Agrocentrum Westpoort: de haalbaarheid verkend
VERTROUWELIJK 1
Inhoud Aanbiedingsbrief mr. F.W.R. Evers …………………………….. 3 Samenvatting ……………………………………………………… 5 Hoofdrapport – De haalbaarheid verkend ……………………… 8 Bijlagen 1 – Samenstelling initiatiefgroep 2 – Issues relevant voor het Agrocentrum 3 – Ontwerpcontouren Agrocentrum 4 – De visfunctie in het Agrocentrum 5 – Een verkennende studie naar de afzet van varkensvlees 6 – Beoogde effecten van vestiging 7 – Communicatie ro nd het Agrocentrum 8 – Beoordelingsscan 9 – Stichting Agrocentrum Westpoort, de volgende stap
VERTROUWELIJK 2
Aan de deelnemers in de definitiefase van Agrocentrum Westpoort
Toen we in november 2003 de opdracht kregen ten behoeve van de opening van het Agrocentrum in 2009 speechpunten aan te leveren voor de Minister-President, was iedereen ervan doordrongen dat het daarin vooral over oplossingen voor huidige maatschappelijke problemen zou moeten gaan. In de eerste plaats natuurlijk de diergezondheid en diervriendelijkheid. We beseften dat we een antwoord zouden moeten vinden op de negatieve gevoelens die door het onbezonnen idee van een varkensflat waren opgeroepen. "Feelings are facts" zegt men dikwijls in consultancyland. En dat is hier zeker gebleken. We hebben dus laten nagaan hoe de publieke opinie zich in de loop van de jaren heeft ontwikkeld. Het rapport van 10Wizards is inmiddels door het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster gepubliceerd. Diergezondheid heeft in de ogen van de consument inmiddels te maken met droeve of opstandige veehouders en met grijpers op vrachtwagens vol dode dieren. “Geruimd” heet dat dan in het verhullend taalgebruik. Mensen willen er zeker van zijn dat hun eten niet van zieke dieren afkomstig is. De vleesindustrie heeft daarop gereageerd met keurmerken en kleine meisjes in commercials die de kwaliteit van het vlees even checken. De diervriendelijkheid is vooral een politiek issue dat via maatschappelijke organisaties belangrijke aandacht krijgt. De consument weet niet zoveel over diervriendelijkheid; zijn referentiebeeld van het levende varken heeft vooral met kleine boerderijen, knorrende biggetjes en zeugen in modderbaden te maken. De discussie over diervriendelijkheid kan alleen serieus met de consument worden besproken als er grote verschillen worden gemaakt t.o.v. slechte situaties en als de huidige situatie onder de aandacht wordt gebracht. Het feit dat vooral het transport van levende dieren een groot probleem is, wordt zelfs door verschillende Europese collega's van Minister Veerman ontkend. Zijn pogingen tot aanzienlijke reductie van die transporten te komen met het oog op de diergezondheid, de volksgezondheid en de diervriendelijkheid, zijn in Brussel gestrand. Een feitelijke ontwikkeling als uitgewerkt in ons voorstel, zou een geweldige positieve invloed kunnen hebben. We hebben vastgesteld dat het aanvankelijke idee over maximalisatie van de positieve invloed van de koppeling tussen veehouderij en groenteteelt niet langer het dominante belang is. Gedurende onze discus sie hebben we ontdekt dat sluiting van de ketens veel meer kan inhouden dan de koppelingen door middel van warmte- en CO2 productie. Het oppakken van de losse einden van het transport van diervoedsel, vlees en mest is in maatschappelijke zin, binnen de context van het bovenstaande, belangrijker geworden voor de uitwerking van het idee Agropark. De mogelijkheden van aanvoer en verwerking van gewenste producten, bijproducten en afval bepalen in hoge mate het succes van de haalbaarheid voor het gekozen ontwerp. De transporten kunnen door de gewenste locatie in de Amsterdamse haven voornamelijk over water plaatsvinden. Het afval kan in het havengebied worden verwerkt, de restproducten van vergisting en/of verbranding kunnen in het gebied weer als grondstof worden benut. Uit een oogpunt van milieu is deze oplossing dus in alle opzichten beter dan de huidige praktijk. Wij blijken als initiatiefgroep van organisaties, bedrijven, overheden en individuen een integrale oplossing voor heel veel problemen te hebben gevo nden; waarbij we in het proces van onderzoek VERTROUWELIJK 3
en overleg steeds hebben geprobeerd op grond van ieders bijdrage waarde toe te voegen aan wat op tafel lag. Dat is op zichzelf een bijzondere belevenis. Het komt niet zo vaak voor dat mensen samen proberen integraal te denken en te handelen. Het thans voorliggende voorstel is dan ook best iets om trots op te zijn. Het gaat er nu om een volgende fase in te gaan waarbij maximale steun van alle belanghebbenden manifest is. De betrokken Ministeries zullen moeten inzien dat het de moeite waard is het project in de nu volgende ontwerpfase te steunen. Het is noodzakelijk dat er ontwikkelingssubsidies en/of kredieten komen die tot een serieuze beslissing over een grote investering kunnen leiden. Het is daarvoor immers no g te vroeg. Particuliere ondernemers zullen zeker willen deelnemen, maar in deze fase is het nog te vroeg voor een "normaal" ondernemersrisico. Voor de regering en haar onderzoeksinstituten is immers nadrukkelijk de vraag aan de orde of high-tech ontwikkelingen in de landbouwsector serieus aan gewenste maatschappelijke ontwikkelingen kunnen worden gekoppeld en, niet in de laatste plaats, of in die discussie Nederland nog een prominente rol zal spelen. Het Gemeentelijk Havenbedrijf - maar vooral ook het geme entebestuur van Amsterdam - zal in het licht van de strategiediscussies over de toekomst van de haven, moeten inzien dat het mogelijk is deze activiteit tot een essentiële te maken in een geheel eigen profiel van de Amsterdamse haven, die immers van oudshe r sterke verbindingen met de voedselketen heeft. Politiek gezien is een belangrijk punt dat een actieve stad niet langer met zijn rug naar de zorgen van de landbouwsector hoeft te staan. Het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster heeft terecht een zeer actieve rol gespeeld in de totstandkoming van het voorliggende concept. De betrokken medewerkers verdienen lof voor het feit dat zij hebben ingezien dat een eventuele situering en ontwikkeling van een Agrocentrum in het Amsterdamse havengebied mogelijkheden zou bieden die elders ontbreken. Door de actieve rol van het Gemeentelijk Havenbedrijf bleek het mogelijk mensen bij elkaar te brengen die dat tevoren niet zouden hebben vermoed. Het is te hopen dat men die betrokkenheid nog even moet volhouden. Wij hebben samen het idee ontwikkeld dat het project het meest kansrijk zou zijn als een niet commerciële stichting het management van de volgende fase op zich zou nemen. Het is belangrijk voor de toekomst van het project, de sector, de haven, de volks- en diergezondheid en de gemoedsrust van de consument indien zoveel mogelijk deelnemers betrokken blijven. Integrale projecten roepen in onze Nederlandse samenleving meestal wantrouwen op. Verkokerd denken is te vaak de norm geworden. Laten we hopen dat dit idee sterk genoeg is om daarmee op een positieve manier om te gaan. Ik vond het een voorrecht een kleine bijdrage te mogen leveren.
Mr. F.W.R. Evers Voorzitter van de initiatiefgroep December 2004
VERTROUWELIJK 4
Samenvatting De context Sinds begin 2003 wordt deelgenomen in een gezamenlijk project met diverse partijen, dat gesteund wordt door het Innovatienetwerk Groene Ruimte en als pilot-project is erkend door het Platform Agrologistiek. Als gevolg van het innovatieve karakter, kent dit project een bijzonder proces waarbij overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties participeren. Dit als onderdeel van een transitieproces dat als doel heeft een bijdrage te leveren aan de verduurzaming en toekomstgerichtheid van de Nederlandse landbouw. Het projectdoel Het Agrocentrum Westpoort (Amsterdam) is een complex waarin intensieve veehouderij, glastuinbouw en daaraan gekoppelde ketenfuncties gecombineerd worden met duurzame verwerking van nevenstromen. Het centrum is gepositioneerd in de logistiek aantrekkelijke context van de haven van Amsterdam en het onderhoudt nauwe relaties met een aantal aanwezige bedrijven. Door de schaalgrootte, de koppelingen tussen verschillende activiteiten en de relaties met aanwezige bedrijven zijn duurzame verwerkingsprocessen van nevenstromen ook economisch rendabel te implementeren. De functies Het Agrocentrum Westpoort omvat (delen van) de volgende primaire agroketens: • een varkensvleesketen (veevoerproductie, vermeerdering en mesten van varkens, evt. slachterij en verwerking) • groente- en/of sierteelt (tuinbouwkassen en eventueel andere beschermde plantaardige teelten, zoals champignonteelt) • mogelijk visteelt De combinatie van deze functies is gekozen vanwege de synergie die mogelijk is. Met name elektriciteit, warmte en CO2 uit vergisting van mest kan worden benut in de tuinbouw, terwijl er ook restwarmte ingezet kan worden in de visteelt. De champignonteelt kan gekoppeld worden aan de varkensteelt (koude lucht) en levert CO2 aan de tuinbouwfunctie. Daarnaast wordt beoogd het Agrocentrum een educatieve functie te geven, waardoor de voedselproductie transparant wordt gemaakt voor de burger. Voor de koppeling tussen de verschillende functies wordt gebruik gemaakt van bestaande technieken, zoals (co-)vergisting. Voor de logistieke afhandeling wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van schepen. Schaalgrootte en rentabiliteit Er zijn diverse scenario’s gehanteerd, waarbij de varkensvleesketen richtinggevend is. De scenario’s variëren van 100.000 tot 500.000 varkensplaatsen, waarbij het eerstgenoemde getal als basisscenario is aangehouden. In dat geval is er 12 ha voor de tuinbouwfunctie beschikbaar. In de rentabiliteitsberekeningen is uitgegaan van de “winkelcentrumformule”1. Het blijkt dat de agrarische ondernemers tot een ruim 5% hoger rendement kunnen behalen vergeleken met de 1
In dit (theoretisch) model wordt uitgegaan van huur door de agrarische ondernemers, terwijl het agrocentrum als geheel wordt geëxploiteerd door één eigenaar. Andere modellen, zoals coöperatie en CV-constructie, zijn nog niet uitgewerkt.
VERTROUWELIJK 5
traditionele setting, terwijl het agrocentrum als geheel een positief rendement haalt. Het vergt ca. € 70 mln investeringen (marge 25%). Ruimtelijke inpassing Uitgaande van een modulaire opbouw geldt dat bij het basisscenario de gebouwen ca. 14 ha zijn. Infrastructuur vergt 4 ha, terwijl de landschappelijke inpassing nog eens 2 ha beslaat. In totaal een gebied van 20 ha. Een geschikte locatie hiervoor is in het Afrikahavengebied beschikbaar. Maatschappelijke voordelen Het agrocentrum leidt tot ketenintegratie in de varkensvleesketen. Een belangrijk voordeel van ketenintegratie is verhoging van dierenwelzijn doordat er geen transport meer hoeft plaats te vinden tussen verschillende schakels in de keten. Ook wordt het dierenwelzijn verhoogd doordat er in het agrocentrum ruime en kwalitatief hoogwaardige huisvesting wordt geboden. Daarnaast wordt door sluiting van ketens een bijdrage geleverd aan het duurzame karakter van het agrocentrum. De (co-)vergistingsinstallatie speelt hierbij een belangrijke rol. Deze leidt ook tot de opwekking van “groene” elektriciteit. Het agrocentrum kan een bijdrage leveren aan vermindering van risico’s op dier- en platenziekten en verhoogt de transparantie in de voedselketens. Beleidsmatig is het project tenslotte interessant vanuit het oogpunt van intensivering ruimtegebruik, versterking economische structuur en agrologistiek (transportbeperking door clusteren). Marktkansen De afzet van de producten verschilt per functie. De tuinder zal zijn producten via zijn bestaande handelskanalen afzetten. Voor de visfunctie lijken marktkansen aanwezig voor een tweetal soorten, nl. tilapia en tong. Bij de varkensvleesfunctie zijn de marktkansen reëel, indien aan enkele voorwaarden kan worden voldaan. Zo zal bij een kostprijs die gangbaar is in de markt, de afzet geen probleem zijn van varkens(vlees) dat onder gecontroleerde omstandigheden is geproduceerd en bovendien voldoet aan hoge eisen op het gebied van dierenwelzijn. Het verdient echter aanbeveling dit nader uit te werken. Succesfactoren De belangrijkste succesfactoren zijn maatschappelijke acceptatie, politiek draagvlak, het vinden van innovatief ingestelde ondernemers, verdere uitwerking van marktkansen en het inspelen op wet- en regelgeving.
VERTROUWELIJK 6
Agrocentrum Westpoort: de haalbaarheid verkend
Amsterdam, decem ber 2004
VERTROUWELIJK 7
Inhoud Pre-ambule.......................................................................................................................................9 Functie van dit document ...............................................................................................................12 Stappen tot dusver .........................................................................................................................12 Ontwerpeisen voor het Agrocentrum .............................................................................................14 Schets van het beoogde Agrocentrum...........................................................................................14 De context en relatie met de haven ...............................................................................................15 Het perspectief ...............................................................................................................................16
Functies.......................................................................................................................................16 Organisatie..................................................................................................................................17 Techniek en logistiek ..................................................................................................................17 Schaalgrootte en economie .........................................................................................................18 Ruimtelijke inpassing .................................................................................................................20 Maatschappelijke voordelen.......................................................................................................21 Markt ..........................................................................................................................................22 Conclusie........................................................................................................................................23 Communicatie.................................................................................................................................24 Succesfactoren...............................................................................................................................25 Voorwaarden voor het vervolg .......................................................................................................25 De volgende stap............................................................................................................................26
Activiteiten ontwerpfase.............................................................................................................26 Organisatie..................................................................................................................................27 Tijd .............................................................................................................................................27 Informatie ...................................................................................................................................28 Geld ............................................................................................................................................28 Beloften voor de toekomst? ...........................................................................................................28 Epiloog............................................................................................................................................29
VERTROUWELIJK 8
Pre-ambule De uitdaging In de discussies over de Nederlandse Commissaris in de nieuwe Europese Commissie komt naar voren dat landbouw niet langer politiek van belang lijkt te zijn voor Nederland. Dat is wel anders geweest. Mansholt werd als politieke landbouwreus zelfs voorzitter van de Europese Commissie. Er is niet alleen politiek veel veranderd in onze opvattingen over landbouw. De laatste jaren is er heel wat gebeurd in de landbouw. Dierziekten zoals MKZ, varkenspest en vogelpest en de reacties daarop teisterden de sector als nooit tevoren. Het beeld van "geruimde" dieren staat menigeen nog voor ogen. Daarnaast speelt al jaren de milieuproblematiek een grote rol, terwijl de laatste jaren bedrijfsbeëindigingen voor sociale problematiek zorgen. Gevoegd bij economische problemen in diverse sectoren is de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat het voortbestaan van de landbouw in zijn huidige vorm op het spel staat. Een transitie naar een duurzame ontwikkeling van de landbouw is dan ook de opgave waar ons land voor staat. Daaronder dient te worden verstaan het vinden van een balans tussen ecologisch, economisch en sociale ambities. De Nederlandse land- en tuinbouw staat ondanks alles in de wereld bekend als een technologisch hoogwaardige sector, met een hoge toegevoegde waarde. Het ligt voor de hand daartoe innovatie, technologische - en managementontwikkelingen en maatschappelijk menselijke ontwikkelingen te combineren. Niet door terug te gaan naar de oplossingen uit het verleden, maar door de onderliggende waarden terug te vinden en daarop nieuwe oplossingen te baseren. Autonome ontwikkelingen Als we naar een aantal ontwikkelingen kijken in de verschillende sectoren vallen de volgende zaken op. De akkerbouw bestaat uit relatief grote bedrijven die zich voornamelijk op de beste gronden bevinden. De vraag is of er landschappelijk en maatschappelijk ruimte is voor een noodzakelijke verdergaande schaalvergroting om de wereld - concurrentie vol te houden. Bij de melkveehouderij zien we dat het landschap al onder druk staat als gevolg van andere functies. Er is een voortdurende discussie over de grondgebondenheid van de functie, zoals "koeien moeten buiten", de mestverwerking door ze binnen te houden, etc. De gedachte dat boeren het landschap kunnen beheren en daardoor een deel van hun inkomsten kunnen verwerven, is nog geen gemeengoed. Dit idee ligt wel ten grondslag aan het recent genomen initiatief voor het Nationaal landschap Laag-Holland. Dit biedt kansen voor ontwikkeling van de landschappelijke potenties. De intensieve veehouderij worstelt al jaren met de milieuproblematiek. Het gaat vooral om mest en ammoniak. Recent is een herziening van het mestbeleid aangekondigd onder druk van uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Nederland zal nu eindelijk moeten voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. De mestafzetkosten zullen sterk stijgen en naar verwachting zal niet alleen het aantal bedrijven, maar ook de totale omvang van de sector aanzienlijk krimpen. Er zal kortom een aanzienlijke inspanning nodig zijn om een duurzame oplossing te bereiken. Het proces van bedrijfsbeëindiging enerzijds en schaalvergroting anderzijds zal doorzetten. Er zal een beperkte groep boeren zijn die hierop wil inspelen, door grootschalige investeringen en vestigingen in het buitenland, of zonodig emigratie indien de ruimte in Nederland ontbreekt. Tenslotte de tuinbouw, een sector met een sterke drang tot vernieuwing. Innovatieve concepten als "de kas als energiebron" of de kas als bijdrage in de Kyoto (CO2)- problematiek zijn weliswaar nog geen gemeengoed, maar aan de realisatie wordt al wel gewerkt. Waar in andere sectoren nog een sterke binding bestaat tussen boer en bedrijf, heeft de tuinder de traditionele band met de kas al verlaten. Wonen bij zijn kassen is voor de moderne tuinder geen noodzaak om de bedrijfsvoering te kunnen doen. Een
VERTROUWELIJK 9
bedrijfsvoering die overigens ook op steeds grootschaliger bedrijven (tot 200 ha) betrekking heeft. De glastuinbouw ontwikkelt zich dus snel tot een belangrijke nationale industrietak in praktisch het hele land waarvoor nieuwe plaatselijke problemen opdoemen. Deze ontwikkelingen leiden in toenemende mate tot maatschappelijke zorg. Zorg over het milieu (effecten van mest, geurhinder), zorg over dierziekten (vooral het ten gevolge daarvan massaal "ruimen" van gedode dieren), zorg over dierenwelzijn (weinig ruimte en diertransporten) en zorg over de veiligheid van het voedsel (besmettingen). Tegelijkertijd ontstaat er een vervreemding van de burger met de bronnen van zijn voedsel. Enerzijds bestaat er een romantisch beeld van hoe het op de boerderij toegaat en wordt het verleden gecultiveerd. Anderzijds verwacht de moderne consument in de supermarkt superlage prijzen. De biologische landbouw is in Nederland nog nauwelijks aangeslagen (marktaandeel slechts enkele procenten) omdat in de levensmiddelensector vooral op prijs wordt geconcurreerd. Hoe hierop in te spelen? Eén ding is duidelijk: als de autonome ontwikkelingen doorgaan zal de Nederlandse landbouw zijn positie verliezen. Effecten hiervan zijn drieërlei. In de eerste plaats economische gevolgen en in het verlengde daarvan sociale gevolgen door versnelde bedrijfsbeëindigingen en indirecte effecten voor de werkgelegenheid. In de tweede plaats gevolgen voor de markt. Door het verminderen van Nederlandse leveranciers zal het aanbod van vlees in toenemende mate uit het buitenland komen. Het ontbreken van een gecertificeerde voedselketen maakt de kans op besmettingen steeds aanwezig. Hoewel vlees van onbekende herkomst minder waarschijnlijk lijkt als M idden-Europa meer vlees gaat leveren onder EUregels, zal het wantrouwen van de consument daardoor niet afnemen. Al jaren wordt door de landbouwsector gezocht naar oplossingen en zo is in samenspel met de overheid een heel verfijnd en ingewikkeld stelsel ontstaan om de mestproblematiek te reguleren. Een deel daarvan is het dierrechtenstelsel, dat mestproductierechten regelt voor diverse landbouwdieren. Voor de transitie naar een duurzame intensieve veehouderij is dynamiek en bedrijfsontwikkeling van groot belang. Het kabinet wil daarom ruimte bieden. Ruimte voor schaalvergroting door beschikbaarheid van locaties te bevorderen voor grote bedrijven. Ruimte voor mestverwerking door te onderzoeken of bedrijven kunnen worden vrijgesteld van de aankoop van dierrechten indien zij alle geproduceerde mest duurzaam afzetten buiten de landbouw of als vervanging van kunstmest. Mestvergisting speelt hierbij een belangrijke rol. Als laatste is er een ethisch aspect verbonden aan het verdwijnen van de intensieve veehouderij in ons land. We “exporteren” daarmee de problemen van dierenwelzijn, gezondheidsaspecten en duurzaamheid naar andere landen, die daar waarschijnlijk ruimhartiger mee zullen omgaan. Wil de transitie naar een duurzame landbouw slagen dan tekenen zich verschillende wegen af. In de eerste plaats zullen er boeren zijn die op biologische en kleinschalige wijze hun producten zullen produceren. Gezien de randvoorwaarden (economisch en milieuhygiënisch) zal hun kostprijs relatief hoog liggen. De vraag is dus hoeveel consumenten de voorkeur hebben voor deze producten gezien de hogere prijs die betaald moet worden. In de tweede plaats zullen er boeren zijn die hun inkomen geheel of ten dele verkrijgen uit de ontwikkeling en het beheer van landschappelijke waarden. Ten derde zullen er ondernemers zijn die agroparken zullen opzetten en daarin zullen deelnemen. In het basisconcept van het agropark is dat een clustering van diverse functies op één locatie: plantaardige en dierlijke productie, verwerking en verwaarding (slacht en bewerking voor consumptie). De precieze invulling, schaalgrootte en configuratie van functies en maatwerk voor een specifieke locatie. Dat geldt ook voor eventuele additionele functies, zoals distributie en educatie. Er bestaat conceptueel inmiddels een
VERTROUWELIJK 10
variant waarin het agropark op het platteland is gesitueerd (ruraal park) en een waarin de boer als industrieel ondernemer fungeert (stadslandbouw). Een prikkelend perspectief Een agropark in de context van de Amsterdamse situatie ontwerpen, dat was de uitdaging waar een jaar geleden bedrijven, overheden, organisaties en personen onder een onafhankelijke voorzitter aan begonnen. Gezamenlijk hebben zij de haalbaarheid verkend. Het was een proces waarin onderhandelen en ontwerpen zijn gecombineerd. Een proces ook waarin de uiteenlopende belangen steeds werden meegewogen. Die belangen verschillen per partij, namelijk economie (rendementsverhoging, concurrentiepositie versterken, meer flexibiliteit aan de klanten bieden), imago (verantwoorde dierhouderij, bijdrage aan duurzaamheid, profilering eigen organisatie), kennisontwikkeling, realiseren van een innovatieve uitdaging en een voorbeeldwerking. Het voorstel dat zodoende is ontstaan geeft impulsen aan en biedt kansen voor: - behoud van de technologische voorsprong van de Nederlandse landbouw; - een beter dierenwelzijn; - een kleiner risico op dierziekten; - duurzaamheid (mestverwerking, energieopwekking, CO2-beleid); - meervoudig ruimtegebruik; - het bieden van transparantie van de voedselketen aan de consument; - werkgelegenheid in de landbouw; - ruimte voor kleinschalige landschapsontwikkeling door werking van de “ruimtepomp”. De deelnemende partijen menen met het voorliggende voorstel de definitie -fase van een mogelijk project te hebben afgerond. De contouren van het Agrocentrum Westpoort zijn helder, de invulling kent nog een aantal “witte vlekken”, die in de ontwerpfase kunnen worden ingevuld. Met name zullen beslissingen over financiering en organisatiestructuur op dit beslispunt nodig zijn. De partijen die het initiatief ondersteunen zijn van mening dat het voorstel in de volgende fase uitwerking verdient door diverse marktpartijen, de overheid (rijk, provincie en gemeente) en maatschappelijke groeperingen.
VERTROUWELIJK 11
Functie van dit document Dit document sluit de tweede fase van het project Agrocentrum Westpoort af en geeft een beeld van de haalbaarheid van een Agrocentrum, door de volgende vragen te beantwoorden: - Welke functies kunnen worden opgenomen in het agrocentrum? - Hoe wordt dit technisch en qua logistiek vormgegeven? - Welke schaalgrootte is minimaal nodig en welke groeipotenties zijn er? - Wat is de economische rentabiliteit van het geheel en hoeveel investeringen (marge 25%) zijn er mee gemoeid? - Hoe kan het ruimtelijk worden ingepast en op welke locatie(s)? - Wat zijn de maatschappelijke voordelen bij deze opzet? - Welke kansen in de markt zijn er? - Wat zijn de belangrijkste succesfactoren? Naast deze inhoudelijke kant is, gezien het grensverleggende karakter van het project, verder het proces evenzeer van belang. Daarbij spelen vragen als: Waarom zijn partijen geïnteresseerd? Waar liggen hun belangen? Welke ontwerpeisen volgen daaruit? Wat zijn de volgende stappen in het proces?
Stappen tot dusver Dit project is gestart als een initiatief van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam (GHA), Wageningen Universiteit en Research en het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster. Al snel hebben een aantal partijen interesse getoond vanwege economische belangen, de mogelijke bijdrage aan duurzaamheid, het imago van de sector, kennisontwikkeling en de innovatieve uitdaging die in het project besloten ligt.
“Unieke ontwikkeling op wereldschaal en grote innovatieve uitdaging” (WUR/A&F) “Dit project geeft een nieuwe dimensie aan de oplossingen die de landbouw behoeft” (WUR/Alterra) “Dit project biedt een strategische kans om lading aan de haven te binden en het gebied als economisch cluster te versterken” (GHA) “Het is een mooie kans om koppelingen te maken op het gebied van o.a. warmte, CO2, ammoniak” (AfvalEnergiebedrijf) “Kans op een beter rendement en een stap in de goede richting naar duurzaamheid” (Prinsenland) “Dit project heeft te maken met ons bestaanrecht als organisatie” (Innovatienetwerk) “Wij kunnen ons profileren door betrokkenheid bij innovatieve projecten” (HAS Den Bosch) “Koppelingsmegelijkheden met eigen bedrijfsactiviteiten” (Nuon) “Een voorbeeld stellen van hoe je duurzaam om kunt gaan met transport, milieu en agribusiness” (Platform Agrologistiek) “Bijdrage aan onze concurrentiepositie en spin-off naar bestaande sectoren (WLTO) “Commercieel belang” (WUR/Animal Sciences Group) VERTROUWELIJK 12
“Realiseren van toegevoegde waarde en extra kwaliteit , handhaven van produktie” (Dumeco) “Commercieel belang, een professionele uitdaging en een interessant maatschappelijk onderwerp” (10Wizards) “Kans om de keten van meststoffen te sluiten en zo bij te dragen aan duurzaamheid” (Amfert) Met het initiatief is de opbouw van een netwerk van betrokkenen begonnen die de ontwikkeling van het Agrocentrum Westpoort een prikkelend perspectief vinden. Door de tijd heen is een groep partijen ontstaan die verschillende perspectieven vertegenwoordigen (bedrijven, overheden, maatschappelijke groeperingen). Deze partijen hebben daarin ook in geïnvesteerd, ieder op zijn eigen manier. Daarnaast heeft de “omgeving” (Innovatienetwerk, Platform Agrologistiek en kennisinstituten) geïnvesteerd. Het gaat om de volgende partijen2: Partij Direct betrokkenen AfvalEnergieBedrijf Amfert bv Cargill bv Dumeco bv DuraVermeer bv GHA GHA (projectmanagement) Govera Milieufederatie NH Nuon bv Prinsenland bv WLTO “Omgeving” Innovatienetwerk Platform Agrologistiek WUR HAS Den Bosch 10Wizards
Tijd (dagen)
Geld (euro)
5 5 5 12,5 10 10
2500 1000 2500 5000
65
-
5 4 5 12,5 5
5000 2500 2500 -
17 6,5 24 4 4
[50%] 9000 5000 -
Naast deze betrokken partijen is een netwerk ontstaan waarin relaties met andere, soortgelijke projecten een rol speelt. Het Platform Agrologistiek speelt hier een belangrijke rol, met name door het CoP (community of practice). Hierin worden thema’s besproken die in verschillende projecten een rol spelen (bijv. marketing) en hier is ook een informeel netwerk ontstaan waarin ervaringen kunnen worden uitgewisseld. Het Platform heeft het project in juni 2003 als pilot geadopteerd en levert waar nodig ondersteuning door verwijzingen en bemiddeling. Het Innovatienetwerk heeft eveneens bijgedragen aan het leggen van verbindingen tussen partijen, als ook het bewaken van de ambitie van het concept. 2
Tijdsinvestering heeft betrekking op de definitiefase (in de periode november 2003-juni 2004).
VERTROUWELIJK 13
Ontwerpeisen voor het Agrocentrum Vanuit verschillende issues geredeneerd zijn ontwerpeisen gehanteerd waaraan het Agrocentrum idealiter zou moeten voldoen. De partijen zijn unaniem van mening dat het moet voldoen aan eisen vanuit duurzaamheid (Planet, People, Profit), dierenwelzijn (meer ruimte per dier dan de EU-eisen en dan wat gangbaar is), dierengezondheid (geen combinatie van varkens en pluimvee), voedselveiligheid (een gesloten keten met tracking en tracing) en ruimtegebruik (meervoudig ruimtegebruik) 3.
Schets van het beoogde Agrocentrum Het Agrocentrum Westpoort (Amsterdam) is een complex waarin grootschalige veehouderij, glastuinbouw en daaraan gekoppelde ketenfuncties gecombineerd worden met duurzame verwerking van nevenstromen. Het park is gepositioneerd in de logistiek aantrekkelijke context van de haven van Amsterdam en het onderhoudt nauwe relaties met een aantal aanwezige bedrijven. Door de schaalgrootte, de koppelingen tussen verschillende activiteiten en de relaties met aanwezige bedrijven zijn duurzame verwerkingsprocessen van nevenstromen ook economisch rendabel te implementeren. Het concept van het agropark is gericht op de ontwikkeling van een combinatie van (agro en niet-agro) functies op of rondom een locatie met het oog op: • benutting van reststromen: producten, energie en water • effectief ruimtegebruik • beperking van transport, efficiënte logistiek • stimulering van de (agri)business • leveren van agroproducten vanuit een transparante en duurzame voedselketen Het Agrocentrum Westpoort omvat (delen van) de volgende primaire agroketens: • een varkensvleesketen (veevoerproductie, vermeerding en mesten van varkens, evt. slachterij en verwerking) • groente- en/of sierteelt (tuinbouwkassen en eventueel andere beschermde plantaardige teelten) • mogelijk visteelt De combinatie van deze functies is gekozen vanwege de synergie die mogelijk is. Met name electriciteit, warmte en CO2 uit vergisting van mest kan worden uitgezet in de tuinbouw, terwijl er ook restwarmte ingezet kan worden in de visteelt. De hoofdlijnen worden hierna beschreven, terwijl een uitwerking als bijlage is opgenomen 4.
3
Zie bijlage Issues voor het ontwerp van een Agrocentrum. Jan Broeze en Marco van Steekelenburg, Ontwerpcontouren Agrocentrum. WUR (Agrotechnology & Fo od Innovations en Alterra), 43 pp. 4
VERTROUWELIJK 14
De context en relatie met de haven De haven van Amsterdam is een zeer geschikte locatie voor de ontwikkeling van een Agrocentrum, vanwege o.a.: • de aanwezigheid van relevante agro-gerelateerde bedrijven voor intensieve agrarische productie (m.n. Cargill, Amfert) • de aanwezigheid van bedrijven die de mogelijkheid bieden kringlopen te sluiten (Amfert, AfvalEnergieBedrijf, Nuon). • de beschikbare havenfunctie voor effectieve aan- en afvoer van bulkstromen; • het grote aantal consumenten en het arbeiderspotentieel in de omgeving; • de gunstige ligging van de regio voor glastuinbouw; • de geïsoleerde ligging t.a.v. andere veehouderijen, waardoor de kans op insleep van dierziektes geminimaliseerd kan worden. Onderscheidende voordelen van het Agrocentrum worden gecreëerd door (a) clustering van de keten op een locatie; (b) schaaleffecten en (c) interacties tussen de functies in het park onderling en met andere bedrijven in de omgeving. Door clustering van de keten op een locatie ontstaat in principe een gesloten keten (“van zaadje tot karbonaadje”), met vermijding van transporten en minder emissies naar het milieu. De schaalgrootte en ligging bieden grote voordelen bij de aanvoer van veevoedergrondstoffen en bij de afvoer van verwerkte mest. Het Agrocentrum is goed te koppelen met diverse bedrijven die reeds in de haven zijn gevestigd. Stromen van het ene bedrijf zijn daardoor benutbaar bij het andere (bijv. ammoniak uit het Agrocentrum kan worden ingezet bij het AfvalEnergieBedrijf), waardoor synergie ontstaat die zowel uit oogpunt van duurzaamheid als economisch tot voordelen leidt.
VERTROUWELIJK 15
Bij het verdere ontwerp van het Agrocentrum wordt rekening gehouden met deze koppelingsmogelijkheden.
Het perspectief Hieronder volgt een opzet van het agrocentrum aan de hand van een aantal aspecten, zoals dat op basis van de huidige inzichten denkbaar is. Op enkele punten worden nog alternatieven beschreven, die in een volgende fase nader uitgewerkt moeten worden zodat het ontwerp verdere invulling krijgt. Functies Om ten volle de voordelen van het agrocentrum te kunnen realiseren is een combinatie van agrarische en aanvullende functies vereist. Zo is het uit oogpunt van transparantie van de voedselketen gewenst dat het agrocentrum “open” is en aan het publiek kan tonen hoe de productie plaatsvindt. Dit vereist zowel in de voorbereiding als tijdens de exploitatie bepaalde maatregelen (zie themagroep communicatie, bijlage 5). Bij de primaire agrarische productiefuncties gaat de voorkeur uit naar een combinatie van: • Mengvoederkeuken • Varkens 100.000 varkensplaatsen • Slachterij eerste stap in het slachtproces; capaciteit 300.000 slachtingen/jr • Glastuinbouw 12 ha (tomatenteelt) • Vis afhankelijk van uitwerking • Champignonteelt afhankelijk van uitwerking Daarnaast zijn er secundaire functies die deels het innovatieve karakter invullen (zie hierna): • Co-vergistingsinstallatie • Educatie De keuze van de functies is belangrijk vanuit veterinair oogpunt. Om die reden is de combinatie van pluimvee en varkens minder gewenst vanwege gezondheidsrisico’s. Varkens hebben – ondanks het imagoprobleem – het voordeel dat zij qua voer en qua mestverwerking gemakkelijk in het concept in te passen zijn. Qua omvang is gekozen voor 100.000 varkensplaatsen (overeenkomend met 300.000 slachtingen per jaar) als basisscenario. Dit aantal is hoog genoeg om schaalvoordelen te realiseren. Veevoer wordt per binnenvaartschip aangevoerd en in een mengvoederkeuken op maat klaargemaakt. De slachterij is belangrijk om de varkensketen gesloten te maken en het transport van dieren geheel te kunnen vermijden. Uit een oogpunt van schaalgrootte is de omvang van het Agrocentrum suboptimaal; een moderne slachterij zou 1,5 mln slachtingen op jaarbasis moeten uitvoeren. Om de hiervoor genoemde reden wordt rekening gehouden met een beperkte opzet van de slachterij (alleen de eerste processtap) en wordt een iets hogere kostprijs geaccepteerd. De glastuinbouwfunctie wordt ingevuld met tomatenteelt. De aanwezigheid van een investeerder is hierbij doorslaggevend. Het oppervlak van 12 ha is een afgeleide van de omvang van de varkensfunctie; de kassen worden als toplaag van het gebouw gebruikt. Bij de visfunctie speelt de nabijheid van IJmuiden een rol, alsmede de beschikbaarheid van een geschikte zoetwaterbron (tilapia) en marktkansen (tong). De visfunctie is om die reden voorwaardelijk meegenomen in de verdere uitwerking.
VERTROUWELIJK 16
Om redenen van duurzaamheid en grotere synergie wordt bij de mestverwerking gekozen voor co-vergisting. Hierbij ontstaat biogas dat (a) in het Agrocentrum kan worden verbrand in een gasmotor waarbij CO2 en warmte vrijkomen die benut kunnen worden in de glastuinbouw en elektriciteit wordt opgewekt die als groene stroom wordt geleverd aan het elektriciteitsnet; of (b) afgevoerd kan worden naar de Nuon centrale, waarbij eveneens groene stroom wordt opgewekt. Verder ontstaat er digestaat dat kan worden gescheiden in (1) een stikstofrijke dunne fractie die als meststof kan worden afgezet in de landbouw; (2) een dikke fractie waaruit na vergassing en/of verbranding de mineraalrijke asresten kunnen worden ingezet in de kunstmestproductie. Tenslotte wordt een educatieve functie voorzien, die het mogelijk maakt de consument inzicht te bieden in de wijze van voedselproductie in het Agrocentrum. Deze transparantie zal de acceptatie van het centrum bevorderen. Organisatie Binnen het project wordt vooralsnog gewerkt met de hypothese dat de organisatie wordt vormgegeven volgens het “winkelcentrummodel”. In dit model wordt het Agrocentrum ontwikkeld door een projectontwikkelaar, met steun van banken of institutionele beleggers. De ondernemers huren vervolgens hun ruimtes, terwijl het geheel wordt gemanaged door een beheerder (in dienst bij een vastgoedbeheerder). Het feit dat de verschillende functies “onder een dak zitten”, maakt het aantrekkelijk om de wederzijdse relaties uit te nutten. In dit model zal echter geen sprake zijn van gedwongen winkelnering. Door gebruik te maken van incentives op de synergie tussen de functies wordt de samenhang binnen het geheel versterkt. Dit betekent dat langjarige contracten zekerheid bieden, waarbij een back-up supply aanwezig is in geval van eventualiteiten. De synergiefuncties (co-vergisting, energieopwekking) kunnen separaat worden gemanaged via een “stromenbedrijf”. Alternatieve modellen zijn: - een coöperatie van de betreffende ondernemers; - een CV met een investeringsmaatschappij als stille vennoot; - een eigenaar (bijv. multinational) die met bedrijfsleiders het geheel managed. Deze modellen zullen in de volgende fase verder moeten worden uitgewerkt. Techniek en logistiek De opzet is om zoveel gebruik te maken van bewezen technologie om zodoende de operationele risico’s te beperken. Verder is het geheel ontworpen met duurzaamheid nadrukkelijk als uitgangspunt. Met de vleesketen als basis wordt het geheel zoals weergegeven in onderstaande figuur. Met name de champignonteelt is in een laat stadium in beeld gekomen. Technisch lijken de voordelen evident qua synergie tussen de functies. Andere aspecten verdienen nog nadere uitwerking.
VERTROUWELIJK 17
“import” veevoeder productie
varkenshouderij
pigs
slachterij
co-producten
urine fractie
vlees
dierlijke bijproducten
“import”
tomaten
‘vaste mest’
(co-)fermentatie
concentreren
tomatenteelt
loof +uitval
digestaat
elektriciteit biogas
CO2
drogen warmte
gasmotor warmte
“bewerken”
stikstof-concentraat meststof
mineralen-concentraat (export?)
elektriciteit
champignonteelt
CO 2 warmte
champignons
1
functies en koppelingen Agrocentrum Westpoort
Schaalgrootte en economie Om gevoel te krijgen voor mogelijke dimensies en variaties in effecten en rentabiliteit zijn de volgende scenario’s uitgewerkt.
Varken Glas Vis Opp. Bouwlagen
Basis
Basis+
Midden Laag
Midden Hoog
Groot
100
100
200
200
500
12 ha
12ha
24 ha
12 ha
61 ha
0
+
+
+
++
20 ha
20 ha
40 ha
20 ha
100 ha
3
3
3
5
3
VERTROUWELIJK 18
Uitgaande van de organisatievorm “winkelcentrum” heeft NIB Consult een rekenmodel opgesteld, waarmee een indruk van de rentabiliteit van de businesscase wordt verkregen. Het model bestaat uit een inputdeel (waar o.a. de gekozen productiefuncties worden aangegeven), een outputdeel (maatschappelijke kosten en baten, cash flow effecten en verlies en winstrekening voor investeerder, effecten voor agrarische ondernemers) en een verbindend deel waarin o.a. relaties en aannames staan. In de uitkomsten speelt de netto contante waarde (NCW)5 een belangrijke rol. Het rekenmodel biedt daarnaast de mogelijkheid het agrocentrum te vergelijken met de traditionele manier waarop de drie productiefuncties plaatsvinden. Daarbij moet worden opgemerkt dat in de traditionele setting rekening is gehouden met volledig eigendom van de opstallen en de grond, terwijl in het agrocentrum gerekend wordt met een “marktconforme” huur. Uit het overzicht blijkt dat zowel de afzonderlijke functies als het agrocentrum in geheel een positieve opbrengst genereren en de investering verantwoord laten zijn. Ook voor de afzonderlijke functies blijkt uit de berekeningen dat investering in het agrocentrum positief is. Daarbij is rekening gehouden met de toerekening van de voordelen (ketenintegratie, schaalvoordelen, opbrengst surplus electriciteit) naar rato naar de functies waar deze voordelen ontstaan. Om het agrocentrum te kunnen realiseren worden de bouwkosten geschat op 48 mln bij een capaciteit van 100.000 varkens en 94 mln bij een capaciteit van 200.000 varkens. In totaal zal bij een capaciteit van het basisscenario naar schatting een totale investering van ca. 60 mln euro gemoeid zijn (marge 25%).
NCW (M€)
Basis
Trad.
Midden Laag
Midden Hoog
Groot
Varken
89,8
84,4
179,6
179,6
449,2
Glas
9,7
9,6
19,5
10,5
48,7
0
0
1,4
1,4
2,8
8,4
n.v.t.
14,8
37,0
30,9
Vis Agro
Uiteraard is dit een eerste indicatie, gebaseerd op een aantal aannames , waaronder een hoge disconteringsvoet, die een behoorlijk conservatief beeld geven. Gevoeligheidsanalyses zullen het beeld scherper moeten maken. Daarnaast is van groot belang te onderkennen dat naast deze “harde” cijfers door interactie van betrokkenen meer duidelijkheid ontstaat over het draagvlak en acceptatie van de investeringsbeslissingen.
5
Het rendement op geïnvesteerd kapitaal. Voor verdere uitleg zie http://www.alforto.nl/index.html?investering.html
VERTROUWELIJK 19
Ruimtelijke inpassing 6 Uitgaande van een ruime norm (vergelijkbaar met de biologische) van gemiddeld 1,9 m2 per dier is de bruto vloeroppervlakte voor de functie varkens berekend. Door stapeling wordt voldaan aan het uitgangspunt van meervoudig ruimtegebruik, dat in principe wordt begrensd – naast bestemmingsplantechnische redenen – door de maatschappelijke acceptatie. In het basisontwerp worden twee bouwlagen gebruikt voor de varkensfunctie. Er kan in principe hoger gebouwd worden – en dus is intensiever ruimtegebruik te realiseren – door meer bouwlagen toe te voegen, maar de kans is groot dat dit het stigma van “varkensflat” oproept. De functie tuinbouw krijgt bij het gekozen basisscenario een oppervlakte van 12 ha ter beschikking, wat naar de huidige inzichten in de sector een beperkte ruimte is. Flexibiliteit in de opzet van het agrocentrum wordt bereikt door te werken in units van 4 ha. Zodoende kan de oppervlakte tuinbouw navenant toenemen indien units worden bijgebouwd. De capaciteit van de mengvoederkeuken, de co-vergisting en de slachterij kunnen eveneens in fasen worden uitgebreid. De benodigde oppervlak bedraagt 20 ha bruto, waarvan ruim 2 ha voor landschappelijke inpassing en 4 ha voor infrastructuur e.d.
De locatie kan in dit stadium nog niet definitief worden bepaald. Tentatief wordt echter het Agrocentrum geprojecteerd op een locatie in het westelijk havengebied, nl. nabij de Machineweg en de Afrikahaven. Bij de lay-out is rekening gehouden met een insteekhaven voor de binnenvaart of een loswal met opslagfaciliteiten en een transportband naar het Agrocentrum.
6
Zie hoofdstuk 5 in Jan Broeze en Marco van Steekelenburg, Ontwerpcontouren Agrocentrum. WUR (Agrotechnology & Food Innovations en Alterra), 43 pp
VERTROUWELIJK 20
Slachterij max. 3ha
Unit 1
Co-verg. met insteekhaven max. 5ha
Maatschappelijke voordelen De voordelen die met concept van het agrocentrum gerealiseerd kunnen worden zijn, naast de economische, in te delen in duurzaamheid, transportbeperking en dierenwelzijn en –gezondheid. Kwantitatief zijn de uitkomsten als volgt:
Effect CO2 (ton) Transportbesparing (km/jr) Energie (mln kWh)
Verminderd transport Mestverwerking Warmteterugwinning Groene stroom
Basis 740 6150 1.123.000 0,9 31
Midden Hoog 1480 6650 2.246.000 4,7 58
Wat het dierenwelzijn betreft wordt bij de varkens aanzienlijk meer ruimte geboden dan de EUnormen thans voorschrijven (1,1 – max.1,9 m2 i.p.v. 0,65 m2). De gezondheidseffecten zijn moeilijk kwantitatief weer te geven. Echter, door de toegepaste compartimentering en werkprocedures wordt een aanzienlijke reductie in gezondheidsrisico’s en veterinaire kosten verwacht 7. Ook in de tuinbouw worden minder risico’s op ziekten verwacht, zeker indien een zgn. “gesloten kas” wordt toegepast.
7
Zie J. Broeze e.a., 2003. Animal Care, diergezondheid en dierenwelzijn in ruimtelijke clusters. Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, 43 pp. (http://www.agro.nl/innovatienetwerk/doc/Animal_Care.pdf)
VERTROUWELIJK 21
Markt Uitgangspunt is dat het agrocentrum inspeelt op vragen uit de markt. De consumentenvoorkeur is belangrijk in dit opzicht en trends lijken zich te richten op veilig voedsel, geproduceerd met oog voor dierenwelzijn. De marktomstandigheden zijn uiteraard verschillend voor de verschillende functies . Voor de glastuinbouw geldt dat de geproduceerde tomaten naar verwachting zonder problemen via het reguliere handelskanaal van de betreffende kweker kunnen worden afgezet in binnen- en buitenland. Voor de visteelt8 geldt dat marktkansen aanwezig zijn voor zowel tilapia als tong. Op dit moment wordt tilapia vooral diepgevroren als filet ingevoerd uit het Verre Oosten en Afrika. De nabijheid van de visafslag in IJmuiden betekent dat de verwerking tot filets mogelijk is. Daarnaast kan uiteraard de vis vers worden geleverd aan restaurants in de regio. De tilapiateelt in Nederland moet kostprijstechnisch concurreren met de diepgevroren import. Voor de tong geldt dat een ruime markt met goede prijzen aanwezig lijkt. De enige commerciele kweker in Nederland, Solea bv in IJmuiden, verwacht over max. 2 jaar duidelijkheid te hebben of de kweek inderdaad economisch rendabel is. Vlees is de belangrijkste (warme) maaltijdcomponent in Nederland. Ongeveer de helft van de totale vleesconsumptie per persoon bestaat uit varkensvlees. Het gebruik van varkensvlees9 in Nederland stabiliseert de laatste jaren rond de 42,5 kg per hoofd van de bevolking (2003). In Nederland is de supermark het belangrijkste afzetkanaal binnen de huishoudelijke markt (marktaandeel 83,7%). Op de buitenhuishoudelijke markt neemt het horecasegment (marktaandeel 85%) in omvang toe als gevolg van de gunstige economische situatie begin deze eeuw. Afhankelijk van de conjunctuur zal deze trend zich voortzetten. Naar verwachting zal de betekenis van vleeswaren en vleesconserven toenemen onder invloed van trends gericht op gemaksproducten en variatie. Er wordt verwacht dat kant-en-klare maaltijden en voorbewerkte maaltijdcomponenten meer in de belangstelling van de consument komen te staan. De verkoop van vleessnacks en voorverpakt vlees zijn het laatste jaar gestegen. Naar verwachting zal deze stijging zich voortzetten. De belangrijkste aankoopcriteria voor de consument om varkensvlees te kopen zijn (in volgorde van belang): prijs, smaak, fysieke eigenschappen, herkomst en versheid. In de toekomst zal prijs de belangrijkste aankoopfactor blijven, maar het belang zal afnemen. Merken zullen naar verwachting meer in de belangstelling komen, om tegemoet te komen aan specifieke wensen op het gebied van smaak en fysieke eigenschappen. De gemakstrend zal zich voortzetten en te herleiden zijn in de vraag van de consument. Het in de markt zetten van een bewust gekozen specifiek merk varkensvlees, met duidelijke toegevoegde waarde, tegen een concurrerende prijs lijkt de meeste kans tot slagen te hebben binnen de huidige varkensvleesketen. De prijsbewuste consumenten vormen namelijk de belangrijkste doelgroep op de Nederlandse markt voor varkensvlees. Vooral wanneer het varkensvlees niet direct merkbare of herkenbare producteigenschappen heeft, is prijs erg belangrijk. 8
Henk van der Mheen, De visfunctie in het Agrocentrum. WUR/RIVO, 21 pp.; Mondelinge communicatie met A. Kamstra, 8 juni 2004. 9 Maria de Win en H.F. Fokker, Een verkennende marktstudie naar de afzet van varkensvlees. HAS Den Bosch, 43 pp.
VERTROUWELIJK 22
In combinatie met de toeleverende en verwerkende industrie is het mogelijk extra toegevoegde waarde te leveren. Naar verwachting zullen voornamelijk de gemakstrend en de gezondheidstrend in de toekomst doorzetten. De toegevoegde waarde kan het beste in deze deelgebieden gezocht worden. Belangrijke kenmerken hiervan zijn o.a.: mager vlees dat gemakkelijk verkrijgbaar is en dat gemakkelijke te bereiden is. Wanneer het prijsniveau dit toelaat kan de dier- en milieuvriendelijke werkwijze hieraan worden toegevoegd. Dit zijn allemaal ingrediënten voor toegevoegde waarde, die een merkbenadering voor varkensvlees haalbaar maken. Door de productiewijze transparant te maken kan het agroproductiepark laten zien dat het eerder genoemde toegevoegde waarden waar kan maken. De voorgenomen open structuur zal de consument meer vertrouwen in het project kunnen geven. Gezien de trends en marktsituatie kan geconcludeerd worden dat er vanuit de markt bezien zeker mogelijkheden zijn voor het Agrocentrum binnen de vleesvarkensketen, mits het vlees tegen een concurrerende prijs kan worden aangeboden. Daarnaast is van belang te onderkennen dat Nederland voor 80% produceert voor de exportmarkt.
Conclusie Op 29 juni 2004 is het concept-document besproken met alle betrokkenen, inclusief bestuurders of directie van een aantal partijen. De resultaten laten zich als volgt samenvatten: Algemeen Het is een zeer innovatief project, waarbij met name de WLTO waardering uitspreekt voor het initiatief van het GHA. Belangrijke aspecten zijn de maatschappelijke bezwaren tegen de huidige situatie in de varkenshouderij en de voordelen van het project qua duurzaamheid. Lessen uit het verleden zijn dat dit soort projecten moet worden gedragen door marktpartij(en). Als dat gebeurt, is meer steun van het Platform Agrologistiek (A-status) mogelijk. Technologie Technologisch is het een interessant concept, waarbij vooral de co-vergisting opvalt die als schakel tussen de primaire functies fungeert. Champignonteelt zou overigens een goede aanvulling kunnen zijn op het functieprofiel. De verwachte geurhinder lijkt vooralsnog het grootste probleem te kunnen worden. Communicatie Het voorstel is een “draaggolfcampagne” die ook voor andere initiatieven steun kan mobiliseren en daarnaast een aanpak specifiek voor Agrocentrum Westpoort. Over de draaggolf leven verschillende opvattingen. Enerzijds is het goed om duidelijk te maken wat de problemen zijn met de huidige productiewijze. Anderen vinden het onjuist om je daartegen af te zetten en denken dat het te lang duurt voordat de “kloof” gedicht is. Zij menen dat het beter is om vanuit eigen kracht te communiceren en de voordelen te benadrukken. Wellicht dat er een buitenlands project is dat als inspiratie en illustratie kan dienen. Binnen een studiegroep voor jonge boeren (HAS Den Bosch) bestaat interesse voor het project. Belangrijk is dat er zicht is op rendement en op groeimogelijkheden. Een Stichting zou de verdere uitwerking op zich moeten nemen. Enkele partijen geven aan (onder voorwaarden) deel te willen nemen. Realisatie
VERTROUWELIJK 23
De duur van de procedures, vooral als er bezwaar en beroep wordt aangetekend, kan een probleem zijn. Nodig is een wijziging bestemmingsplan, een bouw- en een milieuvergunning. Dit duurt ten minste zes maanden. Daarnaast zal een m.e.r.-procedure maximaal een jaar duren. Qua financiering zijn wellicht nieuwe modellen nodig, evt. in combinatie met technologie. Risico’s (o.a. procedures, verhuur) zo snel mogelijk proberen te verkleinen om ondernemers over de streep te trekken. Er is een signaal dat varkenshouders de toegevoegde waarde van het project (welzijn, duurzaamheid) geen investeringsimpuls vinden. Zij zullen vooral op de kostprijs letten. Exploitatie Er moet nog eens gedacht worden over de eigendomssituatie. De “winkelcentrumformule” gaat immers uit van een belegger die het Agrocentrum na de ontwikkeling in eigendom neemt. Een alternatief is de coöperatie, waar de verschillende ondernemers aan deel kunnen nemen. Voor dierrechten is in principe 50% vrijstelling mogelijk; het restant vergt echter een belangrijke investering. Indien ondernemers elders een bedrijf achterlaten kunnen zij hun rechten “meenemen”. De haalbaarheid van het agrocentrum staat als zodanig niet ter discussie. Uit het gepresenteerde resultaten kan worden geconcludeerd dat vanuit verschillende invalshoeken het Agrocentrum een (prikkelend) perspectief biedt 10. Agrarische ondernemers hebben een kans (ondanks de hoge prijs van de locatie) een goed rendement te halen
Communicatie Door een werkgroep uit de participanten is specifieke aandacht geschonken aan de communicatie-aspecten van het project. Hierbij is in de eerste plaats aandacht gegeven aan een inventarisatie van reacties op het concept agroproductiepark in de media 11. Door een combinatie met bestaande imago-onderzoeken van verschillende organisaties kon een beeld worden verkregen van actoren, beleid en belangen. Hierop zijn de richtingen en ideeën voor de communicatie gebaseerd. Zolang er nog geen duidelijke “eigenaars” van het Agrocentrum zijn is het verstanding om in de communicatie over het project uiterst gereserveerd te zijn12. Dit is mede afhankelijk van een mogelijke “draagolfcampagne”, die landelijk gezien het pad kan effenen voor de uiteenlopende initiatieven die volgens het agroparkconcept werken. Wanneer het opportuun is geworden om de verschillende publieksgroepen te benaderen, is een goede interactie met behulp van uiteenlopende media (website, krant, rtv, bijeenkomsten, enz.) van belang.
10
Zie ook de bijlage waarin de beoogde effecten van vestiging in termen van profit, planet en people staan vermeld. Arne Daalder e.a., 2004. Verguld en verguisd. InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, 51 pp. (http://www.agro.nl/innovatienetwerk/doc/verguld_en_verguisd.pdf) 12 Arne Daalder e.a., Communicatie Agrocentrum. 10Wizards, 2 pp.; Arne Daalder e.a., De noodzaak van een draaggolfcampagne. 10Wizards, 12 pp. 11
VERTROUWELIJK 24
Succesfactoren De belangrijkste kritische succesfactoren zijn: • Maatschappelijke acceptatie. De discussie in 2000 over een voorloper van het agrocentrumconcept heeft geleid tot berichten in de pers over een “varkensflat”. Uit een onderzoek naar berichten in de media en imago tot begin 2004, blijkt dat dit langzaam wegebt. Niettemin is de emotionele lading nog aanwezig. Door bewust te richten op laagbouw en een voorstel voor een uitgekiende communicatiestrategie wordt hier op ingespeeld. Ook vindt de initiatiefgroep het belangrijk dat de maatschappelijke belangen (natuur en milieu, dierenwelzijn) voldoende worden meegewogen. Bij de samenstelling van de groep is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden. • Politiek draagvlak. Gezien het feit dat het Agrocentrum deel uitmaakt van een innovatief concept en dat implementatie daarvan bestaande belangen aantast is politieke steun belangrijk. Dit geldt zowel op nationaal, regionaal en locaal niveau. • Interesse bij ondernemers. Een belangrijk punt is belangstelling bij de ondernemers die uiteindelijk het Agrocentrum zullen moeten invullen. Prinsenland is een tuinbouwbedrijf dat van het negin bij het project betrokken is. Moeilijker ligt het in de varkenssector. De brancheorganisatie (ZLTO) had tijdens een eerste contact een nogal lauwe opstelling. Gesprekken met praktijkmensen en studenten van de Hogere Agrarische School 13 hebben duidelijk gemaakt dat de opzet in principe kansrijk wordt geacht en dat zeker belangstelling uit de sector is te verwachten. • Aansluiting bij de markt. Zoals uit het bovenstaande blijkt moeten er nog aanvullende marketingstudies worden verricht om de marktkansen die aanwezig lijken beter in kaart te brengen. Het betreft met name de vlees - en vissectoren. • Wet- en regelgeving. Voor het Agrocentrum is vooral de mestregelgeving van belang, o.a. in verband met de dierrechten. Recent heeft de minister van LNV een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin het mestbeleid voor de komende jaren wordt geschetst. Van belang is de zinsnede dat “het Kabinet zal onderzoeken of bedrijven die alle dierlijke mest verwerken en duurzaam afzetten buiten of binnen de landbouw (vervanging van kunstmest) vrijgesteld kunnen worden van het aankopen van dierrechten”. Verder is aangekondigd dat binnenkort de positieve lijst met producten die zonder ontheffing met mest kunnen worden vergist (co-vergisting) zal worden gepubliceerd.
Voorwaarden voor het vervolg Wil het project in de volgende fase succesvol van start kunnen, dan moeten de volgende basisvoorwaarden vervuld zijn: -
13
Het is duidelijk welke partijen bereid zijn een inbreng in materiele of immateriële vorm te leveren en onder welke voorwaarden. Het is duidelijk wat in de volgende fase moet gebeuren en welke resultaten beoogd zijn. De vorm van de projectorganisatie is duidelijk, alsmede de rol van de deelnemende partijen. Alle partijen hebben de besluiten genomen die bij de fase-overgang van hen worden verwacht.
HAS (15 juni 2004); Paul Bens en Peter Jilesen (17 juni 2004).
VERTROUWELIJK 25
De volgende stap De volgende fase van het project zal in enkele subfasen uiteenvallen, met na elke subfase een beslismom ent (go/no go). De eerste subfase (3a - uitwerking) zal een Voorlopig Ontwerp als resultaat hebben. Na een subfase (3b - ontwikkeling) waarin een Definitief Ontwerp wordt gemaakt zal deze fase worden afgerond met een subfase (3c - voorbereiding) waarvan het resultaat een bouwklaar projectplan is.
Fasen op hoofdlijnen Eerste vertaling
ideefase
Precisering, globale toetsing
defenitiefase
denkmodellen
Detaillering ontwerp, bestek, vergunningen, financiering, etc.
Bouwen en inrichten
ontwerpfase
globaal ontwerp, ‘businessplan’
Zomer 2003
Najaar 2004
exploitatie en beheer
realisatiefase
bouwplan
Eind 2006
agrocentrum
??
Activiteiten ontwerpfase Het gaat in elk geval om detaillering van de volgende onderwerpen: Functies – bepalen welke partijen de verschillende functies gaan invullen en – waar nodig – de schaalgrootte bepalen waarmee wordt gestart Organisatie – uitwerking van de diverse modellen met de juridische en samenwerkingsconsequenties; opstelling van samenwerkingscontracten Techniek en logistiek – uitwerking van de technische aspecten van de functies (bijv. kassysteem) en van de koppelingen tussen de functies; ontwerpen van de stallen en andere gebouw(onderdel)en; uitwerking infrastructuur; uitwerking logistieke voorzieningen ; uitwerking bouwwijze Duurzaamheid – nadere bepaling effecten; resterende emissies bepalen; milieuvergunning; merprocedure Dierenwelzijn en -gezondheid – opstellen eisen (ruimtebehoefte, voorzieningen, procedures) Markt – marketing producten uitwerken, contacten leggen ondernemers, relatie met communicatie Economie – verdere uitwerking van businessplan en (afhankelijk van organisatievorm) per functie detailleren Locatie – uitwerking ruimtebehoefte en bepalen max. hoogte in relatie tot bestemmingsplan; verkenning eisen op basis van DuBo utiliteitsbouw
VERTROUWELIJK 26
Uiteindelijk is het resultaat een Programma van Eisen (ruimtelijk, technisch, esthetisch, financieel, locatie), een taakstellend budget en een Voorlopig Ontwerp. Organisatie De deelnemers aan het consortium zullen in de komende fase een organisatie oprichten om hun activiteiten (juridisch) vorm te geven. De voorwaarden hierbij zijn dat een dergelijke organisatie: a) geen winstoogmerk heeft en daardoor de meeste kans heeft voor subsidies in aanmerking te komen; b) als geloofwaardige “afzender” kan fungeren in de communicatie rond het Agrocentrum; c) als onafhankelijke partij kan optreden, gemakkelijker dan dat één van de partners dat doet, als woordvoerder namens de rest van het consortium. De beoogde partners zijn: ABN Amro BV, Afvalenergiebedrijf (AEB), Amfert BV, Gemeentelijk Havenbedrijf, Prinsenland BV. Een bredere participatie van (markt)partijen wordt verwelkomd.14 Qua organisatie wordt gekozen voor een kerngroep en een aantal werkgroepen waarin de verschillende aspecten zo concreet mogelijk gestalte krijgen (glastuinbouw, varkens, bouw- en installatietechniek, locatie, enz.). Door middel van klankbordgroepen of expertmeetings wordt voeling gehouden met experts uit de praktijk. Er wordt van uitgegaan dat er een deskundige “trekker” beschikbaar is, die als projectdirecteur optreedt. In de hierna volgende figuur is uitgegaan dat gekozen wordt voor een stichting als organisatorisch “vehikel” voor de volgende fase.
Tuinbouw Installaties en constructies
Financiering en organisatie Kerngroep
Stichtingsbestuur Vergunningen en procedures
Varkens ……
Tijd De doorlooptijd van deze subfase bedraagt maximaal een jaar na vaststelling van het finale plan voor deze (uitwerkings)fase. 14
Bij het afsluiten van deze rapportage werd bekend dat TCN Property Projects bv en Ballast Nedam bv toe zullen treden tot de participanten van het project. De organisatorische vormgeving van de vervolgstap zal daardoor mogelijk wijzigen.
VERTROUWELIJK 27
De benodigde capaciteit wordt geraamd op 1 fte (inhuur) + ondersteuning vanuit de partners . Informatie Communicatie binnen het project wordt uitgewisseld door een wekelijkse voortgangsrapportage via een projectportal (voortbouwend op het portal dat beschikbaar is op de site van agrologistiek). Communicatie over het project vindt plaats langs de lijnen die door de werkgroep Communicatie zijn voorgesteld 15. Geld Er is budget nodig voor inhuur van het projectmanagement en van expertise op verschillende gebieden. Daarvoor zullen offertes, zoveel mogelijk op basis van vaste prijs, worden gevraagd. Het budget voor de ontwikkelings -sub-fase is derhalve een schatting en wordt indicatief geraamd op max. 0,5 miljoen euro. Indien subsidie kan worden verkregen uit het ICES/KIS programma Transitie Duurzame Landbouw bedraagt de verdeling hiervan: 45% deelnemende partijen (cash/natura), 39% ICES/KIS (cash), 16% kennisinstituten (natura). Dit betekent dat initieel max. 200.000 euro bijeengebracht moet worden door de meest betrokken partijen.
Beloften voor de toekomst? De afgelopen tijd zijn er diverse ontwikkelingen de revue gepasseerd die mogelijkerwijs met het Agrocentrum in verband kunnen worden gebracht. Ontwikkelingen die vaak niet meer zijn dan een idee – en dus verdere uitwerking behoeven – maar die passen in het “plaatje” of het kunnen verrijken. Enkele van deze ideeën willen we hier noemen: Educatief centrum. Transparantie van de voedselketen blijft een abstract begrip als het niet ook ‘tastbaar’ wordt gemaakt. Een educatief centrum maakt het mogelijk voor bezoekers – strikt gescheiden vanuit veterinair oogpunt – om kennis te nemen van (delen van) de productieketen. Het zal tevens een belangrijke rol kunnen vervullen in de communicatie rond het Agrocentrum. Logistiek centrum. Transport zal een belangrijke rol spelen bij de aan- en afvoer van grondstoffen en eindproducten. Zeker indien een verwerkende functie gekoppeld kan worden, ontstaan er perspectieven voor een synergie met distributiecentra en mogelijkerwijs stadsdistributie. Verbindingen met andere projecten en organisaties. Door verbindingen te leggen (dan wel bestaande contacten uit te bouwen) met andere projecten kan een netwerk van agroparken ontstaan. Dit lijkt in elk geval nuttig op het vlak van ervaringsuitwisseling en kennisontwikkeling. In dit verband kunnen ook de contacten met Bloemenveiling Aalsmeer worden genoemd, die belangstelling hebben voor samenwerking.
15
Arne Daalder e.a., Communicatie Agrocentrum. 10Wizards, 2 pp.
VERTROUWELIJK 28
Epiloog De definitiefase is hiermee afgesloten en de weg voor de volgende stap ligt open. Veel voorbereidend werk is gedaan, veel blijft nog te doen. Een project als dit is slechts mogelijk zolang alle betrokkenen voor ogen houden: “Het kan wèl!”
VERTROUWELIJK 29
Nu Voorstel Functies en schaalgrootte Veevoer Inkopen
Varkens – schaalgrootte
100.000 varkensplaatsen
Visteelt
Onder voorwaarden: tilapia, 250 ton/jr
Uitgangspunten en nadere keuzes Latere fasen Onderzoek Vervolgstap Bereidheid tot participatie in centrum Beschikbare ruimte en aanvaardbare hoogte
Tuinbouw
Champignons
Slachterij
Mengvoederkeuken in agrocentrum Uitbreding met units van 33.000 plaatsen tot maximaal 500.000
Uitwerking technische condities, m.n. beschikbaarheid grondwaterbronnen
--
Nagaan interesse van tongkwekers of investeerders Tomatenteelt, 12 ha Mogelijkheid tot meerlagigheid op bestaande of nieuwe bedrijven -Mogelijkheden nagaan van andere teelten (champignons, witlof) In principe Verdere verkenning “meenemen” van technische mogelijkheden en potentiële investeerders benaderen Beperkte functie Meerkosten (eerste processtap), volwaardige, afvoer karkassen kleinschalige slachterij; marktkansen verwerking
Eventualiteit
Opname van tong, 100 ton/jr Uitbreiding in Westpoort
Nadere verkenning van marktkansen en logistieke condities: beslissing over capaciteit en vormgeving visteeltfunctie, evt. bij uitbreiding pas toevoegen Bij uitbreiding pas toevoegen? Indien varkensfunctie uitbreidt: toplaag van units benutten
Benutten van onderste bouwlaag
Besluit over status en omvang
Bij uitbreiding pas toevoegen
Uitbreiding tot volwaardige functie (mede afhankelijk van omvang varkensfunctie)
Indien marktkansen aanwezig: verwerkingsfunctie
VERTROUWELIJK 30
Nu Voorstel Organisatie Businesscase “Winkelcentrum”
Technologie Co-vergisting
Kassysteem
Co-vergisting op basis van beschikbare stromen Traditionele (“open”) kas
Duurzaamheid Transport Maximaal beperken, daardoor keuze voor kleinschalige slachterij om diertransport te vermijden Mest Productie biogas door co-vergisting, omzetting in electriciteit; mineralen uit dikke fractie digestaat naar kunstmestfabricage Dierenwelzijn Ruimte per 1,1 m2/dier dier Transport Zie hierboven Ruimtelijke inpassing Benodigd 20 ha bruto oppervlakte Locatie
Vooralsnog: Machineweg
Uitgangspunten en nadere keuzes Latere fasen Onderzoek Vervolgstap Nagaan voor- en nadelen alternatieven; invloed op consequenties samenwerking
Definitieve keuze
Mogelijkheden nagaan van gebruik van slachtafval
Uitbreiding met aanvullende stromen
Eventualiteit
Afweging maken of Gemengd systeem gedeeltelijk een indien rendement gesloten kassysteem voldoende is wenselijk is
Afzetmogelijkheden dunne fractie digestaat (evt. export)
Maximale sluiting kringloop
1,9 m2/dier indien Maatvoering stallen bedrijfsecon.mogelijk bepalen
Uitbreiding afhankelijk van diverse factoren Inpasbaarheid toetsen aan bestemmingsplan en inrichtingsplan
Definitieve locatiekeuze
VERTROUWELIJK 31
Uitgangspunten en nadere keuzes Latere fasen Onderzoek Vervolgstap
Nu Voorstel Marktaspecten Vlees Met branding voordelen duidelijk maken qua dierenwelzijn, voedselveiligheid en milieuvriendelijkheid Vis -Champignons
Nadere verkenning van markt, met name export; kostprijsvergelijking maken met andere producenten Marktkansen concretiseren
Marktkansen verkennen
Eventualiteit
Definitieve marktpositionering en marketing
Zie functies/visteelt Zie functies/ champignons
VERTROUWELIJK 32