1074
2.3 (§ 1.2) Uitgegaan wordt van de ambitie om de Nederlandse gasvoorraden optimaal te benutten. Met het oog op de transitie naar duurzame energie verdient het de aanbeveling om deze ambitie ook tegen het licht te houden. 2.4 (§ 1.2) Tegelijkertijd met de structuurvisie schaliegas en de plan-MER wordt een inventarisatie uitgevoerd naar innovatieve en duurzame technieken i.v.m. restrisico's. Onduidelijk is welke risico's het hier betreft en hoe groot deze risico's zijn. Daardoor is niet te beoordelen of het wenselijk is een dergelijke inventarisatie reeds voorafgaand aan een plan-MER te hebben afgerond. Verder wordt aanbevolen om, indien deze innovatieve technieken in de plan-MER worden opgenomen, een toelichting te geven met voor- en nadelen van deze technieken. Daarbij is het ook van belang aan te tonen hoeveel ervaring inmiddels is opgedaan en of deze technieken zich al voldoende hebben bewezen. 2.5 (§ 1.3) Het uitgangspunt van STRONGen de structuurvisie schaliegas heeft betrekking op het evenwicht tussen beschermen en benutten. In de concept NRD ligt de nadruk echter alleen op de mogelijke (positieve en negatieve) effecten van benutten. Hierdoor blijven de (positieve en negatieve) effecten van beschermen onderbelicht. Een bredere en integrale afweging vanuit STRONG heeft ook hier de voorkeur. 2.6 (§ 1.4 en verder) De concept NRD en plan-MER houden zich bezig met het beoordelen van milieueffecten van schaliegaswinning in potentieel geschikte gebieden. Dat is tot op zekere hoogte een logische aanvliegroute, maar er wordt hierbij vanuit vooraf gedefinieerde gebieden gerekend. Gebieden daarbuiten vallen daarmee buiten de boot terwijl ook daar effecten op kunnen treden van schaliegaswinning. Zeker op de grensvlakken van de potentieel geschikte gebieden. Sommige locaties (o.a. Natura 2000 gebieden en stedelijke gebieden) zijn op voorhand weliswaar uitgesloten van verticale boringen, maar onder de 1000 m minus maaiveld niet van horizontale boringen. Sommige effecten, zoals bodemdaling, aardbevingen/trillingen kunnen dan niet op voorhand worden uitgesloten voor deze gebieden. De Biesbosch is als zoetwatergetijdengebied bijv. kwetsbaar voor bodemdaling. Evenals de dijken in de regio Zuid-Holland Zuid of de historische binnenstad van bijv. Dordrecht. Aanbevolen wordt om naast de gebruikte aanpak via potentieel geschikte gebieden ook steeds vanuit mogelijke effecten terug te rekenen naar specifieke gebieden. Zie ook 3.1, 3.3 en 3.4.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\4
1074
2.7 (§ 1.4) Onduidelijk is wat straks in de praktijk het juridisch instrumentarium wordt ten aanzien van schaliegas en hoe de verschillende overheden daarin opereren. De concept NRD en plan-MER zijn, logischerwijs, vooral gericht op het beoordelen van milieueffecten. Maar naast een verkenning van de nut en noodzaak van schaliegas, wordt aanbevolen ook onderzoek te doen naar de procesmatige kant. Wie heeft straks welke wettelijke taken? Hoe worden processen gemonitord, geëvalueerd en verantwoord? Welke juridische basis zal hiervoor bestaan en welke juridische mogelijkheden zijn er straks om in te grijpen als overheid? Voldoen de bestaande juridische kaders dan nog? Zie ook 1.8 en 2.2. 2.8 (§ 1.5) Eén van de inhoudelijke vereisten aan de plan-MER is een beschrijving van alternatieven. Daar wordt in de concept NRD echter nauwelijks op ingegaan. In § 1.5 wordt beschreven dat 'welke gebieden in het onderzoek worden betrokken' als 'alternatieven' worden gezien. Aanbevolen wordt echter om een bredere opvatting te kiezen van het begrip 'alternatieven'. Hierin dient ook onderzoek te worden gedaan naar alternatieve technieken voor boren en voor winning. Waarom wordt 'fracken' als meest geschikte techniek gezien? Zijn er geen andere technische mogelijkheden met minder risico's én/of minder effecten? Daarnaast dient ook onderzoek te worden uitgevoerd naar alternatieve energiebronnen en alternatieve concepten. Voor dit aspect bestaat een directe relatie met de verkenning 'nut en noodzaak'. 3. Hoofdstuk 3: Afbakening plangebied 3.1 (§ 3.1 en verder) De Europese Commissie heeft een aanbeveling gedaan betreffende de minimumeisen voor opsporing en winning van schalleqas". Hierin beveelt de Commissie als minimumbeginsel aan dat lidstaten beperkingen van de opsporings- en winningsactiviteiten naar onconventioneel gas en olie in beschermde of aardbevings- of overstromingsgevoelige gebieden moeten regelen én dat lidstaten minimumafstanden tussen toegestane activiteiten en woon- en waterwingebieden moeten hanteren. Onduidelijk is waarom dergelijke gebieden niet op voorhand al worden uitgesloten. Aanbevolen wordt om deze EU-aanbeveling over te nemen en nader uit te werken in het plan-MER.
1 "Minimum principles for the exploration and production of hydrocarbons (such as shale gas) using high volume
hydraulic fracturing", Aanbeveling van de Europese Commissie, d.d. 22-01-2014 (C(2014) 267 final)
ALG UIT\22956\Z-14.15458\5
1074
3.2 (§ 3.1 en verder) Er wordt gebruik gemaakt van een arbitraire afbakening tussen 1000 m en 5000 m minus maaiveld om technische en economische redenen. Onduidelijk is wat de 'houdbaarheid' is van de structuurvisie schaliegas en de plan-MER bij verbeterde technieken én/of veranderende economische omstandigheden, waardoor ook winningen boven 1000 m en dieper dan 5000 m rendabel worden. Daarnaast is deze afbakening niet ingegeven door effecten, risico's of beïnvloeding maar door technische en economische argumenten. De onderbouwing van het uitsluiten van specifieke gebieden is daardoor ook niet ingegeven door mogelijke milieueffecten én/of risico's van een boring of winning. De plan-MER is daardoor onvolledig. Temeer, omdat geredeneerd wordt vanuit potentieel geschikte gebieden, maar effecten kunnen ook (ver) buiten deze gebieden optreden. Zie ook 2.6 en 3.3. 3.3 (§ 3.1 en verder) De gebruikte kaarten zijn niet goed te gebruiken voor een lokale of regionale beoordeling vanwege het schaalniveau. Aanbevolen wordt om in bijlagen per onderwerp (Natura 2000, waterwingebieden etc.) een lijst op te nemen waarin alle uit te sluiten gebieden bij naam worden genoemd. 3.4 (§ 3.2) Natura 2000 gebieden worden (bovengronds) uitgesloten. Natura 2000 zijn o.a. de (kust) wateren. De natuurlijke waarde, beleving en recreatieve mogelijkheden van deze gebieden bestaan ook bij gratie van een hoogwaardige kwaliteit van de (net buiten de Natura 2000 gebieden gelegen) omliggende gebieden zoals de kuststrook en oevers. Schaliegaswinning in dergelijke gebieden heeft daarmee toch effecten op Natura 2000 gebieden. Het is onduidelijk waarom deze omliggende gebieden in dat perspectief niet (bovengronds) bovengronds uitgesloten. Zie ook 2.6, 3.1 en 3.4. 3.5 (§ 3.2 en § 3.3) De indeling voor stedelijk gebied is alleen op adressen gebaseerd en mist een nadere onderverdeling naar type bebouwing. Aanbevolen wordt om ook de soort bebouwing op te nemen in de planMER. Het is ook in dit stadium al belangrijk om inzicht te hebben in gebieden met gevoelige bebouwing (chemische industrie, energiecentrales, beschermde monumentale stadscentra etc.) en werken (dijken, zeeweringen etc.). Eventuele effecten (bijv. aardbevingen of bodemdaling) door schaliegaswinning brengen bijvoorbeeld een ander risico met zich mee voor de chemische industrie in de Rotterdamse haven dan voor woningen. Daarnaast wordt onterecht geen aandacht besteed aan belangrijke infrastructuur en transport-j buisleidingen. Dergelijke activiteiten zijn voor de Nederlandse economie van levensbelang en verdienen ook in een planMERal serieuze aandacht. Het argument om deze onderwerpen (nog)
ALG UIT\22956\Z-14.15458\6
1074
niet mee te nemen vanwege de kleine schaal en de mogelijkheid om uit te wijken, komt wederom voort uit een aanvliegroute waarbij de winning centraal staat in plaats van de effecten. Aanbevolen wordt om juist ook de mogelijke effecten centraal te stellen. Die kunnen namelijk op grotere schaal dan de winningslocatie optreden (bijv. aardbevingen). Zie ook 2.6, 3.1 en 3.3. 3.6 (§ 3.3) In de concept NRD wordt gesteld dat effecten die kunnen worden opgelost door de boorlocatie enkele (tientallen) meters op te schuiven, niet leiden tot uitsluiting in de plan-MER. Aanbevolen wordt aan te geven in hoeverre er bij een concreet initiatief nog de mogelijkheid is om op dit soort effecten te sturen. De zorg bestaat dat verdere procedurestappen (MijnbouwwetjWABO) onvoldoende waarborg bieden om erop te vertrouwen dat dit wel goed komt, temeer omdat het bij een winning om een aanzienlijk aantal locaties zal gaan waarbij het voor een aantal locaties denkbaar is dat verplaatsing niet mogelijk is. Zie ook 1.8, 2.2 en 2.7. 3.7 (§ 3.3) Het is onduidelijk hoe rekening zal worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen binnen de gemeente j de regio op het gebied van o.a. bebouwing, natuur en infrastructuur. Over dergelijke ontwikkelingen zijn echter vaak al afspraken gemaakt tussen de gemeente, de provincie en in sommige gevallen het Rijk. 3.8 (§ 3.2) Door alleen gebruik te maken van de indeling van CBS worden vooralsnog alleen "grote" steden uitgesloten. Het landschap in de regio Zuid-Holland Zuid bestaat echter uit dorpen, "kleinere" kernen en lintbebouwing in het buitengebied. De lagere verstedelijking kenmerkt zich verder door het open landschap. Dit open landschap is echter een bijzondere kwaliteit ten opzichte van de Randstad en het is onduidelijk waarom dit geen bescherming verdient. 3.9 (§ 3.2) De focus op stedelijk gebied doet geen recht aan het economisch belang van het landelijk gebied. Het aanwezige bodem- en (grond)watersysteem heeft hier belangrijke waarden in relatie tot o.a. voedselproductie en recreatie. Het is onduidelijk waarom deze waarden geen bescherming verdienen. 3.10 (§ 3.3) Het is onduidelijk waarom Natura 2000 gebieden wel op voorhand worden uitgesloten, maar beschermde natuurmonumenten en de EHS niet. Tevens is daarbij geen aandacht voor cumulatieve effecten bij winningen ter plaatse van meerdere beschermde natuurmonumenten of EHS-Iocaties. Onduidelijk is of hieraan bijvoorbeeld een herstel- of vervangingsplicht gekoppeld wordt.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\7
1074
3.11 (§ 3.3) Het is opmerkelijk dat boringsvrije zones rondom drinkwaterwinningen conform de opgenomen redenering niet op voorhand worden uitgesloten. De huidige systematiek van deze zones met bijbehorende regelgeving is met name ingegeven vanuit 'bovengrondse' bedreigingen en niet vanuit bedreigingen van 'onderaf'. De aangekondigde onderzoeken naar de aanwezigheid van voldoende slecht doorlatende lagen tussen de schalielagen en de onderzijde van watervoerende pakketten wordt toegejuicht. Onduidelijk is echter of dit in de praktijk ook gekoppeld gaat worden aan een monitoringsverplichting? Tevens is onduidelijk waarom geen onderzoek wordt gedaan naar de risico's voor drinkwaterwinningen mocht onverhoopt toch sprake zijn van doorslaan van frackingvloeistoffen? Moeten er bijv. eisen worden gesteld aan de samenstelling van deze vloeistoffen met het oog op zuiveringjafbreekbaarheid? 3.12 (§ 3.3) Het is opmerkelijk dat in het kader van waterwinningen niet gesproken wordt over strategische grondwatervoorraden en belangrijke proceswateronttrekkingen. Onduidelijk is of dergelijke activiteiten ook worden meegenomen in het plan-MER en waarom dergelijke gebieden ook niet op voorhand worden uitgesloten. 3.13 (§ 3.3) Gebieden met een vermoedelijke ligging van breukzones worden niet op voorhand uitgesloten. Doorboren van een breukzone kan ondermeer leiden tot verticale verplaatsing (door druk) van gas of vloeistof naar de boring. Dit scenario is voor externe veiligheid van belang. Vermeld is dat in de milieubeoordeling de potentiële risico's van schaliegaswinning in relatie tot het voorkomen van breuken worden beschreven en verder dat in het plan-MER indicatoren voor risicozones rond breuken worden uitgewerkt. Het verdient de aanbeveling om dit ook aan de orde te laten komen in de uitwerking van de voorbeeldwinning in het plan-MER (§ 4.2). Daarbij wordt verwezen naar de opmerkingen t.a.v. een aan te houden afstandcriterium voor fracking tot bestaande breuken in het onderzoek van Ministerie van EZ2• 4. Hoofdstuk 4: Landschapstypen en voorbeeldwinning 4.1 (§ 4.1) De indeling a.d.h.v. landschapstypen clustert het Nederlandse landschap in 9 typen. Dat is tot op zekere hoogte een begrijpelijke indeling voor een eerste, grove beoordeling van de milieueffecten. Deze clustering doet echter geen recht aan de dynamiek van de
2 "Aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's en gevolgen van de opsporing en winning van schalie - en
steenkoolgas in Nederland", Ministerie van EZ, Directie Energiemarkt, d.d. 16-08-2013.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\8
1074
verschillende regio's en gebieden in Nederland. De Hoeksche Waard valt bijv. onder het landschapstype 'zeekleigebied', maar kent een eigen unieke dynamiek als Nationaal Landschap. Die nuance kan niet meer worden gemaakt bij een beoordeling op basis van landschapstypen. De nadruk in de concept NRD ligt echter op een beoordeling van de milieueffecten van een voorbeeldwinning a.d.h.v. de landschapstypen. Alleen in § 5.1 wordt vermeld dat in een tweede stap de mogelijke milieueffecten per landschapstype naar de daadwerkelijke deelgebieden worden vertaald. De indeling is deelgebieden is echter nog onbekend. Aanbevolen wordt om, gezien de ruimtelijke expertise en taken, lagere overheden hier actief bij te betrekken. De zorg bestaat dat te weinig aandacht wordt gegeven aan eigen dynamiek van de verschillende deelgebieden binnen een landschapstype. Opmerkelijk is bovendien dat de exacte gebiedsindeling pas in het werkproces wordt bepaald, waardoor het niet mogelijk is hier vooraf op te reageren voor wat betreft de reikwijdte en het detailniveau van die indeling. 4.2(§ 4.1) Onduidelijk is op welke wijze de scoring van de beoordeling wordt uitgewerkt. Worden bij de beoordeling per landschapstype en bij de beoordeling van de deelgebieden alle afzonderlijke beoordelingsaspecten inzichtelijk gescoord of wordt hier een gemiddelde score aan toegekend? Aanbevolen wordt om het beoordelingskader zoveel mogelijk te kwantificeren en de wegings-j scoresystematiek zo transparant mogelijk te maken. 4.3(§4.1) Bij de 'andere belangrijke kenmerken voor milieubeoordeling' wordt niet ingegaan op de onderlinge beïnvloeding van de verschillende kenmerken. Bijv. de effecten op een gebied met veel trillingsgevoelige bebouwing op een slappe veen bodem of de cumulatieve effecten van meerdere milieueffecten op de gezondheid van omwonenden. Aanbevolen wordt ook dit soort cumulatieve effecten te onderzoeken. 4.4 (§ 4.2) Niet alle fasen van winning staan beschreven bij de bespreking van de voorbeeldwinning. De fase 'beëindiging van de winning' en de fase 'nazorg na winning' ontbreken. Boven- en ondergrondse milieueffecten kunnen nog (lang) na het beëindigen van een activiteit optreden. Onduidelijk is of na de beëindiging van de winning alle ondergrondse functies (weer) mogelijk zijn. Ook is onduidelijk hoe zaken als onderhoud en monitoring na beëindiging van de winning dienen te worden geregeld. De putten worden afgedicht conform de daarvoor geldende regels, maar wie voert (indien nodig) in de toekomst onderhoud en monitoring uit om eventuele milieueffecten alsnog te voorkomen? Moet dat onderhoud dan 'eeuwigdurend' of
ALG UIT\22956\Z-14.15458\9
1074
tijdelijk zijn? Hoe borg je dat vervolgens financieel en organisatorisch? Daarnaast is ook hier onduidelijk wat de 'houdbaarheid' van de planMERen de structuurvisie schaliegas is wanneer technische aspecten van het winningsproces ingrijpend veranderen. 4.5(§ 4.2 voetnoot 6) Opmerkelijk is dat er geen verder onderzoek wordt gedaan naar de milieueffecten van de gevallen waarbij in Nederland inmiddels fracking is toegepast in de conventionele aardgas en oliewinning. Onduidelijk is of beide technieken van fracking echter wel met elkaar te vergelijken zijn. 4.6(§ 4.2) Het is bij de fase 'Winnen' onduidelijk of voldoende aandacht wordt besteed aan de milieueffecten van zaken als transport, afval- en afvalwaterbehandeling, watergebruik, energiegebruik etc. Bovendien is het zorgelijk dat onderhoudswerkzaamheden op de locatie redelijk eenvoudig worden afgedaan. Net als de mogelijkheid dat tijdens het winningsproces opnieuw fracken nodig kan zijn. Aanbevolen wordt ook expliciet onderzoek te doen naar eventuele effecten van onderhoudswerkzaamheden en opnieuw fracken op de omgeving. Daarnaast gaat de in de notitie beschreven voorbeeldwinning uit van 13 locaties ('base case' van Halliburton) waarbij het onduidelijk is of een gasbehandelingsstation en bovengenoemde aspecten (transport, afvalwaterbehandeling etc.) onderdeel hiervan uitmaken. In een planMERdient echter te worden uitgegaan van de worst case situatie met alle bijbehorende activiteiten. Daaronder vallen dus ook alle benodigde boven- en ondergrondse infrastructuur en het aantal vervoersbewegingen dat nodig is om stoffen aan en af te voeren. In de EBN-scenariostudie3 wordt daarentegen uitgegaan van 38 locaties met in totaal 319 putten en langdurige hinder. Aanbevolen wordt om, naast een voorbeeldwinning, ook uit te gaan van een worst-case scenario met alle bijbehorende activiteiten. 4.7(§ 4.2) Gesteld wordt dat wanneer een veld leeg is, de boorlocatie wordt verwijderd en het landschap weer in oude staat wordt teruggebracht. Onduidelijk is echter tot op welk niveau dit dient te gebeuren. Dient men bijv. ook maaivelddalingenjzettingen van installaties en werkwegen in een veenweidegebied te herstellen? En dienen heipalen, indien nodig, na afloop ook te worden ontmanteld? Hoe wordt hierop gecontroleerd en hoe worden eventuele milieueffecten alsnog voorkomen (ook op langere termijn)?
3 De EBN-scenariostudie wordt genoemd in "Beoordeling effectstudie Schaliegaswinning, advies commissie m.e.r.", d.d. 19-09-2013, rapportnummer 023-114
ALG UIT\22956\Z-14.15458\10
1074
4.8 (§ 4.2) De beschreven voorbeeldwinning vormt de basis voor de milieubeoordeling in het plan-MER en is ondermeer ingevuld op basis van het rapport van Royal Haskoninq", Opmerkelijk is dat in dit rapport echter niet expliciet aandacht wordt besteed aan het aspect externe vei lig heid. 5. Hoofdstuk 5: Aanpak milieubeoordeling 5.1 (§ 5.2) Aanbevolen wordt om bij de milieubeoordeling ook een weging te geven van de gebruikte informatie, zodat deze op waarde is te schatten. De beoordeling op basis van een voorbeeldwinning kent namelijk heel veel variabelen. Voor een transparante en reproduceerbare beoordeling is het essentieel om bij elk van deze variabelen een weging mee te geven en, indien nodig, te werken met verschillende bandbreedtes en scenario's. Het verdient de aanbeveling, in het geval er met verschillende scenario's wordt gewerkt, ook een weging mee te geven over welke scenario's het meest aannemelijk zijn. Zie ook 4.2. 5.2 (§ 5.2) Aanbevolen wordt om ook de keuze voor de gebruikte deskundigen (kwalitatieve beoordeling) transparant te maken en hierbij aandacht te hebben voor een evenwichtige verdeling; niet alleen tussen voor- en tegenstanders, maar ook in een evenwichtige afspiegeling van betrokken partijen (burgers, gemeenten, waterschappen, provincies, bedrijfsleven etc.). 5.3 (§ 5.2) De referentiesituatie gaat alleen uit van een situatie zonder schaliegaswinning. Dat is logisch en ook noodzakelijk. Het doet echter geen recht aan toekomstige ontwikkelingen. Zie ook 3.6. Daarnaast houdt de referentiesituatie geen rekening met lange(re) termijnambities op het gebied van duurzaamheid, energie, ruimtelijke ordening, natuur&milieu op landelijke, regionale en lokale schaal. Hierin zit ook sterke overlap met de verkenning 'nut en noodzaak'. De referentievariant geeft ook positieve effecten die niet worden meegenomen. Verdere groei van het aandeel duurzame energie levert ook werkgelegenheid op. Doordat in de concept NRD alleen wordt gefocust op positieve economische effecten van opsporing en winning van schaliegas, valt de nulvariant negatiever uit. Daarnaast dient de verkenning van nut en noodzaak niet alleen economisch/financieel te worden belicht, maar vooral ook vanuit de maatschappelijke kosten en baten op de omgeving. Het gaat hierbij om zaken als een goed vestigingsklimaat voor bedrijven, een goede agrarische bedrijfsvoering, imago, regionale economie, gevoelens van onveiligheid en waarde van
4 "Shale gas production in a Dutch perspective" Royal Haskoning, 2012.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\11
1074
vastgoed. Aanbevolen wordt om daarom ook een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) op schaliegas uit te voeren. 5.4 (§ 5.2) Ook bij de bespreking van het type effecten worden helaas maar 3 fasen van de schaliegaswinning genoemd. De fase 'beëindiging van de winning' en de fase 'nazorg na winning' ontbreken. Aanbevolen wordt om ook voor deze fasen een uitgebreide beoordeling uit te voeren van de milieueffecten met daarbij speciale aandacht voor onderzoek naar manieren om hierop, indien nodig, te kunnen monitoren enjof in te grijpen. Zie ook 4.4. 5.5 (§ 5.2) In het advies van de commissie m.e.r. was aangegeven dat mitigerende en compenserende maatregelen een plek moeten krijgen in het plan-MER. In de concept NRD komen deze maatregelen niet terug. Dit geldt voor alle milieueffecten en indirecte gevolgen die daaruit voortkomen. Aanbevolen wordt om deze maatregelen alsnog op te nemen en te onderbouwen. 5.6 (§ 5.2) Onduidelijk is hoe de mogelijke effecten in geval van calamiteiten én/of het falen van voorzieningen worden onderzocht. Opmerkelijk is dat op de reikwijdte en het detailniveau van de onderzoeksinspanning naar calamiteiten niet kan worden gereageerd. Naast de voorbeeldwinning is het relevant om ook voor verschillende calamiteiten scenario's te toetsen cq. uit te werken met daarbij tevens een weging van de meest aannemelijke scenario's. 5.7 (tabel 5.2) Met betrekking tot het voorgestelde beoordelingskader zijn nog een aantal zaken onduidelijk of niet aanwezig. Onderstaand zal dit per thema enjof aspect worden aangegeven. Tevens zijn een aantal algemene aandachtspunten met betrekking tot de opzet van het beoordelingskader weergegeven: Algemeen Gebrek aan praktijkervaring Er is in Nederland nog geen praktijkervaring met het (opsporen en) winnen van schaliegas, dus ook met betrekking tot de milieueffecten is nog geen praktijkervaring opgedaan. Met name voor aspecten zoals geluid, bodemdaling en luchtkwaliteit kan bij de eventuele winning veel nieuwe kennis worden opgedaan door in de praktijk te meten. Aanbevolen wordt om daarom ook onderzoek te doen naar de procesmatige kant van het beoordelingskader. Is het juridisch al mogelijk om als overheid monitoringjonderzoek af te dwingen, evaluatierapporten te eisen en waar nodig cq. wenselijk bij te kunnen sturen? Aanbevolen wordt om bij eventuele winning, in elk geval in de eerste jaren, stevig in te zetten op monitoring en controle om betere beoordelingen van milieueffecten te kunnen uitvoeren.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\12
1074
Maatlat / toetsingskader Onduidelijk is aan welke wet- en regelgeving en welk beleid getoetst zal gaan worden. Gemeenten, regio's en provincies hebben namelijk veel eigen beleid op het gebied van milieu en ruimtelijke ontwikkeling. Bijvoorbeeld voor het thema 'archeologie'. Daar hebben gemeenten en provincies een eigen archeologische beleidskaart met bijbehorende beperkingen met betrekking tot activiteiten in gebieden met een bepaalde archeologische waarde of verwachting. Doordat er steeds meer mogelijkheden ontstaan om ook de ondergrond te gebruiken voor het oplossen van maatschappelijk urgente vraagstukken, zijn er ook meer belanghebbenden bijgekomen en wordt aanbevolen de rolverdeling tussen overheden in de ondergrond te herzien. Conform de Mijnbouwwet heeft nu alleen het ministerie van EZ een juridische rol in de diepe(re) ondergrond. Aanbevolen wordt te onderzoeken of en hoe ook lagere overheden hierin een zinvolle rol kunnen krijgen. Zie ook 1.7. Thema: Diepe ondergrond en stabiliteit Aspect: Diepe ondergrond Onduidelijk is of bij het onderzoek naar de diepe ondergrond ook aandacht wordt besteed aan het verschil in dynamiek in en tussen de diverse ondergrondlagen. Ook is onduidelijk of aandacht wordt bestaand aan interferentie met andere ondergrondse functies in andere ondergrondlagen. Daarnaast mist een beoordeling op interferentie met de bovengrondse onderdelen van andere ondergrondse functies. Aspect: Stabiliteit en trillingen De effecten van trillingen worden nu alleen nog bekeken vanuit stabiliteit en seismische activiteit. Aanbevolen wordt echter om ook onder het thema Woonen Leefmilieu aandacht te besteden aan de effecten van trillingen van benodigde installaties bij boren, winnen en transport en verwerking. Thema: Bodem en water Aspect: Bodem Onduidelijk is of alleen de chemische bodemkwaliteit onderzocht wordt of dat ook andere bodemparameters (bodemdichtheid, bodemvruchtbaarheid etc.) hierbij worden betrokken. Aspect: Grondwater Onduidelijk is of bij het onderzoek naar grondwater ook aandacht wordt besteed aan het verschil in dynamiek tussen de verschillende soorten grondwater met bijbehorende functies en kwetsbaarheden. Daarnaast is onduidelijk of alleen de chemische grondwaterkwaliteit onderzocht wordt of dat ook andere parameters (zoet-zout, stromingsrichting etc.) hierbij worden betrokken. Thema: Afval Aanbevolen wordt om in de plan-MER ook specifiek aandacht te besteden aan het thema 'afval' met onderzoek naar de effecten van bijv. afvalwater, boorspoelingj-gruis en vrijkomende grond. Transport, verwerking, zuivering én/of opslag zijn hierbij belangrijke elementen.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\13
1074
Thema: Woon- en leefmilieu Aspect: Externe veiligheid Aanbevolen wordt om ook de risico's van het boren en het winnen in relatie tot de wijze waarop daarmee rekening wordt gehouden bij de locatiekeuze te benoemen. Daarnaast wordt aanbevolen de genoemde uitgangspunten (hoeveelheid aard en chemicaliën resp. afvalproducten en opslag en vervoer hiervan) uit te breiden met locatiespecifieke scenario's, zoals mogelijke gasdoorslag naar een watervoerende laag, de (on)mogelijkheid van een blowout, overslag van brandbare vloeistoffen, gebruik van leidingen, behandeling van gewonnen gas voor afvoer etc. Onduidelijk is of rekening wordt gehouden met het feit dat de risicobeoordeling moet voldoen aan de handleiding risicoberekeningen inrichtingen (HRB) en de laatste richtlijnen voor QRA berekeningen voor mijnbouwlocaties. Tevens is onduidelijk hoe de opgenomen criteria voor externe veiligheid (ligging 10-6 contour resp. hoogte groepsrisico) worden toegepast. Wordt één (generieke) risicoanalyse uitgevoerd en worden de resultaten vertaald naar alle situaties? Wordt per situatie een risicoanalyse uitgevoerd? Hierbij wordt opgemerkt dat een risicoberekening op basis van generieke uitgangspunten en aannames geen betrouwbaar resultaat oplevert. Wordt echter gekozen voor één risicoanalyse, dan dient deze te worden uitgevoerd aan de hand van worst case uitgangspunten. Dat betekent grootschalige winning en verwerkingsunits op locatie (gasbehandeling, gebruik leidingwerk) en het meenemen van de effecten van meerdere putten voor fracking in de risicoberekening. Wordt gekozen voor meerdere bandbreedtes/varianten dan dient ook een overall worst case variant hiervan deel uit te maken. Zie ook 4.6. Daarnaast is onduidelijk of er ten behoeve van de opstelling van de plan-MER beschikt kan worden over gevalideerde en vastgestelde risicomodellering om de bovengrondse externe veiligheidsrisico's met betrekking tot opsporen, boringen naar en winning van schaliegas en van afbouw van winning correct te kwantificeren. Aandacht voor andere vormen van veiligheid, bijv. waterveiligheid in relatie tot de effecten van aardbevingen, bodemdaling en trillingen op dijken en (kust)weringen of in relatie tot belangrijke infrastructuur zoals buisleidingen, ontbreekt. Aanbevolen wordt hier specifiek aandacht aan te besteden. Aspect: Luchtkwaliteit Het is onduidelijk hoe wordt omgegaan met het eventueel vrijkomen van toxische componenten in schaliegas (bijv. H2S). Worden de risico's hiervan meegewogen in de keuze voor de meest geschikte locatie? Aanbevolen wordt ook hieraan aandacht te besteden in relatie tot blootstellingsrisico's voor de omgeving. Aspect: Geurhinder Onduidelijk is of geurhinder kan plaatsvinden en zo ja in welke mate. Het aspect ontbreekt vooralsnog binnen het thema Woon- en leefmilieu. Aanbevolen wordt hier alsnog aandacht aan te besteden.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\14
1074
Aspect: Licht In het beoordelingskader is licht opgenomen met als criterium lichtemissie. Het is onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld: verlichtingssterkte (feitelijk lichtimmissie, relevant voor hinder voor omwonenden maar ook natuur), lichtsterkte, luminantie, skyglow / hemel helderheid. Aanbevolen wordt om deze verschillende facetten in de plan-MER aan bod te laten komen. In het beoordelingskader is ook de belevingswaarde van het landschap opgenomen. In relatie tot licht wordt aanbevolen hierbij ook het nachtelijk landschap te betrekken. Thema: Natuur Aspect: Beschermde en bedreigde soorten Onduidelijk is of ook buiten de Natura 2000 gebieden zal worden getoetst aan de soortenbescherming conform de Flora- en Faunawet. Thema: Economische waarden Aspect: Land- en tuinbouw Aanbevolen wordt om niet alleen te kijken naar de natuurlijke waarde van het landschap, maar hierbij ook aandacht te besteden aan de economische waarde met het oog op land- en tuinbouw. Zie ook 3.7 en 3.8. Aspect: Recreatie Aanbevolen wordt om niet alleen te kijken naar de natuurlijke waarde van het landschap, maar hierbij ook aandacht te besteden aan de economische waarde met het oog op recreatie. Zie ook 3.3. Thema: Ruimtelijke kwaliteit. landschap en cultuurhistorie Aspect: fysieke vorm / situatie Onduidelijk is of hieronder ook de effecten op beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten onder vallen. Aanbevolen wordt hier specifiek aandacht aan te besteden in relatie tot bodemdaling, aardbevingen en trillingen. Aspect: Belevingswaarde Belevingswaarde geldt niet alleen voor de potentieel geschikte gebieden voor schaliegaswinning, maar kan net zo goed van belang zijn voor naastgelegen gebieden. Met de huidige aanpak lijken deze gebieden in de plan-MER buiten de boot te vallen. Aanbevolen wordt om ook aan deze gebieden specifiek aandacht te besteden; teruggerekend vanuit de effecten. Zie ook 2.6, 3.1, 3.3 en 3.4. Aspect: Aardkundige waarden Aardkundige waarden lijken vooralsnog geen onderdeel te vormen van het beoordelingskader. Aanbevolen wordt hier alsnog aandacht aan te besteden. Thema: ecosysteemdiensten Binnen het ministerie van I&M wordt al enige jaren gewerkt aan de systematiek en het gedachtegoed van 'ecosysteemdiensten'. In het beoordelingskader ligt de nadruk vooral op de directe en indirecte milieueffecten van schaliegaswinning voor de mens. Aanbevolen wordt om ook het gedachtegoed van 'ecosysteemdiensten' in de plan-MER en de structuurvisie schaliegas op een goede wijze te verwerken, zodat ook de effecten op de werking en waarde van
ALG UIT\22956\Z-14.15458\15
1074
natuurlijke systemen (bijv. het waterfilterend vermogen van de bodem) kan worden onderzocht. Dit heeft ook raakvlakken met o.a. land- en tuinbouw. Thema: perceptie/beleving van overlast en hinder Naast kwantificeerbare gegevens over overlast en hinder is ook de maatschappelijke perceptie/beleving op deze onderwerpen van groot belang. Opmerkelijk is dat hier in de concept-NRD en het plan-MER vooralsnog geen aandacht aan lijkt te worden besteed. Aanbevolen wordt om dit alsnog te doen en hierbij lering te trekken uit de lessen van eerdere, vergelijkbare projecten (bijv. C02-opslag onder Barendrecht en de effecten van de aardgaswinning in Groningen). Daarbij verdient het tevens de aanbeveling om onderzoek te doen naar de communicatie over eventuele proefboringen en/of schaliegaswinning richting de maatschappij. 6. Hoofdstuk 6: Verkenning nut en noodzaak 6.1 Aanbevolen wordt om de verkenning 'nut en noodzaak' vooraan in het onderzoekstraject te plaatsen en met deze discussie te starten. Logischerwijs lijkt de beoordeling van mogelijke milieueffecten van een eventuele winning ondergeschikt aan de discussie over nut en noodzaak. 6.2 (§ 6.2) Aanbevolen wordt om aan de gebruikte scenario's ook een onderbouwde weging toe te voegen over welke scenario's het meest aannemelijk zijn. Zie ook 4.2 en 5.1. Daarnaast lijkt alleen te worden gekeken naar het winnen van schaliegas (oftewel: het aanbod), terwijl het net zo belangrijk is om verschillende scenario's op te nemen waarin gekeken wordt naar de ontwikkelingen op de energiemarkt (oftewel: de vraag). Welke ontwikkelingen op de energiemarkt zijn dan het meest waarschijnlijk? En wat is daarvan de invloed op eventuele schaliegaswinning in Nederland? Dat past in een Europees / internationaal schaalniveau, maar dat niveau ontbreekt vooralsnog in het beoordelingskader bij de verkenning naar 'nut en noodzaak'. 6.3 (tabel 6.1) Met betrekking tot het voorgestelde beoordelingskader zijn nog een aantal zaken onduidelijk of niet aanwezig. Onderstaand zal dit per thema en/of aspect worden aangegeven. Tevens zijn een aantal algemene aandachtspunten met betrekking tot de opzet van het beoordelingskader weergegeven: Algemeen Tijdshorizonten thema's Bij de verkenning 'nut en noodzaak' dient niet te worden vergeten dat de verschillende thema's uit het beoordelingskader een grote samenhang kennen. Niet alleen onderling, maar ook in de tijd. Onduidelijk is of bij de verkenning 'nut en noodzaak' te allen tijde rekening wordt gehouden met verschillende tijdshorizonten (bijv. Nederland anno 2020, 2030 en 2050) naast de 3 scenario's die zullen worden onderzocht.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\16
1074
Weging van de gegevens Aanbevolen wordt om ook bij onderhavig beoordelingskader te werken met een weging van de gebruikte gegevens. Een onderzoek naar indirecte economische effecten biedt waarschijnlijk minder zekerheid dan berekeningen aan 10-6 contouren. Een dergelijke weging maakt het beter mogelijk om resultaten op waarde te schatten en met elkaar te vergelijken. Thema: Effecten op klimaat
Schaalniveau: Nationaal Aanbevolen wordt om ook aandacht te besteden aan de Europese en internationale dimensie als gekeken wordt naar effecten op klimaat. Eenieder heeft daarin verantwoordelijkheden tot over de landsgrenzen heen. Wat zijn de effecten op het klimaat wanneer meerdere landen schaliegas gaan winnen? Wil Nederland daaraan bijdragen? Thema: Energietransitie In het onderzoek naar de effecten van schaliegas op de energietransitie wordt een analyse gemaakt van de rol van gas in de Nederlandse energiemix met invulling van C02-reductiedoelstelling. Onduidelijk is of hierbij ook een bredere discussie gevoerd wordt over een lange termijnvisie op de Nederlandse energievoorziening en de rol van duurzame energie daarin. Welke ambities heeft Nederland op dit vlak? Volledig duurzaam en zelfvoorzienend? Daarbij zijn onlosmakelijk thema's verbonden zoals leveringszekerheid (kan duurzame energie al voor 100% in onze behoeften voorzien?) en energieafhankelijkheid (kan Nederland zelfvoorzienend worden cq. blijven?). Welke invloed hebben deze thema's op de rol van Nederland op het wereldtoneel, het investeringsklimaat in Nederland en mogelijkheden om kennis en ervaring te vermarkten? Ook de wijze waarop de huidige energiemarkt is georganiseerd en de rol van de overheid zullen daarbij aandacht moeten krijgen. Wordt energieproductie en -levering in de toekomst nog 'van bovenaf' door energiebedrijven georganiseerd of staan burgers en bedrijven straks zelf aan de lat om met allerlei duurzame energietechnieken in hun eigen energiebehoefte te voorzien? Welke rol heeft de overheid dan nog in een dergelijk spel? Dergelijke vraagstukken gaan veel breder dan alleen een verkenning naar nut en noodzaak van schaliegas. Aanbevolen wordt om deze discussie dan ook in de volle breedte te voeren. Thema: Leveringszekerheid Onduidelijk is waarom leveringszekerheid niet als specifiek thema is opgenomen in het beoordelingskader. Belangrijke vragen, ook met het oog op de energietransitie en de energieafhankelijkheid, hebben te maken met de leveringszekerheid. Aanbevolen wordt te onderzoek welke rol schaliegas hierin kan spelen. Zijn fossiele brandstoffen de komende jaren nog nodig om bijv. pieken in de energievraag op te vangen? En is (schalie)gas in dergelijke gevallen het meest optimale alternatief met het oog op milieueffecten? Welk doel krijgt eventueel te winnen schaliegas mee? Wordt het verkocht aan het buitenland of opgeslagen in Nederland voor toekomstige energievoorziening? Thema: Energieafhankelijkheid
ALG UIT\22956\Z-14.15458\17
1074
Gekeken wordt naar het moment waarop Nederland een netto-importeur wordt en hoe dit moment kan worden beïnvloed door verschillende energiescenario's. Onduidelijk is of hierbij ook aandacht is voor het besef dat ook de voorraad schaliegas in Nederland eindig is en het afhankelijkheidsvraagstuk daarmee hoe dan ook een keer aangepakt zal moeten worden. Is het niet nu dan waarschijnlijk over ± 20 - 30 jaar. Aanbevolen wordt om, in combinatie met het thema 'economische effecten', verschillende scenario's door te berekenen om een bandbreedte te kunnen geven over de periode waarin schaliegas in de energiebehoeften kan voorzien. Thema: Economische effecten Onduidelijk is of bij de economische effecten ook met verschillende tijdshorizonten wordt gerekend. Daarnaast is het onduidelijk of ook analyses en prognoses worden gemaakt van marktontwikkelingen. Aanbevolen wordt om meerdere scenario's door te rekenen en daarbij tevens een weging toe te voegen welke scenario's het meest aannemelijk zijn. Wat gebeurt er met de nut en noodzaakdiscussie wanneer de vraag naar gas stagneert? Of wanneer internationaal de gasprijzen kelderen? Staan de kosten dan nog in verhouding tot de baten? Wat gebeurt er wanneer niet schaliegas zelf maar de bijproducten interessanter worden voor de industrie? Is schaliegas dan economisch nog interessant of wordt het als restproduct afgefakkeld? Hoe staan grote(re) energiemaatschappijen tegenover schaliegaswinning? Zien zij daar (nog) toekomst in? Kunnen zij een sluitend businesscases maken? Aanbevolen wordt om tevens, in combinatie met het thema 'energietransitie', te kijken naar hoe de opbrengsten van eventuele schaliegaswinning het meest effectief kunnen worden besteed. Kan Nederland er een energietransitie mee bekostigen? Is het verstandig om de winsten weg te zetten in een investeringsfonds? Wat willen we en wat gaan we met de opbrengsten bekostigen? Daarnaast wordt aanbevolen onderzoek te doen naar de economische winbaarheid van schaliegas met het oog op eventuele schadeloosstellingen bij onverhoopt optredende milieueffecten. Zijn er voldoende winbare hoeveelheden aanwezig om dergelijke schades (ook op langere termijn) te kunnen bekostigen? Is winning economisch dan nog rendabel? Aanbevolen wordt om, in relatie tot de te onderzoeken milieueffecten, ook een raming te maken van de mogelijke schades. Aanbevolen wordt tevens om hierbij ook qebruik te maken van verschillende scenario's met bijbehorende weging van de meest aannemelijke scenario's. Onduidelijk is op dit vlak ook welke juridische mogelijkheden er bestaan voor het verhalen van schades. Vloeien de opbrengsten van schaliegaswinning ook terug naar de Staat (vergelijkbaar met aardgas) of krijgt het bedrijfsleven hierin een grote(re) rol? Wie wordt straks verantwoordelijk voor het betalen in het geval van schade? Onduidelijk is waarom milieueffecten daarom niet als onderdeel bij de economische effecten zijn opgenomen. Thema: Maatschappelijke effecten Inmiddels hebben 167 gemeenten en 9 provincies zich schaliegasvrij verklaard. Ondanks dat dit politieke standpunten zijn die vooruitlopen op de onderzoeksresultaten van het ministerie naar de mogelijkheden voor winning
ALG UIT\22956\Z-14.15458\18
1074
van schaliegas maken deze standpunt duidelijk dat schaliegaswinning een controversieel onderwerp is. In de concept NRD wordt hier echter niet op in gegaan. Ook al heeft een schaliegasvrij verklaring geen wettelijke status, toch wordt aanbevolen om in de plan-MER én/of de structuurvisie nadrukkelijk aandacht te besteden aan de maatschappelijke acceptatie van schaliegas en daarbij lering te trekken uit de lessen van eerdere, vergelijkbare projecten (bijv. C02-opslag onder Barendrecht en de effecten van de aardgaswinning in Groningen). Omdat de gemeente direct belanghebbende is vertrouwt het college van OudBeijerland er op dat zij actief betrokken wordt bij beoordeling van de resultaten van de onderzoeken en wordt uitgenodigd bij besprekingen. Wij zullen de Provincie Zuid-Holland op de hoogte brengen van onze zienswijze. Wij verzoeken u bij de totstandkoming van het plan-MER onze zienswijze in uw overwegingen mee te nemen.
Heeft u hierover nog vragen? Neem dan gerust contact op met de heer Dorst. Hij is bereikbaar op telefoonnummer (0186) 64 66 90.
Hoogachtend, burgemeester en wethouders
>
S
de heer G. van Hofwegen secretaris a.i.
ALG UIT\22956\Z-14.15458\19
de heer K. Tigelaar burgemeester
i
GENNEP Datum
: 8 juli 2014
Bureau Energieprojecten
Ons kenmerk
Inspraakpunt conceptnotitie Structuurvisie Schaliegas Postbus 23
Projectnummer
2290 AA Wateringen
Uw kenmerk Uw brief van Bijlage Onderwerp
Zienswijze op Notitie Reikwijdte en detailniveau planMER Structuurvisie Schaliegas
Geachte heer, mevrouw,
Met interesse hebben wij kennis genomen van de 'Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau planMER structuurvisie Schaliegas' (hierna aangeduid als CNRD)
detailniveau
Het voornemen om Schaliegas te winnen heeft voor een ruime maatschappelijke discussie
gemoteZZl*™
P
r
°
V
i
n
d
e
S
* "
^
«
zo ook de
Het is belangrijk dat de negatieve gevolgen van Schaliegas goed in beeld zijn. Enkele aspecten z-jn naar ons mz.cht nog niet (vo.doende) belicht. Het is daarom dat wij onze z i e n s w i j "
win
Overstromingsgebied In de gemeente Gennep zijn de Maas en de Niers gelegen. In het verleden is gebleken dat deze nveren rege.matig buiten hun oevers treden. Met als hoogtepunt 1995 gemeente Gennep getroffen is.
^
^
a^eCTebiL V
e
r
a
n
t
W
0
" 0
r
d
o
m
d
e
z
e
^
twee-derde van h e t g r o n d g e b i e d van de gemeente
Gennep behoort tot het s t r o c m v o e r e n d of w a t e r b e r g e n d w i n t e r b e d van de Maas
n
0
*
Het
aangewezen
e b i e d e n
TJ 1 ° 8 aan te wijzen als potentiele boorlocaties. Het risico dat er b,j hoog water een boorlocatie overstroomt is reeel aanwezig. Onduidelijk is w er gebeurd, met de chemicalien die gebruikt worden voor het fracken bij de terugt ektende bewegmg van het water. ™gtreKKenae h
J
ie
Duurzame alternatieven in hoofdstuk 6.1 wordt gesteld: Welke rol kan schaliegas spelen in de transitie naar een duurzame energ.evoorziening? Deze vraag getuigt van een verkeerd uitgangspunt. De vr ag i welke maatregelen moeten er genomen worden voor een transitie naar een duurzame energ.evoorziening en is Schaliegas hierbij nodig? auurzame Het belang moet liggen bij de ontwikkeling en verankering van duurzame energievoorzieningen by overbed en burger. Ons verzoek is om rekening te houden met innovatieve en duur am energ.e en d.t als uitgangspunt te nemen. Het is een gemiste kans om niet te nveste e n ' n allerhande a l t e r n a t i v e energiebronnen bij particulieren en daar juist de aandach op
dereen
^::^^ Gemeente Gennep
Ellen Hoffmannplein 1, Postbus 9003, 6590 HD Gennep Tel. 0485-494141 E-mail:
[email protected] Website: www.gennep.nl
eenwarmtepomphad hoeveeigasheeft
'
- ~
d
e
i
GENNEP Economische effecten
Gevolgen schaliegaswinning voor ondergrond
Natuurgebieden
toeristische sector. Het moet niet zo bescherming verdient.
Hoogachtend, Burgemeester en Wethouders van Gen namens dezen, Wethouder Ruimte, Milieu en Kernen,
Gemeente Gennep Ellen Hoffmannplein 1, Postbus 9003, 6590 HD Gennep Tel. 0485-494141 E-mail:
[email protected] Website: www.gennep.nl
Z dat J
Z
^ E
U
r
°
P
e
S
e
n
a
t
U
U
r
be i n
'
Na
angrijk 8SpeCtV 0 0 r d e
t u r a - 2 0 0 0 gebieden
1111 Verzonden: Dinsdag 8 juli 2014 16:24 Onderwerp: Zienswijzeformulier Structuurvisie Schaliegas Aanspreekvorm: de heer Aanspreektitel: Drs. Achternaam: Mank Voorvoegsel(s): Voorletters: R. Straat: Spuiboulevard Huisnummer: 300 Postcode: 3311 GR Woonplaats: DORDRECHT Telefoonnummer: 078-7704844 E-mailadres:
[email protected] Als: Particulier Mede namens: gemeente Dordrecht Reactie
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
1111
VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Kris Van den Belt Dlensthoofd Dienst Lokaal Waterbeheer Afdeling Operationeel Waterbeheer Koning Albert II - laan 20 bus 16 1000 Brussel Fax. (02)553 21 05
1 O JULI ZOU uw kenmerk DGETM-EM/14091349
ons kenmerk WT 2014 M 0100
dossier behandeld door Ywan De Jonghe Bram Vogels
contact via
[email protected] Tel. (02)553 21 11
Advies over de planMER met betrekking tot milieuonderzoek schaliegas voor Nederland Aanvrager: Ministerie van Economische Zaken
Geachte Op uw verzoek werd voor de ontwerptekst van het hierboven vermelde MER onderzocht of de VMM afdeling Operationeel Waterbeheer zich kan vinden in de manier waarop het onderzoek gevoerd is en de manier waarop de resultaten zijn geïnterpreteerd. Wij hebben volgende opmerkingen bij de ontwerptekst van het MER. De aanvraag omvat het milieuonderzoek voor de winning van schaliegas. Dit advies werd opgesteld op basis van het subadvies van de dienst grondwater. Het spreekt voor zich dat de milieubeoordeling zowel voor onder- als bovengrond ook grensoverschrijdend moet bekeken worden. Het is in dat kader dat de VMM - afdeling Operationeel Waterbeheer betrokken is in deze procedure. Wanneer er in de navolgende opmerkingen verwijzing Is naar paginanummers en figuren, heeft dit betrekking op het document "Concept notitie reikwijdte en detailniveau planMER - Structuurvisie schaliegas", versie mei 2014.
°S-B» o^—; OJ OB
Onder punt 3 (pag. 12) wordt gesteld dat in de diepe ondergrond geen gebieden worden uitgesloten binnen de potentieel schaliegashoudende gebieden. Hierbij moet verduidelijkt worden wat dan de relatie is met gebieden waar er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden op andere, reeds vergunde activiteiten in de diepe ondergrond (opslag gas, diepe géothermie,...)? Gelet op het op het gebruik van verschillende benamingen in de verschillende lidstaten voor formaties is het aangewezen dat er een omzettingstabel wordt voorzien voor de relevante benamingen van formaties (pakketten). Dit verhoogt de leesbaarheid van het document in de betrokken lidstaten en vereenvoudigt een goede en onderbouwde grensoverschrijdende milieubeoordeling. In figuur 6 en 7 op pagina 17 en 18 zijn de waterwingebieden en beschermingszones in omliggende lidstaten niet weergegeven. Dit is correct vanuit de veronderstelling dat het niet de betrachting zal zijn in andere lidstaten te boren. Wel moet er in het uiteindelijke plan in voldoende mate (dus met buffering voor onzekerheden) rekening gehouden worden met het voorkomen van enerzijds grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening in andere lidstaten en ook algemeen met het potentieel gebruik van grondwater in de andere lidstaten. Eventuele toekomstige projecten moeten zo opgevat zijn dat er op geenenkele wijze directe of Indirecte negatieve beïnvloeding kan optreden van potentieel gebruik van het grondwater in Vlaanderen. In de eerste paragraaf op pagina 23 wordt er gesteld dat er (beperkt) onderzoek zal gebeuren naar risico's op verspreiding van frackingvloeistoffen naar watervoerende pakketten waar zoet water voorkomt. Dit onderzoek moet uitgebreid worden naar alle watervoerende pakketten in Vlaanderen Maatschappelijke zetel: A. Van de Maelestraat 96 - 9320 Erembodegem - www.vmm.be
— "»4 —
'---I I •
waarin nu en in de toekomst gebruik kan gemaakt worden van grondwater of het reservoir (diepe géothermie, C02-opslag, WKO, grondwaterwinning,...). Hiertoe is het evident dat de (hydro)geologie voldoende betrouwbaar in beeld wordt gebracht. Verder móet er ook rekening worden gehouden met het potentieel voorkomen van niet-gekende breuken en moet er een worst-case risico-inschatting gebeuren bij de reactivatie van gekende en niet-gekende breuken door de frack-operatie. Hierbij moet er naast de risico's die gekoppeld zijn aan de verspreiding van frackingvloeistoffen ook gekeken worden naar andere risico's die gekoppeld zijn aan deze reactivatie (bv. migreren van fluïda). Tot slot moet er ook uitgewerkt worden welke monitoring (voor, tijdens en na zowel boring, fracking als winning) moet voorzien worden. Voetnoot 6 op pagina 30 stelt dat er bij steenkoolgaswinning (term steenkoolgaswinning wordt nog op enkele andere plaatsen in het docunrient opgenomen) ook een frack-operatie noodzakelijk is. Waarop is dit gebaseerd? En is er dan altijd frack-operatie noodzakelijk? Maakt steenkoolgaswinning integraal deel uit van dit planMER? In dat geval willen we vragen een consequente benaming te gebruiken. Tot slot wensen we te benadrukken dat we verder betrokken willen willen blijven bij dit planMER en navolgende initiatieven die mogelijk grensoverschrijdende effecten kunnen hebben.
BESLUIT Het project wordt voorwaardelijk gunstig geadviseerd en is enkel en alleen in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het decreet integraal waterbeleid indien rekening wordt gehouden met volgende voorwaarden: De relatie met andere reeds vergunde activiteiten moet verder uitgewerkt worden, wanneer geen enkele laag uitgesloten wordt voor het uitvoeren van frackingoperaties; Er moet een omzettingstabel toegevoegd worden voor de gebruikte benamingen van formaties om een degelijke grensoverschrijdende evaluatie mogelijk te maken; Er moet verduidelijkt worden op welke wijze een directe of indirecte impact vermeden kan worden op het huidige en potentieel toekomstige gebruik van grondwater in Vlaanderen; De verspreiding van frackingvloeistof mag niet beperkt worden tot enkel de zoete grondwaterresevoirs, maar moet uitgebreid worden naar al Ie'watervoerende paketten; Er moet een worst-case inschatting gemaakt worden van de reactivatie van gekende en nietgekende breuken; Er moet een degelijke monitoringsysteem opgesteld worden om eventuele effecten te kunnen opvolgen en waar nodig bij de exploitatie te kunnen bijsturen; Er moet verduidelijkt worden of steenkolgaswinning integraal deel uitmaakt van dit plan-MER;
Gelieve, conform artikel 8 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 inzake de watertoets, een afschrift van uw beslissing te bezorgen aan de VMM - afdeling Operationeel Waterbeheer binnen de 10 kalenderdagen na het nemen van de beslissing. Voor het diensthoofdTmet vakantie
Bram Vogels Teamverantwoordelijke watertoets
I
I
Ministerie van Economische Zaken
> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag
VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer, t.a.v. Bram Vogels Koning Albert Il-laan 20 B-1000 Brussel België
Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Directie Energiemarkt Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401 2500 EK Den Haag Factuuradres Postbus 16180 2500 BD Den Haag
Datum Betreft
27 mei 2014 Verzoek reactie op concept notitie reikwijdte en detailniveau milieuonderzoek schaliegas
Geachte heer, mevrouw, De Ministers van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu van Nederland bereiden een structuurvisie schaliegas voor Nederland voor. Het Nederlandse kabinet kiest voor een optimale energiemix in Nederland. Daarom kijkt het ook naar schaliegas als nieuwe energiebron. Er zijn mogelijke risico's van schaliegaswinning voor mens en milieu. Daarom komt er een goede, evenwichtige visie op de winning van schaliegas in Nederland. De Minister van Economische Zaken, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, stelt daarom een structuurvisie schaliegas op welke begin 2015 klaar is. Op basis van zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek, inspraak van betrokkenen en overleg met belanghebbenden zal een besluit worden genomen. Tot die tijd worden bestaande vergunningen aangehouden en nieuwe verzoeken niet in behandeling worden genomen.
Overheidsidentificatienr 00000001003214369000 T 070 379 8911 (algemeen) www. rij ksoverheid .nl/ez Behandeld door mr. J.C. van Dalen T 070 379 7065 F 070 379 7841
[email protected] Ons kenmerk DGETM-EM / 14091349 Uw kenmerk Bijlage(n) 1
Structuurvisie De structuurvisie zal aangeven of en zo ja waar in Nederland mogelijk schaliegas gewonnen kan worden met zo min mogelijk overlast voor mens, milieu en natuur. Ook wordt beschreven op welke manier schaliegas mogelijk een rol kan spelen in de overgang naar een meer duurzame energievoorziening. De eerste stap op weg naar de structuurvisie is een onderzoek naar de milieueffecten: een zogenoemde milieueffectrapportage (plan-MER). Een plan-MER brengt de milieugevolgen van schaliegaswinning in kaart. Hierbij wordt uitgegaan van de gebieden waarvan TNO aangeeft dat er mogelijk schaliegas in de grond zit. In de plan-MER worden geen gebieden aangewezen waarin eventuele opsporing en winning van schaliegas mogelijk is. De keuze voor gebieden wordt gemaakt in de structuurvisie. Reactie De te onderzoeken gebieden grenzen deels aan België. Daarom raadpleeg ik u hierbij graag over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie die in het milieueffectrapport moet worden opgenomen. Ik verzoek u een reactie te geven op de conceptnotitie reikwijdte en detailniveau (kortheidshalve aangeduid als 'concept-NRD') die te vinden is op de website van bureau energieprojecten: | www.bureau-enerqieproiecten.nl Pagina 1 van 1
-'--I
.k.
Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Directie Energiemarkt
!
DGETM-EM / 14091349
Uw reactie Uw schriftelijke reactie kunt u tot 9 juli 2014 sturen naar: Bureau Energieprojecten Inspraakpunt conceptnotitie structüurvisie schaliegas Postbus 23 2290 AA Wateringen Nederland Alle zienswijzen, reacties en adviezen worden betrokken bij het vaststellen van de definitieve 'notitie reikwijdte en detailniveau'. Als de plan-MER is afgerond, wordt de ontwerpstructuurvisie schaliegas opgesteld. De-ontwerpstructuurvisie wordt begin 2015 samen met de|plan-MER ter Inzage gelegd. i
I
Nadere informatie Op 28 mei 2014 verschijnt er ook (conform artikel 7.9 van de Wet milieubeheer) een advertentie in de jNederlandse Staatscourant, de Volkskrant en een aantal regionale nieuwsbladen in België over]de terinzagelegging van de conceptnotitie reikwijdte en detàllniveau voor het milieuonderzoèk. Iedereen kan hierop tot 9 juli 2014 reageren. De advertentie vindt u in de bijlage. I
Uitgebreide Informatie vindt u op www.riiksoverheid.nl/schalieaas.
Met vriendelijke groeten. Namens de Minister vàn Economische 'zaken,
Mw. mr. drs. J.H. Brouwer MT-lid directie Energiemarkt
Pagina 2 van 2
•••--I
Kennisgeving struGtuurvisie schaliegas Voornemen tot het opstellen van de stmctuurvisie schaliegas en inspraakop opzet van het milieueffect rapport Waarom dltvoomemen? Het kabinet kjcst voor een optimale encrgiemi* in Nederland. Daarom kijkt het ook 'naar schaliegas als nieuwe energiebron. Er zijn mogelijke risico's van schaliegaswinning voor mens en liiilieu. Daarom komt er een goede, evenwichtige visie op de winning van schaliegas in Nederland. De minister van Economische Zaken ontwikkelt, sameiJ met de minister van Infrastructuur en Milieu, een structuurvisie schaliegas welke begin 2015 klaar is.| De ministers nemen een besluit op basis van zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek, inspraak van betrokkenen en overleg met belanghebbenden. Tot die tijd worden bestaande vergunningen aangehouden en nieuwe verzoeken niet in behandeling genomen. De structuurvisie zal aangeven of en zo ja waar in Nederland mogelijk schaliegas gewonnen kan worden met zo min mogelijk overlast voor mens, milieu en natuur. Ook wordt beschreven op welke manier schaliegas>tiogelijk een rol kan spelen in de overgang naareen meer duurzaiiie energievoorziening. Voordat de structuurvisie schaliegas kan worden geschreven, moet er eerst onderzoek worden gedaan naar de risico's en gevolgen van schaliegaswinning. Dit gebeun door een zogeheten milieueffect-rapport (plan-MER) op te stellen. Hoe de overheid dit onderzoek wil uitvoeren, staat in de concept-notiüe reikivijdte en detailniveau. Iedereen kan deze conceptnotitie nu lezen en er zijn of haar commentaar op geven, i Dat kan van donderdag 29 mei tot en met woensdag 9 juli 2014. IVlilicueffcctrDpportagccn besluitvorming De eerste stap op weg naar de structuurvisie is een ondérzoek naar de milieueffecten:' een zogenaamde milieucffectrapportage (plan-MER). Een plan-MER brerlgt de milieugevolgen van schiliegaswinning in kaan. Hierbij wordt uitgegaan van de gebieden waarvan TNO aangeeft dat er mogelijk schaliegas in de grond zit. In de plan-MER worden geen gebieden aangewezen waarin eventuele opsporing en winning van schaliegas mogelijk zijn. De keuze voorgebieden wordt gemaakt in de structüurvisie.
Plangebied plan-MER bovengronds (tot 1.000 m onder maaiveld)
Plangebied plan-MER ondergronds (vanaf i. ooo m onder maaiveld]
Passende beoordeling Ten behoeve van het project wordt een passende beoordeling gemaakt, om te beoordelen welke gevolgen het project heeft voor Natura 2000-gebieden. Hoe kunt u bijdragen aan een goede afweging? Om het onderzoek naar milieueiïecten zo zorgvuldig mogelijk op te stellen, kunt u meedenken over de opzet en uitvoering van het onderzoek. U kunt bijvoorbeeld reageren op de volgende vragen; - Zijn er milieuthema's die volgens u ontbreken in het onderzoek naar de milieueffecten? - Kunt u zich vinden in de criteria op grond waarvan bepaalde gebieden al dan niet worden uilgesloten van hel milieuonderzoek? - Is er sprake vanonjuistheden of worden zaken over het hoofd gezien in de conceptnotitie reikwijdte en detailniveau? • Kunt u aangeven welke aspecten voor u belangrijk zijn bij eventuele opsporing en winning van schaliegas? Waar kunt u de stukken iiuien? De conceptnotitie reikwijdte en detailniveau voor de plan-MER kunt u van donderdag 29 mei tot en met woensdag 9 juli 2014 (digitaal) inzien op www.bureau-energieprojecien.nl en tijdens reguliere openings-tijden (op pipier) bij het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 73 DenHaag,T(070)379 89ll. Hoe kunt u uw zienswijze kenbaar maken? Tot en met woensdag g juli 2014 kunt u digitaal, mondeling of schriftelijk uw reactie geven op de conceptnotitie reikwijdte en detailniveau. Digitaal; Via een online-formulier opwww.bureau-energieprojecten.nl. Schri/te/yk; Bureau Energieprojecten Inspraakpunt conceptnotide scnicniurvisie schaliegas Postbus 23 2290 AA Wateringen Monrfcfin^; Via het Bureau Energieprojecten op werkdagen van 9.00 uur tot 12.00 uur, T(o7o) 379 89 79. Wat gebeurt er daarna? Tussen 29 mei en g juli 2014 wordt tevens advies aan de wettelijke adviseurs gevraagd (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfjgoed, dc Inspecüe voor de Leefomgeving en de directeur Regionale Zaken van het ministerie van Economische Zaken) en de betrokken bestuursorganen (de relevante provincies, gemeenten en waterschappen en de relevante overheden in Duitsland en België). Ook geeft de Commissie m.e.r. haar advies over de reikwijdte en het detailniveau van de plan-MER. Alle zienswijzen, reacties en adviezen worden betrokken bij hei vaststellen van de definitieve 'notitie reikwijdte en detailniveau'. Op deze definitieve noritie zijn geen zienswijzen meer mogelijk. Als de plan-MER is afgerond, wordt de ontwerp-structuurvisie schaliegas opgesteld. De ontwerp-stnictuurvisie wordt begin 2015 samen met de plan-MER ter inzage gelegd, u krijgt dan weer de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Nadere infonnatie Uitgebreide informaüe vindt u opww^v.rijksoverheid.nl/schaliegas. Heeft u na hel bezoeken van de website nog vragen? Dan kunt u bellen met het Bureau Energieprojecten. T (070) 379 8g 79.
P R I VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ
Graaf de Ferrarlsgebouw, Koning Albert Il-laan 20 bus 16,1000 Brussel
O LM R
9300
14/07/14 00090466-F3B
BELGIQUE
^
^€01,07 BBHM55VV06
Van: Romeijn, Els [mailto:
[email protected]] Verzonden: woensdag 9 juli 2014 20:06 Aan: Post, mevr. drs. I.K. (Ingrid) CC: Krauwer, Monique; Boogert, Joost van den; Berg, Bianca van den; Schnitzeler, Josje; Otte, Andrea; Marrewijk, Dre van; Berg, Thomas van den; Timmer, Peter; Baas, Henk; Stafleu, Mark;
[email protected] Onderwerp: Advies RCE op NRD PlanMER SV Schaliegas Geachte mevrouw Post, Hierbij stuur ik u het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het op te stellen planMER voor de Structuurvisie Schaliegas.We vinden dat we als mede-rijksoverheid niet dit advies via het algemene Inspraakpunt van het Bureau Energieprojecten moeten sturen, maar direct aan het ministerie van Economische Zaken. Omdat we geen direct aanspreekpunt hebben maar via Joost vd Boogert van OCW/directie Erfgoed en Kunsten wel uw mailadres mail ik dit nu aan u. Aanvullend op het meer algemene advies dat bij deze mail is gevoegd wil ik de volgende punten nog in deze mail onder de aandacht brengen. Wederopbouwgebieden Ook voor de wederopbouwgebieden van nationaal belang kan niet gezegd worden dat het altijd kleine elementen zijn. Het gaat namelijk ook om landelijke gebieden waarin verschillende elementen gezamenlijk het waardevolle landschap vormen. Het doel van de Visie erfgoed en ruimte (complementair aan de SVIR) is de belangrijke kenmerken van de wederopbouwgebieden herkenbaar te houden. De gevolgen van winning van schaliegas kan op gespannen voet staan met het herkenbaar houden van die kenmerken. Daarom adviseer ik de wederopbouwgebieden vooraf mee te nemen als een volwaardig criterium om rekening mee te houden. Noordoostpolder In het bijzonder is aandacht te vragen voor de Noordoostpolder. In de Noordoostpolder is sprake van een unieke opeenstapeling van cultuurhistorische waarden met nationale en internationale erkenning. De afgelopen drie jaar heeft het rijk samen met de gemeente veel geïnvesteerd in borging van de bijzondere kenmerken van dit wederopbouwgebied van nationaal belang, inclusief Nagele en werelderfgoedsite Schokland. De gevolgen van de winning van schaliegas raakt de bijzondere waarden van de polder en op grote schaal winning van schaliegas kan de genoemde investering te niet doen, dit zou opname van de gehele polder als uitsluitingsgebied kunnen rechtvaardigen. Met vriendelijke groet, Els Romeijn Consulent Erfgoed en Ruimte .................................................................................. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Smallepad 5 | 3811 MG | Amersfoort Postbus 1600 | 3800 BP | Amersfoort .................................................................................. M 06 51 26 33 75
[email protected] www.cultureelerfgoed.nl ..................................................................................
Vlaamse overheid
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie AANGETEKEND Ministerie van Economische Zaken Directoraat-Generaal Energie, Telecom & Mededinging Directie Energiemarkt
Postbus 20401 NL - 2500 EK Den Haag NEDERLAND
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert ll-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. : 02/553.80.79 Fax : 02/553.80.75 www.mervlaanderen.be
uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk LNE/MER/GO - NL
vragen naar / e-mail Bart Fobe bart.fobe(S)lne.vlaanderen.be
telefoonnummer +32 (0)2 - 553 78 89
datum
1
bijlagen
JULI 20U
Betreft: advies overde Conceptnotitie reikwijdte en detailniveau plan-MER structuurvisie schaliegas. Advisering Vlaams Gewest - Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) in het kader van grensoverschrijdende milieueffectrapportage
Geachte,
Hierbij vindt u het gecoördineerde advies van de Vlaamse overheid , Departement LNE, over de in hoofding vermelde materie. De adviserende instanties AMNE en ALBON vragen om actief betrokken te blijven bij de advisering en bespreking van het nog op te maken MER.
Hoogachtend
o; OJ
O»!
Paul Van Snick Algemeen directeiiir Afdelingshoofd AIMNE
c» I
Concept notitie reikwijdte en detailniveau planMER. Structuurvisie schaliegas.
Gecoördineerd advies vanwege de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) en de Afdeling Milieu, Natuur en Energie (AMNE) van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid
1. Context De Nederlandse overheid wenst de gasvoorraden op haar grondgebied optimaal te benutten en kijkt in dat verband ook naar onconventioneel gas, zoals schaliegas en steenkoolgas. Initiatieven op het gebied van schaliegaswinning hebben evenwel vragen en bezorgdheid opgeroepen in de politiek en bij verschillende maatschappelijke organisaties en burgers. De Nederlandse ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu willen daarom een structuurvisie schaliegas opstellen. In de Structuurvisie geeft de Nederlandse overheid het ruimtelijk kader voor de eventuele opsporing en winning van schaliegas in Nederland. De structuurvisie geeft aan of, en zo ja in welke gebieden, eventuele opsporing en winning van schaliegas kunnen plaatsvinden, met zo min mogelijk overlast voor natuur, mens en milieu. In de structuurvisie wordt ook ingegaan op de rol, het nut en de noodzaak van schaliegas in de energietransitie. De structuurvisie gaat niet over de concrete locaties binnen een bepaald gebied. Dat is pas aan de orde als sprake is van een concreet initiatief van een mijnbouwbedrijf. Met de Structuurvisie wordt een planMER opgesteld. Dit onderzoek geeft inzicht in de te verwachten invloeden van schaliegaswinning op milieu, veiligheid, landschap (inclusief cultureel erfgoed) en natuur voor alle gebieden waar potentieel schaliegas aanwezig is. De 'Concept notitie reikwijdte en detailniveau planMER. Structuurvisie schaliegas' is de eerste stap in de voorbereiding van de structuurvisie en het milieueffectrapport (planMER) dat daarvoor wordt opgesteld. Om het onderzoek naar milieueffecten zo zorgvuldig mogelijk op te stellen, werd de conceptnotitie van donderdag 29 mei tot en met woensdag 9 juli 2014 ter inzage gelegd voor het publiek. Omdat er als gevolg van de Structuurvisie mogelijk sprake is van grensoverschrijdende milieugevolgen in België en Duitsland, vond er tevens een grensoverschrijdende consultatie plaats. Eisen voor grensoverschrijdende consultatie zijn vastgelegd in het zogenaamde Espoo verdrag. In het Vlaams Gewest vond de consultatie plaats in de gemeenten uit de grensstreek, en algemeen via de website van de Dienst Milieueffectrapportage en een krantenbericht. Tevens werden relevante (overheids)instanties aangeschreven voor advies.
2. Hoofdlijnen van de conceptnotitie. Afbakening van het plangebied. Het vertrekpunt voor de afbakening van het plangebied is de kaart met mogelijk schaliegashoudende lagen in de Nederlandse ondergrond (Figuur 3 van de conceptnotitie).
De conceptnotitie geeft aan dat er zich In Nederland twee potentieel schaliegashoudende lagen bevinden, de Posidonia Schalie Formatie en het Geverik Laagpakket. Het Geverik Laagpakket is onderdeel van de Formatie van Epen. De Formatie van Epen is met honderden meters tot een kilometer beduidend dikker dan de Posidonia Schalie Formatie, maar heeft, voor zover bekend, alleen een hoog schaliegaspotentieel in het Geverik Laagpakket, de onderste 50 meter van de formatie. De conceptnotitie stelt verder dat het te onderzoeken gebied in het planMER kleiner zal zijn dan het gebied dat is weergegeven op Figuur 3 van de conceptnotitie, omdat op voorhand gebieden kunnen worden uitgesloten waar schaliegaswinning op basis van de huidige wet- en regelgeving niet is toegestaan of waarbij het onrealistisch wordt geacht dat dit wordt toegestaan. Bij de inperking van gebieden is tevens gekeken naar het schaalniveau en de mogelijkheid van inpassing van concrete initiatieven. In de diepe ondergrond binnen de potentieel schaliegashoudende lagen worden geen gebieden uitgesloten. Het resultaat van de inperking is het plangebied voor het planMER. Het plangebied heeft dus bovengronds een andere afbakening dan in de diepe ondergrond. Bij schaliegaswinning wordt vanaf de oppervlakte eerst verticaal naar beneden geboord. Vanaf ongeveer 150 meter boven de schalielaag wordt in de diepe ondergrond in verschillende richtingen horizontaal geboord. Om de doorlatendheid van het gesteente kunstmatig te verhogen wordt water onder hoge druk geïnjecteerd. Met zand en chemicaliën worden de zo gecreëerde scheurtjes opengehouden. Deze techniek heet 'fracken'. Dit roept de vraag op of de uitsluitingsgebieden van het bovengrondse plangebied alleen voor een verticale boring vanaf maaiveld uitgesloten moeten worden of dat dit ook het geval moet zijn voor horizontaal boren in de diepe ondergrond. Vanwege de diepte van mogelijke schaliegasboringen wordt het horizontale boren in de diepe ondergrond onder de uitsluitingsgebieden niet op voorhand uitgesloten. Hiertoe wordt een verticale begrenzing van de uitsluitingsgebieden voorgesteld op 1000 meter onder maaiveld. Deze diepte sluit aan bij het uitgangspunt dat de lagen tot 1000 meter onder maaiveld niet voldoende maturiteit (rijpheid) en voldoende druk bezitten om schaliegas te bevatten. Voor gevoelige gebieden in de ondergrond, zoals grondwaterbeschermingsgebieden, is 1000 meter naar venA/achting voldoende diep om te voorkomen dat de ondergrondse horizontale boring interfereert met het ondergronds gevoelig gebied. Bij een concreet initiatief zal altijd locatiespecifiek getoetst moeten worden of bij een uitgesloten gebied de 1000 meter daadwerkelijk voldoende bescherming biedt. De belangrijkste gebieden die in aanmerking komen voor uitsluiting uit het bovengrondse plangebied, zijn Natura-2000 gebieden, waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, grote wateren en stedelijke gebieden. De conceptnotitie besteedt ook aandacht aan de risico's aangaande boren en fracken in breukzones. De gebieden die niet uitgesloten zijn vormen het bovengrondse plangebied voor het planMER. In de diepe ondergrond (vanaf 1000 meter onder maaiveld) zijn geen gebieden uitgesloten en is het plangebied afgebakend door de potentieel schaliegashoudende lagen. In Figuur 11 van de conceptnotitie zijn het bovengrondse en het ondergrondse plangebied weergegeven. Voor deze gebieden zal in het planMER in
b'èèld worden gebracht wat de effecten (kansen en risico's) van schaliegaswinning zp: 3. Opmerkingen bij de conceptnotitie vanwege de Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (ALBON) De Dienst Natuurlijke Rijkdommen van de afdeling ALBON (Vlaamse overheid) bekijkt de Plan-MER studie vanuit haar bevoegdheid en expertisedomein van de bescherming en valorisatie van de (diepere) Vlaamse ondergrond. ALBON wenst volgende elementen aan te stippen als bijzondere aandachtspunten om bijkomend te venwerken in de structuurvisie schaliegas in Nederland: •
Afbakening plangebied: In de diepe ondergrond worden volgens de huidige aanpak op voorhand geen gebieden uitgesloten binnen de potentieel schaliehoudende lagen. De nadruk ligt nu volledig op bovengrondse (tot een diepte van lOOOm) effecten en alternatieven. In het ganse document wordt geen enkel ondergronds gebied uitgesloten, aangezien gesteld wordt dat indien horizontale (gedevieerde) boringen toelaten de targetzone te bereiken zonder schade toe te brengen aan de oppervlaktebestemming, er geen beletsel is om de exploitatie uit te voeren. Alle ondergrondse voorkomens van schaliegas komen hiermee principieel in aanmerking voor ontginning als ze maar enigszins aangeboord kunnen worden zonder schade toe te brengen aan beschermde oppervlaktebestemmingszones. Er dient naar onze mening echter wél van bij het begin rekening gehouden te worden met potentiële interferenties tussen schaliegaswinning en andere ondergrondse activiteiten die reeds operationeel of gepland zijn. In het bijzonder vragen wij aandacht voor de grootschalige ondergrondse gasopslag in de streek van Loenhout (België), die slechts op enkele kilometers afstand van de Nederlandse grens gelegen is. De schalies van het Namuriaan vormen er de afsluitende laag boven de gasopslagstructuur en de veiligheid van de:ze opslag is direct verbonden met de integriteit van die afsluitende laag. In België wordt een veiligheidsperimeter van 10 km rond de stockeeromtrek gehanteerd om negatieve interferenties met andere ondergrondse activiteiten te vermijden (zie bijlage). Binnen de opsporingsomtrek (oranje zone op de bijgevoegde kaart) zijn ondergrondse werken dieper dan 400 m verboden. Binnen de 10 km perimeter rond de stockeeromtrek zijn werken dieper dan 400 m meldingsplichtig en ze kunnén verboden / stilgelegd worden na evaluatie. De kortste afstand tussen de stockeeromtrek en de Nederlandse grens bedraagt ongeveer 2.8 km. Het spreekt voor zich dat het fracken van dezelfde schalielaag die de opslagsite afsluit, en dat op een beperkte afstand van de opslagsite, directe risico's inhoudt voor ongewenste migratie van gas en voor de veiligheid, en indirect risico op contaminatie van grondwaterlagen. We pleiten er daarom voor dat een veiligheidsperimeter gehanteerd wordt tot over de Nederlandse grens waarbinnen niet gefrackt mag worden om zo de integriteit van de afsluitende laag niet te verzwakken. Anders dan bij de bovengrondse uitsluitingen is er voor deze ondergrondse uitsluiting geen alternatief beschikbaar. Uitsluiting op voorhand (via de structuurvisie) is in deze regio dus noodzakelijk.
•
Milieubeoordeling t.a.v. diepe ondergrond: Het is niet duidelijk uit de conceptnotitie hoe de beoordeling op thema diepe ondergrond en stabiliteit precies zal uitgevoerd worden. Er wordt gemeld dat vertrokken zal worden vanuit een voorbeeldwinning. Echter, waar lokale aspecten tot een atypische winning of grotere risico's leiden zal een andere benadering wenselijk zijn. Met betrekking tot mogelijks grensoverschrijdende effecten willen wij het volgende verzekerd zien: 1) dat de invloed van fracking gecontroleerd en gemeten wordt en dat deze nooit verder mag reiken dan de vergunde concessiegrenzen (en daarmee automatisch ook de landsgrenzen); 2) dat er bovendien geen indirecte gevolgen ontstaan die een andere ondergrondse toepassing negatief kunnen beïnvloeden. De bestemming van de ondergrond in Vlaanderen mag dus niet beïnvloed worden door schaliegasactiviteiten op Nederlands grondgebied. Concreet betekent dit dat nagedacht dient te worden over een gepaste veiligheidsafstand t.o.v. de landsgrens en dat speciale aandacht moet worden besteed aan (mogelijks) actieve breuken. Te vermijden scenario's zijn bijvoorbeeld een opslagsite van CO2 die na een ongecontroleerde frackoperatie tot lekken leidt, of breukreactivatie die tot een beving en tot migratie van fluïda (en daardoor tot contaminatie van grondwater) leidt. We moeten trouwens rekening houden met de mogelijkheid dat breuken, ook de actieve, niet herkend worden op de beschikbare seismiek. Een voorbeeld is de Bowland case in het Verenigd Koninkrijk, waarbij gefrackt werd in de buurt van een breuk die eerder niet bekend was en waarbij naast een beving bovendien de integriteit van de boorput aangetast werd door de ontstane beweging. Elke lidstaat mag autonoom beslissen over de bestemming van eigen ondergrond, maar staat ook in voor de risico's en veilige operatie zodat grensoverschrijdende effecten uitgesloten kunnen worden.
Bijkomend wensen we nog volgende opmerking te formuleren: •
Er wordt venwarring gecreëerd met betrekking tot steenkoolgaswinning. Op pagina 4 en in bijlage 2 worden schalie- en steenkoolgas samen vermeld. Het ganse verhaal in de nota gaat evenwel over schaliegas, waarbij intensieve fracturatietechnieken aangewend worden. De winning van steenkoolgas valt inderdaad eveneens onder onconventionele koolwaterstofwinning, maar houdt sterk verschillende risico's in, zeker in Vlaanderen waar de steenkoollagen dun ontwikkeld zijn. De risico's op bijvoorbeeld het optreden van aardbevingen of het verontreinigen van grondwater zijn niet, of in sterk mindere mate, aan de orde bij steenkoolgaswinning waarbij fracken niet noodzakelijk is. Voor zover de Nederlandse overheid ook steenkoolgas wenst te behandelen in de structuurvisie schaliegas zou dit best in gescheiden hoofdstukken gebeuren teneinde venA/arring te vermijden.
4. Opmerkingen bij de conceptnotitie vanwege de Dienst Milieueffectrapportagebeheer (Dienst Mer) van AMNE 4.1 Territoriale aspecten van het boven- en ondergrondse plangebied.
I
stellen vast dat voigens Figuur 11 van de conceptnotitie, de enclave BaarleHertog niet wordt aangegeven als uitgesloten gebied . Wij wensen er de aandacht op tei-'Vestigen dat in de enclave de Vlaamse regelgeving van kracht is, en dit zowel bovengronds als ondergronds. Voor het bovengrondse plangebied adviseren wij om de enclave uit te sluiten. Aangaande het ondergrondse plangebied stellen wij voor om, omwille van juridisch- territoriale redenen, een uitzondering te maken op het nietuitsluiten van gebieden. Mocht dit omwille van exploitatietechnische redenen niet a priori mogelijk zijn, dan wensen wij er wel de aandacht op te vestigen dat de enclave in dat geval niet onder de regels van grensoverschrijdende consultatie volgens het Espoo-verdrag valt, maar dat voor de enclave een parallelle planMER procedure zou moeten worden opgestart volgens de Vlaamse regelgeving. 4.2 Inschatting van grensoverschrijdende effecten in het bovengrondse plangebied. Wij dringen er op aan dat er aan de Belgische kant van de grens, een inventarisatie zou gebeuren van de elementen die in Nederland aanleiding geven tot uitsluiting op het bovengrondse plangebied, en dat er wordt nagegaan of deze ook aanleiding kunnen geven tot het instellen van bijkomende uitsluitingsgebieden aan de Nederlandse kant langsheen de grens. 4.3 Betreffende het ondergrondse plangebied. De conceptnotitie voorziet twee plangebieden, een bovengronds en een ondergronds. Twee laagpaketten komen in aanmerking voor onderzoek, namelijk enerzijds de Posidonia Schalie Formatie en anderzijds het Geverik Laagpakket uit de Formatie van Epen. Hun geografische verspreiding is weergegeven in Figuur 3 van de conceptnota. Wij betreuren daarbij dat de derde dimensie, namelijk geometrische relaties van deze formaties in hun algehele stratig rafische context, niet is weergegeven (vb. aan de hand van doorsnede, of Isohypsen en isopachenkaarten). Ook het niet aanduiden van de belangrijke breukzones is een gemis, aangezien deze toch voor een deel de verspreiding van de betrokken formaties bepalen, en een aantal breukzones (in het bijzonder deze langsheen de Roerdalslenk) niet alleen actief zijn, maar ook grensoverschrijdend verlopen. Dit heeft ons genoodzaakt om bijkomende informatie te zoeken over de Formatie van Epen, aangezien deze in aanmerking komt voor mogelijke grensoverschrijdende aspecten. De Formatie van Epen is van Namuriaan ouderdom. Zij vertoont een naar het noordoosten monoclinaal afhellende allure, wat betekent dat zij naar de Belgische grens toe steeds minder diep komt te liggen. Het blijkt zelfs dat in de typelocaliteit Epen zelf deze formatie dagzoomt. Zij is ontsloten in de Geulvallei in een voor de Nederlandse geologie iconische ontsluiting, namelijk de voormalige steengroeve Heimans, tegenwoordig een natuurmonument, precies omdat het hier de oudste ontsloten gesteenten op Nederlands grondgebied betreft. De groeve Heimans ligt op ongeveer 3700 meter van de grens van het Vlaams Gewest, waar in de gemeente Voeren volgens de geologische kaart formaties van vergelijkbare ouderdom dagzomen, en de onmiddellijk oudere formaties, wat aantoont dat de residuele dikte van de Formatie van Epen er heel beperkt is. Volgens Figuur 11 van de conceptnotitie is de omgeving van de groeve
Heimans uitgesloten uit het bovengrondse plangebied, maar de aanleiding daartoe is de ligging in een Natura-2000 gebied (Figuur 10 van de notitie). Volgens Figuur 11 behoort de omgeving van deze groeve tot het ondergrondse plangebied, dat evenwel gedefinieerd is als de zone gelegen onder de diepte van 1000 meter onder het maaiveld. Wij dringen dan ook aan op het zo nauwkeurig mogelijk vastleggen van de 1000 m grens, zeker in zuid-Limburg en in het grensgebied. Daarnaast houdt de conceptnotitie de mogelijkheid open om zelfs in het ondergrondse plangebied nog uitsluiting van bepaalde gebieden in ovenA/eging te nemen. In §3.2, pagina 14, wordt aangegeven dat dit 'locatiespecifiek' zou kunnen gebeuren. In §3.3, pagina 23 wordt daar iets dieper op ingegaan: voor elke geplande boorlocatie zal dit afzondedijk onderzocht worden. Gelet op de situatie van de Formatie van Epen in Zuid-Limburg, zouden wij toch willen vragen om na te gaan of in het planMER de uitbreiding van het ondergrondse plangebied niet herzien wordt in functie van de aanwezigheid van een 'veiligheidsdak' van voldoende dikte, tussen de zone van horizontale boringen en de onderkant van het watervoerende pakket? Aangaande deze materie zouden wij dan ook willen vragen om bij het planMER concreter onderscheid te maken tussen een 'plangebied' en een 'onderzoeksgebied', waar de effecten zullen worden bestudeerd, en dat ook voor het bovengrondse plangebied trouwens (zie §3.2 hierboven). Tenslotte willen wij ook vragen om in het planMER aandacht te besteden aan het probleem of de winning van schaliegas, uitsluitingsgebieden voor andere, vaak dieper gelegen gebruiksmogelijkheden van de diepe ondergrond kan creëren, zoals de winning van aardwarmte of de ondergrondse stockage van CO2 of van aardgas? Graag wenst de Dienst Mer verder te worden betrokken bij het vervolg van het proces. 5. Opmerkingen bij de conceptnotitie vanwege de Dienst Veiligheidsrapportage (VR) van AMNE Het advies van de dienst VR heeft specifiek betrekking op het aspect externe (mens)veiligheid als bedoeld in de Seveso ll-richtlijn\ of, m.a.w. op de risico's waaraan mensen in de omgeving van Seveso-inrichtingen^ (kunnen) blootgesteld worden ten gevolge van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in die inrichtingen. Het advies van de dienst VR wordt in casu gevraagd aangezien het voorgenomen plan als doelstelling heeft gebieden op Nederlands grondgebied te identificeren waar mogelijks de opsporing en winning van schaliegas kan plaatsvinden en een aantal van deze te onderzoeken gebieden deels grenzen aan België. Mogelijks kunnen binnen de invloedssfeer van de voorziene schaliegaswinning Vlaamse Seveso^ Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. ^ Dit zijn inrichtingen met een zodanige hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen op het terrein dat zij vallen onder het toepassingsgebied van de Seveso ll-richtlijn.
I
inrichtingen^ aanwezig zijn (denk maar aan de meest noordelijk gelegen Sevesoirfnchtingen in de Antwerpse Haven en de Seveso-inrichting Oogstvogels Logistics dat bijna aangrenzend ligt met Nederland). De opsporing en winning van schaliegas kan aanleiding geven tot een verhoogd risico ten aanzien van Seveso-inrichtingen. Niet alleen dient de mogelijks gecreëerde instabiliteit van de ondergrond nabij Seveso-inrichtingen bestudeerd te worden, daarnaast dient eveneens aandacht besteed te worden aan de mogelijke dominoeffecten"* die uitgaan van de schaliegaswinning op de aanwezige Sevesoinrichtingen. Deze punten kunnen leiden tot een verhoogd risico op een zwaar ongeval binnen de Seveso-inrichtingen. De dienst VR vraagt om in het milieueffectenrapport eveneens aandacht te besteden aan de hiervoor vermelde punten ten aanzien van de Vlaamse Seveso-inrichtingen. Graag blijven wij ook op de hoogte van het verdere verloop van de procedure.
^ Een overzicht van de aanwezige Seveso-inrichtingen op Vlaams grondgebied kan men terugvinden op de website van de dienst VR: http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/inrichtingen/Kaart_Seveso_Vlaanderen " Onder een domino-effect wordt verstaan het effect waarbij het falen van een externe gevarenbron de oorzaak is van de vrijzetting van een gevaarlijke stof uit een installatie, met een zwaar ongeval tot gevolg. In dit geval kan men denken aan het mogelijks optreden van een zwaar ongeval door het effect van een accidentele gebeurtenis binnen de geplande infrastructuur m.b.t. de schaliegaswinning op de installaties van een Seveso-inrichting.
•
Vlaamse overheid
J '
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
5
Koning Albert Il-laan 20 bus 8, 1000 Brussel
nnnrcno-? occ
K J. v - w» w
1 I
O
-
'U.
BDHM85260