B
(Brand)veiligheidsvoorschriften bij evenementen
Handreiking Advisering op brandveiligheid bij evenementen Versie 3.0 september 2012
(monodisciplinair)
1
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Versie 3.0
september 2012
2
Inhoudsopgave VERSIEBEHEER .................................................................................................................................... 4 1.
INLEIDING EN LEESWIJZER ..................................................................................................... 5
2.
WETTELIJK KADER.................................................................................................................... 6 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.4 2.5
3.
INLEIDING.................................................................................................................................... 6 W ETGEVINGSCOMPLEX ................................................................................................................ 6 ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING (APV) .......................................................................... 7 Definitie evenement ................................................................................................................... 7 W ET VEILIGHEIDSREGIO’S 2010 EN DE BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING .................................... 8 W ONINGWET; BOUWBESLUIT, BOUWVERORDENING EN BRANDVEILIG GEBRUIK BOUWWERKEN........ 9
PROCEDURES .......................................................................................................................... 11 3.1.
PROCEDURES ........................................................................................................................... 11
LITERATUUR ........................................................................................................................................ 14 BIJLAGE 1 BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ........................................................................ 15 Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18
Vrijhouden van terreingedeelten en bereikbaarheid ......................................................... 15 Tenten ............................................................................................................................... 17 Uitgangen en vluchtroutes ................................................................................................ 20 Nood- en transparantverlichting/vluchtrouteaanduiding ................................................... 22 Elektrische installaties en toestellen ................................................................................. 23 (Mobiele) ruimteverwarmingstoestellen ............................................................................ 24 Gebruiksvoorschriften bij het bereiden van voedsel ......................................................... 26 Overnachtingen ................................................................................................................. 31 Ontruiming en interne organisatie ..................................................................................... 35 Kleine blusmiddelen .......................................................................................................... 37 Roken en open vuur.......................................................................................................... 38 Logboek ............................................................................................................................ 40 Bekleding, stoffering en versiering.................................................................................... 41 Opstelling van inventaris ................................................................................................... 45 (Markt)kramen .................................................................................................................... 47 Afval ................................................................................................................................... 48 Opslag van materialen ....................................................................................................... 49 Gebruiksvoorschriften met betrekking tot Evenementenbeveiliging en ............................. Publieksbeveiligingsdiensten ............................................................................................. 50 Artikel 19 Bijzondere activiteiten ........................................................................................................ 51 Artikel 20 Brandveiligheid Vreugdevuren ........................................................................................... 52 Artikel 21 Gelijkwaardigheid............................................................................................................... 58 BIJLAGE 2 CHECKLIST CONTROLEPUNTEN .................................................................................. 59 BIJLAGE 3 PARTIJEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN .............................................................. 66
3
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Versiebeheer Versie
Versiebeheer
Datum
1.5
Vincent de Laat
Januari 2010
2.0
Vincent de Laat
maart 2010
2.1
Vincent de Laat
Oktober 2010
3.0
Vincent de Laat
April 2012
3.0
Vincent de Laat
September 2012
Versie 3.0
september 2012
Versiestatus en Beschrijving Concept. Werkgroep advisering op brandveiligheid bij evenementen Regionale Brandweer HollandsMidden Definitief. Akkoord bevonden door Regionale Adviesgroep Pro-actie/ Preventie (RAP) Definitief. Aangepast aan huidige regelgeving Concept. Aangepast aan huidige regelgeving en (europese) normeringen Definitief. Aangepast aan huidige regelgeving en (europese) normeringen
4
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
1. Inleiding en leeswijzer Jaarlijks vinden in de Veiligheidsregio Hollands Midden diverse kleine en grote evenementen plaats. Van belang is dat deze evenementen goed en (brand)veilig georganiseerd worden. Om het evenement (brand)veilig te laten verlopen moeten deze aan voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van het soort evenement dat georganiseerd wordt en welke activiteiten er plaatsvinden. In de APV (algemene plaatselijke verordening) is bepaald, wanneer een evenementenvergunning vereist is. Aan deze vergunning kunnen de voorwaarden verbonden worden, zoals deze opgesteld zijn in de Brandbeveiligingsverordening en in deze handreiking. Het afgeven van vergunningen voor evenementen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Eenduidige landelijke voorschriften en richtlijnen op het gebied van onder andere brandveiligheid ontbreken. De voorwaarden die op dit moment aan vergunningen worden gesteld zijn daarom divers en vaak een combinatie van voorwaarden die door omliggende gemeenten gehanteerd worden. De diversiteit van voorwaarden is verwarrend voor de aanvrager en werkt rechtsongelijkheid in de hand. Vanuit de lokale brandweerkorpsen – en niet alleen in Hollands Midden – is er vraag naar eenduidige, landelijk geldende regels. De centrale vergadering van het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) heeft in april 2007 ingestemd met een onderzoek om te komen tot een landelijke leidraad voor evenementen. Het kan echter nog enige tijd duren voordat deze leidraad er daadwerkelijk is. Er is daarom besloten om, in navolging van andere regio’s, ook voor de regio Hollands Midden een handreiking op te stellen. De inhoud van deze handreiking is tot stand gekomen op basis van de “Handreiking brandveiligheid evenementen” van de Regionale Brandweer Hollands Midden, de ”Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen” van de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid en handreiking Veiligheid bij evenementen van de regio Gelderland Midden. Deze handreiking hoeft niet vastgesteld te worden tenzij deze handreiking gekoppeld wordt aan het gemeentelijk evenementenbeleid. Dan dient deze gemeentelijk vastgesteld en gepubliceerd te worden en wordt hiermee voldaan aan de eisen die de wetgever stelt voor gemeentelijk beleid. Het doel is uiteindelijk om evenementen op een zodanige manier te organiseren, dat er tijdens het evenement geen situaties voordoen die de veiligheid van een ieder nadelig beïnvloeden. Deze handreiking richt zich op de brandveiligheidsvoorschriften. Daarmee is de handreiking monodisciplinair van opzet. De advisering van evenementen en zeker van grootschalige evenementen dient per definitie multidisciplinair, gericht op openbare orde en veiligheid, te worden uitgevoerd. Leeswijzer Na het inleidende hoofdstuk geeft hoofdstuk 2 een overzicht van het wettelijke kader, een toelichting op de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) en een omschrijving van de belangrijkste regelgeving voor evenementen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de procedures en procesafspraken om te komen tot een evenementenvergunning. Bijlage 1 geeft aan de brandveiligheidsvoorschriften die van toepassing zijn bij een evenement. Dit betreft doorgaans evenementen in de buitenlucht of in tenten. Een enkel voorschrift heeft betrekking op een evenement in een gebouw. Echter bij een gebouw geldt veelal de verleende gebruiksvergunning of gebruiksmelding en de rechtstreeks werkende gebruiksvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Bijlage 3 geeft een overzicht van partijen en verantwoordelijkheden, die van belang zijn bij een evenementenaanvraag. Daarna biedt bijlage 2 een checklist voor controles van evenementen.
Versie 3.0
september 2012
5
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
2. Wettelijk kader 2.1
Inleiding
Om een evenement te mogen organiseren is het noodzakelijk om een vergunning aan te vragen bij de gemeente waarin het evenement zal plaatsvinden. De burgemeester zal hiervoor toestemming moeten verlenen. Voordat de burgemeester een vergunning verstrekt, zal hij advies inwinnen bij diverse overheidsinstanties die elk werken vanuit een eigen wettelijk kader. Hieruit blijkt dat een evenement niet met één instantie is verbonden, maar dat hierbij verschillende instanties zijn betrokken die met elkaar moeten samenwerken. De vergunningaanvraag moeten worden getoetst aan een scala van wetten en regels. Omdat de handreiking monodisciplinair is opgesteld, wordt in dit hoofdstuk alleen de wet en regelgeving toegelicht die van belang zijn voor de brandweer.
2.2
Wetgevingscomplex
Zoals gezegd is er een complex aan wetgeving van waaruit de diverse instanties een vergunningaanvraag voor een evenement beoordelen. De onderstaande tabel geeft een indruk welke wetten en besluiten dit betreffen. Wet
AMvB
Verordening
Betreft o.a. Kaderwet voor het aanvragen en afgeven van beschikkingen (evenementenvergunning) Bepalingen t.a.v. veiligheid bij evenementen
Algemene Wet Bestuursrecht Gemeentewet Wet veiligheidsregio’s
Brandbeveiligingsverordening
Het brandveilige gebruik van niet bouwwerken
Bouwverordening
Het bouwen van veilige bouwwerken Het veilig gebruiken van bouwwerken
Woningwet
Bouwbesluit 2012
Wet rampen en zware ongevallen
Besluit risico en zware ongevallen
Voorbereiding op rampen en zware ongevallen
Wet Milieubeheer
Activiteitenbesluit Vuurwerkbesluit
Voorkomen/beperken van gevaar, schade, hinder voor het milieu en de omgeving Regelgeving m.b.t. het afsteken van vuurwerk
Arbeidsomstandighedenwet
Arbeidsomstandighedenbesluit
Zorg voor veiligheid eigen personeel en bezoekers
Luchtvaartwet Wet geluidhinder Wegenverkeerswet Winkeltijdenwet Zondagswet Drank- en horecawet Wet op de kansspelen Warenwet Kampeerbeleid Flora- en faunawet Wet Ruimtelijke Ordening
Veiligheid bij luchtvaartvertoningen Bepalingen op het gebied van geluidsoverlast van een evenement Verkeersmaatregelen (afsluiting van wegen en omleidingen) nodig i.v.m. evenementen. Ontheffing voor opening buiten winkeltijden Handhaven zondagsrust Verstrekken van zwakalcoholhoudende drank door een horeca-inrichting Regels voor het organiseren van kansspelen Deugdelijkheid van levensmiddelen en andere consumentenproducten Veiligheid van de aanwezigen, o.a. op een kampeerterrein Bescherming van bedreigde diersoorten Ruimtelijke beperkingen t.a.v. inrichting van kampeerterreinen
Tabel 1, Wettelijk kader
Voor een multidisciplinair handboek evenementen zal hieraan nog wetgeving moeten worden toegevoegd die de politie en GHOR betreft (Politiewet, Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, Wet Ambulancevervoer en Wet Tarieven Gezondheidszorg etc.).
Versie 3.0
september 2012
6
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
2.3
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
De Algemene Plaatselijke Verordening (hierna te noemen APV) is een verordening op grond van de Gemeentewet. De vergunning voor een evenement moet worden aangevraagd op grond van de APV. In de APV zijn bepalingen opgenomen die het ordelijke verloop van het maatschappelijke verkeer van een evenement regelen. Het regelen van publieksstromen aan de hand van de APV is alleen mogelijk indien het maatschappelijke verkeer plaatsvindt in openbare ruimte en openbare inrichtingen of een weerslag heeft op de openbare ruimte. In de APV worden dus onderwerpen geregeld die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde binnen de gemeente. De gemeentelijke overheid beschikt hierdoor over een bestuurlijk - juridisch instrument waarmee beleid gevoerd kan worden ten aanzien van evenementen. Het grootste deel van de bepalingen in de APV zijn gebaseerd op de autonome gemeentelijke verordende bevoegdheid. De in de APV genoemde bepalingen met betrekking tot het houden van evenementen kunnen dus ook per gemeente verschillen. Op basis van de APV moet een evenementenvergunning aangevraagd worden. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren . (Artikel 2.25 modelverordening) Het is niet voor alle activiteiten noodzakelijk dat er daadwerkelijk een evenementenvergunning wordt aangevraagd. In lid 2 van artikel 2.25 wordt aangegeven, dat voor kleine evenementen een melding volstaat. Aan een vergunning of ontheffing kunnen op grond van de APV voorschriften worden verbonden. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is het van belang zoveel mogelijk eenduidige voorschriften aan een vergunning of ontheffing te verbinden. In de vergunning wordt aangekondigd dat het overtreden van de voorschriften een rol kan spelen bij het afgeven van toekomstige vergunningen. De gemaakte overtredingen worden meegenomen in de beslissing op een toekomstig evenement. Het evenement kan alleen geweigerd worden indien de overtredingen betrekking hebben op de vier weigeringgronden (Artikel 1.8 modelverordening) die in de APV zijn aangegeven: de openbare orde de openbare veiligheid de volksgezondheid de bescherming van het milieu. 2.3.1
Definitie evenement
Volgens de definitie in de Model- APV van het VNG is een evenement: 'elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak' met uitzondering van: bioscoopvoorstellingen; markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening; kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
Versie 3.0
september 2012
7
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Onder evenement wordt mede verstaan:
een herdenkingsplechtigheid; een braderie; een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg; een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg; een klein evenement (onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue gedurende één dag).
De definitie is bewust ruim gehouden, in verband met de grote verscheidenheid aan evenementen. Van een evenement is sprake als wordt voldaan aan de volgende criteria: - het moet een publiek toegankelijke gebeurtenis zijn, - die een tijdelijk en incidenteel karakter heeft - die plaatsvindt op een vooraf bekende, afgebakende locatie - waarvoor de betrokken gemeente op grond van de APV een evenementenvergunning heeft verleend - of plaatsvindt in een inrichting, waarop een milieuvergunning rust, op grond van artikel 8:1 van de Wet milieubeheer, en deze vergunning het organiseren van evenementen toelaat. Naast kleinschalige evenementen kan er sprake zijn van grootschalige evenementen. De kleinschalige evenementen zullen vaak een plaatselijke uitstraling hebben terwijl grootschalige evenementen een intergemeentelijke, een regionale of een bovenregionale uitstraling kunnen hebben. Daarnaast zijn er evenementen die niet door hun omvang maar door hun aard en risico als groot evenement kunnen worden aangemerkt. Met het oog op de definitie van een evenement, wordt een grootschalig evenement als volgt in deze handreiking gedefinieerd: Een grootschalig evenement is een evenement waarvan de aard of de publieksaantrekkelijke werking vanuit oogpunt van de openbare orde en veiligheid dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien.
2.4
Wet Veiligheidsregio’s 2010 en de Brandbeveiligingsverordening
In de Wet Veiligheidsregio’s 2010 zijn grenzen gesteld voor de brandveiligheid in het kader van de openbare veiligheid. In artikel 3, lid 1 is aangegeven, dat gemeenten de zorg hebben voor: a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt; b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand". Voor gemeenten zijn dus duidelijke preventieve taken (voorkomen van brand en beperken ongevallen) en repressieve taken (bestrijden van incidenten) vastgelegd. Bij evenementen adviseert de brandweer aan burgemeester en wethouders voorwaarden te stellen, om te zorgen dat de (brand)veiligheid zo goed mogelijk gewaarborgd is en dat zij in voorkomende gevallen haar werk snel en veilig kan doen. De veiligheid is alleen te waarborgen indien alle schakels in de veiligheidsketen bij de voorbereiding worden betrokken.
Versie 3.0
september 2012
8
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Op grond van artikel 3, lid 2 van de Wet Veiligheidsregio’s 2010 zijn gemeenten verplicht een brandbeveiligingsverordening op te stellen. Hierin staan voorschriften opgenomen met betrekking tot het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al wat daarmee verband houdt voor zover daarin niet bij of op grond van de Woningwet of enige andere wet is voorzien. Aangezien de voorschriften in de Woningwet betrekking hebben op bouwwerken en standplaatsen, regelt de brandbeveiligingsverordening de brandveiligheid, daar waar geen sprake is van een bouwwerk (nietbouwwerken). Evenementen kunnen zowel in bouwwerken als in niet-bouwwerken (inrichtingen) worden georganiseerd. De bouwwerken zullen op grond van de Woningwet getoetst moeten worden om na te gaan of deze gebouwen voldoen aan de genoemde wetgeving in relatie met het gebruik tijdens het evenement. Om het veiligheidsniveau van inrichtingen voldoende te garanderen bestaat de mogelijkheid om voorschriften aan de vergunning te verbinden. Er mogen alleen voorschriften aan de vergunning worden verbonden die in het belang zijn van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand ( (Artikel 2 lid 3 Brandbeveiligingsverordening). Indien het lokale bestuur van mening is dat er geen brandveilige situatie gecreëerd kan worden, kan de vergunning worden geweigerd (Artikel 2, lid 3, Brandbeveiligingsverordening) . De dienst Bouw - en Woningtoezicht bewaakt de constructieve veiligheid en controleert ook de tijdelijke bouwwerken op de voorwaarden van de afgegeven vergunning. De verordening bevat dus een aantal duidelijke verwijzingen naar de veiligheid van het publiek, maar stelt geen regels voor het aantal toelaatbare personen op een terrein. Daarnaast moet het gebruik van de inrichting in overeenstemming zijn met de algemene gebruikseisen gesteld in het Bouwbesluit. De gebruiksvergunning is dus een belangrijk instrument om de benodigde veiligheid af te dwingen. Het college van Burgemeester en wethouders hebben ook de mogelijkheid om de gebruiksvergunning in te trekken.
2.5
Woningwet; Bouwbesluit, Bouwverordening en Brandveilig Gebruik Bouwwerken e
Het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening 14 wijziging 2012 vinden hun oorsprong in de Woningwet. Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 per 1 april 2012 is het Gebruiksbesluit komen te vervallen en wordt het Brandveilig Gebruik Bouwwerken vanuit het Bouwbesluit geregeld. De Woningwet is opgericht om de bouw van goede en veilige bouwwerken te bevorderen. Om dit te bereiken zijn regels opgesteld waaraan bouwwerken moeten voldoen. Deze regels zijn opgenomen in een Algemene maatregel van bestuur; het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn de minimumeisen op bouwtechnisch gebied opgenomen ten aanzien van de kwaliteit van nieuw te bouwen bouwwerken, evenals de staat waarin bestaande bouwwerken minimaal moeten verkeren. Indien tijdens het evenement gebruik wordt gemaakt van bouwwerken in de zin van de Woningwet, moeten deze bouwwerken voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals gesteld in het Bouwbesluit.
Versie 3.0
september 2012
9
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Op grond van de Woningwet is de gemeenteraad ook verplicht een Bouwverordening vast te stellen. In de Bouwverordening zijn voorschriften opgenomen voor het gebruik van bouwwerken en terreinen of het uitvoeren van bouwwerkzaamheden. De gemeente stelt deze Bouwverordening vast. Per 1 april 2012 zijn de gebruikseisen voor een brandveilig gebruik opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de e Bouwverordening 14 wijziging (2011). Om te kunnen bepalen of een object nu onder de Woningwet of Brandbeveiligingsverordening valt, is de definitie van het begrip bouwwerk cruciaal. Hoewel de Woningwet geen definitie geeft van het begrip bouwwerk wordt in de jurisprudentie aangesloten bij de definitie die de Modelbouwverordening geeft: "Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".
In het kader van de brandbeveiligingsverordening moet men denken aan alle “bouwwerken” die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Ook allerlei (evenementen)terreinen vallen onder de brandbeveiligingsverordening.
Versie 3.0
september 2012
10
3. Procedures 3.1.
Procedures
Coördinatie t.b.v. een evenementenvergunning Aanvragen voor een evenementenvergunning moeten worden ingediend bij de gemeente. De gemeente vraagt voorafgaand aan de vergunningverlening advies bij Brandweer Hollands Midden. Vergunningprocedure Aanvraag Voor het verkrijgen van een evenementenvergunning zal de organisator van het evenement de aanvraag in moeten dienen bij de desbetreffende gemeente. Zoals gezien in paragraaf 2.2 zijn er verscheidene wettelijke grondslagen op basis waarvan een vergunning voor een evenement benodigd is. Schematisch is dit als volgt weer te geven: ja Evenement APV
Evenementenvergunning vereist op basis van APV
nee
ja
Als (en/of), 1. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn; 2. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; 3. aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapten dagverblijf wordt verschaft
nee Standaardeisen uit Bouwbesluit en brandbeveiligingsverordening zijn van toepassing.
ja
Bouwwerk Woningwet
ja (Tijdelijke) Gebruiksvergunning vereist op basis van: Bouwbesluit Bij meer dan 50 personen geldt een gebruiksmeldingsplicht.
nee Niet-bouwwerk Brandbeveiligings verordening
ja Gebruiksvergunning vereist op basis van brandbeveiligingsverordening
Een belangrijk verschil voor de procedure is de aard van de locatie waar het evenement wordt gehouden. Er zijn drie situaties te onderscheiden:
11
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
a.
b.
c.
Vindt het evenement in de buitenlucht plaats dan is de wettelijke grondslag de APV (bijvoorbeeld een boekenmarkt in de binnenstad). De voorschriften uit de Brandbeveiligingsverordening zijn dan aan de orde. Vindt het evenement plaats in de buitenlucht, maar is begrensd (een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats) dan is de basis voor de vergunning de brandbeveiligingsverordening. De voorschriften uit deze verordening zijn dan aan de orde. Vindt het evenement in een bouwwerk plaats dan is de basis het Bouwbesluit. De voorschriften van deze handreiking zijn dan in principe niet aan de orde maar kunnen als aanvullend advies worden toegevoegd, aangezien het gebruik van het bouwwerk plaatsvindt op basis van de verleende gebruiksvergunning dan wel een ingediende gebruiksmelding.
Indien het bouwwerk niet past bij het beoogde gebruik (d.w.z. het te organiseren evenement) of meer personen aanwezig zullen zijn dan de bestaande gebruiksvergunning/ gebruiksmelding toestaat dan moet een tijdelijke gebruiksvergunning worden aangevraagd of melding worden gedaan op basis van het Bouwbesluit (artikel 1.18). Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 geldt voor vele bouwwerken een zogenaamde meldingsplicht. Dit houdt ondermeer in dat voor bouwwerken waarin 50 personen gelijktijdig aanwezig zijn een gebruiksvergunning niet meer verplicht is, maar er een melding gedaan moet worden door de aanvrager. Ontvankelijkheid Als de aanvraag verder in behandeling wordt genomen wordt eerst beoordeeld of de ingediende aanvraag volledig is. De organisator moet de gegevens aanleveren die nodig zijn om op die aanvraag een beslissing te kunnen nemen. Indieningvereisten De vergunningaanvraag, op grond van artikel 2 van de Brandbeveiligingsverordening en Hoofdstuk 2 van de Algemene plaatselijke verordening moet minimaal 8 weken van te voren zijn aangevraagd. Daarnaast moet deze voorzien zijn van tekeningen in 3-voud (schaal 1:100 of 1:200 en situatie tekeningen 1:1000), waarop de volgende zaken zijn aangegeven: Algemene eisen tekeningen, voor zover van toepassing: - De ingang(en) en uitgang(en) van het terreingedeelte; - Situatie van het terrein; - De situatie van de tijdelijke inrichting en de indeling van de inrichting; - Stoelenplan; - Blusmiddelen; - Ingang (en) met doorgangsbreedte; - Uitgang (en) met doorgangsbreedte - Nooduitgangen (en) met doorgangsbreedte; - Aantal (te verwachten) bezoekers (gelijktijdig aanwezig); - Nood - en transparantverlichting; - Eventueel aanwezige bluswater voorzieningen (brandkranen, geboorde putten) - De terreinindeling; - Het gebruik van energiebron t.b.v. koken/bakken/braden; - Elektriciteitsvoorziening; - Verwarmingsbronnen; - Contactperso(o)n(en) met bereikbaarheid;
Versie 3.0
september 2012
12
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Eventuele aanvullende eisen bij grote evenementen: - Bewakingsinstelling met contactperso(o)n(en) en bereikbaarheid; - EHBO-post(en); - Communicatiemiddelen (i.v.m. bereikbaarheid hulpverlenende diensten) - Opslagplaats van gasflessen + aangeven van de stofnaam met gevaren identificatienummer; - Voorraad gasflessen; - Draaiboek met betrekking tot opvang hulpverlenende diensten, en ontruiming bij calamiteit. - Naam evenement, naam vergunninghouder; - Soort evenement; - Openingstijden met betrekking tot voorstellingen; - Verkeerscirculatieplan; - Parkeervoorzieningen; - Aan en afvoer bezoekers; - Aantal aanwezige bedrijfshulpverleners (BHV-ers) - Ontruimingsplan; - Opslag Afval Vooroverleg Indien noodzakelijk of zinvol kan er een overleg plaatsvinden met de organisator. Vooroverleg zorgt ervoor, dat de organisator goed weet wat er van hem verwacht wordt en dat alle betrokken partijen (waaronder dus de brandweer) een goed beeld krijgen van het evenement. Toetsing aanvraag De definitieve aanvraag wordt getoetst aan de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Zoals eerder gezien zijn er bij een evenement raakvlakken met verschillende wet - en regelgeving. Om deze reden zijn er vaak meerdere vergunningen en ontheffingen noodzakelijk. De vergunningverlener zal hiervoor advies inwinnen bij de diverse diensten. Welke diensten om advies gevraagd worden is onder meer afhankelijk van de aard en de locatie van het evenement. Verlening vergunning Aan de hand van de adviezen van betrokken diensten en instanties (evt. op basis van onderzoeken, risicoanalyses en veiligheidsplan van de organisator), neemt de burgemeester een besluit over het verlenen van de vergunning. Eventuele voorwaarden voor de evenementenorganisatie die geadviseerd zijn, worden opgenomen in de vergunning. De burgemeester is bevoegd om gemotiveerd van de advisering af te wijken. Indien de aanvraag voor de evenementenvergunning niet voldoet aan het wettelijke kader, het evenementenbeleid of op advies van de diensten of evenementencommissie te risicovol wordt geacht om uit te voeren, kan de vergunning geweigerd worden. Bij de motivering van het besluit kan worden verwezen naar een daarop uitgebracht advies. Controle en handhaving Nadat de vergunning is verleend, kan er gecontroleerd worden of de aanvrager de vergunning naleeft. Duidelijk moet zijn, dat de organisatie verantwoordelijk is voor het goede verloop van het evenement. Voor een goed verloop is een praktische samenwerking tussen de gemeente en de organisatie noodzakelijk. De samenwerking moet in ieder geval flexibel zijn, hooguit één of twee aanspreekpunten, een krachtige kern die snel uitgebreid kan worden en er moet duidelijk zijn wie waar verantwoordelijk is, zowel in de voorbereiding als in de uitvoering.
Versie 3.0
september 2012
13
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Literatuur Handreiking brandveiligheid evenementen, Regionale Brandweer Hollands Midden, definitief 2010 Handreiking brandveiligheidsvoorschriften voor evenementen, Brandweer Regio Utrechts Land, definitief – 2007. Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen, Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid, definitief – 2009 Veiligheid bij evenementen, monodisciplinaire handreiking brandweer, Hulpverlening Gelderland Midden, maart 2007. Brandveiligheid vreugdevuren, Regionale Brandweer Groningen. Handreiking evenementen GHOR, Raad voor RGF’en, 2004. Handboek evenementen maken, Vereniging van Evenementenmakers, 2004. Leidraad veiligheid publieksevenementen, Een systematische aanpak voor risicoanalyse en voorbereiding, NIFV. Normen NEN-EN 1763-1:2001, Buizen, slangen en assemblages van rubber en kunststof voor gebruik met commerciële propaan, commerciële butaan en hun mengsels in de dampfase - Deel 1: Eisen voor buizen en slangen van rubber en kunststof. NEN-EN 1763-2, Flexibele slangen, buizen en assemblages voor gebruik met propaan en butaan in de dampfase - Deel 2: Eisen voor aansluitingen, koppelingen en assemblages) klasse 2 of 3 voor de lagedrukzijde (werkdruk) en klasse 3 en 4 voor de hogedrukzijde. NEN 2555:2008, Brandveiligheid van gebouwen – rookmelders voor woonfuncties, Nederlands Normalisatie Instituut. NPR 2577:2006, Mobiele verwarmingssystemen – Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor gebruik in vrijetijdsvoertuigen, caravans, bakwagens en andere voertuigen, Nederlands Normalisatie Instituut. NTA 8020-30:2004, Normalisatie Instituut.
Evenementenbeveiliging
en
publieksbeveiligingsdiensten,
Nederlands
NEN 8020-41:2012, Evenementen: samenvoeging NTA 8020-40 2006: Brandveiligheid van tenten – brandvoortplanting en rookproductie van zeildoek, en NEN 3630-60 0004 (2009) Podiumconstructies, Brandveiligheidsaspecten bouwproducten en bouwdelen”, Nederlands Normalisatie Instituut. NEN 4001: 2006, Brandbeveiliging – projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen.
Versie 3.0
september 2012
14
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Bijlage 1 Brandveiligheidsvoorschriften Artikel 1 1.1
1.2 1.3
1.4
1.5 1.6
1.7
1.8
1.9
Vrijhouden van terreingedeelten en bereikbaarheid
Afhankelijk van de aard en omvang van het evenement moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe - of (nood)uitgangen tot het terrein aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegde gezag. De opstelling van alle tijdelijke inrichtingen op het terrein moet zodanig zijn, dat alle inrichtingen door de hulpverlenende diensten onbelemmerd bereikt kunnen worden. De bij het bouwwerk behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten moet duidelijk de (brandweer-)ingang zijn aangegeven en het toegangshek snel door de brandweer te openen zijn met het door de brandweer in gebruik zijnde sleutelsysteem, dan wel door een (eventueel aanwezige) bewaking geopend te worden. Een (tijdelijk) bouwwerk is tot op ten minste 40 meter door hulpverleningsvoertuigen onbelemmerd te benaderen. Indien de toegang van een (tijdelijk) bouwwerk/tent meer dan 40 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor de hulpdiensten, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk/de inrichting dat niet vereisen. Een geschikte verbindingsweg moet: - een breedte hebben van ten minste 3,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard of eventueel 3 meter indien langs beide kanten van de rijbaan sprake is van een obstakelvrije ruimte van 0,40 meter breed - een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,20 meter; - zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken. Een geschikte opstelplaats voor een brandweervoertuig moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton . Auto’s, trekkers, aanhangwagens en aggregaten e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door het bevoegde gezag goedgekeurde tekening.
Toelichting: 1.1 Dit betekent tegelijkertijd dat de aanwezige personen in principe in twee richtingen kunnen vluchten en dus bij een calamiteit altijd een ontvluchtingmogelijkheid hebben. 1.2 Zo moeten op het bij het bouwwerk behorende terrein / op het terrein van de inrichting moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad - en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gelegen dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd. Kermisattracties zijn zodanig opgesteld dat de ruimte tussen de attracties 3,5 meter breed is.
Versie 3.0
september 2012
15
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
1.3 Ook eventuele brandkraanbordjes moeten zichtbaar blijven. 1.4 Voorkomen moet worden, dat bij een calamiteit de brandweer in haar opkomst gehinderd wordt door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen moeten worden getroffen. Het snel kunnen openen betekent dat de vertraging als gevolg van het moeten openen van het hekwerk maximaal 30 seconden bedraagt. 1.5 2 Een compartiment van kleine tenten van 500 m (zie artikel 8.2) moet als totaal tot op 40 meter benaderd kunnen worden en dus niet elke individuele tent. Kermisattracties moeten elk afzonderlijk benaderd kunnen worden tot 40 meter. Voor een reuzenrad geldt dat deze eveneens bereikbaar is voor een redvoertuig. Hierbij moet ook gekeken worden naar de opstelplaats en de vlucht van de korf. 1.6 Vooral ziekenauto's en brandweerauto’s moeten in verband met de te verrichte taken een object tot op maximaal 40 meter kunnen benaderen. Dit betreft niet alleen gebouwen, maar ook bepaalde bouwwerken, die geen gebouw zijn, zoals de tribunes van sportvelden, of afgebakende locatie, zoals een evenemententerrein. 1.7 De maat voor de verbindingsweg van 3,5 meter en de maat voor de rijloper is afkomstig uit bijlage 2 van de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ NVBR, 2003. Deze handleiding is te bestellen bij de NVBR (www.nvbr.nl, tel. 026 - 3552455, fax 026 - 3515051 ). `De versie 2012 is in concept gereed en wordt medio 2012 verwacht. Met ‘kunstwerken’ zijn bedoeld bouwwerken waarvoor andere materialen dan aarde en zand gebruikt zijn, zoals bij sluizen, viaducten enz. 1.8 De maten zijn gebaseerd op een opstelplaats voor een tankautospuit volgens bijlage 2 van de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ van de NVBR. Daarbij is het uitgangspunt dat bij evenementen doorgaans een brandweerinzet met tankautospuit(en) wordt gedaan. Het bepalen van opstelplaatsen voor een evenement is maatwerk. De brandweer bepaalt deze afhankelijk van de situatie ter plekke. Daarbij zal medebepalend zijn of een opstelplaats geschikt is voor een tankautospuit en of een doeltreffende verbinding tussen de tankautospuit en de bluswatervoorziening kan worden gelegd. Uiteraard moet maatwerk worden toegepast als het evenement de inzet van een redvoertuig zou kunnen vereisen (bijv. een reuzenrad o.i.d.).
Versie 3.0
september 2012
16
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
2.6 2.7
Tenten
De loopafstand in de tent naar de dichtstbijzijnde uitgang bedraagt maximaal 30 meter. Tentdoek moet bestaan uit materiaal, waarvan de bijdrage tot brandvoortplanting overeenkomt zoals aangegeven in de NEN 8020-41: 2012. In tenten gebruikte vloeren en trappen moeten bestaan uit materiaal in klasse T3 volgens NEN 1775. Op verzoek van de toezichthouder moet een rapport overgelegd worden waaruit blijkt dat de in 2.1 en 2.2 bedoelde materialen overeenkomen met de geëiste brandklasse. De afstand tussen een tent en een ander bouwwerk moet ten minste 5 meter bedragen of er moet een WBDBO van ten minste 30 minuten aanwezig zijn tussen de tent en het bouwwerk. Bij risicovolle objecten moet de afstand ten minste 10 meter zijn, of een WBDBO van ten minste 60 minuten bezitten. Indien de gezamenlijke oppervlakte van een tent en een ander 2 bouwwerk minder dan 2500 m bedraagt, mag een tent tegen dat bouwwerk zijn geplaatst, mits dit geen afbreuk doet aan de vluchtmogelijkheden en de erfgrens niet overschrijdt. De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd. Voor het plaatsen van een tent, waarbij stalenpennen gebruikt worden, moet eerst informatie opgevraagd worden over de ligging van kabels en leidingen. Een klic- melding(kabels en leidingen informatie centrum).
Toelichting: Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de model bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:- bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk; 1) constructie, 2) van enige omvang, 3) met de grond verbonden, 4) bedoeld om ter plaatse te functioneren, wordt bepaald op een object een bouwwerk is of niet. Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de ModelBouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag). Recente jurisprudentie geeft aan, dat een tent een bouwwerk is en moet voldoen aan de voorschriften van de bouwverordening en het Bouwbesluit. Dit geeft nog niet aan wanneer een bouwvergunning vereist is. Om te verkomen dat de brandweer voor elke partytent een advies moet geven is bepaald dat een tent beoordeeld wordt op het gebied van brandveiligheid indien: - indien de tent grenst aan een bouwwerk (bijvoorbeeld als garderobe); - indien de tent een gebruiksoppervlakte heeft > 300m2 (gekeken naar loopafstand). - indien de tent is bedoeld voor meer dan 50 personen (vluchtrouteaanduiding verplicht. Zie artikel 4) . Uiteraard moet er wel voldaan worden aan de (standaard)voorschriften van dit beleid.
Versie 3.0
september 2012
17
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
2.1 Vanaf de toegang van de tent moeten personen uit komen in de buitenlucht of in een ander rookcompartiment worden bereikt. De loopafstand van 30 meter is overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 bij de hoogste bezettingsgraad. 2.2 Volgens de NEN 8020-41:2012 (Brandveiligheid van tenten – Brandvoortplanting en rookproductie van zeildoek) moet een tentzeil ten minste voldoen aan de volgende brandvoortplantingsklassen. Tabel 2.1: brandklassen tentzeil cf. NTA 8020-40:2006 Norm Klasse Herkomst NEN 6065 NEN-EN 13501-1 DIN 4102-8
2 B B1
Nederland Europa Duitsland
NF P92-503 t/m 505 en NF P 92-507
M2
Frankrijk
Druppelvorming Geen eisen 3 klassen: d0, d1, d2 Moet vermeld worden in rapport (brennendes Abtropfen) Moet vermeld worden in rapport
Indien het zeildoek niet voldoet aan de geëiste brandklasse of indien niet kan worden aangetoond dat het zeildoek voldoet aan de geëiste brandklasse (zie art. 2.2) dan is automatisch de aanname dat het zeildoek slechts voldoet aan brandklasse 4. Ten einde de tent toch te mogen gebruiken zal voorzien moeten worden in een gelijkwaardige oplossing. Deze gelijkwaardige oplossing kan bestaan uit de volgende elementen: - Vermeerderen van de uitgangsbreedte; - Kortere loopafstanden; - Rookverbod. - De brandklasse van het zeildoek mag niet meer dan 1 klasse lager zijn dan geëist!! Uiteraard zal de gelijkwaardige oplossing voor het specifieke geval als maatwerk moeten worden gevonden. Dit maatwerk dient te worden vastgelegd in de af te geven vergunning 2.4 Dit kan ook een buitenlands rapport zijn, mits een Nederlandse vertaling beschikbaar wordt gesteld. In de onderstaande tabel is aangegeven welke soorten brandvoortplantingsklassen voorkomen per Europees land (Bron: TNO). Tabel 2.3; in het buitenland gebruikte brandklassen Bijdrage tot Geen Bijna minder brandvoortplanting geen Europeese landen Oostenrijk (AUT) België (BEL) Finland (FIN) Frankrijk (FRA) Duitsland (GER) Ierland (IRE) Italië (ITA) Nederland (NED) Noorwegen (NO) Portugal (PORT) SK Spanje (SPA) Zweden (SWE) United Kingdom(UK) Verenigde Staten (USA)
A1 A A0 1/l M0 A1 0 NC NC In1 MO A MO I 0 NC
A2 A A1 1/l M1 A2 0 0 1 In1 MO B MO I 0 -
B B1 A2 1/l M1 B1 0/1 1 2 In1 M2 B M1 I 0-1 A
Nog minder
Minder hoog
C B1 A3-A4 1/ll M2 B2 1 2 3 In2 M3 B M2 II 1 B
D B2 A3-A4 1/M3 B2 3 3 4 In2 M4 C2 M3 III 3 C
Hoge E B3 A4 U M4 B3 4 4 5 U M4 C3 M4 U 4 -
NC = is geen brandvoortplantingsklasse voor.
Versie 3.0
september 2012
18
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
2.5 Het beheersbaar houden van een brand heeft betrekking op het beperken van gevaar, schade en hinder voor de omgeving en op het beperken van de materiële schade voor de organisator van het evenement. Om een brand beheersbaar te houden bij een evenement kunnen de volgende methoden worden toegepast: - tenten op een bepaalde afstand van een bouwwerk plaatsen; - brandwerende constructies plaatsen tussen tenten en bouwwerk. De bedoelde vluchtmogelijkheden hebben betrekking op de loopafstanden, de materiaalklasse in een van rook gevrijwaarde vluchtroute e.d. De hoofdregel van dit artikel is dus dat de afstand tussen een tent en een ander bouwwerk ten minste 5 meter moet bedragen (of een WBDBO van ten minste 30 minuten). 2
Als het brandcompartiment (van tent en bouwwerk) minder is dan 2500 m dan mag de afstand minder dan 5 meter zijn (of geen WBDBO). Dit mag niet resulteren in belemmering van de vluchtmogelijkheden én de perceelsgrens mag niet worden overschreden. Doorgaans zal de aanvrager van het evenement de tent willen plaats nabij een gebouw dat in zijn eigendom is. Het kan voorkomen, dat een naastgelegen gebouw van een andere eigenaar is. In dat geval zal deze eigenaar om toestemming moeten worden gevraagd. Het advies is om naast de aanvrager in dit soort gevallen ook de verzekeraar van het gebouw te raadplegen. Een tweede uitzondering op de hoofdregel is indien een risicovol object in de nabijheid is gelegen. In dat geval moet de afstand van het brandcompartiment (tent/bouwwerk) tot het andere brandcompartiment (risicovolle bouwwerk) ten minste 10 meter bedragen (of een WBDBO van ten minste 60 minuten). Het is ter bepaling van het bevoegde gezag of een object als risicovol moet worden beschouwd. Voor meer informatie met betrekking tot constructies, vluchtwegen e.d. verwijzen wij naar NEN 8020-41; 2012 Monumenten zijn in dit voorschrift niet aangewezen, omdat het afhankelijk is van gemeentelijk beleid hoe met monumenten wordt omgegaan. Schematisch leidt voorschrift 2.5 tot een volgende situatie
1
3 2
brandcompartiment
> 10 meter
brandcompartiment
1 = tent 2 = bouwwerk 1 en 2 zijn samen < 2500 m² 3 = risicovol bouwwerk
2.7 Het gebeurt met regelmaat, dat bij het verwijderen van stalenpennen, blijkt dat er een kabel en/of leiding is geraakt. Om dergelijke incidenten te voorkomen, moet er een klic melding gedaan worden. Dit kan 3 tot 20 werkdagen van te voren. Zie voor verdere informatie www.klic.nl/diensten/melding of telefoonnummer 0800- 0080.
Versie 3.0
september 2012
19
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 3 3.1 3.2
3.3
3.4
3.5 3.6 3.7
Uitgangen en vluchtroutes
Bij evenementen met grotere aantallen personen moeten de aanwezigen in principe in twee richtingen kunnen vluchten. Er moet voldoende uitgangsbreedte voor de aanwezige personen aanwezig zijn, d.w.z: - 1 meter uitgangsbreedte per 90 personen in geval de uitgangen bestaan uit tentdoek; - 1 meter uitgangsbreedte per 135 personen in geval de uitgangen bestaan uit vaste deuren én er verder geen beperkende factoren voor het veilig vluchten aanwezig zijn. (zie 3.4) Een deur in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur ten behoeve van deze personen van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van - een sluiting, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen de deur, in de vluchtrichting gezien, - een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal één meter boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125). Kabels welke op de grond liggen moeten beschermd zijn en wel zodanig dat niet over de kabels gestruikeld kan worden, dan wel op enige wijze niet beschadigd kunnen worden. Bij aanwezigheid van publiek zijn uitgangen van tenten alleen met behulp van klittenbandsluiting gesloten. (zie 3.2) De beloopbaarheid buiten de tent tot aan een door het bevoegde gezag nader te bepalen plaats moet zodanig zijn dat struikelen en vallen wordt voorkomen.
Toelichting: 3.1 Het Handboek Evenementen Maken van de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM) stelt dat bij evenementen met grotere aantallen mensen in principe in twee richtingen moet kunnen vluchten. Engelse regelgeving neemt hiervoor een hoek van minimaal 45° tussen de twee uitgangen, gezien vanaf de vluchtende persoon. Het Bouwbesluit 2012 eist 5 meter afstand eist tussen verschillende nooduitgangen. Het is logisch om bij een evenement in een inrichting niet het Bouwbesluit 2012 te hanteren, maar dit via maatwerk adequaat op te lossen. Het twee richtingen in kunnen vluchten is van toepassing op het vluchten uit de tent c.q. de inrichting. Het vluchten van het terrein is geregeld via artikel 1.1 3.2 Volgens de ’Handreiking voor gebruiksvergunningen’ van VROM (2004) zal het aantal personen per meter uitgangsbreedte steeds meer maatwerk worden. Het kan voorkomen dat de berekening zelfs aangeeft dat er meer dan 135 personen per meter uitgangsbreedte aanwezig zijn. Dit kan zonder dat dit strijdig is met Bouwbesluit 2012. De aanvrager moet dan aantonen dat veilig vluchten mogelijk is, anders is 90 personen per meter uitgangsbreedte het uitgangspunt. Echter voor tenten is het Bouwbesluit 2012 in principe niet van toepassing en wordt onverkort vastgehouden aan de eis van 90 personen per meter uitgangsbreedte, indien de uitgangen bestaan uit tentdoek. Immers, uitgangen van tentdoek bemoeilijken doorgaans het vluchten. Indien echter vaste deuren in het tentzeil worden geplaatst kan de redenering van de NEN 8020-41; 2012 tabel 3 worden gevolgd, d.w.z dat in principe 135 personen per meter uitgangs- breedte worden toegelaten.
Versie 3.0
september 2012
20
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Uiteraard mits er geen beperkende factoren aanwezig zijn, bijvoorbeeld een gebrek aan vrije uitstroommogelijkheid. De uitgangsbreedte van tenten wordt gemeten op 1.90 meter hoogte, waarbij de breedte 90 personen per 1 meter uitgangsbreedte is indien er geen vrije uitstroom is. De bepaling of er sprake is van een vrije uitstroom is situatieafhankelijk en te bepalen met behulp van de tekeningen van het evenemententerrein. Ter gedachtebepaling kan worden aangehouden dat geacht mag worden dat een vrije- uitstroom aanwezig is als na de uitgang meer dan 1,5 maal de breedte van de uitgang beschikbaar is tot het aansluitend terrein en dat het aansluitend terrein 1,5 maal de omvang van de inrichting moet bedragen (hierbij moet de uitstroomruimte te worden meegeteld).
1.90 m
Meetpunt uitgangsbreedte tent
Voorbeeld hoe in een tent met zeildoekwanden ook een goede nooduitgang gemaakt kan worden
3.3 Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat deuren in vluchtroutes het vluchten bij brand zo min mogelijk hinderen. Als er mensen in een gebouw aanwezig zijn, dan mogen deuren die bij het vluchten een rol spelen niet op slot zijn, zodat het niet noodzakelijk is een sleutel te gebruiken om het pand te kunnen verlaten. Onder sleutel wordt hier niet alleen een bij een slot behorende sleutel bedoeld maar elk ander los voorwerp dat nodig kan zijn om een deur bij brand over de vereiste breedte te openen. 3.6 De nooduitgangen moeten d.m.v. één handeling geopend kunnen worden of in geopende stand staan. Indien meer handelingen nodig zijn is maatwerk nodig. Een tent met wanden van zeil geeft een aantal problemen. Nooduitgangen worden dichtgehouden vanwege weersomstandigheden. Een snelle ontsluiting is niet haalbaar omdat de riemen van de sluitingen vaak aan de buitenzijde zitten. Gebruik maken van klittenbandsluiting is daarom vereist als er mensen aanwezig zijn. Als er geen publiek aanwezig is kan een tent met riemen of koorden worden gesloten. Het gebruiken van een openschuivend tentdeel is toegestaan. Er bestaat een mogelijkheid om vaste deuren in een tent van zeildoek te plaatsen. Gelet op het voorgaande geniet dit de voorkeur. 3.7 Het is van belang om aan de buitenzijde van de tent de vluchtroute naar het aansluitende terrein goed in orde te hebben. Tenten worden vaak in weilanden gezet waarbij de looproute niet even vlak is. Voor het vluchten vanaf een evenemententerrein zullen er voldoende uitgangen moeten zijn. Dit zal sterk afhankelijk zijn van de grootte van het terrein en de soort afzetting. Bij grotere terreinen kan er rekening gehouden worden met doorstroomsnelheden. Dit moet als maatwerk per evenement gebeuren.
Versie 3.0
september 2012
21
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 4 4.1 4.2 4.3
4.4
Nood- en transparantverlichting/vluchtrouteaanduiding
Alle uitgangen, nooduitgangen en vluchtroutes van de inrichting moeten worden gemarkeerd door vluchtrouteaanduidingen (pictogrammen) volgens NEN 6088. De vluchtrouteaanduidingen moeten zodanig zijn aangebracht dat deze te allen tijde zichtbaar zijn. Indien in de inrichting overdag onvoldoende daglicht aanwezig is, of de inrichting na zonsondergang wordt gebruikt: - moeten de vluchtrouteaanduidingen zijn uitgevoerd als elektrisch verlichte en op een noodstroombron aangesloten transparanten, die bij aanwezigheid van personen permanent verlicht zijn; - moet in de inrichting noodverlichting zijn aangebracht. De nood- en transparantverlichtingsinstallatie moeten voldoen aan NEN-EN 1838. De lichtopbrengst moet gedurende 60 minuten ten minste 1 lux op vloerniveau te bedragen.
Toelichting: 4.1 Het zal duidelijk zijn dat doorgaans bij evenementen vanwege het tijdelijke karakter daarvan het bijhouden van controles in een logboek weinig zinvol is. Uiteraard dienen de noodverlichting/vluchtrouteaanduiding na het aanbrengen wel te worden gecontroleerd op de zichtbaarheid en goede werking. Zie ook Toelichting Artikel 2 Tenten 4.2 Vluchtrouteaanduidingen moeten te allen tijde zichtbaar zijn. Hiermee wordt bedoeld dat er geen gordijnen of andere aankleding of versiering voor de vluchtrouteaanduiding mogen hangen.
Voorbeelden pictogram NEN 6088 4.3 Tip voor de controleurs: - Trek de stekker van de noodverlichting er eens uit om te controleren of de accu’s zijn opgeladen. - Alternatieve oplossing noodstroombron voorziening: verlichting aangesloten op lichtnet en daarnaast op een continue draaiend aggregaat. Bij lichtnet uitval, is de verlichting ook gegarandeerd.
Versie 3.0
september 2012
22
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 5 5.1
5.2
5.3
5.4
5.5 5.6 5.7 5.8
Elektrische installaties en toestellen
Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Indien een ruimte de mogelijkheid met zich meebrengt dat deze tijdens de aanwezigheid van personen wordt verduisterd, is in die ruimte, indien er meer dan vijftig personen gelijktijdig verblijven, elektrische verlichting aanwezig van zodanige sterkte dat een redelijke oriëntering mogelijk is. Alle voorzieningen t.b.v. de elektra dienen ten minste te voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 (Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties) of NEN 8020-20 (Evenementen- Elektrische installaties) Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting binnen een besloten ruimte is verboden. Bij gebruik van verlengsnoeren op een haspel moet deze geheel afgerold zijn. De opstelling van een (nood-) stroomaggregaat dient op minimale afstand van 5 meter buiten de tijdelijke inrichting te geschieden. Elektriciteitskabels moeten zodanig worden opgehangen dan wel onder matten worden weggeborgen, dat personen er niet mee in aanraking kan komen
Toelichting: 5.1 Een elektriciteitsvoorziening als bedoeld in afdeling 6.2 van het Bouwbesluit 2012 moet zo worden opgesteld en gebruikt dat er geen gevaar kan ontstaan voor het ontstaan van brand. In het Bouwbesluit 2012 zijn de eisen aan de installatie zelf gesteld. Het gaat dan om bijvoorbeeld de vaste stopcontacten, kabels, lichtschakelaars en lichtpunten. Verlengsnoeren en aansluitsnoeren van elektrische apparatuur behoren niet tot de in het Bouwbesluit 2012 geregelde elektriciteitsvoorziening. 5.6 Indien verlengsnoeren niet zijn afgerold, kan deze opwarming van het snoer veroorzaken, wat tot brand kan leiden.
Versie 3.0
september 2012
23
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 6 6.1 6.2 6.3 6.4
6.5
6.6
(Mobiele) ruimteverwarmingstoestellen
Het is verboden een ruimteverwarmingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert. Ruimteverwarmingstoestellen dienen volgens de voorschriften van de fabrikant te worden opgesteld, bevestigd en gebruikt. De vloer rondom de mobiele ruimteverwarmingstoestel moet tot ten minste 2 meter vanuit het toestel gemeten worden vrijgehouden. Een tent mag alleen met verwarmde lucht worden verwarmd. Andere middelen voor verwarming van de tent mogen alleen in overleg met het bevoegd gezag in de tent worden geplaatst. Vrijkomende rookgassen moeten worden afgevoerd door een uitsluitend voor dit doel bestemde leiding van doelmatig en onbrandbaar materiaal. Buiten de inrichting mag geen hinder worden veroorzaakt door de afgevoerde rookgassen. Een ruimteverwarmingstoestel moet zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand.
Toelichting: Onder mobiele ruimteverwarmingstoestel worden toestellen verstaan die verplaatsbaar zijn en te gebruiken voor het verwarmen van de tent / het bouwwerk. Hierbij moet gedacht worden aan:
gasheaters
elektrische terrasverwarmers
hetelucht kanonnen
6.1 Het mobiele ruimteverwarmingstoestel moet zo zijn geplaatst dat zij niet gemakkelijk kan worden omgestoten of aangereden en moet zonodig tegen mechanische beschadiging zijn beschermd. Het mobiele ruimteverwarmingstoestel moet zodanig zijn geplaatst en uitgevoerd en er moet zonodig een doelmatige bescherming zijn aangebracht dat geen brandgevaar wordt veroorzaakt door het toestel. Uiteraard is een mobiel ruimteverwarmingstoestel in de omgeving van brandgevaarlijke materialen niet toegestaan. Er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden, bijvoorbeeld door het verplaatsen van de installatie of het aanbrengen van een isolerende laag, dat de brandbare materialen niet hun eigen ontbrandingstemperatuur zullen bereiken. 6.4 Tenten moeten worden verwarmd met buiten opgestelde hetelucht kachels, waarbij voor het transport van de verwarmde lucht gebruik gemaakt wordt van slangen en/of pijpen die voldoen aan de eisen van de NEN-EN 13501-01 klasse A1 of DIN 4102 Klasse B1. Zie ook NEN 8020-41; 2012
Versie 3.0
september 2012
24
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
6.5 Zo worden ook incidenteel bij evenementen open haarden geplaatst. Deze moeten dan zijn voorzien van een deugdelijke afvoer van de rookgassen. Een gasheater en een hetelucht kanon gestookt op gas of gasolie zijn niet geschikt voor opstelling in een tent, indien hierop geen deugdelijke afvoer van de rookgassen toegepast is.
Versie 3.0
september 2012
25
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 7
Gebruiksvoorschriften bij het bereiden van voedsel
7.1
Gasinstallaties, niet zijnde mobiele bakwagens (zie toelichting)
7.1.1
Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de eisen in NEN 1078: 2004 (Voorziening voor gas met een werkdruk van ten hoogste 500 mbar - Prestatie-eisen – Nieuwbouw en Warenwet besluit drukapparatuur). Huishoudelijke gasinstallaties op basis van handelspropaan en -butaan moeten ten minste voldoen aan het gestelde in NEN 1078: 2004 en NEN8078 (Eisen voor huishoudelijke gasverbruikinstallaties en vergelijkbare installaties in midden- en kleinbedrijf van handel, horeca en nijverheid bedreven met handelsbutaan, handelspropaan en butaan/propaan (B/P)mengsels. Aanleg en controle gasleidingen ). Bij gebruik van gasflessen in een inrichting mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 115 liter, tenzij bij of op grond van enig wettelijk voorschrift anders is bepaald. Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in: NEN-EN 1763-1:2001 (Buizen, slangen en assemblages van rubber en kunststof voor gebruik met commercieel propaan, commerciële butaan en hun mengsels in de dampfase - Deel 1: Eisen voor buizen en slangen van rubber en kunststof); NEN-EN 1763-2, (Flexibele slangen, buizen en assemblages voor gebruik met propaan en butaan in de dampfase - Deel 2: Eisen voor aansluitingen, koppelingen en assemblages) klasse 2 of 3 voor de lagedrukzijde (werkdruk) en klasse 3 en 4 voor de hogedrukzijde. Tussen gasfles en verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal 1 meter lengte. De slangen van een gasfles (naar een verbruikstoestel) moeten in goede staat van onderhoud verkeren, mogen niet uitgedroogd zijn of andere beschadigingen vertonen en niet ouder dan 2 jaar zijn, of moeten vervangen worden voor de aangegeven vervangingsdatum op de slang. Een gasfles moet zijn voorzien van een door het Lloyd’s Register - Stoomwezen erkend geldig keurmerk. De gasdrukregelaar van een gasfles moet een door het Lloyd’s Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn en niet ouder dan 5 jaar zijn. Gasflessen, afsluiters en veiligheidstoestellen mogen uitsluitend door hiertoe aangewezen en deskundig personeel of door de leverancier worden gerepareerd of veranderd. Flessen en tanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege fles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard. Afsluiters moeten tegen omvallen zijn beschermd. Indien de bescherming bestaat uit een afneembare kop, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn afgeschroefd. De ruimte waarin de gasfles(sen) staan: - moeten op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van ten minste twee, zover mogelijk uit elkaar liggende, niet afsluitbare ventilatieopeningen nabij, of in de vloer; - moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte; - mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn; Een gasflessenopslag moet voldoen aan de eisen zoals omschreven in deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15), in het bijzonder hoofdstuk 6 van deze PGS 15. Gasflessen of de gasflessenopslag mogen in een omtrek van 3 meter niet worden geplaatst nabij rioolputten, gemeten vanuit het hart van de rioolput.
7.1.2
7.1.3
7.1.4
7.1.5 7.1.6
7.1.7 7.1.8 7.1.9 7.1.10 7.1.11 7.1.12
7.1.13 7.1.14
Versie 3.0
september 2012
26
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
7.2
Bakkramen, niet zijnde mobiele bakwagens (zie toelichting)
7.2.1
7.2.6.
Een frituurtoestel is thermisch zodanig beveiligd dat de temperatuur van het bakmedium niet boven 200°C kan oplopen. Binnen handbereik van het baktoestel is voor iedere bak een passend deksel of een blusdeken aanwezig waarmee de bakken ingeval van brand worden afgedekt. Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet ten minste 0,1 meter buiten de toestellen onbrandbaar zijn (NEN 6065 klasse 2), dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar materiaal en warmte slecht geleidend materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 meter buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed. Voor de opstelling van bakkramen ten opzichte van de omliggende bebouwing gelden de volgende opstellingseisen: - Kook - en bakactiviteiten zijn voor geheel blinde gevels van omliggende bebouwing toegestaan. - Kook - en bakactiviteiten zijn voor gevels van omliggende bebouwing met ramen slechts toegestaan bij een minimale afstand van 2 meter uit de gevel, zowel naar links als naar rechts toe. - Een bakkraam in de omgeving van brandgevaarlijke materialen is niet toegestaan. Er moeten zodanige maatregelen getroffen worden, bijvoorbeeld door het verplaatsen van de kraam of het aanbrengen van een isolerende laag, dat de brandbare materialen niet hun eigen ontbrandingstemperatuur zullen bereiken. Gasgestookte verwarmingstoestellen met een open verbranding moeten zodanig zijn afgesteld, dat er een optimale verbranding plaatsvindt. Kook-, bak- en braadtoestellen mogen nimmer bereikbaar zijn voor kinderen.
7.3
Mobiele bakwagens (zie toelichting)
7.3.1
De LPG- systemen ten behoeve van kook- en verwarmingsdoeleinden in bak- en frituurvoertuigen moeten voldoen aan het gestelde in NPR 2577:2006 (Mobiele verwarmingssystemen – Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor gebruik in vrijetijdsvoertuigen, caravans, bakwagens en andere voertuigen) en zijn voorzien van cerificaat. Waar de richtlijn NPR 2577:2006 conflicteert met de norm NEN-EN 1949:2002 (Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen) geldt de norm. Er moet een adequate rookgasafvoervoorziening gerealiseerd zijn bij toestellen en installaties die dat behoeven; de bij het bakken, braden en frituren vrijkomende dampen moeten via een onbrandbaar, hittebestendig en gasdicht rookafvoerkanaal waarin een verwisselbaar of reinigbaar vetvangend filter is geplaatst, worden weggeleid (Dit geldt voor zowel LPG als Butaan/Propaan-installaties. Dit geldt niet voor een elektrische frituurpan van maximaal 4 liter, dan wel een kookketel met een inhoud van niet meer dan 25 liter) Voor de opstelling van bakwagens ten opzichte van de omliggende bebouwing gelden de volgende opstellingseisen. - Een afstand van ten minste 2 meter tussen bakwagens en andere kramen/wagens; - Een afstand van ten minste 5 meter tussen bakwagens en omliggende gebouwen in geval van frituren in oliën en vetten voor gevels met ramen; - Een afstand van ten minste 2 meter tussen bakwagens en omliggende gebouwen bij andere bakactiviteiten, zoals koken en grillen, voor gevels met ramen; - Positionering van bakwagens zoveel mogelijk aan de buitenzijde van het marktterrein of aan het einde van paden;
7.2.2 7.2.3
7.2.4
7.2.5.
7.3.2
7.3.3
Versie 3.0
september 2012
27
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
-
De bakwagen moet tot op een afstand van 40 meter te bereiken zijn voor de hulpdiensten (daarnaast voldoen aan overige voorschriften in artikel 1).
7.4 Het gebruik van LPG in autogastanks. Het voorhanden hebben en het gebruik van autogas, handelspropaan of –butaan in autogastanks, anders dan voor de tractie van motorvoertuigen, is verboden. Toelichting De functionele eis bij de gebruiksvoorschriften is, dat het bereiden van voedsel op een zodanige wijze moet plaats vinden dat hierdoor geen brandgevaar ontstaat en bij een brand de uitbreiding beperkt blijft. Ten behoeve van het overzicht en onderscheid in toepassingen is het artikel in vier onderdelen opgedeeld: 7.1 7.2 7.3 7.4
Gasinstallaties: algemene voorschriften over gasflessen, gasslangen, opslag en leidingnet. Bakkramen: betreft specifieke voorschriften met betrekking tot in de inrichting opgestelde kramen waar een bak- of frituurtoestel in is geplaatst. Mobiele bakwagens: specifieke voorschriften ten aanzien van professioneel gebouwde verkoopwagens voorzien van een LPG-installatie voor bakken en braden. LPG: een verbod tanks voor autogas (vloeistof) voor propaan en butaan (gas) te gebruiken.
7.1.1 NEN 1078 geeft eisen en bepalingsmethoden te stellen aan een gebouwgebonden voorziening voor gas met een werkdruk tot ten hoogste 500 mbar. Bij deze norm voor gasinstallaties is een Nederlandse praktijkrichtlijn opgesteld: NPR 3378-11. Deze praktijkrichtlijn geeft constructieve voorbeelden om aan de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit 2012 en de norm te voldoen. NPR 337811 bevat afzonderlijke delen met voorbeelden en constructietekeningen, die zijn ingedeeld in vijf groepen: gasleidingen, gastoestellen, afvoersystemen, uitmondingen en diversen. Veilige installaties moeten aan de laatste eisen voldoen. NPR 3378-11 is hierdoor continu in ontwikkeling 7.1.2 De norm NEN 2920 en de bijbehorende praktijkrichtlijn NPR 2921:1997 zijn ingetrokken en vervangen door NEN 1078. Deze norm geeft aan op welke wijze kan worden voldaan aan de eisen voor gasverbruiks-installaties. Het Bouwbesluit verstaat onder huishoudelijke opslag: kleinere hoeveelheden die – rekening houdend met de gevaarsaspecten van de desbetreffende stoffen – voor de goede bedrijfsvoering van huishoudens en bedrijven als werkvoorraad mogen worden beschouwd. Huishoudelijk opslag kan dus ook van toepassing zijn in het geval van bakkramen en mobiele bakwagens die bij een evenement staan opgesteld. 7.1.3 De maximale inhoud van de aanwezig gasflessen is in overeenstemming met het Bouwbesluit. Dit betreft huishoudelijk gebruik. Het geven van voorschriften over bedrijfsmatige opslag vindt plaats in regelgeving gebaseerd op de Wet milieubeheer, zoals de algemene maatregel van bestuur ex artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en in milieuvergunningen. De bouwregelgeving beperkt zich tot huishoudelijke opslag. In de praktijk kan het voorkomen dat bijvoorbeeld een bakwagen alleen al om te kunnen functioneren meer dan de aangegeven maximum hoeveelheid nodig heeft. Daarvoor zal dan maatwerk nodig zijn aan de hand van de ontheffingsmogelijkheid die het Bouwbesluit hiervoor biedt. De reikwijdte van deze bevoegdheid is beperkt tot gevallen die buiten de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer vallen, zoals het aanwezig hebben van meer dan 1.000 liter dieselolie ten behoeve van generatoren die tijdens een evenement worden gebruikt.
Versie 3.0
september 2012
28
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
7.1.4 Gasslangen moeten een aantoonbare kwaliteit bezitten in relatie met de functie. Dit is dan ook op de slang aangegeven. 7.1.5 Een vaste metalen leiding heeft minder kans op beschadigingen. Een maximale lengte van een flexibele slang is aangegeven om deze zoveel mogelijk in het zicht te hebben, om zo weinig mogelijk volume aan gas in de slang te houden na (tijdelijke) stopzetting van het gebruik, om de kans op beschadigingen zo klein mogelijk te maken en het mogelijk wegwerken achter betimmeringen te voorkomen. 7.1.6 Veelal wordt een maximale levensduur van de slang van 2 of 3 jaar aangehouden. Het productiejaar en het vervangingsjaar van de slang staat tegenwoordig meestal op de slang zelf. Echter de wijze van gebruik van de slang is meer maatgevend voor de kwaliteit dan de ouderdom. Het kan voorkomen dat een slang na een jaar al vervangen moet worden, vanwege de slijtage, stoffen of droogte waaraan de slang blootgesteld is. Het is dus zaak bij controle vast te stellen of de slangen en de aansluitingen al dan niet lekken. In het geval van een lekkage is hiermee aangetoond dat de installatie brandgevaarlijk is Om zowel de toezichthouders als de gebruikers duidelijkheid te bieden wordt een vervangingstermijn voor de gasslangen van 2 jaar aangehouden als er geen vervangingsjaar op de slang staat, hoewel de NEN-EN 1763-1:2001 hierin niet voorziet. De vervangingstermijn van 2 jaar is afkomstig uit normen voor de scheepvaart en wordt door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) in haar voorlichtingsfolder Flessengas, in de reeks Brandveiligheidsinfo genoemd. Ook de Warenwet stelt eisen door middel van het Gasslangbesluit. Dit besluit verwijst naar de NEN 5654 (1980). Deze is vervangen door de NEN-EN 1763-1. 7.1.7 Gasflessen moeten elke 10 jaar periodiek te worden gekeurd conform de Europese richtlijn Directive 1999/36/EC, ook wel TPED (Transportable Pressure Equipment Directive). Sinds een paar jaar zijn er lichtgewicht gasflessen op de markt. Op deze fles staat eveneens een keurmerk. In de gekleurde rand staat een productiedatum en is de fles gekeurd door het stoomwezen. Daarnaast wordt de fles per nieuwe vulling beoordeeld door de leverancier. 7.1.8 Om zowel de toezichthouders als de gebruikers duidelijkheid te bieden wordt een vervangingstermijn voor de gasdrukregelaar van 5 jaar aangehouden. Deze termijn is niet afkomstig uit enige norm maar is gebaseerd op ervaringen in de praktijk, onder meer door Shell. Hieruit blijkt namelijk dat bij normaal gebruik na ca. 5 jaar de gasdrukregelaar vervangen moet worden. 7.1.13 Bij bedrijfsmatige opslag is de milieuregelgeving van toepassing om maatwerk in de op te leggen veiligheidseisen te bewerkstelligen. De PGS 15 “Opslag van Gevaarlijke Stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid’(Ministerie van VROM, 2005) is hiervoor het referentiekader. Zie ook de toelichting op de artikelen 7.1.2 en 7.1.3. e
In de praktijk werd veelal nog geleund op artikel 14 van bijlage 3 van de 9 modelbouwverordening (“De afstand tussen gasflessenopslag en een gebouw moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij tussen de opslag en dit gebouw en de omgeving hiervan een weerstand tegen branddoorslag en e brandoverslag van ten minste 30 minuten bestaat”) of de 10 serie (“Tussen de opslag voor gasflessen en een besloten ruimte wordt een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten gerealiseerd”).
Versie 3.0
september 2012
29
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Het mogen duidelijk zijn dat de opslag in ieder geval buiten het bereik van het publiek moet zijn gelegen. 7.2.2 Behalve een passend deksel om het baktoestel af te dekken zijn er binnen de inrichting / het bouwwerk voldoende mobiele brandblusapparaten aanwezig om bij brand een poging tot blussen te kunnen ondernemen. Artikel 10 geeft hiervoor de voorschriften. 7.2.4 Een bakkraam is onderdeel van het brandcompartiment en mag dus in een tent opgesteld staan, met dien verstande dat de bakkraam bij voorkeur met één zijde aan de tent grenst en ten minste 5 meter van enige (nood)uitgang is gesitueerd/ gelegen. 7.3.1 Het toepassingsgebied van de NPR 2577:2006 beslaat de installatie, het onderhoud en de her-keur van LPG-systemen voor gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen. Tevens is deze richtlijn van toepassing voor bak- en frituurwagens. De NPR 2577:2006 is een vertaling van de NEN-EN 1949 (en). Toch is een vangnet ingebouwd om te voorkomen dat tegenstrijdige formuleringen gelden: bij conflict tussen de norm en de richtlijn geldt de norm voorschrift. De NPR 2577:2006 geeft in artikel 13.2 aan dat bakwagens jaarlijks gekeurd dienen te worden door een erkende installateur. Als bijlage bij de NPR is een lijst t.b.v. keuring gasinstallatie van mobiel verwarmingssysteem opgenomen. 7.3.3 Een bakwagen is onderdeel van het brandcompartiment. Een bakwagen moet aan de buitenzijde van de tent opgesteld staan, met dien verstande dat de bakwagen met één zijde aan de buitenzijde van de tent mag grenzen en tenminste 5 meter van enige (nood)uitgang moet zijn gesitueerd. Schematisch leidt voorschrift 2.4 tot een volgende situatie
a
1
> 5 meter 3
b > 5 meter
brandcompartiment
2
> 5 meter
brandcompartiment
1 = tent 2 = bakwagen 3 = omliggende bebouwing a / b = uitgang tent
7.4 Het niet mogen gebruiken van tanks voor autogas (gebruik van vloeistof) voor propaan en butaan (gebruik van gas) heeft te maken met het feit dat deze tanks door niet-deskundigen worden aangepast waardoor de afname en de vulinlaat worden verwisseld en de veiligheden (overvulbeveiliging) onklaar worden gemaakt. Het is mogelijk dat deze flessen door dezelfde niet-deskundigen bij een LPG- station 0 handmatig worden gevuld met kans op overvulling (> 80%). Bij 100% vulling betekent 1 C temperatuurverhoging, 8 bar drukverhoging met kans op bollen en scheuren van de tank en alle gevolgen van dien.
Versie 3.0
september 2012
30
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 8 8.1 8.1.1
8.1.2
8.1.3
8.1.4 8.1.5
8.1.6 8.1.7
Overnachtingen
Overnachtingen in niet hiervoor bestemde bouwwerken/inrichtingen zijn ten behoeve van evenementen onder voorwaarden toegestaan; De ruimten waarin wordt overnacht, moeten (tijdelijk) worden voorzien van rookmelders aangesloten op het lichtnet. De plaats en het aantal rookmelders per ruimte moet door de brandweer worden bepaald; In elke ruimte waarin wordt overnacht, moet ten minste één persoon van 18 jaar of ouder aanwezig zijn die bij deze groep overnacht. Deze persoon heeft tot taak om bij een ontruiming de aanwezigen naar buiten te begeleiden en daar de compleetheid van de groep te checken. Hij/ zij moet daarnaast beschikken over een geldig certificaat Bedrijfshulpverlener (BHV) en mag niet onder invloed van alcohol of drugs verkeren. Overnachten is alleen toegestaan op de begane grond. Op de plaatsen waar slecht in één richting gevlucht kan worden (zogenaamd doodlopend eind), moet ruimte bewaking aanwezig zijn; Overnachten van niet zelfredzame personen, bedlegerige personen en personen jonger dan 6 jaar is niet toegestaan; In het bouwwerk/ inrichting moet een instructie “Wat te doen bij brand” aanwezig zijn. Alle gasten moeten mondeling een instructie “Wat te doen bij band” en de opgestelde huisregels krijgen in een taal die men machtig is (kan bijvoorbeeld in meerdere talen noodzakelijk zijn); Een rookverbod moet worden nageleefd; Bij de bepaling van het aantal slaapplaatsen moet voldaan worden aan de onderstaande situatie.
2m
luchtbed
0,55 m 0,8 m
8.1.8
8.1.9
0,6 m
Tussen de vakken van de slaapplaatsen moeten gangpaden (vluchtroutes) worden vrijgehouden die ten minste 2 meter breed zijn. Deze gangpaden moeten rechtstreeks leiden naar een (nood)uitgang. Tijdens overnachtingen moet bij de entree van het bouwwerk/de inrichting een logboek aanwezig zijn, met daarin: - een plattegrondtekening van het gebouw/ inrichting; - het totale aantal aanwezige personen; - het aantal personen per ruimte. Tevens moeten in dit logboek de controlerondes van de BHV-ers opgetekend worden. Voorafgaand aan de overnachting moet bij de afdeling preventie van de gemeente een plattegrondtekening van het bouwwerk/de inrichting worden ingediend met daarop aangegeven:
Versie 3.0
september 2012
31
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
- de (nood)uitgangen; - de blusmiddelen; - de hand(brand)melders; - de rookmelders; - de nood - en transparantverlichting 8.2
- de draairichting van vluchtdeuren; - de sluitinrichting van vluchtdeuren; - de indeling van vakken van de slaapplaatsen; - de vrije ruimten ten behoeve van ontvluchting.
Bij overnachtingen in tenten geldt dat: 2 - Kleine tenten bijeen zijn gebracht in compartimenten van maximaal 500 m en dat de compartimenten gescheiden zijn door een afstand van 5 meter tot elkaar; - Grote tenten waar meer dan 50 personen gaan overnachten gelden voorschriften op maat, waarbij artikelen uit 8.1 als uitgangspunt dienen, voor zover bij tenten van toepassing.
Toelichting 8.1 Bij (sport)evenementen wordt regelmatig toestemming gevraagd om te mogen overnachten in gebouwen die daar - op grond van de regelgeving - niet voor zijn bedoeld. Het betreft hier veelal sporten schoolgebouwen die qua oppervlakte over het algemeen uitermate geschikt zijn om grote aantallen personen te laten overnachten. Omdat deze gebouwen wat brandveiligheidsvoorzieningen betreft uiteraard niet berekend zijn op dit gebruik, is met de beschreven voorschriften tijdelijk een gelijkwaardige brandveiligheid te creëren. De voorschriften bieden daarmee extra waarborgen voor een veilig, incidenteel nachtverblijf. Bij dit ‘oneigenlijke gebruik” is natuurlijk de vraag wanneer sprake is incidenteel gebruik en wanneer dit overgaat in structureel gebruik. Immers bij structureel gebruik zou ook in structurele brandveiligheidsvoorzieningen moeten worden voorzien. Een beoordeling of een situatie incidenteel dan wel structureel beoordeeld moet worden, is elke keer van de situatie afhankelijk en daarmee maatwerk. Gelet op alle belangen die gemoeid zijn bij een dergelijke afweging is dit een vraagstuk dat toekomt aan het bevoegde gezag. De brandweer geeft daartoe een advies. Ter illustratie: een jaarlijks voetbaltoernooi, waarbij de teams in de basis school overnachten is een incidenteel evenement in de jaarkalender, maar structureel in de loop der jaren. Bij de advisering van de voorzieningen zou hier rekening mee kunnen worden gehouden. In Nederland en dus ook in Veiligheidsregio Hollands Midden wordt vaker overnacht in gebouwen die daar op grond van de regelgeving niet voor zijn bedoeld. Om te voorkomen dat in de regio Hollands Midden wildgroei ontstaat op het gebied van de te stellen eisen en het te voeren beleid zijn deze voorschriften opgesteld. Hierin is door middel van voorwaarden geregeld waar bouwwerken aan moeten voldoen indien toch toegestaan wordt dat deze gebruikt worden voor overnachting. De uitgangspunten van de bouwkundige - en installatietechnische voorzieningen die aanwezig zijn in bouwwerken met een logiesfunctie zijn veelal vertaald naar het nemen van maatregelen van organisatorische aard. Bij het vaststellen van de voorwaarden is hier dan ook nadrukkelijk rekening mee gehouden. Tevens is onderscheid gemaakt tussen structurele en specifieke/tijdelijke maatregelen zodat duidelijk is wat specifiek voor de overnachting geregeld moet worden. Structureel moeten daarvoor al voldaan zijn aan de volgende voorschriften: 1. Het bouwwerk/de inrichting moet ten minste voldoen aan het brandveiligheidniveau, zoals vastgesteld in het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. 2. Voor het bouwwerk/de inrichting moet een ( tijdelijke) gebruiksvergunning zijn verleend op grond van het Bouwbesluit dan wel de Brandbeveiligingsverordening. 3. Het overnachten dient als nevenactiviteit in de bij punt 2 bedoelde gebruiksvergunning geregeld te zijn. 4. Het bouwwerk/de inrichting moet zijn voorzien van een nood- en transparantverlichtingsinstallatie. In de verkeersruimtes, grenzend aan de ruimtes waarin wordt geslapen, moet ook nood- en transparantverlichting aanwezig zijn. Dit geldt ook voor ruimtes (bijv. sportzaal) waarin meer dan 50 personen slapen.
Versie 3.0
september 2012
32
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Zoals gezegd betreft dit ”oneigenlijk gebruik” in de praktijk vooral sporthallen, scholen en scoutinggebouwen. Daarmee is niet uitgesloten dat dit in incidentele gevallen ook in andere gebouwtypen kan plaatsvinden. In dat geval moet maatwerk geleverd worden. 8.1.1 De rookmelder moet voldoen aan de voorschriften genoemd in de NEN 2555: 2008. De projectering van de melder moet voldoen aan projectierichtlijn van de NEN 2535:2009 + C1:2010 8.1.2 Het aantal wordt bepaald door de leeftijd en de mate van zelfredzaamheid van de aanwezig personen. - 6 jaar tot 13 jaar: 1 hulpverlener op 10 personen; - 13 jaar en ouder: 1 hulpverlener op 50 personen. 8.1.3 Indien de aanvrager hiervan wil afwijken, zal deze een gelijkwaardigheid moeten aantonen. Gedacht kan worden aan een brandmeldinstallatie met volledige bewaking met doormelding naar RAC (zonder vertraging). Andere oplossing kan zijn het aanwezig hebben van wakende wachten. Aantal zal bepaald moeten worden aan de hand van het aantal personen dat overnacht in het bouwwerk. Uitgangspunt is hierbij artikel 8.1.2 met een minimaal aantal van twee personen en indien het bouwwerk is opgedeeld in meerdere ruimten, moet elke ruimte worden bewaakt door één wakende wacht. 8.1.4 Er kan van dit artikel niet afgeweken worden. Belangrijke voorwaarden waaraan niet wordt voldaan, is de subbrandcompartimentering. Bij een logiesfunctie is elke kamer uitgevoerd als een subbrandcompartiment. Een brand in één van de kamers zal minimaal 30 minuten binnen deze kamer blijven, waardoor ontruiming van het gebouw, gezien de beperkte brandontwikkeling en rookverspreiding, makkelijker wordt. 8.1.5 In de af te geven gebruiksvergunning, de brandveiligheidsinstructie en/of huisregels kunnen verbodsbepalingen worden opgenomen t.a.v.: het afsluiten van deuren van klaslokalen of sportzalen tijdens de overnachting; het gebruik van elektrische apparatuur tijdens de overnachting; 8.1.6 Voor alle bouwwerken is er een rookverbod; dit moet worden nageleefd. 8.1.8 Het lokale brandweerkorps c.q. de brandweerpost in het verzorgingsgebied moet vooraf van de overnachting op de hoogte worden gesteld door de vergunningverstrekker en de gebruiker. 8.2 Onder kleine tenten worden tenten verstaan voor gebruik van gezinnen c.q. kleine groepen (maximaal zes personen). Deze tenten kunnen bij een evenement geclusterd staan in een compartiment van 2 2 maximaal 500 m . De compartimenten van 500 m zijn telkens 5 meter van elkaar gescheiden. Dit is om een onbeheersbare brand te voorkomen. Binnen het compartiment dienen de tenten ordelijk te zijn opgesteld, zodat het vluchten bij een incident niet wordt belemmerd. Afhankelijk van de situatie kunnen aanvullend voorschriften gesteld worden aan de aanwezigheid van blusmiddelen en het clusteren (dan wel verbieden) van kookplekken in of in de directe nabijheid van de compartimenten. Ter informatie: In het kader van de TT Assen zijn de volgende kampeervakken toegestaan: 2
2
Kampeervakken van 500 m , met als gelijkwaardigheid voor kampeervakken groter dan 500 m : 2 - compartiment van 1.000 m toegestaan indien geen open vuren zijn toegestaan (verkleinen van de kans op ontstaan van brand);
Versie 3.0
september 2012
33
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
-
2
compartiment van 1.000 m toegestaan indien een compartiment maximaal ca. 10 meter breed is (verkleinen van het effect van een eenmaal uitgebroken brand); 2 compartiment van 2.500 m toegestaan indien open vuren niet zijn toegestaan in combinatie met 24 uur per dag ten minste één medewerker ingezet is die uitsluitend belast is met toezicht in het compartiment.
Voor kampvuren tijdens het kamperen bij een meerdaags evenement: zie (de toelichting van) artikel 11.2
Versie 3.0
september 2012
34
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 9 9.1 9.2 9.3 9.4
9.5
Ontruiming en interne organisatie
Indien de inrichting niet beroepbaar is, moeten organisatorische maatregelen voorzien in mogelijkheden voor een adequate ontruiming. In het calamiteitenplan voor het evenement zijn de maatregelen voor ontruiming en interne organisatie opgenomen. Gedurende de tijd dat personen in het bouwwerk aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen verantwoordelijk persoon aanwezig zijn, die toeziet op de gestelde voorwaarden. Een instructie "Hoe te handelen bij brand" moet: a. Op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen; b. Aan alle belanghebbende kenbaar worden gemaakt; c. Aan personeel te worden uitgereikt; d. Geïnstrueerd worden aan personeel; e. Opgesteld zijn conform de NTA 8112:2010. In verband met de brandveiligheid kan de commandant van de brandweer bepalen, dat een wachtdienst wordt ingesteld. Deze wachtdienst moet geschieden door gediplomeerd en ter zake geïnstrueerd personeel.
Toelichting: 9.1 Om bij een calamiteit alle aanwezigen te kunnen alarmeren, stelt afdeling 6.5 en 6.6 van het Bouwbesluit eisen aan de aanwezigheid en kwaliteit van een brandmeld – en ontruimingsalarminstallatie. Indien een evenement plaatsvindt in een bouwwerk zal het voldoen aan het Bouwbesluit 2012, zodat een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie al aanwezig is. Bij evenementen in de buitenlucht of in een inrichting is het gezien het tijdelijke karakter van een evenement weinig zinvol om een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie voor te schrijven. Gelijkwaardige oplossingen via organisatorische maatregelen moeten dan een snelle en efficiënte alarmering van het aanwezige publiek waarborgen. Dit laatste kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van de geluidsinstallatie, die veelal bij een evenement wordt gebruikt. Of indien de inrichting bestaat 2 uit meerdere ruimten en groter is dan 250 m met de aanwezigheid van BHV- ers in het bezit van een werkende portofoon. 9.2 Een calamiteitenplan moet ter goedkeuring aangeboden worden aan het bevoegde gezag. In het calamiteitenplan is ten minste opgenomen: - hoe de interne organisatie in elkaar steekt; - hoe de organisatie intern en extern alarmeert; - hoe bezoekers en deelnemers worden gealarmeerd; - hoe een eventuele ontruiming plaats moet vinden. 9.3 Er moet doorlopend worden toegezien, op zaken als: - Vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; - Vluchtwegen goed bereikbaar zijn; - Blusmiddelen goed bereikbaar zijn; - Het sluiten van rook- en brandwerende deuren niet wordt belemmerd en dat deze voortdurend gesloten zijn; - Elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren; - Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of elektriciteit; - Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan als gevolg van de toegepaste versieringen.
Versie 3.0
september 2012
35
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
9.4 Instructie moet er toe leiden dat het personeel in geval van brand adequaat kan handelen om de gasten in veiligheid te brengen, de hulpdiensten te waarschuwen en een beginnende brand te blussen
(voorbeeld plattegrond)
9.5 Afhankelijk van de omstandigheden van een evenement kan een (brand)wacht nodig zijn en worden ingehuurd door de organisator. Bijvoorbeeld indien een evenement in een bouwwerk wordt gehouden dat hiervoor niet bedoeld is(zie ook artikel 8). Voor de beoordeling kan gebruik gemaakt worden van de risico- analyse in bijlagen 4 en 5. Taken (brand)wacht: - vrijhouden nooduitgangen, blusmiddelen, brandveiligheidinstallaties; - bereikbaarheid voor brandweervoertuigen waarborgen, - toezicht houden tijdens bijzondere activiteiten (zoals vuurwerk en open vuur, - een beginnende brand blussen en eventueel assisteren bij een ontruiming (Brand)wachten moeten ten minste beschikken over een geldig certificaat Bedrijfshulpverlener (BHV) en mogen niet onder invloed van alcohol of drugs verkeren Voor alle duidelijkheid: met brandwachten zijn hier niet de brandwachten van de overheidsbrandweer bedoeld.
Versie 3.0
september 2012
36
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 10 Kleine blusmiddelen 10.1
10.2 10.3 10.4
10.5
In een besloten ruimte moeten voldoende kleine blusmiddelen aanwezig zijn. Uitgangspunt hierbij is per 250 m² gebruiksoppervlakte één handbrandblusser met een blusequivalent van 6 kg bluspoeder. Een klein blusmiddel mag worden vervangen door een draagbaar blustoestel met een andere blusstof indien de bluscapaciteit en het toepassingsgebied ten minste gelijkwaardig zijn. Een klein blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. Een klein blusmiddel moet zijn verzegeld en voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet overeenkomstig de NEN 2559: 2001 tweejaarlijks worden onderhouden en gekeurd. Een draagbaar blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven. Na gebruik van een blustoestel moet deze onmiddellijk gevuld dan wel vervangen worden. Dit geldt ook indien het blustoestel niet helemaal leeg is.
Toelichting: 10.1 Onder klein blusmiddel wordt een mini- brandslanghaspel en draagbaar blustoestel verstaan. Bij een tijdelijk evenement is het niet realistisch zijn om mini- brandslanghaspels te eisen. Dan zijn draagbare blustoestellen een goed alternatief. Voor een evenemententerrein zal via maatwerk in voldoende blusmiddelen moeten worden voorzien. De vuistregel voor een aanvaardbare loopafstand is een afstand van maximaal 20 meter tot het 2 blusmiddel (NEN4001). De prestatie-eis voor binnenruimten van 250 m is afkomstig uit het Beleid Bestaande Bouw. In de NEN 4001 wordt per gebruiksfunctie, conform het Bouwbesluit, de projectering van blustoestellen aangegeven. Het is van belang per evenement de risico’s te beoordelen en daarop de blusmiddelen af te stemmen. Op een evenemententerrein bij voorkeur een sproeischuimblusser van minimaal 6 liter aanbevelen. 10.4 Aangezien het gebruik van draagbare blustoestellen eenvoudig is, moeten ervan uit kunnen gaan dat de werking van de draagbare blustoestellen gegarandeerd is. Alle draagbare blustoestellen, dus ook degene die op vrijwillige basis worden opgehangen, moeten worden gecontroleerd op reinheid en een goede werking en indien nodig gerepareerd. De voorziening moet voldoen aan het gestelde in de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’ van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), postbus 7010, 6801 HA ARNHEM, telefoon (026) 355 24 55. www.nvbr.nl.
Versie 3.0
september 2012
37
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 11 Roken en open vuur 11.1
11.2
11.3
11.4 11.5
Het is niet toegestaan te roken of open vuur te hebben: a. In een ruimte die is bestemd voor de opslag van een brandgevaarlijke stof; b. Bij het verrichten van een handeling die het uitstromen van een brandgevaarlijke stof kan veroorzaken; c. Bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandgevaarlijke stof. d. Waar wordt geslapen/overnacht ( Zie 8:1-6) Het verbod van roken of open vuur wordt duidelijk zichtbaar aangegeven door het aanbrengen van een gestandaardiseerd symbool in overeenstemming met NEN 3011: 2004 (Veiligheidskleuren en -tekens in werkplaatsen en in de openbare ruimte). Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan wat bij of op grond van een wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven. Kaarsen, toortsen en dergelijke moeten op stabiele en dergelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet. Indien het branden in een vuurkorf of vuurton dan wel barbecueën niet in de APV geregeld staat, dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden: - In geval van het branden in een vuurkorf of vuurton: a. Er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarige persoon, dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen; b. De vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving; c. Onder de vuurkorf, of -ton dient een niet brandbare onderplaat, met een minimale oppervlakte van 2 x de oppervlakte van de grootste dwarsdoorsnede van de vuurkorf of -ton, geplaatst te worden; d. Een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; e. De maximale hoeveelheid brandstof (niet anders zijnde dan schoon hout) in de vuurkorf of -ton bedraagt een ¼ m³; f. De vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is; g. In de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen, één poeder- of sproeischuimblusser met een inhoud van ten minste 6 kilogram/liter of (een) emmer(s) gevuld met water (minimaal 10 liter) of zand, voor onmiddellijk gebruik gereed. - In geval van barbecueën: a. Er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon, dat wil zeggen toezicht door een persoon die bij brand adequaat kan handelen; b. De barbecue moet op een open plaats staan die erboven en tenminste 2 meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken; c. Een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten; d. Vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alléén ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel; e. De barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is; f. In de directe nabijheid van de barbecue moet een blusmiddel in de hoedanigheid van (een) emmer(s) water of zand (minimaal 10 liter) voor onmiddellijk gebruik gereed staan.
Versie 3.0
september 2012
38
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
11.6
Bij extreme droogte mag niet worden gebrand (vuurkorf, vuurton, barbecue) met vaste brandstof (hout, houtskool, briketten e.d.) in brandgevaarlijke natuurgebieden.
Toelichting: 11.1 De tekst is in overeenstemming met het Bouwbesluit. Ten behoeve van de aanvrager is het aan te bevelen een bijlage met bedoelde stoffen toe te voegen aan de vergunning. 11.2
Verboden te roken
Open vuur verboden
11.3 Volgens het Handboek Evenementen Maken van VVEM (2006) zouden kampvuren moeten worden verboden als er bij een meerdaags evenement wordt gekampeerd. Dit vanwege het gevaar van tentbranden en rookvergiftiging. De optie om gezamenlijk gecontroleerde kampvuren te organiseren kan worden overwogen. De ervaring is echter dat op sommige evenementen met bepaalde groepen bezoekers het lastig tot onmogelijk is om kampvuren geheel te verbieden. Als kampvuren worden toegestaan, moet rekening gehouden worden met het te verbranden materiaal. In ieder geval dient de organisator de volgende maatregelen tegen de gevaren en risico’s van kampvuren te nemen: - Voldoende getrainde evenementenbeveiligers of BHV -ers; - Voldoende adequate blusmiddelen; - Voldoende toezicht, bijv. in uitkijktorens voorzien van communicatiemiddelen en blusmiddelen; - Goede afvalvoorzieningen om de aanwezigheid van brandbare materialen te minimaliseren. 11.5 Ten aanzien van lid b geldt het advies om een vuurkorf af te zetten met een hekwerk (driehoek) ter voorkoming van ongevallen (brandwonden, in brand raken van kleding). 11.6 Het gebruik van vaste brandstof veroorzaakt vliegvuur. Bij extreme droogte is het risico van vliegvuur groot: het kan gemakkelijker brand veroorzaken. Wanneer sprake is van extreme droogte wordt bepaald door de (regionale) brandweer.
Versie 3.0
september 2012
39
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 12 Logboek 12.1
12.2 12.3
De historie van de brandbeveiligingsvoorzieningen, de installaties, de werkzaamheden en het beheer en onderhoud bij of op grond van enig voorschrift uit deze handreiking inclusief bijlagen vereist, worden in een logboek vermeld. Het logboek ligt in de inrichting ter inzage en wordt onmiddellijk aan de met toezicht belaste personen getoond. Constructieonderdelen die uitsluitend met aanvullende behandelingen de benodigde prestaties kunnen garanderen, zijn voorzien van een geldig certificaat. Het certificaat wordt opgenomen in het logboek.
Toelichting Met de historie van de installatie wordt bedoeld: alle technisch relevante informatie voor een correcte aanleg van de installatie, de werkzaamheden die verricht zijn aan de installatie, de verslagen van de maandelijkse controles, de certificaten etc. Eveneens dienen de resultaten van de ontruimingsoefeningen in het logboek vastgelegd te worden. 12.2 Echter, alleen indien van toepassing zal bij een evenement een logboek bijgehouden en overlegd moeten kunnen worden. Het mogen duidelijk zijn dat het veelal bij een evenement weinig realistisch is om een logboek aan te houden. Dit vanwege het tijdelijke karakter, het feit dat installaties niet worden gebruikt en er geen sprake kan zijn van maandelijkse controles. Doorgaans hebben deze zaken betrekking op een bouwwerk en is het in dat geval geregeld via het Bouwbesluit. Ook al is geen logboek benodigd, er moeten wél controles plaatsvinden door brandweer, milieu en bouwtoezicht bij de opbouw én tijdens het evenement.
Versie 3.0
september 2012
40
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 13 Bekleding, stoffering en versiering 13.1 Algemeen 13.1.1 Aankleding in een besloten ruimte voor het verblijven of het vluchten van personen mag geen brandgevaar opleveren. Dit gevaar is niet aanwezig indien: a. de aankleding een navlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden; b. de aankleding onbrandbaar is, of c. de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert. 13.1.2 Stoffering en versiering worden vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur. 13.1.3 Verticale vrije ruimte tussen de vloer van een besloten ruimte voor het verblijven of het vluchten van meer dan 50 personen en niet op de vloer aangebrachte aankleding is ten minste 2,5 meter, tenzij: a. De aankleding onbrandbaar is; b. De aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert, of c. De aankleding zich bevindt boven een gedeelte van een vloer waar zich geen personen behoren te bevinden. 13.1.4 De aankleding in een besloten ruimte mag bij brand geen druppelvorming geven boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen. 13.1.5 Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen geen gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken. 13.1.6 De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan: - NEN 1775, uitgave 1998/A1:2000, klasse T1, ten behoeve van vloeren en trappen; - NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2 ten aanzien van overige stoffering en versiering; -1 - NEN 6066/A1, uitgave 1997, optische rookdichtheid < 2.2 m , maar niet voor vloeren en trappen. 13.1.7 Met brandbaar gas gevulde ballonnen zijn niet toegestaan in een inrichting / een bouwwerk.
13.2
Kerstbomen en kersttakken Voor het gebruik van kerstbomen en kersttakken verwijzen wij u, gezien het tijdelijke karakter qua gebruik, naar de Cobra-folder nr.18/publicatie van het NVBR
13.3
Standbouw
13.3.1 Toepassing van hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat: - Het materiaal moet ten minste 3,5 millimeter dik zijn; - Het materiaal moet ten aanzien van vlamuitbreiding kunnen worden ingedeeld in klasse 2, als bedoeld in NEN 6065, uitgaven 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997. 13.3.2 Toepassing van kunststoffen, in dit geval foliemateriaal: - Het materiaal moet op een ondergrond van onbrandbaar materiaal zijn geplakt of op board, triplex, multiplex, spaanplaat of hout in de hiervoor aangegeven hoedanigheid. 13.3.3 Toepassing van kunststoffen, in dit geval plaatmateriaal: - Deze stoffen moeten voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.
Versie 3.0
september 2012
41
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
-
Deze stoffen en materialen mogen nadat zij in aanraking zijn gekomen met vuur of nadat zij aan hoge temperaturen hebben blootgestaan geen prikkelende of voor de gezondheid schadelijke gassen of dampen ontwikkelen en mogen niet druipen. 13.3.4 Toepassing van papier zoals behangpapier, crêpepapier en fotopapier - Het papier moet zijn geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor omschreven hoedanigheid, ofwel - het papier moet door impregneren voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2.
13.4
Toepassing van textiel
13.4.1 Toepassing van textiel in verticale toepassing: - Brandbaar textiel moet door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt, of moeilijk brandbaar zijn geworden door het materiaal op hout, hardboard, triplex, multiplex of spaanplaat te plakken. 13.4.2 Toepassing van textiel in horizontale toepassing: - Versieringen in de vorm van vlaggen, parachutes en doeken e.d. mogen niet horizontaal tegen het plafond worden aangebracht, tenzij deze zijn onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 35 centimeter of zijn onderspannen met een metaaldraad in twee richtingen met een maaswijdte van ten hoogste 70 centimeter. - Brandbaar textiel moet tevens door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt.
Toelichting: Algemeen Bij stoffering en versiering moet naast de inrichting van een inrichting/tent ook gedacht worden aan tijdelijke versiering. 13.1.1 Deze voorschriften zijn in overeenstemming met het Bouwbesluit en worden uitsluitend aan een besloten ruimte gesteld, omdat wordt aangenomen dat aan een niet-besloten ruimte, bijvoorbeeld een binnenplaats of tuin, andere (beperktere) brandveiligheidsrisico’s kleven. Ad a. De moeilijk brandbare hoedanigheid is voor verticale textiel bepaald volgens NEN-EN ISO 6940: 2004 (Textiel - Brandgedrag - Bepaling van de ontvlambaarheid van verticaal geplaatste proefstukken) en moet vallen in de klasse "niet gemakkelijk ontvlambaar". Ad c. De vraag wanneer aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert is sterk afhankelijk van de omstandigheden. In het algemeen is een kerststukje op de tafeltjes in een restaurant geen probleem. Dat kerststukje kan wel een probleem worden als er in de nabijheid aankleding is waarnaar brand in het kerststukje eenvoudig kan overslaan. 13.1.2 Een vrije hoogte van 2,5 meter is noodzakelijk in verband met de menselijke maat. 13.1.4 In het eerste lid van artikel 7.4 van het Bouwbesluit is bepaald dat aankleding geen brandgevaar mag opleveren. Daarbij is aangegeven, dat dit gevaar niet bestaat wanneer aan de daar genoemde voorwaarden is voldaan. Dit is het geval wanneer: a. de navlamduur ten hoogste 15 seconden en de nagloeiduur ten hoogste 60 seconden is b. de aankleding onbrandbaar is, of c. de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert.
Versie 3.0
september 2012
42
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Een concrete bepalingsmethode waar in dit besluit naar kan worden verwezen is niet beschikbaar. Door de NVBR wordt in haar folder «Brandveiligheidsinfo 18: feestversiering het kan en moet veilig!» met name voor de onderdelen a en b hierover praktische informatie gegeven. Deze folder kan worden gedownload via www.brandweer.nl. De recent ontwikkelde Nederlandse technische afspraak NTA 8007 «Brandgedrag versieringsmaterialen» bevat eveneens informatie die de praktijktoepassing van die onderdelen kan ondersteunen. Deze NTA is verkrijgbaar bij NEN (www.nen.nl). De vraag wanneer aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert is sterk afhankelijk van de omstandigheden.
13.1.7 Wanneer er in een bouwwerk met gas gevulde ballonnen aanwezig zijn, is er een verhoogde kans op het ontstaan van een ontploffing en als gevolg daarvan branduitbreiding.
Hoe herken je brandveilige versiering? Veel leveranciers bieden brandveilig, brandvertragende of moeilijk ontvlambare versieringsmaterialen aan. Dit materiaal bestaat soms uit materialen, die uit zichzelf al veilige eigenschappen hebben, maar het komt ook voor dat de leverancier de materialen heeft geïmpregneerd. In het verleden is gebleken dat het voor de consument niet eenvoudig is om de brandveilige materialen te onderscheiden. De consument moet bij de leverancier nadrukkelijk te vragen naar de artikelen met een brandvertragende kwaliteit. Daarnaast moet hij erop letten of op de verpakking is aangegeven, dat het hier een brandvertragende kwaliteit betreft. Het is verstandig om de verpakking te bewaren om aan te kunnen tonen dat het materiaal een brandvertragende kwaliteit bezit. Ook zijn soms certificaten in omloop, die namens de fabrikant aan de afnemers worden uitgereikt. Als dat mogelijk is, moet de consument te vragen om een certificaat van het product dat hij koopt en het in zijn bedrijf te bewaren. Een toezichthouder kan verlangen dat het certificaat wordt getoond. Als de materialen uit de verpakking zijn gehaald, is echter nauwelijks meer te achterhalen aan welke eis het materiaal precies voldoet. Het kan dus zijn dat een toezichthouder namens de gemeente de versieringen alsnog wil beproeven. Hij zal daarbij een vaste testmethode toepassen, die hieronder is beschreven. Na aankoop materialen impregneren Het impregneren van materialen is een specialistische bezigheid. De consument moet dit dan ook laten verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. Indien de consument materialen laat impregneren moet hij een schriftelijk bewijs te vragen, waarmee door het bedrijf wordt aangetoond dat het materiaal door de behandeling aan de gestelde eisen voldoet. In ieder geval moet erop gelet te worden dat het bedrijf dat de materialen impregneert gecertificeerd is volgens een norm uit de ISO 9000-reeks, die van toepassing is op de activiteiten waarvoor opdracht is gegeven. Eenvoudige brandproef Bij twijfel of het materiaal brandvertragend is, kan een eenvoudige proef uitsluitsel geven: - Neem een monster (5 x 25 cm) van het materiaal; - Ga naar buiten en houdt een uiteinde van het monster gedurende minimaal 5 seconden in een vlam, bijvoorbeeld van een aansteker of lucifer; - Neem de ontstekingsbron weg, wanneer het monster vlam heeft gevat of nadat 5 seconden zijn verstreken. Het materiaal voldoet als aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan: - Tijdens de verhitting zijn geen druppels vrijgekomen (al of niet brandend of druipend); - Tijdens de verhitting zijn geen roetvlokken vrijgekomen; - Het materiaal vlamt niet meer dan 15 seconden na en gloeit maximaal 60 seconden na, nadat de aansteker of lucifer is weggenomen. In Nederland zijn geen normen beschikbaar voor de bepaling van de materiaaleigenschappen van stoffering en bekleding voor wat betreft ‘brand- en rookklassen’. Voor versiering is in Nederland de NTA 8007 ‘ Brandgedrag versieringsmaterialen’ opgesteld. Deze norm geeft geen classificatie van
Versie 3.0
september 2012
43
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
brand- en rookklassen (of een vergelijkbaar systeem met een transponeringstabel) zoals dat in het Bouwbesluit wordt gebruikt. Een concrete bepalingsmethode waar in dit handboek naar kan worden verwezen is dus niet beschikbaar. Daarom wordt via www.Brandweerkennisnet.nl door de NVBR in haar reeks ‘brandveiligheidsinfo’ hierover praktische informatie gegeven met de folder ‘Brandveilig feestvieren’.
Versie 3.0
september 2012
44
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 14 Opstelling van inventaris 14.1
14.2
14.3
14.4 14.5 14.6
De inrichting van een ruimte is zodanig dat: a. voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m² vloeroppervlakte beschikbaar is; b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m² vloeroppervlakte beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang; c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m² vloeroppervlakte beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen, zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voorzover die zitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig met een breedte van ten minste 0,40 m, gemeten tussen de loodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij als bedoeld in het derde lid tussen de zitplaatsen een tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte. Een rij zitplaatsen die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft ten hoogste: a. 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte als bedoeld in het derde lid niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,60 m is; b. 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte als bedoeld in het derde lid groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,60 m is; c. 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte als bedoeld in het derde lid groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 1,1 m is.
Toelichting: De inhoud van artikel 14 is in overeenstemming met artikel 7.13 van het Bouwbesluit. Met dit artikel wordt een voldoende doorstoomcapaciteit tussen in rijen opgestelde stoelen gewaarborgd. 14.1 Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de inventaris. Rekenvoorbeeld 1: De vloeroppervlakte van een ruimte is 70 m2. In deze ruimte zijn 60 stoelen opgesteld met een oppervlakte van 0,22 m2 per stoel (totaal 13,2 m2) en losse podiumelementen meteen totale oppervlakte van 15 m2. In de ruimte zijn geen staanplaatsen. De beschikbare vloeroppervlakte van deze ruimte bedraagt dus 70 m2 - (13,2 m2 + 15 m2) = 41,8 m2. Dit komt neer op een beschikbare vloeroppervlakte per persoon van 41,8 m2: 60 = 0,69 m2. Als zich niet meer dan60 personen in de ruimte bevinden behoeven de zitplaatsen dus niet aan de vloer te zijn bevestigd. Rekenvoorbeeld 2: Als in dezelfde ruimte als hiervoor 90 zitplaatsen worden gerealiseerd (90 x0,22 m2 = 19,8 m2) dan bedraagt de beschikbare vloeroppervlakte van deze ruimte 70 m2 - (19,8 m2+ 15 m2) = 35,2 m2. Dit komt neer op een beschikbare vloeroppervlakte per persoon van 0,39 m2.De zitplaatsen moeten dus zodanig zijn gekoppeld of aan de vloer bevestigd dat ze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang. 14.2 Het onderling koppelen van stoelen moet zodanig gerealiseerd te worden dat deze als gevolg van gedrang niet ontkoppeld kunnen worden. Om een veilige ontvluchting te kunnen garanderen in een ruimte waarin veel mensen samenkomen, moet de inrichting hiervan niet kunnen verschuiven of
Versie 3.0
september 2012
45
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
omvallen. Wanneer de inrichting omvalt of verschuift zal dit namelijk de ontvluchting belemmeren en leiden tot ongewenste paniek. Het koppelen van stoelen door middel van losse koppelstukken, tiewraps e.d. is mogelijk, maar wordt afgeraden om te doen. Tot op heden is er maar één goedgekeurde losse stoelkoppeling (chairlink); deze koppeling is echter maar bij een beperkt aantal stoelen te gebruiken. Koppelen met tiewraps is mogelijk, maar sterk afhankelijk van het soort stoel; hoe staan de poten, zitten leuningen in de weg, waar kunnen tiewraps bevestigd worden. Ook is het koppelen van stoelen door middel van tiewraps is een arbeidsintensieve klus en wordt mede daarom afgeraden. Het koppelen met behulp van tiewraps moet gezien worden als een noodoplossing en het gebruik daarvan is ter beoordeling door de brandweer. Een ander alternatief dat gebruikt zou kunnen worden, is het koppelen door middel van klittenband. Ook hier geldt dat deze als noodoplossing gezien moet worden. Er is een norm ontwikkeld, NEN-EN 14703:2007 ‘Meubelen - Verbindingen voor gekoppelde zitmeubelen - Sterkte en veiligheidseisen en beproevingsmethoden’;.
14.3 Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen. Bankjes bij voorstellingen in scholen, sporthallen e.d. Bij veel voorstellingen worden zogenaamde gymnastiekbankjes gebruikt als zitplaats voor kinderen. De lengte van deze bankjes is 3 meter. Bij de onderbouw (4 – 8 jaar) kunnen gemiddeld 10 kinderen op een bankje plaats nemen en bij de bovenbouw (8 – 12) jaar 8 kinderen. De lengte van de bankjes is gelijk aan vijf losse stoelen (maximaal vier mag volgens het gebruikbesluit) of zes gekoppelde stoelen. Hierdoor ontstaat de situatie dat er per drie meter ruimte 4 personen meer in een ruimte aanwezig kunnen zijn. De bankjes vallen niet snel om en versperren daardoor de vluchtroutes niet. Bij voorstellingen mogen maximaal drie banken tegen elkaar worden geplaatst en dan moet een vrije ruimte van 0,45 meter worden aangehouden. Dit betekent dan maximaal 30 personen op een rij. Tussen de rijen moeten een vrije ruimte zijn van 0,40 meter Er moet per situatie gekeken worden of het aantal aanwezige kinderen voldoet aan de bezettingsgraadklasse en aan het aantal meters (nood)uitgang omdat er op deze manier vele malen meer kinderen (toename van +/- 65%) in een zaal kunnen dan wanneer deze kinderen op stoelen plaatsnemen.
Versie 3.0
september 2012
46
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 15 (Markt)kramen 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6
Marktkramen moeten zodanig worden opgesteld, dat deze geen gevaar opleveren voor de omgeving. Indien de marktkramen in een lintopstelling zijn opgesteld moet er een vrije doorgang aanwezig te zijn van ten minste 3,50 meter breed tussen de luifels. Indien de marktkramen in een blokopstelling (vierkant/ rechthoek) zijn opgesteld moet iedere kraam benaderd te kunnen worden. Een marktkraam moet op maximaal 40 meter door een tankautospuit benaderd te kunnen worden. In de vrije doorgang tussen marktkramen en tussen marktkramen en gevels mogen geen obstakels worden geplaatst. (Tui-)draden, elektriciteitskabels e.d. welke over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,20 meter boven het straatniveau te worden aangebracht.
Toelichting Deze voorschriften gelden voor marktkramen op een braderie en/of snuffelmarkt. Voorschriften voor jaarmarkten en de wekelijkse markt wordt geregeld via de marktverordening en vallen dus niet onder de evenementenvergunning. Er is een handreiking opgesteld voor veiligheid op markten, die aangestuurd kan worden voor de gemeentelijke marktverordening. Er zijn geen noemenswaardige verschillen met de voorschriften uit dit evenementenbeleid. 15.1 Artikel 7.5 van het Bouwbesluit: Brandveiligheid inrichtingselementen 1. In een voor publiek toegankelijke ruimte opgestelde stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen zijn brandveilig. 2. Aan het in het eerste lid gestelde is voldaan indien een naar de lucht toegekeerd onderdeel van het inrichtingselement: a. Onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief wijzigingsblad A2: 2001; b. Voldoet aan brandklasse A1, als bedoeld in NEN-EN 13501-1; c. Een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan brandklasse D, als bedoeld in NEN-EN 13501-1; d. Een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, of e. Een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder c of d. 15.2 Het is duidelijk dat in sommige dorpskernen en/of binnensteden deze ruimte niet altijd beschikbaar is. In dat geval zal maatwerk moeten worden geleverd. Zo kan in de vergunning worden opgenomen dat in geval van brand door de brandweer schade aan de kraam kan worden gereden. 15.4 De afstand van 40 meter is naar analogie van artikel 6.38 lid 3 van het Bouwbesluit, namelijk dat een tent / bouwwerk tot op 40 meter te benaderen is. 15.5 Bijvoorbeeld het plaatsen van vlaggen, borden, luifels of kledingrekken (al dan niet verrijdbaar) binnen de geëiste vrije ruimte tussen kramen is dus niet toegestaan. Daarnaast is het van belang, dat verpakkingsmateriaal ordentelijk wordt opgeslagen achter de kraam en tijdig wordt afgevoerd naar een afvalinzameling. Ook dient de ruimte tussen gevels en kramen over een breedte van minimaal 1 meter vrijgehouden te worden vanwege de bereikbaarheid van toegangsdeuren en nooduitgangen. 15.6 De afstand van 4.20 meter is benodigd voor de doorgang van hulpverleningsvoertuigen.
Versie 3.0
september 2012
47
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 16 Afval 16.1 16.2 16.3 16.4 16.5 16.6
Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde en goed af te sluiten containers. Asbakken moeten regelmatig worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal. De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd. De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd, tenzij voor die ruime(s) een rookverbod geldt. Voor iedere voorstelling moet de ruimte onder de tribunes en vuilcontainers van papier en ander afval zijn ontdaan. Containers e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde tekening.
Toelichting: Brand ontstaat vaak in het afval. Met veilig opgestelde afvalbakken blijft de brand beperkt. 16.4 Voorkeur geniet vlamdovende afvalbakken. 16.5
FOUT
GOED
FOUT
GOED
16.6 3 De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m c.q. containerverzamelplaatsen en een gebouw moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten aanwezig is.
Versie 3.0
september 2012
48
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 17 Opslag van materialen 17.1
17.2
Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mag slechts op die plaats(en) zoals deze op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven. Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of te plaatsen, dat daardoor het gebruik van een brandmeldpaneel, handmelders blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.
Toelichting: 17.1 Tekst Bouwbesluit Artikel 7.6 Brandgevaarlijke stoffen 1. In, op of nabij een bouwwerk/ inrichting is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 7.6 aanwezig (zie Bouwbesluit voor tabel). 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien: a. de in tabel 7.6 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, met dien verstande dat de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is; b. de stof deugdelijk is verpakt, waarbij: 1. de verpakking tegen normale behandeling bestand is, 2. de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding, en 3. geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen, en c. de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen. 3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op: a. brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor; b. brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel; c. voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken; d. gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter; e. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61°C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter, en f. brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan bij of krachtens de Wet milieubeheer of de WABO is toegestaan. 4. Bij het berekenen van een toegestane hoeveelheid als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend. 5. In afwijking van het derde lid, onderdeel e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een In dat onderdeel bedoelde oliesoort toegestaan indien de wijze van opslag en gebruik daarvan zodanig is dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende worden voorkomen.
Versie 3.0
september 2012
49
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 18 Gebruiksvoorschriften met betrekking tot Evenementenbeveiliging en Publieksbeveiligingsdiensten 18.1 18.2 18.3 18.4 18.5
Een evenement moet op een veilige wijze te worden georganiseerd. Een evenementenbeveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen die gesteld zijn in hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30:2004. Een evenementenbeveiliger voldoet aan de eisen die gesteld zijn in hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30:2004 Het bevoegde gezag legt aan de organisator van een evenement de verplichting op om een risicoanalyse op te stellen. De risicoanalyse moet voldoen aan hoofdstuk 4 “Fundamentele uitgangspunten” van de NTA 8020-30 (september 2004).
Toelichting: 18.4 Overal zijn risico’s. Pas als die onderkend worden kan ermee gewerkt worden. Sommige risico’s blijken dan uit te sluiten ( of op te lossen). Andere risico’s zullen blijven bestaan maar kunnen wellicht minder “ernstig” worden gemaakt. Het is van groot belang, dat alle aspecten van het evenement tegen het licht worden gehouden en bepaald worden wat de mogelijke risico’s zijn. Deze risico- inschatting zal in de meeste gevallen gemaakt worden door de organisator, de gemeente en de adviserende diensten. Nadat de risico’s zijn geïdentificeerd, moet worden bekeken hoe met elk risico moet worden omgegaan. Als duidelijk is, dat een risico kan worden verminderd en dat dit gezien tijd, plaats, financiën en andere mogelijkheden geboden is, moeten de te nemen maatregelen worden bepaald. Bij de inventarisatie van de risico’s van een evenement moeten alle aspecten van het evenement worden betrokken. Aan de hand van een risicoanalyse is de brandweer beter in staat om preventieve of preparatieve maatregelen te nemen, bijv een aanvalsplan voor het evenement opstellen. In bijlage 5 staat een stappenplan beschreven voor een risico – inventarisatie. 18.5 De uitwerking van de eisen genoemd in 18.5 moet voldoen aan bijlage 5 van deze norm. Voor een nadere toelichting van de uitwerking wordt verwezen naar de “Leidraad Veiligheid publieksevenementen”, Nibra publicatienummer 14, oktober 2002.
Versie 3.0
september 2012
50
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 19 Bijzondere activiteiten 19.1
De te gebruiken drukhouders met vloeibaar gas voor luchtballonnen moeten buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd te worden opgesteld op een veilige plaats; 19.2 Van een circuit moet een situatietekening ter goedkeuring worden overlegd, waarop moet zijn aangegeven: - de indeling van het terrein waarop de wedstrijden worden verreden; - de opslagplaats van de brandstof voor de voertuigen; - de opstellingsplaatsen van de blusmiddelen. Toelichting Bijzondere en risicovolle activiteiten tijdens of als evenement zijn er in allerlei soorten. Denk daarbij aan activiteiten als abseilen, bungee-jumpen, klimmen op een klimwand, spelen op luchtkussens, luchtballon varen, tokkelen, modelvliegtuigen besturen, allerlei paardensportevenementen. Veiligheid is hierbij een aspect waar de gemeente acht op slaat. Dit is echter niet per definitie de brandweer. Veelal zijn er ook andere afdelingen die zich met (de veiligheid betreffende) dergelijke activiteiten bezighouden. Vliegen Alle luchtvaartactiviteiten zijn verboden totdat is aangetoond dat ze veilig kunnen plaatsvinden. Dat is nationaal en international het basale uitgangspunt voor het garanderen van de luchtvaartveiligheid. Voordat luchtvaartuigen, luchtvaartpersoneel of luchtvaartproducten worden toegelaten tot de luchtvaart moeten ze eerst aan de regels voldoen. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt hier toezicht op door middel van vergunningverlening en inspecties. Binnen de commerciële luchtvaartmaatschappijen, de recreatieve luchtvaart, de sportluchtvaart, opleidingsinstellingen en vluchtnabootsers worden vergunningen verleend Met het oog op een zo groot mogelijke risicobeperking voor zowel de bestuurders van demonstratietoestellen als voor het publiek en derden op de grond zal ook een luchtvaartvertoning met de nodige voorzorgsmaatregelen plaats te vinden. De ‘Regeling Luchtvaartvertoningen’ voorziet hierin door eisen te stellen aan de locatie en de organisatie van een luchtvaartvertoning. De brandweer keurt alleen de opstellingsplaats evenals de noodzaak en mogelijkheid van een eventueel repressief optreden. Racen e.d. Bij auto- of motorcross, tractorpulling, quadrijden etc. moet worden voldaan aan landelijke richtlijnen van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging, KNMV, die reglementen heeft opgesteld voor de diverse motorsport evenementen. Hier gelden de algemene regels over vrijhouden van het terrein en de bereikbaarheid voor de hulpverleningsvoertuigen. Verder is van belang om afhankelijk van de situatie voldoende blusmiddelen aanwezig te hebben. Dit laatste heeft uiteraard verband met aanwezige brandstoffen en het risico op ongelukken met voertuigen. (theater)Vuurwerk Voor het afsteken van (theater)vuurwerk bij een evenement gelden de bepalingen van het Vuurwerkbesluit. De provincie is bevoegd gezag. Tot maximaal 10 kg theatervuurwerk en maximaal 100 kg consumentenvuurwerk kan het afsteken van vuurwerk, conform Artikel 3.3.4a van het Vuurwerkbesluit, gemeld worden aan Gedeputeerde Staten. Dit moet minimaal 2 weken voor het afsteken te gebeuren. Voor het overige zal een vergunning moeten worden aangevraagd. Gedeputeerde Staten verlenen geen toestemming, indien geen verklaring van de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht is ontvangen. Dit in verband met de veiligheid, dat er geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van toestemming (dit gaat puur over de openbare orde). Gedeputeerde Staten stellen alvorens toestemming te verlenen, de commandant van de regionale brandweer in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag. In alle gevallen neemt de regionale brandweer contact op met het lokale korps voor afstemming en advies betreffende de aanvraag of melding.
Versie 3.0
september 2012
51
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Artikel 20 Brandveiligheid Vreugdevuren
20.1 20.1.1
20.1.2 20.1.3 20.1.4
Het ontbranden van vreugdevuren is, mits de gemeente (college B&W) ontheffing heeft verleend voor artikel 10.2 Wet Milieubeheer, onder voorwaarden toegestaan; De maximale omvang maximale omvang van een vreugdevuur is 1000 m³. Dit komt overeen met een stapel met een hoogte van 8 m bij een grondvlak van 11 x 11 of een hoogte van 4 m bij een grondvlak van 16 x 16 m; Aanvragen voor een vreugdevuur met een grotere omvang dan 1000 m³ worden met enige terughoudendheid behandeld; De afstand tussen de brandstapel en een verharde weg of pad moet bij voorkeur maximaal 40 meter bedragen om bereikbaarheid met een tankautospuit mogelijk te maken; Veiligheidsafstanden: Bij het oprichten en verbranden van het vreugdevuur moeten de volgende minimale veiligheidsafstanden in acht worden genomen: Afstand tot: Gebouwen / objecten Publiek Rieten daken / terrein met riet, heide, dor gras etc./ opslag van hooi of stro Openbare weg Auto(snel)wegen Bovengrondse hoogspanningskabels Meldingsplicht netbeheerder als de afstand tot een hoogspanningskabel kleiner is dan Ondergrondse buisleidingen (gas, dpo)
< 100 m³ 25 m 25 m 200 m 25 m
25 m
< 1000 m³ 50 m 50 m 400 m voorzien van zandbed 500 m 100 m 500 m 50m
Voor overige situaties en vreugdevuren met een grotere omvang dan 1000 m³ moet de veiligheidsafstand bepaald te worden door de lokale brandweer, in overleg met bureau Risicobeheersing van de Veiligheidsregio Brandweer Hollands-Midden. 20.1.5 Voor het aansteken van het vreugdevuur moet de brandstapel stabiel en aaneengesloten zijn opgebouwd; 20.1.6 De brandstapel mag uitsluitend bestaan uit snoeihout (conform de witte lijst van www.infomil.nl) of schoon pallethout in geval van de verbranding van huttenbouwfeesten; 20.1.7 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de windkracht 6 of meer is; 20.1.8 Bij extreme droogte (de regionale brandweer kan hiervoor een indicatie geven gebaseerd op klimatologische gegevens) mag een vreugdevuur niet worden aangestoken; 20.1.9 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken indien de (verwachte) windrichting pal op woonbebouwing is gericht; 20.1.10 Een vreugdevuur mag niet worden aangestoken of de ontbranding moet worden beëindigd indien de windrichting zodanig is dat derden of het verkeer op de openbare weg door rookontwikkeling of vliegvuur wordt gehinderd; 20.1.11 Indien tijdens het branden van het vreugdevuur ernstig gevaar of hinder ontstaat, kan door of namens burgemeester en wethouders besloten worden het vuur voortijdig te beëindigen en af te blussen;
Versie 3.0
september 2012
52
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
20.1.12 Het aansteken van het vreugdevuur mag uitsluitend gedaan worden met behulp van een gasbrander of door middel van stro in de stapel. De gasfles moet na het aansteken van de brandstapel verplaatst worden tot een afstand minimaal gelijk aan de afstand tot publiek en gebouwen; 20.1.13 Het aansteken van het vreugdevuur mag niet versneld worden door gebruik te maken van vloeibare brandstoffen als benzine, diesel, afgewerkte olie; 20.1.14 Tijdens het vreugdevuur moet voldoende EHBO materiaal aanwezig zijn; 20.1.15 Tijdens het vreugdevuur <100 m³ moet er minimaal 1 handbrandblusser met een inhoud van ten minste 6 kg blusstof aanwezig zijn. Bij een vreugdevuur >100 m³ minimaal 2 brandbrandblussers met een inhoud van minimaal 6 kg blusstof; 20.1.16 Tijdens het branden van het vreugdevuur moeten minimaal twee meerderjarigen aanwezig zijn, waaronder de houder van de ontheffing of de toezichthouder; 20.1.17 De houder van de ontheffing of de toezichthouder moet aanwezig blijven tot het vuur volledig is gedoofd; 20.1.18 Bij het verlaten van de stookplaats moet het vuur zijn geblust, zodat geen gevaar bestaat voor doorsmeulen of wederom opvlammen van brandbare stoffen; 20.1.19 De houder van de ontheffing moet de (as)resten uiterlijk binnen een week na de verbranding op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze hebben afgevoerd. Voldoet de houder niet aan deze verplichting dan zullen de resten door de gemeente worden opgeruimd op kosten van de houder van de ontheffing; 20.1.20 De stookplaats moet door de houder van de ontheffing weer volledig in oorspronkelijke staat worden teruggebracht. Toelichting 20.1 Zoals in vele delen van Nederland, worden in de Veiligheidsregio Hollands Midden regelmatig vreugdevuren ontstoken. Waar in de oostelijk deel van Nederland paasvuren traditie zijn, worden in onze regio kerstboomverbranding en kindervakantiedorpen (=huttenbouw) ontstoken. Uiteraard is het van belang, dat er een aantal voorwaarden worden gesteld om de (brand)veiligheid te borgen. Er is getracht om een zo compleet mogelijk advies op te stellen. Het kan voorkomen dat door lokale omstandigheden aanvullende voorwaarden nodig zijn. De regionale brandweer kan daarbij als adviseur fungeren. Het doel is uiteindelijk regionale eenduidigheid met betrekking tot deze voorschriften. Bij gelijkwaardige oplossingen (zie ook artikel 21) is het advies en dringende verzoek om deze voor te leggen aan de Veiligheidsregio Hollands Midden. Aanvraag: Om tot een eenduidig beleid te komen is er afstemming over dit beleid geweest met de Omgevingsdienst West-Holland ODWH. Om de ontheffingen te kunnen behandelen is besloten om de onderstaande gegevens op te vragen: • Alleen maatschappelijke organisaties kunnen in aanmerking komen voor een ontheffing. • Voor het aanvragen van een ontheffing voor het houden van een vreugdevuur moet uiterlijk 8 weken voor het ontbranden van het vreugdevuur een volledig ingevuld aanvraagformulier toegezonden worden aan het college. • De aanvraag dient vergezeld te gaan van een schriftelijke toestemming van de eigenaar van de grond waarop het vreugdevuur wordt aangelegd. • De aanvraag moet tevens een situatietekening op schaal (minimaal 1:1000) bevatten met de locatie van het vreugdevuur inclusief de afmetingen van het vreugdevuur en de afstanden tot de kwetsbare omgeving (gebouwen, rieten daken, natuurterrein, opslag van hooi/stro). Op de tekening moet tevens de aanwezige hoogspanningsleidingen, ondergrondse buisleidingen en kabels en open (blus)water zijn aangegeven; • De aanvrager c.q. aanvragers dienen op de hoogte te zijn van de voorwaarden en voorschriften behorende bij de ontheffing. • De aanvrager van de ontheffing moet meerderjarig zijn. • De ontheffing moet te allen tijde getoond kunnen worden aan toezichthoudende ambtenaren.
Versie 3.0
september 2012
53
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Wettelijk kader Met de wijziging van de Wet Milieubeheer (WM) in mei 2003 is in artikel 10.2 het verbod opgenomen voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Tot dan was dit verbod opgenomen in artikel 5.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Artikel 10.2 lid 1 geeft een algemeen verbod om onder meer zich van afvalstoffen te ontdoen door deze te verbranden. Daarnaast hebben burgemeester en wethouders op grond van artikel 10.63 lid 2 de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van dit verbod, mits het milieubelang zich er niet tegen verzet en het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Het verbod op het verbranden van afvalstoffen is nu dus in zowel de WM als de APV geregeld. Dit houdt in dat er ook twee verschillende ontheffingen moeten worden aangevraagd: een ontheffing op grond van artikel 10.63 WM. De voorschriften bij deze ontheffing mogen alleen dienen ter bescherming van het milieu; een ontheffing op grond van artikel 5.5.1 van de APV. Hierin mogen uitsluitend aspecten op het gebied van openbare orde en veiligheid worden geregeld. In verband met de juridische grondslag wordt samenvoeging van beide ontheffingen door het VNG afgeraden. Een goede coördinatie tussen de vergunningverleners op is in dit geval essentieel. Zij kunnen daarbij de (brand)veiligheidsvoorschriften hanteren en bij twijfel of bij niet benoemde gevaarlijke en/of risicovolle situaties advies inwinnen bij de lokale brandweer. Het gedogen van vreugdevuren is in strijd met de WM. Zeker wanneer de gemeente tevoren plaatsen aanwijst en/of prepareert, bijvoorbeeld door er betonplaten of zand neer te leggen. De gemeente zal een ontheffing op naam moeten verlenen voor het aanleggen van een vreugdevuur. Overigens is het verbod uit de APV ook een vangnet voor het stookverbod, waar het de openbare orde en veiligheid betreft. Zowel WM als APV spreken over een verbod op het verbranden van afvalstoffen, echter de APV legt ook een verbod op “anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben”. Daarnaast dient voor de verlening van een ontheffing van artikel 10.63, tweede lid WM niet de procedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (AWB) gevolgd te worden. Dit is geregeld in artikel 10.64 lid 3 van de WM. Dat houdt in dat er dus geen voorbereidingsprocedure gevolgd behoeft te worden met ter inzage legging, kennisgeving, et cetera. Wel moet, volgens de artikelen 4.7 en 4.8 van de AWB, de mogelijkheid geboden worden voor zowel de aanvrager als derden om hun zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast moet het besluit gepubliceerd worden, waarna belanghebbenden bezwaar kunnen indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Door deze wijziging in de WM kan een ontheffing binnen redelijk korte termijn verleend worden (maximaal 8 weken). Wet Milieubeheer Artikel 10.2 1. 1. Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. 2.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid. Artikel 10.63 1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalwater zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.30, eerste lid, gestelde verbod. 2.Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Artikel 10.64 2.In afwijking van het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht niet van toepassing op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid. Afdeling 5 Algemene Plaatselijke Verordening Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet Milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. 4. De ontheffing kan worden geweigerd:a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;c. ter bescherming van de flora en de fauna. 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien doorartikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening
Versie 3.0
september 2012
54
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
20.1.4 Bepaling en onderbouwing van de veilige afstanden: Bij het bepalen van veilige afstanden is gekeken naar zowel de afstand tot gebouwen als tot het publiek. Voor de afstand tot gebouwen is daarbij als uitgangspunt genomen dat er bij een warmtestraling < 2 kW/m² geen grote schade door stralingshitte zal plaatsvinden. Bij een hogere waarde zal er in ieder geval zware verkleuring van hout en beschadiging van kunststof optreden en bij 4 kW/m² kan een glazen ruit bezwijken. Aangezien de kritische waarde waarbij hout tot ontbranding komt op 15 kW/m² ligt, is deze in de berekeningen niet meegenomen. Advies veiligheidsafstand voor publiek en objecten: Om tot een goed onderbouwd en werkbaar advies te komen, zijn de volgende overwegingen gemaakt: Globaal gezien is de veilige afstand tot het publiek circa 1,5 keer groter dan de afstand tot gebouwen en objecten. Het is aannemelijk dat personen dichter bij de houtstapel zullen staan dan gebouwen of objecten. Daarom wordt voor de veiligheidsafstanden uitgegaan van het beoordelingspunt waar het stralingsniveau van 1 kW/m² wordt bereikt. Gebouwen staan dan altijd op een nog veiliger afstand.
De warmtestraling zal daarnaast op zijn hoogst zijn op het moment dat de hele stapel in brand staat. Mits er geen extra brandstof toegevoerd wordt, zal de stralingswarmte vervolgens snel afnemen.
Omdat mensen van nature de neiging hebben om eerder voor dan achter de afzetting te gaan staan, kan de afstand iets ruimer genomen dan berekend. Het rekenmodel gaat uit van een blok met de aangegeven afmetingen. Een stapel los gestort hout of kerstbomen, zal nooit de vorm van een blok hebben, maar eerder een kegelvorm. Omdat het stralingsoppervlak van de brandstapel daardoor ook kleiner is, zal de werkelijke waarde van de warmtestraling op de gevonden afstanden lager zijn.
Omdat een van de uitgangspunten is om zo weinig mogelijk verschillende afstanden te hanteren, is uitgegaan van een stapel van maximaal 100 m³ en van 1000 m³ met vaste afstanden. Waarden er tussen kunnen te veel discussie en ruis veroorzaken. De omvang van de houtstapel zal immers niet exact opgemeten worden, maar eerder met een grove schatting bepaald worden.
Voor de kleinere vreugdevuren (< 10 m³ en < 50 m³) die in verschillende gemeenten tijdens de jaarwisseling “gedoogd” worden zijn eveneens afstanden opgenomen. In dat geval echter vanuit handhavingsoogpunt en niet vanuit de vergunningverlening. Daarom zijn deze twee waarden (resp. 10 en 15 meter) ook niet bij de brandveiligheidsvoorschriften in paragraaf 4.1 opgenomen.
De veiligheidsafstanden gelden niet uitsluitend voor gebouwen, maar ook voor andere bouwwerken, objecten, voertuigen etc.
Dit alles in ogenschouw genomen, worden de volgende veiligheidsafstanden geadviseerd:
Afstand met het oog op vliegvuur.
Versie 3.0
september 2012
55
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Naast brandoverslag of brandwonden door straling levert het vliegvuur afkomstig van de brandende houtstapel gevaar op voor gebouwen met rieten daken, gebieden/terrein met riet, heide, dor grasland, et cetera en opslagen van hooi en stro. Afhankelijk van de windrichting en –kracht kunnen gloeiende deeltjes over betrekkelijk grote afstand brand veroorzaken. Er is dan niet direct een minimale veilige afstand te noemen. Het hangt ook af van de soort brandstof. Een kerstboomverbranding geeft duidelijk meer vliegvuur dan een stapel pallets. En natuurlijk spelen ook de overige weersomstandigheden (regen of sneeuw voorafgaand of tijdens de verbranding et cetera) een rol. Als minimale afstand tot bovengenoemde objecten wordt 200 tot 400 meter geadviseerd. Bij het vrijkomen van vliegvuur moet er benedenwinds gecontroleerd worden hoe ver het vliegvuur komt en of er in dit gebied brandgevaarlijke objecten liggen. Overige afstanden Er zijn nog een paar afstanden van belang in verband met de veiligheid. Afstand tot de openbare weg/spoorwegtraject/vaarwater In verband met de stralingswarmte en afleiding van de verkeersdeelnemers is het niet verstandig een vreugdevuur in de onmiddellijke nabijheid van een openbare weg aan te leggen, vooral wanneer dit langs een drukke route is. Tenzij deze weg gedurende het vreugdevuur afgesloten wordt voor het verkeer. De adviesafstand vanaf het vreugdevuur tot de rand van de openbare weg is gelijk aan de geadviseerde afstand tot publiek en gebouwen of overige objecten. Uitzondering hierop is de afstand tot rijks(snel)wegen (A-wegen), provinciale wegen (N-wegen), spooren waterwegen. Om te voorkomen dat het verkeer op deze wegen ernstige hinder ondervindt van de rook afkomstig van het vreugdevuur, moet de minimale afstand 500 meter bedragen tot de rand van de (water)weg of spoortraject. Afstand tot bovengrondse hoogspanningskabels Ten aanzien van hoogspanningskabels zijn er twee redenen om een minimale afstand aan te houden. Allereerst de kans dat er schade of zelfs breuk ontstaat aan de kabel door de hitte van de brand. Daarnaast moet er ook rekening worden gehouden met eventuele blussing van het vreugdevuur en de worplengte van een blusstraal. Twee belangrijke redenen om dus voldoende afstand tot hoogspanningskabels in acht te nemen. Naar aanleiding van een aantal incidenten in het land waarbij hoogspanningsleidingen betrokken waren, is een advies opgesteld door TenneT, de netbeheerder in ons land, in samenwerking met het NIFV (het toenmalige Nibra). In dit advies wordt een minimale afstand tot hoogspanningsleidingen van 100 meter genoemd. Dit geldt voor de werkelijke afstand tot de kabels. Daarnaast is er aan weerszijden van het leidingtracé sprake van een zakelijke rechtstrook van maximaal 40 meter. Binnen deze afstand mogen geen activiteiten plaatsvinden zonder dat de netbeheerder daarvan op de hoogte is. Daarnaast mogen activiteiten in de nabijheid van een hoogspanningsleiding de bedrijfsvoering van de netbeheerder niet in gevaar brengen. Daarom is het verplicht deze activiteiten vooraf te melden bij de netbeheerder. Door TenneT wordt geadviseerd contact op te nemen met de netbeheerder als de afstand tussen het vreugdevuur en een bovengronds hoogspanningstracé minder is dan 500 meter. Op de hoogspanningsmast en via www.klic.nl is te achterhalen welke netbeheerder verantwoordelijk is. Eenzelfde afstand moet overigens ook in acht worden genomen ten aanzien hoogspanningskasten, transformatorstations, gasontvangststations, gasreduceerstations, etc.
van
Afstand tot ondergrondse buisleidingen en kabel. Indien een vreugdevuur precies boven het tracé van een ondergrondse buisleiding of kabel plaatsvindt, zou de afgegeven hitte door geleiding schade kunnen veroorzaken met eventueel lekkage of storing als gevolg. Het door een leiding stromend medium zal echter een groot deel van de opgenomen warmte weer meteen afvoeren, waardoor de kans op een lekkage of op brand of explosie verminderd wordt. Ook de relatief korte tijdsduur dat het vreugdevuur duurt zal voor onvoldoende opwarming van de ondergrond zorgen om schade aan de leiding of kabel te veroorzaken. Alleen bij langdurige blootstelling aan hoge hitte in combinatie met een stilstaand of langzaam stromend medium in de buisleiding zou tot een ernstige beschadiging met brand of explosie kunnen leiden. Om in ieder geval mogelijke incidenten uit te sluiten, wordt geadviseerd een minimale afstand van 25 tot 50 meter tot ondergrondse leidingen en kabels aan te houden.
Versie 3.0
september 2012
56
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Bereikbaarheid voor brandweervoertuigen. Om de brandstapel in geval van een calamiteit te kunnen blussen of het afblussen van de smeulende resten, is het aan te bevelen dat de brandstapel bereikbaar is voor een blusvoertuig. Daartoe moet de stapel bij voorkeur tot op een afstand van maximaal 40 m te benaderen zijn via een verhard pad of weg, geschikt voor een brandweervoertuig. Beschikbaarheid bluswater Bij het adviseren over de locatie van de vreugdevuur moet de brandweer naast de bereikbaarheid voor een blusvoertuig ook de beschikbaarheid van – voldoende – bluswater in acht te nemen. Het vreugdevuur zal immers zo spoedig mogelijk geblust moeten worden als gevaar of ernstige hinder dit noodzakelijk maakt. 20.1.13 Het gebruik van diesel, benzine, afgewerkte olie of andere vloeibare brandstoffen om het vreugdevuren aan te steken wordt afgeraden vanuit milieu- oogpunt (bodemverontreiniging). Daarnaast is benzine of een andere (licht) ontvlambare vloeistof af te raden vanuit veiligheidsoogpunt i.v.m het uitdampen en de mogelijk daaruit volgende explosieve ontsteking van het dampluchtmengsel
Versie 3.0
september 2012
57
Artikel 21 Gelijkwaardigheid
21.1
21.2
Indien niet is voldaan aan enig voorschrift, gegeven bij of op grond van de voorgaande artikelen 1 t/m 20, moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met het desbetreffende bij of krachtens de in artikelen 1 t/m 20 gegeven voorschriften. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt bewerkstelligd. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid en het betreffende voorschrift tevens valt te herleiden tot overwegingen van gezondheid, moeten die overwegingen daarbij in tenminste dezelfde mate in acht zijn genomen.
Toelichting Om tot een eenduidig regionaal beleid te komen en te blijven, is het wenselijk dat indien er een verzoek binnen komt om af te wijken van de voorschriften, dit alternatief voorgelegd wordt aan bureau expertise en advies Risicobeheersing van de Veiligheidsregio Hollands Midden. Zodoende kunnen alternatieven gebundeld en verwerkt worden voor de gehele regio.
58
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Bijlage 2 Checklist controlepunten Doel Gebruiker Attentie
vastleggen resultaten controle evenement brandweer (of andere afdeling belast met controle evenement) de checklist is algemeen gesteld, d.w.z. dat alle voorschriften integraal zijn overgenomen. Voor elk evenement zullen specifieke controlepunten moeten worden opgenomen. Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 1.
niet
Vrijhouden van terreingedeelten en bereikbaarheid 1.1.
Is er goede bereikbaarheid (bij voorkeur meerdere zijden)
1.2.
Zijn tijdelijke inrichtingen onbelemmerd bereikbaar
1.3.
Zijn brandkranen en bluswaterwinplaatsen vrijgehouden
1.4.
Is het terrein afgesloten met hekwerken en is dit snel en gemakkelijk te openen
1.5.
Is het (tijdelijk) bouwwerk/tent tot tenminste 40 m. benaderbaar (reuzenrad te benaderen door redvoertuig)
1.6.
Is er een verbindingsweg naar de toegang aanwezig
1.7.
Is deze verbindingweg geschikt (3, 5 m breed, 4,20 m hoog en verhard)
1.8.
Zijn opstelplaatsen voor een brandweervoertuig geschikt (aslast van min. 10 ton / 15 ton totaal)
1.9. 2.
Zijn voertuigen opgesteld op de goedgekeurde tekening Tenten
2.1.
Is de loopafstand naar de dichtstbijzijnde uitgang max. 30 m.
2.2.
Voldoet het tentdoek aantoonbaar aan de NTA8020-40:2006
2.3.
Voldoen vloeren en trappen aantoonbaar aan klasse T3, NEN 1775
2.4.
Zie 2.2. en 2.3
2.5.
Is er voldoende afstand tussen tent en een ander bouwwerk
2.6.
Belemmeren de tuien de uitgangen en vluchtwegen niet
2.7
Klic melding aanwezig
3.
Uitgangen en vluchtroutes 3.1.
Kunnen aanwezigen twee kanten uit vluchten
3.2.
Is er voldoende uitgangsbreedte aanwezig
3.3.
Zijn deuren in de vluchtroute ogenblikkelijk te openen
3.4.
Is een deur voor meer dan 100 personen op adequate wijze te openen
3.5.
Zijn kabels op de grond voldoend afgeschermd
3.6.
Zijn uitgangen van tenten alleen met klittenband afgesloten
3.7.
Is de beloopbaarheid buiten de tent voldoende
4.
Nood- en transparantverlichting/vluchtrouteaanduiding 4.1.
Zijn alle (nood)uitgangen en vluchtroutes door pictogrammen volgens NEN 6088 gemarkeerd
Versie 3.0
september 2012
59
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 4.2.
niet
Zijn de pictogrammen te allen tijde zichtbaar (zo nodig uitgevoerd als transparant)
4.3.
Is er noodverlichting aanwezig
4.4.
Voldoet de nood- en transparantverlichting aan de NENEN1838 (lichtopbrengst gedurende 60 min. minimaal 1 lux op vloerniveau)
5.
Elektrische installaties en toestellen 5.1.
Levert het gebruik van de verlichting gevaar op
5.2.
Levert de opstellening van de verlichting gevaar op
5.3.
Is er verlichting ter oriëntatie aanwezig
5.4.
Voldoen alle elektrische voorzieningen aan de veiligheidsbepalingen (NEN 1010 of NEN 8020-20)
5.5.
Is andersoortige (dan elektrische) verlichting aanwezig
5.6.
Zijn verlengsnoeren geheel afgerold
5.7.
Is het (nood)stroomaggregaat op minimaal 5 meter buiten de tijdelijke inrichting opgesteld
5.8
Vormen kabels e.d geen belemmering
6.
(Mobiele) ruimteverwarmingstoestellen 6.1.
Levert (het gebruik/de opstelling van) het ruimteverwarmingstoestel gevaar op
6.2.
Is het ruimteverwarmingstoestel opgesteld,bevestigd en gebruikt
6.3.
Is rond het ruimteverwarmingstoestel 2 meter vrije ruimte
6.4.
Worden de rookgassen op correcte wijze afgevoerd
6.5.
Vindt optimale verbranding plaats met de toegestane brandstoffen
7.
Gebruiksvoorschriften bij het bereiden van voedsel 7.1.
Gasinstallaties, niet zijnde mobiele bakwagens
7.1.1.
Voldoet de flessengasinstallaties aan de NEN1078: 2004
7.1.2.
Voldoen de huishoudelijke gasinstallaties aan de NEN2920:1997
7.1.3.
Bedraagt de inhoud van de gasflessen maximaal 115 liter
7.1.4.
Voldoen de gasslangen aan de NEN-EN1763-1: 2001 en de NEN-EN1763-2: 2001
7.1.5.
Is er een correcte verbinding tussen de gasfles en het verbruikstoestel (metaal of GIVEG goedgekeurde slang, max. 1 m.)
7.1.6.
Zijn de slangen van een gasfles in goede staat en niet ouder dan 2 jaar of aangegeven vervangingdatum op de slang
7.1.7.
Draagt de gasfles een geldig keurmerk
7.1.8.
Draagt de gasdrukregelaar een geldig keurmerk en is hij niet ouder dan 5 jaar
Versie 3.0
september 2012
60
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 7.1.9.
niet
Zijn gasflessen, afsluiters en veiligheidstoestellen door deskundig personeel gerepareerd of aangepast
7.1.10. Zijn de gasflessen tot max. 80% gevuld 7.1.11. Zijn de afsluiters tegen omvallen beschermd 7.1.12. Voldoet de ruimte waar gasflessen staan 7.1.13. Voldoet de gasflessenopslag aan de PGS 15 7.1.14. Staan de gasflessen(opslag) 3 meter uit de buurt van rioolputten 7.2.
Bakkramen, niet zijnde mobiele bakwagens
7.2.1.
Is het frituurtoestel thermisch beveiligd
7.2.2.
Is een deksel of blusdeken binnen handbereik van elk bak
7.2.3.
Zijn de wanden en draagvlak van de baktoestellen onbrandbaar
7.2.4.
Is de bakkraam correct opgesteld ten opzichte van omliggende bebouwing
7.2.5.
Bij gasgestookte verwarmingstoestellen is er een optimale verbranding
7.3.
Mobiele bakwagens
7.3.1.
Voldoet het LPG systeem aantoonbaar aan de NPR2577:2006
7.3.2.
Is er een adequate rookgas afvoervoorziening
7.3.3.
Is de bakwagen correct opgesteld ten opzichte van omliggende bebouwing
7.4.
Wordt het verbod op LPG in autogastanks nageleefd
8.
Overnachtingen 8.1.
Niet voor overnachting bestemde bouwwerken / inrichtingen
8.1.1.
Is elke overnachtingruimte voorzien van een rookmelder
8.1.2.
Is in elke overnachtingruimte iemand van 18 jaar of ouder aanwezig
8.1.3.
Wordt er alleen overnacht op begane grond en is in doodlopend eind ruimtebewaking aanwezig.
8.1.4.
Overnachten van niet zelfredzame personen, bedlegerige personen en personen jonger dan 6 jaar is niet toegestaan
8.1.5.
Is een instructie “Wat te doen bij brand” aanwezig en gecommuniceerd
8.1.6.
Wordt het rookverbod nageleefd
8.1.7.
Voldoet elke overnachtingruimte aan de voorgeschreven indeling
8.1.8.
Is bij de entree een correct logboek aanwezig
8.1.9.
Is er een plattegrond verstuurd?
8.2.
Versie 3.0
Overnachting in tenten a.
Bevinden kleine tenten zich in compartimenten van 500 m
b.
Voldoen grote tenten aan de voorwaarden
september 2012
2
61
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 9.
niet
Ontruiming en interne organisatie 9.1.
Is een adequate ontruiming mogelijk
9.2.
Zijn maatregelen en interne organisatie in het calamiteitenplan opgenomen
9.3.
Ziet iemand toe op de gestelde voorwaarden
9.4.
Is een instructie “hoe te handelen bij brand’ aanwezig en is het personeel geïnstrueerd over de veiligheidsinstructie Is het personeel geïnstrueerd over de veiligheidsinstructie
9.5
Is er een adequate wachtdienst aanwezig
10.
Kleine blusmiddelen 10.1.
Zijn er voldoende kleine blusmiddelen aanwezig
10.2.
Is het vervangende blusmiddel gelijkwaardig
10.3.
Zijn de kleine blusmiddelen voor direct gebruik beschikbaar
10.4.
Is elk klein blusmiddel goedgekeurd
10.5.
Is het blusmiddel vol c.q. vervangen na gebruik
11.
Roken en open vuur 11.1.
Wordt het rook- ./ open vuurverbod nageleefd
11.2.
Is het verbod op roken/open vuur duidelijk aangegeven
11.3.
Zie 11.1
11.4.
Worden kaarsen, toortsen en dergelijke deugdelijk vastgezet
11.5.
Worden de voorwaarden voor branden in vuurkorf / -ton nageleefd a.
Is voortduren toezicht aanwezig
b.
Staat de vuurkorf/-ton op een open plaats
c.
Is onder de vuurkorf/-ton een onbrandbare plaat aangebracht
d.
Is de vuurkorf/-ton deugdelijk opgesteld
e.
Wordt de max. hoeveelheid brandstof niet overschreden
g.
Zij er voldoende blusmiddelen aanwezig Worden de voorwaarden voor barbecuen nageleefd
11.6. 12.
a.
Is voortduren toezicht aanwezig
b.
Staat de barbecue op een open plaats
c.
Is de barbecue deugdelijk opgesteld
d.
Wordt alleen vaste brandstof gebruikt voor de barbecue
f.
Zij er voldoende blusmiddelen aanwezig Wordt bij extreme droogte met vaste brandstof gebrand Logboek
12.1.
Zie 12.2 en 12.3
12.2.
Is een logboek aanwezig
12.3.
Zijn de benodigde certificaten in het logboek opgenomen
Versie 3.0
september 2012
62
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 13.
niet
Bekleding, stoffering en versiering 13.1.
Algemeen 13.1.1. Levert de aankleding geen brandgevaar op (navlamduur > 15 sec./nagloeiduur > 60 sec.) 13.1.2. Wordt stoffering vrijgehouden van spots en andere warmtebronnen? 13.1.3. Is tussen versiering en vloeroppervlakte een vrije ruimte van tenminste 2,5 meter aanwezig 13.1.4. Is versiering niet gemakkelijk ontvlambaar (geen druppelvorming) 13.1.5. Vormen vloer- en trapbedekkingen geen gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen 13.1.6. Voldoen de bekledingsmaterialen aan de voorgeschreven klassen 13.1.7. Zijn ballonnen gevuld met brandbaar gas (niet toegestaan)
13.2.
Kerstbomen en kersttakken
13.2.1. Heeft een natuurlijke kerstboom een (natte) kluit 13.2.2. Is een geïmpregneerde kerstboom aantoonbaar deskundig behandeld 13.2.3. Is de opstelling van een kerstboom deugdelijk 13.2.4. Is dennengroen geïmpregneerd en in kleine clusters 2
opgehangen (1 m , onderlinge afstand 2 m.) 13.2.5. Is de bedrading van de verlichting gecontroleerd 13.2.6. Is kerstversiering in kerstboom brandveilig 13.2.7. Is de kerstverlichting na sluitingstijd uit 13.3.
Standbouw 13.3.1. Is materiaal ten minste 3,5 mm dik en voldoet het aan klasse 2 (hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat 13.3.2. Is kunststof foliemateriaal geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat van ten minste 3,5 mm dikte, dat voldoet aan klasse 2 13.3.3. Voldoet kunststof plaatmateriaal aan klasse 2 13.3.4. Is behangpapier, crêpepapier en fotopapier geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat van ten minste 3,5 mm dikte, dat voldoet aan klasse 2 en voldoet het papier zelf aan klasse 2
13.4.
Toepassing van textiel 13.4.1. Is verticaal toegepast textiel moeilijk brandbaar gemaakt door impregneren 13.4.2. Is horizontaal toegepast textiel onderspannen met metaaldraad onderlinge afstand van ten hoogste 0,35 m. of in twee richtingen onderspannen met een maaswijdte van ten hoogste 0,7 m
14.
Opstelling van inventaris 14.1.
Biedt de inrichting elk persoon voldoende ruimte
14.2.
Zijn de zitplaatsen beveiligd tegen schuiven/omvallen (bij meer als 4 stoelen, 4 rijen en meer dan 100 personen)
14.3.
Is er voldoende vrije ruimte tussen rijen zitplaatsen
14.4.
Is een tafel niet geplaatst in de vrije ruimte tussen zitplaatsen
Versie 3.0
september 2012
63
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 14.5.
niet
Een rij met slechts een toegang heeft niet meer dan 8 zitplaatsen
14.6. 15.
Overschrijdt het aantal zitplaatsen het aangegeven maximum (Markt)kramen
15.1.
Levert de opstelling van kramen gevaar op
15.2.
Is er een vrije doorgang (3,5 m.) tussen kramen aanwezig
15.3.
Ingeval van blokopstelling: kan elke kraam benaderd worden
15.4.
Kan elke kraam worden benaderd tot op 40 meter
15.5.
Is de vrije doorgang tussen kramen vrij van obstakels
15.6.
Hangen draden en kabels over de weg minimaal 4,20 m. hoog
16.
Afval 16.1.
Wordt afval deugdelijk verzameld
16.2.
Worden asbakken regelmatig geleegd
16.3.
Zijn asverzamelaars, asbakken en/of papierbakken correct uitgevoerd
16.4.
Zie 16.3
16.5.
Zijn de tribunes van papier en ander afval ontdaan
16.6.
Zijn containers e.d. opgesteld zoals aangegeven
17.
Opslag van materialen 17.1.
Zijn gevaarlijke stoffen opgeslagen zoals aangegeven
17.2.
Worden telefoons, vlucht- of toegangswegen en/of brandveiligheidsvoorzieningen geblokkeerd
18.
Gebruiksvoorschriften evenementenbeveiliging en publieksbeveiligingsdiensten 18.1.
Is het evenement op een veilige wijze georganiseerd
18.2.
Voldoet het evenementenbeveiligingsbedrijf aan de eisen cf. NTA8020-30:2004
18.3.
Voldoet de evenementenbeveiliger aan de eisen cf. NTA8020-30:2004
18.4.
Is een risicoanalyse uitgevoerd
18.5.
Is de risicoanalyse uitgevoerd cf. NTA8020-30:2004
19.
Bijzondere activiteiten 19.1.
Zijn de drukhouders voor luchtballonnen veilig opgesteld
19.2.
Is de indeling van een circuit conform de aangeleverde tekening
20.
Brandveiligheid vreugdevuren 20.1.1
Maximale omvang 1000m3
20.1.2
Omvang > 1000m3 terughoudend behandelen
Versie 3.0
september 2012
64
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Voorwaarde
Als eis
Voldoet
Voldoet
gesteld 20.1.3
Afstand brandstapel en verharde weg max. 40 meter
20.1.4
Veiligheidsafstanden conform tabel
20.1.5
Brandstapel stabiel en aaneengesloten voor aansteken
20.1.6
Brandstapel snoeihout of schoon pallethout
20.1.7
Windkracht niet meer dan 5 beaufort
20.1.8
Geen vreugdevuur bij extreme droogte
20.1.9
Geen vreugdvuur indien windrichting naar woonbebouwing
20.1.10
Derden of verkeer op openbare weg geen hinder door
niet
rookontwikkeling en/of vliegvuur 20.1.11
Indien ernstig gevaar of hinder Burgemeester informeren
20.1.12
Aansteken alleen met gasbrander of stro in stapel
20.1.13
Vloeibare brandstoffen niet toegestaan voor versnellen
20.1.14
EHBO aanwezig
20.1.15
Handbrandblusser aanwezig
20.1.16
Minimaal twee meerderjarige aanwezig bij branden
20.1.17
Toezichthouders aanwezig tot vuur volledig is gedoofd
20.1.18
Bij verlaten stookplaats vuur geheel gedoofd
20.1.19
(as)resten binnen één week opgeruimd
20.1.20
Stookplaats in oorspronkelijke staat weer teruggebracht
21.
Gelijkwaardigheid 21.1
N.v.t. bij controle
21.2
N.v.t. bij controle
Versie 3.0
september 2012
65
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Bijlage 3 Partijen en verantwoordelijkheden Organisator De organisator van een evenement vraagt in principe een vergunning aan voor het mogen organiseren van een evenement en is daarbij verplicht om alle informatie te verschaffen die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is. De organisatie is een natuurlijk persoon (bepaald individu) of een rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting), maar altijd hoofdverantwoordelijke voor de gang van zaken. De organisator is daarnaast de informatiedeskundige met betrekking tot het evenement.
Onderaannemers De onderaannemers kunnen worden ingeschakeld door de organisator maar ook kan de vergunningverlener zelf externe expertise inschakelen. Voorbeelden hiervan zijn: Beveiliging Vervoersbedrijven Podiumbouwers Tentenverhuur Adviesbureaus
Gemeente Het lokale bestuur De burgemeester is verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente. Bij de uitoefening van toezicht op onder meer openbare samenkomsten en vermakelijkheden kan hij bevelen geven die hij noodzakelijk acht met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. Wat het ontsteken van evenementenvuurwerk betreft geeft de burgemeester een verklaring van geen bezwaar af aan Gedeputeerde Staten. Indien de burgemeester bezwaar heeft, dan zal Gedeputeerde Staten de vergunning niet verlenen, ondanks dat misschien wel aan alle voorwaarden wordt voldaan. Gemeentelijke diensten Naast de hulpverleningsdiensten zijn er nog een aantal gemeentelijke afdelingen die zich bezighouden met de publieksveiligheid tijdens evenementen. Voorbeelden hiervan zijn: -
-
-
Bouw - en Woningtoezicht: is belast met het bewaken van de veiligheid van (tijdelijke) bouwwerken en inrichtingen, voornamelijk wat de constructieve veiligheid betreft én het controleren van de voorwaarden van de afgegeven vergunning. Omgevingsdienst (West-Holland en/of Midden-Holland) : heeft als taak onder meer het opstellen, controleren en handhaven van milieuvergunningen voor die ‘inrichtingen’ waarvoor B&W het bevoegde gezag zijn. Beheer openbare ruimte/openbare werken: zet eventueel facilitaire zaken in ten behoeve van het goede verloop van het evenement.
Locatieverstrekker Wanneer de organisator niet de eigenaar van de locatie is, maar deze ruimte voor een evenement huurt, zullen nadere afspraken gemaakt moeten worden. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het schoonhouden van het terrein of het uitvoeren van eventuele herstelwerkzaamheden.
Versie 3.0
september 2012
66
Handreiking advisering op brandveiligheid bij evenementen Brandweer Hollands Midden
Overige diensten Provinciale diensten Wanneer er sprake is van het bezigen van vuurwerk of een gemeentegrens overschrijdend evenement dan wordt de vergunning verleend door de provincie. Landelijke diensten Meerdere landelijke (semi-)overheidsdiensten en bedrijven kunnen betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van een evenement. Voorbeelden hiervan zijn: Rijkswaterstaat, Waterbeheer, Korps Landelijke Politiediensten, Defensie, Energieleveranciers of de Nederlandse Spoorwegen. Inspectiediensten Verschillende inspectiediensten kunnen aangekondigd en onaangekondigd komen inspecteren voorafgaand aan en tijdens een evenement. Hun taak valt uiteen in toezicht en opsporing. Tot de taken van de inspecties behoort ook het adviseren van gemeenten en andere overheden. Voorbeelden hiervan zijn: VROM-inspectie (Inspectie Milieuhygiëne), Arbeidsinspectie, Keuringsdienst van Waren, Inspectie Volksgezondheid of Inspectie Verkeer en Waterstaat.
Operationele diensten Op grond van diverse wetgevingen hebben de hulpverleningsdiensten zoals de brandweer, politie en de GHOR een verantwoordelijkheid bij de voorbereiding op de taakuitvoering bij ongevallen. GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) De doelstelling van de GHOR is om bij grootschalige incidenten gewondenzorg van dezelfde kwaliteit te verschaffen als bij kleinschalige spoedeisende medische hulpverlening. Voor de voorbereiding wordt nauw samengewerkt met de regionale brandweer en de politie. Politie De politie handhaaft op grond van de Politiewet onder gezag van de burgemeester de openbare orde. De kerntaak van de politie betreft de controle op het handhaven van de openbare orde tijdens het evenement, maar ook tijdens het transport van de bezoekers. Brandweer In het kader van de verantwoordelijkheid voor de fysieke veiligheid speelt de brandweerorganisatie een rol. Zowel de regionale als de lokale brandweer zijn op grond van de Wet Veiligheidsregio’s 2010 betrokken bij alle fases van de brandveiligheid en de rampenbestrijding. Bij evenementen zal de brandweer in een vroeg stadium trachten door maatregelen brand en andere gevaarlijke situaties te voorkomen.
Versie 3.0
september 2012
67