Naam: Robin Smets Email:
[email protected] Administratienummer: 748114
Masterscriptie Nederlands Recht Universiteit van Tilburg Faculteit: Rechtsgeleerdheid Afstudeerdatum: 28 januari 2009 Begeleider: mr. V.M. Smits
Inhoudsopgave Introductie………………………………………………………………………………….. 3 Inleiding……………………………………………………………………………………. 4 Aanleiding………………………………………………………………………………….. 4 Hypothese………………………………………………………………………………….. 4 Methoden / Werkwijze…………………………………………………………………….. 4 Overzicht…………………………………………………………………………………… 5 1. Juridisch kader Bureau Halt…………………………………………………………….. 6 1.1 Pedagogische aanpak van criminele jongeren……………………………... 6 1.2 De ontstaansgeschiedenis van Bureau Halt………………………………... 9 1.3 De oorspronkelijke bedoeling van Bureau Halt……………………………. 11 1.4 De Halt-procedure………………………………………………………….. 12 1.5 Profiel Halt-jongeren………………………………………………………. 14 1.6 De huidige wet en regelgeving…………………………………………….. 16 1.7 Afsluiting…………………………………………………………………... 19 2. De effectiviteit van Bureau Halt………………………………………………………… 20 2.1 Kruissink en Verwers………………………………………………………. 20 2.2 Dijkman en Gunther Moor…………………………………………………. 20 2.3 Van Veenen en Van Espen………………………………………………… 21 2.4 Nauta……………………………………………………………………….. 21 2.5 Beke………………………………………………………………………... 22 3. Rechtsvergelijking ……………………………………………………………………… 26 3.1 Bureau Halt in het buitenland?……………………………………………. 26 4. Oplossingsrichtingen & Conclusie…………………………………………………….. 28 4.1 De selectie………………………………………………………………….. 28 4.2 Mogelijke interventies………………………………………………………29 4.3 Conclusie…………………………………………………………………... 33 5. Literatuurlijst……………………………………………………………………………. 35 6. Bijlagen………………………………………………………………………………….. 38 Bijlage 1……………………………………………………………………………. 39 Bijlage 2……………………………………………………………………………. 41
Introductie Klap op de vuurpijl Een gezin reist al vroeg in december af naar België om daar alvast wat stevig vuurwerk in te slaan. Weer thuis neemt zoon Kees (16 jaar) vuurwerk mee naar school en verkoopt daar een deel door aan zijn klasgenootjes. Één van hen wordt aangehouden door de politie en al snel leidt het spoor naar Kees. Kees moet samen met zijn klasgenoten naar Bureau Halt. Zij krijgen een film te zien over de gevaren van illegaal vuurwerk en hebben daar na afloop een gesprek over met een Haltmedewerker. Op Nieuwjaarsdag mogen ze vroeg uit de veren om de gemeentereiniging de hele dag te helpen met het opruimen van de vuurwerkrommel op straat. En de vader van Kees krijgt een flinke boete. Geld op Kim (15 jaar) wil per se dat nieuwe luchtje op als ze gaat stappen vrijdagavond. Maar het is eind van de maand en haar geld is op. Een van haar vriendinnen stelt voor een flesje te pikken. In de parfumerie blijkt echter een beveiligingsmedewerker te zijn, die doorheeft dat de meiden iets in hun schild voeren. Hij houdt hen in de gaten en ziet Kim het flesje stiekem in haar zak stoppen. Kim moet het flesje natuurlijk direct teruggeven. En de politie stuurt haar en haar vriendin door naar Bureau Halt. Via Halt moeten ze schoon gaan maken in de parfumerie en hun excuses aanbieden aan de eigenaar van de winkel. Bovenstaande voorbeelden1 geven een aardige illustratie van een voorwaardelijk politiesepot. De vorm van dit sepot betreft een verwijzing naar Bureau Halt.2 Als de jongere niet aan de voorwaarde voldoet, het goed uitvoeren van de opdracht die Bureau Halt heeft opgelegd, dan wordt de zaak naar de Officier van Justitie gestuurd. De werkzaamheden die de jongere vanuit Bureau Halt krijgt opgelegd zijn vaak gericht op het schadeherstel of op het algemeen nut.3 Ik kom hier in hoofdstuk 1 uitgebreid op terug.
1
Halt Nederland, informatiepakket 2007, p.4. Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.450. 3 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.452. 2
Inleiding Aanleiding Het doel van Bureau Halt is aanpak en preventie van veelvoorkomende jeugdcriminaliteit. De recidive wordt echter door de aanpak van Halt niet verminderd, zo blijkt uit het in 2006 verschenen rapport van Beke.4 Uit de geregistreerde recidive blijkt dat 29,9% van de jongeren uit de experimentele groep (de jongeren die het traject van de Halt-afdoening volgen) recidiveert. Terwijl van de jongeren uit de controlegroep (de jongeren die geen verdere Haltafdoening krijgen) 29,1% recidiveert.5 Deze percentages zijn opmerkelijk aangezien Bureau Halt juist als doel heeft om de criminaliteit van jongeren te verminderen. Hieruit blijk dat het doel van Halt dus niet wordt verwezenlijkt. Deze scriptie is dan ook ontstaan vanuit een nieuwsgierigheid naar de mogelijke oorzaken die hieraan ten grondslag kunnen liggen. Ook is het maatschappelijk relevant dat het Halt-traject goed wordt onderzocht, zodat er een eventuele oplossing kan worden aangedragen aan de wetgever, opdat Bureau Halt zijn doelen weer kan realiseren. Hypothese Een screening van de jongeren door professionals (denk aan de politie of aan de medewerkers van Bureau Halt) nadat ze zijn opgepakt door de politie, lijkt van essentieel belang om met de Halt-afdoening te bereiken wat er mee beoogd wordt.6 Jongeren die een problematische achtergrond hebben, denk onder andere aan de gezinssituatie en/of de situatie op school, zouden binnen de huidige Halt-afdoening extra begeleid moeten worden. Of is het misschien effectiever om met deze jongeren een ander traject te doorlopen? In de loop van mijn scriptie zal ik verschillende voorstellen doen om Halt effectiever te laten werken dan dat nu het geval is. Hierbij gebruik ik het rapport van Beke als uitgangspunt. Zoals uit het voorgaande al naar voren komt, staat de volgende vraag in mijn scriptie centraal: Kan door een aanpassing van de regelgeving de Halt-afdoening criminaliteitsverminderend werken?
Methoden / Werkwijze Om tot een goed advies aan de wetgever te komen en dus een antwoord te geven op mijn onderzoeksvraag, maak ik gebruik van de methode literatuuronderzoek en wel beeldvormend literatuuronderzoek. Zoals ik hierboven al aangaf gebruik ik het rapport van Beke als uitgangspunt. Verder heb ik verschillende handboeken, artikelen en gespreksinformatie gebruikt om een zo goed mogelijke oplossing te kunnen aandragen aan de wetgever. Ter verduidelijking, in mijn scriptie versta ik onder ‘hij’ ook personen van het vrouwelijk geslacht.
4
Beke 2006, p.1-90. Beke 2006, p. 69. 6 Beke 2006, p. 101. 5
Overzicht In mijn zoektocht naar een antwoord op bovengenoemde onderzoeksvraag ben ik tot een volgende hoofdstukindeling gekomen: In hoofdstuk 1 bespreek ik de ontstaansgeschiedenis van Bureau Halt, de filosofie erachter en het huidige beleid. In hoofdstuk 2 behandel ik de diverse rapporten die er over Bureau Halt zijn verschenen en ga ik uitgebreid in op het laatste rapport, namelijk dat van Beke uit 2006. In hoofdstuk 3 verricht ik een rechtsvergelijkend onderzoek. Ik ga kijken of de Halt-afdoening ook in andere landen wordt toegepast. In hoofdstuk 4 ga ik over tot de aanbevelingen en de conclusie. Ik ga op zoek naar oplossingen die er voor zouden kunnen zorgen dat Bureau Halt criminaliteitsverminderend werkt. Aan het einde van dit hoofdstuk geef ik mijn conclusie. Hierin vat ik mijn antwoord op de onderzoeksvraag samen en op basis daarvan kom ik tot een kort en krachtig advies aan de wetgever.
1
Juridisch kader Bureau Halt
Zoals ik in de inleiding al aangaf is aanpak en preventie van jeugdcriminaliteit het doel van Bureau Halt.7 Voor de criminaliteitspreventie is het van belang dat criminele jongeren vroegtijdig, snel en consequent worden aangepakt. In dit hoofdstuk begin ik met het behandelen van deze drie begrippen. Vervolgens behandel ik de opkomst en de oorspronkelijke bedoeling van Bureau Halt, gevolgd door de huidige wet en regelgeving. 1.1 Pedagogische aanpak van criminele jongeren De ernst en de omvang van de jeugdcriminaliteit werd vanaf de jaren tachtig steeds zorgwekkender en omvangrijker. Hierdoor ontstond de behoefte om een efficiënte en effectieve aanpak te ontwikkelen van de jeugdcriminaliteit. De aanpak van criminele jongeren moet uit zowel preventieve, repressieve en curatieve maatregelen bestaan.8 Deze behoefte heeft in 1994 geleid tot het rapport ‘Met de neus op de feiten’ van de Commissie Jeugdcriminaliteit (Commissie van Montfrans).9 Het doel van dit rapport is oplossingen aandragen voor de alsmaar toenemende jeugdcriminaliteit.10 Twee punten die uit het rapport naar voren komen, zijn belangrijk voor mijn scriptie. Het gaat om de verkorting van de doorlooptijden en het justitieel casusoverleg na het eerste politiecontact tussen politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering.11 In het rapport van de commissie staan een aantal sleutelwoorden, met betrekking tot criminaliteitspreventie centraal. Het gaat om de woorden ‘vroegtijdig, snel en consequent.’ Onder het motto van deze drie woorden worden in het rapport van Montfrans meer dan 30 aanbevelingen gedaan om te komen tot een omvattende, adequate en pedagogisch verantwoorde aanpak van de jeugdcriminaliteit.12 Een aantal van die aanbevelingen zijn: registratie van de aard en de omvang van de jeugdcriminaliteit, preventieve maatregelen in de onderwijssfeer, sterkere aandacht voor twaalfminners, intensivering van de strafrechtelijke taken van de Raad voor de Kinderbescherming, bijzondere arbeidsvoorzieningen voor risicogroepen, uitbreiding van de Halt-afdoening en uitbouw van de taakstraffen.13 De begrippen die centraal staan in het rapport van Montfrans werk ik hieronder nader uit. Te beginnen met het begrip vroegtijdig. Montfrans schrijft in het rapport14 dat er preventieve maatregelen getroffen moeten worden met betrekking tot criminele jongeren. Jongeren moeten al in het beginstadium op hun criminele gedrag worden aangesproken. De overheid moet vroegtijdig reageren op signalen die criminele jongeren uitzenden. De jongeren moeten op een pedagogische manier worden gewezen op hun gedrag. Deze vroegtijdigheid is twee jaar later ook onderzocht door H.B. Ferwerda en anderen. Uit hun onderzoek15 komt naar voren dat jongeren voor hun twaalfde levensjaar diverse signalen afgeven die een indicator zijn voor toekomstig crimineel gedrag. Naar aanleiding van het onderzoek is er een lijst opgesteld met 44 signalen (zie bijlage 1 voor de gehele lijst). Deze signalen kunnen worden verdeeld over een aantal factoren: de individuele kindfactoren, factoren in de familie en omgevingsfactoren. Een aantal voorbeelden van signalen van het individuele kind zelf zijn: onrustig gedrag, veel agressie, hyperactiviteit, lage intelligentie, aandachtsproblemen en slechte schoolprestaties. Factoren binnen de familie kunnen zijn: afwijkend en afwijzend 7
Beke 2006, p.84. Swaen 1999, p.1 9 Commissie Montfrans 1994. 10 Bartels 2007, p. 18. 11 Bartels 2007, p. 18. 12 De Jonge & Van der Linden 2004, p. 30. 13 De Jonge & Van der Linden 2004, p. 30. 14 Commissie Montfrans 1994. 15 Ferwerda ea 1996, p. 19-73. 8
oudergedrag, ouderlijke ruzies en weinig toezicht. Tot slot een aantal voorbeelden van omgevingsfactoren: achterstandswijken, verkeerde vrienden en hoge buurtcriminaliteit. Het opmerken van één signaal is niet voldoende om de jongere te bestempelen als een crimineel. Er moet altijd sprake zijn van meerdere signalen in het gedrag van de jongere. Uit het rapport komt duidelijk naar voren dat jongeren al op een vroegtijdige leeftijd signalen uitzenden, die later kunnen leiden tot crimineel gedrag. Omdat er op jonge leeftijd in het gedrag signalen kunnen worden afgegeven, moet er ook op jonge leeftijd ingegrepen worden. Het begrip snel heeft betrekking op de doorlooptijden van de justitiële reactie, dit wordt ook wel het lik-op-stuk-beleid genoemd. Uit het rapport van Montfrans16 blijkt dat er snel gereageerd moet worden op het criminele gedrag van jongeren. Door een snelle reactie zit de daad nog vers in het geheugen van de jongere en weet hij dus ook waarom hij op zijn gedrag wordt aangesproken. Staatssecretaris Kalsbeek introduceert in 2001 de Kalsbeek-norm; wat inhoudt dat elke jeugdstrafrechtzaak in eerste instantie binnen zes maanden tot een vonnis leidt.17 Uit de justitie begroting van 2002 blijkt dat in 39,4% van de zaken de norm wordt gehaald.18 Met betrekking tot de Halt-afdoening, blijkt uit het rapport van Beke19 dat er 31.9 dagen zit tussen het verhoor op het politiebureau en het eerste gesprek met een Haltmedewerker. Beke zegt in dat rapport dat velen deze tijd als relatief snel zullen beschouwen. Volgens de Kalsbeek-norm moet 80% van de verwijzingen naar Bureau Halt binnen 55 dagen de eerste werkzaamheden hebben verricht. Hier treft u een schema aan met de doorlooptijden van de jeugdstrafketen vanaf de Haltverwijzing tot en met eventueel een vervolgonderzoek door de Raad. Doorlooptijden Jeugdstrafketen20 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 1e verhoor:
%
%
%
%
%
%
%
Haltverwijzing (7 dagen)
64
80
80
80
80
80
80
ontvangst pv (1 maand)
75
80
80
80
80
80
80
start halt afdoening (2 maanden)
68
80
80
80
80
80
80
afdoening OM (3 maanden)
79
80
80
80
80
80
80
vonnis ZM (6 maanden)
59
80
80
80
80
80
80
afronding taakstraf (160 dagen)
79
80
80
80
80
80
80
rapport basisonderzoek Raad (40 dagen)
66
80
80
80
80
80
80
vervolgonderzoek Raad (115 dagen)
85
80
80
80
80
80
80
Percentage zaken binnen norm voor doorlooptijden Melding Raad:
Toelichting: Voor doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen zijn normen van toepassing, de zogeheten Kalsbeeknormen. Het voldoen aan deze normen is onderdeel van de prestatieafspraken met de politiekorpsen.
16
Commissie Montfrans 1994, p. 33. Bartels 2007, p. 18. 18 Kamerstuk II 28 600 VI. 19 Beke 2006, p. 98. 20 Rijksbegroting 2008, WWW<
, bekeken op 4 november 2008. 17
Tot slot het begrip consequent. Voor jongeren is het belangrijk dat er duidelijke grenzen worden gesteld aan hun gedrag. Jongeren moeten al vroegtijdig weten waar de grens ligt tussen goed- en crimineelgedrag. Door de jongeren consequent op de grenzen te wijzen, leren zij dat crimineel gedrag niet wenselijk is. De commissie Van Montfrans21 pleit ervoor dat het criminele gedrag van jongeren vroegtijdig, snel en consequent moet worden gecorrigeerd. In de praktijk blijkt dat de signalen versnipperd over de diverse instanties opgevangen worden, waardoor eenduidig, snel en adequaat reageren uitblijft.22 Dit heeft tot gevolg dat de jongeren steeds meer crimineel gedrag gaan ontwikkelen en vertonen. Die ontwikkeling is moeilijk te remmen. Om de versnippering in de opvang van de signalen tegen te gaan is het Justitieel Casusoverleg (Jco) van groot belang. Het Jco draagt bij aan vroegtijdige afstemming van activiteiten tussen het OM, Politie en Raad voor de Kinderbescherming. De politie levert de gegevens aan van het strafbare feit en de bij haar bekende informatie over de strafrechtelijke voorgeschiedenis van de jongere. De Raad levert informatie aan over de achtergrond van de jongere en de eventuele problematiek. En tot slot neemt het OM een afdoeningsbeslissing, naar aanleiding van de verstrekte informatie van zowel de politie als de Raad.23 Het doel van het Jco is om een snelle, samenhangende en effectieve reactie op strafbaar gedrag van jeugdigen mogelijk te maken en zo bij te dragen aan het voorkomen van recidive. De zaken worden door het Jco gefilterd en dit is gunstig voor de doorlooptijden in de strafafdoening.24 Zoals hieruit al duidelijk naar voren komt, is het Jco voor zowel de vroegtijdigheid, de snelheid als de consequentheid van groot belang. Ook bestaan er verschillende actieprogramma’s die pleiten voor een vroegtijdige, snelle en consequente aanpak van criminele jongeren. Door de betrokken ministeries worden er verschillende beleidsinitiatieven genomen met als doel de justitiële jeugdzorg te verbeteren. Een aantal van deze beleidsinitiatieven op een rij. Te beginnen met Beter Beschermd, opgericht in 2005. Dit initiatief beoogt de effectiviteit van de bescherming van jongeren die in hun ontwikkeling worden bedreigd te vergroten.25 Beter Beschermd bestaat uit vijf deelprogramma’s. Ten eerste het project doorlooptijden, ten tweede afstemming werkwijze in de keten, ten derde het project effectmeting, ten vierde het project verbetering van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel en ten vijfde het project wetgeving.26 Een ander actieprogramma is Jeugd Terecht. Dit is een actieprogramma dat is opgericht in 2003. Het doel van het programma is het voorkomen van eerste delicten en het verminderen van de recidive bij jongeren tot achttien jaar.27 Verder noem ik hier het actieprogramma Jeugdsanctie nieuwe Stijl, gestart in 2004. Het belangrijkste doel van dit programma is een meer integrale aanpak van de jeugdcriminaliteit. Ook moeten de ouders van het kind actiever bij het strafrechtelijk traject betrokken worden.28 Daarnaast is er het actieprogramma Operatie Jong, gestart in 2004. Het doel van Operatie Jong is het versterken van een op de jongere gerichte aanpak om uitval van jongeren zoveel mogelijk te voorkomen.29 21
Commissie Montfrans 1994, p. 27. Ferwerda ea 1996, p. 8. 23 Van poppel ea 2005, p. 28 24 Justitieel Casusoverleg verbetert samenwerking in jeugdstrafrechtketen, WWW , 2006, bekeken op 4 november 2008. 25 Kamerstukken II, 2003-2004, 28 606/ 29 200 VI, nr. 19. 26 Directie Justitieel Jeugdbeleid 2008, p. 1. 27 Blom ea 2005, p.45. 28 Fuhler 2006, p.68. 29 Operatie Jong, WWW < http://www.operatie-jong.nl/>, bekeken op 17 november 2008. 22
Als laatste wil ik de Jeugdzorgbrigade noemen, opgericht in 2004. Zij heeft als taak om onnodige bureaucratie te signaleren en aan te pakken, om op die manier te zorgen dat jongeren zo goed en snel mogelijk worden geholpen.30 Bij de actieprogramma’s Beter Beschermd, Jeugd Terecht, Operatie Jong en Jeugdzorgbrigade wordt er vooral veel aandacht besteed aan afstemming tussen de betrokken organisaties en aan de doorlooptijden. Deze twee onderwerpen heb ik hierboven al uitvoerig besproken. De drie begrippen die ik in deze paragraaf heb behandeld staan, zoals eerder vermeld, centraal bij de pedagogische aanpak van criminele jongeren. Echter, zo blijkt uit het onderzoek van Beke, zijn er jongeren die zich niet laat corrigeren door hun ouders of instanties zoals Bureau Halt. Deze jongeren hebben geen baat bij het huidige Halt-traject. Voor hen dient er een ander, wel effectief, traject te worden ontwikkeld. Ik zal in de loop van mijn scriptie een aantal mogelijke oplossingen aandragen aan de wetgever, maar om tot goede interventies te komen is het van belang dat ik mede de ontstaansgeschiedenis van Bureau Halt behandel. Door de geschiedenis van de Halt-afdoening te behandelen, kom ik erachter wat de oorspronkelijke bedoeling is van de Halt-afdoening en hierop kan ik eventuele interventies afstemmen. 1.2 De ontstaansgeschiedenis van Bureau Halt Het behoort tot de traditie, ook wel een humane traditie genoemd, van het Nederlandse jeugdstrafrecht om waar mogelijk de strafrechtelijke veroordeling te vermijden.31 Deze traditie vindt zijn oorsprong in het internationale recht, waarop ik in paragraaf 1.6 uitgebreid zal ingaan. De strafrechtelijke veroordeling bij jongeren wordt ingezet als laatste redmiddel. In de lijn met dit ultimum remedium werd in 1979 een project opgezet bij de RET, het openbaar vervoersbedrijf te Rotterdam. Dit project, een vorm van samenwerking van het vervoersbedrijf en de politie, kreeg als benaming HALT (Het ALTernatief).32 Het doel van dit project was om het toenemende vandalisme op een effectieve wijze aan te pakken.33 De jongeren die bekenden dat ze vernielingen hadden gepleegd, werden doorverwezen naar Bureau Halt. Eenmaal bij Halt moesten ze in opdracht van Halt de aangerichte schade herstellen of een daarmee gelijk te stellen activiteit verrichten.34 Bureau Halt beoordeelde de opdracht van de jongeren zelf en wanneer de opdracht goed was uitgevoerd werd er door Halt een positief bericht naar de politie gestuurd. De zaak werd vervolgens geseponeerd. Dit voorwaardelijk politiesepot35 bleek enorm succesvol te zijn. In 1981 werd het eerste Halt Bureau in Rotterdam opgericht. Vanaf dat moment werden er door het hele land bureaus opgericht. Het aantal Halt Bureaus in Nederland kende in 1994 zelfs een piek van maar liefst 65 bureaus. Op de volgende pagina treft u een schematische weergave aan van de ontwikkeling van het aantal Halt Bureaus en de verwijzingen ernaar.
30
Jeugdzorgbrigade 2006, p. 2. Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.450. 32 Bartels 2007, p.43. 33 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.450. 34 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.450. 35 J.M. de Jongh-Bruins 1990, p.820-836. 31
Ontwikkelingen verwijzingen naar Halt 1987 - 200736 Haltinwoners verwijzingen verwijzingen verwijzingen bureaus HaltHalt Stop ** totaal * gemeenten 1987
11 2.006.851
1.184
0
1.184
1988
20 2.903.514
2.154
0
2.154
1989
43 7.157.616
4.738
0
4.738
1990
49 8.608.564
6.456
0
6.456
1991
54 10.045.116
8.948
0
8.948
1992
62 11.898.956
11.084
0
11.084
1993
64 12.859.227
11.167
0
11.167
1994
65 14.291.238
14.316
0
14.316
1995
64 14.915.871
17.235
0
17.235
1996
64 15.380.182
21.413
0
21.413
1997
64 15.567.107
20.867
0
20.867
1998
63 15.654.192
21.748
0
21.748
1999
62 15.760.225
22.756
0
22.756
2000
62 15.863.950
20.732
0
20.732
2001
62 15.987.075
18.056
1.639
19.695
2002
62 16.105.285
19.665
1.962
21.627
2003
58 16.192.572
20.951
2.304
23.255
2004
53 16.258.032
21.496
2.167
23.663
2005
52 16.292.353
22.215
1.948
24.163
2006
52 16.334.210
22.985
2.069
25.054
2007
22 16.357.992
23.341
2.018
25.359
* Het dalend aantal Halt-bureaus sinds 1995 is het gevolg van reorganisaties en fusies. ** Vanaf 1999 is in de arrondissementen geëxperimenteerd met de Stop-reactie (een reactie op licht strafbare feiten, gepleegd door kinderen jonger dan 12 jaar). De Stop-reactie is op 1 augustus 2001 landelijk ingevoerd.
Door de enorme toename van het aantal Halt Bureaus ontstond er de behoefte om de bureaus uniform te maken, zodat de Halt-afdoening eerlijk en gelijk zou worden toegepast op alle jongeren. De oprichting van Halt Nederland was het gevolg. Halt Nederland is de landelijke overkoepelende organisatie van de Halt Bureaus. Zij behartigt onder andere de belangen van de bureaus en voorziet de bureaus en derden van informatie.37 De Halt-afdoening valt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.38 In 1995 is de Halt-afdoening vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.39 Wat de oorspronkelijke bedoeling is van dit artikel, bespreek ik in de volgende paragraaf.
36
Halt Nederland, WWW , bekeken op 22 februari 2008. Halt Nederland, informatiepakket mei 2008, p.6. 38 Halt Nederland, informatiepakket mei 2008, p.6. 39 Stb. 1881,35. 37
1.3 De oorspronkelijke bedoeling van Bureau Halt Artikel 77e Wetboek van Strafrecht (WvSr) is oorspronkelijk bedoeld voor jongeren die na het plegen van vandalisme, voor de eerste keer worden opgepakt door de politie en hun strafbare feiten bekennen.40 Dit laatste is in overeenstemming met art. 6 lid 2 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM)41, de onschuldpresumptie. De onschuldpresumptie houdt in dat de verdachte pas schuldig mag worden bevonden als dat bewezen kan worden. Dus zolang er geen bewijs is dat hij het delict heeft gepleegd, mag hij ook niet als schuldig worden aangemerkt. Als de jongere instemt met de Halt-afdoening, dan vervalt daarmee het criteria van de onschuldpresumptie. In de loop der jaren is er echter steeds meer afgeweken van de oorspronkelijke bedoeling van Bureau Halt. Er is in de ruim 25 jaar dat Halt bestaat veel veranderd. Zo zijn de soorten van strafbare feiten waarvoor jongeren naar Halt worden doorverwezen al lang niet meer beperkt tot vandalisme.42 Tegenwoordig staan vernieling, diefstal, baldadigheid, overlast veroorzaken en nog meer soortgelijke strafbare feiten in de lijst van Halt-waardige feiten (zie bijlage 2).43 Buiten de lijst van Halt-waardige feiten, bestaan er nog meer feiten waarvoor jongeren naar Bureau Halt verwezen kunnen worden. Ik doel op de groep van de zogenaamde niet-Haltwaardige feiten. Enkele voorbeelden hiervan zijn: schoolverzuim, eenvoudige mishandeling, oplichting, openbare dronkenschap, rijden onder invloed en nog diverse andere overtredingen.44 Andere veranderingen met betrekking tot Bureau Halt zijn: het gegeven dat de jongere de eventuele schade aan het slachtoffer dient te vergoeden, dat Halt niet meer exclusief voor first offenders is en dat bekennen niet altijd meer een vereiste is.45 Zoals ik hierboven al heb weergegeven wordt de onschuldpresumptie snel aangenomen. De jongere hoeft enkel toestemming te geven om deel te nemen aan het Halt-traject. Men zou kunnen stellen dat dit toch in strijd is met de onschuldpresumptie, omdat enkel de instemming van de jongere niet aanduidt dat de jongere ook daadwerkelijk schuldig is. Toch wordt die instemming voldoende geachte om niet in strijd te handelen met de onschuldpresumptie. De jongere is niet verplicht om in te stemmen met het Halt-traject. Als hij dat niet doet dan kan de zaak voorgelegd worden aan de Officier van Justitie. Men zou dus kunnen stellen dat het de keus van de jongere zelf is of hij wel of niet deelneemt aan het Halt-traject. Ik vind dat we hier niet kunnen spreken van een keuze, maar meer van een verplichting. De jongeren over wie we hier praten zijn twaalf tot achttien jaar en hebben vaak een problematische achtergrond. Zij kunnen andere afwegingen maken dan niet-criminele jongeren zonder een problematische achtergrond. Ze kunnen niet objectief kiezen voor een Halt-traject of de Officier van Justitie. Vaak kiezen de jongeren voor het Halt-traject en door die instemming geven ze dus min of meer toe dat ze het delict ook hebben gepleegd. Die instemming komt immers in de plaats van de onschuldpresumptie. Een jongere kan ontkennen en toch willen deelnemen aan het Halt-traject. Dit is niet voor alle jongeren mogelijk. In artikel 4 lid 2 van de Aanwijzing Halt-afdoening46 (regelgeving van het OM) is een uitzondering gemaakt voor jongeren die vanuit hun geloof of culturele achtergrond (bijvoorbeeld bij schaamteculturen) niet willen bekennen, maar via de regelgeving dus wel de mogelijkheid krijgen om een Halt-traject te volgen. Andere jongeren moeten dus bekennen willen zij kunnen deelnemen aan het Halt-traject. 40
Beke 2006, p. 83. Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens 1953. 42 Beke 2006, p. 84. 43 Beke 2006, p.33. 44 Leerkes 2002, p. 47. 45 Beke 2006, p. 84. 46 Aanwijzing Halt-afdoening 2004. 41
De Halt-afdoening wordt opgelegd zonder dat een rechter zich over de zaak buigt. De jongere hoeft enkel toestemming te geven (indirect bekennen) en dan kan hij deelnemen aan de Haltafdoening. De rechter heeft hier geen controle over, omdat hij buitenspel staat bij het opleggen van de Halt-afdoening. Wat de Halt-afdoening precies inhoudt kunt u lezen in de volgende paragraaf. 1.4 De Halt-procedure Na het plegen van een Halt-waardig feit heeft de politie de mogelijkheid de jongere (tussen de twaalf en achttien jaar) door te verwijzen naar Bureau Halt. Aan de jongere wordt dan de keuze gelaten: een Halt-afdoening of vervolgd worden door de Officier van Justitie.47 Als de jongere wordt opgepakt door de politie, omdat hij een Halt-waardig feit heeft gepleegd dan wordt dit geregistreerd bij de politie. De registratie is van belang in geval de jongere wederom voor het plegen van een Halt-waardig feit wordt opgepakt. De politie kan dan zien dat de jongere al vaker in contact is geweest met de politie. Doorgaans worden de gegevens bij de politie over Halt-afdoeningen zeven jaar bewaard of tot de jongere 21 jaar wordt.48 Officieel is Bureau Halt bedoeld voor first offenders. Als de jongere al geregistreerd staat bij de politie en wederom wordt opgepakt, dan kan de politie de jongere direct doorverwijzen naar de Officier van Justitie. Op moment dat de zaak wordt doorgestuurd naar de Officier van Justitie dan wordt de jongere geregistreerd in het justitiële documentatie systeem (JDS). Het JDS is sinds april 2004 gebaseerd op de 'Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.’49 De justitiële documentatie is een bestand bij justitie, waarin alle justitie- en politiecontacten van personen worden geregistreerd, zo blijkt uit artikel 1 sub e van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Een groot nadeel van de justitiële documentatie is, dat de registratie een behoorlijke tijd blijft staan. Hoe lang de gegevens geregistreerd blijven is afhankelijk van het feit of het een overtreding of een misdrijf betreft, waarbij ook de zwaarte van de opgelegde veroordeling in acht moet worden genomen. Artikel 4, 5 en 6 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens hebben betrekking op de termijn van de registratie. De gegevens betreffende overtredingen blijven gemiddeld vijf jaar geregistreerd en gegevens over misdrijven worden ten minste 30 jaar in de justitiële documentatie opgenomen.50 Deze registratie vindt alleen plaats wanneer de jongere twaalf jaar of ouder is en verdacht wordt van een misdrijf. Of wanneer de jongere wordt verdacht van het plegen van een overtreding. Echter dan vindt de registratie pas plaats als er sprake is van een vrijheidsstraf, een voorwaardelijke straf of een opgelegde boete van minimaal 100 euro.51 Let wel, men spreekt pas van een strafblad als de jongere voor het plegen van een strafbaar feit voor heeft moeten komen en ook veroordeeld is door de rechter. Enkel jongeren vanaf zestien jaar kunnen een strafblad krijgen. Kortom: het is voor de jongere gunstiger om voor een Halt-afdoening te kiezen, want als hij dat traject succesvol doorloopt wordt hij niet bij justitie geregistreerd. Wel is het zo dat hij wordt opgenomen in de politieregisters. Dit is ook het geval als de jongere de Halt-afdoening weigert. Let wel, de rechter is op de hoogte van het politiecontact, ook als de jongere het Halttraject goed doorlopen heeft. Dit is in het nadeel van de jongere bij een eventuele latere misstap.
47
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.451. Registratie, WWW , bekeken op 15 maart 2008. 49 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens 2002. 50 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens 2002. 51 Rechtspraak en Veiligheid, WWW < http://www.postbus51.nl/nl/home/themas/rechtspraak-enveiligheid/soorten-recht/strafrecht/straffen/wanneer-krijg-ik-een-strafblad.html>, bekeken op 5 november 2008. 48
Nu het duidelijk is dat de jongeren die met de politie in aanraking komen in ieder geval worden geregistreerd in de politieregisters, ga ik over tot de Halt-afdoening. De afdoening wordt gekenmerkt doordat het een buitenjustitiële afdoening is. Maar is de afdoening wel zo buitenjustitieel? Tijdens het eerste politieverhoor gelden enkele procedurele minimumwaarborgen, namelijk het pressieverbod en de onschuldpresumptie.52 Een andere belangrijke waarborg voor de jongere is dat hij te allen tijde de mogelijkheid heeft om de zaak aan de kinderrechter voor te leggen.53 Kortom: een aantal belangrijke waarborgen die bij de justitiële afdoening gelden, gelden ook voor de Halt-afdoening. Dit duidt er dus op, dat de Halt-afdoening niet buitenjustitieel is. De waarborgen waar ik hier over spreek zijn wel degelijk van justitiële aard en daarom vind ik dat je de Halt-afdoening niet kan aanduiden als een buitenjustitiële afdoening. Kiest de jongere voor de Halt-afdoening, dan volgt er een gesprek met een Halt-medewerker waarin het strafbare gedrag van de jongere besproken wordt en bekeken wordt op welke wijze er verdere invulling wordt gegeven aan de Halt-afdoening. De Halt-medewerker maakt vervolgens met de jongere afspraken over de strafwerkzaamheden, de eventuele schadevergoeding en/of andere opdrachten zoals verplicht een voorlichtingsvideo bekijken en/of excuses aan het slachtoffer aanbieden.54 Tijdens de Halt-afdoening zal de jongere zoveel mogelijk herstellen wat hij heeft fout gedaan. Hij gaat twee tot twintig uur werken en/of meedoen aan een speciale leeractiviteit.55 De medewerker van Halt legt schriftelijk de afspraken vast die met de jongere worden gemaakt met betrekking tot het herstellen van de schade.56 De jongere zelf (als men jonger is dan zestien jaar ook de wettelijke vertegenwoordigers) dient schriftelijk met het voorstel in te stemmen, art. 8 Besluit Algemene aanwijzingen met betrekking tot de Halt-afdoening (BAHALT).57 Om de taak optimaal te laten aansluiten bij het strafbare feit wordt de taak, indien mogelijk, verricht bij de benadeelde (zie voorbeeld ‘Geld op’ in de introductie). Dit wordt ook wel een intrinsieke relatie genoemd tussen de daad en de sanctie.58 Als de jongere niet bij de benadeelde aan de slag kan, de werksituatie kan bijvoorbeeld te gevaarlijk zijn of de benadeelde wil niet meer met het gebeurde worden geconfronteerd, dan moet de jongere taken verrichten ten aanzien van het algemeen nut. Het werk dat de jongere moet doen wordt buiten de schooltijden verricht en hij wordt begeleid door een volwassene. De jongere over wie tot nu toe steeds is gesproken, is nog niet duidelijk in beeld gebracht. Wie zijn die Halt-jongeren eigenlijk?
52
E. Weijsenfeld 2005, p. 4. I. Mijnarends 2001, p. 305. 54 Beke 2006, p. 1. 55 Stb. 1881, 35. 56 Inhoud Halt-afdoening, WWW < http://www.halt.nl/index.cfm/site/Halt%20Nederland/pageid/55FA9D2A3048-7291-FD38C970AE923961/index.cfm>, bekeken op 3 december 2008. 57 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p.452. 58 Beke 2006, p. 14. 53
1.5 Profiel Halt-jongeren In het rapport van Beke is het profiel van de Halt-jongeren weergegeven.59 Dit met behulp van de gegevens van Halt Nederland. In 2004 zijn er 20.068 jongeren verwezen naar Bureau Halt. Van die verwijzingen zijn er 19.194 uitgemond in een Halt-afdoening.60 Van alle jongeren die naar Halt zijn verwezen blijkt dat het in ruim driekwart (79%) van de gevallen om een mannelijke pleger gaat. In 2007 zijn er ruim 3000 jongeren meer doorverwezen naar Bureau Halt dan in 2004. Ook in 2007 gaat het in driekwart (76%) van de gevallen om een mannelijke pleger.
Ruim tweevijfde (46%) van de jongeren die een Halt-afdoening hebben gekregen zijn veertien of vijftien jaar.
In bijna driekwart (80%) van alle afdoeningen gaat het om autochtone jongeren en in net geen eenvijfde (18%) om allochtone jongeren. Wanneer het een allochtone jongere betreft, is hij vaak Marokkaans (22%), gevolgd door een jongere van Turkse (15%) of Surinaamse (12%) afkomst.61 Voor een restgroep van 2% is de etniciteit onbekend.
59
Beke 2006, p. 21. Halt Nederland, WWW , bekeken op 22 februari 2008. 61 Halt Nederland, WWW , bekeken op 22 februari 2008. 60
De strafbare feiten, waarvoor de jongeren naar Halt worden verwezen, zijn in de meeste gevallen vermogensdelicten (35%), vuurwerkovertredingen (23%) of vernielingen (19%).62 In de categorieën vuurwerk (96%), vernielingen (92%) en baldadigheid (91%) scoren de mannelijke plegers een stuk hoger dan de vrouwelijke plegers. Alleen in de categorie vermogensdelicten, tevens het meest voorkomende feit, is het aantal vrouwelijke plegers bijna gelijk aan het aantal mannelijke plegers: 58% is hier mannelijk tegenover 42% vrouwelijk.63 De conclusie die ik uit deze grafieken en diagrammen trek is dat de meeste jongeren die bij Halt terecht komen autochtone jongens zijn in de leeftijd van veertien à vijftien jaar. Deze jongens hebben vaak vernielingen, vuurwerkdelicten en / of vermogensdelicten gepleegd. Het Halt-traject dat voor de jongens wordt samengesteld wordt vaak goed doorlopen.
Dit laatste is een belangrijk en goed punt van Bureau Halt, maar uit al deze gegevens kan ik niet opmaken of het Halt-traject de recidive onder de jongeren ook verminderd. Hiervoor moet ik gaan kijken naar de verschillende rapporten die er over Bureau Halt verschenen zijn. Voordat ik die rapporten ga behandelen zet ik eerst de huidige wet en regelgeving betreffende Bureau Halt uiteen.
62 63
Halt Nederland, WWW , bekeken op 22 februari 2008. Halt Nederland, WWW , bekeken op 22 februari 2008.
1.6 De huidige wet en regelgeving Bureau Halt is gebonden aan zowel nationale als internationale regelgeving. Om het duidelijk en overzichtelijk te houden behandel ik in deze paragraaf eerst de wet en regelgeving op nationaal niveau en daarna op internationaal niveau. Nationaal niveau Artikel 77e Wetboek van Strafrecht (WvSr) De verwijzing naar een Halt-project is op 1 september 1995 geregeld in art. 77e WvSr.64 Uit lid 1 van dit artikel blijkt dat de opsporingsambtenaar die door de Officier van Justitie is aangewezen, de verdachte (tussen de twaalf en achttien jaar) een voorstel kan doen om deel te nemen aan het Halt-traject. Deze gedelegeerde bevoegdheid kan door de officier worden verleend aan elke ambtenaar met opsporingsbevoegdheid als bedoeld in art. 127 Wetboek van Strafvordering (WvSv).65 Uit art. 77e lid 2 WvSr blijkt dat deelneming aan het project niet verplicht is. Er zitten echter wel gevolgen aan het niet-deelnemen. Het proces-verbaal wordt dan namelijk toegezonden aan de Officier van Justitie. Die beslist vervolgens of hij tot vervolging over gaat. Wat nu als een jongere niet wil deelnemen aan het Halt-traject en het OM vervolgens de zaak seponeert? De jongere wordt dus niet gewezen op zijn verkeerde gedrag. Het lijkt me juist voor zijn verdere ontwikkeling belangrijk dat de jongere wordt geconfronteerd met zijn daden en dat hij daar de consequentie van ondervindt. Daarom vind ik ook dat zaken die naar Bureau Halt worden verwezen ook geschikt moeten zijn voor eventuele vervolging, zodat de criminele jongere geconfronteerd wordt met zijn gedrag. Uit lid 4 blijkt dat de deelneming aan een project ten hoogste twintig uur duurt. En tot slot blijkt uit lid 5 dat als de verdachte naar behoren heeft deelgenomen aan een project, de opsporingsambtenaar dit schriftelijk doorgeeft aan de verdachte zelf en aan de Officier van Justitie. Hiermee vervalt het recht tot vervolging. Artikel 8 Aanwijzing Halt-afdoening De Halt-procedure is uitgewerkt in artikel 8 Aanwijzing Halt-afdoening. Uit dat artikel blijkt dat de opsporingsambtenaar de jongere een voorstel doet om deel te nemen aan de Haltafdoening. Als de jongere het voorstel accepteert wordt van het strafbare feit een LOF (landelijk overdrachtsformulier, verkort proces-verbaal) opgemaakt, waarin in elk geval wordt opgenomen: - de persoonsgegevens van de jongere, - de toedracht van het gebeurde, - de omschrijving van het betreffende delict, - de eventuele aangifte van het feit, - de verklaring van de jongere, - eventuele getuigenverklaringen, - de geschatte hoogte van de eventuele materiële schade en/of de waarde van het ontvreemde. Elk opgemaakt LOF wordt opgenomen in het geautomatiseerde herkenningsdienstsysteem (HKS). Dit is van belang om bij een volgend incident te kunnen vaststellen of al eerder een Halt-afdoening heeft plaatsgevonden. Nadat de jongere het voorstel van de opsporingsambtenaar heeft geaccepteerd, stuurt deze ambtenaar het LOF naar het Halt Bureau. Indien het door de opsporingsambtenaar gedane voorstel of het door het Halt Bureau gedane aanbod tot een Halt-afdoening niet wordt geaccepteerd, zendt de opsporingsambtenaar een uitgewerkt proces-verbaal toe aan de Officier van Justitie.66
64
Stb. 1881, 35. Stb. 1921, 14. 66 Aanwijzing Halt-afdoening 2004. 65
Artikel 10 Aanwijzing Halt-afdoening In artikel 10 Aanwijzing Halt-afdoening is de inhoud van de Halt-afdoening geregeld. Uit dit artikel blijkt dat een Halt-afdoening bestaat uit: a) het verrichten van taken of werkzaamheden die in relatie staan tot het begane strafbare feit, ofwel tot algemeen nut, ofwel tot schadeherstel bij benadeelde(n), of b) het vergoeden van de door de jongere aangerichte schade, of c) andere activiteiten met een pedagogische strekking, of een combinatie van de onder a, b en c genoemde onderdelen. Zoals ik al eerder aangaf is de duur van de deelname aan een Halt-project maximaal twintig uur. Dit geldt voor elke combinatie die hierboven beschreven staat. De jongeren van twaalf en dertien jaar hoeven de aangerichte schade niet te vergoeden, omdat art. 1:164 BW bepaalt dat er geen civiele aansprakelijkheid bestaat voor jongeren in de genoemde leeftijdscategorie. Dit laat onverlet dat Bureau Halt buiten de eigenlijke Haltafdoening om, kan bemiddelen bij de totstandkoming van een schadevergoedingsregeling tussen benadeelde en de ouders van de betreffende jongere.67 Tot slot blijkt uit artikel 10 Aanwijzing Halt-afdoening dat de schaderegeling in geld dient te worden opgesteld (ook als zij in natura wordt voldaan).68 Kortom: op nationaal niveau is het Wetboek van Strafrecht en de Aanwijzing Halt-afdoening van groot belang voor Bureau Halt. Dit zijn de wetten waarin de Halt-afdoening is geregeld. Ook moet de Halt-afdoening voldoen aan internationale wet en regelgeving en daarom behandel ik hier niet alleen de nationale wetgeving, maar ook de internationale wetgeving. Internationaal niveau Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind (IVRK) In 1995 heeft Nederland het IVRK geratificeerd en daarmee de nationale en internationale verplichting op zich genomen de verdragsrechten te eerbiedigen en te waarborgen voor elke jongere die zich onder de jurisdictie van Nederland bevindt. Dit laatste vloeit voort uit art. 2 IVRK.69 Nederland heeft de regels met betrekking tot de Halt-afdoening afgestemd op dit verdrag. In het verdrag staan een aantal belangrijke artikelen die betrekking hebben op jongeren en die belangrijk zijn voor de Halt-afdoening. Op deze artikelen ga ik hier nader in. In artikel 3 lid 1 IVRK staat het volgende: Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.70 Kortom: volgens het verdrag moet er op de eerste plaats naar de belangen van het kind gekeken worden, voordat er een beslissing wordt genomen. Het volgende artikel dat van belang is voor de Halt-afdoening, is artikel 37 IVRK. Daarin is het ultimum remedium vastgelegd. Criminele jongeren zijn gebaat bij een pedagogische aanpak en daarom dient een vrijheidsbenemende straf dan ook als laatste redmiddel (ultimum remedium) te worden toegepast. Tot slot is art. 40 IVRK van belang voor de Halt-afdoening en voornamelijk lid 3 sub b van dit artikel. Hierin staat het volgende: 67
Aanwijzing Halt-afdoening 2004. Aanwijzing Halt-afdoening 2004. 69 I. Mijnarends 2001, p. 302. 70 Trb. 1990, 170. 68
‘De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder: De invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelswijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd’.71 Uit sub b komt duidelijk naar voren dat bij jongeren niet meteen de toevlucht moet worden gezocht in gerechtelijke procedures. Dat is ook precies waar Bureau Halt voor staat. De Haltafdoening is vanuit deze gedachte ontstaan. De criminele jongere krijgt deelneming aangeboden aan een project, bij Bureau Halt, en pas als hij dat niet accepteert wordt het proces-verbaal naar de Officier van Justitie gestuurd en kan er een gerechtelijk procedure plaatsvinden. VN-richtlijnen Op internationaal niveau is niet alleen het IVRK van belang, maar ook een aantal VNrichtlijnen. Deze richtlijnen hebben geen bindende werking, maar worden vaak wel door de landen in acht genomen. Te beginnen met de Beijing Rules van 1985. Hierin vindt men regels die model staan voor de (verdere) ontwikkeling van de jeugdstrafrechtspleging in alle lidstaten van de Verenigde Naties. In regel 5.1 staat het uitgangspunt dat er geen zwaardere strafrechtelijke sanctie mag worden geëist dan overeenkomstig de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de dader. Aan deze proportionaliteitseis dient altijd te worden voldaan, omdat anders de fundamentele rechten, de integriteitsrechten, de vrijheidsrechten en tot slot de sociaal-economische rechten, in gedrang kunnen komen. Artikel 17 van de Beijing Rules heeft betrekking op sancties. De sanctie dient altijd in verhouding te staan tot de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden en de behoeften van de jongeren en de behoeften van de maatschappij. In regel 18 staat dat een land moet beschikken over allerlei andere afdoeningsmogelijkheden dan enkel de opsluiting.72 Nederland voldoet aan deze regel zo blijkt uit deze scriptie, want Bureau Halt is een andere afdoeningsmogelijkheid dan vrijheidsbeneming. De Havana Rules van 1990 bevat minimumregels voor de bejegening van jongeren onder de achttien jaar die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.73 De Halt-afdoening is hier niet op van toepassing aangezien dit geen vrijheidsbenemende straf is. Uit de Havana Rules blijkt wel dat de toepassing van de voorlopige hechtenis zoveel mogelijk moet worden vermeden. Dit duidt erop dat er gekozen dient te worden voor alternatieve straffen, zoals de Halt-afdoening. Uit de Rules blijkt ook dat de nog niet veroordeelde jongeren moeten worden geacht onschuldig te zijn en dat ze ook als zodanig moeten worden bejegend. Hier vindt men dus wederom de onschuldpresumptie van art. 6 lid 2 EVRM terug74. Andere artikelen uit de Havana Rules zijn voor mijn scriptie niet van belang, omdat die voornamelijk betrekking hebben op de detentie van jongeren. Tot slot de Tokyo Rules van 1990. Deze regels bieden een aantal beginselen die in acht moeten worden genomen bij de toepassing van niet-vrijheidsbenemende sancties en garanties
71
Trb. 1990, 170. De Jonge &Van der Linden 2004, p. 250. 73 De Jonge & Van der Linden 2004, p. 267. 74 Trb. 1951, 154. 72
voor personen, die te maken krijgen met alternatieven voor opsluiting.75 Het gaat de opstellers van deze richtlijn erom dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er een vrijheidsstraf wordt opgelegd. Hiervoor geldt een aantal rechtswaarborgen.76 Ten eerste dient invoering, omschrijving en toepassing van ‘alternatieven’ bij wettelijke regeling te geschieden. Ten tweede dienen de selectiecriteria voor de toepassing van alternatieven sancties te zijn gebaseerd op de aard en ernst van het feit en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de dader, de strafdoelen en de rechten van de benadeelden. En ten derde dient de dader de beslissing met betrekking tot het opleggen van de alternatieve afdoeningswijzen ter toetsing te kunnen voorleggen aan een rechtelijke of andere onafhankelijke autoriteit.77 De Halt-afdoening heeft door de internationale regelgeving vorm gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat vooral artikel 40 lid 3 sub b IVRK hiervoor heeft gezorgd. Maar niet alleen deze verdragsbepaling is van toepassing op de Halt-afdoening. In de Beijing Rules staat letterlijk dat een land moet beschikken over allerlei andere afdoeningsmogelijkheden dan enkel de opsluiting. De Havana Rules daarentegen zijn niet direct gericht op de Haltafdoening, hoewel er in de Rules wel duidelijk naar voren komt dat voorlopige hechtenis zoveel mogelijk vermeden moet worden. Dit duidt er dus op dat een land over alternatieve straffen moet beschikken. Tot slot de Tokyo Rules. Deze Rules zijn van toepassing op de nietvrijheidsbenemende straffen en dus op de Halt-afdoening. 1.7 Afsluiting Uit het voorafgaande is gebleken dat er in de ruim 25 jaar dat Bureau Halt bestaat veel is veranderd. De Halt-waardige feiten zijn uitgebreid, een eventuele schade dient aan het slachtoffer te worden vergoed, Halt is niet meer exclusief voor first offenders en bekennen is niet altijd meer een vereiste. Uit het onderzoek van Beke komt naar voren dat de Haltafdoening niet recidive verminderend werkt.78 Dit komt mede doordat er veel jongeren naar Bureau Halt worden verwezen met een brede problematiek. Deze jongeren hebben vaak geen baat bij een Halt-afdoening. Er moet aan hun probleem gewerkt worden en enkel een leer- of werkstraf van twintig uur is niet voldoende. Zij hebben veel intensievere begeleiding nodig. Om een beter inzicht te krijgen in dit probleem, behandel ik in het volgende hoofdstuk een aantal rapporten die er verschenen zijn over Bureau Halt en besteed ik veel aandacht aan het laatste rapport, dat van Beke uit 2006.
75
De Jonge &Van der Linden 2004, p. 275. De Jonge &Van der Linden 2004, p. 275. 77 De Jonge &Van der Linden 2004, p. 275. 78 Beke 2006, p. 85. 76
2
De effectiviteit van Bureau Halt
Sinds dat Bureau Halt bestaat zijn er al diverse rapporten verschenen over de effectiviteit van Halt. Dit hoofdstuk is een beschrijvend hoofdstuk waarin ik duidelijk de belangrijkste rapporten die er verschenen zijn, met betrekking tot de werking van Bureau Halt, uiteenzet. In hoofdstuk 4 doe ik concrete aanbevelingen aan de wetgever naar aanleiding van de resultaten die uit de rapporten naar voren komen. In dit hoofdstuk begin ik met het behandelen van het oudste rapport, dat verscheen in 1989, en ik eindig met het rapport van Beke uit 2006. Op dit laatste rapport ga ik uitgebreid in, omdat dat rapport het uitgangspunt is van mijn scriptie. 2.1 Kruissink en Verwers Het rapport ‘Halt: een alternatieve aanpak van vandalisme’ verscheen in 1989 en is geschreven door Kruissink en Verwers.79 In 1989 stond het bestrijden van vandalisme voorop. Via Bureau Halt moeten de vandalen zelf de aangerichte schade herstellen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de effecten en de organisatorische omstandigheden waaronder Halt de beste resultaten oplevert. Dit onderzoek is onder andere gebaseerd op zelfrapportage. Uit deze rapportage blijkt dat jongeren die een Halt-afdoening kregen, het jaar daarna minder (42%) vandalisme pleegden. Van de jongeren die geen Halt-afdoening kregen, maar wel een reactie van de politie, was het aantal dat daarna minder vandalisme pleegde kleiner (25%).80 Halt-jongeren blijken gemiddeld lager opgeleid te zijn dan jongeren die niet in aanraking komen met Bureau Halt. Ook spijbelen Halt-jongeren meer en komen ze vaker uit incomplete gezinnen. Ondanks dat de Halt-jongeren afwijken van de jongeren die niet met Halt in aanraking komen, kan men niet spreken over een probleemgroep. In dit onderzoek is niet specifiek gekeken of er een relatie bestaat tussen de effectiviteit van de Halt-afdoening en de achtergrondproblematiek (moeilijkheden thuis, overmatig alcohol- en drugsgebruik of problemen op school) van de jongeren. In het onderzoek is geen specifiek verband gevonden tussen de effectiviteit van Bureau Halt en de bestanddelen ervan, zoals de duur van de afhandeling, de schadebetaling en de werkzaamheden ten gunste van de benadeelde.81 Kortom: uit dit onderzoek kunnen we erg weinig opmaken en mede daarom voeren Kruissink en Verwers in 1991 wederom een onderzoek uit.82 Dit onderzoek bestaat uit een tweejarig experiment, waarbij ook jongeren die een winkeldiefstal hebben gepleegd worden doorverwezen naar Bureau Halt. Dit is nieuw, aangezien voorheen alleen jongeren die vandalisme hadden gepleegd werden doorgestuurd naar Bureau Halt. In dit experiment moeten de jongeren die wat gestolen hebben uit de winkel, in diezelfde winkel gaan werken. Juist doordat de werkzaamheden enig verband vertonen met het gepleegde delict, wordt het als leerzaam aangemerkt. Echter, zo blijkt uit het onderzoek van Kruissing en Verwers, de Halt-afdoening leidt bij de winkeldieven wel tot vermindering van het opnieuw plegen van winkeldiefstal, maar het heeft geen effect op de recidive ten aanzien van andere strafbare feiten.83 2.2 Dijkman en Gunther Moor Dijkman en Gunther Moor voeren in 1998, in opdracht van Halt Nederland, een onderzoek84 uit naar de effectiviteit van de Halt-afdoeningen in vier regio’s. In dit onderzoek wordt de 79
Kruissink en Verwers 1989, p. 9-98. Kruissink en Verwers 1989, p. 51. 81 Kruissink en Verwers 1989, p. 54 & 55. 82 Kruissink en Verwers 1991, p. 7-68. 83 Kruissink en Verwers 1991, p. 65 84 Dijkman en Gunther Moor 1998. 80
relatie tussen de werkwijze (mate van persoonlijk contact en kwaliteit van de afdoening) en de mate van recidive onderzocht. Het onderzoek wordt verricht onder 1531 jongeren. Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat het Halt Bureau met de grootste mate van persoonlijk contact, het laagste recidivecijfer heeft (10.8%). Het Halt Bureau met het minste persoonlijk contact heeft het hoogste recidivecijfer (19.5%).85 In 1998 verrichten Dijkman en Gunther Moor een tweede studie.86 In dat onderzoek wordt gekeken naar de factoren die een rol kunnen spelen bij recidive. Uit het onderzoek komt naar voren dat onderwijsproblematiek, zoals slechte resultaten, spijbelgedrag en geringe motivatie een goede indicator lijkt te zijn voor recidive.87 Let wel, het gaat hier om jongeren met een lichte problematiek. Bij deze jongeren boekt een extra gesprek of overleg met de ouders goede resultaten.88 Uit dit rapport kun je opmaken dat jongeren minder snel recidiveren als ze veel persoonlijk contact hebben met een medewerker van Bureau Halt. Extra gesprekken en overleg met ouders hebben een positieve werking op de recidive. 2.3 Van Veenen en Van Espen Bureau Halt is nog op vrij recente datum onderzocht door van Veenen (2001) en van Espen (2002).89 In beide onderzoeken is gekeken naar de algemene recidive in de regio Amsterdam Amstelland. De termijn waarover onderzoek is gedaan beslaat drie jaar. Uit de gezamenlijke cijfers blijkt dat de helft van de onderzoeksgroep in het eerste jaar recidiveert. In het tweede jaar is dat 30,3% en in het derde jaar recidiveert nog maar 19,6%.90 Ook blijkt uit het onderzoek dat de omvang van de recidive is gerelateerd aan het type delict waarvoor de jongeren bij Bureau Halt komen. De recidivecijfers bij overige delicten (waaronder geweld) ligt het hoogst met 33,4%. Vuurwerkdelicten leiden tot de laagste recidivecijfers, namelijk rond de 20%.91 Uit dit onderzoek blijkt dat redelijk veel jongeren recidiveren, ondanks dat ze het Halt-traject hebben gevolgd. 2.4 Nauta Het onderzoek van Nauta uit 2005 heeft betrekking op de analyse van justitiegegevens met betrekking tot de recidive van Amsterdamse Halt-jongeren. Uit het onderzoek komt een aantal belangrijke bevindingen naar voren. Allereerst blijkt dat van de jongeren die met succes een Halt-afdoening hebben afgerond, minder dan een kwart recidiveert. De helft van deze Haltjongeren recidiveert binnen anderhalf jaar.92 Ten tweede blijkt uit het onderzoek dat recidiverende Halt-jongeren geen zwaardere delicten plegen naarmate ze vaker in de fout gaan.93 Ten derde komt uit het onderzoek naar voren dat Halt-jongeren tot en met veertien jaar minder vaak zwaardere delicten plegen wanneer zij recidiveren dan oudere Haltjongeren.94 Ten vierde is het opvallend dat Halt-jongeren die hebben deelgenomen aan een werkstraf naar verhouding vaker recidiveren dan jongeren die hebben deelgenomen aan een leerstraf.95 Ten vijfde blijkt uit de tabellen in het rapport, dat jongens ruim twee keer zo vaak recidiveren dan meisjes. De laatste bevinding uit het rapport (misschien ook wel de 85
Dijkman en Gunther Moor 1998. Dijkman en Gunther Moor 1998, studie 2. 87 Dijkman en Gunther Moor 1998, studie 2. 88 Dijkman en Gunther Moor 1998, studie 2. 89 Van Veenen 2001, van Espen 2002. 90 Van Veenen 2001, Van Espen 2002. 91 Van Veenen 2001, Van Espen 2002. 92 Nauta 2005, p.9. 93 Nauta 2005, p. 12. 94 Nauta 2005, p. 14. 95 Nauta 2005, p. 18. 86
belangrijkste) is dat Halt-recidivisten (jongeren die meer dan één keer deelgenomen hebben aan het Halt-traject) de meest kwetsbare groep zijn wat betreft de recidive. Zij vallen veel vaker in herhaling dan de first offenders.96 Kortom: voor de Halt-recidivisten werkt de Haltafdoening niet voldoende en daarom moet er voor die jongeren een andere interventie gevonden worden. In hoofdstuk vier draag ik een aantal mogelijke interventies aan. 2.5 Beke Tot slot het meest recente onderzoek met betrekking tot de Halt-afdoening, het onderzoek van Beke uit 2006.97 In deze paragraaf ga ik uitgebreid in op dit rapport, omdat het de basis is van mijn onderzoek. Ter verduidelijking treft u hier mijn onderzoeksvraag aan: Kan door een aanpassing van de regelgeving de Halt-afdoening criminaliteitsverminderend werken? Het uitvoeren van het onderzoek Vijfentwintig jaar na de oprichting van Bureau Halt is door Advies- en Onderzoeksgroep Beke in opdracht van het WODC een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteiten van Bureau Halt.98 Er zijn 1066 jongeren gevraagd om mee te werken aan het onderzoek. Van deze groep jongeren waren 946 bereid om daadwerkelijk deel te nemen. De jongeren over wie ik het hier heb zijn voor het plegen van een strafbaar feit verwezen naar Bureau Halt. De onderzoekers hebben gelijkwaardige onderzoeksgroepen samengesteld door de jongeren te selecteren op geslacht, leeftijd, type strafbaar feit, solo- of groepsfeit en etnische afkomst. De groep jongeren is gelijkmatig verdeeld over een controlegroep en een experimentele groep. De gehele Halt-procedure bestaat uit acht stappen. Politiecontact: 1. aanhouding en bureaubezoek 2. doorverwijzing naar Bureau Halt Haltcontact: 3. uitgenodigd worden door Halt 4. samen met ouders naar Halt 5. één of meer gesprekken 6. werk- en/of leerelementen uitvoeren 7. excuus aanbieden 8. schade betalen De experimentele groep doorloopt de gehele Halt-procedure (stap 1 tot en met 8) en de controlegroep is vrijgesteld van het uitvoerende deel van de Halt-procedure en doorloopt enkel het eerste deel (stap 1 tot en met 4). De eerste meting voor het onderzoek wordt de 0-meting genoemd. Deze vindt plaats op het moment dat de jongeren met hun ouders door Bureau Halt worden uitgenodigd (stap 4). In beide groepen vullen zowel de jongeren als de ouders en de Halt-medewerker een vragenlijst in. In de vragenlijst voor de jongere staan algemene vragen, zoals de vraag naar het geslacht en de leeftijd. Ook worden er vragen over school gesteld, over geld, over vrienden en vrije tijd, over middelengebruik en gokken, problemen en hulpverleners, politiecontacten en over Bureau Halt zelf. De ouders van de jongere moeten vragen beantwoorden over risicofactoren, sociaal gedrag, strafbaar gedrag en attitude. In de vragenlijst voor de Halt-medewerker staan vragen met betrekking tot de gegevens van de jongere en het strafbare feit, vragen over de jongere zelf en over de afdoening. Alle lijsten worden in een dossier van de jongere bewaard. Zes maanden na het eerste contact met Bureau Halt worden de jongere en zijn ouders 96
Nauta 2005, p. 25. Beke 2006, p. 1-90. 98 Beke 2006, p. 1-90. 97
wederom uitgenodigd om opnieuw een vragenlijst in te vullen. Dit wordt de 1-meting genoemd. Hierin wordt gebruik gemaakt van zelfgerapporteerde criminaliteit. In de 1-meting wordt namelijk aan de jongere gevraagd of hij zich het afgelopen half jaar, na het eerste contact met Bureau Halt, schuldig heeft gemaakt aan één of meerdere strafbare feiten. Een half jaar na deze zelfrapportage wordt de politie bij het onderzoek betrokken. Zij heeft de geregistreerde criminaliteitsgegevens van alle jongeren over de periode van een jaar, dus na het eerste contact met Bureau Halt, verzameld. Al deze gegevens, de vragenlijsten van de 0meting, van de 1-meting, de zelfrapportage en de geregistreerde criminaliteitsgegevens, zijn door de onderzoeksgroep verzameld en geanalyseerd. Resultaten van het onderzoek Het onderzoek levert een paar opmerkelijke resultaten op. Ten eerste blijkt uit het onderzoek dat jongeren die een Halt-afdoening hebben gekregen na een jaar geen ander recidivepatroon hebben, dan jongeren die zijn vrijgesteld van de Halt-afdoening.99 Ten tweede zijn de ernst en de frequentie van de strafbare feiten die jongeren plegen in beide onderzoeksgroepen gelijk.100 Nadat alle gegevens van de jongeren zijn geanalyseerd komt de onderzoeksgroep dus uiteindelijk tot de conclusie dat in beide groepen geen verschillen worden ontdekt met betrekking tot het effect dat de Halt-afdoening heeft op de recidive onder jongeren. Toch heeft de onderzoeksgroep een aantal belangrijke bevindingen gedaan. Zo schijnen de jongeren het opgepakt worden door de politie te ervaren als het ergste deel van het gehele traject.101 Ook blijkt uit het onderzoek dat de leerstraf een beter leereffect heeft dan de werkstraf.102 Doordat de onderzoeksgroep de informatie van de jongeren, de ouders, de Halt-medewerker en de politie goed heeft geanalyseerd, heeft ze een aantal factoren ontdekt die samenhangen met de recidive. Uit het onderzoek blijkt dat de Halt-afdoening geschikter is voor groepsplegers die gevoelig zijn voor groepsdruk dan voor soloplegers. Deze groepsplegers gaan na een Halt-afdoening, minder vaak en/of minder ernstig in de fout.103 Ook is het zo dat een aantal factoren van de Halt-afdoening meer effect hebben dan andere factoren. Een voorbeeld hiervan is de spijtbetuiging. Jongeren die hun excuses hebben aangeboden aan het slachtoffer plegen daarna minder vaak strafbare feiten.104 Wat ten slotte ook nog een belangrijke bevinding is, is dat de Halt-medewerker goed in staat is om de kans op recidive van de jongeren in te schatten.105 Kort samengevat blijkt dat het doorlopen van een Halt-afdoening, gezien de bevindingen van Beke, geen invloed heeft op het terugdringen van de criminaliteit. De Halt-afdoening is niet voor elke jongere een geschikte interventie. Dat de Halt-afdoening niet recidive verminderend werkt is opmerkelijk aangezien aanpak en preventie van jeugdcriminaliteit juist het doel is van Bureau Halt. Naar aanleiding van de bevindingen van Beke zijn er veel reacties gekomen op het rapport. Hieronder treft u een aantal belangrijke reacties aan.
99
Beke 2006, p. 55. Beke 2006, p. 85. 101 Beke 2006, p. 64. 102 Beke 2006, p. 62. 103 Beke 2006, p. 88. 104 Beke 2006, p. 67. 105 Beke 2006, p. 66. 100
De reacties Cees Weeda106, directeur van Halt Nederland, is niet verbaasd over de uitkomst van het onderzoek. 'Ons product is goed, maar we mikken verkeerd. Als zich een Halt-waardig feit voordoet, krijgt iedereen daarvoor nu dezelfde straf. De straf werkt wél voor onze traditionele doelgroep, maar niet voor de groep jongeren die riskant gedrag vertonen en bijvoorbeeld gokof drankproblemen hebben.' Weeda vindt dat de traditionele doelgroep verder moet worden aangescherpt. 'Voor de ‘moeilijke groep' is een andere, zwaardere interventie nodig dan de Halt-afdoening.' Weeda vindt dat er eerder en beter gescreend moet worden. ‘Dat wil niet zeggen dat de politie dat moet gaan doen, maar in dat stadium (op het moment dat de jongere wordt opgepakt door de politie) moeten we al komen met een antwoord op maat. Er gaat dan meteen een deel van de jongeren naar ons en een deel naar justitie.' In de brief van 7 juli 2006 schrijft de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer dat heroverweging van de Halt-afdoening geboden is.107 Hij is van mening dat er nader overwogen moet worden welke toepassingen en elementen van de Halt-afdoening geschikt zijn voor welk type jongere. Hij is tevens van mening dat de screeningsmethode verbeterd dient te worden, omdat niet alle jongeren die naar Halt worden verwezen ook daadwerkelijk baat blijken te hebben bij een Halt-afdoening. Voorts wil hij ook bezien hoe de afdoening aangepast kan worden zodat deze beter bij de jongere en het gepleegde feit past. Ten slotte is de minister van mening dat er bekeken dient te worden of voor de groep jongeren, bij wie de achterliggende problemen groter zijn en het recidiverisico hoger is dan de beoogde doelgroep, mogelijk een intensievere interventie kan worden ontwikkeld dan de huidige afdoening. Kortom: de Minister van Justitie wil dat men aan de slag gaat met de resultaten van het onderzoek, want op deze manier bereikt de Halt-afdoening niet het beoogde resultaat. Henk Ferwerda criminoloog, politieonderzoeker en directeur van Advies- en Onderzoeksgroep Beke, geeft in het jaarbericht van de Halt-sector 2006108 aan dat als men goed naar de uitkomsten van het onderzoek kijkt, men ziet dat Halt op bepaalde groepen wel effect heeft. De groep jongeren waarbij de Halt-afdoening wel effect heeft zijn de ‘klassieke’ Halt-jongeren, die een groepsdelict hebben gepleegd en bij wie verder geen sprake is van een problematische achtergrond. De heer Ferwerda geeft in dit jaarbericht ook weer dat de Advies- en Onderzoeksgroep pleit voor een goede screening aan de voorkant. Een screening naar al dan niet first offenders, gezinssituatie, soort delict, achterliggende problematiek et cetera. Volgens hem is voor de grote groep jongeren waarmee niets aan de hand is, een gesprek met de ouders en een excuus aanbieden aan het slachtoffer voldoende. Het gezinssysteem doet dan volgens hem de rest. De heer Ferwerda is dus van mening dat aan een groot deel van de jongeren die naar Bureau Halt worden verwezen, geen sancties hoeft te worden opgelegd, omdat het opgepakt worden door de politie en excuses aanbieden aan het slachtoffer al voldoende zijn om de jongeren tot inkeer te brengen. Ondanks de resultaten van het onderzoek van Beke blijft Henk Ferwerda ten aanzien van de toekomst van Bureau Halt hoopvol gestemd, aangezien Halt in de reactie op het onderzoek aangeeft niet blij te zijn met de uitkomsten en zegt er wat aan te willen doen.
106
Halt-directeur Weeda, WWW , 3 augustus 2006, bekeken op 2 september 2008. 107 Kamerstuk 2005-2006, 28 741, nr.15. 108 Jaarbericht Halt-sector 2006, WWW < , bekeken op 10 maart 2008.
Bij Halt-Haaglanden is al snel gebruik gemaakt van het rapport van Beke, zo schrijft W.J. Deetman de burgemeester van Den Haag in zijn brief109 aan de Commissie Veiligheid, Bestuur en Financiën. Hij schrijft in deze brief onder andere dat de Halt-afdoening zeker iets kan betekenen voor de doelgroep waar hij oorspronkelijk voor is bedoeld. Deze doelgroep betreft jongeren met lichte eerste vergrijpen die gevoelig zijn voor groepsdruk, zoals meelopers. Hij geeft in zijn brief aan dat er feitelijk door Halt-Haaglanden al rekening wordt gehouden met de conclusies van het rapport. Zo wordt in de keuzesituatie bedacht dat de leerstraf en het aanbieden van excuses gemiddeld genomen het meest werkzaam zijn. Daarnaast werkt Halt-Haaglanden in nauw overleg met de politie en het OM aan de kwaliteit van de doorverwijzing. En tot slot wordt er in ongeveer 50 gevallen per jaar in een latere fase alsnog vastgesteld dat een Halt-afdoening beter niet kan worden doorgezet. Op de vraag of dit beleid daadwerkelijk effect heeft op de recidive, kan ik nog geen antwoord geven. Er moet eerst een aantal jaren gewerkt worden met de resultaten van het onderzoek. Pas na een paar jaar weet men of de wijzigingen in het beleid ook daadwerkelijk effect hebben op de recidive.
109
Kritisch rapport over Halt, WWW < http://www.denhaag.nl/docs/college/20071220%20RIS%20151219.pdf>, bekeken op 5 maart 2008.
3
Rechtsvergelijking
Voordat ik over ga tot de aanbevelingen aan de wetgever, ga ik eerst uitzoeken of de Haltafdoening ook in andere landen is geregeld. Misschien dat de afdoening daar wél recidiveverminderend werkt en zouden wij in Nederland eventuele interventies van die landen kunnen overnemen. De eerste vraag die van groot belang is in dit hoofdstuk, is de vraag of de Halt-afdoening überhaupt geregeld is in andere landen. 3.1 Bureau Halt in het buitenland? Bureau Halt is een uniek concept dat volgens de medewerkers van Halt Nederland niet voorkomt in het buitenland. ‘In het buitenland heeft men uiteraard wel alternatieve straffen, waarbij de dader moet werken, schadevergoeding moet betalen en / of excuses aanbieden, maar dat een dergelijke sanctie opgenomen is in het Wetboek van Strafrecht en tegelijkertijd niet leidt tot een justitiële documentatie, is uniek’, zo zegt mevrouw Verweij van Halt Nederland.110 In de West-Europese landen, op België en de Scandinavische landen na, kent men wel vergelijkbare trajecten als het Halt-traject. Echter, Bureau Halt onderscheidt zich van deze trajecten omdat de doorverwijzing naar Halt op het niveau van de politie plaatsvindt en niet op het niveau van het Openbaar Ministerie.111 De Halt-afdoening die jongeren vanaf twaalf jaar opgelegd kunnen krijgen is geregeld in het Wetboek van Strafrecht. Criminele jongeren (al vanaf twaalf jaar) in Nederland komen sneller met het strafrecht in aanraking dan in andere landen. In andere landen kennen ze namelijk geen strafrechtelijke interventie voor jongeren vanaf twaalf jaar. Daar worden pas strafrechtelijke interventies toegepast bij jongeren vanaf zestien jaar. Kortom: in Nederland ligt de leeftijdsgrens, waarop je met het strafrecht in aanraking kunt komen lager dan in het buitenland. Dat houdt dus concreet in dat Nederlandse jongeren sneller met het strafrecht in aanraking zullen komen dan jongeren uit andere landen. Buiten de grenzen van Europa bestaat een project dat zich zowel inhoudelijk als qua vorm laat vergelijken met de Halt-afdoening. Het betreft de zogenaamde Restorative Justice projecten.112 Deze projecten vindt men in de Verenigde Staten en vallen in Nederland onder het herstelrecht. Tijdens deze projecten worden dader, slachtoffer en hun families met elkaar geconfronteerd. Dit gebeurt vaak met bemiddeling van de politie. Jongeren worden op deze wijze geconfronteerd met de consequenties van hun daden. Tevens moet de jongere zijn aangerichte schade herstellen.113 Herstelrecht heeft ruimere doelstellingen dan alleen het vergoeden van de schade aan slachtoffers. De notie van 'rechtsherstel' omvat mede de genoegdoening aan de rechtsgemeenschap.114 Tijdens het Halt-traject wordt de jongere ook geregeld geconfronteerd met zijn daad. De jongere moet bijvoorbeeld zijn werkstraf uitvoeren in de winkel waar hij wat gestolen heeft. Tevens moet de jongere ook, indien nodig, een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. Als een jongere een geweldsdelict heeft gepleegd jegens iemand anders, dan vindt er niet altijd een confrontatie plaats tussen de dader en het slachtoffer. Zowel de dader als het slachtoffer moet de confrontatie aankunnen. Als één van de partijen het niet aankan, dan vindt er ook geen confrontatie plaatsvinden. Door Halt-jongeren te confronteren met hun slachtoffers en hun familie worden de jongeren met de neus op de feiten gedrukt. Het is de bedoeling dat de jongeren door deze confrontatie tot inkeer komen en niet nogmaals slachtoffers maken. De zogenaamde Restorative Justice projecten zijn dus te vergelijken met 110
Verweij 2008. Beke 2006. p. 17. 112 Beke 2006, p. 18. 113 Beke 2006, p. 18. 114 Groenhuijsen & Kalmthout 2006, p.1 111
het herstelrecht dat wij in Nederland kennen. Dat herstelrecht wordt soms ook toegepast binnen het Halt-traject. Echter, de vraag is of de jongere de confrontatie met het slachtoffer wel aan kan. Beseft de jongere wat de gevolgen zijn van zijn criminele gedrag, voor zowel het slachtoffer als de maatschappij? In 2006 verscheen er in België een nieuwe wet, genaamd Wet Onkelinx. Het herstelrecht is in het Belgische recht onderdeel van het strafrecht. De wet beschrijft het herstelrecht als een aanbod. Zowel het slachtoffer als de dader moet nooit gedwongen worden om dit aanbod te accepteren.115 Als het slachtoffer en de dader het aanbod van het herstelrecht accepteren geeft dat aan dat beide partijen denken dat ze de confrontatie aan kunnen, anders slaat men het aanbod af. Ik denk dat criminele jongeren juist door de confrontatie aan te gaan, inzien wat de gevolgen zijn van hun daden zowel voor het slachtoffer, voor de maatschappij als voor zichzelf. Voordat men tot de daadwerkelijke confrontatie over gaat, is het van groot belang dat de jongeren en de slachtoffers zo goed mogelijk voorbereid worden op de confrontatie. Beide partijen moeten een idee krijgen van wat hen te wachten staat. Dit kan de kans op onverwachte situaties verminderen. Kort samengevat: het Halt-traject in Nederland is een uniek traject. Sommige Europese landen en ook niet-Europese landen hebben wel ‘Halt-achtige’ lokale of regionale projecten, maar voor zover bekend is de Halt-afdoening nergens anders verankerd in het strafrecht.116 Let wel, in België is het herstelrecht, een alternatieve afdoening, wel vastgelegd in het strafrecht. Maar ook België kent de Halt-afdoening niet zoals die in Nederland is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
115
Dumortier 2007, p.2. Halt en jeugdcriminaliteit, WWW < http://www.halt.nl/index.cfm/site/Halt%20Nederland/pageid/1B6EF4D53048-7291-FD9ACE1D1EF2157E/index.cfm>, bekeken op 15 juli 2008. 116
4
Oplossingsrichtingen & Conclusie
Voordat ik over ga tot mijn aanbevelingen vat ik hier kort samen wat er uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken. De Halt-afdoening is geregeld in artikel 77e WvSr. Aanpak en preventie van veelvoorkomende jeugdcriminaliteit is het doel van Bureau Halt. Echter, zo blijkt uit het in 2006 verschenen rapport van Beke117, de recidive wordt door de aanpak van Bureau Halt niet verminderd. Dit komt voornamelijk doordat er jongeren naar Bureau Halt verwezen worden, die geen baat hebben bij de Halt-afdoening. Niet voor iedere jongere van twaalf tot achttien jaar is de Halt-afdoening een geschikte interventie. Omdat het toch belangrijk is dat Bureau Halt haar doel kan realiseren draag ik in dit hoofdstuk een aantal mogelijke oplossingen aan voor het beter functioneren van Bureau Halt. 4.1 De selectie Het is van groot belang om vroegtijdig een selectie te maken tussen jongeren die mogelijk wel en mogelijk niet geschikt zijn voor het Halt-traject. Het is van groot belang dat jongeren meteen het juiste traject in worden gestuurd. Het juiste traject, is het traject dat uiteindelijk de minste recidive oplevert. De politie heeft de mogelijkheid om criminele jongeren te verwijzen naar Bureau Halt. Deze jongeren krijgen dan de keuze tussen een Halt-afdoening of vervolgd worden door de Officier van Justitie. De vraag die hier meteen rijst is: is de politie de aangewezen instantie om de selectie te maken? En zo ja, op basis van welke criteria moet de politie die selectie maken? Ik ben van mening dat er meer gebruik moet worden gemaakt van de hulp van de politie. Enkel natrekken of de jongere wel of geen Halt-waardig feit heeft gepleegd, is mijns inziens een te beperkte taak van de politie. Als de politie een jongere oppakt voor het plegen van een Halt-waardig feit, dan moet zij nagaan of een Halt-afdoening een passende maatregel zou kunnen zijn voor de betreffende jongere. Ik wil daarom ook aanbevelen dat de politie een aantal belangrijke zaken van de jongere natrekt. Ten eerste vind ik dat de politie moet nagaan of de jongere een groepspleger is, die gevoelig is voor groepsdruk of dat hij een solopleger is. Vaak is het zo dat de Halt-afdoening bij groepsplegers betere resultaten boekt dan bij soloplegers. Ten tweede is het belangrijk dat de politie de achtergrond van de jongere natrekt. Mijn aanbeveling hieromtrent is dat de politie contact opneemt met de Raad voor de Kinderbescherming en dat ze samen nagaan hoe de thuissituatie van de jongere is, hoe het op school gaat, wat voor vrienden hij heeft et cetera. Als blijkt dat de jongere verder geen problematische achtergrond heeft en als aan de andere vereisten van de Halt-afdoening wordt voldaan, dan kan de politie de jongere doorverwijzen naar Bureau Halt. Naast jongeren zónder verdere problematische achtergrond zal de politie ook jongeren oppakken die wél een problematische achtergrond hebben. Uit het rapport van Beke blijkt dat de Halt-afdoening geen geschikte interventie is voor jongeren met een problematische achtergrond.118 Welke interventies zijn dan wel voor hen geschikt? Op deze vraag geef ik in de volgende paragraaf antwoord. De politie en de Raad voor de Kinderbescherming moeten aan de hand van een aantal criteria nagaan of de kans op recidive bij de jongeren groot is of niet. Deze criteria heb ik hieronder weergegeven. Mochten de criteria van toepassing zijn op de jongere dan is de kans op recidive groot en heeft het Halt-traject weinig tot geen zin. De politie en de Raad moeten deze selectie maken, omdat zij over de middelen en de kennis beschikken om de achtergrond van
117 118
Beke 2006, p.1-90. Beke 2006, p. 30
de jongeren na te trekken. De Halt-medewerker heeft te weinig vaardigheden en/of mogelijkheden om de screening op zich te nemen. De criteria die de politie en de Raad moeten beoordelen vloeien voort uit het rapport van Beke:119 • de jongere heeft geen schuldbesef, toont geen berouw • is onverschillig • gemakkelijk beïnvloedbaar • overziet de gevolgen van zijn gedrag niet • gedragsproblemen van de jongere • omgang met risicojongeren, de verkeerde vrienden • heeft veel riskante gewoontes • instabiele thuissituatie De politie en de Raad schatten de recidivekans klein in, als er sprake is van de volgende criteria die wederom voortvloeien uit het rapport van Beke:120 • de jongere toont spijt • er is sprake van schaamte • een positieve houding bij de ouders De jongeren die door zowel de politie als de Raad geschikt worden geacht voor een Haltafdoening, gaan het Halt-traject ook daadwerkelijk volgen. Voor de jongeren die de politie en de Raad, vanwege de problematische achtergrond, niet naar Bureau Halt verwijzen, zal een andere interventie bedacht moeten worden. Deze mogelijke andere interventies treft u aan in de volgende paragraaf. 4.2 Mogelijke interventies De achtergrond van jongeren kan door verschillende redenen problematisch zijn. Denk aan een instabiele thuissituatie, riskante gewoontes, verkeerde vrienden et cetera. In bijlage 1 treft u een tabel aan met 44 primaire en secundaire signalen van probleemgedrag. Als de jongere meer dan één signaal vertoont, geeft dat aan dat er sprake kan zijn van een problematische achtergrond. Let wel, hoe meer signalen des te problematischer de achtergrond waarschijnlijk is. Als het gedrag van de jongere maar één signaal vertoont, dan is dat vaak te weinig om hem aan te merken als iemand met een problematische achtergrond. De politie zou deze jongere gewoon door kunnen sturen naar Bureau Halt, waarbij zij de eventuele twijfels kan aangeven. In deze paragraaf zet ik een aantal mogelijke interventies uiteen. De interventies hebben betrekking op het leven van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar. Veel jongeren van deze leeftijd gaan opstap, daarom heb ik als eerste interventie ook een interventie bedacht voor jongeren die tijdens het stappen crimineel gedrag vertonen. Ook heb ik een interventie bedacht voor jongeren die crimineel gedrag vertonen op het werk en/of op school. Ik heb voor dit specifieke geval gekozen, omdat jongeren tussen de twaalf en achttien jaar vaak op school zitten en/of werken. Een groot deel van het leven van deze jongeren bestaat dus uit school of werk en uitgaan. Ik ben van mening dat mijn interventies, zoals ik ze hieronder beschrijf, goed zullen werken met betrekking tot de recidivevermindering onder criminele jongeren. Ik behandel interventies voor jongeren zonder een problematische achtergrond, maar ook interventies voor jongeren die meerdere signalen van probleemgedrag vertonen. Deze jongeren noem ik vanaf nu ‘probleemjongeren.’ 119 120
Beke 2006, p. 66. Beke 2006, p. 67.
Een eerste mogelijke interventie is het ‘weekendje weg.’ Dit is een project dat op 26 september 2008 van start is gegaan in Tilburg.121 Dit project is gericht op geweld op straat. Jongeren die vechten in het uitgaansleven worden een weekend op het politiebureau in de cel gezet en gaan daarna met een boete of dagvaarding naar huis. Mishandeling staat niet op lijst van Halt-waardige feiten, maar zoals ik in hoofdstuk 1 al heb aangeven bestaan er ook nietHalt-waardige feiten, waarvoor de jongeren naar Bureau Halt verwezen kunnen worden. Hieronder valt onder andere eenvoudige mishandeling, openbare dronkenschap en rijden onder invloed.122 Dit zijn drie strafbare feiten die vaak tijdens of na het stappen plaatsvinden. Een mogelijke interventie voor jongeren die geen problematische achtergrond hebben maar wel een dergelijk delict hebben gepleegd, is opgepakt worden en een paar uur in een politiecel gezet worden om tot inkeer te komen. Hoewel uit het rapport van Beke is gebleken dat jongeren het contact met de politie als meest aangrijpend beschouwen123 denk ik dat het enkel in de cel zetten van een jongere en hem daarna naar huis sturen, niet het gewenste effect zal hebben, namelijk recidive verminderen. Een goede interventie moet de jongere confronteren met zijn ongewenst gedrag en moet hem vervolgens de kans bieden om zijn fout goed te maken met het slachtoffer en/of de maatschappij. Hiermee wordt onder andere beoogd dat hij van de interventie leert en niet terugvalt in zijn criminele gedrag.124 Wat een goede interventie zou kunnen zijn is de jongere oppakken na het plegen van een strafbaar feit en hem een paar uur in de cel zetten. Vervolgens belt de politie de ouders van de jongere op, zodat zij hem kunnen komen ophalen. De jongere wordt dan eerst geconfronteerd met de politie en daarna met zijn eigen ouders. Deze twee confrontaties worden door de jongeren zelf als meest aangrijpend aangemerkt125 en daarom zal deze interventie waarschijnlijk meer effectief zijn. Het is wel belangrijk dat na de confrontaties de jongere wel doorgestuurd wordt naar Bureau Halt, om daar een passende werk- of leerstraf van maximaal twintig uur te ondergaan. Ik denk dat deze interventie voor de jongeren zonder problematische achtergrond effectief is, maar voor de echte probleemjongeren niet. Bij probleemjongeren zal meer gedaan moeten worden aan de onderliggende problematiek en dat gebeurt bij deze interventie niet. Dit gebeurt wél bij een één op één begeleiding met een pedagoog of heropvoedingsschool, waarop ik verderop in deze paragraaf zal ingaan. Kortom: het opgepakt worden door de politie, opgehaald worden door de ouders gevolgd door een Halt-afdoening is een goede interventie voor de jongeren zonder een problematische achtergrond. Een tweede mogelijke interventie is een één op één begeleiding. Uit het rapport van Beke blijkt dat de Halt-afdoening bij probleemjongeren, beter werkt als er sprake is van een één op één begeleiding.126 Het begeleiden van deze jongeren moet plaatsvinden door een pedagoog. Deze beschikt over gespecialiseerde kennis en kwaliteit om probleemjongeren te helpen en dat geldt voor een Halt-medewerker niet. De Halt-medewerker is voor deze interventie te algemeen opgeleid. Dit één op één traject moet ongeveer twee keer zolang duren dan de Haltafdoening. Deze tijd is nodig om de jongere in te laten zien dat zijn gedrag niet correct is. Tevens moet de pedagoog ook de tijd krijgen om samen met de jongere zijn gedrag aan te pakken. De intensieve begeleiding zal bestaan uit een interne interventie. De jongere zal een volledige week worden begeleid door één en dezelfde pedagoog. De pedagoog gaat met de jongere aan zijn gedrag werken middels opdrachten die de jongere moet uitvoeren. Deze intensieve begeleiding duurt een gehele week. Mocht de pedagoog aan het einde van de week 121
Van Lanen 2008, p. 1. Leerkes 2002, p. 47. 123 Beke 2006, p.62. 124 Beke 2006, p. 84. 125 Beke 2006, p. 62. 126 Beke 2006, p.90. 122
tot de conclusie komen dat de jongere niets of niet voldoende heeft opgestoken van de begeleiding, dan kan het traject worden verlengd. Dit kan met een paar uur of nog een volledige week, dat hangt af van de beoordeling van de pedagoog. Mocht de pedagoog de jongere echt niet verder kunnen helpen, dan kan hij de jongere doorsturen naar een nog meer gespecialiseerde hulpverlener. Wie die hulpverlener is hangt af van de problematiek van de jongere. Het is in ieder geval belangrijk dat de jongere hulp op maat krijgt, zodat er aan zijn criminele gedrag gewerkt wordt. De tweede interventie die ik dus wil aandragen is een intensieve begeleiding die ongeveer twee keer zolang duurt dan dat nu is vastgelegd in artikel 77e Wetboek van Strafrecht. Men zou hierbij kunnen denken aan het tweesporenbeleid, dat bedacht is door Dulleman en Hauber.127 Dit beleid houdt in dat er twee trajecten zijn. De eerste bestaat uit een korte maar krachtige interventie voor first offenders en de tweede uit een langdurige één op één begeleiding van ongeveer 40 uur speciaal voor probleemjongeren. Ik vind dat we weer terug moeten naar die duidelijke scheiding. Als de jongere voor de eerste keer een misstap begaat, dan krijgt hij als interventie een Halt-afdoening. Als de jongere meer dan één keer de fout in gaat, dan moet de Halt-afdoening niet meer tot een mogelijke interventie behoren. Voor de jongere moet meteen een andere interventie gezocht worden, omdat de Halt-afdoening de recidive niet is tegengegaan. Er zal bij deze jongeren meer tijd en aandacht moeten worden besteed aan de onderliggende problematiek. De één op één begeleiding zou voor de niet-first offenders een mogelijke interventie kunnen zijn. Een derde mogelijke interventie is een heropvoedingsschool. In Tilburg werd op 23 oktober 2006 Crossroads officieel geopend.128 Crossroads is één van de negen landelijke pilots voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die met justitie in aanraking zijn gekomen vanwege straf- of civielrechtelijke problemen. Deze jongeren staan bekend bij het Veiligheidshuis in Tilburg. Dit is een samenwerkingsverband tussen justitie, zorg- en hulpverlening. Zij bekijkt welke jongeren in aanmerking komen voor Crossroads. De jeugdreclassering screent deze jongeren en brengt een advies uit aan de kinderrechter of de voogd. De jongere komt in Crossroads terecht na een uitspraak van de kinderrechter of op aanwijzing van de gezinsvoogd.129 Crossroads wordt door de strafrechtelijke kinderrechter opgelegd als schorsingsvoorwaarde of als een voorwaardelijke straf van minimaal zes weken. U kunt hier denken aan onder andere vrijheidsbenemende straffen. Bij het mislukken van Crossroads wordt de voorwaardelijke straf onvoorwaardelijk.130 Crossroads helpt de jongeren om op het juiste pad terecht te komen. De naam Crossroads symboliseert het kruispunt waarop de jongeren staan en waarop ze een keuze moeten maken: verder afzakken met mogelijk lange celstraffen in het vooruitzicht of serieus werk maken van hun toekomst.131 Wat houdt Crossroads precies in en is dit een goede interventie voor de probleemjongeren waar ik het in mijn scriptie over heb? Crossroads is een programma dat minimaal een half jaar en maximaal twee jaar duurt met een nazorgprogramma op maat. Het gestructureerde en individuele programma bij Crossroads duurt doordeweeks van 8.00u tot 20.00u en op zaterdag en in de 127
Dullemen & Hauber 1982, p. 262 T. Tilburg, WWW , 24 oktober 2006, bekeken op 10 november 2008. 129 Crossroads, WWW < http://www.tilburg.nl/stad/ep/channelView.do?channelId=10659&displayPage=%2Fep%2Fchannel%2Ftl_channel_default_program.jsp&pageTypeId=8540>, bekeken op 10 november 2008. 130 Crossroads; werk maken van je toekomst, WWW < http://www.avans.de/avm/Lectoraat/Expertisecentrum_Veiligheid/workshop%2010%20presentatie%20Crossroa ds%20080611.pdf>, 2008, p. 4, bekeken op 10 november 2008. 131 T. Tilburg, WWW , 24 oktober 2006, bekeken op 10 november 2008. 128
vakanties van 9.00u tot 17.00u. De dag begint voor de jongeren met school of werk. Daarna gaan ze verder met de buitenschoolse activiteiten. Hierbij moet men denken aan: sociale vaardigheidstraining, sport, koken en vrijetijdsbesteding, maar ook aan urinecontrole op drugsgebruik en gesprekken met de jeugdreclassering.132 Tevens wordt er veel aandacht besteed aan contact met de ouders of verzorgers van de betreffende jongeren. Jaarlijks kunnen er zestien jongeren bij Crossroads terecht. De stand van zaken per juni 2008 is als volgt: er zitten dertien jongeren in het traject, de overige drie jongeren worden gescreend. Van de dertien jongeren zitten er negen vanuit het strafkader en vier vanuit het civiele kader. Er zijn vier jongeren uitgestroomd die het traject met succes hebben afgerond. In totaal, dus van 2006 tot en met 2008, zijn er twee jongeren (4.2%) tijdens het traject uitgestroomd naar een gesloten civiele plek en negen jongeren (18.9%) zijn alsnog het strafrechttraject ingegaan.133 Dit laatste houdt in dat de voorwaardelijke straf, van minimaal zes weken, is omgezet naar een onvoorwaardelijke straf. Uit de cijfers van 2008 kan men opmaken dat een groot aantal van de jongeren de heropvoedingsschool met succes heeft afgerond of aan het afronden is. Ik ben van mening dat een dergelijk heropvoedingsschool een positieve invloed kan hebben op de jongeren. Bij de probleemjongeren is er namelijk vaak al iets misgegaan in de opvoeding. Een school waar de jongeren onder begeleiding heropgevoed worden is een goede interventie. Tevens is het belangrijk dat de jongeren voor een half jaar tot maximaal twee jaar uit het criminele circuit worden gehaald. Dit biedt hen de mogelijkheid om het verleden achter zich te laten. Ik acht deze interventie dan ook geschikt voor de jongeren met problematische achtergronden. Voor deze jongeren is het belangrijk dat de problemen die ze hebben worden opgelost of dat ze ermee leren omgaan. Ik denk dat een dergelijke school daaraan een grote bijdrage kan leveren. Een vierde mogelijke interventie voor de criminele jongeren is een Job-Traject. Dit traject is voor jongeren met gedragsproblemen op school en/of op het werk, die een delict hebben gepleegd wat direct betrekking heeft op school of werk.134 Als de jongere een delict heeft gepleegd, dan moet dit direct worden gemeld aan de politie. De politie kijkt dan aan de hand van een tweetal criteria of de jongere geschikt is voor het Job-Traject. Het betreft de volgende criteria: • vertoont de jongere enkel gedragsproblemen op school en/of het werk? • is het delict school of werk gerelateerd? Als de politie beide criteria (vragen) bevestigt, dan wordt de jongere het Job-Traject ingestuurd. De jongere volgt bij dit traject twee dagen in de week colleges op school en loopt drie dagen in de week stage. Dit alles onder goede begeleiding van de jeugdreclassering. Door middel van deze interventie krijgt de jongere structuur in zijn leven en ondervindt hij een bepaald ritme. Voor probleemjongeren is het belangrijk dat ze een bepaalde structuur krijgen aangeboden waardoor ze meer grip krijgen op hun leven en de kans kleiner wordt dat ze opnieuw met het criminele circuit in aanraking komen. Deze interventie lijkt in sommige opzichten op de derde interventie, Crossroads. Echter, deze interventie is alleen bedoeld voor jongeren die een delict hebben gepleegd dat gerelateerd is aan school of werk.
132
Crossroads, WWW < http://www.tilburg.nl/stad/ep/channelView.do?channelId=10659&displayPage=%2Fep%2Fchannel%2Ftl_channel_default_program.jsp&pageTypeId=8540>, 2001-2008, bekeken op 10 november 2008. 133 Crossroads; werk maken van je toekomst, WWW < http://www.avans.de/avm/Lectoraat/Expertisecentrum_Veiligheid/workshop%2010%20presentatie%20Crossroa ds%20080611.pdf>, 2008, p. 6, bekeken op 10 november 2008. 134 Van Wijk & Schoenmakers 2008, p. 27.
Ik vind dit een goede interventie, maar wel erg specifiek. Vaak is het zo dat jongeren die problemen hebben op school en/of op het werk ook thuis problemen hebben. Bij jongeren is het belangrijk dat er aan de oorzaken van de problemen wordt gewerkt, zodat ze weer goed kunnen functioneren op school en/of op het werk. Deze interventie acht ik dus enkel geschikt voor een zeer specifieke groep, die echt alleen problemen heeft op school en/of op het werk. Voordat ik over ga tot de beantwoording van mijn onderzoeksvraag wil ik eerst kort mijn aanbevelingen herhalen. Jongeren zonder een problematische achtergrond die een strafbaar feit hebben gepleegd, worden door de politie opgepakt en een paar uur in een politiecel gezet. De ouders van de jongere worden gebeld, zodat ze hun zoon of dochter kunnen komen ophalen op het bureau. Daarna wordt de jongere doorverwezen naar Bureau Halt, zodat er een passende werk- of leerstraf wordt opgelegd. De Halt-afdoening is voor jongeren zonder verdere problemen een goede interventie. Voor jongeren met een lichte problematiek zou een één op één traject met een pedagoog een geschikte interventie kunnen zijn. Voor de jongeren met grote problematische achtergronden zou een heropvoedingsschool, zoals Crossroads, een geschikte interventie kunnen zijn. Jongeren die veel problemen hebben met school en/of op het werk, kan de politie doorverwijzen naar het Job-Traject. 4.3 Conclusie Ik heb deze scriptie over Bureau Halt geschreven naar aanleiding van het rapport van Beke 2006.135 Ik vind het opmerkelijk dat uit het rapport blijkt dat de recidive onder jongeren door de Halt-afdoening niet wordt verminderd. Dit verbaast mij, omdat Bureau Halt juist als doel heeft het aanpakken en het voorkomen van veelvoorkomende jeugdcriminaliteit. Deze scriptie is dan ook ontstaan vanuit een nieuwsgierigheid naar de mogelijke oorzaken die hieraan ten grondslag kunnen liggen. De vraag die in mijn scriptie centraal staat is: Kan door een aanpassing van de regelgeving de Halt-afdoening criminaliteitsverminderend werken? De regelgeving met betrekking tot de Halt-afdoening hoeft niet aangepast te worden, maar ik wil wel adviseren om er een artikel aan toe te voegen. Zoals de Halt-afdoening nu in het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd, heeft de maatregel alleen effect op first offenders zonder een problematische achtergrond. Er zal een artikel aan toegevoegd moeten worden voor jongeren met een problematische achtergrond. Voor hen is de interventie van artikel 77e WvSr niet effectief. Als de politie en de Raad voor de Kinderbescherming dus constateren dat het delict is gepleegd door probleemjongeren, dan moet er niet gekeken worden naar artikel 77e WvSr, maar naar een artikel speciaal voor criminele probleemjongeren. In dat artikel moeten interventies staan met een pedagogisch karakter, waarbij de hulpverleners veel aandacht en tijd kunnen besteden aan de jongeren. Denk hierbij aan een één op één begeleiding, een heropvoedingsschool of een Job-Traject met voor iedere jongere een eigen hulpverlener. Het artikel zou er als volgt uit moeten komen te zien:
135
Beke 2006, p. 1-90.
Art. 77de - 1. Indien de politie en de Raad voor de Kinderbescherming constateren dat de verdachte geen baat heeft bij artikel 77e WvSr, dan moet dit artikel worden toegepast. - 2. Indien de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd voor, tijdens of na het stappen; a. wordt de verdachte opgepakt door de politie en in een politiecel gezet; b. voor de duur van een paar uur, afhankelijk van de aard van het strafbaar feit en de persoonlijkheid van de dader; c. wordt de verdachte opgehaald / geconfronteerd met zijn ouders; d. dient alsnog een Halt-afdoening zoals omschreven in artikel 77e WvSr te volgen - 3. Indien de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd mede door een problematische achtergrond, dan dient er een één op één begeleiding plaats te vinden met een pedagoog; a. de duur van de deelneming bedraagt 40 uur, met de mogelijkheid om dit te verlengen met 40 uur. b. indien de deelneming geen effect heeft op het gedrag van de verdachte, dan zal de pedagoog de verdachte doorverwijzen naar een gespecialiseerde hulpverlener. Wie dat is, is afhankelijk van de problematiek van de verdachte. - 4. Indien de verdachte een strafbaar feit heeft gepleegd mede door zijn niet-correcte opvoeding, dan dient de verdachte geplaatst te worden in een heropvoedingsschool; a. de duur van de deelneming bedraagt minimaal een half jaar en maximaal twee jaar met een nazorg op maat. - 5. Indien de verdachte gedragsproblemen vertoont op school en/of op het werk; en is het delict school of werk gerelateerd; a. dan wordt de verdachte het Job-Traject ingestuurd; b. de duur van dit traject is afhankelijk van de aard van het strafbare feit en de persoonlijkheid van de verdachte; c. de verdachte moet twee dagen in de week colleges volgens en drie dagen in de week stage lopen of werken; d. dit onder begeleiding van de jeugdreclassering. Ik ben van mening dat dit artikel toegevoegd moet worden aan het Wetboek van Strafrecht. Met artikel 77e WvSr en artikel 77de WvSr zal de recidive onder de criminele jongeren worden verminderd, omdat men dan geschikte interventies heeft voor zowel first offenders als second offenders.
5 Literatuurlijst Aangehaalde en Geraadpleegde literatuur • J.A.C. Bartels, Jeugdstrafrecht, Deventer: Kluwer 2007. • R. Bleys, ‘Heropvoedingskampen voor criminele jongeren’, 2 mei 2008, p. 1. • M. Blom ea, ‘Monitor Jeugd Terecht 2005’, p. 5-54. • M.W. Bol, ‘Jeugdcriminaliteit over de grens’, Instance n.32 oktober 2002, p. 31-35. • M. Boone, Recht voor Commuun gestraften, Deventer: Gouda Quint 2000. • M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, ‘Nieuwe ontwikkelingen in het Jeugdstrafrecht’, juli/augustus 2000 FJR 2000-7/8, p. 167-170. • C.P.M. Cleiren & J.E. Nijboer, Strafrecht: tekst en commentaar, Kluwer 2004. • Crossroads, WWW , 2001-2008, bekeken op 10 november 2008. • Crossroads; werk maken van je toekomst, WWW , 2008, bekeken op 10 november 2008. • Halt-directeur Weeda, WWW , 3 augustus 2006, bekeken op 2 september 2008. • Directie Justitieel Jeugdbeleid, ‘Programma Beter Beschermd’, april 2008, p.1-3. • Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties, WWW , bekeken op 15 maart 2008. • J.E. Doek & P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en Jeugdzorg, ’s-Gravenhage: Elsevier 2006. • E. Dumortier, ‘Herstelrecht voor jongeren,’ september / oktober 2007, p. 9-11. • H.B. Ferwerda ea, Signalen voor toekomstig crimineel gedrag, Advies- en Onderzoeksgroep Beke 1996. • K. Fuhler & S. Verberk, ‘De positionering van de jeugdrechter,’ 2006, p. 2-83. • Groenhuijsen & van Kalmthout, ‘Project: Strafrechtelijk sanctierecht in het perspectief van restorative justice, ’01/2006. • Halt Nederland, WWW , bekeken heel het jaar 2008. • Halt en jeugdcriminaliteit, WWW < http://www.halt.nl/index.cfm/site/Halt%20Nederland/pageid/1B6EF4D5-3048-7291FD9ACE1D1EF2157E/index.cfm>, bekeken op 15 juli 2008. • Halt Nederland, ‘Algemeen informatiepakket Halt’, februari 2007, p.1-11. • Halt Nederland, ‘Algemeen informatiepakket Halt’, mei 2008, p.1-11 • F.M.J.A. Imkamp, ‘Vijftien jaren alternatieve sancties in het jeugdstrafrecht’, Sancties 1999-6, p. 316-324. • Inhoud Halt-afdoening, WWW < http://www.halt.nl/index.cfm/site/Halt%20Nederland/pageid/55FA9D2A-3048-7291FD38C970AE923961/index.cfm>, bekeken op 3 december 2008. • Jaarbericht Halt-sector 2006, WWW < , bekeken op 15 maart 2008.
•
• • • •
•
• • • • • • • •
•
•
•
• • • • •
Jeugdzorg, WWW , bekeken op 10 november 2008. Jeugdzorgbrigade, ‘Slotrapportage 16 juni 2006’, p. 2-45. G. de Jonge & A.P. van der Linden, Jeugd & Strafrecht, Deventer: Kluwer 2004. J.M. de Jongh-Bruins, DD 20, 1990, p.820-836. Justitieel Casusoverleg verbetert samenwerking in jeugdstrafrechtketen, WWW , 2006, bekeken op 4 november 2008. Kritisch rapport over Halt, WWW < http://www.denhaag.nl/docs/college/20071220%20RIS%20151219.pdf>, bekeken op 5 maart 2008. P.H. van der Laan, ‘Jeugd, criminaliteit, politie en justitie’, Delikt en Delinkwent 2005-9, p. 986-1013. A. van Lanen, ‘Juridische test voor project 'weekendje weg'’, Brabants Dagblad 2008, p. 1. S. Meuwese, ‘De discipline, de groep en de maatschappij,’ Tijdschrift voor de Rechten van het Kind nr 2, 2006, p. 2-5. I. Mijnarends, ‘De betekenis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind voor het Nederlandse jeugdstrafrecht’, november 2001 FJR 2001-11, p. 302-307. L. van Noije & K. Wittebrood, ‘Sociale veiligheid ontsleuteld: veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid’, SCP-publicatie 2008/11. Operatie Jong, WWW < http://www.operatie-jong.nl/>, bekeken op 17 november 2008. Van poppel ea, ‘Evaluatie Justitieel Casusoverleg Jeugd’ 2005, p. 28. Regelgeving, WWW < http://www.halt.nl/index.cfm/site/Halt%20Nederland/pageid/1B636925-3048-7291FDB80CF39F76CB55/index.cfm>, bekeken op 29 februari 2008. Registratie, WWW , bekeken op 15 maart 2008. Rechtspraak en Veiligheid, WWW < http://www.postbus51.nl/nl/home/themas/rechtspraak-en-veiligheid/soortenrecht/strafrecht/straffen/wanneer-krijg-ik-een-strafblad.html>, bekeken op 5 november 2008. Rijksbegroting 2008, WWW< , bekeken op 4 november 2008. A. Rouvoet, ‘Antwoorden op Kamervragen van Dibi en Azough over het averechts effect van heropvoedingskampen’, 1 september 2008. J.W.Swaen, ‘Jeugdstrafrecht: Jong & Gestoord,’ VN 18 december 1999, p. 1 T. Tilburg, WWW , 24 oktober 2006, bekeken op 10 november 2008. R. van Treeck, ‘Kinderen van de straat’, januari/februari 2001 Het Tijdschrift voor de Politie 2000-1/2, p. 21. M.Verreck, WWW , 31 oktober 2006, bekeken op 10 november 2008.
• • •
• • • • •
Verweij, Halt Nederland 2008. P.Vlaardingerbroek, ‘Jeugdcriminaliteit’, september 2001 FJR 2001-9, p. 229-230. R.H.J. de Vries, ‘Werkzame bestanddelen. Bewerkingen van een discussienota over een visie van het JeugdOM op het nut van straffen en maatregelen in het jeugdstrafrecht’, maart 2004 TREMA 2004-3, p. 67-70. I. Weijers, ‘De aanpak van jeugdige recidivisten’, FJR 2006- 74, p. 188-193. E. Weijsenfeld, ‘Geweld, jeugdstrafrecht en internationale normen’, Tijdschrift voor de rechten van het kind 2005, p. 2-5. A.Ph. van Wijk & Y.M.M. Schoenmakers, ‘Tussen onmacht en onwil, 2008, p.1-84. M.A.H. van der Woude, ‘Nederlandse prep camps voor jeugdigen, heropvoeden naar Amerikaans voorbeeld?’, Sancties afl. 3 2006, p. 161-174. G.M. Zuur, ‘De Raad voor de Kinderbescherming en jeugdstrafrecht’, Jeugdpsychiatrie en recht 2004, p. 39-45.
Rapporten: • Beke, Halt: Het Alternatief? De effecten van Halt beschreven, WODC 2006. • Commissie Jeugdcriminaliteit (commissie Montfrans), Met de neus op de feiten, Den haag: Ministerie van Jusitie 1994. • T. Dijkman en L. Gunther Moor, Effectiviteit en kwaliteit van de Halt-afdoening, Nijmegen: 1998. • T. Dijkman en L. Gunther Moor, Project signalering risicojongeren: effectmeting, Nijmegen: 1998 • Dullemen & Hauber, Vernielende jongeren, maart 1989, p. 9-319. • M. van Espen, Recidivepatronen Halt-afdoening 1997, Amsterdam: 2002. • M. Kruissink en C. Verwers, Afhandeling van winkeldiefstal via de Halt-procedure, WODC Den Haag: 1991, p. 7-68. • M. Kruissink en C. Verwers, Halt: een alternatieve aanpak van vandalisme, Arnhem: Gouda Quint bv 1989, p. 9-98. • A. Leerkes, Grensverkenning. Verslag van een onderzoek naar Halt-afdoening bij niet-Haltwaardige feiten, Amsterdam 2002, p. 1-105. • O. Nauta, Het leven na Halt, Amsterdam: 2005. • E. van Veenen, Recidivepatronen Halt-afdoening 1995 – 1996, Amsterdam: 2001. Kamerstukken: • Kamerstukken II, 2002-2003, 28 600 VI, nr. 121. • Kamerstukken II, 2003-2004, 28 606 / 29 200 VI, nr. 19. • Kamerstuk 2005-2006, 28 741, nr.15. Regelgeving: • Aanwijzing Halt-afdoening, 12 oktober 2004. • Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, 4 november 1950, Trb. 1951, 154. • Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, 20 november 1989, Trb. 1990, 170. • Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, 7 november 2002. • Wetboek van Strafrecht, 3 maart 1881, Stb. 35. • Wetboek van Strafvordering, 15 januari 1921, Stb. 14.