. Aangezien de factoren op grond waarvan de hoogte en duur van de aflossing zijn vastgesteld kunnen veranderen, zal het college, gelet op artikel 51 lid 2 WWB de hoogte en duur van de aflossing moeten aanpassen indien de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is derhalve mogelijk indien de belanghebbende daar zelf om verzoekt naar aanleiding van een verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc. Het college dient wijziging van de aflossingsbedragen schriftelijk aan (ex-)cliënten te melden. Het is immers een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. 2.5.4.
Rente
In de WWB is in een aantal gevallen sprake van bijstandsverlening in de vorm van een geldlening. Alleen in het geval van bijstandsverlening bij wijze van voorschot als bedoeld in artikel 52 lid 1 WWB is daarbij expliciet bepaald dat de geldlening renteloos is. Hieruit kan men afleiden dat in alle overige gevallen waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt het in beginsel mogelijk is om over de openstaande geldlening rente in rekening te brengen.
2.6.
Samenloop bijstand in de vorm van een lening met andere schulden
Het komt regelmatig voor dat een belanghebbende aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt lopende schulden heeft. Daarbij kan het gaan om samenloop met schulden van derden of eerdere leningen van de gemeente. Het kan voorkomen dat een belanghebbende door de samenloop van de verschillende schulden niet meer (volledig) aan zijn aflossingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Indien belanghebbende de verplichtingen welke waren verbonden aan de leenbijstand niet meer nakomt kan het college de kosten van bijstand terugvorderen. Op grond van artikel 60 lid 5 WWB zijn vorderingen van de gemeente inzake terugvordering preferent zijn ten opzichte van de meeste vorderingen van derden. Het gebruikmaken van de mogelijkheid tot terugvordering en de daaraan verbonden preferentie leidt voor de belanghebbende echter soms tot grote problemen, als hij hierdoor zijn overige schulden (helemaal) niet meer kan voldoen. Het is niet goed mogelijk om voor de oplossing van de onderhavige problematiek regels te geven die in alle gevallen toepasbaar zijn. Het college zal daarom per geval moeten bezien hoe het hiermee omgaat. 2.7.
Overname bijstand in de vorm van een geldlening en borgtocht
Als een belanghebbende verhuist van de ene naar de andere gemeente dan heeft dit als gevolg dat de bijstand in de vertrekgemeente wordt beëindigd en in de ontvangstgemeente wordt opgestart.
Het beleid van het college is dat er geen schulden in verband met de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht worden overgenomen van een andere gemeente (de zogenaamde vertrekgemeente van de belanghebbende).
12
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
2.8.
Fiscale aspecten
Een geldlening kan niet worden aangemerkt als inkomen. Over algemene bijstand die is verleend bij wijze van geldlening hoeft de gemeente derhalve geen belastingen en premies af te dragen. Pas vanaf het moment dat de algemene bijstand weer om niet wordt verstrekt, bestaat er de plicht om over de bijstand belastingen en premies af te dragen. Voor bijzondere bijstand die wordt verleend ter voldoening van specifieke kosten (dus niet voor levensonderhoud) geldt dat sowieso geen belastingen en premies verschuldigd zijn.
13
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 3
Schulden
Uitgangspunt van de WWB is dat in beginsel geen bijstand wordt verleend voor het betalen van schulden. Hierop bestaan echter wel uitzonderingen, zoals bijstand in de vorm van een borgtocht, als deze noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldsaneringskrediet. Ook kan het college wegens zeer dringende redenen besluiten toch bijstand verlenen. De vorm van de bijstand is daarbij ter beoordeling van het college. 3.1.
Hoofdregel: geen bijstand voor schulden
Hoofdregel is dat in beginsel geen bijstand wordt verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. De kosten die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten. De overheid biedt via de WWB iedere burger immers de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien en neemt daarmee de noodzaak weg tot het maken van schulden louter om in de noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien. Schulden ontstaan dus, uitzonderingen daargelaten, niet uit een gebrek aan het noodzakelijke, doch uit de wijze van besteding van de middelen. Aangezien degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, normaal gesproken beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (zie artikel 13 lid 1 onderdeel f WWB) is er geen aanleiding tot het verlenen van bijstand voor schulden. Immers, ook iemand met een bijstandsuitkering of een minimumloon beschikt over voldoende bestaansmiddelen, zelfs als hij daaruit mede schulden moet aflossen.
3.2.
Uitzondering 1: borgtocht bij saneringskrediet
In afwijking van de hoofdregel dat bijstandsverlening voor schulden niet mogelijk is, kan het college op grond van artikel 49 onderdeel a WWB bijzondere bijstand verlenen in de vorm van borgtocht indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden. Het verzoek van belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet moet zijn afgewezen door: • een gemeentelijke kredietbank of, indien de gemeente daarbij niet is aangesloten; • een kredietinstelling die is ingeschreven in het register als bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen 1992 en die is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Het voorgaande impliceert dat de WWB geen uitgebreide rol kan spelen in het kader van schuldsanering. Schuldsanering is een taak die vooral door gemeentelijke kredietbanken wordt vervuld. In de praktijk komt het voor dat een kredietbank niet tot het verstrekken van een saneringskrediet overgaat, aangezien het inkomen van betrokkene te weinig zekerheid biedt dat deze aan de aflossing kan voldoen. Wanneer om die reden de kredietbank tot een afwijzing van de aanvraag voor een saneringskrediet heeft besloten, kan het wenselijk zijn, indien schuldsanering noodzakelijk en urgent is doordat het voortbestaan van de schuld betrokkene in zijn bestaan bedreigt, dat borgstelling op grond van de WWB plaatsvindt, zodat de kredietbank alsnog tot de verstrekking van een saneringskrediet kan besluiten. Artikel 49 onderdeel a WWB biedt daartoe de mogelijkheid. Voor de toepassing van dit lid is vooral de noodzaak en urgentie van de schuldsanering doorslaggevend en niet de aard van de kosten die tot de schuld hebben geleid. 3.3.
Uitzondering 2: zeer dringende redenen
In afwijking van de hoofdregel dat bijstandsverlening voor schulden niet mogelijk is, kan het college op grond van artikel 49 onderdeel b WWB hiervoor toch bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en een borgstelling voor een saneringskrediet geen uitkomst biedt. Of zich zeer dringende redenen voordoen die een afwijking van de gegeven hoofdregel rechtvaardigen, is ter beoordeling aan het college. 14
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Verlening van bijstand voor de betaling van een schuld kan gerechtvaardigd zijn, indien het ontstaan en voortbestaan van die schuld is veroorzaakt doordat de belanghebbende in het verleden slechts beschikte over een inkomen onder het bijstandsniveau en in zijn geval ook overigens van ontoereikende middelen kan worden gesproken. Ook kan als voorbeeld worden genoemd de situatie waarin de betrokkene ten tijde van het ontstaan van de schuldenlast beschikte over een inkomen dat de bijstandsnorm ruim overschreed, en een lening afsloot op basis van dat inkomen. De schuldenlast hoeft dan lang niet altijd voort te vloeien uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: bijvoorbeeld als door onvoorzienbare omstandigheden het inkomen van belanghebbende sterk daalt nadat de lening is afgesloten, waardoor hij niet meer aan de aflossingsverplichtingen kan voldoen. Volgens vaste jurisprudentie kan het bestaan van een grote schuldenlast in beginsel niet worden aangemerkt als een zeer dringende reden. In dit verband is van belang dat de beslagvrije voet als regel volgens de CRvB voldoende waarborgt dat de betrokkene, ook indien er beslag is gelegd op zijn inkomen, in de noodzakelijke bestaanskosten kan blijven voorzien. Ook als belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voor een saneringskrediet en deze door de kredietbank is afgewezen, dan is deze afwijzing geen dringende reden als bedoeld in artikel 49 onderdeel b WWB. Het afwijzen van het saneringskrediet kan mogelijk wel een reden zijn om met toepassing van artikel 49 onderdeel a WWB bijstand te verlenen in de vorm van borgtocht. Indien het college van oordeel is, dat in het concrete geval bijstandsverlening voor schulden geboden is, kan het college deze bijstand op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel d WWB verlenen in de vorm van een geldlening of borgtocht. Dit is een bevoegdheid van het college. Daarbij wordt het aan het college zelf overgelaten om te bepalen of de bijstand wordt verleend om niet, dan wel in de vorm van een geldlening of borgtocht. 3.4.
Uitzondering 3: belastingschulden
Een belastingaanslag over een voorgaand kalenderjaar is in zekere zin ook te beschouwen als een schuld. Bijstandsverlening is in beginsel dus niet mogelijk. Hierop bestaat een speciale uitzondering: er kan toch bijstand worden verleend indien de belastingaanslag betrekking heeft op een periode van bijstandsverlening in het verleden waarin: • bruto-inkomsten op de bijstand zijn gekort, of; • teveel aan heffingskorting is ontvangen die op de bijstand is gekort. 3.5.
Aantoonplicht en rapportage
Degene die bijzondere bijstand aanvraagt voor de aflossing van schulden zal in ieder geval moeten aantonen dat hij schulden heeft. Slaagt hij daar niet in dan kan het college de aanvraag reeds op die grond afwijzen. Er hoeft dan geen beoordeling plaats te vinden of er sprake is van dringende redenen. Aangezien het verlenen van bijzondere bijstand voor schulden een uitzondering is, zal de rapportage duidelijk moeten aangeven op grond van welke feiten en omstandigheden er toch tot bijstandsverlening wordt overgegaan. In verband hiermee ligt het voor de hand om in de rapportage ondermeer aandacht te besteden aan: • de omvang van het totale schuldenpakket; • de reden waarom en de wijze waarop de schulden zijn ontstaan; • de middelen (inkomen en vermogen) die belanghebbende bij het ontstaan van de schulden en daarna tot zijn beschikking heeft gehad; • de pogingen die belanghebbende zelf heeft ondernomen om uit zijn schuldensituatie te komen (zijn er verzoeken om kwijtschelding/vermindering van de schulden gedaan?); • wat wordt er aan gedaan om het verder oplopen van bestaande schulden en het ontstaan van nieuwe schulden te voorkomen? • is er reeds eerder bijstand voor schulden verleend? • (bij bijstand in de vorm van een geldlening:) hoe zal de bijstand worden terugbetaald?
15
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
3.6.
Schuldhulpverlening
Een belanghebbende die problematische schulden heeft, kan en moet eerst zelf proberen zijn schuldensituatie op te lossen. Hij kan proberen zelf een betalingsregeling te treffen met zijn schuldeisers. Ook kan hij gebruik maken van het zogenaamde minnelijke traject; met ondersteuning van een schuldhulpverlener wordt dan geprobeerd tot een aflossingsregeling met de schuldeisers te komen. Lukt dat niet, dan biedt de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) alsnog een mogelijkheid om een schuldenvrije toekomst te bereiken. Het is vooral een taak van gemeenten om burgers vrijwillige schuldhulpverlening aan te bieden. De meeste gemeenten schakelen hiervoor erkende organisaties in zoals gemeentelijke kredietbanken, gespecialiseerde schuldhulpverleningsbedrijven of maatschappelijk werk. 3.7.
Schuldsanering
Een schuldenaar die problematische schulden heeft, kan en moet eerst zelf proberen zijn schuldensituatie op te lossen bijvoorbeeld door gebruik te maken van vrijwillige schuldhulpverlening. Met ondersteuning van een schuldhulpverlener wordt dan geprobeerd tot een aflossingsregeling met de schuldeisers te komen, het zogenaamde minnelijke traject. Het minnelijke traject biedt niet altijd uitkomst. Als de schuldenaar niets kan aflossen of de schuldeisers willen meer terug krijgen dan de schuldenaar kan aanbieden, is een minnelijk akkoord onmogelijk. Zijn alle pogingen om tot een vrijwillige overeenkomst te komen mislukt, dan kan via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) alsnog gewerkt aan een schuldenvrije toekomst. Deze wet behelst de opname van een regeling in de Faillissementswet waardoor voorkomen kan worden, dat een natuurlijk persoon die in een problematische schuldsituatie is terechtgekomen, tot in lengte van dagen met zijn schulden kan worden achtervolgd. Daarbij geldt als uitgangspunt, dat betaling van schuldeisers geen voorwaarde kan zijn voor het bieden van uitzicht aan natuurlijke personen om als het ware weer met een schone lei verder te kunnen. Dit doel wordt onder andere bereikt door het voorkomen van faillissementen van natuurlijke personen. 3.7.1.
Minnelijk traject
Via een intakeprocedure beoordeelt de schuldhulpverlener of de schuldenaar in aanmerking komt voor een schuldsanering in het minnelijke traject. In deze fase tracht de schuldhulpverlener via onderhandelingen met de schuldeisers tot een oplossing te komen. Leidraad hierbij is de Gedragscode Schuldregelen van de NVVK. Hierin staat beschreven waaraan de schuldhulpverlener zich dient te houden, dat de schuldenaar zich maximaal dient in te spannen, dat alle schuldeisers moeten meedoen en gelijkberechtigd worden, enzovoort. De schuldhulpverleners gebruiken vaste methodes om afloscapaciteit te berekenen. Tezamen met eventuele vermogensbestanddelen is dan het totaal beschikbaar bedrag voor de aflossing van de schulden bekend. Het bedrag dat de schuldenaar dan nog zelf vrij kan besteden ligt iets onder het bijstandsminimum. Hierbij wordt wel rekening gehouden met bepaalde noodzakelijke kosten. De aflosperiode is doorgaans 36 maanden, en maximaal 60 maanden. Wanneer het totaal beschikbare bedrag onvoldoende is om alle schulden te voldoen, kan een gedeelte worden kwijtgescholden of een saneringskrediet worden afgesloten. De schuldenaar kan na afloop van de aflosperiode dus met een schone lei beginnen. 3.7.2.
Wettelijke traject (WSNP)
De Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) heeft een complementair karakter en stelt daarom uitdrukkelijk dat een minnelijk akkoord altijd de voorkeur heeft. Dit betekent dat de schuldenaar in alle gevallen eerst bij de schuldhulpverleners binnen de gemeente moet aankloppen Pas als dat niet lukt, kan een beroep op de WSNP worden gedaan. De schuldenaar moet wel voor het mislukken van het tot stand komen van de minnelijke regeling een verklaring aanvragen bij de gemeente. Overigens kan de gemeente deze bevoegdheid overdragen aan een ander orgaan. De Gemeente Stede Broec heeft dit overgedragen aan PlanPraktijk.
16
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Indien er geen minnelijke regeling wordt getroffen, kan de schuldenaar de rechtbank verzoeken om de WSNP op hem van toepassing te laten zijn. Het verzoekschrift dient vergezeld te gaan van bijlagen waaronder de zogenaamde schuldsaneringsverklaring waarin de gemeente aangeeft waarom geen minnelijk akkoord mogelijk is. Ook bij de WSNP kan het nodig zijn dat gespecialiseerde (schuld) hulpverleners hierbij helpen. Aan de hand van de stukken en eventueel een mondelinge toelichting door belanghebbende zelf beoordeelt de rechtbank of inderdaad geen minnelijk akkoord mogelijk is en hoe de schulden zijn ontstaan. De rechtbank doet op het verzoekschrift direct uitspraak en kan de regeling voorlopig, definitief of niet van toepassing verklaren. De regeling kan niet worden geweigerd, uitsluitend omdat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat de schuldeisers geheel of gedeeltelijke worden betaald. De regeling wordt niet van toepassing verklaard indien bijvoorbeeld: • de schuldenaar in staat is om zijn schulden te betalen; • er gegronde vrees is dat de schuldenaar tijdens de regeling tracht zijn schuldeisers te benadelen; • de schuldenaar niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden, bijvoorbeeld door onverantwoord koopgedrag of fraude. Dat geldt ook voor eerdere faillissementen of schuldsaneringen. Verder beoordeelt de rechtbank of de schuldenaar de verplichtingen kan nakomen die uit de schuldsanering voortvloeien. Stemt de rechtbank in met het verzoek, dan moet gedurende gemiddeld drie jaar een deel van het inkomen en vermogen van belanghebbende worden aangewend om de schulden af te lossen. Dit lijkt op het minnelijke traject met dit verschil dat de schuldeisers moeten meewerken. Als de WSNP wordt uitgesproken over een schuldenaar dan benoemt de rechtbank een rechtercommissaris en een bewindvoerder.De bewindvoerder is de vereffenaar en beheerder over het vermogen en de inkomsten van de schuldenaar. De bewindvoerder ziet erop toe dat alles volgens afspraak verloopt. Hij onderzoekt de situatie, onderhoudt voorzover nodig contacten met de schuldeisers en neemt een aantal verantwoordelijkheden van belanghebbende over. Zo kan hij een eigen huis of 'bovenmatige' bezittingen zoals een auto of een caravan verkopen om hiermee een gedeelte van de schulden te voldoen.Ook de inkomsten van de schuldenaar moeten worden ingezet om de schulden te voldoen. Buiten de boedel blijft de schuldenaar bevoegd. De berekening van de aflossingscapaciteit geschiedt zoals hiervoor is besproken bij het minnelijke traject. Wel wordt in het wettelijke traject, op grond van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering, kosten voor de bewindvoerder in mindering op de aflossingscapaciteit gebracht. Zie hoofdstuk 4 paragraaf 1 voor het beleid ten aanzien van het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De regeling duurt maximaal 60 maanden en minimaal 12 maanden. Maar voor de meeste regelingen zal een termijn gelden van 36 maanden. Na deze perioden is de schuldenaar van zijn schulden verlost. Hij heeft dus een schone lei. De schuldeisers kunnen de schulden niet opeisen en het is hier ook niet van belang hoeveel de schuldenaar uiteindelijk heeft afgelost. Van de schuldenaar wordt verwacht dat hij zich inspant om zoveel mogelijk geld voor de aflossing beschikbaar te stellen. Belanghebbende moet eventueel verhuizen naar een goedkopere woning, beter betaald werk zoeken en op andere manieren de lasten proberen te drukken en zijn inkomen te verhogen. Als de schuldenaar zich niet aan de afspraken houdt of als hij informatie achterhoudt kan de rechtbank de schuldsanering tussentijds beëindigen. Belanghebbende wordt dan automatisch failliet verklaard waarna de schuldeisers hun vordering weer kunnen opeisen bijvoorbeeld via een beslag op inkomen en/of bezittingen. Verloopt alles wel volgens de regels, dan verstrekt de rechtbank na afloop van de vastgestelde periode belanghebbende een schone lei; het restant van de schulden hoeft hij dan niet meer terug te betalen. Een belangrijk verschil tussen de minnelijke regeling en WSNP is dat schuldeisers verplicht zijn om mee te werken bij de WSNP. Bij de minnelijke regeling gebeurt de medewerking van de schuldeisers op vrijwillige basis. Daarnaast zijn de mogelijkheden om te verrekenen beperkt.
17
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec met betrekking tot schuldhulpverlening is dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten die verbonden zijn aan het oplossen van een schuldenprobleem. Burgers kunnen zich voor vrijwillige schuldhulpverlening melden bij het schuldhulpproject van PlanPraktijk, waar de Gemeente Stede Broec een contract voor haar burgers heeft afgesloten. Voor het wettelijke traject is de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing. Het schuldhulpproject PlanPraktijk en de WSNP worden als een voorliggende voorziening beschouwd voor de bijzondere bijstand.
18
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 4
Bewindvoering, curatele en rechtsbijstand
In een aantal situaties komt het voor dat een belanghebbende in of buiten rechte aangewezen is op een persoon die hem vertegenwoordigt of bijstaat. Als deze vertegenwoordiging of juridische bijstand als noodzakelijke kosten van het bestaan zijn aan te merken, dan kunnen de kosten daarvan onder omstandigheden in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand. Voor bewindvoering en curatele geldt dat de noodzaak van de eventuele kosten daarvan als vaststaand moet worden beschouwd, als de rechter belanghebbende onder bewind c.q. curatele geplaatst heeft. Het college kan in deze geen eigen afweging meer maken. Voorzover belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen, kan bijzondere bijstand worden verleend. Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand is er een belangrijke voorliggende voorziening, namelijk de Wet op de rechtsbijstand. Krachtens deze wet wordt voor personen met een laag inkomen, middels een toevoeging, voorzien in rechtsbijstand. Wel gelden er eigen bijdragen. Voor deze eigen bijdragen kan het college in een voorkomend geval bijzondere bijstand verlenen. Indien aan belanghebbende een toevoeging is verleend, staat de noodzaak van de rechtsbijstand vast. Voor een eigen afweging in deze door het college is dan geen ruimte meer. Andersom geldt dat indien een belanghebbende niet in aanmerking komt voor een toevoeging, de kosten van rechtsbijstand in beginsel niet voor bijstandsverlening in aanmerking kunnen komen, omdat de Wet op de rechtsbijstand geacht wordt als voorliggende voorziening passend en toereikend te zijn. Van belanghebbende mag ook verwacht worden dat hij vraagt om een veroordeling in de proceskosten van de wederpartij. In het geval van bestuursrechtelijke geschillen wordt de hoogte van de vergoedingen geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verleende bijstand voor de kosten van rechtsbijstand kan worden teruggevorderd van belanghebbende indien hij deze kosten van zijn wederpartij vergoed heeft gekregen. 4.1.
Bewindvoering
De wettelijke bepalingen inzake bewindvoering zijn opgenomen in de artikelen 431 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast kent de Faillissementswet (Fw) sinds de invoering van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) enige bijzondere bepalingen met betrekking tot bewindvoering inzake schuldsanering bij natuurlijke personen. Indien een meerderjarige als gevolg van lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kunnen zijn goederen door de Kantonrechter geheel of gedeeltelijk onder bewind worden gesteld. Dit gebeurt in beginsel op verzoek van de betrokkene, zijn echtgeno(o)t(e) of partner dan wel zijn naaste familieleden. Bij het instellen van bewindvoering wijst de kantonrechter een bewindvoerder aan. Hiervoor komen zowel particuliere (echtgenoot, partner, familielid) als professionele partijen in aanmerking. Indien een professionele partij als bewindvoerder is benoemd, komt het veelvuldig voor dat de bewindvoerder voor de kosten van de bewindvoering namens de belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt. Tenzij de beloning bij de instelling van het bewind anders is geregeld, komt de bewindvoerder of, wanneer er meer bewindvoerders zijn, hun tezamen vijf procent van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toe (artikel 1:447 lid 1 eerste volzin BW). Een periodieke uitkering kan volgens de Hoge Raad niet worden gerekend tot de opbrengst van de onder bewind staande goederen. Hieruit volgt dat de bewindvoerder in beginsel geen recht heeft op een beloning, indien degene wiens goederen onder bewind zijn gesteld een inkomen heeft dat slechts bestaat uit een periodieke uitkering. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter echter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen (artikel 1:447 lid 1 tweede volzin BW). Wanneer de kantonrechter zulks doet, zal de bewindvoerder jegens de kantonrechter wel (kosten-) verantwoording moeten afleggen, waardoor de beloning pas achteraf kan worden vastgesteld.
19
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Indien de kantonrechter de beloning niet - met toepassing van artikel 1:447 lid 1 tweede volzin BW afwijkend vaststelt, en de bewindvoerder in gebreke blijft de kosten concreet te onderbouwen, dan is er geen recht op bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten. Indien de kantonrechter de beloning in de hiervoor bedoelde situatie daarentegen wel afwijkend vaststelt, hanteert hij hiervoor in beginsel de zogeheten 'Taken- en tarievenlijst beroepsbewindvoerders' die door het Landelijk Overleg van Coördinerend Kantonrechters (LOK) in overleg met de brancheorganisatie voor bewindvoerders tot stand is gekomen. Op basis van deze lijst worden de vergoedingen voor bewindvoerders als volgt vastgesteld: • • •
De niet beroepsmatige bewindvoerder: in beginsel niet meer dan € 500,00 per jaar (€ 375,00 loon en € 125,00 ongespecificeerde kosten). De professionele, niet bij de brancheorganisatie aangesloten bewindvoerder: een jaartarief van € 520,00 loon exclusief BTW (€ 618,80 inclusief BTW) en € 125,00 ongespecificeerde kosten. De professionele en bij de brancheorganisatie aangesloten bewindvoerder: een uniform jaartarief van € 847.50 exclusief BTW (op basis van gemiddeld 15 uur per jaar) (€ 1.008,53 inclusief BTW) en eenmalige intakekosten van € 339,00 exclusief BTW (€ 403,41 inclusief BTW). (Bewindvoerders mogen uiteraard minder declareren.) De bedragen gelden per 1 januari 2007.
Wanneer bewind wordt uitgesproken over de goederen van een echtpaar/economische eenheid, wordt niet 2 x het tarief gerekend, maar het tarief voor 1 persoon met een opslag van 20% (conform WSNP). Voor extra werkzaamheden, die niet binnen het tarief vallen, dient de bewindvoerder vooraf machtiging te vragen aan de kantonrechter. Deze werkzaamheden worden dan vergoed tegen het uurloon van € 56,50 (tarief per 1 januari 2007) exclusief BTW. De kantongerechten beschikken over een actuele lijst van tot de brancheorganisatie toegelaten leden. De vergoeding van kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP is apart geregeld. De WSNP-bewindvoerder ontvangt een subsidie op grond van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en een salaris van € 38,00 of € 45,00 per maand op grond van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering (bedragen gelden per 1 juli 2006). Het salaris van de bewindvoerder van degene wiens schulden gesaneerd worden, komt ten laste van de onder bewind staande goederen (de boedel) en moet op grond van artikel 320 lid 7 Fw met voorrang daaruit worden betaald. Indien de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder het salaris, gedurende of aan het einde van het WSNP-traject hoger vaststelt, kan het zijn dat de boedel ontoereikend is om dit salaris te voldoen. De omstandigheid dat het salaris van de bewindvoerder niet uit de boedel kan worden voldaan, heeft in beginsel niet tot gevolg dat het WSNP-traject wordt afgebroken.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de kosten van bewindvoering tengevolge van een door de Kantonrechter uitgesproken onder bewindstelling is dat deze kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld én de kosten van bewindvoering door de Kantonrechter afwijkend van de hoofdregel (5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen) zijn vastgesteld. Als de bewindvoering geschiedt in het kader van de WSNP, dan geldt het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering als een voorliggende voorziening. De kosten van bewindvoering in het kader WSNP komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
20
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
4.2.
Curatele
De wettelijke bepalingen inzake curatele zijn opgenomen in de artikelen 378 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De curatele heeft veel overeenkomsten met de bewindvoering, maar de curator heeft een breder takenpakket dan de bewindvoerder. Zo kan de curatele zich ook uitstrekken over immateriële belangen van de curandus. Een meerderjarige kan door de Rechtbank onder curatele worden gesteld, indien hij wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Tevens is curatele mogelijk in geval van verkwisting en in het geval van drankmisbruik dat leidt tot het niet behoorlijk waarnemen van zijn belangen, het herhaaldelijk in het openbaar aanstoot geven of het in gevaar brengen van de eigen veiligheid of de veiligheid van anderen. Curatele wordt door de rechter uitgesproken op verzoek van de onder curatele te stellen persoon zelf, zijn echtgeno(o)t(e), geregistreerde partner of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in rechte lijn en zijlijn tot in de vierde graad, zijn voogd of het openbaar ministerie. De curator is bij voorkeur de echtgenoot, partner, ouder of ander familielid van de curandus, maar ook een professionele partij is mogelijk. Ingeval de middelen van de curandus tekort schieten om de kosten van de curatele te betalen, kan de curator namens belanghebbende bijzondere bijstand voor de kosten aanvragen. Op grond van artikel 386 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de curator recht op een beloning die gelijk is aan vijf procent van de netto-opbrengst van de onder zijn beheer staande goederen. De kantonrechter kan de beloning echter anders vaststellen. Overeenkomstig de situatie bij bewind moet worden aangenomen dat indien de kosten niet anders zijn vastgesteld, de curator geen recht op een beloning heeft indien er geen opbrengst van de door hem beheerde goederen is. Evenzo geldt dat een periodieke uitkering niet gezien kan worden als opbrengst van de goederen.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de kosten tengevolge van een door de Kantonrechter uitgesproken curatele is dat deze kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen als de kosten van curatele door de Kantonrechter afwijkend zijn vastgesteld van de hoofdregel van 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen. Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de curator heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking.
4.3.
Rechtsbijstand
De Wet op de rechtsbijstand is een aan de WWB voorliggende voorziening die de volgende voorzieningen kent voor personen met een laag inkomen: a. b. c.
rechtsbijstand tijdens een spreekuur. Voor de doelgroep is dit kosteloos. verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur. Hiervoor geldt een eigen bijdrage. verdergaande rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Hiervoor geldt een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van de gezinssituatie en het inkomen van de belanghebbende.
21
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. Of een toevoeging wordt toegewezen hangt af van een aantal criteria. De belangrijkste criteria zijn: 1. Het moet gaan om een juridisch probleem dat de bezwaarmaker redelijkerwijs niet zelf kan oplossen en dat hemzelf betreft of zijn minderjarig kind. 2. Het moet gaan om een belang van ten minste € 180,--. 3. Het mag niet gaan om een zaak die bij voorbaat kansloos is. In het geval van een toevoeging worden de kosten (exclusief de eigen bijdrage) van de (toegevoegde) advocaat vergoed op grond van de Wet op de rechtsbijstand. De eigen bijdrage en de kosten van het griffiegeld komen mogelijk in aanmerking voor bijstandsverlening.Indien op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, dient het college in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp aan te nemen. Ingeval de Raad voor de rechtsbijstand de procedure niet noodzakelijk acht, is er ook geen reden voor bijstandsverlening voor de proceskosten. Het gaat immers niet aan om bijstand te verlenen voor kosten welke in de voorliggende voorziening nadrukkelijk als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Hetzelfde geldt voor situatie waarin de Raad voor de rechtsbijstand geen toevoeging verleent omdat belanghebbende zelf over voldoende draagkracht beschikt. De Wet op de rechtsbijstand voorziet niet in rechtsbijstand voor procedures die voortvloeien uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De kosten van dergelijke procedures kunnen op grond van artikel 15 lid 1 WWB niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen, nu ze in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, tenzij er zich dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 16 lid 1 WWB. Dit geldt ook voor de kosten van rechtsbijstand die samenhangen met een vroeger beroep of bedrijf. Het gegeven dat de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken tot toevoeging met betrekking tot andere procedures heeft afgewezen, kan er niet aan afdoen dat de Wrb voor een gevoerde procedure een toereikende en passende voorliggende voorziening is indien belanghebbende (met succes) een toevoeging had kunnen aanvragen.
Het beleid van het college met betrekking tot kosten van rechtsbijstand is dat, indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is/wordt verleend, de eigen bijdrage en de kosten van het griffiegeld in aanmerking komen voor bijzondere bijstand (mits er geen vergoeding plaatsvindt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht).
4.3.1.
In-debet-stelling griffierechten
De Wet tarieven in burgerlijke zaken kent de mogelijkheid van in-debet-stelling. Op grond van deze regeling kan worden volstaan met de betaling van een lager griffierecht. Voor zover belanghebbende op deze regeling een beroep kan doen, geldt deze regeling als een aan de WWB voorliggende voorziening. Voor de goede orde zij opgemerkt dat het bovenstaande dus niet geldt voor strafzaken en zaken die zijn voorgelegd aan de bestuursrechter. 4.3.2.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Het Besluit proceskosten bestuursrecht bevat forfaitaire tarieven voor de vergoeding van de kosten van de belangrijkste handelingen in de bezwaar- en beroepsprocedure (zie Bijlage bij Besluit proceskosten bestuursrecht).
22
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Onder omstandigheden kan het Besluit proceskosten bestuursrecht een aan de WWB voorliggende voorziening zijn. Indien op grond van artikel 7:15 Abw de redelijkerwijs gemaakte proceskosten worden vergoed bestaat er geen recht op bijzondere bijstand meer. Worden de proceskosten niet vergoed omdat belanghebbende niet (tijdig) heeft verzocht om vergoeding van de kosten danwel dat het bestreden besluit niet wordt herroepen, dan dient het college een eigen afweging ten aanzien van een eventuele aanvraag bijzondere bijstand voor deze kosten. Indien de kosten het gevolg zijn van een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van borgtocht of een geldlening (artikel 48 lid 2 onder b WWB). Het college is op grond van artikel 7:15 Awb gehouden om de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, te vergoeden mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Voor de vergoeding van de kosten van het bezwaar is het Besluit proceskosten bestuursrecht maatgevend. Ook in de bezwaarfase kan belanghebbende al een beroep doen op gefinancierde rechtshulp. Indien de bijstandsgerechtigde in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp dan heeft dit gevolgen voor de hoogte van het bedrag dat de gemeente voor de kosten in de bezwaarschriftprocedure vergoedt. Artikel 7:15 Awb verklaart artikel 243 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) namelijk van overeenkomstige toepassing. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 243 lid 2 Rv, concreet dat het college: • de kosten van de eigen bijdrage Wrb vergoedt aan de persoon aan wie rechtsbijstand is verleend; en • het eventueel resterende bedrag ter vergoeding van de kosten in de bezwaarschriftprocedure, na aftrek van de vergoeding die de rechtsbijstandverlener (ex artikel 37 Wrb) van het bureau rechtsbijstandvoorziening ontvangt, vergoedt aan de rechtsbijstandverlener. Het is echter praktischer dat het bestuursorgaan de gehele som naar de advocaat overmaakt, zodat die kan zorgen voor verrekening met de eigen bijdrage. Dit is ook de handelswijze die de wetgever aanbeveelt. Bijzondere bijstandsverlening voor de genoemde kosten is dan niet aan de orde, aangezien de procedure van artikel 7:15 Awb een toereikende en passende voorliggende voorziening vormt. In het geval dat belanghebbende niet (tijdig) (dat wil zeggen, in het geheel niet of niet vóórdat het college op het bezwaar heeft beslist) heeft verzocht om vergoeding van de kosten gemaakt in de bezwaarschriftprocedure dan mag de aanvraag om bijzondere bijstand voor de resterende kosten (1) en de eigen bijdrage Wrb (2) niet worden afgewezen op de grond dat de procedure van artikel 7:15 Awb een voorliggende voorziening vormt. Verlaging van de bijzondere bijstand voor de voor eigen rekening van belanghebbende blijvende kosten (1+2) wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan is wél mogelijk (mits de afstemmingsverordening daarin voorziet). In het geval het bestreden besluit niet wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, dan worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, niet vergoed op grond van artikel 7:15 Awb. Het niet vergoed krijgen van de proceskosten zegt echter niets over het al dan niet redelijkerwijs moeten maken van de kosten. Indien de de kosten noodzakelijk zijn, is het aangewezen om bijzondere bijstand voor de voor rekening van belanghebbende blijvende kosten te verstrekken. Nu op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, dient het college in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp aan te nemen en daarmee voor de voor eigen rekening van belanghebbende blijvende kosten bijzondere bijstand te verlenen. In civiele procedures is het Besluit proceskosten bestuursrecht niet van toepassing. Niettemin kan ook bij bijstandsverlening voor procedures voor de burgerlijke rechter de verplichting worden opgelegd te verzoeken om een veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.
23
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Indien de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten heeft veroordeeld, kan het college de verleende bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand van de belanghebbende terugvorderen op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 2° WWB. 4.3.3.
Proceskosten van de wederpartij
De veroordelingen van een belanghebbende tot vergoeding van proceskosten van de wederpartij heeft geen ander gevolg dan dat er voor belanghebbende verplichtingen zijn ontstaan tot het betalen van geldsommen aan een derde. Deze verplichtingen zijn te zien als een schuldenlast. Op grond van artikel 13 lid 1 onderdeel f WWB komen de kosten van schulden in beginsel niet voor de verlening van bijstand in aanmerking.
24
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 5.
Jongeren van 18 tot en met 20 jaar
De WWB kent voor jongeren van 18 t/m 20 jaar aparte normen voor de algemene bijstand die zijn afgeleid van de kinderbijslagnormen. Ingeval de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan zijn norm, is aanvulling alleen mogelijk bij wijze van bijzondere bijstand. In geval een jongere van 18 t/m 20 in een inrichting verblijft, heeft hij geen recht op algemene bijstand. Verlening van bijzondere bijstand behoort wel tot de mogelijkheden. 5.1.
Jongeren in de inrichting
Personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel a WWB). In hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt grotendeels voorzien door de inrichting waar ze verblijven. Let wel: bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. Voor zover niet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongeren van 18 t/m 20 jaar wordt voorzien door de inrichting waar zij verblijven - denk aan: ouderbijdrage, zak- en kleedgeld en overige bijzondere kosten die de inrichting niet vergoedt - zal eerst een beroep op de ouders moeten worden gedaan. Deze hebben ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft. Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 WWB). Zie paragraaf 5.1 met betrekking tot de voorwaarden en voorbeelden van artikel 12 WWB. Het komt slechts zeer incidenteel voor dat aan deze groep bijstand moet worden verstrekt. Nog meer dan bij de andere personen jonger dan 21 jaar zal de te verlenen bijstand afhangen van de persoonlijke omstandigheden. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewezen instrument. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat voor jongeren van 18 tot 20 jaar, die in een inrichting verblijven, aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud, op grond van artikel 12 WWB, kan worden verstrekt. De hoogte van de bijzondere bijstand voor zak- en kleedgeld wordt afgeleid van de normen algemene bijstand die gelden voor personen van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijven (artikel 23 WWB), te weten 75% van de norm van artikel 23 lid 1 onder a WWB. Hierbij is van belang dat kinderbijslag, als deze voor de jongere kan worden aangewend, in mindering wordt gebracht op de bijzondere bijstand. Bij plaatsing in een voorziening ingevolge de Wet op de Jeugdzorg is zak- en kleedgeld in de dagprijs begrepen.
25
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
5.2.
Jongeren niet in de inrichting
Personen van 18 t/m 20 jaar die niet in een inrichting verblijven, kunnen recht hebben op een jongerennorm als bedoeld in artikel 20 WWB. Deze jongerennormen zijn afgeleid van de niveaus van de kinderbijslag. De jongerennormen kunnen niet worden verhoogd met een toeslag, maar in beginsel wel worden verlaagd met een verlaging op grond van de toeslagenverordening als bedoeld in artikel 30 WWB. Personen van 18 t/m 20 jaar voor wie de lage jongerennorm onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien, zullen een beroep moeten doen op hun ouders. Deze hebben ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft. Gezien het karakter van de bijstand als sluitstukvoorziening is het gerechtvaardigd om de bijstandsverlening daarop af te stemmen. Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 WWB). Onder bepaalde voorwaarden kan op grond van artikel 12 WWB bijzondere bijstand worden verleend voor: 1. de kosten van levensonderhoud voorzover de lage jongerennorm daarin niet voorziet (= ter aanvulling van en met hetzelfde doel als de algemene bijstand); 2. bijzondere kosten (= de normale bijzondere bijstand). Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat: a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of b. hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is. Voordat verlening van bijzondere bijstand aan jongeren plaatsvindt, zal dus altijd getoetst moeten worden aan de bepalingen van artikel 12 WWB. Daarbij moet vooral niet de eis uit het oog verloren worden dat de noodzakelijke kosten van het bestaan moeten uitgaan boven de bijstandsnorm. Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten voor een jongere, rust op het college de plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van de aanvrager. Daarbij zullen zij onder andere in aanmerking kunnen nemen of voor de aanvrager zelfstandige huisvesting wel of niet noodzakelijk is. Er is dus een gericht onderzoek naar alle van belang zijnde omstandigheden van de aanvrager nodig. De vraag of er sprake is van een noodzaak tot zelfstandige huisvesting vergt volgens jurisprudentie altijd een individuele beoordeling. Het is dus niet mogelijk om hierover beleidsregels vast te stellen. Hierna volgen een aantal voorbeelden waarin zelfstandige huisvesting voor jongeren van 18 t/m 20 jaar noodzakelijk kan zijn (een individuele beoordeling blijft echter nodig): • de ouders van belanghebbende zijn overleden of wonen in het buitenland; • belanghebbende is in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van de ouder(s) geplaatst; • belanghebbende is niet officieel uit huis geplaatst, maar het is niet verantwoord om hem nog langer bij zijn ouders te laten wonen; • belanghebbende woont op de datum van de bijstandsaanvraag al geruime tijd niet meer op het adres van de ouder(s), denk aan een periode van 12 maanden of langer; • belanghebbende heeft de zorg voor één of meer kinderen; • er is sprake van een zodanig verstoorde relatie tussen belanghebbende en zijn ouders, dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zijn intrek bij zijn ouders zou nemen.
26
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Vorenstaande lijst is niet limitatief. Dit betekent dat een noodzaak tot zelfstandige huisvesting ook kan worden aangenomen in situaties die hier niet zijn genoemd. Omdat het hier verlening van bijzondere bijstand betreft, zal de uiteindelijke hoogte van de bijstand afgestemd moeten worden op de individuele omstandigheden. Het college zal derhalve altijd onderzoek moeten doen naar de hoogte van de noodzakelijke kosten van het bestaan. In het kader van het onderzoek is er volgens jurisprudentie overigens geen reden om van de belanghebbende te verlangen dat hij de primaire, voor ieder noodzakelijke bestaanskosten als eten en drinken ondubbelzinnig door middel van schriftelijke bewijzen aantoont. Verder kan in het kader van het onderzoek onder andere de vraag in aanmerking worden genomen of voor de betrokkene zelfstandige huisvesting nodig is. 5.3.
Verhaalsmogelijkheid
Wanneer met toepassing van artikel 12 WWB bijzondere bijstand wordt verleend aan een persoon van 18 t/m 20 jaar dan kan het college deze bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht van artikel 395 onderdeel a van Boek 1 BW verhalen op de onderhoudsplichtige ouders (artikel 61 lid 1 onder a WWB). Dit zal vooral een rol spelen in situaties waarin beroep op de ouders niet mogelijk is vanwege een ernstig verstoorde relatie. Ontbreekt bij de ouders de draagkracht, dan kunnen de kosten van de bijzondere bijstand niet op hen worden verhaald. Deze verhaalsmogelijkheid geldt dus zowel voor de bijzondere bijstand die wordt verleend aan een jongere die in een inrichting verblijft als voor de bijzondere bijstand aan een jongere die niet in een inrichting verblijft. Het beleid van het college is dat thuiswonenden van 18 tot en met 20 jaar geen recht hebben op aanvullende bijzondere bijstand. Ouders kunnen aan hun onderhoudsverplichting voldoen door hun kind te laten inwonen. Een thuiswonende kan dus een beroep op zijn ouders doen. Voorts is het beleid van de gemeente Stede Broec dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor uitwonenden van 18 tot 20 jaar in aanvulling op de voor hen geldende bijstandsnorm. Zij dienen een beroep te doen op hun ouders. Alleen als de ouders geen draagkracht hebben of als de jongere zijn onderhoudsrecht redelijkerwijs niet te gelde kan maken, kan aan uitwonende jongeren van 18 tot 20 jaar, die niet in een inrichting verblijven, aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud, op grond van artikel 12 WWB, worden verstrekt als zelfstandige huisvesting noodzakelijk blijkt. Er zal dus, voorafgaand aan het toekennen van de bijzondere bijstand, moeten worden onderzocht of de ouders draagkracht hebben, dan wel of er sprake is van een bijzondere grond waarop de uitwonende jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht niet te gelde kan maken (zie de niet limitatieve lijst van paragraaf 5.2.). De bijzondere bijstand wordt aanvullend op de lage norm van artikel 20 WWB verstrekt voor levensonderhoud. De hoogte wordt in beginsel zodanig vastgesteld, dat de hoogte van de totale bijstandsuitkering (norm algemene bijstand op grond van artikel 20 WWB + bijzondere bijstand op grond van artikel 12 WWB) overeenkomt met hoogte van de bijstandsuitkering (norm + toeslag verlaging) die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar. Daarbij geldt dat de vakantietoeslag alleen wordt berekend over de norm voor de algemene bijstand en niet over de aanvulling via de bijzondere bijstand.
27
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
5.4.
Bijzondere kosten voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar
Het komt ook voor dat jongeren van 18 tot en met 20 jaar bijzondere bijstand aanvragen voor bijzondere kosten. De hoogte van bijzondere bijstand die is bedoeld voor bijzondere kosten (zoals een bril) wordt vastgesteld volgens de normale regels, zonder acht te slaan op de leeftijd van de betrokkene. Wel zal ook hier eerst gecontroleerd moeten worden of er is voldaan aan de eisen van artikel 12 WWB. Met andere woorden: ook voor bijzondere kosten zal eerst een beroep op de ouders gedaan moeten worden totdat de leeftijd van 21 jaar is bereikt.
28
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 6
Kinderen (tot 18 jaar)
Indien bijzondere bijstand wordt verstrekt voor noodzakelijke kosten van het bestaan, die betrekking hebben op de ten laste komende kinderen, telt het inkomen uit arbeid van deze kinderen mee bij de bepaling van de draagkracht van de ouder(s). De algemene vrijlating van dergelijke inkomsten is dan niet van toepassing. Met andere woorden, als de ouder bijstand vraagt voor schoolreiskosten van zijn kind dan moet er gevraagd worden naar de inkomsten van het kind en hiermee moet rekening worden gehouden met de draagkracht. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan een aantal kostensoorten van ten laste komende kinderen van belanghebbenden en de mogelijkheden om hiervoor bijzondere bijstand te verlenen.
6.1.
Babyuitzet
De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren zal individueel beoordeeld moeten worden. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vierde maand van de zwangerschap voor deze kosten heeft kunnen reserveren. Indien de bijstandsverlening het gevolg is van het niet tijdig reserveren voor de kosten, terwijl er geen andere mogelijkheden (zoals lening bij een kredietverlenende instelling) voor betrokkene openstaan, dan zal bezien moeten worden of de cliënt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid verweten kan worden. Eventueel kan bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening.
Het beleid van het college is dat alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval bijzondere bijstand kan worden verstrekt en dat van de regel kan worden afgeweken.Te denken valt hierbij aan situaties waarin de ruimte in het inkomen geheel opgaat aan bijv. aflossingen van een lening aangegaan voor noodzakelijke kosten. Bijstand kan dan worden toegekend tot maximaal € 525,00 ( basispakket baby-uitzet bestaande uit kleding, verzorging en babykamer).
6.1.1.
Kraampakket bij thuisbevalling/bevalling in het ziekenhuis
Deze kosten behoren eveneens tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die meestal worden vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Bijstand hiervoor dient slechts in uitzonderingssituaties te worden verleend. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat slechts in zeer incidentele en bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand wordt verstrekt in de kosten van een kraampakket. De bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 30,00 voor een kraampakket bij een thuisbevalling en maximaal € 25,00 als de bevalling in het ziekenhuis plaatsvindt.
29
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
6.1.2.
Bevallingskosten en kosten kraamzorg
De bevallingskosten en de kosten van kraamzorg worden vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Voor rekening van de belanghebbende kan een eigen bijdrage komen, die afhankelijk is van de indicatiestelling (al of niet medisch) en de aard van de ziektekostenverzekering. Het beleid van het college is dat de eventuele eigen bijdrage voor de kosten van bevalling en kraamzorg worden aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor bijzonder bijstand kan worden verleend.
6.1.3.
De kosten na de geboorte ten behoeve van het kind
Het gaat hier veelal om de kosten van een voorziening zodra het kind geboren is, zoals een kinderwagen. Ook komt men voor uitgaven te staan van een box, kinderstoel. Dit soort kosten behoren -evenals de babyuitzet- tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, hetgeen impliceert dat onder normale omstandigheden bijstand niet mogelijk is. De kosten voor na de geboorte kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke algemene bijstandsuitkering door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat een uitzondering kan worden gemaakt, als bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn die afwijking van de normaal geldende regels rechtvaardigen. De bijzondere bijstand bedraagt maximaal • • • • •
6.2.
€ 350,00 voor een combiwagen (kinderwagen en buggy in een) € 280,00 voor een kinderwagen € 65,00 voor een buggy € 120,00 voor een box € 65,00 voor een kinderstoel
Peuterspeelzaal
De kosten van de peuterspeelzaal behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Het beleid van het college is dat bijzondere bijstand kan worden toegekend in de kosten van de eigen bijdrage voor bezoek aan de peuterspeelzaal als er een sociale indicatie (bijvoorbeeld het voorkomen van achterstanden) of een medische indicatie aanwezig is (voor het kind of de ouder). Een sociaal medisch advies van een onafhankelijke arts geeft de noodzaak aan.
6.3.
LBIO-bijdrage residentiële opvang
De plicht van de ouders om zorg te dragen voor hun kind(eren) blijft bestaan ook als het kind uit huis is geplaatst (artikel 69 tot en met 76 van de Wet op de Jeugdzorg). De bijdrage die de ouders of stiefouders voor de verzorging van hun uit huis geplaatst kind moeten betalen, wordt bepaald door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda op grond van het Uitvoeringsbesluit
30
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Wet op de Jeugdzorg. Het LBIO draagt ook zorg voor de inning van de bijdragen. In het algemeen zal het LBIO die ouder aanschrijven die de kinderbijslag of de alimentatie ontvangt. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het uit huis geplaatste kind en de duur van het verblijf gedurende een etmaal. Verder ligt het besparingmotief ten grondslag aan de hoogte van de eigen bijdrage. Ten gevolge van de verzorging elders, is er sprake van kostenbesparing voor de ouder. De hoogte van de ouderbijdrage is gebaseerd op de gemiddelde kosten per maand voor één kind. Hierbij wordt uitgaan van een gezin met twee kinderen en een netto inkomen op het niveau van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder. Verder is er bij de vaststelling van de ouderbijdrage van uitgegaan dat een redelijk deel van het totale bedrag dat een kind gemiddeld kost, gereserveerd moet kunnen blijven ten behoeve van reiskosten voor het kind, en dergelijke kosten die de ouders blijven houden. Het resterende bedrag, dat deels uit de kinderbijslag kan worden betaald, geldt als bijdrage in de kosten van hulpverlening. Als het uit huis geplaatste kind een eigen inkomen heeft, moet hij zelf een bijdrage leveren in de kosten. 6.3.1.
Samenhang tussen LBIO en kinderbijslag
Voor het recht op kinderbijslag bij uit huis geplaatste kind is het van belang dat de ouders kunnen aantonen dat het kind in belangrijke mate wordt onderhouden. Hiervan is sprake als de onderhoudskosten voor dat kind aantoonbaar meer bedragen dan € 386,00 per kwartaal (bedrag geldt per 1 oktober 2002). De LBIO-bijdrage maakt deel uit van de onderhoudskosten voor zover deze bijdrage ook in het betreffende kwartaal is betaald. De te laat betaalde LBIO-bijdrage (niet binnen het betreffende kwartaal) telt niet meer mee bij de onderhoudskosten. Een betalingsachterstand kan dus tot gevolg hebben dat er geen kinderbijslag (meer) wordt uitgekeerd, omdat het kind niet langer meer (in belangrijke mate) wordt onderhouden. Het alsnog betalen van de LBIO-bijdrage (of andere onderhoudskosten) brengt niet met zich mee dat de kinderbijslag met terugwerkende kracht wordt uitbetaald. Het is dus zaak deze kosten (en alle overige onderhoudskosten) tijdig, dus binnen het kwartaal, te voldoen. De (alleenstaande) ouder die zijn uit huis geplaatst kind niet in belangrijke mate onderhoudt, krijgt geen kinderbijslag. Het betreffende kind is dan, op grond van artikel 4 onderdeel e WWB, geen ten laste komend kind meer. Hierdoor kan deze ouder niet langer meer als alleenstaande ouder worden aangemerkt, maar is hij een alleenstaande. Voor deze alleenstaande wordt de LBIO-bijdrage op nihil gesteld indien de ouder geen inkomen heeft boven de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het ministerie van SZW is de mening toegedaan dat bovenstaande redenering ook mogelijk is via artikel 4 onderdeel b WWB. Namelijk, het uit huis plaatsen van het kind/de kinderen van de alleenstaande belanghebbende leidt ertoe dat deze niet langer meer de volledige zorg heeft over het kind/de kinderen, zodat de alleenstaande belanghebbende (altijd) moet worden aangemerkt als alleenstaande. Omdat de belanghebbende dan de ouderbijdrage niet meer kan (zal) voldoen en zodoende zijn kind niet meer in belangrijke mate onderhoudt, ontvangt hij geen kinderbijslag meer. 6.3.2.
Geen LBIO-bijdrage verschuldigd
Sinds 1 oktober 1999 wordt de ouderbijdrage voor de bijdrageplichtige ouder op nihil gesteld als degene kan aantonen (kopie inkomensspecificatie) dat hij: • • •
een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ontvangt, of; een uitkering ingevolge de Regeling verstrekking asielzoekers, of; zak- en kleedgeldvergoeding ontvangt.
31
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
6.3.3.
LBIO-bijdrage en bijzondere bijstandsverlening
Indien de LBIO-bijdrage verschuldigd is voor kinderen voor wie geen aanspraak op kinderbijslag bestaat, geldt dat er geen bijstand kan worden verleend, omdat de kosten van de LBIO-bijdrage in dat geval kosten zijn ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a WWB zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec met betrekking tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage aan het LBIO is dat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat, omdat de voorliggende voorziening, de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW), moet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorziening in de zin van de WWB. De wijze waarop de LBIO-bijdrage wordt vastgesteld leidt ertoe dat de ouder de ouderbijdrage dient te bekostigen uit eigen middelen waaronder de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW).
6.4.
Toelage voor schoolgaande kinderen van 4 tot en met 17 jaar
De kosten verbonden aan de basisschool en het voortgezet onderwijs behoren in beginsel tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan huishoudens met een of meer schoolgaande kinderen tot en met 17 jaar voor de kosten van: -
schoolfonds c.q. ouderbijdrage; de door de school voorgeschreven extra kleding, zoals een overall, een schort of schoolspecifieke sportkleding (sportschoenen uitgezonderd); schoolreisjes, werkweken en excursies, waarvan wordt verwacht dat men er aan deelneemt.
Het moet gaan om kosten waarvoor uit andere bron geen vergoeding kan worden verkregen, zoals uit de tegemoetkoming krachtens hoofdstuk 3 van de Wtos of uit een door de school gehanteerde regelingen inzake vrijstelling van betaling kosten excursies, werkweken. De maximale vergoeding bedraagt € 125,00 per kind per schooljaar.
6.4.1.
Schoolkosten
Op grond van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) kan aan ouders van leerlingen in de leeftijd tot 18 jaar die voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs volgen een zogeheten tegemoetkoming ouders worden verleend. Voor de direct met het volgen van een studie samenhangende kosten is de WTOS een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Een dergelijke voorliggende voorziening staat in beginsel in de weg aan de verlening van bijstand. Het beleid van het college ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand voor de schoolkosten van ten laste komende kinderen is dat de dagelijkse indirecte studiekosten (b.v. schrijfgerei) van ten laste komende schoolgaande kinderen niet voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen. Deze kosten worden geacht voldaan te kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm voor het gezin (= de alleenstaande ouder of de gehuwden). Voor de directe studiekosten is de WTOS een voorliggende voorziening en daarom is geen bijzondere bijstand mogelijk voor directe studiekosten. 32
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
6.4.2.
Reiskosten voor ouders van studerende kinderen tot en met 17 jaar
Voor studiekosten van leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs kan aanspraak gemaakt worden op een tegemoetkoming krachtens Hoofdstuk 3 van de WTOS. Deze vergoeding bevat ook, weliswaar niet als zodanig benoemd, een component voor reiskosten. Deze moeten worden geacht te zijn inbegrepen in het totaalbedrag. Indien de reiskosten relatief hoog zijn, kan het college hier een reden in zien om, ondanks het feit dat de WTOS in wezen een voorliggende voorziening is welke passend en toereikend wordt geacht, voor een deel van deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. De volgende voorwaarden gelden om aan de ouder(s) van studerende kinderen tot en met 17 jaar bijzondere bijstand te verlenen ter ondersteuning in de reiskosten naar en van school: • de leerling is jonger dan achttien. Voor een tegemoetkoming in het les- of cursusgeld geldt als aanvullende voorwaarde dat de leerling 16 jaar of ouder is. • de aanvrager heeft de Nederlandse nationaliteit. In bepaalde gevallen kan ook de aanvrager zonder de Nederlandse nationaliteit in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. • de leerling volgt in Nederland in voltijd a. (speciaal) voortgezet onderwijs b. (voortgezet) speciaal onderwijs c. voortgezet algemeen volwassenenonderwijs d. beroepsonderwijs (Het beroepsonderwijs wordt gegeven aan regionale opleidingscentra (ROC). De ouders kunnen alleen een tegemoetkoming krijgen indien het kind in het beroepsonderwijs een beroepsopleidende leerweg (bol) volgt. Volgt het kind een beroepsbegeleidende leerweg (bbl), dan komen zij niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Bij het volgen van een beroepsbegeleidende leerweg is er doorgaans een arbeidsovereenkomst met het bijbehorende recht op minimum(jeugd)loon). Voor alle soorten onderwijs geldt dat de opleiding door de Minister van OCenW moet zijn bekostigd, aangewezen of erkend. Daarnaast moet de leerling volledig dagonderwijs volgen. De algemeen geldende eis is dat het opleidingsprogramma minimaal 850 klokuren per studiejaar bevat. Als de belanghebbende een beschikking van de Informatie Beheer Groep kan overhandigen, waaruit blijkt dat een tegemoetkoming op grond van de WTOS is toegekend, dan kan er vanuit gegaan worden dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de reiskosten van ten laste komende kinderen in het voortgezet onderwijs is dat bijzondere bijstand kan worden verleend indien de enkele afstand tussen het woonadres en de dichtstbijzijnde school van het gewenste onderwijstype ten minste 10 km bedraagt. Afstanden tot 10 km worden geacht per fiets overbrugd te kunnen worden. De bijzondere bijstand heeft de vorm van een tegemoetkoming in een deel van de kosten. De tegemoetkoming in de reiskosten wordt per studiejaar vastgesteld op € 25,00 per kilometer enkele reis.De belanghebbende kan maximaal een tegemoetkoming krijgen voor 30 kilometer enkele reis, ook al is de werkelijke afstand tussen de woonplaats en school groter. De maximale tegemoetkoming in de reiskosten kan per studiejaar dus nooit meer bedragen dan € 750,00 (30 kilometer x € 25,00). Reist het kind van de belanghebbende 4 (of 5) dagen per week naar school en de enkele reisafstand is 10 km, dan bedraagt de bijzondere bijstand 10 km x € 25,00 = € 250,00 voor het gehele studiejaar (= 10 maanden). Reist het kind minder dan 4 dagen per week, dan wordt voor elke dag dat het kind niet reist ¼ deel op de bijzondere bijstand in mindering gebracht. Op het moment dat het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, stopt de bijzondere bijstand voor de reiskosten met ingang van de eerste dag van de maand dat men recht kan doen gelden op studiefinanciering of anderszins. 33
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 7
Ouderen-, zieken- en gehandicaptenzorg
Ouderen, zieken en gehandicapten worden doorgaans geconfronteerd met extra kosten vanwege (gebreken in verband met) ouderdom, ziekte of handicap. In dit hoofdstuk worden een aantal kostensoorten nader belicht. De Regeling zorgverzekering regelt de aanspraak op hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering en geldt voor deze kosten als een voorliggende voorziening. De AWBZ geldt ten aanzien van de kosten verzorging en hulp als een voorliggende voorziening. Eventuele eigen bijdragen die voor rekening van belanghebbende zijn gebleven, kunnen voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen. 7.1.
Kosten van communicatie- en/of alarmeringsvoorzieningen
Artikel 26 van de Regeling hulpmiddelen 1996 regelt de aanspraak op hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering. Onder deze categorie vallen de volgende hulpmiddelen: 1. 2. 3. 4.
computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten; telefoons en telefoneerhulpmiddelen; wek- en waarschuwingsinstallaties voor auditief gehandicapten; signaleringsapparatuur en alarmeringssystemen voor lichamelijk gehandicapten.
Het beleid van het college is dat communicatiekosten (gesprekkosten, abonnementskosten, aanschaf- een aansluitkosten) in beginsel behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau. Alleen wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, is verlening van bijzondere bijstand mogelijk. Hiervan is sprake indien belanghebbende recht heeft op een hulpmiddel op grond van artikel 26 Regeling hulpmiddelen 1996. Indien recht bestaat op een hulpmiddel op grond van artikel 26 Regeling hulpmiddelen 1996 is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de bijkomende meerkosten die voor rekening van belanghebbende komen zoals het abonnement op een alarmeringsdienst dan wel de eigen bijdrage.
7.2.
Bewassing en kledingslijtage
Voor de kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage zijn er geen voorliggende voorzieningen. Ter voorkoming van extra bewassing bestaat er op grond van de Regeling hulpmiddelen 1996 wel recht op incontinentie-absorptiemiddelen. De kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage in beginsel tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.
34
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de bewassingskosten en kledingslijtage is dat alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval er aanleiding kan zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake als gevolg van lichamelijke gebreken of het extra wassen als gevolg van het noodzakelijk gebruik van zalf meer is dan normale slijtage. Een medische indicatie is in deze vereist. Het voorgaande is geen limitatieve opsomming van situaties waarin recht bestaat op bijzondere bijstand voor de kosten van bewassing en ten gevolge van kledingslijtage. Het betreft slechts een beleidsregel. Zowel op grond van de artikel 35 lid 1 WWB als op grond van artikel 4:84 Awb kan en moet in individuele gevallen worden afgeweken.
7.3.
Stookkosten
Voor stookkosten zijn er geen voorliggende voorzieningen. Stookkosten behoren in beginsel tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de stookkosten is dat er aanleiding kan zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten als er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Hiervan is in ieder geval sprake als er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. Omdat stookkosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan waarin een inkomen op bijstandsniveau voorziet zullen alleen de meerkosten voor bijstandsverlening in aanmerking behoren te komen. De medische noodzaak van de meerkosten dient te blijken uit een sociaal medisch advies. In de adviesaanvraag dient wordt aangegeven dat het extra stook- of verwarmingskosten betreft en de naam van de behandelend specialist. Het voorgaande is geen limitatieve opsomming van situaties waarin recht bestaat op bijzondere bijstand voor stookkosten. Het betreft slechts een beleidsregel. Zowel op grond van artikel 35 lid 1 WWB als op grond van artikel 4:84 Awb kan en moet in individuele gevallen worden afgeweken.
7.4.
Verzorging en hulp
De AWBZ en Zvw vergoeden alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen als een aan de WWB voorliggende voorziening die passend en toereikend. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 WWB). Indien de voorliggende voorziening een bewuste beslissing heeft genomen over de noodzakelijkheid van de voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking.
35
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Wordt de voorziening - in het individuele geval - door de voorliggende voorzieningen wel noodzakelijk geacht, maar worden de kosten om budgettaire redenen niet of niet volledig vergoed, dan heeft het college de bevoegdheid (aanvullende) bijstand te verlenen. De eigen bijdrage kan dus wel voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De noodzaak van de te maken kosten staat immers vast. Voor vormen van zorg en hulp die niet tot het AWBZ- en Zvw-pakket behoren en daar ook niet bewust zijn uitgelaten omdat die niet noodzakelijk werden geacht, dient het college de noodzakelijkheid te beoordelen. Het college zal moeten beoordelen of belanghebbende aangewezen is op zorg of hulp. Hierbij gaat het in wezen om een individuele beoordeling van de situatie van belanghebbende. Het college kan echter in beleidsregels formuleren in welke gevallen het college het aangewezen zijn op zorg en hulp vooronderstelt.
7.4.1.
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
De AWBZ zorgt voor noodzakelijke ondersteuning indien belanghebbende niet meer voldoende voor zichzelf of voor zijn partner, ouder of kind kan zorgen, bijvoorbeeld omdat er door een aandoening of een lichamelijke, geestelijke of verstandelijke beperking, hulp en zorg nodig is. De AWBZ kent nog zes soorten aanspraken: functies genaamd, nu per 1 januari 2007 de huishoudelijke verzorging onder de Wet Maatschappelijke ondersteuning valt. 1. Persoonlijke verzorging. Bijvoorbeeld: helpen met douchen, wassen op bed, aankleden, scheren, huidverzorging, hulp bij de toiletgang, hulp bij eten en drinken. 2. Verpleging. Bijvoorbeeld: wondverzorging, toedienen van medicijnen, geven van injecties, advies hoe om te gaan met ziekte, het zelf leren injecteren. 3. Ondersteunende begeleiding. Bijvoorbeeld: ondersteuning om de dag te structureren en om beter de regie te kunnen voeren over het eigen leven. Maar ook dagverzorging of dagbesteding, of hulp bij het leren zorgen voor het eigen huishouden. 4. Activerende begeleiding. Bijvoorbeeld: gesprekken om gedrag te veranderen of gedrag te leren hanteren bij gedragsproblemen of een psychische stoornis. 5. Behandeling. Bijvoorbeeld: zorg bij een aandoening, zoals revalideren na een beroerte. 6. Verblijf Het is soms niet mogelijk om zelfstandig te blijven wonen. Bijvoorbeeld als er een beschermende woonomgeving nodig is vanwege ernstige vergeetachtigheid. Of als er continu toezicht nodig is. Ook kan het zijn dat verblijf in een instelling nodig is, omdat er zoveel zorg nodig is dat dit thuis niet meer allemaal te regelen is. Om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg, moet eerst worden vastgesteld of inderdaad zorg nodig is. En ook wat voor soort zorg en hoeveel. De AWBZ geldt ten aanzien van de kosten verzorging en hulp als een voorliggende voorziening. 7.4.2.
Natura
Als zorg nodig is door bijvoorbeeld ziekte, handicap of ouderdom, wordt die zorg geregeld op grond van de AWBZ. De zorg wordt meestal verstrekt in natura: bijvoorbeeld verpleging en verzorging thuis, verzorgd door een zorginstelling.
36
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
7.4.3.
Persoonsgebonden budget (PGB) in het kader van de AWBZ
Zorg kan ook verstrekt worden door belanghebbende geld te geven, een zogenaamd persoonsgebonden budget (PGB), zodat deze de zorg zelf kan inkopen. Het voordeel van een PGB is, dat belanghebbende niet afhankelijk is van de zorginstellingen en de keuzes die zij maken en de vrijheid heeft om zelf te bepalen wie de zorgverlener wordt en op welke momenten de zorg nodig is. Een PGB kan worden verstrekt voor de functies: • persoonlijke verzorging, • verpleging, • ondersteunende begeleiding, • activerende begeleiding, • tijdelijk verblijf (logeeropvang), en; • vervoer in verband met ondersteunende en activerende begeleiding. Voor behandeling of verblijf wordt geen PGB verleend. Om in aanmerking te komen voor een PGB dient het CIZ een indicatie af te geven waaruit blijkt dat de verzekerde is aangewezen op een of meer vormen van bovengenoemde zorg. De indicatieadviseur van het CIZ stelt bij elke vorm van zorg de bijbehorende zorgzwaarte ('klasse') in uren respectievelijk dagdelen vast. Er gelden vaste bedragen per klasse. Indien het bruto PGB meer dan € 300,-- per dag zou bedragen, moet het zorgkantoor eerst advies vragen aan het CVZ. Een PGB wordt niet verstrekt indien de kosten van een PGB ten opzichte van de kosten van opname in een instelling niet verantwoord zijn. Verzekerden van achttien jaar en ouder zijn een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage is gelijk aan de eigen bijdrage die de verzekerde ook verschuldigd zou zijn indien hij de desbetreffende zorg in natura zou hebben genoten (Bijdragebesluit zorg). De eigen bijdrage wordt in mindering gebracht op het te verlenen bruto PGB. Het bedrag dat na aftrek ter beschikking van de verzekerde wordt gesteld, wordt het netto PGB genoemd. De verzekerde dient verantwoording af te leggen over de besteding van de gelden. Voor een bescheiden deel van het PGB behoeft geen verantwoording te worden afgelegd, hoewel het de bedoeling is dat dit bedrag aan zijdelings met de zorg verbonden kosten wordt besteed (bijvoorbeeld een bloemetje bij ziekte van de zorgverlener). Een verzekerde kan niet voor een zelfde vorm van zorg tegelijkertijd een PGB en zorg in natura krijgen. Gebeurt dit toch dan kan het PGB (achteraf) worden verlaagd of worden ingetrokken. Een PGB wordt niet toegekend indien de verzekerde op het moment waarop de PGB-subsidieperiode zou aanvangen, in een instelling verblijft. Bij het verblijf in een instelling zijn namelijk alle andere vormen van zorg (verpleging, persoonlijke verzorging, etc) automatisch inbegrepen. Het komt met enige regelmaat voor dat gehandicapten met een PGB (tijdelijk) bij of in een AWBZ-instelling verblijven. Dit meestal in afwachting van zelfstandige woonruimte. Budgethouders van het PGB, waarbij sprake is van volledig werkgeverschap, kunnen desgewenst kosteloos hulp krijgen bij het voeren van een administratie. Het betreft de verplichtingen rond de afdracht van fiscale en sociale premies. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft hiervoor vanaf 1 april 2003 een afzonderlijk Service Centrum PGB ingericht.
37
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
7.4.4.
Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG 2000)
Op grond van Tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG 2000) kan een tegemoetkoming in de kosten van verzorging voor een thuiswonend gehandicapt kind worden verkregen. Vergoedingen en tegemoetkomingen die worden ontvangen met het specifieke doel om te voorzien in kosten die niet kunnen worden geacht tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten te behoren, worden vrijgelaten bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend. Dat houdt in dat de regeling gezien moet worden als een voorliggende voorziening voor de onderhoudskosten van een gehandicapt thuiswonend kind. Het doel van de Regeling TOG 2000 is tweeledig: 1. Het bieden van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het thuis verzorgen van een gehandicapt kind; en 2. Het geven van een blijk van waardering voor die thuiszorg 7.4.5.
Eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning/Algemene wet bijzondere ziektekosten
Zowel in de Wet maatschappelijke ondersteuning als in de Algemene wet bijzondere ziektekosten worden eigen bijdragen gevraagd, die geïnd worden door het Centraal Administratie Kantoor bijzondere kosten (cak-bz).
Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec met betrekking tot de kosten van zorg en hulp in de huishouding in verband met ziekte of gebrek is dat de WMO, AWBZ en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggende voorzieningen zijn die passend en toereikend worden geacht, met uitzondering van de verschuldigde eigen bijdragen. De eigen bijdragen op grond van WMO (enkel hulp bij het huishouden), AWBZ en Zvw komen voor vergoeding in aanmerking met betrekking tot de kosten van zorg en hulp in de huishouding in verband met ziekte of gebrek De eigen bijdrage voor de thuiszorg kan daarom worden vergoed via de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand is gelijk aan de in rekening gebrachte eigen bijdrage voor thuiszorg, uiteraard met inachtneming van de draagkracht. De extra zorg waar een lidmaatschap van een kruisvereniging recht op geeft wordt als noodzakelijk beschouwd. Dit betekent dat de kosten van het lidmaatschap voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De bijzondere bijstand wordt afgestemd op de in rekening gebrachte contributie van de kruisvereniging.
7.5.
Fiscale mogelijkheden voor chronisch zieken en gehandicapten
Ziektekosten kunnen worden vergoed via de Zvw, de AWBZ of een aanvullende ziektekostenverzekering. Ook fiscaal zijn er mogelijkheden om ziektekosten geheel of gedeeltelijk vergoed te krijgen. Er zijn twee fiscale regelingen die de mogelijkheid bieden om geld terug te krijgen van de belastingdienst voor gemaakte ziektekosten. Dit zijn de buitengewone uitgavenaftrek (BU) en de Tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU).
38
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
7.5.1.
Buitengewone uitgavenaftrek
De Wet Inkomstenbelasting 2001 kent een belastingaftrek voor kosten die voortkomen uit ziekte of handicap, de zogenaamde buitengewone uitgavenaftrek (BU). Dit is een fiscale regeling met als doel mensen met hoge ziektekosten te compenseren. De BU biedt de mogelijkheid om (niet-vergoede) ziektekosten af te trekken van de belasting. De ziektekosten worden als buitengewone uitgaven beschouwd die in mindering kunnen worden gebracht op het belastbare inkomen. Uitgaven die worden vergoed of voor vergoeding in aanmerking komen, bijvoorbeeld door de zorgverzekeraar of werkgever van belanghebbende, mogen niet worden afgetrokken. De kosten die via de bijzondere bijstand zijn vergoed kunnen evenmin als ziektekosten worden opgevoerd. De BU-regeling is geen voorliggende voorziening is in de zin van de WWB. Dus aanvragen bijzondere bijstand kunnen ondanks het bestaan van deze regeling niet worden afgewezen. De gemeente kan de belanghebbende ook niet verplichten eerst een beroep te doen op de BU-regeling en daarna aanvullend bijzondere bijstand verlenen voor de in aftrek gebrachte kosten.Het is echter wel mogelijk dat een belanghebbende voor ziektekosten zowel een beroep doet op de bijzondere bijstand als op de BU-regeling. Voor deze samenloop gelden een aantal regels. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen feitelijke, aantoonbare ziektekosten enerzijds en de betaalde ziektekostenpremies, het ouderdomsforfait en het arbeidsongeschiktheidsforfait anderzijds. Bij categoriale bijzondere bijstand is geen sprake van declaratie en kan de vergoeding betrekking hebben op kosten die niet aftrekbaar zijn als buitengewone uitgaven. Categoriale bijzondere bijstand kan daarom wél samenlopen met de BU-regeling . De belastingteruggave voor BU wordt niet tot de middelen gerekend voor zover deze betrekking heeft op andere kosten dan feitelijke, aantoonbare kosten waarvoor bijzondere bijstand is verleend (artikel 31 lid 2 onderdeel f WWB). 7.5.2.
Tegemoetkoming buitengewone uitgaven
Bij de buitengewone uitgavenaftrek kan men een deel van de betaalde inkomstenbelasting terugkrijgen indien men buitengewone uitgaven boven een bepaalde drempel heeft. Mensen met een laag inkomen betalen echter weinig belasting en kunnen daardoor ook weinig belasting terugkrijgen. Bij een forse aftrek van buitengewone uitgaven betalen zij dan onvoldoende belasting om de (gehele) aftrek van buitengewone uitgaven te gelde te maken. Ter compensatie bestaat er vanaf 2004 een verzilveringsregeling, het Tijdelijk Besluit Tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU). De TBU is een subsidie die door de belastingdienst wordt uitbetaald. Mensen hoeven geen apart verzoek te doen voor toepassing van de TBU. Wel is vereist dat mensen belastingaangifte doen en gebruik maken van de buitengewone uitgavenaftrek. De TBU wordt niet gekort op de bijstand, hetgeen volgt uit artikel 31 lid 2 onderdeel f WWB. In beginsel vervalt de TBU-regeling op 1 januari 2006, zodat deze nog geldt tot en met het belastingjaar 2005 (artikel 5 TBU). Voor deze samenloop geldt hetzelfde als is opgemerkt bij de BU-regeling. De tegemoetkoming op grond van de TBU wordt niet tot de middelen gerekend, tenzij voor de betreffende kosten bijstand wordt verleend (artikel 31 lid 2 onderdeel f WWB).
39
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 8
Medische kosten
Medische kosten dienen in het kader van de WWB op overeenkomstige wijze behandeld te worden als andere noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. Dat betekent dus ook dat geen bijstand wordt verleend indien voor de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd voor belanghebbende een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is. De AWBZ en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 WWB). Indien in het kader van de AWBZ en Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of AWBZ worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 WWB. Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 WWB (aanvullende) bijzondere bijstand te verlenen. De medische noodzaak van kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd wordt vastgesteld aan de hand van het verstrekkingenpakket van de Zvw en de AWBZ.
8.1.
Aanvullende verzekering
De kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering zijn vrijwillig te maken kosten waarvan niet kan worden gezegd dat deze kosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn in de zin van artikel 35 lid 1 WWB. Dat betekent ook dat het niet hebben van een aanvullende ziektekostenverzekering niet gezien kan worden als een tekortschietend besef voor de verantwoordelijkheden van het bestaan. Dit in tegenstelling tot het niet hebben van een 'gewone' ziektekostenverzekering, hetgeen wel gezien moet worden als een tekortschietend besef voor de verantwoordelijkheden van het bestaan. Een bedrag aftrekken vanwege een fictieve vergoeding van een aanvullende verzekering is in strijd met artikel 35 lid 1 WWB. De aanvullende verzekering is wel een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 lid 1 WWB voor de belanghebbende die aanvullend verzekerd is. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec is dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor premiebetaling voor een aanvullende ziektekostenverzekering vanwege het feit dat zorg- en AWBZverzekering gelden als passende en toereikende voorliggende voorziening.
8.2.
Brillen(glazen) en contactlenzen
Op grond van gegevens van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) moet worden aangenomen dat budgettaire overwegingen de reden zijn geweest dat brillenglazen en contactlenzen nog slechts in zeer bijzondere gevallen op basis van de Zvw worden vergoed. De kosten van een standaardmontuur en standaardglazen behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor het vaststellen van de medische noodzaak is het niet langer verplicht dat de belanghebbende een recept van de oogarts moet overleggen. Als uit een oogmeting van de opticien blijkt dat een bril noodzakelijk is dan staat de medische noodzaak vast. Er moet wel een gespecificeerde nota van de opticien worden overgelegd.
40
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Bijzondere glazen kunnen alleen voor volledige vergoeding in aanmerking komen, wanneer deze zijn voorgeschreven door een oogarts dan wel de noodzaak is vastgesteld door de GGD-arts. Contactlenzen worden in beginsel niet als noodzakelijk beschouwd. Belanghebbende mag in plaats van een bril echter wel kiezen voor de aanschaf van contactlenzen. Het beleid van het college van B&W van de gemeente Stede Broec is eens per twee jaar bijzondere bijstand wordt verleend in de kosten voor een complete bril (montuur en glazen) tot het volgende maximumbedrag: • •
enkelvoudige bril: € 150,00 multifocale bril : € 200,00
Er wordt uitgegaan van ongekleurde glazen, waarbij de goedkoopste kunststof glazen niet worden aangemerkt als luxe. Ook multifocale glazen, ontspiegelde glazen en kunststofglazen met een hardinglaag voor kinderen worden niet als luxe aangemerkt. Voor de hoogte van de bijstand voor contactlenzen dient aansluiting te worden gezocht bij het bedrag dat zou gelden voor een overeenkomstige bril.
8.3.
Alternatieve geneeswijzen
De kosten van alternatieve geneeswijzen behoren niet tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekeringen. De AWBZ en Zvw kunnen met betrekking tot deze kosten dan ook niet als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden aangemerkt. Toch bestaat er voor deze kosten geen recht op bijstand. De wettelijke grondslag hiervoor is artikel 15 lid 1 tweede volzin WWB. Op grond van hetgeen bij en krachtens de AWBZ en Zvw is bepaald, worden alternatieve geneeswijzen als niet noodzakelijke hulp niet tot de omvang van de verstrekkingenpakketten van de wettelijke ziektekostenverzekeringen gerekend. Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw of AWBZ worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage. Omdat de kosten buiten het vergoedingenpakket van Zvw en AWBZ vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Voorbeelden van alternatieve geneeswijzen: • • • • • • •
homeopathie; acupunctuur; behandeling door osteopaat; behandeling van tandheelkundige stoorvelden; chiropractische hulp; manuele therapie; orthomoleculaire therapie.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van alternatieve geneeswijzen. Desondanks blijft te allen tijde de mogelijkheid van artikel 16, lid 1 WWB bestaan, waarin is aangegeven dat in afwijking bijstandsverlening mogelijk is indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn.
41
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
8.4.
Geneesmiddelen
De AWBZ en Zvw dienen voor de kosten van geneesmiddelen in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. De aanspraak op geneesmiddelen is geregeld in de Regeling zorgverzekering. Bijlage 2 bij deze regeling bevat een overzicht van de geneesmiddelen waarop, soms onder bepaalde voorwaarden, aanspraak kan worden gemaakt. Indien de AWBZ en Zvw de voorgeschreven geneesmiddelen niet vergoeden, bestaat er in beginsel ook geen recht op bijzondere bijstand. Aangenomen moet worden dat er in het kader van de AWBZ en Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van deze geneesmiddelen. Artikel 15 lid 1 WWB staat dan in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg. Voorbeelden van voorgeschreven geneesmiddelen die niet worden vergoed en niet voor bijstand in aanmerking komen: • plantaardige geneesmiddelen; • homeopathische geneesmiddelen; • medicinale cannabis. Sinds 1999 moet iedereen zijn zelfzorggeneesmiddelen zelf betalen, behalve patiënten die deze medicijnen langdurig gebruiken. Zij krijgen op grond van de Regeling zorgverzekering deze geneesmiddelen wel vergoed door de zorgverzekeraar. De zelfzorggeneesmiddelen die in het zorgverzekeringspakket zijn opgenomen voor mensen die deze chronisch gebruiken, zijn de volgende vijf groepen zelfzorgmiddelen: • middelen bij allergie • middelen bij maagledigingsstoornissen • middelen bij diarree • kalktabletten • laxeermiddelen Een chronische gebruiker is degene die het middel langer dan 6 maanden gebruikt. De arts schat van te voren in of het zelfzorggeneesmiddel langer dan 6 maanden moeten worden gebruikt. Op het recept van de arts staat dan ‘voor chronisch gebruik’ (CG) is. Alleen dan krijgt men deze medicijnen vergoed. De eerste twee weken moeten overigens de medicijnen altijd zelf worden betalen. Het collegebeleid van de Gemeente Stede Broec is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van (al dan niet voorgeschreven) geneesmiddelen en voor de kosten van zelfzorgmiddelen als deze niet worden vergoed door de AWBZ/ Zvw. Geneesmiddelenkosten die belanghebbende niet vergoed krijgt, kan hij eventueel opvoeren als buitengewone uitgaven bij de belastingaangifte (zie paragraaf 7.6.1.). Voor de kosten van zelfzorgmiddelen, in geval van chronische gebruik (gemiddeld langer dan zes maanden), kan bijzondere bijstand worden verleend.
8.5.
Tandheelkundige hulp
Vergoeding van de kosten van tandheelkundige hulp in het kader van de Zvw vindt plaats met toepassing van artikel 2.7 Besluit zorgverzekering. Niet alle tandheelkundige kosten worden vergoed. Behandelingen die onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig zijn worden niet vergoed. Daarbij wordt tevens onderscheid gemaakt tussen personen jonger dan 18 jaar en personen van 18 jaar en ouder.
42
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Veelal is er wel een gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage kosten mogelijk op grond van een aanvullende verzekering. Voor het gedeelte van de eigen bijdrage dat door de aanvullende verzekering wordt vergoed is dan, indien men aanvullend verzekerd is, geen bijzondere bijstand mogelijk. De aanvullende verzekering is in dat geval voor belanghebbende een voorliggende voorziening. Met ingang van 1 januari 2004 is de aanspraak op tandheelkundige hulp beperkt. Deze beperking houdt in dat het preventief periodiek onderzoek, het incidenteel consult en de extractie voor verzekerden van 18 jaar en ouder uit het pakket zijn verwijderd. De jaarlijkse controle, de röntgenfoto's en het trekken van tanden en kiezen zijn dus verdwenen uit het ziekenfondspakket. Voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten en mensen met ernstige tandheelkundige afwijkingen blijft de vergoeding wel in het ziekenfonds. De beperking van de aanspraak op tandheelkundige hulp is ingegeven door budgettaire redenen. Dit geeft het college op grond van artikel 35 lid 1 WWB de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen voor de sinds 1 januari 2004 niet langer op grond van de Zfw (en de huidige Zvw) vergoedde kosten van tandheelkundige hulp. Van de, op grond van de Zvw, noodzakelijke geachte tandheelkundige hulp is alleen voor volwassenen een eigen bijdrage verschuldigd voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak. Deze komt in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Het gemeentelijk beleid van de Gemeente Stede Broec met betrekking tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige hulp en voor de eigen bijdrage voor een gebitsprothese is als volgt: Het college verleent voor volwassenen van 18 jaar of ouder bijzondere bijstand voor slechts de volgende tandheelkundige kosten: • • • • •
preventief periodiek onderzoek een incidenteel consult röntgenfoto's de kosten in verband met de extractie van tanden en kiezen de eigen bijdrage die verschuldigd is voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak
Voor alle overige kosten geldt dat deze voor volwassenen op grond van de Zvw niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd en dus niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen.Voor de kosten van kronen, bruggen en orthodontie voor volwassenen wordt geen bijstand verleend.
43
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
8.6.
Gehoortoestellen
De kosten van een gehoortoestel komen in aanmerking voor vergoeding door de zorgverzekeraar op grond van de Zvw, Besluit zorgverzekering en Regeling zorgverzekering. De vergoeding op basis van de Regeling zorgverzekering dient het kader van de WWB als een toereikende en passende voorliggende voorziening te worden beschouwd, zodat voor deze eigen bijdrage geen bijstand kan worden verleend. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van gehoortoestellen, omdat met de vergoeding van de Regeling zorgverzekering een adequate voorziening is gegarandeerd.
8.7.
Orthopedisch schoeisel
De kosten van orthopedisch schoeisel komen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking, maar er geldt wel een eigen bijdrage van € 112,50 per paar voor iemand van 16 jaar of ouder en € 56,-- per paar voor iemand jonger dan 16 jaar (bedrag geldt per 01-01-2006 op grond van de Regeling zorgverzekering). Aan de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen ligt het besparingsmotief ten grondslag. Immers, iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van deze schoenen betalen. Anders dan in gevallen, waarin de eigen bijdrage louter het gevolg is van budgettaire overwegingen, zoals bij brillen, is voor de verlening van bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor orthopedisch schoeisel in beginsel geen plaats. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de eigen bijdrage van orthopedisch schoeisel.
8.8.
Reiskosten voor medische behandelingen
Vervoer in verband met het ontvangen van zorg of diensten als bedoeld in de Zvw, dan wel in verband met een aanspraak op grond van de AWBZ is geregeld in de artikelen 2.13 t/m 2.16 Besluit zorgverzekering. Nu in het kader van de AWBZ en Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak om zittend ziekenvervoer in bepaalde gevallen wel (behoudens de eigen bijdrage) of niet te vergoeden, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten. Er kan daarom in beginsel geen bijstand worden verleend in gevallen waarin er geen vergoeding mogelijk is op grond van het Besluit zorgverzekering vanwege het feit dat die kosten in deze voorliggende voorziening als niet noodzakelijke kosten worden aangemerkt.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de reiskosten voor medische behandelingen. De verschuldigde eigen bijdrage voor het zittend ziekenvervoer komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.
44
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
8.9.
Psychotherapie
De aanspraak op psychotherapeutische behandeling is geregeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Deze behandeling wordt verzorgd door een psychiater, zenuwarts of psychotherapeut in dienst van de RIAGG of een daaraan verwante instelling; ook kunnen sommige vrijgevestigde psychotherapeuten op basis van de AWBZ declareren.
Het beleid van de gemeente Stede Broec is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de eigen bijdrage in de kosten van psychotherapie die op grond van de AWBZ wordt opgelegd en in de kosten van zitting 26 tot en met 30 (aansluitende op de 25 zittingen die wel worden vergoed op basis van de AWBZ) wegens stemmings- of angststoornissen die vanwege budgettaire redenen niet meer op basis van de AWBZ vergoed worden. Voor de hoogte van de kosten van zitting 26 tot en met 30 wegens stemmings- of angststoornissen geldt een richtbedrag van € 75,00 per zitting.
8.10.
Fysiotherapie en oefentherapie
De aanspraak op fysiotherapie en oefentherapie is geregeld in het Besluit zorgverzekeringverzekering. Met ingang van 1 januari 2004 is de aanspraak op fysiotherapie en oefentherapie voor verzekerden van 18 jaar en ouder reeds beperkt tot behandeling van aandoeningen waarvoor langdurige of chronische behandeling is aangewezen. Voorts behoren de eerste negen behandelingen per indicatie niet tot de aanspraak en deze komen dus voor eigen rekening van de verzekerde. Kortdurende behandelingen zijn ook uitgesloten van de aanspraak. De aanspraak op fysiotherapie en oefentherapie is voor verzekerden jonger dan 18 jaar per 1 januari 2004 ongewijzigd gebleven. Voor hen worden de eerste negen behandelingen nog steeds vergoed.
Het beleid van het college van de gemeente Stede Broec is dat bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten van de eerste negen behandelingen fysiotherapie en oefentherapie. Voor de kosten van een eventuele vervolgbehandeling wordt de Zvw in alle gevallen als een toereikende en passende voorliggende voorziening beschouwd.
8.11.
Dieetkosten
Onder dieetkosten worden de meerkosten ten opzichte van de kosten van normale gezonde voeding verstaan, die voortvloeien uit het volgen van een (medisch noodzakelijk) dieet. Met de term voedingsupplementen worden diverse pillen, tabletten, capsules, druppels en poeders aangeduid die als aanvulling op de dagelijkse voeding bedoeld zijn. Dieetkosten en voedingssupplementen behoren niet tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekeringen AWBZ en Zvw. Deze kunnen met betrekking tot deze kosten dan ook niet als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden aangemerkt. Dit betekent dat verlening van bijzondere bijstand mogelijk is indien wordt voldaan aan voorwaarden zoals aangegeven in paragraaf 1.8.
45
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Daarbij is met name van belang of het (aantoonbare) medisch noodzakelijke kosten van het bestaan betreffen. Wil een dieet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan horen dan zal een deskundige de (medische) noodzaak van het dieet moeten kunnen vaststellen. Het feit dat een dieet door een diëtist is opgesteld maakt niet dat dit per definitie medisch noodzakelijk is. Uit jurisprudentie kan voorts worden afgeleid dat de volgende (alternatieve) diëten en voedingssupplementen medisch niet noodzakelijk zijn: • • •
een Myalgische Encephalomyelitis (M.E.)-dieet. een Candida-dieet, voorgeschreven door een orthomoleculair therapeut voedingssupplementen, voorgeschreven door een osteopaat
De kosten voor normale voeding kan belanghebbende voldoen uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke norm algemene bijstand. Er dient dus sprake te zijn van meerkosten ten opzichte van normale voeding (referentievoeding). Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat aan het diabetesdieet. geen meerkosten zijn verbonden.
Het beleid van het college van de gemeente Stede Broec is dat er geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een dieet omdat deze meestal niet medisch noodzakelijk zijn, dan wel niet leiden tot kosten die meer bedragen dan de kosten voor normale voeding. De kosten voor normale voeding kan belanghebbende voldoen uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke norm algemene bijstand. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake als er een medische indicatie is voor het volgen van een dieet. De medische indicatie moet worden vastgesteld door de medisch adviseur. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de meerkosten van voeding zoals aangegeven in het advies. Het bij advies vastgestelde bedrag van de meerkosten wordt jaarlijks geïndexeerd met de alimentatie-index.
8.12.
Dieetpreparaten
Dieetpreparaten zijn voedingsmiddelen die ten opzichte van de normale voeding zowel een gewijzigde chemische samenstelling (voedingskundige samenstelling) als een gewijzigde fysische samenstelling (andere consistentie zoals vloeibaar of poeder) hebben. Voorbeelden van dieetpreparaten zijn de drinkvoedingen zoals Nutridrink, Fortimel en dergelijke. De AWBZ en Zvw dienen voor de kosten van dieetpreparaten te worden beschouwd als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Dit betekent dat artikel 15 lid 1 WWB in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in deze kosten in de weg staat. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van dieetpreparaten.
.
46
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 9
Begrafenis en crematie (uitvaartkosten )
Om een overledene te begraven of te cremeren, zal er een opdrachtgever moeten zijn die de opdracht tot lijkbezorging geeft. Normaal gesproken zal dat de echtgeno(o)t(e), de (het) kind(eren) of andere verwanten zijn. De opdrachtgever(s) moet(en) ook de kosten van de lijkbezorging voldoen. Er wordt in dit verband ook wel gesproken over "uitvaartkosten". De kosten van een begrafenis of crematie behoren tot de passiva (schulden) van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen. Deze kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te kunnen voldoen. De kosten van een begrafenis of crematie kunnen dus niet worden geacht te behoren tot de noodzakelijke bestaanskosten van de overledene zelf, zodat bijstandsverlening voor deze kosten aan de overledene niet mogelijk is. Omdat de kosten van begrafenis of crematie in het stelsel van de WWB niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de overledene zelf behoren, kan, in dit licht bezien, ook van de kosten van de uitvaartverzekeringspremie niet worden gezegd dat die tot de noodzakelijke bestaanskosten van belanghebbende behoren. De kosten van premiebetaling voor een uitvaartverzekering komen dan ook niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Het aandeel in de begrafeniskosten van in het buitenland woonachtige erfgenamen behoort niet tot de noodzakelijke kosten voor de erfgenaam die bijzondere bijstand aanvraagt voor de begrafeniskosten. Het feit dat de in het buitenland woonachtige erfgenamen niet in staat zijn bij te dragen in de begrafeniskosten brengt dus niet met zich dat voor hun aandeel bijzondere bijstand wordt verleend aan een andere erfgenaam die bijzondere bijstand aanvraagt. Er zijn echter ook situaties waarin er niemand is die de opdracht tot lijkbezorging kan (of wil) verstrekken. In die situaties is de Wet op de Lijkbezorging van toepassing. De gemeente is dan verplicht zorg te dragen voor de begrafenis of crematie. De kosten die de gemeente in verband met deze verplichting maakt, moet worden voldaan uit de opbrengst van de bij de overledene gevonden gelden en goederen dan wel uit de nalatenschap van de overledene. Indien de nalatenschap ontoereikend is, heeft de gemeente een verhaalsrecht (artikel 22 Wet op de Lijkbezorging) op de bloed- en aanverwanten die krachtens titel 17 Boek1 BW tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene verplicht zouden zijn geweest. Dit verhaalsrecht wordt begrensd door de van toepassing zijnde bepalingen van het erfrecht. De Wet op de Lijkbezorging biedt dus in bijzondere gevallen de mogelijkheid om de uitvaart van een overledene te regelen. In het algemeen zal een beroep op deze wet echter pas mogelijk zijn als is gebleken dat er geen nabestaanden zijn die uitvaartkosten kunnen voldoen (met inbegrip van het vragen van bijstand voor deze kosten). In feite is de Wet op de Lijkbezorging een voorziening waarop pas een beroep kan worden gedaan als geen beroep op de WWB mogelijk is. Dus de nabestaande die opdracht heeft gegeven voor de lijkbezorging dan wel de nabestaande op wie de kosten van lijkbezorging worden verhaald, en die over te weinig middelen van bestaan beschikt om (zijn deel in) de kosten te voldoen, kan een aanvraag om bijzondere bijstand indienen.
47
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec inzake die kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene is dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Als voorliggende voorziening moet gedacht worden aan: • • • •
uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering; een in een depostiofonds gestort bedrag met begrafenis/crematiebestemming; lidmaatschap van een speciale begrafenis/crematievereniging; nalatenschap/spaargelden (waaronder ook het vrij te laten bescheiden vermogen).
Bijzondere bijstand ten behoeve van uitvaartkosten in Nederland kan verleend worden aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, voorzover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de erfgenaam of bloed/aanverwante niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen. Aangezien de aanvrager(s) veelal geen volledige zeggenschap hebben gehad over de uitvoering van de uitvaart (wens van de overledene zelf, andere nabestaanden) gaat het te ver om tot in detail te berekenen welke kosten tot welk bedrag als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. De totale kosten voor een uitvaart worden daarom noodzakelijk geacht tot een bedrag van € 3500,=; binnen deze grens is er bestedingsvrijheid. Voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland verstrekt het college van burgemeester en wethouders geen bijzondere bijstand, ook niet voor de begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een in Nederland of in het buitenland overleden vreemdeling en ook niet voor een overleden Nederlander die buiten Nederland begraven of gecremeerd wordt.
48
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 10
Reiskosten
Een belanghebbende zal bij verschillende gelegenheden reiskosten moeten maken. Geacht wordt dat uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten kunnen worden voldaan om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende, extra vervoersbehoefte. Bijzondere omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat reiskosten voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. Eerder in deze beleidsnota is in paragraaf 6.4.2. gesproken over reiskosten voor ouders van studerende kinderen tot en met 17 jaar en in paragraaf 8.11 over reiskosten voor medische behandelingen. Deze reiskosten komen daarom in dit hoofdstuk niet aan de orde. 10.1
Detentie
De kosten verbonden aan het bezoeken van een gedetineerde behoren - in beginsel - niet tot de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer en/of tot de kosten van het leven van alledag die in de regel uit de ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verstrekte normuitkering dienen te worden bestreden. De vervoerskosten verbonden aan het bezoeken van een gedetineerde worden met een ander doel gemaakt. Het betreft hier dan ook (meestal) uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Het beleid van het college is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor reiskosten voor het bezoeken van gedetineerden. Uitgegaan wordt van de kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar inrichting waar de gedetineerde verblijft. De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde wordt aanwezig geacht indien: • • • •
de gedetineerde behoort tot het gezin van belanghebbende en; de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting (= geen recht op verlof) en; de inrichting buiten de gemeente is gelegen (maar binnen Nederland) en; de bezoekfrequentie maximaal 1 keer per maand per gezinslid bedraagt.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Om die reden worden kinderen jonger dan 12 jaar, in voorkomende gevallen, geacht mee te reizen met de ouder. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWBreisplanner.
10.2.
Scholing, opleiding en woon-werkverkeer
De gemeente draagt een algemene zorg voor de reïntegratie van bijstandgerechtigden, nietuitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van de CWI, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Deze kan bestaan uit onder meer een reiskostenvergoeding. 49
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het is de bedoeling dat gemeenten daarbij zoveel mogelijk gebruik proberen te maken van voorliggende voorzieningen. Mochten deze voorliggende voorziening niet in voldoende mate kunnen bijdragen aan de reïntegratie van betrokkene dan kan een gemeente besluiten middelen uit het reïntegratiebudget in te zetten, voor zover zij daarbij blijven binnen het wettelijke kader van de WWB. Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat, indien het college het werk (bijvoorbeeld een werkervaringsplaats) noodzakelijk acht voor de (verdere) arbeidsinschakeling van belanghebbende, op andere wijze kan worden voorzien in deze kosten. Verlening van bijzondere bijstand voor betreffende kosten is daarmee niet meer aan de orde. Het beleid van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor reiskosten woon-werkverkeer en voor reiskosten in verband met scholing of opleiding. Indien noodzakelijk zet het college reïntegratiemiddelen in voor deze kosten.
10.3.
Bezoek CWI
De reiskosten in verband met een bezoek aan het CWI kunnen in het algemeen geacht worden te behoren tot de reguliere reiskosten van belanghebbende welke hij uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kan voldoen. Het beleid van het college is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de reiskosten in verband met het bezoeken van het Centrum voor werk en inkomen (CWI). Het college is van mening dat tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan ook de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer behoren. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen, het komen voor gesprekken e.d. op het Centrum voor werk en inkomen. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten wordt er geen bijzondere bijstand verleend voor deze kosten.
10.4.
Ziekenbezoek
Incidentele reiskosten in verband met bezoek van een ziek gezinslid dienen in beginsel te worden bestreden uit een inkomen op bijstandsniveau. Voor bijstandsverlening voor reiskosten in verband met bezoek aan een ziek gezinslid is plaats indien de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. De kosten, die gepaard gaan met het bezoeken van een in een inrichting opgenomen ziek gezinslid worden gerekend tot kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die evenwel in beginsel uit de eigen middelen dienen te worden voldaan. Indien de afstand tussen het adres van belanghebbende en het zieke gezinslid meer bedraagt dan 10 km worden de reiskosten vergoed op basis van de goedkoopste adequate openbare vervoersvoorziening. Van deze afstand kan worden afgeweken indien de leeftijd dan wel lichamelijke beperkingen van de belanghebbende zich daartegen verzet(ten).
50
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Het beleid van het college is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor reiskosten voor het twee keer per week bezoeken van een ziek gezinslid, echter het aantal te vergoeden bezoeken (de noodzakelijke bezoekfrequentie) hangt onder meer af van de ernst van de situatie en de afstand tussen de woonplaats en het ziekenhuis of de inrichting. Een en ander zal individueel beoordeeld. Uitgegaan wordt van de kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar het verpleegadres/inrichting waar de zieke verblijft. De noodzaak voor het bezoeken van een zieke wordt in ieder geval aanwezig geacht indien: • • • •
de zieke behoort tot het gezin van belanghebbende en; de zieke langer dan 1 week in een inrichting verblijft/zal verblijven en; de afstand tussen het adres van de belanghebbende en de zieke meer dan 10 km bedraagt en; de inrichting of verpleegadres zich in Nederland bevindt.
De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Om die reden worden kinderen jonger dan 12 jaar, in voorkomende gevallen, geacht mee te reizen met de ouder. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.
10.5.
Reiskosten t.b.v. de verpleegde tijdens weekendverlof/dagbehandeling
Als de buiten de eigen woongemeente opgenomen verpleegde in het kader van een behandelingsplan het weekend en/of enkele dagen per week thuis mag doorbrengen, worden de hierdoor noodzakelijk te maken reiskosten als bijzondere kosten aangemerkt. Dit geldt ook voor reiskosten in verband met een dagbehandeling.
Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt, uiteraard met inachtneming van de voorliggende voorzieningen, in de reiskosten van de verpleegde tijdens weekendverlof en/of de reiskosten die gemaakt gaan worden als de verpleegde enkele dagen per week naar huis mag voor verlof. Ook kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten die een belanghebbende dient te maken voor dagbehandeling, De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.
51
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
10.6.
Reiskosten i.v.m. bezoek van een uithuisgeplaatst kind
Wanneer het betreffende kind via het Ministerie van Justitie of het Ministerie van WVC geplaatst is in een inrichting (niet zijnde een AWBZ-inrichting), zijn de reiskosten begrepen in het all-in verpleegtarief. Bij plaatsing in een pleeggezin is in de vergoeding aan de pleegouder(s) een gedeeltelijke tegemoetkoming voor reiskosten begrepen. Als de reiskosten echter extreem hoog zijn is hiervoor een extra vergoeding van het betreffende Ministerie mogelijk. In beide situaties behoeft in principe geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. Een uitzondering kan worden gemaakt voor die gevallen waarin het kind (nog) niet alleen kan reizen. Voor de reiskosten van de begeleidende (pleeg-)ouder kan eventueel bijzondere bijstand worden verstrekt. Bij opname in een AWBZ-inrichting is in de verpleegprijs geen reiskostenvergoeding opgenomen. Voor de zich voordoende reiskosten i.v.m. weekendbezoek (incl. eventuele begeleiding) buiten het normale uitgavenpatroon kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders is dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt, uiteraard met inachtneming van de voorliggende voorzieningen, in de reiskosten van het uithuisgeplaatste kind naar de ouder(s) of van de ouder(s) naar het uithuisgeplaatste kind. De bezoekfrequentie is afhankelijk van de individuele situatie en dient dus van geval tot geval te worden beoordeeld. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. Als het reizen met het openbaar vervoer niet tot de mogelijkheden behoort, dan wordt voor het vervoer met een (eigen) auto gerekend met € 0,19 per kilometer (richtbedrag van de Belastingdienst voor reiskosten). De reisafstand wordt bepaald op de kortste route op grond van de ANWB-reisplanner.
10.7.
Reiskosten naar begrafenis of crematie
Het beleid van college is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de reiskosten om een begrafenis of crematie bij te wonen, niet in Nederland en niet in het buitenland.
52
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 11
Uitstroomkosten
De kosten die een belanghebbende maakt om uit te stromen uit de bijstand zijn te zien als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. Onder omstandigheden is dan bijstandsverlening mogelijk. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de kosten van scholing of opleiding, verwervingskosten en de kosten van kinderopvang. Zoals al diverse keren in dit plan is aangegeven bestaat geen recht op bijzondere bijstand als belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Voor de kosten van scholing of opleiding geldt dat de Wtos of WSF 2000 een passende en toereikende voorliggende voorziening is. De werkgever is verantwoordelijk voor verwervingskosten en voor kinderopvang wordt de Wet Kinderopvang als een voorliggende voorziening beschouwd. In zoverre er geen sprake is van een voorliggende voorziening dienen voor de verlening van bijzondere bijstand het kosten te betreffen die bijzonder noodzakelijk zijn en waarin niet op andere wijze wordt voorzien. Het is de bedoeling dat de gemeente zoveel mogelijk gebruik probeert te maken van voorliggende voorzieningen. Mochten deze voorliggende voorziening niet of niet in voldoende mate kunnen bijdragen aan de reïntegratie van betrokkene, dan kan de gemeente besluiten middelen uit het reïntegratiebudget in te zetten, voor zover zij daarbij blijft binnen het wettelijke kader van de WWB. De gemeente draagt namelijk een algemene zorg voor de reïntegratie van bijstandgerechtigden, nietuitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van de CWI, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. Indien het college ondersteuning noodzakelijk acht voor een belanghebbende met betrekking tot zijn/haar reïntegratie, dan ligt het op de weg van het college om in het kader van het reïntegratieplan belanghebbende een voorziening aan te bieden. Deze voorziening komt voor rekening van het werkdeel. De verlening van bijzondere bijstand voor dergelijke kosten is dan in beginsel niet aan de orde. 11.1.
Scholing en opleiding
Voor de kosten van een noodzakelijke scholing of opleiding kan op een andere wijze worden voorzien in deze kosten. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus achterwege blijven. Het beleid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede is dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van noodzakelijk geachte scholing of opleiding. Het college kan reïntegratiemiddelen (werkdeel WWB) in zetten ter dekking van deze kosten.
11.2.
Verwervingkosten
Onder algemene verwervingskosten moeten die kosten worden verstaan die belanghebbende moet maken om zijn beroep te kunnen uitoefenen. Bij verwervingkosten zoals hier bedoeld kan worden gedacht aan kosten die het gevolg zijn van het verwerven van werk en het aanvaarden van werk. Bijvoorbeeld sollicitatiekosten, maar ook de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, zoals een overall en veiligheidsschoenen voor een timmerman of badkleding en een fluitje voor een zweminstructrice.
53
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Vergoedingen of verstrekkingen die samenhangen met verplichtingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zoals een veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een zonnebril voor een chauffeur of piloot, een verplichte medische keuring of bijvoorbeeld speciale isolerende of beschermende kleding behoren tot de verantwoordelijkheid van de werkgever. Uit het voorgaande moet geconcludeerd worden dat voorzover het verwervingskosten betreft op andere wijze kan worden voorzien in deze kosten. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus achterwege blijven. Het college van B&W van de gemeente Stede Broec heeft als beleid dat voor algemene verwervingskosten geen bijzondere bijstand wordt verleend. Ter dekking van deze kosten kan het college reïntegratiemiddelen inzetten.
11.3.
Kinderopvang
De Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. In verband hiermee is de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-Regeling) vervallen. De Wet kinderopvang regelt een wettelijke aanspraak op tegemoetkomingen voor de kosten van kinderopvang. De doelgroep van de Wet kinderopvang is ruimer dan de doelgroep van de voormalige KOA-regeling. Zo kunnen ook gehuwde of samenwonende uitkeringsgerechtigden in een reïntegratietraject aanspraak hebben op een tegemoetkoming. Voor de kosten van noodzakelijke kinderopvang is de Wet Kinderopvang de voorliggende voorziening ten opzichte van de WWB. De verlening van bijzondere bijstand voor deze kosten kan dus achterwege blijven.
Het beleid van het college is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang. De Wet Kinderopvang is een voorliggende voorziening. Indien nodig, kan het college reïntegratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten. Voor kinderopvang op een sociaal medische indicatie zijn aparte beleidsregels geschreven.
54
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 12
Toeslagen voor levensonderhoud
In sommige gevallen wordt een belanghebbende geconfronteerd met een inkomensachteruitgang. In het geval een alleenstaande ouder alleenstaande wordt vanwege het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste ten laste komende kind ontvangt hij voortaan de lagere norm van een alleenstaande. De kosten van het bestaan hoeven echter niet af te nemen, bijvoorbeeld omdat het meerderjarig geworden kind een thuiswonende student is. Het bereiken van de 18-jarige leeftijd door het jongste ten laste komende kind heeft voor een alleenstaande ouder in ieder geval één en mogelijk zelfs twee financiële gevolgen. In de eerste plaats verandert de basisnorm algemene bijstand van die voor een alleenstaande ouder, zijnde 70% van de gehuwdennorm, naar die voor een alleenstaande, zijnde 50% van de gehuwdennorm. In de tweede plaats kan onder omstandigheden de hoogte van de toeslag wijzigen. In de beschikking toeslagen voormalige eenoudergezinnen 1986 was een garantietoeslag en overbruggingstoeslag geregeld voor voormalige éénoudergezinnen. Deze beschikking is per 1 januari 1996 van rechtswege vervallen. De genoemde beschikking betrof een maatregel die het eenoudergezin beschermde tegen een te grote inkomensterugval. Het beleid van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec is dat, om in een aantal gevallen de daling van het inkomen enigszins op te vangen, aan de voormalige éénouder een garantietoeslag in de vorm van bijzondere bijstand kan worden verleend voor een periode van maximaal één jaar. Een voorwaarde hierbij is dat het kind inwonend blijft. Garantietoeslag: Als de som van de inkomens van de alleenstaande en het kind lager is dan de bijstandsnorm dat voor een echtpaar in overeenkomstige omstandigheden zou gelden, dan wordt ter grootte van het verschil (van de landelijke normen en de gemeentelijke toeslagen) een toeslag in de vorm van bijzondere bijstand verleend voor een periode van maximaal één jaar. Als het kind studiefinanciering ontvangt, dan wordt de norm voor levensonderhoud (genoemd in de landelijke normen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als inkomen van het kind aangemerkt. Daarnaast is het beleid van het college om naast de garantietoeslag een overbruggingstoeslag te verstrekken in de vorm van bijzondere bijstand . Deze overbruggingstoeslag geldt zowel voor het inwonende als voor het uitwonende niet meer ten laste komende kind. Overbruggingstoeslag: Aan de alleenstaande kan gedurende de eerste drie maanden een overbruggingstoeslag worden verleend van 75% van het verschil tussen de norm van een alleenstaande ouder en de norm van een alleenstaande. De daaropvolgende drie maanden bedraagt de toeslag 50% van het verschil. Na een half jaar wordt de overbruggingstoeslag beëindigd.
55
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 13
Incidentele woonkosten
Incidentele woonkosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan. De kosten worden geacht door belanghebbende uit een inkomen ter hoogte van de norm te kunnen worden voldaan, door middel van reserveringen of gespreide betaling achteraf. Verlening van bijzondere bijstand voor incidentele woonkosten is in beginsel eerst aan de orde wanneer belanghebbende vanwege bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten.
13.1.
Verhuiskosten
Onder verhuiskosten wordt in dit verband verstaan: • •
dubbele huur; vervoerskosten inboedel (huur, verzekering en benzinekosten bestelwagen; geen vergoeding manuren).
Het beleid van het college van de gemeente Stede Broec is dat er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor verhuiskosten. De kosten in verband verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor medische noodzakelijke verhuizing verstrekt de Wet maatschappelijke Ondersteuning als voorliggende voorziening in bepaalde situaties een tegemoetkoming. Indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren voor betreffende kosten dan kan het college bijzondere bijstand verlenen ter hoogte van de werkelijke gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstofkosten) en/of de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand, indien sprake is van dubbele lasten. Dit geldt voor als de belanghebbende binnen de gemeentegrenzen verhuist. Bij verhuizing naar een andere gemeente kan alleen bijzondere bijstand verleend worden voor de vervoerskosten. Wanneer er sprake is van een verhuizing naar onze gemeente, dan kan alleen bijstand verleend worden voor de overige kosten, te weten dubbele huur.
13.2.
Opknapkosten
Met opknapkosten worden de kosten van inrichting bedoeld die niet zien op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf en behang. Bijzondere bijstand voor deze kosten dient in beginsel volgens de hoofdregel van artikel 48 lid 1 WWB om niet te worden verleend. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien zich ten aanzien van de belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48 lid 2 WWB.
Het beleid van de gemeente Stede Broec is dat bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten van verf en behang tot een bedrag van € 300,00 (de zogenaamde opknapkosten) als er sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Hiervan is sprake in iedergeval sprake als de belanghebbende: - verhuist naar een andere huurwoning vanwege een echtscheiding; - verhuist als gevolg van een verhuisverplichting in verband met een huur die boven de huurgrens uitstijgt; - voor het eerst verhuist na het verlaten van een AZC.
56
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
13.3.
Duurzame gebruiksgoederen
Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 WWB). In afwijking hiervan bepaalt artikel 51 lid 1 WWB dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden gegeven in de vorm van een geldlening, borgtocht of als een bedrag om niet. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende dwingende voorkeur: 1. borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt; 2. leenbijstand (renteloze geldlening); 3. bijstand om niet. De wetgever acht deze volgorde aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor, dat bijvoorbeeld een dergelijk goed aan vervanging toe is, terwijl belanghebbende nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzame karakter van het goed, de vorm heeft van een geldlening. Wel dient vast te staan dat de belanghebbende de benodigde geldlening niet kan krijgen via de normale kredietverlenende instanties. Een lening bij een kredietverlenende instantie geldt immers als voorliggende voorziening. Er bestaat slechts aanleiding voor het verlenen van borgtocht, indien vaststaat dat de lening, zonder optreden van de bijstand als borg, niet zal worden verstrekt. Dit volgt uit de toelichting op artikel 51 WWB. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec is dat de kosten van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank (GKB) wordt beschouwd als een voorliggende voorziening. Behoort een lening niet tot de mogelijkheden, dan wordt de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen verleend in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Deze bijzondere omstandigheden zijn naar de mening van het college in ieder geval aanwezig als een belanghebbende drie jaar of langer onafgebroken op een inkomen op bijstandsniveau is aangewezen en niet over een vermogen beschikt. De uitgangspunten bij deze vorm van bijzondere bijstand om niet zijn als volgt: men dient een zelfstandige huishouding te voeren; voor duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van een gemiddelde levensduur van acht jaar; éénmaal per acht jaar kan dus een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand per duurzaam gebruiksartikel; onder "zonder vermogen" wordt verstaan dat het vermogen niet hoger mag zijn dan 35% van het voor de belanghebbende van toepassing zijnde vrij te laten vermogen in het kader van de WWB; de genoemde bedragen betreffen maximale bedragen per gebruiksartikel. Bij lagere bedragen volgt dus een lagere bedrag aan bijzondere bijstand; uitbetaling geschiedt na ontvangst van een op naam gestelde rekening. 57
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
De maximale richtprijzen voor de duurzame gebruiksgoederen zijn: Wasautomaat € 500,00 Stofzuiger - 135,00 Gastoestel - 180,00 Koelkast - 275,00 Televisie - 375,00
13.3.1.
Computer
Een tegemoetkoming voor een computer past binnen de bestrijding van armoede bij kinderen. Het collegebeleid van de gemeente Stede Broec is dat de kosten van een computer behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank (GKB) wordt beschouwd als een voorliggende voorziening. Behoort een lening niet tot de mogelijkheden, dan wordt de bijzondere bijstand voor een computer verleend in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank). De bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien borgtocht niet mogelijk is. Alleen wanneer er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Deze bijzondere omstandigheden zijn naar de mening van het college in ieder geval aanwezig als een belanghebbende drie jaar of langer onafgebroken op een inkomen op bijstandsniveau is aangewezen en niet over een vermogen beschikt. Onder een computer wordt verstaan: desktop, beeldscherm, toetsenbord plus muis. Tevens wordt onder computer verstaan: laptop. De uitgangspunten bij deze vorm van bijzondere bijstand om niet zijn als volgt: De belanghebbende dient een zelfstandige huishouding te voeren; De belanghebbende dient drie jaar of langer onafgebroken een inkomen op bijstandsniveau te zijn aangewezen; De belanghebbende mag niet over een vermogen beschikken dat het vrij te laten bescheiden vermogen zoals genoemd in artikel 34 lid 2 en 3 WWB overschrijdt; De belanghebbende dient een thuiswonend schoolgaand of studerend kind te hebben volgens de Gemeentelijke Basisadministratie; Het thuiswonende schoolgaande of studerende kind komt ten laste van de belanghebbende, met andere woorden de belanghebbende ontvangt kinderbijslag voor dit kind dan wel het studerende kind ontvangt studiefinanciering van de IB-Groep; Het kind heeft de leeftijd van 10 jaar of ouder; Voor de computer wordt uitgegaan van een gemiddelde levensduur van acht jaar; Eenmaal per acht jaar kan dus een beroep worden gedaan op de tegemoetkoming voor de aanschaf van een computer; De tegemoetkoming voor de aanschaf van een computer bedraagt maximaal € 600,00. Bij aanschaf van een computer met een lager bedrag, volgt een lagere tegemoetkoming in de kosten; Uitbetaling van de tegemoetkoming geschiedt na ontvangst van een op naam gesteld betaalbewijs. 58
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
13.4.
(Her)inrichtingskosten
Onder (her)inrichtingskosten van een woning vallen de kosten van: de stoffering van de woning (vloerbedekking, gordijnen); de inrichting van de woning (huisraad). Voor deze (her)inrichtingskosten die direct verband houden met een voorzienbare (noodzakelijke) verhuizing naar een andere woonruimte en/of woning(her)inrichting, kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt, indien de mogelijkheid om daarvoor te reserveren aanwezig was. Indien de cliënt onvoorzien noodzakelijk moet verhuizen en niet in de gelegenheid is geweest hiervoor geheel of gedeeltelijk te reserveren, kan meestal in de kosten worden voorzien door een lening van een kredietverlenende instelling. Als de aflossingsverplichting (inclusief de rente) in verband met deze lening gelijk is aan de aflossingscapaciteit en de looptijd is vastgesteld op 36 maandtermijnen, kan voor het meerdere dat benodigd is, bijzondere bijstand worden verstrekt. Is de verhuizing wel voorzienbaar geweest, doch heeft de betrokkene niet of niet voldoende voor de hiermede gepaard gaande kosten gereserveerd, dan zal de cliënt voor het ontbrekende een beroep moeten doen op een kredietverlenende instelling. Als zich de situatie voordoet dat een lening bij een kredietverlenende instelling niet mogelijk is, dan kan er bijzondere bijstand worden verleend als de verhuizing noodzakelijk is en onvoorzienbaar, zodat reservering vooraf niet mogelijk is. In beginsel zal de bijstandsverlening plaatsvinden in de vorm van geldlening. Individuele omstandigheden kunnen het soms noodzakelijk maken dat slechts bijstand á fonds perdu mogelijk is. Het beleid van het college ten aanzien van (her)inrichtingskosten is gelijk aan het vorenstaande beleid inzake de kosten van duurzame gebruiksgoederen. (Her)inrichtingskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Een lening van een commerciële bank of de gemeentelijke kredietbank (GKB) wordt beschouwd als een voorliggende voorziening. Behoort een lening niet tot de mogelijkheden, dan wordt de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen verleend in de vorm van borgtocht indien de belanghebbende alleen onder deze voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker (meestal de gemeentelijke kredietbank).
59
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
De maximumbedragen voor complete woninginrichting die in het kader van de bijzondere bijstand gehanteerd kunnen worden zijn als volgt: alleenstaande (zelfstandig gehuisvest) € 2.500,00 een gezin bestaande uit: 2 personen 4.100,00 3 personen 4.550,00 4 personen 5.450,00 5 personen 5.900,00 6 personen 6.350,00 (vermeerderd met 450,00 voor iedere persoon boven genoemd aantal). Bij de toekenning van bijzondere bijstand voor (her)inrichtingskosten zal altijd rekening moeten worden gehouden met reeds aanwezig meubilair. Het vermogen mag niet hoger mag zijn dan 35% van het voor de belanghebbende van toepassing zijnde vrij te laten vermogen in het kader van de WWB. Het meerdere wordt in mindering gebracht op de toe te kennen bijzondere bijstand voor de (her)inrichtingskosten.
60
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Hoofdstuk 14
Periodieke woonkosten
Periodieke woonkosten zijn in beginsel algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze woonkosten worden in beginsel geacht uit een inkomen ter hoogte van de norm betaald te kunnen worden. Indien deze kosten echter hoger zijn dan hetgeen aan woonkosten betaald kan worden uit de norm, kan de verlening van bijzondere bijstand voor de kosten aan de orde komen. Er wordt echter geen bijstand verleend voor kosten waarvoor belanghebbende terecht kan bij een voorliggende voorziening. Met betrekking tot periodieke woonkosten geldt de Wet op de huurtoeslag (WHT), die sinds 1 september 2005 de Wet op de huursubsidie is opgevolgd, is in relatie tot de woonkostentoeslag aan te merken als voorliggende voorziening. Huurtoeslag kan worden verleend aan belanghebbende tot een bepaald inkomen en voor woningen tot een bepaald huurbedrag. Er bestaan evenwel situaties waarin belanghebbende al dan niet tijdelijk geen recht op huurtoeslag heeft, terwijl hij wel in verhouding tot zijn inkomen hoge woonkosten heeft. In dergelijke situaties kan de verlening van bijzondere bijstand voor een deel van de periodieke woonkosten, de zogenaamde woonkostentoeslag, op zijn plaats zijn. Woonkostentoeslag is bijzondere bijstand. Dit betekent dat bij de vaststelling van het recht op woonkostentoeslag ook de algemene regels inzake het recht op (bijzondere) bijstand in acht genomen moeten worden. Een van de algemene regels voor het recht op bijzondere bijstand is dat er sprake moet zijn van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In vaste jurisprudentie wordt geoordeeld dat hiervan geen sprake was in het geval waarin iemand gedurende anderhalf jaar in een dure woning bleef wonen zonder zich voldoende in te spannen om passende woonruimte te vinden, terwijl hij niet (meer) over vaste inkomsten beschikte. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand indien er aantoonbaar sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan. Om in aanmerking te komen voor woonkostentoeslag moet er derhalve sprake zijn van aan wonen verbonden lasten. In zijn algemeenheid gaat het daarbij om de kosten van huur of de kosten die voor een eigenaar aan zijn woning zijn verbonden. Onder omstandigheden kan ook aanspraak bestaan op woonkostentoeslag voor woonlasten, die voortkomen uit een zakelijk recht op gebruik en bewoning, zonder dat belanghebbende eigenaar of huurder is. Kosten verbonden aan een adres dat geen woning betreft en dat ook niet wordt bewoond, zijn dus geen woonlasten. Voor woonkostentoeslag geldt, in afwijking van de algemene draagkrachtregels, een draagkrachtpercentage van 100. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten. Daarnaast geldt dat de woonkostntoeslag gebaseerd is op de bepalingen voor het recht op huurtoeslag. Daarom telt het inkomen van inwonende meerderjarige kinderen mee in de draagkrachtberekening. Het collegebeleid is dat bijzondere bijstand kan worden verleend in de woonkosten van huurders als er aantoonbaar sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan voortvloeiend uit bijzondere omstandigheden. De woonkostentoeslag vult als het ware de gaten op die de (uitvoeringssystematiek van) de Wet op de huurtoeslag (WHT) laat vallen. Hieronder worden de diverse woonkosten nader uitgewerkt: 1. Woonkosten bij een huurwoning boven de aftoppingsgrens De huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrens (maar onder de maximale huurgrens) ontvangt geen huurtoeslag indien hij - binnen een jaar nadat hij woningzoekende is geworden - het gebruik had kunnen houden of krijgen van een woning die beter paste bij zijn persoonlijke en financiële omstandigheden (artikel 12 lid 1 WHT). Wanneer de huurder een aanvraag huurtoeslag indient voor een woning met een huur boven de aftoppingsgrens, vraagt de Belastingdienst/Toeslagen schriftelijk aan de gemeente of de woning passend is voor de huurder (artikel 12 lid 2 WHT). De gemeente geeft een passendheidsadvies. Als het advies van de gemeente uitblijft wordt ervan uitgegaan dat de woning passend is en zal de aanvraag dus niet worden afgewezen op grond van de hoogte van de huur. Dit laatste geldt natuurlijk ook als de gemeente verklaart dat de woning passend is. 61
Beleidsregels Bijzondere Bijstand ingaande 1 mei 2007
Een financiële bijdrage in de kosten van het huren van een woning waarvoor de gemeente een negatief "passendheidsadvies" als bedoeld in artikel 12 lid 2 WHT heeft verstrekt, wordt in het kader van de WHT als een niet noodzakelijke bijdrage beschouwd. Dit betekent dat ingevolge artikel 15 lid 1 tweede volzin WWB in de woonkosten bij een huur boven de aftoppingsgrens geen bijzondere bijstand wordt verleend. 2. Woonkosten bij huurwoning boven de maximale huurgrens In beginsel bestaat er geen recht op huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen als de woning een rekenhuur heeft boven de maximale huurgrens. Een situatie als bedoeld in artikel 15 lid 1 tweede volzin WWB doet zich hier niet voor, aangezien kan worden gesteld dat niet slechts bepaalde kosten in het kader van de WHT van huurtoeslag zijn uitgesloten, maar dat er in het geheel geen aanspraak op huurtoeslag bestaat. Artikel 15 lid 1 WWB kan belanghebbende niet worden tegengeworpen. Het college volgt in voorkomende gevallen een soortgelijke procedure als die van het "passendheidsadvies" en verleent bijzondere bijstand voor woonkosten alleen als er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen. De bijzondere bijstand wordt slechts voor een periode van een jaar toegekend onder oplegging van de verplichting om binnen deze periode te verhuizen naar een goedkopere woning: de verhuisplicht. De woonkostentoeslag is gelijk aan het verschil tussen de woonlasten en de maximaal uit de norm te betalen eigen bijdrage voor een huurwoning (maximale huur minus de maximale huurtoeslag van de Wet op de huurtoeslag). 3. Woonkostentoeslag tijdens een gebroken periode Op grond van artikel 49 Awir wordt huurtoeslag voor de kosten van huur in een bepaalde maand alleen verstrekt indien men gedurende de volledige maand huur voor de woning verschuldigd is. Gaat de huur pas halverwege de maand in, dan bestaat er over die maand geen recht op huurtoeslag. Het gemis aan huurtoeslag over de periode waarin men wel al huurt maar nog geen recht heeft op huurtoeslag compenseert het college van burgemeester en wethouders met bijzondere bijstand voor woonkosten. 4. Duur van de besluitvorming door de Belastingdienst Er kan enige tijd gemoeid zijn met de besluitvorming door de Belastingdienst/Toeslagen. Als het college van oordeel is dat aan de criteria voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan, dan kan bijzondere bijstand voor woonkosten worden verleend met toepassing van artikel 48 lid 1 onderdeel a WWB. De door het college verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a WWB kan worden afgelost met het door de Belastingdienst/Toeslagen uitbetaalde totaalbedrag aan huurtoeslag.
62