Algemene regels bij evenementen A. Algemeen 1.
2. 3.
4. 5. 6. 7.
De organisator van het evenement is primair belast en verantwoordelijk voor de handhaving van de goede orde en veiligheid op en om de locaties waar de gemelde activiteiten plaatsvinden. Indien zich een incident voor doet of heeft gedaan is de organisator verplicht dit te melden bij de gemeente Maastricht. De activiteiten mogen slechts plaatsvinden op de op het meldingsformulier aangegeven locaties en tijden. De organisator is verplicht onverwijld en stipt op te volgen de aanwijzingen, welke door de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren en ambtenaren van de Brandweer, en de Regiopolitie Limburg-Zuid worden gegeven in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, de veiligheid, of ter handhaving van deze voorwaarden. De naleving van de voorschriften kan zowel vooraf als ten tijde van het evenement door de gemeentelijke toezichthouders worden gecontroleerd. Daartoe dient aan hen op elk willekeurig moment onbeperkte toegang te worden verleend. De organisator dient tijdens het evenement en de eventuele op- en afbouwperiode ter plaatse te zijn dan wel telefonisch bereikbaar te zijn op het op het meldingsformulier vermelde telefoonnummer. De burgemeester behoudt zich het recht voor om het evenement af te gelasten indien naar zijn oordeel sprake is van verstoring van de openbare orde en veiligheid, zonder dat de organisator enigerlei recht op schadevergoeding of compensatie kan doen gelden. Er moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er overlast voor de omgeving ontstaat. Werkzaamheden in en rond de tijdelijke opstallen dienen dan ook achterwege te blijven vanaf een half uur na sluitingstijd tot 07.00 uur.
B.
Schade/gevaar
1.
Eventueel op het in gebruik te geven terrein aanwezige bomen moeten tegen beschadiging zijn gevrijwaard. Het is niet toegestaan aan deze bomen tuien, afrasteringen, reclames en dergelijke te bevestigen. In het wegdek of trottoir mogen geen pennen of andere zaken worden geslagen of aangebracht. Overigens zijn eventuele kosten die voortvloeien uit het organiseren van het feest voor rekening van de organisator(en). Alle opstallen dienen van deugdelijk materiaal te zijn gemaakt en mag op geen enkele wijze gevaar opleveren. Eventuele obstakels op de weg moeten, voor zover ze gevaar kunnen opleveren voor het verkeer, duidelijk gemarkeerd worden. De organisator is verplicht de schade, door het gebruik van deze vergunning veroorzaakt, te vergoeden, zowel aan de gemeente als aan derden. Voorts dienen de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te worden genomen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.
2. 3. 4. 5. 6.
C. Inrichting locatie en verkeer 1.
2.
3. 4. 5. 6.
De inrichting van de gebruikte locaties dient zodanig te zijn dat de voertuigen van de hulpverlenende diensten te allen tijde doorgang hebben. Ten behoeve van een vrije doorgang voor de hulpverlenende diensten dient een doorgaande route vrij gehouden te worden van tenminste 4.50m. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel verwijderd kunnen worden. Na beëindiging van het evenement dient de omgeving tot op tenminste 25 meter afstand te worden ontdaan van kennelijk van het in gebruik te nemen terrein afkomstig papier en afval. De organisator dient erop toe te zien, dat er geen vervuiling van de omgeving optreedt ten gevolge van zwerfvuil. Ter voorkoming van vervuiling dienen afvalbakken te worden geplaatst. De afvalbakken dienen regelmatig te worden geleegd in goed af te sluiten containers. Door de organisatie geplaatste objecten dienen zodanig te worden opgesteld, dat eventueel ter plaatse aanwezige brand-, water-, en gaskranen, waterputten, CAI-kasten en verkeersregelkasten voor de desbetreffende diensten direct toegankelijk blijven. De organisator is zelf verantwoordelijk voor het plaatsen en in standhouden van de hekwerken welke nodig zijn. Feestverlichting, kabels en dergelijke moeten minimaal 4.20m boven het wegdek worden aangebracht. De organisator dient zorg te dragen voor voldoende toiletvoorzieningen, zo nodig door het plaatsen van extra toiletten.
D. Brandpreventie algemeen 1. 2.
De brandkranen in de straten moeten in een straal van 0,75 meter rondom vrij zijn van obstakels. In de straten moet een rechte vrije doorrijdbreedte van ten minste 4.50m aanwezig zijn, opdat alle woningen bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. 3. Het tijdelijk bouwsel moet zijn opgesteld op ten minste 15 meter van monumenten. 4. Goederen, stoffen of andere voorwerpen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht, opgesteld of opgetast, dat zij: het bereiken van een uitgang belemmeren; het gebruik van een vluchtweg belemmeren; de beweging van een deur belemmeren; 5. In het tijdelijk bouwsel moet, indien meer dan 25 personen aanwezig zijn, noodverlichting zijn aangebracht; 6. Er moet ten minste één poederblusser of koolzuursneeuwblusser zijn aangebracht met een vulling van ten minste 6 kg., elk apparaat moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn; 7. De uitvoering van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen en dergelijke moet geschieden overeenkomstig NEN 1010; 8. Elektriciteitskabels, slangen en dergelijke moeten zodanig zijn bevestigd, dat niemand in aanraking kan komen dan wel erover kan struikelen. Feestverlichting, kabels en dergelijke moeten minimaal 4,20 meter boven het wegdek worden aangebracht; 9. Stoffen of voorwerpen, dienende voor de inrichting van de tent, versiering, bekleding of reclamedoeleinden, mogen niet gemakkelijk ontvlambaar zijn of bij verbranding veel rook of giftige dan wel verstikkende gassen ontwikkelen. Het gebruik van papieren slingers, gekapt dennengroen, tempex, riet, (landbouw)plastic, netten, golfkarton en dergelijke is daarom niet toegestaan. Doekwerken moeten ten minste 10 cm vanaf de vloer zijn aangebracht; 10. Het gebruik van gas is toegestaan. Treed voor een juist gebruik hiervan vóór het evenement in overleg met het bevoegd gezag het team vergunnen van het onderdeel Veiligheid en Leefbaarheid van de gemeente gemeente Maastricht of de Brandweer. 11. Het bakken, braden en/of koken van voeding- en/of genotmiddelen met behulp van elektrische energie is toegestaan, indien: a. Goed passende deksels aanwezig zijn om de pannen bij het in brand geraken van de inhoud te kunnen afdekken; b. Het verbruikstoestel CE-goedgekeurd is; c. Snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren; d. Het verbruikstoestel vast op de vloer, grond en dergelijke c.q. een tafel en dergelijke staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of –stoten niet mogelijk is; e. Het verbruikstoestel op ten minste 1,50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden en dergelijke) is opgesteld.
D.1 Gasgebruik D.1.1 Gas 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Propaan en/of butaan gasflessen buiten een bouwwerk is toegestaan. Een en ander in overleg met de plaatselijke Brandweer. Elke leiding moet zodanig zijn vastgezet dat doorbuigen niet mogelijk is en de afstand tussen de bevestigingspunten maximaal 1½ meter bedraagt. Voorts moet op maximaal 30 centimeter afstand van elke zijde van een afsluiter, bocht of verbinding een bevestiging aanwezig zijn. Elke leiding moet zijn beschermd tegen beschadiging (bijvoorbeeld door een brugconstructie over een leiding). Slangen, leidingen, klemmen, drukhouders en toestellen t.b.v. gasvormige brandstof, moeten te allen tijde in deugdelijke staat te verkeren. Ze moeten zodanig zijn bevestigd/aangebracht, dat niemand daarover kan struikelen. Verbruikstoestellen t.b.v. gasvormige brandstoffen moeten CE-goedgekeurd zijn. Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet: a. zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen (conform NEN 5654); b. zijn bevestigd d.m.v. slangenklemmen of slangpilaren; c. vrij en ongespannen zijn aangelegd; d. zodanig zijn aangebracht, dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen; e. zo kort mogelijk worden gehouden met een maximum van 1,5 meter; f. niet ouder zijn dan 2 jaar.
7.
8. 9. 10. 11. 12. 13.
Elk verbruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet: a. vast op de grond c.q. een tafel staan opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is; b. op ten minste 1 ½ meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) zijn opgesteld. Het draagvlak onder een verbruikstoestel moet tot ten minste 10 centimeter buiten het toestel onbrandbaar zijn, of zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal. Per verbruikstoestel moet 1 poeder- of koolzuursneeuwblusser, waarvan de laatste keuring minder dan 1 jaar geleden heeft plaats gevonden, met een inhoud van 6 kg aanwezig zijn. Barbecuen mag alleen onder toezicht van een meerderjarige. In vluchtwegen mag geen verbruikstoestel voor barbecuen e.d. aanwezig zijn. Alle aanwijzingen welke door ambtenaren van de Regiopolitie en/of de Brandweer worden gegeven, moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade, als gevolg van een eventuele uitruk van de Brandweer.
D.1.2 Koken, bakken en braden 1.
2. 3. 4. 5.
Het bakken, braden, koken, barbecuen van voedings- en/of genotmiddelen m.b.v. elektrische energie en/of gas is toegestaan indien : a. er in de directe omgeving van een verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijnde pannen aanwezig zijn; b. de elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt; c. het verbruikstoestel CE-goedgekeurd is; d. het gebruik van frituurvet en spijsolie is alleen toegestaan in thermisch beveiligde toestellen; snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren; e. het verbruikstoestel vast op de vloer c.q. een tafel staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of stoten niet mogelijk is; f. het verbruikstoestel op tenminste 1,50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) en belendende gebouwen is opgesteld; g. het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet tot tenminste 10 cm buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel bekleed met een onbrandbaar materiaal. Het bakken, braden, koken en barbecuen van voedings- en/of genotmiddelen met behulp van vaste brandstof is verboden tenzij hiervoor een aparte ontheffing (bedrijfsmatige opzet) is afgegeven. Het gebruik van vloeibare brandstof t.b.v. kookdoeleinden is te allen tijde verboden. De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd dat bijvoorbeeld door overbruisen, over de rand of door de kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen. De (mobiele)bakkraam moet zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 meter vanaf elke bebouwing, tenzij de gevel van de bebouwing geheel blind is uitgevoerd.
D.1.3 Mobiele bakkraam en lpg installatie 1. 2.
3. 4. 5. 6.
Aanwezig dient te zijn: een keuringsrapport ten bewijze dat de (LPG) dampgasinstallatie een jaarlijkse keuring heeft gehad; een certificaat van de drukhouder ten bewijze dat deze overeenkomstig de specificaties van de Europese richtlijn is gefabriceerd en gekeurd. In elke mobiele bakkraam dient nabij de toegangsdeur een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 5kg of liter blusstof; De kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar, op het gebruik afgestemd, en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Dit blusapparaat moet jaarlijks zijn gekeurd en van een geldig keurmerk zijn voorzien (conform NEN 2559). Binnen een afstand van 30 cm van de afvoerleiding voor de bak dampen en/of verbrandingsgassen mogen geen brandbare onderdelen van de mobiele bakkraam en geen brandbare goederen of stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal. De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dak doorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbuis. Een afvoer van bak- en/of braaddampen en verbrandingsgassen in één leiding is toegestaan mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 o C. De bakdamp moet, zonder dat deze zich in de wagen kan verspreiden, worden opgevangen in en worden afgevoerd door een direct boven de bakpannen aangebrachte afzuiginrichting van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal met een daarop aangesloten afvoerleiding, welke reikt tot boven het dak van de wagen. Elke afvoerleiding en elke afzuigkap of wasemkap moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal.
7. 8.
De (LPG) dampgasinstallatie voldoen aan de voorschriften van de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 577. De drukhouders zijn voorzien van een keurmerk van het stoomwezen, een π- keurmerk of een CEkeurmerk. 9. De drukhouders dienen, voor een correcte functie, volgens de aanwijzingen van de fabrikant te zijn gemonteerd. Het gebruik van drukhouders die voorheen zijn toegepast voor opslag van LPG voor tractiedoeleinden is niet toegestaan. 10. De drukhouders voor opslag van LPG moeten zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte. Deze ruimte mag uitsluitend aan de buitenzijde van de bakkraam toegankelijk zijn en moet d.m.v. een deur of luik zijn afgesloten. 11. De in punt 3.4 bedoelde ruimte moet direct via de vloer of de buitenwand op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een opening met een netto vrije doorlaat van tenminste 1 dm2. Deze opening moet zo laag mogelijk zijn aangebracht. De ventilatieoppervlakte mag niet geheel of gedeeltelijk door een drukhouder of andere voorwerpen zijn afgesloten. 12. Toestellen, onderdelen, gebruiksvoorwerpen en aansluitingen die tijdens het rijden en bij het normaal gebruik de installatie kunnen beschadigen of ontsnappend gas kunnen ontsteken mogen niet in het drukhoudercompartiment worden geplaatst of geїnstalleerd. (bijvoorbeeld: accu’s of niet geїsoleerde elektrische aansluitingen, enz.).
D.1.4 Verbruikstoestellen/installaties 1. 2. 3. 4. 5. • • • • • • 6.
Gasgebruik t.b.v. kookdoeleinden in een tent is alleen toegestaan indien voor het publiek toegankelijke gedeelte aan 3 zijden is geopend. De (LPG) dampgasinstallatie van de bakkraam moet voldoen aan de praktijkrichtlijn NPR2577. De installatie dient van twee afsluiters te zijn voorzien, een afsluiter op het verbruikstoestel en een afsluiter op de drukhouder (gasfles). Elk verbruikstoestel bestemd voor kookdoeleinden moet boven het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,3 meter hebben. Drukhouders (& tanks) welke niet direct in gebruik zijn moeten als volgt worden opgesteld; deugdelijk; buiten bereik van onbevoegden; goed geventileerd; beschermd tegen opwarming door zonnestraling; op een afstand van tenminste 5 meter vanaf elke bebouwing, tenzij de gevel van de bebouwing geheel blind is uitgevoerd; te worden voorzien van het opschrift “ROKEN EN OPENVUUR VERBODEN” De drukhouders die niet direct in gebruik zijn (voorraad) dienen op een afstand van tenminste 5 meter van de inrichting te worden opgesteld. Elke drukhouder dient op deugdelijke wijze, buiten bereik van onbevoegden,
D.1.5 Gasleidingen en appendages 1. • • • • • • • 2. 3. 4.
Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet: Voorzien zijn van een keurmerk; Zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren; Vrij en ongespannen zijn aangelegd; Zodanig zijn aangebracht, dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden wordt voorkomen; Zo kort mogelijk zijn (maximaal 1,5 meter); Niet ouder zijn dan 5 jaar (printdatum niet meegerekend). Slangen die op basis van EN 5684 of EN 564 zijn gefabriceerd, die overigens binnen niet al te lange tijd niet meer verkrijgbaar zijn, daarvan kan een termijn van twee jaar worden gesteld; Deugdelijk zijn. Reduceerventielen mogen niet ouder zijn dan 5 jaar, conform het jaartal dat staat vermeld op het reduceerventiel of de aankoopbon. Het reduceerventiel mag geen roestvorming en beschadiging(en) vertonen. Tussen de gasfles(sen) en het verbruikstoestel moet gebruik worden gemaakt van vaste metalen leidingen, waarbij de laatste 1,5 meter uit goedgekeurd gas bestendige slang (volgens NEN-EN 1763) moet bestaan. Elke leiding moet zodanig zijn vastgezet, dat doorbuigen niet mogelijk is en overigens dat de afstand tussen de bevestigingen maximaal 2 meter bedraagt; voorts moet op maximaal 0,3 meter afstand van elke zijde van een afsluiter, bocht of verbinding een bevestiging aanwezig zijn.
5.
Slangen, leidingen, koppelingen, klemmen, drukhouders en toestellen moeten deugdelijk zijn aangebracht en te allen tijde in deugdelijke staat verkeren. Elke leiding moet zijn beschermd tegen beschadiging. (bijv. door een brugconstructie over een leiding).
D.1.6 Verwarmen 1. 2. 3. 4.
Gelbranders of gelijkwaardig, zijn toegestaan voor het warm houden van etenswaar mits dit gebeurt onder permanent toezicht. Bij het verwarmen van het bouwwerk, anders dan door installaties die vast in het bouwwerk aanwezig zijn, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van verwarmingstoestellen met warmtewisselaar, die buiten het bouwwerk staan opgesteld. Elk verbruikstoestel voor verwarming moet boven het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,3 meter hebben. Het gebruik van een elektrisch verwarmingstoestel is toegestaan mits deze voldoende is afgeschermd voor het publiek.
D.2 Houtskool Voor het gebruik van vaste brandstoffen is geen ontheffing noodzakelijk. Het gebruik van vaste brandstof in een bouwwerk is ten allen tijde verboden. Het gebruik van vloeibare- en/of gasvormige brandstof is verboden, tenzij hiervoor een aparte ontheffing is afgegeven. 4. Een barbecue mag niet dichter dan 5 meter bij enig gebouw, getimmerte of brandbaar materiaal zijn opgesteld. 5. Barbecue-apparatuur moet van zodanig stevige constructie zijn dat deze niet kan omvallen. 6. Nabij de barbecue moeten twee emmers water aanwezig zijn. 7. Na afloop moeten de vuurresten worden gedoofd. 8. Het barbecuen mag alleen onder toezicht van een meerderjarige plaatsvinden. 9. Alle aanwijzingen welke door ambtenaren van de Regiopolitie en/of de Brandweer worden gegeven, moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. 10. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade, als gevolg van een eventuele uitruk van de Brandweer. 1. 2. 3.
E. Tent E.1 Algemeen 1. 2. 3. 4.
De lange zijde van de tent(en) dient over de gehele lengte geopend te blijven gedurende het gebruik of er dienen deugdelijke nooduitgangen te worden gerealiseerd inclusief vluchtwegaanduiding te worden aangebracht conform NEN 6088. Het materiaal van de tent/overkapping moet tenminste voldoen aan het gestelde in de NTA 8020-40 (voorheen brandklasse klasse II, bijdrage tot brandvoortplanting bepaald volgens NEN-6065 en een rookgetal van 5.4m-1 bepaald volgens NEN 6066) of een daarmee vergelijkbare norm. De afvalcontainer dient tenminste 5 meter van de tent te zijn opgesteld en verankerd. Bij een tent groter dan 100m2 dient er een tentenboek aanwezig te zijn, inclusief constructieberekeningen en constructietekeningen.
E.2 Blusmiddelen 1. 2.
Tenzij op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (b.v. brandslanghaspels) dient per 250 m² een klein blusmiddel van tenminste 5 kg/ltr blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen. De kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar, op het gebruik afgestemd, en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Dit blusapparaat moet 2- jaarlijks zijn gekeurd en van een geldig keurmerk zijn voorzien (conform NEN 2559).
E.3 Vluchten 1.
2.
In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn; de uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een oningedeelde situatie. De nooduitgang moet zodanig zijn dat een doorgang van 1 meter per 90 personen gegarandeerd is. Let erop dat eventuele deuren in uitgangen draaien in de richting van de vluchtweg.
3. 4. 5.
6.
7. 8.
Eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in een handeling zijn te openen zonder gebruikmaking van sleutels of andere losse voorwerpen. In de vluchtwegen mogen geen versmallingen voorkomen. Hoogteverschillen tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1:10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter. In de tent moet binnen een straal van 2 meter van de (nood)uitgangen mogen geen tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood)uitgangen leiden. Rondom de tent dient tenminste aan drie zijden een vrije ruimte van tenminste 5 meter aanwezig te zijn De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en (nood)uitgangen hierdoor op generlei wijze worden belemmerd.
E.4 Verlichting 1. 2. 3. 4. 5. 6.
In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, conform NEN-EN 1838. Verlichtingsarmaturen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met tentzeilen of andere brandbare materialen in aanraking kunnen komen of anderszins aanleiding kunnen geven tot brand. Boven de (nood)uitgangen dient een vluchtroute-aanduiding te worden aangebracht conform de NEN 6088 en NEN-EN1838. De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in punt 4.1 en 4.3 genoemde lichtpunten en transparanten gedurende tenminste 60 minuten op volle sterkte te laten branden. Alle aanwezige kabels, leidingen e.d. moeten zijn afgedekt of afgeplakt. De uitvoering van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet geschieden overeenkomstig NEN 1010.
E.5 Gebruik 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Het is verboden, zonder overleg met de brandweer, een tent of paviljoen in gebruik te hebben indien de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort of indien er door de regionale alarmcentrale een waarschuwing voor zwaar weer is afgegeven. Hiertoe dient de organisatie zich voor en tijdens het evenement regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en/of weersvoorspellingen. Bij een windkracht van 6 of meer dient de tent onmiddellijk geheel te worden ontruimd en te worden gesloten. De feesttent moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het gebruik ter keuring, door ambtenaren van de brandweer, vergunnen bouw en energiebedrijf, gereed zijn. Indien de constructie en/of de brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting c.q. het tijdelijk bouwsel niet in gebruik worden genomen. Bij aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood)uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren; personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders. Windkrachttabel in Beaufortschaal:
Gemiddelde windsnelheid Bft
Benaming
Kenmerken m/s
Knopen
km/u
mijl/u
0
Windstil
< 0,2
<1
<1
<1
Rook stijgt recht omhoog
1
Zwak
0.3 - 1.5
1–3
1-5
1-3
Rookpluimen geven richting aan
2
Zwak
1.6 - 3.3
4-6
6 - 11
4-7
Bladeren ritselen
3
Matig
3.4 - 5.4
7 - 10
12 - 19
8 - 12
Bladeren en twijgen voortdurend in beweging
4
Matig
5.5 - 7.9
11 - 16
20 - 28
13 - 18
Stof en papier dwarrelen op
5
Vrij krachtig
8.0 - 10.7
17 - 21
29 - 38
19 - 24
Takken maken zwaaiende bewegingen
6
Krachtig
10.8 - 13.8
22 - 27
39 - 49
25 - 31
Grote takken bewegen
7
Hard
13.9 - 17.1
28 -33
50 - 61
32 - 38
Bomen bewegen
8
Stormachtig
17.2 - 20.7
34 - 40
62 - 74
39 - 46
Twijgen breken af
9
Storm
20.8 - 24.4
41 - 47
75 - 88
47 - 54
Takken breken af. Dakpannen waaien weg
10
Zware storm
24.5 - 28.8
48 - 55
89 - 102
55 - 63
Bomen worden ontworteld
11
Zeer zware storm
28.5 - 32.6
56 - 63
102 - 117
64 - 74
Uitgebreide schade aan bossen en gebouwen
12
Orkaan
> 32.6
> 63
> 117
> 74
Niets blijft meer overeind
F.
Podium
De hoogte van een vergunningsvrij podium is 1 m. Is het podium hoger dan 1 m dan stelt het Bouwbesluit nadere eisen aan het te plaatsen podium en wordt het vergunningsplichtig (ihkv een evenement). Een overkapt podium draagt grotere risico’s met zich mee: de ballast, gedragen door het podium, wordt nl. groter. Een overkapping kan op het podium staan of over het podium staan, op de grond. Bij een overkapping van afdekzeil speelt de windbelasting een grotere rol. De overkapping moet constructief berekend worden om gevaar uit te sluiten.
G.
Verkeersregelaars
Bij een parcours of een (grootschalig) evenement gelegen binnen de toegangswegen, worden in de regel gecertificeerde verkeersregelaars ingezet om het verkeer in goede banen te leiden. Voor meer informatie wordt verwezen naar ‘Regeling verkeersregelaars 2009’.
H.
Wegafsluitingen/afzettingen
De wegafsluitingen dienen allen te geschieden met BB15-2 schrikhekken (voorheen BM-14 schrikhekken), voorzien van een C1-verkeersbord (gesloten verklaring) . Ze dienen geplaatst te worden op de aangegeven locaties op de situatietekening en moeten eenvoudig te verplaatsen zijn voor voertuigen van brandweer, politie en ambulance.
I.
Omleiding busroutes
Wanneer bij het te organiseren evenement reguliere busroutes worden gestremd of moeten worden omgeleid of als dit anderszins invloed heeft op de doorstroming van de bussen dan dient u vooraf bij Veolia (043-350 57 08 of 0900 331 05 50) een schriftelijke instemming en omschrijving van de verkeersmaatregelen aan te vragen. Deze
instemming dient - tegelijkertijd met de ‘aanvraag vergunning evenement’ – te worden overlegd aan de gemeente. De mogelijk hieraan verbonden kosten zijn voor rekening van de aanvrager. J.
Beveiliging
Afhankelijk van het aantal bezoekers, de locatie, de doelgroep en het tijdstip van het evenement kan inzet van beveiligers noodzakelijk zijn. Het aantal in te zetten beveiligers is ter beoordeling aan het bevoegd adviesorgaan (Politie). K.
Draaiboek
Voeg een draaiboek bij waarin o.a. is opgenomen: tijd en plaats van het evenement, een beschrijving van activiteiten /programmaonderdelen en bij (live-) optredens tevens de programmering van artiesten, de naam van contactpersoon van het evenement, namen en telefoonnummers van de mensen die meewerken aan het evenement c.q. verantwoordelijk zijn voor een goed verloop van het evenement.
L. Geluid Voor het ten gehore brengen van mechanische muziek (= muziek waarbij met behulp van elektrische versterking geluid wordt geproduceerd) is een geluidsniveau toegestaan van maximaal LAmax 90 dB(A). Voor het ten gehore brengen van levende muziek (= muziek waarbij met behulp van muziekinstrumenten of menselijke stem geluid wordt geproduceerd) is een geluidsniveau toegestaan van maximaal LAmax 95 dB(A). Levende muziek kan verstrekt of onversterkt ten gehore worden gebracht . Geluidssterkte in dB: Gehoordrempel, absolute stilte Vallend blad Zacht gefluister Koelkast op 1 meter afstand Gesprek Stofzuiger Bromfiets Circelzaag Starten straalvliegtuig Pijngrens
0 10 20 40 60 70 80 110 130 140
Geen muziek mag ten gehore worden gebracht buiten de volgende periodes: Vrijdagen en zaterdagen: 09:00 uur – 01:00 uur; Zondagen tussen 13:00 uur – 00:30 uur; Nationaal erkende feestdagen 13:00 uur – 00:30 uur; Maandag tot en met donderdag: 09:00 uur – 23:00 uur; Geluidsboxen moeten zodanig opgesteld worden dat deze bij voorkeur niet direct op woningen of objecten met een gevoelige bestemming zijn gericht en dus van gevels van gevoelige objecten afstralen; De begintijd van de geluidproductie geldt ook voor een eventuele soundcheck en mag - indien van toepassing eventuele kerkdiensten niet verstoren. De uiterste eindtijd geluidproductie: 01.00 uur op een vrijdag, een zaterdag en op de dag voorafgaande aan een officieel erkende feestdag; op overige dagen bedraagt de uiterste eindtijd maximaal 23.00 uur. M.
Gebruiksmelding
Voor gebouwen waar gelijktijdig meer dan 50 personen aanwezig zijn, is op basis van het gebruiksbesluit een (tijdelijke) gebruiksmelding noodzakelijk.
N.
Rommelmarkt
1.
De opzet van de rommelmarkt dient zodanig te zijn dat de bepalingen van de Winkeltijdenwet niet worden overtreden, hetgeen betekent dat er geen bedrijfsmatige verkoop van goederen mag plaatsvinden. Onder bedrijfsmatig wordt verstaan het aanbieden van nieuwe goederen en/of van meerdere exemplaren van gelijksoortig oude of gebruikte goederen en van eigengemaakte goederen. Iedere deelnemer aan de rommelmarkt moet vooraf schriftelijk verklaren dat hij/zij uitsluitend als particulier aan de rommelmarkt deelneemt ten behoeve van de verkoop van hem/haar in eigendom toebehorende eigenhandig vervaardigde en gebruikte goederen en dat deelname niet geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Tevens dient hij/zij te verklaren dat hij/zij niet stelselmatig en regelmatig aan rommelmarkten deelneemt. De namen van de aanwezige deelnemers, het soort goederen dat ten verkoop wordt aangeboden, alsmede de door deze ingenomen standplaatsen moeten vermeld worden op een aparte lijst die op eerste verzoek aan ambtenaren van Regiopolitie Limburg-Zuid moet worden overhandigd. Voor zover verkoop plaatsvindt van door verenigingen ingezamelde gebruikte goederen, dienen de besturen van de betreffende verenigingen te melden welke leden namens de verenigingen aan de rommelmarkt deelnemen. Aanvoer van zogenaamde "nieuwe" goederen tijdens de rommelmarkt is niet toegestaan.
2.
3. 4. 5.
O. Vuur stoken / vreugdevuur Op grond van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze te verbranden. Op grond van artikel 10.63, lid 2 van de Wet milieubeheer kunnen burgemeester en wethouders, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, hiervan ontheffing verlenen, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. De gemeente Maastricht heeft beleid vastgesteld ten aanzien van deze ontheffingsmogelijkheid. Gelet op dit beleid, dat op 1 juli 2005 in werking is getreden, is deze ontheffing alleen mogelijk voor: Vreugdevuren en traditionele vuren binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht, op door het gemeentebestuur erkende feesten; Het verbranden van snoeiafval en rooiafval ten behoeve van het onderhoud van waardevol cultuurlandschap. M.a.w. vreugdevuren etc. zijn niet toegestaan zonder geldige ontheffing. Het stoken in vuurkorven is hiervan uitgezonderd. M.a.w. dit mag dus altijd zonder ontheffing. -
Ontheffing kan worden aangevraagd via het formulier dat is te downloaden via de site van de gemeente Maastricht; http://www.maastricht.nl/web/GemeenteLoket/GemeenteLoket/Alle-producten-en-diensten.htm onder Vuur stoken.
P. Kamerschieten
1.
Kamerschieten valt onder de Wecg (Wet explosieven voor civiel gebruik). Voor het kamerschieten is dus een erkenning vereist; 2. Kamerschieten vindt alleen plaats op de aangegeven tijdstippen en met zodanige hoeveelheden kruit, dat daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het kamerschieten verricht of degene, onder wiens toezicht hij staat, weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving; 3. De plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen: o op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing of scholen; o op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg; o op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren; o op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied; o zodat een vrijschootsveld van minimaal 75 meter aanwezig is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen; o binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het kamerschieten plaatsvindt en in totaliteit niet meer dan tien kamers aanwezig zijn; 4. Er worden geen gevaarlijke projectielen gebruikt om met behulp van kamerschieten te worden weggeschoten.
5. Er wordt geschoten door een persoon van 16 jaar of ouder, niet onder invloed zijnde van alcohol of drugs, 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
mits het schieten door een persoon van 16 of 17 jaar plaatsvindt onder toezicht van één of meerdere personen van 18 jaar of ouder. De locatie waar het kamerschieten plaatsvindt wordt afgesloten met linten of ander vergelijkbaar materiaal zodat toeschouwers niet in de nabijheid van de kamers en niet in de schietrichting kunnen komen. Eventuele aanwijzingen gegeven door of namens de commandant brandweer, de politie of een ambtenaar van de gemeente dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd; Het terrein waarop het kamerschieten plaatsvindt, dient schoon te worden achtergelaten. Er mogen geen handelingen worden verricht of nagelaten, waarvan degene die het kamerschieten verricht, weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade en/of hinder kan optreden voor mens en milieu; Tijdens de activiteiten dient de houder van de ontheffing bereikbaar en aanspreekbaar te zijn op het in de aanvraag vermelde telefoonnummer; De ontheffing dient op eerste vordering van de Politie en/of Brandweer aan haar te worden getoond en desgewenst ter inzage te worden afgegeven; Bij niet-naleving van de voorwaarden en indien nog niet bekende omstandigheden dit vereisen kan de ontheffing worden ingetrokken. Op het gedeelte van het terrein waar het kamerschieten plaats vindt, moeten tenminste twee draagbare blustoestellen met een vulling van ten minste 6 kg aanwezig zijn. Deze blusmiddelen moeten voor onmiddellijk gebruik gereed zijn en onderhouden conform de NEN 2559.
Q. Oplaten luchtlantaarns 1. Het aansteken en oplaten van de luchtlantaarns mag alleen buiten de singels in de buitenlucht gebeuren Dit is het gebied dat valt buiten de Wilhelminasingel, Avenue Ceramique, J.F. Kennedysingel, Hertogsingel, Bisschopsingel, Statensingel, Maagdendries, Boschstraat (inclusief Bassin), Van Hasseltkade en Wilhelminabrug en het gebied tussen de Wilhelminasingel en het Station en een deel van de Spoorweglaan. 2. De luchtlantaarns mogen niet met elkaar verbonden worden. 3. In het bijzijn van monumentale panden en/of natuurgebieden dient de lantaarn middels een geleidetouw/kabel van maximaal 20 meter bevestigd blijven. 4. De luchtlantaarns mogen geen metalen deeltjes met zich meevoeren. 5. De luchtlantaarn mag niet worden opgelaten: a. bij een windkracht hoger dan 2 Bft (windkracht 2); b. binnen een straal van 15 kilometer van (zweef)vliegvelden; c. met bevestiging aan de lantaarn van (wens)kaarten, papier, e.d.; d. door personen jonger dan 18 jaar. 6. Alle aanwijzingen door ambtenaren van de gemeente Maastricht, de Politie en/of de Brandweer te geven, moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd. 7. Indien aan één of meer der gestelde voorwaarden niet wordt voldaan, wordt deze toestemming geacht niet te zijn verleend. 8. De gemeente kan niet aansprakelijk worden gesteld voor beschadigingen welke tijdens een eventuele uitruk door de brandweer wordt aangericht.