FINAAL
Advies van de Commissie inzake het verzoek van Estland om toetreding tot de Europese Unie
Inhoud
A. INLEIDING a)
Woord vooraf Toetredingsaanvraag Context van het advies Inhoud van het advies
b)
Betrekkingen tussen de Europese Unie en Estland Historische en geopolitieke context Standpunt van Estland inzake de Europese Unie Op overeenkomsten berustende betrekkingen Strategie ter voorbereiding van de toetreding Handelsbetrekkingen Algemene evaluatie
B. CRITERIA VOOR HET LIDMAATSCHAP 1.
Politieke criteria
1.1
Democratie en rechtsstaat Organisatie van het Parlement en de wetgevende macht Functioneren van het Parlement Organisatie van de uitvoerende macht Functioneren van de uitvoerende macht Organisatie van de rechterlijke macht Functioneren van de rechterlijke macht
1.2
Mensenrechten en bescherming van minderheden Burgerrechten en politieke rechten Economische, sociale en culturele rechten Rechten en bescherming van minderheden
1.3
Algemene evaluatie
2.
Economische criteria
2.1
Economische situatie Achtergrond Liberalisering Stabilisatie van de economie Structurele verandering Financiële sector Economische en sociale ontwikkeling
2
2.2
De economie in het licht van het lidmaatschap Inleiding Bestaan van een functionerende markteconomie Vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten het hoofd te bieden Vooruitzichten en prioriteiten
2.3
Algemene evaluatie
3.
Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen
3.1
Interne markt zonder grenzen De vier vrijheden - Algemeen kader - Vrij verkeer van goederen - Vrij verkeer van kapitaal - Vrij verkeer van diensten - Vrij verkeer van personen - Algemene evaluatie Mededinging
3.2
Innovatie Informatiemaatschappij Onderwijs, opleiding en jeugdzaken Onderzoek en technologische ontwikkeling Telecommunicatie Audiovisuele sector
3.3. Economische en fiscale aspecten Economische en Monetaire Unie Belastingen Statistiek 3.4
Sectorieel beleid Industrie Landbouw Visserij Energie Vervoer Midden- en kleinbedrijf
3.5. Economische en sociale cohesie Werkgelegenheid en sociale zaken Regionaal beleid en cohesie 3.6
Levenskwaliteit en milieu Milieu Consumentenbescherming
3.7
Justitie en Binnenlandse Zaken 3
3.8
Extern beleid Handel en internationale economische betrekkingen Ontwikkeling Douane Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
3.9
Financiële aspecten Financiële controle Gevolgen voor de begroting
4.
Administratieve mogelijkheden om het acquis toe te passen
4.1
Administratieve structuren
4.2
Mogelijkheden op administratief en gerechtelijk vlak
4.3
Algemene evaluatie
C. SAMENVATTING EN CONCLUSIE Bijlagen Samenstelling van het Parlement Interne markt : maatregelen op grond van het Witboek Statistieken
4
A. INLEIDING a) Woord vooraf Toetredingsaanvraag Estland diende zijn verzoek om toetreding tot de Europese Unie op 24 november 1995 in en de Raad van Ministers besloot op 4 december 1995 tot de tenuitvoerlegging van de in artikel 0 van het Verdrag vastgestelde procedure, die voorziet in raadpleging van de Commissie. Dat is het kader waarin de Commissie dit advies indient, aldus gehoor gevend aan het verzoek van de Europese Raad van Madrid van december 1995 om zo spoedig mogelijk na de afronding van de Intergouvernementele Conferentie, die in maart 1996 begon en in juni 1997 eindigde, een advies uit te brengen. Context van het advies Het Estlandse verzoek om toetreding wordt tegelijk met de aanvragen van negen andere geassocieerde landen onderzocht. De toetreding van Estland moet worden gezien als onderdeel van een historisch proces waarin de landen van Midden- en Oost-Europa de deling van het continent, die meer dan 40 jaar heeft geduurd, achter zich laten en toetreden tot het door de Unie tot stand gebrachte gebied waar vrede, stabiliteit en welvaart heersen. De conclusie van de Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993 luidde dat : “De geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa, zo zij dat wensen, lid kunnen worden van de Europese Unie. De toetreding zal plaatsvinden, zodra een geassocieerd land in staat is om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen door te voldoen aan de vereiste economische en politieke voorwaarden. Het lidmaatschap vereist dat de kandidaat-lidstaat zover is gekomen dat : - hij beschikt over stabiele instellingen, die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen; - hij beschikt over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden; - hij in staat is om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, hetgeen mede inhoudt dat hij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijft. Het vermogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen, met handhaving van de dynamiek van de Europese integratie, is ook een belangrijke overweging in het algemeen belang van zowel de Unie als de kandidaatlanden”. In deze verklaring worden de politieke en economische criteria gegeven aan de hand waarvan de toetredingsaanvragen van de geassocieerde landen in Midden- en OostEuropa zullen worden onderzocht. De Europese Raad van Madrid van december 1995 had het in het kader van de strategie ter voorbereiding van de toetreding over de noodzaak “van het scheppen van de
voorwaarden voor een geleidelijke toetredingskandidaten, met name door :
en
harmonische
integratie
van
de
- de ontwikkeling van de markteconomie, - de aanpassing van hun administratieve structuren, - de schepping van een stabiel economisch en monetair klimaat”. In haar advies beoordeelt de Commissie de Estlandse aanvraag op haar verdiensten, maar aan de hand van dezelfde criteria op basis waarvan zij de andere aanvragen, waarover zij tegelijkertijd adviezen uitbrengt, beoordeelt. Deze werkwijze eerbiedigt de door de Europese Raad van Madrid uitgesproken wens dat erop moet worden toegezien dat de kandidaatlanden op gelijke voet worden behandeld. Los van de afzonderlijke adviezen legt de Commissie in het kader van haar mededeling “Agenda 2000” aan de Raad een algemene evaluatie van de toetredingsaanvragen voor en doet zij aanbevelingen voor een strategie ten einde de uitbreiding van de Unie goed te doen verlopen. Terzelfder tijd geeft zij een evaluatie van de gevolgen van de uitbreiding voor het sectorieel beleid van de Unie. Inhoud van het advies In de structuur van het advies wordt rekening gehouden met de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen. Het advies : - beschrijft de betrekkingen tussen Estland en de Unie tot dusver, met name in het kader van de associatieovereenkomst; - analyseert hoe het is gesteld met de door de Europese Raad vermelde politieke voorwaarden (democratie, rechtsstaat, mensenrechten, bescherming van minderheden); - evalueert de situatie en vooruitzichten van Estland op het gebied van de door de Europese Raad vermelde voorwaarden (markteconomie, het vermogen om het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk); - buigt zich over de vraag of Estland in staat is de verplichtingen van het lidmaatschap, dat wil zeggen het acquis van de Unie, zoals vervat in het Verdrag, de afgeleide wetgeving en het sectorieel beleid van de Unie, op zich te nemen; - geeft tenslotte een algemene evaluatie van de situatie van Estland en zijn kansen gezien de voorwaarden voor het lidmaatschap van de Unie, en doet een aanbeveling voor de toetredingsonderhandelingen. In de door de Commissie verrichte beoordeling van Estland op basis van de economische criteria en het vermogen van het land om het acquis op zich te nemen, is eveneens een prognose vervat, waarin zij poogt de vooruitgang te ramen waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat Estland deze in de komende jaren vóór de toetreding zal maken, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat het acquis zelf zich zal blijven ontwikkelen. Dat is de reden waarom het advies, zonder vooruit te willen lopen op de toetredingsdatum, is gebaseerd op een middellange termijn van ongeveer vijf jaar.
6
Tijdens de opstelling van het advies kreeg de Commissie zeer veel gegevens over de situatie in Estland van de Estlandse autoriteiten en deed zij een beroep op vele andere informatiebronnen, zoals de lidstaten en vele internationale organisaties.
b) Betrekkingen tussen de Europese Unie en Estland Historische en geopolitieke context Estland grenst in het Oosten aan Rusland en in het Zuiden aan Letland. Het heeft een grondgebied van 45.000 km² met een bevolking van 1,5 miljoen. Estland heeft van oudsher nauwe banden onderhouden met Finland en Zweden aan de andere kant van de Finse Golf en de Baltische Zee. Vanaf het begin van de 13e eeuw heeft Estland zeven eeuwen lang de heerschappij ondergaan van andere landen, namelijk Denemarken, de Duitse Teutoonse Ridders, Polen, Zweden en vanaf 1710 Rusland. De 19e eeuw bracht een tijdperk van nationale opleving en ontwikkeling van de burgersamenleving. Op 24 februari 1918 riep Estland de onafhankelijkheid uit en wist deze vervolgens met succes tegen het Sovjetleger te verdedigen. Op 2 februari 1920 werd in Tartu het vredesverdrag tussen Estland en Rusland getekend. De Republiek Estland werd in 1921 lid van de Volkenbond. In de Estlandse grondwet werd het land gevestigd als een democratische parlementaire republiek, waarin de hoogste wetgevende macht werd uitgeoefend door het 100 leden tellende Parlement, het Riigikogu. Tijdens de jaren 30 kwam een autoritaire regering aan de macht die in 1937 een nieuwe grondwet invoerde. De Estlandse samenleving en economie, alsook de nationale cultuur, ontwikkelden zich snel. De economie werd grondig gereorganiseerd en gericht op het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en de Scandinavische landen. In juni 1940 werd Estland door de Sovjet-Unie geannexeerd en daarna van 1941 tot 1944 bezet door Duitsland. Na de oorlog vestigde de Sovjet-Unie opnieuw zijn heerschappij, maar deze werd door de meeste Westerse Staten niet erkend. De Russische overheersing ging gepaard met massale deportaties en de vestiging van Russen. Bij een referendum in maart 1991 betoonde het volk zich duidelijk voorstander van herstel van Estland als onafhankelijke republiek. In augustus 1991 werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. De laatste Russische strijdkrachten verlieten Estland in augustus 1994. Na het herstel van de onafhankelijkheid leverde een ander referendum in juni 1992 een meerderheid op voor een nieuwe grondwet, en de eerste parlementsverkiezingen werden in september 1992 gehouden. Sindsdien heerst, ondanks frequente wijzigingen in de regeringscoalitie, algemene overeenstemming ten aanzien van de ontwikkeling van een liberale markteconomie. Standpunt van Estland inzake de Europese Unie Sinds het herstel van de onafhankelijkheid in 1991 heeft Estland een actief beleid gevoerd om de politieke, economische en sociale banden met de Europese Unie te versterken en 7
zijn veiligheid en stabiliteit in transatlantische veiligheidsstructuren te verankeren. Op 28 november 1995 diende Estland een aanvraag voor het EU-lidmaatschap in. President Meri onderstreepte in zijn rede voor het Franse Instituut van Buitenlandse betrekkingen op 13 februari 1997 dat Estland vastbesloten is Europese Integratie en het lidmaatschap van de Europese Unie te bereiken : “Nu de Europese Unie een vaste drempel heeft bepaald voor de landen die zich kandidaat hebben gesteld voor het lidmaatschap, is het in het belang van Estland om net als alle andere Europese landen, in alle opzichten aan die criteria te voldoen. Wij hebben geen behoefte aan concessies waardoor de essentie van de Unie zou verwateren en de EU gelijkenis zou gaan vertonen met talrijke machteloze wereldorganisaties. Niettegenstaande de smaak van bloed in zijn mond voldoet Estland reeds nu aan veel van de economische en wetgevingsnormen van de Europese Unie. Volgens een inschatting van de EBRD behoort Estland tot de snelste en meest succesrijke hervormers onder de postcommunistische staten. In het jaar 1997 kunnen wij in Estland weer het zoete voorrecht genieten waarvan wij zo lang verstoken zijn geweest : we leven in een open samenleving waar de vrijheid bij de grondwet gegarandeerd is, waar het militaire apparaat onder strenge civiele controle staat en waar een levensvatbare niet-gouvernementele sector opbloeit. De democratie werkt in Estland”. Op overeenkomsten berustende betrekkingen Op 27 augustus 1991 werden tussen de Europese Gemeenschappen en Estland diplomatieke betrekkingen aangeknoopt. Een handels- en samenwerkingsovereenkomst werd op 11 mei 1992 getekend en trad in 1993 in werking. Momenteel is de relatie tussen de EU en Estland gebaseerd op de vrijhandelsovereenkomst, die op 18 juli 1994 werd getekend en op 1 januari 1995 in werking is getreden. Deze preferentiële overeenkomst schaft rechten en kwantitatieve beperkingen tussen Estland en de Europese Gemeenschap af, met uitzondering van de Estlandse export naar de EU van enkele specifiek vermelde producten (landbouw- en visserijproducten), waarvoor een preferentiële regeling geldt. Voorts bevat de vrijhandelsovereenkomst bepalingen betreffende betalingen en concurrentie en andere economische bepalingen, ondermeer harmonisering van de wetgeving. Een Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en Estland werd op 12 juni 1995 getekend en op 1 augustus 1995 door Estland geratificeerd. Zij zal in werking treden wanneer alle EU-lidstaten de ratificatie hebben voltooid. Wanneer de Europa-Overeenkomst in werking is getreden wordt zij de juridische basis voor de betrekkingen tussen Estland en de Unie. Zij beoogt een kader te scheppen voor politieke dialoog, uitbreiding van de handel en economische betrekkingen tussen de partijen te bevorderen, en te fungeren als basis voor technische en financiële bijstand van de Gemeenschap en als een geschikt kader ter ondersteuning van de geleidelijke integratie van Estland in de Unie. Het institutionele kader van de Europa-overeenkomst bevat een regeling voor de uitvoering, het beheer en de supervisie van de betrekkingen op elk gebied. Er zijn subcomités voor het bestuderen van kwesties op technisch niveau. Het Associatiecomité bespreekt kwesties op het niveau van hoge ambtenaren en vindt vaak oplossingen voor problemen die in het kader van de overeenkomst rijzen. De Associatieraad bespreekt op Ministerniveau de algemene stand van de betrekkingen en 8
biedt de gelegenheid om Estlands vorderingen met de voorbereiding van de toetreding in ogenschouw te nemen. Strategie ter voorbereiding van de toetreding Uitvoering van de Vrijhandelsovereenkomst en het Witboek De Vrijhandelsovereenkomst werkt geheel volgens het overeengekomen tijdschema. Een nieuw protocol, dat 1 april 1997 in werking is getreden, biedt de mogelijkheid tot PanEuropese cumulatie van oorsprongregels. Uitvoeringsregels over ondernemingen en staatssteun zijn opgesteld en goedgekeurd. Met het oog op de vereiste aanpassingen na de uitbreiding van de Unie in 1995 en de afsluiting van de Uruguay-Ronde heeft de Gemeenschap autonome maatregelen goedgekeurd voor landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en visserijproducten. Er is een bijkomend protocol opgesteld om deze maatregelen in de Overeenkomst op te nemen. Andere belangrijke kwesties die in de context van de Vrijhandelsovereenkomst zijn besproken zijn : harmonisering van wetten en de strategie met het oog op de toetreding, macro-economische kwesties, douanesamenwerking, certificatie en standaardisering, en handelskwesties. Hierbij hebben zich geen ernstige meningsverschillen voorgedaan. In haar Witboek van 1995 over de interne markt heeft de Commissie aangegeven welke wetten de kandidaats-lidstaten zullen moeten omzetten en tenuitvoerleggen om het acquis toe te passen, en welke elementen essentieel zijn voor de tenuitvoerlegging van de Europese markt (de zogenoemde Fase-I-maatregelen) en dus prioriteit verdienen. Als reactie op het Witboek heeft de regering in juni 1996 een activiteitsplan opgesteld voor toetreding tot de Europese Unie. Dit stuk bevat een gedetailleerde lijst van alle maatregelen inzake wetgeving die voor de toepassing van het acquis vereist zijn. Voor elke juridische stap vermeldt het plan het ministerie dat daarvoor in hoofdzaak verantwoordelijk is, de stand van de huidige wetgeving en de geschatte termijnen voor de harmoniseringswerkzaamheden. Het huidige regeringsplan van activiteiten omvat alle maatregelen van fase I; men is nu bezig de maatregelen van fase II op te nemen. Als voorbereiding op het lidmaatschap zijn omvattende maatregelen genomen en zijn bestuurlijke structuren opgezet voor de coördinatie van het integratiebeleid. Een Ministeriële Commissie met als Voorzitter de Minister President stippelt het algemene beleid uit en dient voorstellen in bij de regering. De Commissie wordt bijgestaan door een Raad van Hoge Ambtenaren en een Bureau voor Europese Integratie dat rechtstreeks met de Minister President in verbinding staat. In het Parlement is een Comité voor Europese Zaken opgericht. De Vrijhandelsovereenkomst EG-Estland werkt goed. Meningsverschillen over de uitvoering zijn er niet geweest. Met de werking van deze Overeenkomst is Estland reeds onderweg naar het hogere peil van samenwerking met de EU dat vereist zal zijn wanneer de Europa-Overeenkomst in werking treedt. Gestructureerde dialoog Estland heeft sinds de Europese Raad van Cannes in juni 1995 aan de gestructureerde dialoog deelgenomen. 9
Phare De technische en financiële bijstand van de EU aan Estland begon met het Tacisprogramma voor 1991 en loopt sinds 1992 via het PHARE-programma. Tijdens de periode 1992-1997 heeft PHARE ruim 152 miljoen ecu aan Estland verstrekt. De toewijzing voor 1997 is 32 miljoen ecu (grensoverschrijdende samenwerking niet meegerekend). De voornaamste doelstellingen waren het opzetten van het juridische en institutionele kader, beleidsformulering voor essentiële onderdelen van het hervormingsprogramma en steun voor exportbevordering en ontwikkeling van de infrastructuur, alsmede herstructurering en privatisering en kwesties inzake de derde pijler. PHARE heeft in het bijzonder effect gehad op de privatisering van bedrijven en grond, alsook op de hervorming van de belastingadministratie en de douane. Deelneming aan Gemeenschapsprogramma’s Vanaf de inwerkingtreding van de Europa-Overeenkomst zal Estland in aanmerking komen voor deelneming aan Gemeenschapsprogramma’s. Het land heeft reeds een aanvraag ingediend om deel te nemen aan : Socrates, Leonardo, SAVE II, LIFE, Raphael, Kaleidoscope, MEDIA II en Ariane, en heeft begrotingsgelden opzij gelegd om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Handelsbetrekkingen Sinds 1991 heeft Estland zijn vroeger bijna uitsluitend op het GOS gerichte handelspatroon snel omgeschakeld naar een sterke integratie met de EU. Na de toetreding van Finland, Zweden en Oostenrijk en de inwerkingtreding van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Estland ging in 1995 54% van Estlands export naar de EU en kwam 66% van zijn import uit de EU. De belangrijkste handelspartners van Estland binnen de EU zijn Finland (29,2% van de import en 18,4% van de export), Duitsland en Zweden. Estlands import uit de EU bestaat hoofdzakelijk uit machines en elektrische apparatuur, landbouwproducten en textiel. Naar de EU worden hoofdzakelijk houtproducten en textiel geëxporteerd. De handel van Estland met ander kandidaat-lidstaten, en wel vooral Letland, is aan de toenemende hand. De Vrijhandelsovereenkomst met Letland en Litouwen geldt voor alle goederen, waaronder vanaf 1 januari 1997 ook landbouwproducten. Estland ambieert het lidmaatschap van de Centraal Europese Vrijhandelsassociatie (CEFTA). Algemene Evaluatie Sinds Estland zijn onafhankelijkheid heeft herwonnen hebben zijn betrekkingen met de EU zich goed ontwikkeld. Er zijn geen meningsverschillen gerezen over de uitvoering van de Vrijhandelsovereenkomst en de vrijhandel is vrijwel afgerond. De samenwerking zal nog geïntensiveerd worden wanneer de Europa-Overeenkomst met Estland in werking treedt.
10
B. CRITERIA VOOR HET LIDMAATSCHAP 1. Politieke criteria De Europese Raad van Kopenhagen heeft een aantal politieke criteria vastgelegd voor de toetreding van de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa : beschikken over “stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden” garanderen. Voor het uitvoeren van de evaluatie waarmee zij in dit verband is belast, heeft de Europese Commissie zich gebaseerd op talrijke informatiebronnen : antwoorden van de Estlandse autoriteiten op de vragenlijst die de diensten van de Commissie in april 1996 hebben verzonden, follow-up van bilaterale bijeenkomsten, analyses van de ambassades van de lidstaten en de delegatie van de Commissie, evaluaties van internationale organisaties (in het bijzonder de Raad van Europa en de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa)), rapporten van niet-gouvernementele organisaties enz. De hier besproken analyse houdt in dat voor elk van de kandidaat-landen een systematisch onderzoek wordt verricht van de belangrijkste elementen van de organisatie en werking van de overheidsinstanties en van de mechanismen voor de bescherming van de grondrechten. De analyse blijft niet beperkt tot een formele beschrijving : er wordt integendeel naar gestreefd te evalueren hoe de democratie en de rechtsstaat werkelijk functioneren. Deze evaluatie heeft betrekking op de situatie zoals die in juni 1997 bestaat. Zij gaat niet in detail in op wijzigingen die zich na de ineenstorting van het communistisch regime hebben voorgedaan of die voor de toekomst worden aangekondigd, ook al wordt hierin meestal wel rekening gehouden met de hervormingsplannen voor een bepaalde sector. De toestand in de overheidsdiensten wordt hier slechts terloops vermeld en zal uitvoeriger worden besproken in hoofdstuk 4.
1.1. Democratie en rechtsstaat De in juni 1992 bij referendum door Estland aangenomen nieuwe Grondwet heeft een parlementaire democratie gevestigd. De functionering van de instellingen is goed; de verschillende machten zien er zorgvuldig op toe de grenzen van hun bevoegdheden niet te overschrijden en onderling samen te werken. Organisatie van het Parlement en de wetgevende macht Het Parlement omvat één Kamer - de Riigikogu. Deze heeft 101 leden, die voor vier jaar worden verkozen volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging, voornamelijk op districtsbasis (5 % is de minimumdrempel voor het verkrijgen van zetels). Er is geen dispositief dat specifieke vertegenwoordiging van de minderheden mogelijk maakt, maar sinds 1995 hebben er zes afgevaardigden van de partij die de Russischsprekende minderheid vertegenwoordigt zitting in het Parlement. 11
De President van de Republiek heeft in drie gevallen de bevoegdheid het Parlement te ontbinden : indien een wetsontwerp door de Riigikogu wordt verworpen, indien de Riigikogu de Eerste Minister of de regering naar huis stuurt of indien het Parlement de begroting niet binnen de twee maanden na de aanvang van het begrotingsjaar goedkeurt. De parlementsleden genieten de gebruikelijke onschendbaarheid. Het is in Estland algemeen erkend dat de oppositie een rol moet spelen in en deel moet nemen aan de werking van de instellingen. Dit komt met name tot uiting in de vorming van parlementaire enquêtecommissies. Vier van dit soort commissies zijn momenteel actief, waarvan er twee zich respectievelijk bezighouden met corruptie en controle van de geheime dienst. Deze commissies omvatten een gelijk aantal parlementsleden van de meerderheid en van de oppositie. Drie van de commissies worden voorgezeten door afgevaardigden van de oppositie. Estland kent een echt meerpartijenstelsel (tijdens de laatste in 1995 gehouden verkiezingen droegen zeven coalities en negen politieke partijen kandidaten voor). Hoewel het oprichten van een partij een gemakkelijke zaak lijkt, moet erop worden gewezen dat niet-staatsburgers niet het recht hebben hiertoe toe te treden. De politieke partijen ontvangen financiering van de staatsbegroting naargelang van hun vertegenwoordiging in het Parlement. Elke fractie beschikt kosteloos over kantoren en personeel. Het Parlement oefent de wetgevende macht uit. Het deelt zijn initiatiefrecht met de President van de Republiek (enkel voor amendementen op de Grondwet) en de regering. De President van de Republiek heeft de bevoegdheid om de Riigikogu om een tweede bespreking te verzoeken. Indien het Parlement aan zijn eerste besluit vasthoudt, kan de President de kwestie voorleggen aan het Nationale Hof. De President heeft zulks zesmaal gedaan en werd vijfmaal in het gelijk gesteld. Bepaalde onderwerpen ressorteren onder de verordenende bevoegdheid en het Parlement heeft niet het recht om zijn wetgevende macht, ook al was het maar tijdelijk, aan de regering over te dragen. Het Parlement kan besluiten tot het houden van referenda over elk onderwerp dat het van belang acht. Functioneren van het Parlement De verkiezingen van september 1992 en maart 1995 waren vrije en eerlijke verkiezingen, die in het laatste geval een machtswisseling betekenden (zie de resultaten van de laatste verkiezingen van maart 1995 in de bijlage). Het Parlement functioneert op bevredigende wijze : zijn bevoegdheden worden geëerbiedigd en de oppositie neemt ten volle aan zijn activiteiten deel. Organisatie van de uitvoerende macht De President van de Republiek wordt bij meerderheid van twee derde van de stemmen door het Parlement verkozen voor de duur van vier jaar. Indien deze meerderheid niet bij de twee eerste kiesrondes kan worden behaald, wordt een derde ronde georganiseerd tijdens welke de Riigikogu versterking krijgt van de vertegenwoordigers van de lokale 12
overheden (273 mensen). De President heeft de gebruikelijke bevoegdheden van een staatshoofd. De Eerste Minister wordt door de President benoemd en ontvangt voor de vorming van de regering, die niet meer dan 14 ministers mag omvatten, de investituur van het Parlement. De President heeft de bevoegdheid om, op verzoek van de Eerste Minister, ministers te ontslaan (artikelen 78 en 90 van de Grondwet), die eveneens persoonlijke verantwoording verschuldigd zijn jegens het Parlement. De territoriale organisatie van het staatsbestuur berust bij 15 districten (“maakond”), aan het hoofd waarvan voor vijf jaar door de regering benoemde gouverneurs staan. Deze hebben tot taak de werkzaamheden van de verschillende administraties in het district te coördineren en de activiteiten van de plaatselijke overheden te controleren. De activiteiten van de gouverneur worden rechtstreeks van de staatsbegroting gefinancierd. Er bestaat in Estland slechts één categorie plaatselijke overheden, de gemeenten (254 in getal, waarvan 45 stadsgemeenten en 209 plattelandsgemeenten), die de meeste plaatselijke overheidsdiensten beheren. Voor de bestuursorganen van de gemeenten vinden er om de drie jaar algemene rechtstreekse verkiezingen plaats. De gemeenten bezitten autonomie op begrotingsgebied en hebben het recht om belastingen te heffen. Zowel de gouverneur als de “Chancelier de la loi” controleren hun verrichtingen. Estland heeft in januari 1996 een ambtenarenstatuut ingesteld, dat ambtenaren werk garandeert. De doorzichtigheid van de administratie wordt gewaarborgd door artikel 44 van de Grondwet, dat burgers het recht op toegang tot administratieve documenten, documenten van de geheime dienst uitgezonderd, verleent. Het leger, de geheime dienst en de politie staan onder toezicht van het burgerlijk gezag, zoals blijkt uit het ontslag door de President van de Republiek eind 1995 van de opperbevelhebben van de strijdkrachten. Functioneren van de uitvoerende macht De centrale overheidsinstellingen werken goed. De plaatselijke overheden in Estland kennen een gunstig autonomiesysteem. Het ontbreekt het Estlandse overheidsapparaat aan hooggekwalificeerde krachten, met name voor juridische aangelegenheden, en het overheidsapparaat moet, het wat het bezoldigingsniveau betreft, afleggen tegen de particuliere sector. Soms rijzen er twijfels over de doelmatigheid van de politie als men afgaat op de sterke ontwikkeling van de georganiseerde misdaad en waar het gaat om corruptiebestrijding. Er worden thans grote inspanningen geleverd op het gebied van reorganisatie en modernisering. De geheime dienst wordt onder toezicht van een parlementaire commissie geplaatst. 13
Organisatie van de rechterlijke macht De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten opzichte van de andere machten is in Estland gegarandeerd. De rechters worden op voorstel van het Nationale Hof voor het leven benoemd door de President van de Republiek en kunnen slechts worden ontslagen, indien zij schuldig worden bevonden aan het plegen van een misdaad. Het Nationale Hof is, met goedkeuring van de President van de Republiek, bevoegd om kennis te nemen van klachten tegen rechters van de lagere rechtbanken; het Parlement heeft deze bevoegdheid voor de rechters van het Nationale Hof na aanhangigmaking door de “Chancelier de la loi”. Het parket blijft in toepassing van de wet van 1993 onder het gezag van de minister van Justitie ressorteren. De op voorstel van de President van de Republiek door het Parlement voor zeven jaar verkozen “Chancelier de la loi” controleert de administratieve besluiten. Hij gaat de grondwettigheid van de besluiten van de regering en de lokale overheden na en kan, indien hij van mening is dat deze besluiten niet conform zijn, deze daarop wijzen. Mocht worden geweigerd de besluiten te wijzigen dan kan de Chancelier de la loi de zaak voorleggen aan het Nationale Hof. Estland heeft geen ombudsman. Momenteel wordt een wetsontwerp bestudeerd om in deze lacune te voorzien. Het Nationale Hof, de hoogste rechtbank van Estland, die zowel de rol van appelrechter ten aanzien van de besluiten van de gewone rechtbanken als die van constitutioneel hof speelt, houdt toezicht op de grondwettigheid. Zijn President wordt door het Parlement verkozen op voorstel van de President van de Republiek. Zijn leden worden door de President van het Nationale Hof zelf benoemd. Een zaak kan, hetzij door de President van de Republiek of de “Chancelier de la loi”, hetzij door iedere staatsburger, bij het Nationale Hof aanhangig worden gemaakt. Het Nationale Hof controleert de conformiteit van wetten met de Grondwet en verdragen. Functioneren van de rechterlijke macht De voornaamste moeilijkheden waarop de rechtspraak stuit, liggen op het vlak van de bestaande onzekerheid op vele terreinen van de wetgeving over de vraag welk recht toepasselijk is en op dat van het gebrek aan ervaring van de leden van de rechterlijke macht (90 tot 95 % van deze leden werd sedert de onafhankelijkheid vervangen). Het Nationale Hof is een van de belangrijkste instellingen in Estland die zorgen voor eerbiediging van de democratie en de rechtsstaat. Het aantal tot het hof gerichte verzoeken neemt voortdurend toe, ook al zijn de meeste ongegrond.
1.2. Mensenrechten en bescherming van minderheden Estland heeft een aantal voorschriften vastgesteld om de naleving van de mensenrechten en de rechten van minderheden te waarborgen. Die naleving kan ook worden gegarandeerd door de toepassing van bepaalde internationale verdragen, met op de eerste 14
plaats het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de aanvullende Protocollen. Op grond van artikel F van het Verdrag betreffende de Europese Unie vormt dat geheel een onderdeel van het acquis : ieder land dat tot de Europese Unie wenst toe te treden moet die teksten van tevoren hebben geratificeerd. Estland, dat sinds mei 1993 lid is van de Raad van Europa, heeft in april 1996 het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de meeste aanvullende Protocollen daarop (Protocol nr. 6 over de doodstraf uitgezonderd) geratificeerd. Het land kent ook aan privépersonen de mogelijkheid toe een zaak bij het Europees Hof aanhangig te maken, wanneer zij van oordeel zijn dat de rechten waarover zij krachtens dat verdrag beschikken, zijn geschonden. Van de andere internationale verdragen tot bescherming van de rechten van de mens en van minderheden heeft Estland het Verdrag ter voorkoming van foltering en het kaderverdrag betreffende minderheden geratificeerd. Estland heeft het Europees Sociaal Handvest niet ondertekend. Het heeft wel de belangrijkste verdragen geratificeerd die op het gebied van de mensenrechten in het kader van de Verenigde Naties zijn gesloten. Krachtens artikel 123 van de Grondwet heeft een op legale wijze bekrachtigd verdrag het primaat over een tegenstrijdige nationale wet. Burgerrechten en politieke rechten Het staat in Estland eenieder vrij zich tot de rechter te wenden. Maar, hoewel het wetboek van strafrecht voorziet in een systeem van rechtsbijstand, kan deze in de praktijk niet altijd worden verstrekt. De doodstraf is in Estland niet afgeschaft; de laatste keer dat een doodvonnis werd voltrokken, was in september 1991. De President van de Republiek heeft opschorting van de toepassing van de doodstraf gedecreteerd en de minister van Justitie heeft toegezegd vóór 1 februari 1998 tot afschaffing te zullen overgaan. Voorts heeft de Estlandse regering in november 1996 een nieuw ontwerp voor een wetboek van strafrecht aangenomen waarin geen doodstraf voorkomt, dat nu bij de Riigikogu in behandeling is. Het recht om niet onrechtmatig in hechtenis te worden genomen, lijkt gegarandeerd, immers voorlopige hechtenis is beperkt tot 48 uur; daarna moet over de inhechtenishouding worden beslist door een rechtbank. Voor de nationale verkiezingen hebben alle burgers van 18 jaar en ouder kiesrecht. Voor plaatselijke verkiezingen daarentegen hebben al degenen die op legale wijze in Estland verblijven stemrecht, maar enkel Estlandse staatsburgers hebben passief kiesrecht. De vrijheid van vereniging is gewaarborgd, getuige de bloei van verenigingen (het land telt 4.000 verenigingen en 200 stichtingen). Niet-staatsburgers kunnen dan wel geen lid van een politieke partij worden, maar wel van een vereniging. De vrijheid van vergadering is eveneens verzekerd. De vrijheid van meningsuiting komt tot uiting in een vrije en dynamische pers (vergelijk de door de pers gespeelde rol bij het aan het licht brengen van de illegale afluisterpraktijken 15
die de val van de regering in oktober 1995 veroorzaakte). Het pluralisme van de audiovisuele media wordt verzekerd door het naast de openbare radio-omroep en het openbare televisienet bestaan van 29 particuliere radio- en vijf particuliere televisieomroepen, (twee nationale en drie lokale). Een raad voor radio- en televisieuitzendingen beheert de openbare netten en benoemt hun directeuren. Het eigendomsrecht wordt door de Grondwet gewaarborgd (artikel 32) en vroegere eigenaren zijn schadeloosgesteld voor onder het communistisch regime uitgevoerde onteigeningen, hoewel er klachten zijn over het niveau van de toegekende schadeloosstelling. Voorts zien de rechtbanken nauw toe op eerbiediging van het recht van eigendom, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het besluit van het Nationale Hof om in 1995 kritiek uit te oefenen op de nationalisering door de regering van eigendommen die eerder in het bezit van de Sovjet-autoriteiten waren; het hof is van mening dat deze eigendommen moeten worden teruggegeven aan hun oorspronkelijke eigenaren. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt verzekerd door de noodzaak te beschikken over een huiszoekingsbevel van een procureur of rechter alvorens tot huiszoeking te kunnen overgaan. Estland heeft in februari 1997 het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen bekrachtigd en het Parlement heeft terzelfder tijd een wet op de toepassing van deze tekst in het land aangenomen. Met deze belangrijke stap vooruit wordt een eind gemaakt aan de voorheen bestaande situatie waarin asielzoekers werden beschouwd als illegale immigranten en vaak onder slechte voorwaarden werden gedetineerd. Er hebben zich gevallen van slechte behandeling voorgedaan, met name tijdens de voorlopige hechtenis. Estland voert een moderniseringsprogramma uit dat evenwel stuit op de relatieve ontoereikendheid van financiële middelen. Economische, sociale en culturele rechten Het recht op een bestaansminimum en sociale zekerheid wordt gewaarborgd door artikel 28 van de Grondwet. Vakbondsvrijheid wordt onbeperkt gegarandeerd in Estland, waar de meeste bij een vakbond aangeslotenen zijn verenigd in twee nationale vakverbonden. Het percentage van bij een vakbond aangeslotenen bedraagt 30 % in het land. De Grondwet erkent het recht om te staken (artikel 29 van de Grondwet), maar staken is verboden bij de overheidsdiensten (de staat en de plaatselijke overheden), de strijdkrachten, de rechterlijke macht en de nooddiensten en in de particuliere sector, wanneer er onderhandelingen gaande zijn over een collectieve overeenkomst of haar geldigheid. De vrijheid van onderwijs en van godsdienst zijn in Estland gewaarborgd. Rechten en bescherming van minderheden Bij de beoordeling van de situatie van de minderheden in Estland moet onderscheid worden gemaakt tussen de rechten en bescherming verband houdende met het behoren tot 16
een etnische en culturele gemeenschap, los van de nationaliteit die men bezit, en de verschillen in persoonlijk statuut als gevolg van het niet-bezitten van het Estlandse staatsburgerschap. In dit verband is de door Estland gegeven definitie van het begrip minderheid in zijn verklaring, die de neerlegging van de akte van bekrachtiging van de kaderovereenkomst van de Raad van Europa over minderheden begeleidde, niet pertinent, omdat in de onderhavige evaluatie eveneens rekening moet worden gehouden met de situatie van niet-staatsburgers. In Estland maken minderheden, mede omvattende de niet-staatsburgers, bijna 35 % van de bevolking uit, waarvan ongeveer 28 % Russen, 2,7 % Oekraïners en 1,5 % Wit-Russen zijn. Deze bevolking woont voornamelijk in Tallinn en in het noordoosten van het land (de Narva-Sillamae-regio), waar zij op sommige plaatsen wel 95 % van de totale bevolking uitmaakt (Narva). Van de eerdergenoemde 35 % heeft 23 % - dat wil zeggen ongeveer 335.000 mensen die voor het overgrote deel van Russische oorsprong zijn - niet de Estlandse nationaliteit; 8 % heeft voor de Russische nationaliteit gekozen, terwijl 13 % bestaat uit voormalige Sovjetburgers die nu geen nationaliteit meer bezitten. Het na 1945 door de Sovjet-Unie gevoerde beleid van russificatie is in hoge mate verantwoordelijk voor de huidige situatie (bij de volkstelling van 1934 bedroeg het aantal Estlanders 88,2 % en het aantal Russen 8,2 %, in 1959 bedroeg het aantal Estlanders 74,6 % en het aantal Russen 20,1 % en in 1979 bedroeg het aantal Estlanders 64,7 en het aantal Russen 27,9 %). Ten aanzien van de verwerving van de Estlandse nationaliteit zij opgemerkt dat de wet van april 1995 eist dat om deze nationaliteit te verwerven een examen moet worden afgelegd, tijdens hetwelk de kandidaat moet tonen het Estlands te beheersen en een zekere kennis van de geschiedenis en de instellingen van het land te bezitten. Sedert 1992 hebben ongeveer 90.000 mensen de Estlandse nationaliteit verworven. De invoering van de nieuwe naturalisatieprocedure, ingesteld bij de wet van april 1995, ging gepaard met een vermindering van het jaarlijks aantal naturalisaties (volgens de ramingen van de Estlandse autoriteiten zullen in 1997 ongeveer 7.000 mensen de Estlandse nationaliteit verkrijgen). Het aantal kandidaten lijkt ook nogal gering. In dit tempo zal een groot deel van de Estlandse bevolking nog lang allochtoon of statenloze blijven. Er zijn verscheidene elementen die deze situatie verklaren. Het examensysteem is herhaaldelijk aangeklaagd als zijnde te moeilijk. Dit zou het geringe aantal kandidaten dat zich ervoor opgeeft, verklaren. Ook de kosten om zich voor dit examen in te schrijven, zijn betrekkelijk hoog. Voorts vormt de regel dat een kandidaat na de indiening van zijn naturalisatieverzoek een jaar moet wachten tot hij de test kan afleggen een beperkend element dat wellicht geen absolute noodzaak meer is, nu het aantal verzoeken zo gering is. Ook kan het niet-bezitten van de Estlandse nationaliteit in bepaalde gevallen een voordeel blijken (geen verplichte militaire dienst in Estland), dit kan tevens een verklaring zijn voor het geringe aantal naturalisatieverzoeken. De Estlandse autoriteiten hebben enkele verbeteringen doorgevoerd. Zo zorgden nieuwe, vanaf 1 januari 1997 geldende, regels voor verlaging van de moeilijkheidsgraad van de tests. De slaagpercentages (tussen de 80 en 90 %) blijken hoe dan ook bevredigend. Voorts behoeven ouderen sedert 1995 geen schriftelijke test in het Estlands meer af te leggen, maar wordt hun enkel een mondelinge test afgenomen. 17
De grootste tekortkoming van het huidige systeem is de ontoereikendheid van de de Russischsprekenden ter beschikking gestelde middelen om Estlands te leren ten einde zich op het naturalisatie-examen voor te bereiden. Het aantal leraren Estlands in de vooral door Russischsprekenden bevolkte regio’s en de inschrijvingskosten voor deze cursussen zijn nog steeds hoog. Op dit gebied moeten er nog grote inspanningen worden geleverd om het tempo van de naturalisaties in de toekomst te kunnen volhouden. Vanaf 1996 wordt het door de Estlandse regering ondernomene gesteund door het Phare-programma (in december 1996 gestart programma van 1,4 miljoen ecu). De Estlandse autoriteiten moeten bezien hoe in Estland geboren statenloze kinderen gemakkelijker naturalisatie kunnen verkrijgen, met name in het vooruitzicht van de toepassing binnenkort van het in het kader van de Raad van Europa gesloten Europees Verdrag over de nationaliteit. De wet van 1993 heeft voor de “niet-staatsburgers” voor duidelijke regels gezorgd. Zo is de afgifte van “paspoorten voor buitenlanders” in volle gang, waarmee waarschijnlijk een oplossing wordt geboden voor bepaalde praktische moeilijkheden, met name voor wat betreft het vrije verkeer. Op het gebied van de verblijfsvergunningen zijn de Estlandse autoriteiten overgegaan tot de systematische verstrekking van tijdelijke verblijfsvergunningen (met een geldigheidsduur van vijf jaar) aan alle buitenlanders, inclusief aan hen die reeds vóór 1 juli 1990 in Estland verbleven. De afgifte van permanente vergunningen zou een veel positiever effect hebben gehad en zou gunstiger zijn geweest voor het concrete plan, met name voor wat betreft het recht om zijn gezinsleden of vrienden naar Estland uit te nodigen. De Estlandse autoriteiten hebben echter toegezegd deze vergunningen, wanneer zij komen te vervallen, automatisch te zullen verlengen en de regering heeft bij het Parlement een amendement op de wet op buitenlanders ingediend met het oog op de verstrekking met ingang van 1998 van permanente verblijfsvergunnigen aan bepaalde buitenlanders. Er gelden zekere beperkingen voor buitenlanders, zo kunnen slechts Estlandse staatsburgers zitting hebben in de besturen van bepaalde bedrijven en lid worden van politieke partijen. Ten aanzien van overheidsfuncties bepaalt de wet van januari 1995 weliswaar dat enkel Estlanders het recht hebben om ambtenaar te zijn, maar er zijn overgangsbepalingen getroffen om buitenlanders in staat te stellen in functie te blijven, terwijl zij het nodige doen in het kader van de naturalisatieprocedure (vergelijk bijvoorbeeld hetgeen geldt bij de politie). Tenslotte zij erop gewezen dat nietstaatsburgers stemrecht hebben bij plaatselijke verkiezingen, hetgeen thans in Europa vrijwel nog iets ongekends is en een doelmatige bijdrage levert aan de integratie van nietstaatsburgers en de bescherming van hun rechten. De algehele situatie van de Russischsprekende minderheid (ongeacht of de daarvan deel uitmakende mensen al dan niet de Estlandse nationaliteit bezitten) is dat de rechten van deze minderheid worden geëerbiedigd en beschermd. Voorts doen zich geen grote problemen voor in de betrekkingen tussen Estlanders en de Russische minderheid. Voor minderheden bestaan er geen bijzondere regels inzake parlementaire vertegenwoordiging. Niettemin hebben zes afgevaardigden behorende tot de partij die de belangen van de Russischsprekende minderheid vertegenwoordigt zitting in de Riigikogu. 18
Tevens beschikt de Russische minderheid op grond van het aan buitenlanders voor plaatselijke verkiezingen verleende stemrecht over vertegenwoordigers in de gekozen gemeenteraden van steden waar deze minderheid omvangrijk is (zo levert zij in Tallin bijvoorbeeld 16 van de 64 gemeenteraadsleden). In juli 1993 werd een rondetafelbijeenkomst ingesteld van vertegenwoordigers van alle minderheden om voor hen van belang zijnde vraagstukken te behandelen. Voorts machtigt de wet van oktober 1993 minderheden tot de oprichting van autonome instellingen om hun cultuur en tradities in stand te houden. Tevens benoemde de huidige Estlandse regering een minister voor interetnische betrekkingen. Het gebruik van nationale talen is voor de rechtbank en in de betrekkingen met de overheid in districten waar de minderheid in de meerderheid is, toegestaan. Ook beschikt de Russische minderheid over vele media die haar nationale taal bezigen (drie dagbladen en twee weekbladen in Tallin, drie radio-omroepen, waarvan één een openbare omroep is, en vele uitzendingen in het Russisch op openbare en particuliere televisienetten). Op onderwijsgebied biedt Estland met steun van de overheid de mogelijkheid tot onderricht in het Russisch op alle niveaus. Dit systeem, waarvan het de bedoeling is dat het slechts tot het jaar 2000 zal duren, zou voor onbepaalde tijd moeten gelden. Het gebrek aan personeel dat onderricht kan geven in het Estlands, met name in de regio’s waar vele Russischsprekenden wonen, blijft een fundamentele kwestie, die de huidige plannen van het ministerie van Onderwijs om het aantal leerpakketten dat op scholen van minderheden in het Estlands wordt gegeven te verhogen, dreigt te dwarsbomen. De regering bestudeert thans een programma dat ervoor moet zorgen dat leerlingen die scholen bezoeken waar het onderricht in het Russisch plaatsvindt, het vereiste niveau in het Estlands bereiken om deel te kunnen nemen aan het openbaar hoger onderwijs in Estland.
1.3 Algemene evaluatie De politieke instellingen van Estland functioneren naar behoren en in stabiele omstandigheden. Zij respecten de grenzen van elkaars bevoegdheden en werken samen. De verkiezingen van 1992 en 1995 waren vrij en eerlijk, en hebben in het laatste geval tot een machtswisseling geleid. De oppositie speelt een normale rol bij het functioneren van de instellingen. De werking van het rechtssysteem moet verder worden verbeterd en de corruptiebestrijding moeten worden geïntensiveerd. Er zijn geen grote problemen betreffende eerbiediging van de fundamentele rechten. Estland moet echter maatregelen nemen om de naturaliseringsprocedures te versnellen zodat de Russisch-sprekenden die nog geen staatsburger zijn beter in de Estlandse maatschappij kunnen integreren. Estland bezit de kenmerken van een democratie, met stabiele instellingen die de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten garanderen.
19
2. Economische criteria Bij het onderzoek van de economische situatie en de vooruitzichten van Estland heeft de Commissie zich in het bijzonder laten leiden door de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van juni 1993 volgens welke een land dat lid wil worden van de Europese Unie over een functionerende markteconomie dient te beschikken en het hoofd moet kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Europese Unie. In dit deel van het advies wordt derhalve een beknopt overzicht gegeven van de economische situatie en de achtergronden, evenals van de vooruitgang die in Estland is geboekt in belangrijke sectoren van de economische hervorming (liberalisatie van het prijsmechanisme en de handel, stabilisering van de economie, herstructurering, hervorming van de financiële sector) en op het gebied van de economische en sociale ontwikkeling. Tot besluit volgt een algemene evalutatie van de situatie in Estland in het licht van de door de Europese Raad gestelde criteria en een overzicht van de vooruitzichten en prioriteiten van de verdere hervormingen.
2.1.
Economische situatie
Achtergrond Estland telt 1,5 miljoen inwoners en had in 1995 een bruto binnenlands product (BBP) van ongeveer 6 miljard ecu (uitgedrukt als kooppariteit). De bevolking bedroeg ongeveer 0,4% van de totale bevolking van de Europese Unie, terwijl de economie slechts 0,1% van die van de Unie vertegenwoordigde. Het BBP per hoofd van de bevolking bedroeg ongeveer 23% van het EU-gemiddelde. Estland is sedert juni 1992 waarnemer bij de GATT en heeft in maart 1994 om toetreding verzocht. De aanvraag van dit land voor het lidmaatschap van de WTO wordt momenteel onderzocht. Vooruitgang bij de economische hervorming In de tussenoorlogse periode was Estland een volledig in de wereldeconomie geïntegreerde onafhankelijke staat. In 1940 werd het land onder dwang bij de Sovjet-Unie ingelijfd, waarna een systeem van centrale planning werd ingevoerd. 50 jaar Sovjetbewind hebben de economische integriteit van Estland vernietigd. De daaruit voortvloeiende structuur van de economie was gebaseerd op de invoer van arbeidskrachten, voornamelijk uit Rusland, en op sterke handels- en productiebetrekkingen met de Sovjet-Unie. Hierdoor veranderde het land van een landbouweconomie in een door zware industrie gedomineerde economie. Een betrekkelijk goed ontwikkelde infrastructuur, in combinatie met een goed opgeleide arbeidskracht bevorderde de totstandkoming van een vrij geavanceerde economie, waardoor Estland één van de meest ontwikkelde republieken van de Sovjet-Unie werd. Het verlangen naar economische en politieke onafhankelijkheid was in Estland altijd aanwezig. In de jaren 80 werd deze druk geleidelijk groter, hetgeen voor de opperste Sovjet van de USSR in 1989 aanleiding was een wet inzake economische onafhankelijkheid goed te keuren. Deze wet effende het pad naar economische 20
hervorming op diverse gebieden, waaronder het prijs- en loonbeleid, het fiscale beleid en de financiële sector. De economische hervormingen bereikten een kritiek punt met de hervorming van de valuta en de invoering van een nationale munteenheid in juni 1992. Niettegenstaande herhaalde regeringswijzigingen wordt bij deze hervormingen tot op heden nog steeds dezelfde koers gevolgd. Zij zijn gebaseerd op een liberaal economisch beleid, het bevorderen van de mededinging en een open economie met minimale overheidsinterventie. Het land heeft snel vooruitgang geboekt op het gebied van de binnenlandse economische liberalisering, de privatisering en de invoering van een liberale regeling voor externe betalingen zowel voor lopende transacties als voor kaptitaaltransacties. Evenals in andere Sovjetrepublieken waren de meeste ondernemingen in Estland in handen van de overheid en in mindere mate van bepaalde collectiviteiten. Particuliere ondernemers kwamen vrijwel niet voor. Na de onafhankelijkheid in 1991 heeft de particuliere sector zich zeer snel ontwikkeld. Vrijwel alle kleine en grote ondernemingen werden geprivatiseerd en de overheid heeft een ambitieus programma uitgewerkt voor het verkopen van de resterende overheidsbedrijven. Het aandeel van de particuliere sector in het BBP werd medio 1966 op 70% geraamd. Directe buitenlandse investeringen De directe buitenlandse investeringen hebben een hoge vlucht genomen en bereikten in de periode 1989-1996 een omvang van 459$ per hoofd van de bevolking. 1996 was wat dit betreft echter een minder gunstig jaar. De directe buitenlandse investeringen namen in dat jaar af tot slechts 70 miljoen dollar in vergelijking met 204 miljoen dollar in 1995 en van 5,6% van het BBP in 1995 tot 1,6% in 1996. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te wijzen, namelijk een wijziging van de officiële denominatie die resulteerde in een minder ruime definitie van het begrip directe buitenlandse investering en een vertraging van het privatiseringsproces. De investeringen in aandelen en de door banken uitgegeven buitenlandse obligaties namen in 1996 toe. De Estlandse directe buitenlandse investeringen in derde landen vooral de andere Baltische landen en Rusland, kenden vorig jaar bovendien een explosieve groei. Economische structuur De landbouw is van oudsher één van de belangrijkste sectoren van de Estlandse economie. Deze sector vertegenwoordigt momenteel 8% van de bruto toegevoegde waarde en levert 8% van alle arbeidsplaatsen. De levensmiddelenindustrie levert ongeveer een derde van het bruto industrieel product. De visserij is de derde grootste sector van de levensmiddelenindustrie. Aan het begin van het hervormingsproces werden in één keer alle rechten afgeschaft - een radicale toepassing van het algemene beginsel van de vrijhandel op de landbouwsector. Voor een beperkt aantal landbouwproducten worden thans evenwel beschermende maatregelen overwogen. De restitutie van de eigendomsrechten op landbouwgronden heeft een aantal betrekkelijk onrendabele particuliere landbouwbedrijven doen ontstaan met een gemiddelde oppervlakte van ongeveer 21 ha in 1996. De gemiddelde omvang van de landbouwbedrijven loopt de laatste jaren terug. Hoewel na de oorspronkelijke restituties een aantal fusies hebben plaatsgevonden zal het toch nog jaren duren voor de particuliere landbouwsector opnieuw doeltreffend en concurrerend werkt. 21
De industriële sector kende in het Sovjettijdperk een snelle groei. In 1991 vertegenwoordigde deze sector ongeveer 40% van het BBP en leverde hij meer dan 30% van de arbeidsplaatsen. De overgang van een al te energie-intensieve productiestructuur die sterk afhankelijk was van de Comecon-markten, naar een structuur die meer in overeenstemming is met de natuurlijke hulpbronnen en comparatieve voordelen van dit land is nog niet voltooid. De industriële productie zou naar schatting tussen 1992 en 1994 met meer dan 60% zijn gekrompen, met name door het verbreken van de traditionele handelsbetrekkingen, de gevolgen van de plotselinge veranderingen in de omstandigheden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt en het oprichten van handelsbelemmeringen door Rusland. Het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde daalde dientengevolge in 1995 tot 23%. De dienstensector breidt zich zeer snel uit en vertegenwoordigt thans ongeveer twee derde van de totale bruto toegevoegde waarde. De groothandel en de kleinhandel, het toerisme, het vervoer en de communicaties zijn de meest dynamische sectoren. Vooral het toerisme is voor Estland bijzonder belangrijk geworden. Alleen al in 1996 bezochten 2,5 miljoen toeristen, waaronder 67% Finnen, het land. Het gaat daarbij vooral om ééndagstoerisme. Inkomsten uit toerisme zijn zeer belangrijk voor de betalingsbalans : het overschot op de reisbalans vertegenwoordigde in 1995 70% van het overschot op de dienstenbalans en 39% van het tekort op de handelsbalans. Voor de drie eerste kwartalen van 1996 bedroegen deze cijfers respectievelijk 75% en 41%.
Belangrijkste indicatoren van de economische structuur (gegevens voor 1996 tenzij anders vermeld) Bevolking
miljoen
BBP per hoofd PPS-ECU (1995) % van het gemiddelde voor de EU van 15 procenten (1995)
1.5 3900 23
Aandeel van de landbouw in: bruto toegevoegde waarde werkgelegenheid
procenten (1995) procenten (1995)
8 7
Bruto buitenlandse schuld (BBP)
procenten
6
Uitvoer van goederen en diensten/BBP
procenten
73
Directe buitenlandse investeringen
miljard $ ECU per hoofd Bron: Diensten van de Commissie, nationale bronnen, EBRD
0.6 366
Het aandeel van het midden- en kleinbedrijf is snel toegenomen, vooral in de exportsector. Als gevolg van de problemen die zich bij de registratie van de ondernemingen hebben voorgedaan, zullen alle bedrijven zich op 1 september 1997 opnieuw moeten laten registreren. Meer dan de helft van alle registraties in het oude register, dat zal worden vervangen door het handelsregister, hadden betrekking op lege vennootschappen die niet langer operationeel waren. De verwachting is dat de nieuwe voorschriften tot een toename van het aantal vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en toename van het aantal 22
op de beurs genoteerde bedrijven zal leiden. Administratieve besluiten, zoals het opheffen van de prijscontroles op alcoholhoudende dranken in december 1995, kunnen derhalve een aanzienlijke invloed hebben op de maandelijke inflatiepercentages. Liberalisering Prijsregeling De liberalisering van de prijzen, waarmee in 1989 een aanvang werd gemaakt, was in 1992 vrijwel voltooid. De resterende prijzencontroles hebben betrekking op de de land- en de bosbouw, schalie-olie, geneesmiddelen en openbare diensten. De prijzen van een beperkt aantal diensten (bijvoorbeeld huren en openbaar vervoer) worden op gemeentelijk niveau gecontroleerd. De administratieve prijsregelingen gelden voor ondernemingen met een monopoliepositie op gebieden zoals de energie en watervoorziening en de rioleringsdiensten. Deze goederen en diensten vertegenwoordigen tesamen ongeveer 25% van de producten waarop de index van de consumentenprijzen gebaseerd is. Handelsstelsel Estland heeft onmiddellijk na de onafhankelijkheid een aanvang gemaakt met de afbraak van het uiterst restrictieve van de Sovejt-Unie geërfde handelsstelsel. Het land heeft momenteel één van de meest liberale handelsstelsels ter wereld. Invoerrechten bestaan enkel voor huiden en pelterijen en accijnzen worden enkel geheven van automobielen, motorfietsen, rijwielen en pleziervaartuigen. Er zijn echter plannen om voor een beperkt aantal landbouwproducten opnieuw beschermende maatregelen in te voeren. Dit mag niet worden beschouwd als een wijziging van het liberale karakter van de handelspolitiek doch veeleer als een antwoord op de zeer specifieke problemen van de landbouwsector. De quantitatieve beperkingen en de invoersubsidies dienen enkel voor statistische doeleinden en leggen geen beperkingen op. De uitvoerrechten werden volledig afgeschaft, behalve voor cultuurgoederen. Estland heeft geen exportsubsidies en de weinig resterende uitvoercontingenten werden einde 1994 afgeschaft. Estland heeft sedert juni 1992 de status van waarnemer bij de WTO (en voordien bij het GATT). Een werkgroep die werd opgericht om het volledige lidmaatschap voor te bereiden is in maart 1994 met zijn werkzaamheden begonnen. Sedert 1 januari 1995 heeft Estland een vrijhandelsovereenkomst met de Europese Unie. Estland heeft bovendien vrijhandelsovereenkomsten gesloten met de EVA-landen en heeft het lidmaatschap van de Centraal Europese Vrijhandelsovereenkomst (CEFTA) aangevraagd. Het land heeft bovendien nog een aantal andere bilaterale overeenkomsten gesloten. Sedert 1 april 1996 is de vrijhandelsovereenkomst met de Baltische buurlanden Letland en Litouwen van kracht. Op 1 januari 1997 werd deze overeenkomst uitgebreid tot de handel in landbouwproducten. De bedoeling is op langere termijn een volledige douane-unie tot stand te brengen. De regeling voor de deviezen-handel Sedert de oprichting van zijn valutacommissie (zie verder) in 1992 is de nationale munteenheid de kroon volledig converteerbaar voor lopende rekeningtransacties. Deze situatie werd in 1994 met de aanvaarding door Estland van verplichtingen die uit artikel 23
VIII van het IMF voortvloeien. De centrale bank garandeert de converteerbaarheid van in kronen luidende bankbiljetten en reservedeposito’s in Duitse mark en vice versa tegen een koers van 8 Estlandse kronen voor 1 Duitse mark. Transacties in 13 andere buitenlandse valuta worden gesteund. Particulieren kunnen rekeningen in vreemde valuta openen in binnenlandse en buitenlandse banken. De meeste terugbetalingen van leningen bij binnenlandse banken dienen echter in DM te geschieden. De wet op de veiligheid van de Estlandse kroon bepaalt dat de “Eesti Pank” (centrale bank) niet bevoegd is de valuta te devalueren. Een dergelijke beslissing kan uitsluitend door het Parlement worden genomen, hetgeen de geloofwaardigheid van de wisselkoers versterkt. Stabilisatie van de economie Binnenland Na een sterke daling van de productie na de onafhankelijkheid begon in het tweede halfjaar van 1993 het economisch herstel. Estland kende vervolgens een vrij snelle groei die in 1995 4,3% bedroeg in reële termen. De eerste cijfers voor 1996 wijzen op een reële groei van dezelfde omvang. Een grondige beoordeling van de economische prestaties van het land in het recente verleden is echter bijzonder moeilijk omdat het statistisch apparaat nog vrij primitief is. Sedert 1992 voert Estland een opmerkelijk consequent economisch beleid. Dit is grotendeels toe te schrijven aan de consensus tussen de beleidsmakers over de basisbeginselen van een strategie die erop gericht is het land te moderniseren en dit in de Europese Economie en de wereldeconomie te integreren. De door de valutacommissie opgelegde discipline speelt echter eveneens een rol. De valutacommissie die in juni 1992 werd opgericht beperkt de mogelijkheden van de autoriteiten om in het economisch beleid te interveniëren. In dit systeem doen de autoriteiten vrijwillig afstand van hun discretionaire bevoegdheid over de geldvoorraad, wordt een systeem van vaste wisselkoersen toegepast en dient elke verhoging van de basisgeldhoeveelheid volledig te worden gecompenseerd door een toename van de deviezenreserves. Daar komt nog bij dat volgens het systeem van de valutacommissie zoals dat in Estland wordt toegepast noch de lokale autoriteiten noch de centrale overheid geld kunnen lenen van de centrale bank. Leningen van de centrale bank aan handelsbanken zijn beperkt tot nauwkeurig omschreven noodsituaties.
24
Belangrijkste economische tendensens
1994
1995
1996
Reële groei van het BBP
procenten
-1.8
4.3
4.0
Inflatiepercentage jaargemiddelde december tot december
procenten procenten
47.7 41.7
29.0 28.9
23.1 14.8
procenten IAO-definitie
7.6
NA
10.2*
Algmene balans van de overheidsbegroting
procenten van BBP
1.3
-1.2
-1.5
balans van de lopende rekening
procenten van BBP
-7.1
-5.1
-10.2
Verhouding buitenlandse schuld/ uitvoer
procenten
9.7
9.1
9.2
Directe buitenlandse investeringen
perocenten van BBP
9.2
5.6
1.6
Werkloosheid, einde van het jaar
* Vierde kwartaal
Het currency board mechanisme heeft ervoor gezorgd dat de wisselkoersen stabiel bleven en de inflatie laag. Het heeft ook bijgedragen tot de fiscale discipline. Na de invoering van het currency board systeem daalde de inlatie in snel tempo. Na een stagnatie in 1995 en de eerste maanden van 1996, die moet worden toegeschreven aan de deregulering en de verhoging van de indirecte belastingen, ging de inflatie van de consumentenprijzen verder omlaag en het inflatiepercentage is sedert einde 1996 in snel tempo blijven dalen tot 9,1% op jaarbasis in maart 1997. De exportprijzen zijn eveneens in lichte mate gestegen. De geregistreerde werkloosheid is vrij laag en tamelijk stabiel. Het aantal werkloze werkzoekenden dat einde februari 1997 in de arbeidsbureaus geregistreerd was beliep 4,4% van de arbeidskrachten. Het aantal personen dat in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering is veel kleiner. De beroepsbevolking neemt af als gevolg van de emigratie van het gedeelte van de Russische bevolking en de dalende participatiegraad. Volgens de IAO-definitie is de werkloosheid echter veel groter, namelijk 11,6% aan het einde van het eerste kwartaal van 1997. Externe handel De externe handel wordt gekenmerkt door een toenemend tekort op de handelsbalans, dat in 1996 meer dan 24% van het BBP bedroeg - hetgeen bijzonder veel is (hoewel de algemene verslechtering van de balans ten dele aan een wijziging van de statistische methodologie in 1996 moet worden toegeschreven). Het grootste gedeelte van de uitvoer bestaat uit verwerkte producten en er heeft een aanzienlijke verschuiving plaatsgevonden van levensmiddelen naar electronica en computerapparatuur. Een derde van de uitvoer houdt rechtstreeks verband met de invoer, hetzij in het kader van veredelingsverkeer, hetzij in het kader van doorvoer. Een groot overschot op de dienstenbalans compenseerde 25
totnogtoe de negatieve gevolgen van het handelstekort voor de lopende rekening - die niettemin sedert 1994 een tekort vertoont. Het overschot op de dienstenbalans is grotendeels en in toenemende mate te danken aan het toerisme uit Finland, hoewel het grotendeels om dagtoerisme gaat. De deviezenreserves zijn sedert de invoering van het currency board systeem aanzienlijk toegenomen. De grondslag hiervoor werd gevormd door het herstel van de historisch goudreserves door de Westerse centrale banken in 1991. Op het huidig niveau dekken deze reserves echter minder dan drie maanden invoer. Estland heeft aan zijn relatie met de voormalige Sovjet-Unie geen buitenlandse schuld overgehouden. Aan het einde van 1996 bedroeg de buitenlandse schuld ongeveer 300 miljoen dollar, dit is bij benadering ongeveer 5,6% van het BBP. De schuld/uitvoerverhouding is vrijwel constant gebleven op een laag niveau evenals de schuld/schuldendienst verhouding. Structurele verandering Buitenlandse handel De afhankelijkheid van de markt van de voormalige Sovjet-Unie en het handelsverkeer werd geleidelijk meer en meer op de markten van het Westen gericht. De landen van de Europese Unie nemen thans meer dan twee derde van de Estlandse handel voor hun rekening. Finland is in de plaats getreden van Rusland als de belangrijkste handelspartner hoewel Rusland, niettegenstaande zijn hoge tarieven, nog steeds een grote importeur van Estlandse producten is. Een groot gedeelte van de uitvoer bestaat uit verwerkte producten. De toenemene appreciatie van de plaatselijke valuta ten opzichte van de Europese munteenheden was er in 1996 de oorzaak van dat de handel enigszins naar andere transitielanden en niet-Europese regio’s werd verlegd. Zo is bijvoorbeeld de uitvoer naar transitielanden in Oost- en Midden-Europa toegenomen van 14% tot 15,6% van de totale uitvoer en is het aandeel van Azië in de Estlandse handel eveneens aanzienlijk toegenomen. Het assortiment van export-goederen is evenwel beperkt; en het aandeel van wederuitvoer is groot (33,7 % in 1996 en 45,9 in het eerste kwartaal van 1997). Dit illustreert dat Estonia een transietland is evenals een verwerkingsland (voornamelijk in de textielindustrie), gezien de lage arbeidskost. Hout en producten uit hout, verwerkte landbouwproducten en textiel vertegenwoordigen meer dan 40 % van de totale uitvoer in 1996. De toevloed van directe buitenlandse investeringen en van ander kapitaal heeft ervoor gezorgd dat de algemene betalingsbalans totnogtoe een overschot vertoont. Arbeidsmarkt De werkgelegenheid loop sedert 1992 gestaag terug. De meeste arbeidsplaatsen gaan verloren in de industrie en de landbouw. De gevolgen hiervan voor de werkloosheid worden evenwel beperkt door een sterke daling van het aantal werkzoekenden (als gevolg van de emigratie van het Russische gedeelte van de bevolking), de emigratie van Estlandse arbeiders (vooral naar Finland) en de verminderde participatiegraad. De werkloosheid 26
wordt op 5% geraamd, maar dit percentage omvat niet de werkzoekenden die slechts tijdelijk werk hebben. Bij een recent onderzoek werd op basis van de IAO-methode de werkgelegenheid in het eerste kwartaal van 1997 op 11,6% van het totale arbeidspotentieel geraamd. De bijdrage van de werkgevers aan de sociale zekerheid bedraagt 33% van de lonen en salarissen. Het is de werkgevers niet toegestaan hun werknemers minder te betalen dan het minimumloon dat geldt voor personen met een voltijdse overheidsbetrekking. Het minimum uurloon bedraagt 4 kroon en het minimum maandsalaris 860 kroon (45 ECU). Openbare financiën Het basisbeginsel van het begrotingsproces in Estland is het begrotingsevenwicht op het niveau van de centrale overheid. Dit beginsel werd totnogtoe nageleefd. De belastingstructuur heeft diverse wijzigingen ondergaan. De BTW werd in 1992 ingevoerd. Het tarief werd in 1994 gewijzigd en bedraagt thans 18%. Voor de persoonlijke inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting geldt een éénheidstarief van 26%. Voor de persoonlijke inkomstenbelasting wordt een minimale belastingaftrek toegestaan. De globale belastingdruk wordt op 34 à 36% van het BBP geraamd. Het aandeel van de belastingen in de totale loonsom wordt voor het vierde kwartaal van 1995 op 41% geraamd, waarvan 60% bijdragen aan de sociale zekerheid. Na de onafhankelijkheid heeft een ingrijpende decentralisatie plaatsgevonden. Een derde van alle overheidsuitgaven komt voor rekening van de lokale autoriteiten. Door de hoge uitgaven van deze autoriteiten is het algemene begrotingstekort in 1996 namelijk toegenomen tot ongeveer 1,6% van het BBP en deze begroting in tegenstelling tot voortgaande jaren derhalve niet meer in evenwicht. Bedrijfsleven : privatisering en herstructurering De privatiseringen hebben in snel tempo plaatsgevonden en tegen einde 1996 waren vrijwel alle grote ondernemingen verkocht, met uitzondering van die in de vervoerssector, de telecommunicaties en de energiesector. Het privatiseringsproces is in handen van het privatiseringsbureau en is gebaseerd op de privatiseringswet van 1993. Hoewel de wet in diverse wijzen van privatisering voorziet, vond deze meestal plaats door middel van offertes met daaraan voorafgaand onderhandelingen waaraan ook buitenlandse gegadigden konden deelnemen. Deze privatiseringsstrategie, die verkoop aan strategische investeerders veeleer dan aan het management en het personeel van de ondernemingen bevorderd, heeft ertoe bijgedragen dat Estland zeer aantrekkelijk is geworden voor directe buitenlandse investeringen. De privatisering van het midden- en kleinbedrijf was tegen einde 1995 vrijwel voltooid. In 1991 werd hiervoor een wet gestemd die in 1992 werd geamendeerd en die verkoop aan het personeel en veilingen mogelijk maakte. Aan het publiek werden privatiseringsvouchers uitgereikt. Deze vouchers kunnen voor de privatisering van woningen en grond worden gebruikt evenals voor de aankoop van aandelen. De handel in deze vouchers is beperkt. Met de privatisering van het woningenbestand werd einde 1993 een aanvang gemaakt. De 27
verwachting was dat de meeste woningen door middel van privatiseringsvouchers zouden geprivatiseerd worden maar als gevolg van onzekerheid over het eigendomsrecht bij de restitutie van de eigendommen verloopt deze privatisering vrij langzaam. De overheid heeft zich er ook toe verbonden alle personen die vóór 1940 onroerend goed bezaten in Estland door restitutie van hun bezittingen of door middel van vouchers schadeloos te stellen. In de toekomst zal de privatisering vooral gericht zijn op de verkoop van openbare nutsbedrijven, met inbegrip van ondernemingen in de energiesector, het gedeelte van de Estlandse telecommunicatiemaatschappij dat nog niet geprivatiseerd is, de spoorwegen en de havens. De staat is voornemens afstand te doen van ondernemingen waarin hij nog een minderheidsparticipatie heeft, zoals met Estlandse tabak, Estlands gas en andere. De herstructurering van de geprivatiseerde ondernemingen geschiedt door de investeerders, meestal op basis van bedrijfsplannen die bij het indienen van de offertes werden voorgelegd. Nadat in 1992 de faillissementswetgeving werd aangenomen is een groot aantal faillissementsprocedures ingeleid, vooral in verband met landbouwcoöperatieven. Financiële sector In 1989 werd formeel een tweeledig banksysteem opgezet waarbij de functies van de centrale bank gescheiden werden van de commerciële bankactiviteiten. Dit systeem werd echter pas in 1992 volledig operationeel. De aard en de omvang van de activiteiten van de centrale bank werden vastgesteld tijdens de monetaire hervorming van 1992 waarbij een currency board werd opgericht en de bevoegdheden van de bank werden beperkt tot toezicht en het vaststellen van garantievoorschriften. De centrale bank is geheel afhankelijk van de overheid hoewel zij verantwoording verschuldigd is aan het Parlement. Het lenen aan de overheid is bij de wet verboden. Het currency board mechanisme laat geen ruimte voor discretionaire beslissingen op het gebied van het monetair beleid. De centrale bank heeft geen monetaire doelstellingen, noch kredietbeperkingen voor banken, noch verlaagde tarieven. Het financiële systeem van Estland wordt gedomineerd door de banksector. De kapitaalmarkt en de niet-bankaire financiële instellingen zijn veel minder sterk ontwikkeld. De financiële sector heeft reeds een rationaliseringsproces ondergaan. De bankcrisis van 1992, die werd gevolgd door zware faillissementen van banken in de periode tot 1994, gaf aanleiding tot de reorganisatie van deze sector. Deze werd gevolgd door een fase van consolidatie waarbij de invloed van de staat in de banksector sterk werd verminderd. Op dit ogenblik telt deze sector 14 binnenlandse banken, 1 filiaal en 1 dochteronderneming van een buitenlandse bank, maar het aantal banken zou de komende maanden nog verder moeten afnemen naarmate deze bedrijfstak verder consolideert. In april 1997 werd met het oog hierop een nieuwe fusie tussen twee banken goedgekeurd. Het toezicht op de centrale bank en de voorschriften betreffende het toezicht op de banksector werden versterkt. Alle banken voldoen thans aan de voorschriften betreffende het eigen kapitaal. De Bank van Estland blijft het minimumkapitaal voor banken geleidelijk verhogen (einde 1997 zal dit 75 miljoen kronen bedragen) in een streven de consolidatie 28
van het banksysteem te bevorderen. Een wetsontwerp betreffende de depositoverzekering is in voorbereiding. De totale activa van de banksector bedroegen 22 miljard kronen einde 1996. Het aandeel van de inproductieve leningen op de balansen van de banken is sterk teruggelopen dankzij de betere kwaliteit van de activa en van het risicomanagement. De kwaliteits verbetering van de activa kwam duidelijker tot uiting in de banken met overheidsparticipatie dan in de particuliere banken. Einde maart 1996 kwam 68% van alle door het banksysteem verstrekte leningen voor rekening van particuliere ondernemingen. Hoewel het aandeel hierin van de individuele leners toeneemt zijn het nog steeds in hoofdzaak particuliere ondernemingen die leningen aangaan. De gemiddelde looptijd van de bankleningen wordt duidelijk langer en bedroeg einde 1995 2,7 jaar. Deze tendens versnelde nog in 1996 en begin 1997 naarmate de banken meer middelen op lange termijn konden aantrekken, met name in buitenlandse valuta’s. De leningen aan overheidondernemingen liepen terug van ongeveer 30% van alle nog lopende leningen in 1993 tot minder dan 4% in 1996. De modernisering en de diversificatie van het productenaanbod van de banksector nemen voortdurend toe. Zo zijn bijvoorbeeld sedert enige tijd hypothecaire leningen met een looptijd van 20 jaar beschikbaar en is het aantal credit cards sterk toegenomen. Het aandeel van de overheid in deze sector is tijdens het herstructureringsproces van de Estlandse banksector in de jaren 90 sterk teruggelopen. Momenteel heeft de staat nog aandelen in twee kredietinstellingen. De overheid is voornemens zich de komende jaren geheel uit de banksector terug te trekken. Buitenlandse banken kunnen filialen openen en exploiteren onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de binnenlandse banken gelden. Einde 1995 bedroegen de directe buitenlandse investeringen in de banksector 29,2% en andere buitenlandse investeringen 5,7%. De kapitaalmarkt en de niet-bancaire financiële instellingen zijn minder ontwikkeld dan de banksector. De privatisering van de overheidsondernemingen heeft bijgedragen tot het ontstaan en de ontwikkeling van de effectenbeurs. De effectenbeurs van Tallinn die op 31 mei 1996 werd geopend heeft de organisatie van de secundaire markt sterk verbeterd. De eerste aandelen werden in 1991 aan het publiek aangeboden. De kapitalisatie van de effectenbeurs beliep einde 1996 ongeveer 12% van het BBP. Niettegenstaande de vooruitgang die de laatste tijd op dit gebied werd geboekt (een aantal ondernemingen en gemeentelijke instanties hebben leningen opgenomen op de internationale kapitaalmarkten) blijft het voor plaatselijke ondernemingen moeilijk de voor lange termijn investeringen vereiste langlopende financieringen te verkrijgen. Aangezien de overheidsbegroting de laatste drie jaar in evenwicht is zijn er geen uitstaande schatkistcertificaten. Het belangrijkste instrument dat actief op de kapitaalmarkt wordt verhandeld is het depositocertificaat van de Estlandse bank dat voor het eerst in 1993 werd uitgegeven.
Economische en sociale ontwikkeling Sociale indicatoren 29
De gemiddelde levensduur neemt, na een aanvankelijke verslechtering na 1989, opnieuw toe en de kindersterfte die nog steeds aanzienlijk hoger is dan in de Europese Unie gaat niet langer in stijgende lijn. De bevolking neemt sedert 1991 af. Dit is grotendeels het gevolg van de emigratie van een gedeelte van de Russisch sprekende minderheid die in 1991 ongeveer 30 % van de totale bevolking uitmaakte, hoewel de negatieve natuurlijke bevolkingsgroei hierin ook een rol speelt. De lage werkloosheidsuitkeringen vormen voor de betrokkenen slechts een geringe stimulans om zich als zodanig te laten registreren. Een recente enquête onder de bevolking toonde aan dat ongeveer 10 % van de beroepsbevolking werkzoekend is. Ter compensatie van het teruglopende arbeidspotentieel werd besloten de pensioengerechtigde leeftijd over een periode van tien jaar met vijf jaar te verhogen. In 1995 was de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen 56 jaar en voor mannen 61 jaar. Het opleidingsniveau ligt vrij hoog. Ongeveer 80 % van de werkende bevolking heeft ten minste hoger middelbaar onderwijs genoten. De deelname aan het onderwijs is vergelijkbaar met die in de meeste Europese landen. 10 % van het totale aantal studenten bezoekt momentele een universiteit. De kwaliteit van het onderwijs op bepaalde gebieden, zoals wiskunde en wetenschappen, is hoog. Reginale en sectoriële verschillen De economische activiteit is het grootst in Tallinn en het noordwestelijk gedeelte van Estland en het laagst in het noordelijke en zuidoostelijke deel van het land. De werkgelegenheid in noordoost Estland was vroeger sterk afhankelijk van de energieopwekking, de zware industrie en het militair industrieel complex van de Sovjet-Unie. De werkgelegenheid is in dit gebied sterk gestegen en bedraagt sedert de sluiting van een aantal fabrieken vermoedelijk meer dan 15 % van het arbeidspotentieel. De werkloosheid in de zuidoostelijke regio is vermoedelijk zelfs hoger dan 15 %. Zij is evenwel het gevolg van de teruglopende landbouwproductie die de belangrijkste economische activiteit is in Zuid Estland. Het noordwestelijk gedeelte van het land, onder meer de grote zone rond Tallinn en de doorvoerzone naar Rusland, wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kleine goedlopende ondernemingen. Als gevolg van het verdwijnen van de zware industrie is de langdurige werkloosheid zowel in het zuidoosten als in het noordoosten van Estland hoog. De gezinsinkomens zijn in het zuidoosten het laagste van het gehele land. De overheid heeft in 1995 zes grote regionale programma’s goedgekeurd die ten dele aan de regionale doelstellingen van de Europese Unie beantwoorden. Eén programma is in het bijzonder gericht op de integratie van de Russischsprekende bevolking in Oost-Virumaa, de meest noordoostelijke regio. Een tweede doelstelling van dit programma is het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpmiddelen (schalie-olie).
2.2. De economie in het licht van het lidmaatschap Inleiding 30
De Europese Raad van Kopenhagen van 1993 heeft de voorwaarden vastgesteld waaraan de geassocieerde landen in midden- en oost-Europa dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor toetreding. De economische criteria zijn : • het bestaan van een functionerende markteconomie; • het vermogen om het hoofd te kunnen bieden aan de druk van de concurrentie en de marktkrachten in de Unie. Deze criteria zijn met elkaar verbonden. Ten eerste omdat een functionerende markteconomie beter bestand is tegen de concurrentiedruk en ten tweede omdat bij toetreding tot de Unie deze functionerende markt de interne markt is. Zonder integratie in de interne markt zou het lidmaatschap van de Europese Unie zijn economische betekenis verliezen, zowel voor Estland als voor zijn partners. Na aanvaarding van het acquis, vooral wat de interne markt betreft, is derhalve van cruciale betekenis voor een kandidaat-lidstaat, die zich ertoe dient te verbinden de economische verplichtingen van het lidmaatschap permanent na te komen. Deze onherroepelijke verbintenis is noodzakelijk opdat elk onderdeel van de uitgebreide markt van de Europese Unie volgens gemeenschappelijke regels functioneert. De aanvaarding van het acquis stelt eisen op diverse gebieden. Aan de ene kant dient Estland in staat te zijn de economische verplichtingen van het lidmaatschap op zodanige wijze na te komen dat de interne markt probleemloos en eerlijk functioneert. Aan de andere kant is het noodzakelijk dat Estland, teneinde volledig profijt te kunnen trekken van de concurrentiedruk van de interne markt, over een goed ondernemingsklimaat beschikt en dat de economie voldoende flexibiliteit en menselijke en natuurlijke hulpbronnen en een goede infrastructuur heeft. Indien dit niet het geval is zal de concurrentiedruk door sommige delen van de maatschappij te groot worden gevonden en zal er een roep ontstaan om protectionistische maatregelen die indien zij werkelijk ten uitvoer worden gelegd de interne markt zouden ondermijnen. Het vermogen en het vaste voornemen van een kandidaat-lidstaat om het acquis te aanvaarden en toe te passen is van cruciaal belang aangezien de kosten en baten hiervan ongelijkmatig verdeeld zullen zijn over de tijd de sectoren van de industrie en de diverse geledingen van de maatschappij. Het bestaan van een brede concensus over de aard van de wijzigingen in het economisch beleid die het lidmaatschap van de Unie noodzakelijk maakt en het gestaag doorvoeren van de economische hervormingen niettegenstaande de druk van belangengroepen verminderen het risico dat het land economische verplichtingen van het lidmaatschap niet zou nakomen. Op het niveau van de overheid vereist het lidmaatschap van de Unie dat de autoriteiten ertoe in staat zijn uit een administratief oogpunt en wat de regelgeving betreft een groot aantal technische rechtsregels die noodzakelijk zijn om de belemmeringen voor het handelsverkeer binnen de Unie weg te nemen en zodoende de goede werking van de interne markt te verzekeren, in hun eigen wetgeving te transponeren en toe te passen. Deze elementen komen in latere hoofdstukken aan de orde. Voor de individuele ondernemingen wordt het effect van de aanvaarding van het acquis voor hun concurrentiepositie bepaald door een vermogen om zich aan de nieuwe economische omstandigheden aan te passen. 31
Het bestaan van een functionerende markteconomie In een markteconomie wordt het evenwicht tussen vraag en aanbod bepaald door de vrije werking van de marktkrachten. Een markteconomie functioneert wanneer de nodige wettelijke voorschriften, onder meer op het gebied van de eigendomsrechten, aanwezig zijn en kunnen worden gehandhaafd. Het functioneren van een markteconomie wordt vergemakkelijkt en verbeterd door macro-economische stabliteit en een zekere mate van concensus over de basisprincipes van het economisch beleid. Een goed ontwikkelde financiële sector en het ontbreken van grote in- en uitvoerbelemmeringen dragne bij tot het efficiënt functioneren van een economie. De Estlandse economie kan als een functionerende markteconomie worden beschouwd. De goede macro-economische prestaties van de voorbije jaren zijn het resultaat van snelle vooruitgang op het gebied van de economische liberalisatie en de privatisering. Een nieuw en streng beleid werd in wetgeving vertaald en iedere ontduiking wordt snel onmogelijk gemaakt. Het currency board mechanisme en het in het algemeen voorzichtige fiscale beleid hebben bijgedragen tot het interne evenwicht en hebben belangrijke kapitaalstromen aangetrokken. De prijszetting werd grotendeels geliberaliseerd, zowel op de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkten als op de exportmarkten. De strenge begrotingsdiscipline, bestaande in een vermindering van de subsidies en het beëindigen van zachte leningen aan ondernemingen en de snelle privatisering hebben de invloed van de marktkrachten op de investeringen en de productiebeslissingen versterkt. De liberale handelspolitieke, de openheid voor buitenlandse investeringen en het ontstaan van een sterke banksector zorgen ervoor dat de signalen uit de markt en de harde begrotingsdiscipline snel in de economie doorwerken. De concensus over de basiselementen van de economische strategie, de consequente beleidsvoeringniettegenstaande herhaalde regeringswijzigingen en de versterking van de economische banden met de huidige Lidstaten van de Europese Unie hebben bijgedragen tot een gunstig klimaat voor de investeringen en de economische activiteit. Hoewel het toenemende externe onevenwicht ernstig reden geeft tot bezorgdheid en maatregelen noodzakelijk zijn om de geloofwaardigheid van het currency board-mechanisme in stand te houden, hebben de marktmechanismen de macro-economische stabiliteit versterkt. Vooruitgang bij de toekomstige tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Estland zou eveneens moeten bijdragen tot de goede werking van de markteconomie. Het Estlandse rechtssysteem stamt uit de vooroorlogse periode van onafhankelijkheid. Het is vergelijkbaar met ht Duitse rechtssysteem, in het bijzonder wat het privaatrecht betreft. De wetgeving van de lidstaten van de Europese Unie heeft model gestaan voor de hervorming en de vernieuwing van het rechtsysteem in Estland. Het vooruitzicht van de toetreding tot de Europese Unie was een belangrijke stimulans voor het proces van administratieve hervormingen. Het proces wordt geleid en gecoördineerd door overheidscommissies op het niveau van de ministers en de hoge ambtenaren. Erkend wordt dat een grote groep ambtenaren uit het middenkader en het lagere kader die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe wetten en procedures beter moeten worden opgeleid omdat zij nog onvoldoende vertrouwd zijn met 32
de vereisten van een meer marktgeoriënteerde overheidsdienst. De autoriteiten zijn bovendien voornemens aanzienlijk meer financiële middelen beschikbaar te stellen voor de transponering van de EU-wetgeving en voor het moderniseren van de Estlandse overheidsdiensten. Alle politieke stromingen in Estland zijn het eens over de noodzaak tot hervorming en modernisering van de economie. Het vermogen de concurrentiedruk en de marktkrachten het hoofd te bieden Het is moeilijk jaren voor een eventueel lidmaatschap en voor Estland het grootste gedeelte van de communautaire wetgeving heeft overgenomen en ten uitvoer gelegd, een definitief oordeel te geven over het vermogen van dit land om aan dit criterium te voldoen. Het is echter wel mogelijk een aantal kenmerken van de ontwikkeling van Estland te onderzoeken die enige indicatie kunnen geven van het vermogen van dit land om het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie. Dit vereist een stabiel macro-economisch kader waarbinnen individuele economische subjecten beslissingen kunnen nemen in een klimaat van redelijke voorspelbaarheid. Er dienen voldoende menselijke en natuurlijke hulpbronnen aanwezig te zijn met inbegrip van de nodige infrastructuur zodat individuele ondernemingen zich kunnen aanpassen om het hoofd te bieden aan de toenemende concurrentiedruk binnen de interne markt. Ondernemingen moeten kunnen investeren om hun efficiency te verbeteren zodat zij op de binnenlandse markt kunnen concurreren en profijt kunnen trekken van de schaalvergroting die de toegang tot de interne markt met zich meebrengt. Dit vermogen zal groter zijn naarmate meer ondernemingen toegang hebben tot betere financieringsmogelijkheden om over opgeleide arbeidskrachten kunnen beschikken en meer succes hebben bij het innoveren. Bovendien wordt het vermogen van een economie om aan de verplichtingen van het lidmaatschap te voldoen bepaald door de mate waarin zij voorafgaand aan de toetreding reeds economisch met de Unie is geïntegreerd. Hoe verder deze integratie gevorderd is des te minder herstructureringen zal het feitelijke lidmaatschap noodzakelijk maken. De mate van economische integratie wordt zowel bepaald door het assortiment van de goederen die met de lidstaten worden verhandeld als door de omvang van het goederenverkeer. De directe voordelen van de toegang tot de interne markt kunnen bovendien groter zijn in sectoren die veel kleine ondernemingen tellen aangezien deze ondernemingen relatief meer nadeel ondervinden van handelsbelemmeringen. Estland heeft het vermogen van zijn economie om het hoofd te bieden aan de concurrentie en de marktkrachten binnen de uitgebreide unie sterk verbeterd. De snelle en succesrijke hervorming van de Estlandse economie tot nog toe is niet enkel het resultaat van juiste beleidsmaatregelen en het consequent volgen van een duidelijke strategie van structurele hervormingen op middellange termijn. Estland heeft steeds het voordeel gehad van zijn gunstige ligging tussen Oost- en West-Europa. De allocatie van kapitaal en arbeid was steeds evenwichtiger dan in de andere gebieden van de voormalige Sovjet-Unie. Hierdoor kon de uitvoer van verwerkte goederen en van de lichte verwerkende industrie snel toenemen zonder dat het productie-apparaat volledig moest worden vernieuwd. De verlegging van de exportmarkten van Oost naar West werd vergemakkelijkt doordat reeds in een vroeg stadium wisselkoersen werden vastgesteld en de arbeidskosten per geproduceerde eenheid laag werden gehouden. De prijzen van de op de vrije markt 33
verhandelde goederen zijn veel minder sterk gestegen dan de prijzen in de beschermende sector van de economie. Estland heeft een aantal comparatieve voordelen die de concurrentiepositie van dit land in de interne markt zullen versterken. Lichte industrieën zoals kleding, textiel, hout en elektrische apparatuur vertonen reeds een sterke groei, hoewel de herstructurering in sommige van deze sectoren nog verre van voltooid is. Vooral de houtnijverheid lijkt in de interne markt goed te zullen presteren : hout is in grote hoeveelheden aanwezig (bijna 48 % van Estland’s grondgebied is bebost), directe buitenlandse investeringen uit Noordse landen hebben bijgedragen tot de modernisering van het productie-apparaat, de arbeidskrachten zijn goed opgeleid en de lonen zijn nog relatief laag. De uitvoer van hout en meubelen loopt voortreffelijk en het land had in 1996 in deze categorieën een aanzienlijk handelsoverschot. De snelle modernisering van deze sector toont aan dat Estland ertoe in staat is de concurrentiedruk van de interne markt te weerstaan. Vervoer, toerisme en financiële dienstverlening zijn andere veelbelopende en betrekkelijk sterke sectoren van de economie die zich in de interne markt goed zullen handhaven. Het ontstaan van een gezonde banksector en een goede financiële dienstverlening en de geleidelijke consolidatie daarvan en de uitbreiding naar de buurlanden is een positieve indicatie van het vermogen van de Estlandse managers om zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen en de mogelijkheden van de markt te benutten. De modernisering van het vervoersinfrastructuur zou Estland in staat moeten stellen, met de hulp van multilaterale kredietverstrekkers zijn activiteiten als distributiecentrum en op een overslagcentrum verder tot ontwikkeling te brengen. De mate van integratie van de handel en de aard van het handelsverkeer met de Europese Unie doen veronderstellen dat Estland goed het hoofd zal kunnen bieden aan de concurrentiedruk binnen de interne markt. In 1996 was de Europese Unie de grootste handelspartner van Estland die 65 % van de invoer en 51 % van de uitvoer voor zijn rekening nam. Daar komt nog bij dat, niet tegenstaande de omvang in waarde van de uitvoer van hout, meubelen en textiel, de uitvoer in het algemeen minder in een klein aantal sectoren geconcentreerd is en de handel tussen de verschillende takken van industrie onderling toeneemt. Zo is bijvoorbeeld in vergelijking met dezelfde periode voor 1995 de invoer van machines en elektrische apparatuur in de Europese Unie in de eerste zes maanden van 1996 sneller gegroeid dan de uitvoer van deze producten uit de Europese Unie. De invoer van hout- en textielproducten uit Estland in de Europese Unie bleef in deze periode op hetzelfde niveau. De Estlandse industrie is erin geslaagd ook nog andere goederen naar het westen uit te voeren (ondermeer elektronische producten) dankzij een verbetering vand e kwaliteitsnormen en goede handelsbetrekkingen met westerse ondernemingen. Een andere positieve indicatie is de groei van de Estlandse uitvoer op de concurrerende en dynamische markten van Azië, hoewel het daarbij nog steeds om zeer kleine hoeveelheden gaat. De exportbasis blijft evenwel beperkt en kan gemakkelijk worden aangetast indien de inflatie in de toekomst hoger blijft dan in de landen die de belangrijkste importeurs zijn van Estlandse goederen. Na de volledige liberalisering van de externe handel en gezien het vaste voornemen van de overheid een vaste wisselkoers te handhaven, zouden de Estlandse exporteurs zich moeilijk kunnen aanpassen aan een daling van de buitenlandse vraag. De externe positie van Estland moet derhalve als tamelijk kwetsbaar worden beschouwd. Het is duidelijk dat elke stijging van de reële lonen die 34
productiviteitsverbeteringen in de open sector van de economie overschrijdt of daarop vooruit loopt de exportpositie van het land in gevaar kan brengen. Een voortdurende instroming van directe buitenlandse investeringen is van cruciaal belang voor de Estlandse economie, zowel ter financiering van het tekort op de lopende rekening in het kader van het currency board mechanisme dan als middel om de bestaande kapitaalvoorraad te vernieuwen en het industrieel apparaat te diversifiëren. Ongeveer een derde van alle Estlandse ondernemingen is afhankelijk van buitenlands kapitaal. Het aandeel van het buienlandse kapitaal in deze ondernemingen bedraagt gemiddeld 65 % en de meeste van deze bedrijven produceren voor de uitvoer. Niettegenstaande de teruggang van 1996 zijn er goede redenen om aan te nemen dat de instroming van kapitaal in 1997 en 1998 opnieuw zal toenemen. De activiteiten van buitenlandse banken op de financiële markt van Estland wordt voorzichtig aangemoedigd en de Estlandse banken breiden hun dienstenpakket geleidelijk uit. Vooruitzichten en prioriteiten De Estlandse autoriteiten laten zich leiden door een aantal duidelijke beginselen en het vaste voornemen hun land in de Europese economie en de wereldeconomie te integreren. De versterking van de particuliere sector, in het bijzonder de opkomst van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf heeft de grootste prioriteit. Zoals begin februari 1997 werd aangekondigd zijn de autoriteiten voornemens de privatisering van de industrie te voltooien en een aanvang te maken met de privatisering van de grote infrastructuurbedrijven. De opbrengst van de privatisering wordt voornamelijk gebruikt voor het oprichten van fondsen ter bevordering van de eigendomsoverdracht, de huisvesting en het milieu. Het strakke monetaire en fiscale beleid zal worden gehandhaafd en de rechtsgrondslag zal worden geconsolideerd. Andere prioriteiten van de overheid zijn de ontwikkeling van de financiële sector, het voorkomen van monopolieposities en het bevorderen van de investeringen en de uitvoer. Estland heeft het stadium bereikt waarin nog hoofdzakelijk gronden en infrastructuurondernemingen geprivatiseerd moeten worden. Dezze laatste privatiseringen verlopen echter in het geheel niet zonder problemen. De landhervorming verloopt langzaam en dit vormt een obstakel voor de privatisering van bouwgronden, landbouwgrond en braakliggende gronden waarvan met behulp van de nodige investeringen landbouwgrond kan worden gemaakt. Hoewel sedert 1991 een ieders wettelijk land kan aankopen is in de praktijk toch nog slechts een zeer klein gedeelte van de totale beschikbare gronden geprivatiseerd. De overheid ondervindt grote problemen om de rechten van de oorspronkelijke eigenaars te verzoenen met de belangen van potentiële investeerders. Het programma voor de eigendomsrestitutie verloop langzaam. Hoewel de problemen in verband met de geldigheid van claims voor de meeste gronden opgelost zijn, werd nog slechts een zeer klein gedeelte van alle gronden aan de rechtmatige eigenaars teruggegeven of werden ter compensatie uitgereikt. Gelukkig vormt dit geen beletsel meer voor de privatisering van de bestaande ondernemingen aangezien in de praktijk, hangende oplossing van eventuele geschillen de gronden aan de kopers van de fysieke kapitaalgoederen werden verhuurd. Het is echter in het geheel niet duidelijk hoe deze geschillen uiteindelijk zullen worden opgelost. De privatisering van de openbare nutsbedrijven is gecompliceerd omdat dit zeer grote ondernemingen zijn met een in wezen monopolistisch karakter. De overheid richt haar 35
aandacht momenteel op de energiebedrijven, gevolgd door de spoorwegen, de havens en de telecommunicatiemaatschappijen. De eerste fase bestaat erin de overheidsbedrijven op te splitsen in ondernemingen die bestand zijn tegen de concurrentiedruk en in activiteiten die in handen van de oveheid dienen te blijven. De volgende fase bestaat erin een goed funcionerend prijsmechanisme in te voeren. Dit doet vooral problemen rijzen in de energiesector die zich genoodzaakt ziet om milieuredenen over te schakelen van schalieolie naar aardgas en andere in Estland niet aanwezige energiebronnen. Hoewel het hele proces vermoedelijk niet voor het einde van deze eeuw voltooid zal zijn, werd in het privatiseringsprogramma van 1997 toch een aanvang gemaakt met de tenuuitvoerlegging ervan. Volgens het plan van de westlandse autoriteiten zullen de spoorwegen van Estland 1 september 1997 worden gesplitst in vier afdelingen die vervolgens afzonderlijk zullen worden geprivatiseerd. Andere monopolies en infrastructuurondernemingen die in 1997 worden geprivatiseerd zijn ondermeer de Estlandse energiemaatschappij, de haven van Tallin en de Estonian Oil Shale Mining company. De privatisering van de infrastructuurondernemingen zou zelfs nog langer kunnen duren dan die van de energiebedrijven omdat het niet duidelijk is welke delen van dezze ondernemingen in handen van de overheid dienen te blijven. Een ander probleem houdt verband met de autonomie van de lokale autoriteiten. Deze genieten een betrekkelijk grote vrijheid bij het uitgeven van hun aandeel in de overheidsinkomsten, die grotendeels op het niveau van de staat worden geïnd. Tot 1996 was het de plaatselijke autoriteiten toegestaan in het buitenland te lenen, terwijl de centrale overheid daartoe niet bevoegd was. De wet is wat dit betreft thans aangepast en de lokale overheden mogen niet meer in het buitenland lenen maar nu bestaat het gevaar dat zij een groter beroep zullen doen op de inkomsten van de centrale overheid. Het grootste gevaar uit macro-economisch oogpunt is dat het toenemende tekort op de lopende rekening op een bepaald tijdstip in de toekomst moeilijk te financieren zal zijn. In 1996 vertoonde de handelsbalans inderdaad een toenemend tekort dat meer dan 20 % van het BWP bedroeg. Omdat de nominale wisselkoers ten opzichte van de DM ongewijzigd blijft, zolang de inflatie in Estland hoger is dan in Duitsland, stuit de concurrentiepositie van de uitvoer voortdurend onder druk op alle markten door van de valuta’s aan de DM gekoppeld zijn. Gegevens betreffende de ontwikkeling van de werkelijke wisselkoers van de kroon sedert juli 1992 tonen een geleidelijke maar onmiskenbare waardestijging van deze valuta. Dit is het resultaat van twee tot tegenovergestelde tendensen : een sterke reële waardevermeerdering ten opzichte van de handelspartners in het westen (hoewel de reële wisselkoers ten opzichte van de dollar recentelijk verminderd is); die gedeeltelijk wordt gecompenseerd door een waardevermindering ten opzichte van de andere Baltische Republieken en de partners van de Voormalige Sovjet-Unie. Nu Estland meer handel wil gaan drijven met het Westen zou dit in toenemende mate een probleem kunnen worden, zoals is gebleken uit de ontwikkeling van de handelsstructuur in 1996 toen het aandeel van de Europese Unie in het totale handelsverkeer van Estland stagneerde. De exportbasis is relatief beperkt en bestaat grotendeels uit verwerkte goederen. Een snel toenemend tekort behoeft niet noodzakelijk reden te zijn tot bezorgdheid, zolang het in hoofdzaak verband houdt met investeringsactiviteiten en niet gepaard gaat met een aanzienlijk hogere inflatie. In het geval van Estland wordt het toenemende tekort op de handelsbalans evenwel veroorzaakt door een vermindering van de exportgroei en een stijging van de invoer die in toenemende mate uit consumentenproducten bestaat. Tot 36
1996 werd het tekort grotendeels door de instroming van directe buitenlandse investeringen gefinancierd maar dit was in 1996 niet het geval. Bovendien werd een groot gedeelte van het tekort gefinancierd door de uitgaven van Finse toeristen en door zogenaamde speculatieve kapitaalbewegingen die het gevolg waren van de hoge interesten op deposito’s in kronen. Een scherpe teruggang van de inkomstne uit het toerisme en een radicale verandering in de positieve houding van de internationale investeerders ten aanzien van de Estlandse economische en politieke stabiliteit zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de algemene betalingsbalans en dit zou een zwak element kunnen zijn van de economie. Ingezetenen van Estland hebben daarentegen zwaar geïnvesteerd in overheidsobligaties van andere Noorse en Baltische landen. Ernstige problemen doen zich eveneens voor in de landbouwsector waar de productie sedert de onafhankelijkheid gestaag terugloopt. Volgens belangengroepen in de landbouwsector zijn de hoge werkloosheid en de teruglopende levensstandaard op het platteland toe te schrijven aan de laissez-faire politiek. Hoewel de Estlandse landbouw concurrente ondervindt van buitenlandse producenten, moet er toch voor worden gewaakt dat eventuele invoerrechten de noodzakelijke modernisering van deze sector niet belemmeren. De landbouwsector en de levensmiddelenverwerkende industrie hebben namelijk voortdurend behoeften aan nieuwe investeringen. Daar komt nog bij dat de landbouwhervorming nog verre van voltooid is en dat het vraagstuk vand e landeigendom nog steeds niet opgelost is. Een en ander heeft negatieve gevolgen gehad voor de investeringen in de landbouwsector.
2.3 Algemene evaluatie Estland kan beschouwd worden als een functionerende markteconomie. Estland heeft de buitenlandse handel radicaal geliberaliseerd en de overheidssector geprivatiseerd. De prijzen zijn in hoge mate geliberaliseerd. Het currency board-systeem en het voorzichtige begrotingsbeleid hebben bijgedragen aan het terugdringen van de inflatie. Het wettelijk kader is grotendeels aanwezig. De landhervormingen verlopen echter langzaam en de hervorming van het pensioenstelsel is nog niet begonnen. Estland zou in staat moeten zijn de nodige vooruitgang te boeken om op de middellange termijn het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie, mits met name de exportbasis wordt verbreed. Het instellen van een lage wisselkoers en de lage arbeidskosten per eenheid product hebben de overgang naar lichte industrie als bron van buitenlandse reserves vergemakkelijkt. De banksector is gezond en breidt zich sterk uit. Estland ontvangt veel directe buitenlandse investeringen, hoewel de instroom recentelijk is afgenomen. De exportbasis is echter nogal smal en de noodzaak om de stijgende tekorten op de handelsbalans en de lopende rekening te financieren baart zorgen.
37
3. Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen De Europese Raad van Kopenhagen nam bij de criteria voor toetreding het vermogen op om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen, inclusief het onderschrijven van de doelstellingen van de politieke, economische en monetaire unie. Bij zijn verzoek om toetreding op grond van het Verdrag heeft Estland zonder voorbehoud de gronddoelstellingen van de Unie aanvaard, inclusief haar beleid en instrumenten. In dit hoofdstuk wordt nagegaan of Estland in staat is om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen - het gaat hierbij om het juridisch en institutioneel raamwerk, het zogeheten acquis, door middel waarvan de Unie haar doelstellingen verwezenlijkt. Tegelijk met de ontwikkeling van de Unie is het acquis geleidelijk belastender geworden, en vormt het een grotere uitdaging voor toekomstige toetredingen dan in het verleden het geval was. Het vermogen van Estland om het acquis uit te voeren, zal bepalend zijn voor een succesvol functioneren binnen de Unie. In de volgende delen wordt, voor elk hoofdterrein van de werkzaamheden van de Unie, de huidige en verwachte situatie van Estland onderzocht. Het startpunt van de beschrijving en analyse is een korte samenvatting van het acquis, met vermelding van de bepalingen van de Europa-Overeenkomst en het Witboek waar deze van toepassing zijn. Tenslotte wordt voor elk werkterrein in het kort beoordeeld of Estland in staat is om de verplichtingen van een lidmaatschap op middellange termijn na te komen.
3.1 Interne markt zonder grenzen De interne markt van de Unie wordt in artikel 7 A van het Verdrag gedefinieerd als een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. De interne markt, die een centrale rol speelt bij het communautaire eenwordingsproces, is gebaseerd op een openmarkteconomie waarin de mededinging en de economische en sociale cohesie zich optimaal moeten kunnen onwikkelen. De feitelijke tenuitvoerlegging van de vrijheden die in het Verdrag zijn neergelegd, veronderstelt niet alleen dat belangrijke beginselen zoals non-discriminatie of de wederzijdse erkenning van nationale voorschriften worden nageleefd - overeenkomstig de wijze waarop deze beginselen door de jurisprudentie van het Hof van Justitie zijn uitgelegd - maar ook dat tegelijkertijd een geheel van specifieke gezamenlijke beginselen doeltreffend wordt toegepast. Deze specifieke beginselen beogen in het bijzonder de veiligheid en volksgezondheid, de milieu- en consumentenbescherming, alsook de instandhouding van het vertrouwen van het publiek in de dienstensector te waarborgen en ervoor te zorgen dat personen die bepaalde gespecialiseerde beroepen uitoefenen, over passende kwalificaties beschikken. Voorts beogen zij eventueel een aantal regelgevingsen controlemechanismen in te voeren of te coördineren; alle systematische controles en verificaties die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de regels correct worden toegepast, dienen op de interne markt en niet bij het overschrijden van de grenzen plaats te vinden.
38
De communautaire wetgeving dient metterdaad in het nationale recht van de lidstaten te worden omgezet. Nog belangrijker evenwel is dat zij in de praktijk op de juiste wijze ten uitvoer wordt gelegd door de aangewezen administratieve en gerechtelijke diensten van de lidstaten en dat zij door het bedrijfsleven wordt nageleefd. Dit is een basisvoorwaarde voor de totstandbrenging van het wederzijds vertrouwen dat onmisbaar is voor de goede werking van de interne markt. Dit hoofdstuk dient te worden gelezen in samenhang met de hoofdstukken over het sociaal beleid, het milieu, de consumentenbescherming en het sectorieel beleid. De vier vrijheden De overneming van het acquis door de kandidaatlanden berust op een geleidelijke aanpak: De in juni 1995 ondertekende associatie-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Estland, anderzijds, is in afwachting van bekrachtiging. Uit hoofde van de vier vrijheden en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen voorziet de Overeenkomst met name in de onmiddellijke of geleidelijke toepassing van een aantal al dan niet wederzijdse verplichtingen, die in het bijzonder betrekking hebben op het recht van vestiging, nationale behandeling, vrijhandel, intellectuele-eigendomsrechten en overheidsopdrachten. In het Witboek COM (95) 163 def., dat bedoeld is om de kandidaatlanden te helpen bij hun voorbereiding op de integratie in de interne markt, worden de betrokken wetgevingen verder afgebakend; daartoe worden de onderwerpen en de “voornaamste maatregelen” vastgesteld die rechtstreeks van invloed zijn op het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Voorts worden de nodige voorwaarden voor de toepassing van deze maatregelen vastgesteld, met inbegrip van de gerechtelijke en organisatorische structuren. In het Witboek worden drieëntwintig communautaire beleidsterreinen onder de loep genomen, waarbij de betrokken maatregelen naar gelang van hun mate van prioriteit in twee fasen worden ingedeeld. Aldus wordt een werkprogramma vastgesteld voor de periode voorafgaande aan de toetreding. Het Bureau voor de uitwisseling van informatie over technische bijstand (TAIEX) werd opgericht met het oog op de verstrekking van aanvullende gerichte technische bijstand op de wetgevingsterreinen die door het Witboek worden bestreken. Het bureau heeft recentelijk een databank met wetgeving opgezet. De toetreding tot de Europese Unie betekent voor de kandidaatlanden dat zij het volledige acquis moeten omzetten en ten uitvoer moeten leggen. In dit verband zij erop gewezen dat het actieplan voor de interne markt dat aan de Europese Raad van Amsterdam is voorgelegd, de nodige prioritaire acties bevat om de werking van de interne markt van het Europa van Vijftien te verbeteren, rekening houdend met de invoering van de gemeenschappelijke munt. Dit zal noodzakelijkerwijs een ontwikkeling van het acquis tot gevolg hebben. - Algemeen kader Ondernemingen dienen hun activiteiten te kunnen verrichten op basis van gezamenlijke regels, ongeacht hun werkterrein. Deze gezamenlijke regels zijn belangrijk omdat zij het algemene werkkader van de economieën en bijgevolg de algemene mededingingsvoorwaarden vaststellen. Naast de mededingingsregels (inzake overheidsbedrijven en staatssteun) en de fiscale bepalingen die in andere delen van dit 39
advies worden behandeld, gaat het in dit verband om voorschriften met betrekking tot de openstelling van de aanbesteding van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, de harmonisatie van de voorschriften inzake intellectuele-eigendomsrechten (met inbegrip van het Europees octrooi), de harmonisatie van de voorschriften inzake vennootschapsrecht en vennootschapsboekhouding, de bescherming van persoonsgegevens, alsook de overneming van strafvervolging en de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken (overeenkomsten krachtens artikel 220). Situatieschets Het bureau voor overheidsopdrachten valt onder het Ministerie van Economische Zaken en is verantwoordelijk voor het beleid op het gebied van overheidsopdrachten en de verschillende aspecten daarvan, maar heeft weinig feitelijke macht. De wet inzake overheidsopdrachten trad op 1 januari 1997 in werking. De wetgeving op het gebied van intellectuele en industriële eigendom stemt slechts tot op zekere hoogte overeen met de communautaire bepalingen. Het octrooirecht is gebaseerd op de bepalingen van het Verdrag van München. Estland bereidt zich voor op toetreding tot de WTO/TRIPS-Overeenkomst (Algemene overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom) in de loop van 1997. Het vennootschapsrecht wordt geregeld in het Wetboek van Koophandel, dat ingrijpend is gewijzigd. Diverse ondernemingsvormen zijn wettelijk erkend, inclusief besloten en naamloze vennootschappen. Deze vormen de meerderheid van de ongeveer 50.000 bedrijven die in Estland geregistreerd zijn. In het algemeen zijn er geen voorschriften die gebaseerd zijn op de grootte van een onderneming, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake het bestuur van vennootschappen. Naamloze vennootschappen mogen aandelen uitgeven en er is een regeling voor de bescherming van de belangen van aandeelhouders. Het minimumkapitaal is wettelijk vastgelegd. Er is een basisvoorziening voor de bescherming van schuldeisers. Ondernemingen moeten belangrijke besluiten landelijk bekendmaken. In het Handelsregister wordt alle belangrijke informatie over ondernemingen bijgehouden. Dit register is openbaar. De wet inzake boekhouding (1995) bevat alle basisvoorschriften voor de opstelling van jaarrekeningen van ondernemingen, inclusief normen, richtlijnen en aanbevelingen. Er is een raad ingesteld die bevoegd is op het gebied van boekhouding. Financiële controleurs moeten een vergunning aanvragen bij de Estse raad voor financiële controle. In september 1994 werden voorschriften op het gebied van financiële controle uitgevaardigd. De wet inzake de bescherming van persoonsgegevens trad in juli 1996 in werking. De overheid en het bedrijfsleven kregen één jaar de tijd om de verwerking van persoonsgegevens aan te passen. Deze wet vormt het institutionele kader voor de bescherming van alle persoonsgegevens en voorziet in de oprichting van een onafhankelijke toezichthoudende instantie.
Evaluatie en prognose
40
De wetgeving inzake overheidsopdrachten stemt tot op zekere hoogte overeen met het acquis. Op een aantal belangrijke punten voldoet de wetgeving echter niet aan de communautaire vereisten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de nutssectoren, de rechtsmiddelen en de fase II-maatregelen van het Commissie-Witboek voor de interne markt. De wet voorziet in preferentieclausules voor Estse bedrijven, maar deze moeten vanzelfsprekend worden afgeschaft wanneer de Europa-Overeenkomst in werking treedt. De wetgeving moet ook nog op andere punten worden aangepast, maar de werkzaamheden vorderen inmiddels gestaag. Op het gebied van intellectuele en industriële eigendom moet nog veel werk worden verzet om de bestaande wetgeving aan te passen aan het acquis. De ontwerpwetgeving op het gebied van het auteursrecht en het merkenrecht komt in 1997 gereed en zal volgens de planning overeenstemmen met het acquis. Volgens de Estse overheid is het octrooirecht in overeenstemming met het Verdrag van München. In 1998 en 1999 moet ook de wetgeving gereed zijn op het gebied van de bescherming van halfgeleiders en grenscontrole. De effectieve implementatie en toepassing blijft een groot probleem op de middellange termijn gezien het gebrek aan ervaring van de betrokken overheidsdiensten en de huidige situatie op het gebied van binnenlandse controle en grenscontrole. Volgens de door Estland verstrekte informatie over het vennootschapsrecht bevat het Wetboek van Koophandel reeds de bepalingen van de Tweede, Derde en Elfde Richtlijn en een groot aantal bepalingen van de Eerste en Twaalfde Richtlijn. Naar verluidt wordt momenteel alles in het werk gesteld om het Wetboek van Koophandel volledig in overeenstemming te brengen met de Eerste Richtlijn. Op het gebied van boekhouding is de wetgeving uit 1995 grotendeels aangepast aan de Vierde Richtlijn. De op dit gebied bevoegde raad staat op het punt een richtlijn uit te brengen met betrekking tot consolidering die gebaseerd is op de internationale normen en op de Zevende Richtlijn. Diverse andere normen zijn momenteel in voorbereiding, en een wet op het gebied van financiële controle. Deze moet de Achtste Richtlijn omzetten in nationale wetgeving. Bepaalde overgangsproblemen, waaronder een tekort aan gekwalificeerde accountants en financiële controleurs, zijn duidelijk terug te voeren op de tenuitvoerlegging van de nieuwe voorschriften. Er moet alles aan worden gedaan om deze problemen op de middellange termijn op te lossen. De wet inzake de bescherming van persoonsgegevens is duidelijk gebaseerd op de EGkaderrichtlijn. Deze wet moet op bepaalde punten worden verbeterd, wil zij volledig in overeenstemming zijn met de richtlijn. De Commissie beschikt niet over gegevens over de tenuitvoerlegging van deze wet, met name wat de oprichting van een toezichthoudende instantie betreft. Toetreding tot Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa tot bescherming van personen ter zake van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, is voorlopig niet gepland.
Conclusie 41
Het proces van aanpassing van de wetgeving op het gebied van de overheidsopdrachten moet worden versterkt. Verdere wijzigingen zijn noodzakelijk om tegemoet te komen aan de vereisten van de richtlijn inzake overheidsopdrachten. Op het gebied van intellectuele en industriële eigendom is nog veel wetgevingswerk noodzakelijk. Op het gebied van het vennootschapsrecht lijken er geen grote probleem te bestaan met de aanpassing van de Estse wetgeving aan het acquis. Maar er is nog geen duidelijk tijdschema voor de goedkeuring van de resterende maatregelen die vereist zijn om de wetgeving volledig aan te passen. Op het gebied van boekhouding zijn verschillende maatregelen gepland om het acquis over te nemen. De uitvoering van deze maatregelen lijkt, gezien het geplande tijdschema, haalbaar. Op het gebied van financiële controle kan op basis van de verstrekte informatie niet of in onvoldoende mate worden vastgesteld of de wetgeving van Estland in overeenstemming is met het acquis of dat deze doelstelling op de middellange termijn wordt gehaald. Estland heeft vooruitgang geboekt op het gebied van gegevensbescherming. Met de tenuitvoerlegging van de wet van 1996 heeft Estland de nodige ervaring opgedaan, maar verdere inspanningen zijn nodig om de wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met de EG-kaderrichtlijn. - Vrij verkeer van goederen Het vrije verkeer van goederen veronderstelt de opheffing van alle maatregelen die het handelsverkeer belemmeren. Hierbij gaat het dus het niet alleen om de douanerechten en de kwantitatieve beperkingen in het onderlinge handelsverkeer, maar ook om alle maatregelen van gelijke werking, dat wil zeggen de maatregelen die specifiek of zonder onderscheid van toepassing zijn op nationale of ingevoerde producten en die een protectionistische werking hebben. Voor zover de technische vereisten niet worden geharmoniseerd, zijn de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van de nationale voorschriften en de aanvaarding van het beginsel dat de nationale eisen beperkt moeten blijven tot die eisen welke evenredig zijn aan de nagestreefde doelstellingen, van essentieel belang om het vrije verkeer van goederen te waarborgen, overeenkomstig de beginselen van de jurisprudentie zoals neergelegd in het arrest “Cassis de Dijon”. Ten behoeve van de harmonisatie heeft de Europese Gemeenschap de “nieuwe aanpak” ontwikkeld, waarbij een zorgvuldig afgewogen taakverdeling tussen regeringsinstanties en particuliere zelfstandige organisaties wordt geïntroduceerd en waarin communautaire wetgeving en Europese normen een afzonderlijke, doch complementaire rol spelen. Dus in plaats van het opleggen van technische oplossingen wordt de communautaire wetgeving beperkt tot de vaststelling van de minimumvereisten waaraan producten moeten voldoen. Producten die in overeenstemming met de Europese normen zijn vervaardigd, worden geacht aan dergelijke minimumvoorschriften te voldoen, maar Europese normen zijn niet de enige mogelijkheid om een dergelijke conformiteit aan te tonen. De tenuitvoerlegging van de “nieuwe aanpak” wordt gecombineerd met de “globale aanpak” inzake productcertificatie, die de aanbrenging van het “EG-merkteken” op het product regelt. Voor andere producten, zoals farmaceutische en chemische producten, motorvoertuigen en voedingsmiddelen, volgen de EG-richtlijnen het traditionele reglementeringspatroon waarbij volledig uitgewerkte regels worden verstrekt. 42
Het vrije verkeer van goederen berust dus tevens op de omzetting van een aantal communautaire harmonisatiemaatregelen. In dit verband dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de toepassing van de harmonisatievoorschriften die voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid zijn vastgesteld en waarvoor passende mechanismen en organisaties moeten worden opgezet, zowel met betrekking tot de ondernemingen als ten aanzien van de overheidsinstellingen. Tot de “horizontale” richtlijnen die onmisbaar zijn voor de goede werking van de markt zonder grenzen, behoren met name de richtlijn inzake algemene productveiligheid en de richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken. De bepalingen inzake de algemene productveiligheid worden behandeld in het deel over de consumentenbescherming. De specifieke bepalingen voor landbouwproducten (naleving van veterinaire en fytosanitaire normen) komen gedetailleerd aan de orde in het deel over de landbouw. Situatieschets Het liberale handelsbeleid van Estland komt in de praktijk neer op zeer weinig restricties voor het vrij verkeer van goederen. Er is geen wetgeving inzake handelsbelemmeringen of kwantitatieve beperkingen van kracht. Er worden geen significante problemen verwacht met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 8-35 van de Europa-Overeenkomst. Behalve enkele energieprijzen (elektriciteit, gas, benzine) zijn de prijzen volledig vrij. De invoer van alcohol, tabak, auto’s, farmaceutische producten, wapens, edele metalen en metalen is gebonden aan vergunningen. De hoofddoelstelling daarvan is de bescherming van de consument. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van de oorsprong van de producten en er zijn geen kwantitatieve beperkingen. Op het gebied van normalisatie, conformiteitsbeoordeling en metrologie zijn sinds 1993 diverse wetten aangenomen ter verbetering van de aanpassing aan de EU. Een wet op het gebied van normalisatie, waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen technische verordeningen en vrijwillige normen, werd eind 1996 aangenomen. Estland is lid van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normen (CENELEC) en wil in de loop van 1997 het lidmaatschap aanvragen van de ETSI (European Telecommunication Standardisation Institute). Evaluatie en prognose De implementatie van vrij verkeer van goederen tussen Estland en de EU is ver gevorderd. Het vergunningsstelsel moet worden herzien en eventueel worden aangepast. De implementatie van een nieuw, op de voorschriften van de WTO gebaseerd stelsel staat in 1997 op het programma. Volgens het Estse tijdschema voor de aanpassing van de technische wetgeving is 1997 een belangrijk jaar voor de aanpassing aan de in het Witboek genoemde prioritaire maatregelen. Er is echter weinig informatie beschikbaar over de werkzaamheden met betrekking tot deze prioritaire maatregelen, en er zijn ook geen aanpassingsgegevens verstrekt over de resterende maatregelen van het Witboek. Een aantal ‘nieuwe aanpak’richtlijnen wordt naar verwachting eind 1997 goedgekeurd. Hetzelfde geldt voor de 43
basiswetgeving op het gebied van voedingsmiddelen en chemicaliën. De aanpassing van de wetgeving op het gebied van farmaceutische producten lijkt vrij snel te verlopen, terwijl in de auto-industrie vanaf 1997 gebruik zal worden gemaakt van een op het EU-systeem gebaseerde typegoedkeuring, een voortvloeisel van de ondertekening door Estland van een VN-ECE-Overeenkomst twee jaar geleden. Hierbij mag in ieder geval niet uit het oog worden verloren dat in veel gevallen secundaire wetgeving noodzakelijk is om het algemene wetgevingskader ten uitvoer te leggen. Op het gebied van certificatie is Estland in principe bereid het EG-merkteken te aanvaarden zonder aanvullende conformiteitsbeoordeling van uit de EU ingevoerde producten. Het is moeilijk een uitspraak te doen over de situatie van de Estse wetgeving op het gebied van de wettelijke aansprakelijkheid voor producten. Wetsvoorstellen op dit punt worden momenteel bestudeerd, maar er is geen officieel tijdschema en Estland heeft laten weten dat er behoefte is aan technische bijstand op dit punt. Op de terreinen die op nationaal niveau worden geregeld, maar die geen voorwerp zijn van een communautaire harmonisatie, is echter onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen of Estland de communautaire rechtsbeginselen die specifiek betrekking hebben op het vrije verkeer van goederen, correct toepast. Dit komt met name door het ontbreken van informatieprocedures, die aan de eigenlijke werking van de interne markt zijn verbonden en die dus niet als zodanig in de periode voorafgaande aan de toetreding kunnen worden gebruikt; het gaat in het bijzonder om Richtlijn 83/189, die voorziet in een informatieprocedure op het gebied van nationale normen en technische voorschriften, om Beschikking nr. 3052/95 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap, om de procedures voor de indiening van een klacht bij de Commissie of zelfs om de mogelijkheid van een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie, zoals bedoeld in artikel 177 van het Verdrag. Ook voor de beoordeling van de vraag of Estland het beginsel van wederzijdse erkenning toepast, is gedetailleerdere informatie nodig over de nationale reglementeringen en over de nationale administratieve praktijken die gevolgen kunnen hebben voor het in de handel brengen van de producten. Conclusie Het vrij verkeer van goederen vormt geen ernstige belemmering voor de toetreding van Estland, op voorwaarde dat de huidige wetswijzigingen voortgezet en geïmplementeerd worden, met name wat normalisatie en conformiteitsbeoordeling betreft. Het is vooralsnog onmogelijk te bepalen in welke mate Estland er aan het einde van de aan de toetreding voorafgaande periode in zal zijn geslaagd de wetgeving aan te passen. Ondanks de prijzenswaardige inspanningen op het gebied van normalisatie en conformiteitsbeoordeling, blijft enige twijfel bestaan over de omvang en het tempo van de aanpassing van de wetgeving op een aantal technische gebieden. De Estse overheid moet er ook voor zorgen dat de nationale wetgeving op gebieden waarvoor geen aanpassing aan de communautaire wetgeving is voorzien, geen belemmering vormt voor het handelsverkeer, met name door na te gaan of de regelgeving en de beoogde doelstellingen goed op elkaar zijn afgestemd. 44
- Vrij verkeer van kapitaal Bij de Europa-Overeenkomst is het principe van vrij verkeer van kapitaal tussen Estland en de EU vastgelegd. Vanaf de inwerkingtreding van de Europa-Overeenkomst is dit, voor zover het de verplichtingen van Estland betreft, van toepassing op directe investeringen en beleggingen, handelskredieten en leningen van ondernemingen die reeds in Estland zijn gevestigd; gedurende de overgangsperiode is het geleidelijk van toepassing op bijkantoren en filialen van ondernemingen alsook op zelfstandigen uit de Gemeenschap. Het Witboek vestigt de aandacht op het verband tussen het vrije verkeer van kapitaal en het vrije verkeer van financiële diensten. Het doet voorstellen voor de volgorde waarin kapitaaltransacties zouden kunnen worden geliberaliseerd, te beginnen met lang- en middellanglopende kapitaaltransacties en kapitaalverkeer dat verband houdt met handelstransacties, en te eindigen met kortlopende kapitaaltransacties. Situatieschets Sinds de geldzuivering van 1992 voert Estland voor de deviezencontrole een liberaal beleid. Convertibiliteit voor transacties op de lopende rekening van de betalingsbalans werd gelijk met de geldzuivering ingevoerd. Op 15 augustus 1994 werden de bepalingen van IMF-Artikel van Overeenkomst nr. VIII door Estland formeel aanvaard. Het kapitaalverkeer werd in 1992 grotendeels geliberaliseerd. In 1994 werden alle deviezencontroles afgeschaft, toen het vertrouwen in het monetaire beleid was toegenomen. Op dit moment kent Estland geen deviezencontroles, en kunnen betalingen tussen Estlandse en buitenlandse entiteiten, alsmede geldwisseltransacties, zonder enige beperkingen worden verricht. Investeringen in onroerend goed door niet-ingezetenen vormen de enige kapitaaltransactie waarvoor nog beperkingen gelden. De algemene regel is, dat voor de verwerving van grond en onroerend goed door niet-ingezetenen de toestemming van het districtsbestuur vereist is. In bepaalde gevallen (eilanden, grenszones) is de aankoop van grond door nietingezetenen en buitenlandse rechtspersonen niet toegestaan. Sinds 1993 spelen buitenlandse directe investeringen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de economie en de modernisering van ondernemingen. Het volume van de buitenlandse directe investeringen bedroeg in 1993 9,8% van het BBP, en in 1994 9,3%. Voor de periode 1990-1996 bedroegen de buitenlandse directe investeringen in totaal circa 600 miljoen ecu. Uit de EU-lidstaten was in 1994 65,7% afkomstig en in 1995 75,8%. De sectoren die de meeste buitenlandse directe investeringen aantrokken waren industrie, handel en vervoer. Ten aanzien van het fysieke grensoverschrijdende verkeer van betaalmiddelen werden maatregelen genomen om witwassen te voorkomen. Evaluatie en prognose De mate waarin het kapitaalverkeer in Estland reeds is geliberaliseerd gaat verder dan de verplichtingen die bij de Europa-Overeenkomst zijn aangegaan. De resterende beperkingen zullen door Estland waarschijnlijk zonder problemen kunnen worden 45
geëlimineerd: dit betreft de verwerving van onroerend goed door niet-ingezetenen. Het acquis van de Gemeenschap inzake kapitaalverkeer zal in komende paar jaar kunnen worden overgenomen. Conclusie Op het gebied van het vrije verkeer van kapitaal zijn er op de middellange termijn geen grote hindernissen voor de toetreding. - Vrij verkeer van diensten Het vrije verkeer van diensten is gebaseerd op een verbod op discriminatie, met name discriminatie op grond van nationaliteit, en regels voor de aanpassing van afwijkende nationale wetgeving. Deze regels hebben vaak betrekking op zowel het recht van vestiging, dat onderdeel is van het vrije verkeer van personen, als het vrije verkeer van diensten. Voor de tenuitvoerlegging van deze regels moeten de administratieve structuren aanwezig zijn (toezichtcommissie voor het bankwezen, controle-instanties audiovisuele sector, regelgevende instanties) en moet de samenwerking tussen de lidstaten ten aanzien van het toezicht geïntensiveerd worden (regelingen voor wederzijdse erkenning). Een belangrijk onderdeel van de wetgeving ten aanzien van het vrije verkeer van diensten heeft betrekking op financiële diensten. Een ander punt vormen de problemen met betrekking tot de openstelling van de nationale markten in markten die traditioneel door monopolies worden gedomineerd, zoals telecommunicatie en gedeeltelijk energie en vervoer. Deze laatste onderwerpen worden in afzonderlijke onderdelen van het advies behandeld. Situatieschets Het Estlandse bankwezen maakte in een tamelijk vroeg stadium van het overgangsproces (1992-93) een crisis door. In 1995 trad de Wet Kredietinstellingen in werking, die opgesteld was op basis van de Richtlijn Bankrecht van de EG. Met het toezicht op de banken is een afdeling van de centrale bank van Estland belast, die ook verantwoordelijk is voor de bestrijding van witwassen. De markt is tamelijk geconcentreerd, maar de marktpenetratie is vrij laag. De privatisering van de handelsbanken is snel verlopen. Volgens plan zal de staat zijn belangen in het bankwezen de komende jaren geheel opgeven. De effectenmarkt is in Estland relatief nieuw. De Wet Effectenverkeer dateert uit 1993. De eerste openbare aandelenemissie vond plaats in 1991 en de eerste staatsobligaties werden in 1993 uitgegeven. In 1994 werd het Centrale Effectenregister opgericht en werd begonnen met toezicht op de effectenmarkt. De Effectenbeurs van Tallinn, die over een elektronisch handelssysteem beschikt, werd in mei 1996 geopend. Het lidmaatschap van de Effectenbeurs is alleen toegankelijk voor in Estland geregistreerde rechtspersonen die een vergunning van het Ministerie van Financiën om als effectenmakelaar op te treden hebben en voor minimaal 400.000 EEK (26.000 ecu) aandelen bezitten op de beurs van Tallinn. 46
Het verzekeringswezen wordt geregeld door de Verzekeringswet van 1992, die op basis van de assurantiewetgeving van de EU is opgesteld. De wet voldoet echter slechts ten dele aan het acquis. Het toezicht op het verzekeringswezen wordt uitgeoefend door de Toezichthoudende Instantie voor het Verzekeringswezen, die in 1993 werd opgericht onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën. Evaluatie en prognose De eerste Richtlijn Bankrecht, de Richtlijn Eigen Middelen en de Richtlijn Solvabiliteitsratio zijn grotendeels in de bankwetgeving van Estland verwerkt. Enkele belangrijke aspecten voldoen echter nog niet aan de EU-eisen. De Tweede Richtlijn Bankrecht, de Richtlijn Jaarrekeningen en Geconsolideerde Jaarrekeningen en de Richtlijn Grote Risico’s zijn eveneens gedeeltelijk geïmplementeerd. Er is geen tijdschema gespecificeerd voor de volledige tenuitvoerlegging van de Richtlijn Kapitaaltoereikendheid. Er is thans geen wetgeving van kracht inzake garantiestelsels voor bankdeposito’s. Een wetsontwerp is echter bij het parlement ingediend en zal naar verwachting in oktober 1997 worden goedgekeurd. In september zal de regering bij het parlement een wetsontwerp indienen inzake kredietinstellingen, waarin alle richtlijnen van fase I en fase II verwerkt zullen zijn, met inbegrip van de bepalingen inzake witwassen, maar met uitzondering van de Richtlijn Kapitaaltoereikendheid. Goedkeuring zal naar verwachting eind van dit jaar plaatsvinden. De Estlandse effectenwetgeving is slechts in beperkte mate in overeenstemming met het acquis van de Gemeenschap: er zijn geen specifieke bepalingen inzake verwerving of overdracht van een meerderheidsbelang in beursgenoteerde ondernemingen, handel met voorkennis en openbare aanbieding van effecten. Evenmin is er een vergunningenstelsel voor of staatstoezicht op andere beleggingsdiensten dan de effectenhandel aan de beurs. De maatregelen van fase II van het Witboek zijn op dit gebied nog niet geïmplementeerd. Wat de tenuitvoerlegging betreft dient de Inspectie voor de Effectenhandel aanzienlijk worden versterkt, zowel wat de personeelsbezetting als de overige middelen betreft. Een wetsontwerp Effectenverkeer is in voorbereiding en zal vóór het einde van 1997 aan het parlement worden voorgelegd. In dit verband zullen de maatregelen van fase I worden geïmplementeerd met betrekking tot de openbare uitgifte van effecten, de juridische status van de effectenbeurs en handel met voorkennis. Gewerkt wordt aan herziening van de huidige Verzekeringswet, teneinde de minimale kapitaalvereisten te verhogen en de privatisering af te ronden. Een stelsel voor toezicht op het verzekeringswezen dat aan de eisen van een vrije markt voldoet moet nog worden uitgewerkt. Conclusie Hoewel het bankstelsel in Estland gebaseerd is op een vrijemarktbeleid, stabiel lijkt en goed wordt gesuperviseerd, is er in de context van toetreding tot de EU een aantal elementen dat niet volledig aan de EU-vereisten voldoet, of voor volledige harmonisatie aanzienlijk dient te worden gewijzigd. 47
De lopende hervorming van de wetgeving inzake het effectenverkeer dient te worden geïntensiveerd, wil deze wetgeving op de middellange termijn aan de EU-eisen voldoen. Speciale aandacht dient te worden besteed aan versterking van de regelgevende instanties. Indien de hervorming van de wetgeving wordt geïntensiveerd, zal het verzekeringswezen naar verwachting geen grote problemen opleveren voor de toetreding. De sector financiële diensten is in Estland vrij goed ontwikkeld. Het aanpassingsproces lijkt echter vrij traag te verlopen, zowel wat de vaststelling van passende regelgeving als de tenuitvoerlegging daarvan betreft, waardoor integratie met de financiële markt van de EU moeilijk binnen een redelijke termijn te verwezenlijken zal zijn. Ten aanzien van het vrije verkeer van diensten worden op de middellange termijn geen grote belemmeringen voor de toetreding verwacht. - Vrij verkeer van personen Het vrije verkeer van personen omvat twee aspecten die door het Verdrag op onderscheiden wijze worden behandeld. Artikel 7 A, in het eerste deel van het Verdrag (over beginselen), houdt verband met de totstandbrenging van de interne markt; het behelst de opheffing van de controles aan de binnengrenzen in de Unie. Artikel 8 A in het tweede deel van het Verdrag, dat aan het burgerschap van de Unie is gewijd, kent iedere burger van de Unie het recht toe om onder bepaalde voorwaarden vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. De opheffing van de grenscontroles geldt voor eenieder, ongeacht zijn/haar nationaliteit, omdat anders de doeltreffende werking van artikel 7 A in het geding komt. Terwijl de uit artikel 8 A voortvloeiende rechten in alle lidstaten van toepassing zijn, is de tenuitvoerlegging van de aan artikel 7 A verbonden rechten nog niet ten volle op het niveau van de Unie gerealiseerd. a) Vrij verkeer van burgers van de Unie, vrijheid van vestiging en wederzijdse erkenning van diploma’s en kwalificaties De Europa-Overeenkomst bepaalt dat werknemers die legaal op het grondgebied van een lidstaat werkzaam zijn (evenals hun aldaar legaal verblijvende gezinsleden), niet mogen worden gediscrimineerd. Voorts voorziet de Overeenkomst in de mogelijkheid om sociale-zekerheidsrechten te cumuleren of over te dragen, en worden de lidstaten aangemoedigd bilaterale overeenkomsten met Estland te sluiten betreffende de toegang tot de arbeidsmarkt. Gedurende de tweede etappe van de overgangsperiode onderzoekt de Associatieraad verdere mogelijkheden tot verbetering van het verkeer van werknemers. In het Witboek wordt aandacht besteed aan de wetgevingsvereisten om een harmonieuze ontwikkeling van de arbeidsmarkt te verwezenlijken. Tegelijkertijd dienen mededingingsdistorsies te worden voorkomen. Het vrije verkeer van werknemers is één van de fundamentele vrijheden die in het Verdrag worden erkend; de toegang tot bepaalde beroepen (bijvoorbeeld in de juridische of de medische sector) kan evenwel aan bepaalde voorwaarden worden onderworpen, in het bijzonder ten aanzien van de benodigde kwalificaties. Afhankelijk van het geval worden deze voorwaarden gecoördineerd of onderworpen aan de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Ook de vrijheid van vestiging wordt door het Verdrag 48
gewaarborgd, en omvat de economische activiteiten van natuurlijke personen die werkzaamheden als zelfstandige uitoefenen, alsmede van vennootschappen. Voor de vrije keuze van woonplaats kan als voorwaarde worden gesteld dat de betrokken persoon, indien hij geen beroepsactiviteit in het betrokken land uitoefent, over voldoende inkomsten en een ziektekostenverzekering beschikt. Situatieschets Onderdanen van derde landen kunnen zich in Estland vestigen en aldaar arbeid verrichten. Een verblijfsvergunning kan worden afgegeven om persoonlijke redenen of voor gezinshereniging. Onderdanen van derde landen die illegaal het land binnenkomen en daar illegaal verblijven of werken, zonder geldig visum, verblijfsvergunning of gecombineerde werk- en verblijfsvergunning, kunnen evenals hun werkgevers worden vervolgd op grond van het Wetboek Administratieve Delicten. De wetgeving inzake de opleiding van artsen, tandartsen, diergeneeskundigen, architecten, vroedvrouwen en verpleegkundigen is slechts in beperkte mate in overeenstemming met de vereisten van de Gemeenschap betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. De structuren voor de tenuitvoerlegging moeten bovendien grotendeels nog worden opgezet. Evaluatie en prognose Estland dient wetgeving uit te werken inzake gelijke behandeling van in Estland werkzame EU-burgers en nationale onderdanen. Teneinde te voldoen aan de vereisten van de Gemeenschap inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties wordt een algemene wet inzake beroepen opgesteld. Het wetsontwerp zal waarschijnlijk eind 1997 gereed zijn. De inhoud van de opleidingen voor tandartsen, apothekers, vroedvrouwen en verpleegkundigen wordt herzien en hervormd in het licht van de communautaire vereisten. De huidige wetgeving is slechts gedeeltelijk in overeenstemming met het acquis, en behoeft langdurige intensieve hervorming om het acquis op de middellange termijn over te nemen. Het tijdschema voor de mogelijke hervorming van specifieke onderwijsstructuren dient echter met grote zorgvuldigheid te worden opgesteld, aangezien dergelijke hervormingen gezien hun aard een aantal jaren in beslag nemen. Conclusie Het acquis inzake het vrije verkeer van personen veroorzaakt in het algemeen op de middellange termijn geen grote hindernissen voor de toetreding. Ten aanzien van de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties dienen de noodzakelijke wetgevings- en tenuitvoerleggingsmaatregelen te worden geïntensiveerd, zodat deze op de middellange termijn van kracht kunnen zijn. b) Opheffing van alle personencontroles aan de binnengrenzen Het vrije verkeer in de zin van artikel 7 A van het EG-Verdrag, dat wil zeggen de opheffing van alle personencontroles aan de binnengrenzen, ongeacht de nationaliteit van 49
de betrokken persoon, is op het niveau van de Europese Unie nog niet volledig gerealiseerd. Voorwaarde voor de afschaffing van de personencontroles is namelijk de tenuitvoerlegging van een groot aantal flankerende maatregelen, waarvan er enkele nog niet door de lidstaten zijn goedgekeurd en ten uitvoer zijn gelegd (zie het deel over Justitie en Binnenlandse Zaken). Een beperkt aantal lidstaten heeft deze doelstelling al verwezenlijkt door middel van het Schengen-akkoord (zeven lidstaten passen dit akkoord al toe, en zes andere bereiden de tenuitvoerlegging ervan voor). Het ontwerp-verdrag beoogt de verwezenlijking van deze doelstelling in het kader van de Unie te vergemakkelijken, in het bijzonder door middel van een afzonderlijk hoofdstuk over ‘een zone van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid’, en door de opname van het Schengen-acquis in de Unie. Estland heeft de wens en de bereidheid geuit om de bepalingen van het acquis van Schengen ten uitvoer te leggen. De voorbereidingen hiertoe zijn gestart en de lidstaten is om bijstand verzocht, met name ten aanzien van de versterking van de grenscontroles. Algemene evaluatie 1. Een overzicht van de vorderingen van Estland bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving in verband met het Witboek wordt gegeven in de bijlage. Uit de tabel blijkt dat Estland van oordeel is dat het op 30 juni 1997 283 van de 899 in het Witboek opgenomen richtlijnen of verordeningen in zijn nationale wetgeving zal hebben overgenomen. Dit getal heeft betrekking op wetgeving die Estland reeds heeft omgezet of waarvan het de verenigbaarheid met de communautaire voorschriften heeft gecontroleerd. In hoeverre de betrokken teksten werkelijk in overeenstemming zijn met de communautaire voorschriften, kan de Commissie in dit stadium nog niet beoordelen. 2. Estland heeft op de meeste gebieden die in dit hoofdstuk worden behandeld aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de aanpassing van de wetgeving aan de regels van de Gemeenschap. De meeste maatregelen zijn naar het oordeel van de Estlandse autoriteiten geheel of gedeeltelijk omgezet; de Commissie kan in dit stadium nog niet beoordelen of zij geheel verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Aanzienlijke inspanningen zijn echter vereist om tot volledige overeenstemming met het acquis te komen, met name ten aanzien van overheidsopdrachten, intellectuele en industriële eigendom en financiële diensten. De autoriteiten van Estland zijn zich van deze vereisten bewust, en aan wijziging van de wetgeving of het opstellen van nieuwe teksten wordt gewerkt. In de meeste gevallen is goedkeuring in de komende twee jaar te verwachten. 3. Hoewel bij de wetgeving reeds aanzienlijke vooruitgang is geboekt, bestaat er ernstige twijfel aan het vermogen van de Estlandse autoriteiten om dit juridische kader ten uitvoer te leggen. De Estlandse overheid vertoont vooralsnog vele zwakke punten. Deze situatie kan echter als voorbijgaand worden beschouwd gezien het relatief grote potentieel van het thans onderbezette openbare bestuur. Op dit moment kan de Commissie nog niet beoordelen of het bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf, in staat zal zijn het acquis van de Gemeenschap ten uitvoer te leggen. 50
4. Afgezien van de aspecten die specifiek verband houden met de landbouw, is de opheffing van de controles aan de binnengrenzen van de Unie pas mogelijk zodra een toereikende harmonisatiegraad van de wetgevingen is verwezenlijkt. Dit veronderstelt wederzijds vertrouwen, waarbij in het bijzonder kan worden gesteund op overheidsdiensten van goede kwaliteit (hierbij kan onder meer worden gedacht aan het belang van veiligheidscontroles die met betrekking tot bepaalde producten op de plaats van vertrek worden verricht). In dit verband zij erop gewezen dat voor het goederenverkeer de totstandbrenging van de ruimte zonder grenzen op 1 januari 1993 slechts mogelijk was door de afschaffing van alle formaliteiten en controles die door de lidstaten werden uitgevoerd aan de binnengrenzen van de Unie. Dit betrof met name technische inspecties (in het bijzonder met betrekking tot de productveiligheid), veterinaire, sanitaire, fytosanitaire, economische en commerciële controles (bijvoorbeeld om nagemaakte goederen op te sporen), en controles in verband met de veiligheid (wapens e.d.) en het milieu (bijvoorbeeld afvalstoffen). In de meeste gevallen konden deze controles alleen worden afgeschaft door de vaststelling en toepassing van communautaire maatregelen ter harmonisatie van de voorschriften voor het verkeer en het in de handel brengen van producten (vooral met betrekking tot de productveiligheid) en door de controles of formaliteiten te verleggen naar het grondgebied of de markt van de lidstaten (dit gold in het bijzonder voor btw en accijnzen, veterinaire en fytosanitaire controles, of het verzamelen van statistieken). Een deel van de huidige grenzen van Estland wordt buitengrens van de Unie. Dit betekent dat de grenscontroles moeten worden aangescherpt (zie het gedeelte over de douane). Rekening houdend met de algemene balans die kan worden opgemaakt van de voortgang en het tempo van de werkzaamheden op de verschillende betrokken terreinen, kan op dit moment moeilijk worden beoordeeld wanneer Estland in staat zal zijn om alle instrumenten over te nemen en ten uitvoer te leggen die nodig zijn voor de opheffing van de controles aan de binnengrenzen en voor het verleggen van deze controles naar de buitengrens van de Unie. 5. Een aantal belangrijke onderdelen van het acquis voor de interne markt is door Estland reeds overgenomen. De Commissie kan echter nog geen standpunt bepalen over elke maatregel die volgens Estland is omgezet. Verdere vooruitgang is met name vereist ten aanzien van overheidsopdrachten, intellectuele en industriële eigendom en de sector financiële diensten. Op de meeste gebieden moet de tenuitvoerlegging worden versterkt. Bijzondere inspanning is vereist om het bestuur te versterken. Mits de huidige inspanningen worden geïntensiveerd, zal Estland naar verwachting op de middellange termijn het grootste deel van de wetgeving inzake de interne markt hebben goedgekeurd en ten uitvoer gelegd, en zodanige vooruitgang hebben geboekt ten aanzien van de implementatiemechanismen dat het land volwaardig aan de interne markt kan deelnemen. Mededinging Het mededingingsbeleid van de Europese Gemeenschap is gebaseerd op artikel 3, onder g), van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat de Gemeenschap dient te beschikken over een regime waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. De belangrijkste toepassingsgebieden zijn de antikartelwetgeving en de overheidssteun. 51
Voor de handelsbetrekkingen tussen de Gemeenschap en Estland voorziet de EuropaOvereenkomst in een mededingingsregeling die gebaseerd is op de artikelen 85 en 86 (overeenkomsten tussen ondernemingen, misbruik van een machtspositie) en de artikelen 92 en 93 (overheidssteun) van het Verdrag, en in uitvoeringsregels die binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst moeten worden vastgesteld. Bovendien bepaalt de Europa-Overeenkomst dat Estland zijn mededingingswetgeving aan die van de Gemeenschap aanpast. Het Witboek verwijst naar de geleidelijke toepassing van de bovenstaande maatregelen en de maatregelen die voorkomen in de concentratieverordening (4064/89) en in de artikelen 37 en 90 (monopolies en bijzondere rechten).
Situatieschets De Estlandse Wet op de mededinging, die op 1 januari 1994 in werking trad, verzekert de principes van de vrije markt. De wet bevat slechts een aantal zeer rudimentaire bepalingen inzake restrictieve overeenkomsten en misbruik van machtsposities, en geen bepalingen inzake controle op fusies of verlening van generieke vrijstellingen. Ook de uitvoeringsbepalingen zullen moeten worden herzien. In 1993 werd bij het Ministerie van Financiën een Commissie Mededinging ingesteld, die op de tenuitvoerlegging van de Mededingingswet en de Prijzenwet moet toezien. Op de overheidssteun wordt toezicht gehouden door het Departement Begroting van het Ministerie van Financiën, in samenwerking met de Commissie Mededinging. Teneinde aan te sluiten bij de huidige en toekomstige situatie met betrekking tot sectoren waarin van monopolies sprake is, lijkt Estland een begin te hebben gemaakt met het liberaliseren en openstellen voor concurrentie van bepaalde sectoren als telecommunicatie en postdiensten.
De inventarisatie van de overheidssteun is niet volledig, en wijkt af van de methoden die de Commissie hanteert bij haar overzicht van de overheidssteun. Evaluatie en prognose De belangrijkste zwakke punten van de huidige Mededingingswet zullen met de goedkeuring van de nieuwe Mededingingswet in 1997 worden geëlimineerd. In een aantal handelssectoren zijn stelsels van uitsluitende rechten tot stand gekomen, die vóór toetreding geleidelijk zullen moeten worden aangepast of afgeschaft. Dit is bijvoorbeeld het geval in de sectoren telecommunicatiediensten en lucht-, spoorweg- en 52
zeevervoer. De huidige staatsmonopolies voor onder meer olieschalie, elektriciteitsvoorziening en uitvoer van schroot moeten vóór toetreding worden afgeschaft. Er zal een aanzienlijke inspanning moeten worden geleverd om een inventarisatie van de overheidssteun op te stellen die in overeenstemming is met de praktijk in de Gemeenschap. De verenigbaarheid van het huidige ‘Fonds Exportsubsidies’ en het ‘Exportkredietfonds’ is zeer twijfelachtig. Andere steunmaatregelen zijn bedrijfssteun, voor de verstrekking waarvan zeer strikte voorwaarden gelden. Door het gebrek aan transparantie is het niet duidelijk of aan de voorwaarden voor het verstrekken van bedrijfssteun is voldaan. Niet alleen moet wetgeving worden aangenomen die in voldoende mate aansluit bij die van de EG, ook is voor een geloofwaardige tenuitvoerlegging van de concurrentiewetgeving vereist, dat goed functionerende instanties voor het toezicht op de antikartelwetgeving en de overheidssteun worden ingesteld. Bovendien moet bij het rechtsstelsel, het openbaar bestuur en de betrokken ondernemingen voldoende kennis van de concurrentiewetgeving en het concurrentiebeleid aanwezig zijn. Conclusie De aanstaande goedkeuring van het ontwerp voor de nieuwe Mededingingswet betekent een aanzienlijke vooruitgang bij de aanpassing van de antikartelwetgeving. Worden in het ontwerp voor de nieuwe Mededingingswet enkele wijzigingen aangebracht, dan zal er ook op het gebied van de overheidssteun in voldoende mate van aanpassing sprake zijn. De Estlandse Commissie Mededinging lijkt vrij goed te functioneren, en is naar het zich laat aanzien ook in staat om de nieuwe Mededingingswet, zodra die in werking is getreden, ten uitvoer te leggen. Er zullen echter aanzienlijke inspanningen nodig zijn om op de middellange termijn te kunnen voldoen aan de vereisten inzake toezicht op overheidssteun, met name waar het om de transparantie gaat. Hiervoor is nauwe samenwerking met de Commissie geboden. Bovendien zijn er aanwijzingen dat er in bepaalde gevallen bijzondere en uitsluitende rechten bestaan die niet met het acquis van de Gemeenschap verenigbaar zijn. Deze problemen moeten in de nabije toekomst worden aangepakt. 3.2
Innovatie
Informatiemaatschappij Huidige situatie De combinatie van informatietechnologie en telecommunicatie heeft grote mogelijkheden geopend op economisch en sociaal vlak. In Estland werden die mogelijkheden voor 1990 verwaarloosd hoewel dit in de regel niet het geval was voor het onderwijs. Vandaag heeft de onderwijssector het voortouw genomen bij het bevorderen van de informatiemaatschappij. Er zijn geen handelscijfers beschikbaar voor de sector van de informatietechnologie doch het aantal PC’s per 100 inwoners (5,5 in 1995) ligt hoog in 53
verhouding tot het BBP per hoofd van de bevolking. Uit de aanwezigheid van host computers op Internet, als maatstaf voor de ontwikkeling naar de informatiemaatschappij, blijkt dat Estland het vandaag beter doet dan 5 EU-landen. De regering van Estland heeft, misschien naar het voorbeeld van de ervaring in Finland - één van de toonaangevende landen op dit gebied in de EU - actief meegewerkt aan initiatieven van de EU en aan het bevorderen van het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, met name in de sector onderwijs. Conclusie Door de positieve benadering van de liberalisering van de telecommunicatie, gecombineerd met de uitstekende inspanningen op nationaal niveau in de onderwijssector, mag worden verwacht dat Estland de mogelijkheden van de informatiemaatschappij eerder ten volle zal kunnen benutten dan de doorsnee LMOE en niet later dan veel lidstaten van de EU. Onderwijs, Opleiding en Jeugdzaken De artikelen 126 en 127 van het EG-Verdrag bepalen dat de Gemeenschap bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte en inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer legt, gericht op het tot ontwikkeling brengen van de Europese dimensie in het onderwijs en het vergroten van het aanpassingsvermogen van het bedrijfsleven en het reactievermogen van de arbeidsmarkt door middel van beroepsopleiding. De Europa-overeenkomst voorziet in samenwerking met het oog op het verhogen van het onderwijsniveau en de beroepsbekwaamheden. Het Witboek bevat geen bepalingen op dit gebied. Situatieschets De uitgaven voor onderwijs van Estland bedragen 7% van het BBP en 17% van de staatsbegroting. Er zijn 240.000 leerlingen, 27.000 studenten en 19.000 leerkrachten in Estland. Estland telt zes staatsuniversiteiten, een particuliere universiteit en 20 instellingen voor hoger beroepsonderwijs (waarvan 12 in particuliere handen). Estland voert op dit ogenblik hervormingen door op alle niveaus van het onderwijs- en opleidingssysteem om het land verder aan te passen aan de behoeften van een op een markteconomie gebaseerde democratische maatschappij. Dit is nodig, niet alleen om vooruitgang te boeken met betrekking tot een aantal essentiële economische factoren (zoals productiviteit en kwaliteit van de productie, concurrentievermogen op de internationale markten, ontwikkeling van de particuliere sector, arbeidsmobiliteit en werkloosheid), doch ook om de democratische werking van de maatschappij te verzekeren. Op dit ogenblik bestaat er op nationaal vlak geen omvattend beleid inzake beroepsopleiding doch de beroepsopleiding krijgt een steeds belangrijker plaats toebedeeld in het nationaal beleid. 54
Door de herstructurering van het Ministerie van Onderwijs begin 1996 is een afdeling beroepsonderwijs en -opleiding opgericht. Het programma Tempus heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de hervorming van het hoger onderwijs en heeft de basis gelegd voor samenwerking met de instellingen voor hoger onderwijs van de EU. Ongeveer 14,2% van de totale bevolking van Estland is tussen 15 en 25 jaar oud. De wet op jeugdzaken wordt op dit ogenblik uitgebreid om de situatie voor jongeren te verbeteren, de actieve deelname aan de democratisering van de burgerlijke samenleving te stimuleren en voor jongeren de voorwaarden te scheppen voor vrijwilligerswerk. Een aantal Estlandse jongerenorganisaties nemen sedert 1995 deel aan activiteiten van Europese jongeren als een eerste stap naar de deelname van Estland aan dit programma. Evaluatie en prognose Om een omvattende verbetering van de onderwijs- en opleidingssystemen te realiseren zijn aanzienlijke investeringen in de hervorming van het leerprogramma, de opleiding van leerkrachten, schoolboeken, uitrusting en gebouwen nodig. Als gevolg van financiële beperkingen zal het waarschijnlijk een aantal jaren duren vooraleer dit proces is voltooid. Hoewel er resultaten zijn geboekt, is dit nog maar het begin van de hervormingen en moet er nog veel worden gedaan voordat het beroepsopleidingssysteem in overeenstemming is met de eisen van de EU en de lidstaten. De deelname van Estland aan communautaire programma’s zal een gunstig effect sorteren op de betrokkenen en een goede voorbereiding zijn op de integratie in de programma’s van de Gemeenschap. Conclusie In verband met de toetreding moeten op dit gebied geen belangrijke problemen worden verwacht. Onderzoek en technologische ontwikkeling De communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling waarin het Verdrag en het kaderprogramma voorzien, zijn erop gericht het concurrentievermogen van de Europese industrie en de kwaliteit van het leven te verbeteren, en duurzame ontwikkeling, milieubescherming en andere gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen te ondersteunen. De Europa-overeenkomst voorziet in samenwerking op deze gebieden, met name via deelneming aan het kaderprogramma. Het Witboek omvat geen directe maatregelen op dit gebied. Situatieschets De Estlandse Raad voor Onderzoek en Ontwikkeling is de belangrijkste Estlandse instelling met verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het wetenschaps- en technologiebeleid, het beheer van de strategische overheidsprogramma’s, en de planning, 55
coördinatie en financiële regeling van alle door de staat gefinancierde activiteiten. Voor de financiering van onderzoek zijn regelingen betreffende de indiening van offertes voor opdrachten ingevoerd. De lopende wetenschappelijke uitgaven kwamen in 1994 overeen met 0,7% van het BBP. Afgezien van de universiteiten beschikt Estland over 32 staatsinstellingen voor onderzoek. Het onderzoek wordt meestal door de staat gefinancierd en heeft betrekking op zowel fundamenteel als toegepast onderzoek (in 1995 daalden de cijfers voor fundamenteel onderzoek tot minder dan 50% van de begroting). De prioriteiten op lange termijn van Estland hebben betrekking op: - het op het gemiddelde niveau van de Europese Unie brengen van de begroting; - het geleidelijk in overeenstemming brengen van de prioriteiten met die van de Gemeenschap. Op korte termijn streeft Estland naar: - het op het niveau van 2% van de uitgaven houden van de toewijzing uit de staatsbegroting voor onderzoek; - een aanzienlijke verhoging van de ten laste van de staatsbegroting komende uitgaven voor technologische vernieuwing, hoofdzakelijk via de onder het Ministerie van Economische Zaken ressorterende Stichting voor Vernieuwing. Samenwerking op regelmatige basis met de Europese Gemeenschap begon in 1992 met het derde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Het zwaartepunt van de samenwerking lag tot dusver bij COPERNICUS (specifiek programma voor samenwerking met de landen van Midden-Europa en de NOS), terwijl er voor deelname aan het vierde kaderprogramma vrij weinig samenwerkingsactiviteiten worden ontwikkeld. Estland is lid van COST (Europese samenwerking op het gebied van het wetenschappelijk en technisch onderzoek). De statistieken met betrekking tot dit gebied voldoen sedert 1992 aan de OESO-normen.
Evaluatie en prognose In deze sector hebben zich reeds belangrijke veranderingen en verbeteringen voorgedaan. Er zijn grote inspanningen geleverd met betrekking tot de verbetering van de interne structuur, de liberalisatie en de financiële steun. De personele middelen en mogelijkheden blijven ondanks de besnoeiingen aanzienlijk. Het is niettemin nodig de innovatiefactor van de economie in het algemeen en van de industrie te verhogen en de banden van de onderzoekinstellingen met de industrie en het midden- en kleinbedrijf te versterken. Estland is bereid in het kader van de Europese research en technologische ontwikkeling een dynamische rol te spelen en daarvoor de nodige middelen vrij te maken. Het heeft de wens te kennen gegeven op volwaardige wijze deel te nemen aan het vijfde kaderprogramma. 56
Conclusie Wat de toetreding betreft, worden op dit gebied geen grote problemen verwacht. De toetreding zou wederzijds voordelen opleveren. Telecommunicatie Het telecommunicatiebeleid van de EG is erop gericht belemmeringen voor een doeltreffende werking van de interne markt voor telecommunicatieapparatuur, -diensten en -netwerken uit de weg te ruimen, buitenlandse markten toegankelijk te maken voor bedrijven uit de EU en de burgers en bedrijven in de Europese Unie universeel beschikbare moderne diensten te bieden. Deze doelstellingen moeten worden bereikt door de harmonisatie van de normen en voorwaarden voor de aangeboden diensten, de liberalisering van de markten voor eindapparatuur, diensten en netwerken, alsmede door de vaststelling van de vereiste regelgevingsinstrumenten. De hiervoor noodzakelijke richtlijnen en beleidslijnen zijn inmiddels vastgesteld maar de liberalisering van de openbare spraaktelefonie en van de exploitatie van de infrastructuur daarvoor zal in een aantal lidstaten tot circa twee jaar na 1998 worden uitgesteld. De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking om de normen en praktijken op het gebied van telecommunicatie en post, standaardisatie, regelgeving en modernisering van de infrastructuur op het niveau van de Europese Gemeenschap te brengen. Het Witboek legt de nadruk op de onderlinge afstemming van de voorschriften, netwerken en diensten, gevolgd door nieuwe stappen om tot een geleidelijke liberalisering van de sector te komen. Situatieschets Tot 1991 maakten de nationale communicatienetwerken deel uit van de Sovjetnetwerken hetgeen bijvoorbeeld inhield dat alle internationale lijnen via Rusland werden geleid. Het Estlandse netwerk was geheel geautomatiseerd maar bestond hoofdzakelijk uit elektromechanische apparatuur. De ontwikkeling van telecommunicatie in Estland wordt sedert de onafhankelijkheid gekenmerkt door een algemene groei van de capaciteit en een verbetering van de kwaliteit. Het percentage telefoonaansluitingen was eind 1996 gestegen tot 30 per 100 hoewel er nog een lange wachtlijst bestaat. In 1991 werd een telecommunicatiewet vastgesteld die de basis vormt voor een liberaliserings- en licentiebeleid. Onderhandelingen met buitenlandse investeerders en de nationale exploitant, leverde een concessie-overeenkomst op. Deze concessie verschaft het bedrijf dat voor 49% in buitenlandse handen is, tot eind 2000 een monopolie op het gebied van de geschakelde telefoonverbindingen. Evaluatie en prognose Mate van liberalisering De regering heeft in 1992 een concurrentie-vriendelijk beleid voor de telecommunicatiesector goedgekeurd en is overgegaan tot gedeeltelijke privatisering van Eesti Telecom (ET) dat in overheidshanden is. Deze gezamenlijke onderneming bestaande uit ET (51%), Telecom Finland (24,5%) en Telia (24,5%), krijgt tot het jaar 2001 een 57
monopolie voor lange-afstand en internationale spraaktelefonie en heeft tevens een licentie voor het netwerk voor mobiele telefonie waarbij de pan-Europese standaard (GSM) wordt gehanteerd. Er is een aanvang gemaakt met de aanpassing van de tarieven en hoewel het land reeds beschikt over een vrij hoog percentage aansluitingen, is een universele dienstverlening, die noodzakelijk is voor de aanpassing aan het acquis, nog verre van een realiteit. Hoewel andere telecommunicatieinfrastructuren die in het bezit zijn van andere organisaties (kabeltelevisie, wegen, spoorwegen, elektriciteit) de concurrentie mogen aangaan met het overheidsnetwerk, zijn tot dusverre nog geen licenties aangevraagd, zodat er op dit gebied geen concurrentie bestaat. De plaatselijke markt is reeds open voor nieuwkomers maar er is slechts één kleine exploitant. Er zijn 10 exploitanten van mobiele telefonie (1 analoog, 1 die gebruik maakt van NMT 450, 4 die gebruik maken van GSM en 4 die DCS 1800 hanteren) alsmede 5 exploitanten die semafoondiensten bieden.Voor communicatiediensten via de satelliet en diensten die toegevoegde waarde verlenen is geen licentie nodig mits geen verbinding met het openbare netwerk nodig is. Aanpassing aan de EG-wetgeving De regelgevingsinstantie (de Inspectiedienst Telecommunicatie) functioneert binnen een ministerieel departement waar de verantwoordelijke minister tevens de voornaamste exploitant in handen heeft. Ongeveer de helft van de EU-wetgeving is omgezet in de Estlandse wetgeving. Voor eind 1997 is een nieuwe communicatiewet gepland die een meer doeltreffende scheiding van het regelgevende en beleidslichaam mogelijk zal maken van exploitanten en de regering in staat zal stellen een concurrentievriendelijk beleid te voeren. De regering is voornemens tegen het jaar 2000 het acquis te hebben overgenomen. Op basis van de huidige vooruitgang beschikt Estland over de nodige bestuurscapaciteit op voorwaarde dat bij de verwezenlijking van de doelstellingen gebruik wordt gemaakt van programma’s voor technische bijstand.
Infrastructuur De voornaamste beleidsdoelstelling van de regering is de investeringen in de uitbreiding en modernisering van de openbare telecommunicatienetwerken een impuls te geven en de kwaliteit van de beschikbare diensten te verbeteren. Evenals de twee andere Baltische landen vormde het Estlandse telecommunicatienetwerk een verlenging van het USSR-netwerk. De oorspronkelijke netwerkapparatuur was verouderd en modernisering was dan ook nodig. Tussen 1991 en 1996 breidde het telefoonnetwerk zich uit van 22,1 tot 30,0 lijnen per 100 inwoners (vergeleken met een gemiddelde van 43,9 lijnen / 100 inwoners in Griekenland, Portugal en Ierland). Men is momenteel bezig met modernisering en eind 1995 werd 20% van het netwerk gedigitaliseerd (vergeleken met een huidig gemiddelde van 62,4% voor Griekenland, Portugal en Ierland). Het streven is tegen het jaar 2000 een percentage van 48% te bereiken en de wachttijd te verkorten tot een aantal weken.
58
Het aantal gebruikers van mobiele telefonie bedroeg eind 1996 ongeveer 4,1 per 100 inwoners hetgeen ruim boven het gemiddelde voor de LMOE ligt. Sedert de start van de nieuwe exploitanten in 1995 is mobiele telefonie zeer snel gegroeid. Er is concurrentie op het gebied van zowel de diensten voor datatransmissie als de satellietdiensten. In 1995 bedroeg het aantal kabeltelevisie abonnees 22 op de 100 gezinnen. Concurrentievermogen De productiviteit van de exploitant van het openbare netwerk die in 1995 10 werknemers op de 1000 lijnen bedroeg, is laag vergeleken met een gemiddelde van Griekenland, Portugal en Ierland van 6,2 werknemers per 1000 lijnen maar hoog in vergelijking met andere kandidaatlanden (12,1). Hoewel het BBP/hoofd van de bevolking op de zesde plaats komt van de kandidaatlanden, komt het percentage wat de koopkracht betreft op de tweede plaats. De huidige inkomsten per lijn die misschien net voldoende is om de dienst te onderhouden, moet aanzienlijk worden verhoogd om de vereiste investeringen te kunnen verwezenlijken. De huidige wachttijd voor een nieuwe aansluiting bedraagt ongeveer drie jaar en met het huidige ritme van uitbreiding van het netwerk zal het nog een paar jaar duren voordat zelfs de elementaire telefoondiensten universeel beschikbaar zullen zijn. Conclusie Estland heeft snelle vorderingen gemaakt bij de liberalisering van de telecommunicatiesector en heeft een goede kans om zich op middellange termijn volledig aan het acquis communautaire te kunnen aanpassen mits de huidige inspanningen om wetgeving om te zetten worden voortgezet en maatregelen met het oog op liberalisering worden uitgebreid. Wanneer de sector investeringen wil aantrekken en de concurrentie het hoofd wil bieden zal de openbare exploitant zijn concurrentievermogen moeten verhogen.
Audiovisuele sector Het acquis in de audiovisuele sector is, in de context van de interne markt, erop gericht de levering en vrij verkeer van audiovisuele diensten binnen de Europese Unie te bewerkstelligen en de Europese programmaindustrie te bevorderen. De richtlijn “Televisie zonder grenzen”, die van toepassing is op alle omroepen, ongeacht de wijze van transmissie (terrestrisch, per satelliet of per kabel) of de particuliere dan wel openbare aard ervan, bevat dit acquis en legt de basisregels voor grensoverschrijdende omroep vast. De hoofdpunten daarvan zijn : garanderen van het vrije verkeer van televisieomroep in alle lidstaten; bevorderen van de productie en distributie van Europese audiovisuele werken (door het vastleggen van een minimumaandeel van Europese werken en werken van onafhankelijke producenten in de omroeptijd); vaststellen van basisnormen op het gebied van televisiereclame; voorzien in de bescherming van minderjarigen en het recht van antwoord.
59
De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking op het gebied van bevordering en modernisering van de audiovisuele bedrijvigheid en de harmonisatie van regelgevingsaspecten van het audiovisueel beleid. De richtlijn “Televisie zonder grenzen” is een Fase I-maatregel in het Witboek. Situatieschets Het juridische kader voor de audiovisuele sector is vastgesteld in de omroepwet van 1994. Er zijn twee nationale televisie-omroepen en drie plaatselijke televisiezenders. Om te mogen uitzenden moeten particuliere omroepen een vergunning aanvragen bij het ministerie van Cultuur. Evaluatie en prognose Na een aantal grote omwentelingen in het recente verleden tracht de audiovisuele sector in Estland thans een wederopleving te bewerkstelligen; de sector kenmerkt zich door snelle groei en continue veranderingen. Om op adequate wijze te kunnen voldoen aan het acquis zal de capaciteit van de programmamakende industrie moeten worden uitgebreid, zodat zij de grote uitdagingen van een aangepast regelgevend kader aankan. De huidige wetgeving vertoont een aantal tekortkomingen, onder meer kwesties in verband met de vrijheid van ontvangst, het promoten van Europese werken, regels voor reclame en de bescherming van minderjarigen. Men is thans bezig met het opstellen van amendementen op de omroepwet, met bepalingen die bevorderlijk zijn voor aanpassing aan het acquis. Conclusie Mits de noodzakelijke maatregelen op het gebied van de wetgeving snel genoeg worden genomen en gepaard gaan met de vereiste structurele aanpassing in de branche zal Estland vermoedelijk op middellange termijn aan de EU-eisen kunnen voldoen. 3.3. Economische en Fiscale aspecten Economische en Monetaire Unie Bij de toetreding van Estland zal de derde fase van de EMU begonnen zijn. Deze fase houdt belangrijke veranderingen in voor alle lidstaten, ook die welke niet zullen deelnemen aan de euro-zone. Alle lidstaten, ook de nieuwe, zullen tenvolle aan de Economische en Monetaire Unie deelnemen. Hun economisch beleid wordt een gemeenschappelijke aangelegenheid en zij zullen worden betrokken bij de coördinatie van de economische politiek (nationale convergentieprogramma’s, algemene economische richtlijnen, multilateraal toezicht, procedure van het buitensporige tekort). Zij moeten dan het stabiliteits- en groeipact respecteren, afzien van rechtstreekse financiering van het overheidstekort door de centrale bank, de bevoorrechte toegang van de overheid tot de financiële instellingen afschaffen en de liberalisatie van het kapitaalverkeer voltooien.
60
Toetreding houdt nauwere monetaire samenwerking en samenwerking op het gebied van de wisselkoersen met de Europese Unie in. Dit zal een versterking van de structurele hervormingen op deze gebieden vereisen. Lidstaten die niet aan de euro-zone deelnemen zullen een zelfstandige monetaire politiek mogen voeren en op beperkte basis aan het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) deelnemen. Hun centrale bank moet zelfstandig zijn en prijsstabiliteit als primaire doelstelling nastreven. Het monetaire beleid moet met marktinstrumenten worden gevoerd en op “doeltreffende” wijze impulsen doorgeven aan de reële economie. Hervormingen zijn dus nodig om de factoren aan te pakken die de doelmatigheid van de monetaire politiek verminderen, zoals een gebrek aan concurrentie in de banksector, een gebrekkige ontwikkeling van de geld- en kapitaalmarkt en het probleem van de “dubieuze leningen” in de banksector. Tenslotte zullen alle lidstaten hun wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gezamenlijk belang moeten beschouwen en in staat moeten zijn hun wisselkoers te stabiliseren in het kader van een mechanisme dat nog moet worden vastgesteld. Daar lidmaatschap van de Europese Unie impliceert dat het doel van de EMU moet worden aanvaard, zal Estland aan de convergentiecriteria moeten voldoen, zij het niet noodzakelijk onmiddellijk bij de toetreding. Naleving van de convergentiecriteria is geen eerste vereiste voor het lidmaatschap van de EU, maar deze criteria blijven de referentiepunten voor een op stabiliteit gerichte macro-economische politiek en moeten uiteindelijk door de nieuwe lidstaten op bestendige wijze worden nageleefd. Een geslaagde afsluiting van de systeemhervorming en de marktgerichte structurele hervormingen is dus van essentieel belang. De economische situatie en de vorderingen van Estland zijn reeds onderzocht in de voorafgaande hoofdstukken van dit advies. Evaluatie en prognose De Estlandse centrale bank is in hoge mate onafhankelijk. Bij de benoeming van haar President wordt de Centrale-Bankraad betrokken, terwijl de regering is uitgesloten. Verder is de centrale bank onafhankelijk van de regering in haar monetair beleid. De formele doelstelling van de bank is de stabiliteit van de valuta en de wet op de centrale bank is reeds verenigbaar met de bepalingen van het Verdrag inzake een expliciet en volledig verbod van financiering van het begrotingstekort door de centrale bank. In de praktijk kent Estland sinds 1992 een currency board. Krachtens de huidige regeling inzake de currency board heeft de centrale bank zeer beperkte ruimte voor discretionair monetair beleid en financiering van het begrotingstekort. Het Estlandse monetair beleid heeft met succes de inflatie teruggebracht tot minder dan tien procent. In het beleid zijn de regels van de currency board strikt gevolgd. Openmarkttransacties (met gebruik van papier van de centrale bank) zijn niet gebruikt voor monetair beleid, maar eerder om de ontwikkeling van een secondaire markt en een diepere interbank-markt aan te moedigen. De reserveverplichtingen worden evenmin gebruikt als monetaire beleidsinstrumenten, maar worden aangewend om de banken bij te staan in geval van liquiditeitsproblemen. Het privatiseringsniveau in de banksector is relatief hoog en in de toekomst staat verdere privatisering in de sector op stapel. De concurrentie in de sector is bevredigend en de faillissementswetgeving legt de financiële instellingen een strikte begrotingsdiscipline op. Het Estlandse bankstelsel is dan ook zeker een van de gezondere en meer ontwikkelde in de regio, en slechte leningen in de sector zijn bijna volledig verdwenen. 61
De wisselkoers is vast (gekoppeld aan de DM) zoals wordt voorgeschreven door de regels van de currency board. Er zijn tot dusver geen grote spanningen op de valutamarkt geweest. Conclusie Het valt nog niet te zeggen of Estland bij zijn toetreding in staat zal zijn aan de euro-zone deel te nemen; dit is afhankelijk van het succes van zijn structurele hervormingsproces en van de vraag of het de convergentiacriteria zal bereiken en duurzaam zal naleven, hoewel dit geen voorwaarde voor toetreding is. Deelname van Estland aan de derde fase van de EMU als niet-lid van de euro-zone zal op de middellange termijn geen moeilijkheden opleveren. De wetgeving inzake de centrale bank is reeds volledig in overeenstemming met de EG-regels in termen van een expliciet verbod op financiering van het begrotingstekort door de centrale bank. De succesvolle tenuitvoerlegging van de currency board tot dusver en de relatief goed ontwikkelde banksector zijn bemoedigende indicatoren voor het vermogen van Estland in de komende jaren de herstructurering van zijn financiële sector af te ronden. Belastingen Het acquis op het gebied van de directe belastingen heeft in hoofdzaak betrekking op een aantal elementen van de vennootschapsbelasting en de kapitaalsbelasting. De vier vrijheden van het EG-Verdrag hebben verder strekkende gevolgen voor de nationale belastingstelsels. Het acquis in verband met de indirecte belastingen bestaat in hoofdzaak uit geharmoniseerde wetgeving op het gebied van de BTW en de accijnzen. Deze voorziet in de toepassing van een niet-cumulatieve algemene verbruiksbelasting (BTW) die in alle stadia van de productie en de distributie van goederen en diensten wordt geheven. Dit veronderstelt een gelijke fiscale behandeling van binnenlandse en niet-binnenlandse (invoer) transacties. Het acquis op het gebied van de BTW omvat bovendien overgangsregelingen voor de belastingheffing van transacties tussen belastingplichtigen binnen de Europese Unie. Op het gebied van de accijnzen omvat het acquis geharmoniseerde belastingstructuren en minimumtarieven, evenals gemeenschappelijke regels betreffende het voorhanden hebben en het vervoer van goederen waarvoor de accijns geharmoniseerd is (met inbegrip van het gebruik van belastingentrepots). In het kader van de interne markt werden in januari 1993 alle fiscale controles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap afgeschaft. De wederzijdse bijstand tussen de belastinginstanties van de lidstaten is een belangrijk element van de administratieve samenwerking in het kader van de interne markt. De desbetreffende richtlijn heeft zowel betrekking op de directe als op de indirecte belastingen. De Europa-Overeenkomst bevat een aantal bepalingen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen op het gebied van de indirecte belastingen. De maatregelen waarin Fase I van het Witboek voorziet, omvatten de belangrijkste eisen van het acquis in verband met de indirecte belastingen (in wezen zijn dit de maatregelen 62
die tot 1993 in de Gemeenschap van toepassing waren), terwijl de Fase II-maatregelen aanvullende voorschriften zijn voor de toepassing van het volledige acquis op het gebied van de indirecte belastingen. Situatieschets Directe belastingen De twee richtlijnen betreffende de vennootschapsbelasting en de overeenkomst inzake geschillenbeslechting voorzien in een mechanisme dat op wederkerigheid gebaseerd is. De desbetreffende bepalingen kunnen derhalve uiteraard niet voor de toetreding worden vastgesteld. Indirecte belastingen Het aandeel van de inkomsten uit BTW en accijnzen in de Estlandse begroting bedroeg in 1995 respectievelijk 42% en 11%. De verwachting is dat deze percentages verder zullen stijgen. Belasting over de toegevoegde waarde Het huidige Estlandse BTW-stelsel werd in januari 1991 ingevoerd en in januari 1994 op een aantal punten ingrijpend gewijzigd. Estland heeft een enkel BTW-tarief van 18% dat van toepassing is op alle belastbare transacties, met inbegrip van invoertransacties. “Ingevoerde” diensten zijn daarentegen niet aan enige BTW onderworpen. Naast het standaard BTW-tarief past Estland voor een beperkt aantal transacties het nultarief toe. Bepaalde activiteiten zijn vrijgesteld van BTW, zonder recht op aftrek van voorbelasting. Deze vrijstellingen gelden in hoofdzaak voor activiteiten van openbaar nut, financiële diensten en verzekeringen, onroerend goed, loterijen en dergelijke. Belastingplichtigen zijn in beginsel gemachtigd de BTW op alle voor zakelijke doeleinden aangekochte goederen en diensten af te trekken. De Estlandse BTW-wetgeving bevat evenwel geen enkele bepaling die in terugbetaling van belastingen aan niet in het land gevestigde belastingplichtigen voorziet. Accijnzen De huidige Estlandse accijnsregeling werd in 1995 ingevoerd. Accijnzen worden geheven van minerale oliën, alcohol, alcoholhoudende dranken en tabaksfabrikaten. Voor elke productcategorie geldt een specifiek recht. Wederzijdse bijstand De belastingadministratie heeft tot op heden nog geen instrumenten voor de wederzijdse bijstand aan de belastinginstanties van de lidstaten vastgesteld omdat deze pas na de toetreding van toepassing wordt. Evaluatie en Prognose Belasting over de toegevoegde waarde 63
Het huidige Estlandse BTW-stelsel is op dezelfde algemene beginselen gebaseerd als dat van de Gemeenschap. Dit is een goede basis voor de toekomstige aanpassing aan het communautair acquis op het gebied van de BTW. De Estlandse BTW-voorschriften zijn echter zeer algemeen van aard en worden niet consequent toegepast. Een ondernemer die in Estland een BTW-register wenst te openen, dient in het bedrijvenregister te zijn opgenomen, hetgeen enkel mogelijk is indien hij een filiaal heeft in dit land. Dit betekent dat buitenlandse ondernemers zonder filiaal geen BTW-register kunnen openen in Estland. De Estlandse regeling betreffende vrijgestelde transacties wijkt zowel inhoudelijk als wat haar toepassingsgebied betreft sterk af van de desbetreffende communautaire voorschriften. Aangezien Estland geen regeling heeft voor de terugbetaling van BTW aan niet-geregistreerde buitenlandse belastingplichtigen, vormt de BTW een extra kostenpost voor deze handelaren. Indien Estland lid wordt van de Europese Unie dan dient de BTW-wetgeving op een aantal punten sterk te worden gewijzigd en in overeenstemming te worden gebracht met het communautair acquis. De Estlandse BTW-regeling dient niet alleen in overeenstemming te zijn met de algemene bepalingen van de communautaire BTWwetgeving maar dient als belastingsstelsel ook aan de vereisten van een interne markt zonder binnengrenzen te voldoen. De Estlandse nationale strategie voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Witboek in verband met de BTW bevat geen duidelijk en gedetailleerd tijdschema voor latere aanpassingen. Op korte termijn zal het streven erop gericht zijn de nultarieven in vrijstellingen om te zetten, zonder recht op aftrek van voorbelasting. Op middellange termijn, m.a.w. tegen 1 januari 2000, is het de bedoeling de Estlandse BTW-wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met die van de Gemeenschap. Accijnzen Er is geen daadwerkelijk systeem voor het opschorten van de accijns op goederen die zonder betaling van rechten tussen erkende belastingentrepots worden vervoerd. Voor de correcte toepassing van de communautaire accijnswetgeving is het van groot belang dat Estland zo spoedig mogelijk een op het communautaire model gebaseerd entrepotstelsel invoert. Het Estlandse nationale programma voor de toepassing van het Witboek bevat geen duidelijk en gedetailleerd tijdschema voor latere aanpassingen van de Estlandse accijnswetgeving. Op korte termijn is het de bedoeling de locale controles te verscherpen. Op de lange termijn is het streven erop gericht de tarieven en het toepassingsgebied meer in overeenstemming te brengen met de communautaire wetgeving. Het programma voorziet evenwel niet in een volledige harmonisatie van de wetgeving. Wederzijdse bijstand
64
Voorts dienen bij toetreding passende regelingen voor de administratieve samenwerking en de wederzijdse bijstand tussen lidstaten te worden vastgesteld. Dze zijn onontbeerlijk voor het functioneren van de interne markt. Conclusie Het acquis op het gebied van de directe belastingen zal naar verwachting geen grote moeilijkheden doen rijzen. Wat de indirecte belastingen betreft, zal Estland, hoewel reeds enige stappen in de goede richting zijn gedaan, zich nog aanzienlijke inspanningen moeten getroosten om op middellange termijn aan het acquis terzake van de BTW en de accijnzen te voldoen. Het verdient aanbeveling dat de belastingdiensten geleidelijk aan de wederzijdse bijstand deelnemen naarmate zij meer deskundigheid verwerven op dit gebied. Statistieken Het acquis heeft in hoofdzaak betrekking op de neutraliteit, betrouwbaarheid, transparantie, vertrouwelijkheid (van persoonsgegevens) en verspreiding van de officiële statistieken. Tevens omvat het beginselen en praktische regels voor het gebruik van Europese en internationale indelingssystemen, de nationale rekeningen, ondernemingenregisters en verschillende categorieën statistieken. De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking om doelmatige en betrouwbare statistieken te ontwikkelen die in overeenstemming zijn met de internationale normen en indelingssystemen. Het Witboek bevat geen bepalingen op dit gebied. Situatieschets Het Nationale Bureau voor de Statistiek, dat onder het Ministerie van Financiën ressorteert, is het centrale orgaan dat belast is met de opstelling en verspreiding van de officiële statistieken in Estland. De rechtsgrond voor de officiële statistieken van Estland is de Statistiekwet van 1990. Een nieuwe statistiekwet, die rekening houdt met de normen van de EU en met andere internationale normen op het gebied van de statistiek, werd in december 1996 door de regering goedgekeurd en is nu bij het Parlement in behandeling. Evaluatie en prognose De officiële statistieken van Estland voldoen aan de basiseisen van de Gemeenschap, doch er moeten nog veel vorderingen worden gemaakt. Er zijn tekortkomingen in sectoren zoals bedrijfsstatistieken, het ondernemingenregister, economische indicatoren op korte termijn en input-/outputstatistieken. De reorganisatie van de landbouwstatistieken zal nog veel werk vergen. 65
Conclusie Estland zal zich moeten blijven inspannen om op middellange termijn aan de eisen van de EU op het gebied van officiële statistieken te voldoen.
3.4
Sectorieel beleid
Industrie Het industriebeleid van de EU is erop gericht het concurrentievermogen te verbeteren, hetgeen moet leiden tot een hogere levensstandaard en meer werkgelegenheid. Dit beleid wil zorgen voor een snellere aanpassing aan structurele veranderingen en een klimaat stimuleren, dat gunstig is voor het ontplooien van initiatieven, voor het ontwikkelen van ondernemingen in heel de Gemeenschap en voor industriële samenwerking, en wil tevens een betere benutting bevorderen van het industriële potentieel van beleidsinitiatieven inzake innovatie en onderzoek en technologische ontwikkeling. Het industriebeleid van de EU is van nature horizontaal. In sectorale mededelingen worden horizontale concepten op specifieke sectoren toegepast. Het industriebeleid van de EU bestaat in het gecoördineerd inzetten van de instrumenten van een aantal andere communautaire beleidslijnen; het omvat zowel instrumenten met betrekking tot het functioneren van markten (productspecificaties en markttoegang, handelsbeleid, staatssteun en mededingingsbeleid), als maatregelen die zijn gericht op het verhogen van het potentieel van de industrie om zich aan veranderingen aan te passen (een stabiel macro-economisch klimaat, technologie, opleiding enz.). Om te zijn opgewassen tegen de concurrentiedruk en de marktkrachten in de Unie, moet de industrie van de kandidaatlanden reeds op het tijdstip van toetreding een bepaald concurrentievermogen hebben bereikt. Verder moet duidelijk blijken dat die landen een beleid nastreven dat is gericht op open en aan concurrentie onderworpen markten, volgens de in artikel 130 (“Industrie”) van het Verdrag uiteengezette lijnen. Samenwerking tussen de EG en de kandidaatlanden op het gebied van industriële samenwerking, investeringen, industriële normalisatie en conformiteitsbeoordeling, zoals voorzien in de EuropaOvereenkomst, is ook een belangrijke indicator voor een ontwikkeling in de goede richting. Situatieschets In 1995 bracht de industrieproductie van Estland ongeveer 0,8 miljard ecu op, dat wil zeggen minder dan een derde van de industrieproductie van Luxemburg, terwijl haar aandeel in het BBP 23% bedroeg. De industrie levert 185 duizend arbeidsplaatsen op (28% van de totale werkgelegenheid). De belangrijkste werkgevers zijn de voedselverwerkende industrie (20% van de arbeidskrachten in de industrie), de lichte industrie (19%), machinebouw en metaalbewerking (19%), machinebouw en metaalbewerking (19%) en de houtbewerkingsindustrie (11%). Het totale aantal industriebedrijven wordt op ongeveer 4.600 geschat; dat zijn vrijwel alle kleine of middelgrote bedrijven. Afgezien van zijn natuurlijke hulpbronnen en zijn beperkte nationale markt, heeft de economische structuur van Estland de problemen in verband met het onefficiënte systeem 66
van arbeidsverdeling tussen de regio’s, dat onder de Sovjetbezetting werd ingevoerd, grotendeels overwonnen. Toch hebben er zich, toen het overgangsproces in Estland begon, radicale veranderingen voorgedaan in de industrie. Het feit dat het BBP sinds 1994 zijn groeicapaciteit heeft herwonnen, is hoofdzakelijk te danken aan een uitbreiding van de industrieproductie, een aanmerkelijke stijging in het aantal nieuwe, particuliere bedrijven en een toename van de directe buitenlandse investeringen (FDI). In 1990 nam de zware industrie de helft van de industrieproductie voor haar rekening. Deze tak van industrie is momenteel gedwongen de kwaliteit van haar producten en van haar productietechnologie te verbeteren. Een bijzonder aspect van het herstel van de Estlandse industrie is dat zij sterk betrokken is bij het actieve veredelingsverkeer (het OPT : 12% van alle invoer), dat veelal in de textielindustrie met Finland en Zweden plaats heeft. Terwijl EU-bedrijven van de lage arbeidskosten in Estland willen profiteren, laat Rusland zijn halffabrikaten in Estland verwerken, aangezien de productiekwaliteit daar hoger ligt. Het huidige proces van modernisering van de Estlandse economie komt tot uiting in het grote aantal machines en technische outillage bij de invoer. Daarentegen valt uit de samenstelling van de uitvoer steeds meer af te leiden dat dit land momenteel relatieve voordelen te bieden heeft in sectoren met een geringe toegevoegde waarde, zoals houtbewerking, de papierindustrie, textiel en levensmiddelen. Estland is er zeer goed in geslaagd, zijn uitvoer naar Westerse markten te verleggen.
67
Estlandse industrie, voornaamste productiesectoren in 1995 Sector Voedselindustrie Textiel en kleding Bosbouw- en meubelindustrie Machinebouw en elektrotechniek Chemische en Farmaceutische industrie Vervoersoutillage Andere niet-metaalhoudende delfstofproducten Bouw Totaal
% aandeel werkgelegenheid in de industrie 15 14 11 12 7 3 3 20 100
pm : Aandeel industrie (behalve bouw) in totaal BBP
% aandeel industrieproductie 40 11 15 11 12 5 6 n.b. 100
23
De voedselindustrie is de belangrijkste tak van industrie in Estland. De productiecapaciteit was opgezet om aan de behoeften van Estland en van veel delen van de vroegere Sovjetunie te voldoen. De instorting van de markt leidde tot sterke productieverminderingen. Ondanks de recessie, slaagde de voedselindustrie erin haar leidende positie in de Estlandse industrie te behouden. Een heroriëntering van deze tak van industrie naar de EU-markten bleek een moeilijke zaak, gezien de handelsbeperkingen en de vereisten in verband met kwaliteit en hygiëne. Ondanks de hoge invoerrechten die Rusland op Estlandse producten heft, gaat een groot gedeelte van Estlands voedselexport nog steeds naar Rusland. De voorkeur van de buitenlandse investeerders gaat uit naar de voedselindustrie, waardoor het technologische fabricagepeil is geherstructureerd en verbeterd. Ook worden er juridische stappen genomen om de kwaliteit te verbeteren en aan de EU-vereisten te voldoen. Het is mogelijk dat deze sector op het ogenblik van toetreding geavanceerd genoeg zal zijn. Het vooruitzicht op lange termijn voor, hoofdzakelijk, visproducten, dranken en zuivelproducten is vrij goed. De textiel- en kledingindustrie is de op één of op twee na belangrijkste sector in Estlands industrie en wordt overheerst door een klein aantal grote, geprivatiseerde bedrijven. Door de lage arbeidskosten en de geringe kapitaalinvesteringsbehoeften is dit Estlands belangrijkste sector voor onderaanneming en veredelingsverkeer geworden. Toch zijn Estlandse bedrijven begonnen het aantal onderaannemingscontracten te verminderen en zich toe te spitsen op de uitvoer van hun eigen collecties. Daar de arbeidskosten naar verwachting in de toekomst zullen stijgen, zijn er nog meer aanpassingsbehoeften. Ook de houtindustrie is één van de belangrijkste takken van industrie en, aangezien een groot deel van Estlands grondgebied met bos is bedekt, beschikt deze industrie over de hulpmiddelen voor haar ontwikkeling in eigen land. De gemechaniseerde bosbouwindustrie - en in het bijzonder de meubelfabricage - bieden grote concurrentievoordelen als gevolg van de lage houtprijs, zeer goed geschoolde maar laag betaalde arbeidskrachten en een geringe behoefte aan kapitaalinvesteringen, gezien het grote aandeel van met de hand verrichte arbeid. Meubilair maakt meer dan de helft uit van de totale productie van de bosbouwsector, die sterke handelsbanden met de EU heeft. Deze sector zal zich waarschijnlijk goed ontwikkelen en de toetreding zou geen problemen moeten opleveren. De chemische bosbouwindustrie zal zowel op de binnenlandse als op de buitenlandse (export) markten met technologisch meer geavanceerde fabrikanten moeten concurreren. Vooral de papierpapindustrie is 68
technologisch ouderwets en veroorzaakt zeer veel milieuschade. Gezien de achterlijke staat van deze sector, dienen er aanzienlijke investeringen te worden gedaan om haar concurrerender te maken. In haar huidige staat is deze industrie niet concurrerend genoeg. Machinebouw en elektrotechniek : in deze sectoren is de privatisering grotendeels voltooid. Als gevolg van de lage arbeidskosten hebben deze sectoren onderaannemers aangetrokken, zodat thans eenvierde van de totale invoer en uitvoer in verband met het veredelingsverkeer via onderaannemingen tot stand komt. Over het geheel genomen is de meeste productie echter nog steeds bestemd voor de vroegere Sovjetunie en voor de Midden- en Oost-Europese landen. De chemische industrie is zeer klein en produceert hoofdzakelijk meststoffen. Het productieapparaat heeft een sterke behoefte aan modernisering en aan grote investeringen om het milieu te beschermen. De farmaceutische industrie heeft indrukwekkende hervormingen doorgevoerd, waaronder privatiseringen, de instelling van regelgevende autoriteiten en een geharmoniseerd wettelijk kader. De meeste mijnbouwbedrijvigheid houdt verband met de schalie-oliewinning, die grote delen van het platteland in het Noord-Oosten van dit land heeft verwoest. Estland heeft een snel, vastbesloten privatiseringsbeleid gevoerd. Met de oprichting van de Estlandse Privatiseringsinstantie (EPA) werden de aanvankelijke organisatorische problemen van het privatiseringsproces overwonnen. De privatisering van het kleinbedrijf is thans praktisch voltooid. Tegen mei 1996 waren praktisch alle van de 450 grote en middelgrote bedrijven, die op het oorspronkelijke regeringsprogramma stonden voor de verkoop van activa, geprivatiseerd. Volgens EBWO-ramingen droeg de particuliere sector reeds in 1996 voor ongeveer 70% tot het BBP bij, en dit aandeel zal vermoedelijk nog verder stijgen. Thans concentreert men zich op de herstructurering en de privatisering van infrastructuurbedrijven met een monopoliepositie (in het bijzonder nutsbedrijven). Evaluatie en Prognose De industrie maakt slechts een klein deel van de Estlandse economie uit : kleiner dan in één van de aanvragende landen. Deze industrie is sterk geconcentreerd in slechts een klein aantal sleutelsectoren - levensmiddelen, hout en papier, meubilair, textiel en kleding - die tezamen meer dan de helft van de totale industrieproductie uitmaken. Deze sectoren hebben in zoverre een gezonde basis, dat er grondstoffen beschikbaar zijn, de topografie van het land zich daartoe leent en het loonpeil laag is. Toch is er een aanzienlijke mate van modernisering nodig in sommige deelsectoren als, in het bijzonder, de papierpapindustrie. Ook andere sectoren, die als een onderdeel van de geplande economie van de Sovjetunie werden ontwikkeld - zoals machinebouw en elektrotechniek - schijnen kwetsbaar zijn. Aan de andere kant valt de farmaceutische sector als een voorbeeld van indrukwekkende hervormingen te beschouwen. De sterke punten van Estlands industrie zijn het gunstige macroeconomische klimaat en het hoge investeringspercentage. Bovendien kan de industrie, dankzij haar degelijke financieel beleid en de consolidering in het bankwezen, reeds kredieten op middellange of lange termijn verkrijgen. 69
De privatisering van de industrie is grotendeels voltooid. Sommige sectoren van Estlands industrie (zoals textiel en kleding, farmaceutische producten en de bouwsector) zijn grotendeels geprivatiseerd en gemoderniseerd - dikwijls met hulp van directe buitenlandse investeringen - en leveren daarom goede prestaties op de uitvoermarkten, maar andere sectoren (zoals de voedselindustrie, houtbewerking en papierproductie, machinebouw en elektrotechniek, de fabricage van chemische producten en bouwmaterialen) zijn nog in een herstructureringsproces gewikkeld en hebben, om concurrerender te worden, behoefte aan nog meer kapitaalinvesteringen. Conclusie inzake de concurrentiepositie van de industrie Estland heeft goede vooruitgang geboekt met de herstructurering van zijn industrie en met de overneming van de industriewetgeving van de EU. Mits het huidige streven en de buitenlandse investeringen worden voortgezet, valt op middellange termijn te verwachten dat er slechts zeer beperkte problemen in verband met de industriële concurrentiepositie zullen overblijven, die waarschijnlijk niet zullen uitgroeien tot belemmeringen voor de volledige deelname van dit land aan de ruimere EU-markt. Een evaluatie van het acquis in verband met het vrije verkeer van industrieproducten is te vinden in het aparte deel over de interne markt. Landbouw Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel een moderne landbouw te ontwikkelen of in stand te houden die de agrarische gemeenschap een billijke levensstandaard en de consument de levering van landbouwproducten tegen redelijke prijzen garandeert, met, binnen de EG, vrij verkeer van landbouwproducten. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan milieu en plattelandsontwikkeling. Instrumenten voor het beheer van het GLB zijn de gemeenschappelijke marktordeningen, aangevuld met wetgeving op veterinair en fytosanitair gebied en met voorschriften inzake diervoeding en levensmiddelenhygiëne. Er zijn ook structuurmaatregelen vastgesteld, die aanvankelijk vooral gericht waren op modernisering en schaalvergroting, maar die nu steeds meer de nadruk leggen op milieu en een regionaal gedifferentieerde aanpak. Sinds de hervorming van 1992 wordt een steeds groter deel van de steun voor de landbouw toegekend in de vorm van toeslagen ter compensatie van de verlaging van de interventieprijzen. De Europa-Overeenkomst vormt de basis voor de handel in landbouwproducten tussen Estland en de Gemeenschap en heeft ten doel de samenwerking tussen de partijen te bevorderen met het oog op de modernisering, herstructurering en privatisering van de landbouw en de agro-industriële sector in het land, en op de vaststelling van normen voor de fytosanitaire sector. Het Witboek heeft betrekking op de veterinaire en fytosanitaire controles, de controle op diervoeding en de afzetvoorschriften voor bepaalde producten. Deze regelgeving heeft ten doel de consument, de volksgezondheid en de gezondheid van dieren en planten te beschermen. Situatieschets Situatie in de landbouw 70
In 1995 was de productiewaarde van de landbouw gelijk aan ongeveer 0,13 % van die van de Unie. Het aandeel van de landbouw in het BBP nam na de onafhankelijkheid af van ongeveer 20 tot ongeveer 7 %. Het aantal personen dat werkzaam was in de landbouw daalde tot 7 % van de beroepsbevolking. Tot en met 1994 kende de economie een negatieve ontwikkeling en verschoof de consumptie van zuivel- en vleesproducten naar brood en granen. Ongeveer 46 % van het totale grondgebied is bebost (2 miljoen ha) terwijl 32 % bestaat uit landbouwareaal (1,5 miljoen ha). De landbouwsector in Estland wordt momenteel volop geprivatiseerd. Grote familiebedrijven (voormalige staatsboerderijen) met uiteenlopende rechtsstructuren (coöperatieven, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, maatschappijen op aandelen) beheren nog steeds ongeveer 30 % van het landbouwareaal (gemiddelde bedrijfsoppervlakte 520 ha), terwijl de resterende 70 % van de landbouwgrond gelijk verdeeld is over ongeveer 14 500 familiebedrijven (gemiddelde oppervlakte 23 ha) en kleinere gezinsbedrijfjes die voor eigen gebruik produceren (gemiddelde oppervlakte minder dan 2 ha). Verzoeken zijn ingediend voor het teruggeven van 1,2 miljoen ha grond aan de rechtmatige eigenaars. In mei 1997 was reeds 500 000 ha (42 %) teruggegeven en in het kadaster geregistreerd. Tegen 2000 moet de hele operatie afgerond zijn. Voor 850 000 ha landbouwgrond zijn geen eigendomsaanspraken ingediend, en voorlopig blijft die grond eigendom van de Staat en wordt verpacht. De productiecijfers in Estland bedroegen voor 1995 : 514 000 ton graan, 539 000 ton aardappelen, 2 000 ton oliehoudende zaden, 812 000 ton melk (zelfvoorziening : 148 %), 25 000 ton rundvlees (92 %) en 46 000 ton varkensvlees (109 %). Het aandeel van de levensmiddelenindustrie in de totale industriële productie bedraagt momenteel 34 % en sedert 1986 is het aantal werknemers in die industrie ongeveer gelijk gebleven op 4 % van de beroepsbevolking. De levensmiddelenindustrie heeft te kampen gehad met twee belangrijke problemen, namelijk de daling van de binnenlandse vraag hoewel die zich nu lijkt te hebben gestabiliseerd - en de stijging van de invoer wegens het gebrek aan enige vorm van douanebescherming. De vleesverwerkende industrie (22 %), de zuivelindustrie (20%) en de visverwerkende industrie (17 %) vormen de belangrijkste takken van de sector agrovoeding. Bijna alle bedrijven in de levensmiddelenindustrie zijn geprivatiseerd. Tot nu toe is nog geen enkel vleesverwerkend bedrijf in Estland erkend voor uitvoer naar de EU. De handel in landbouw- en visserijproducten is van oudsher zeer belangrijk voor de economie van Estland. In 1995 bedroeg het aandeel van de landbouw in het handelsverkeer 16,6 % voor de uitvoer en 14,3 % voor de invoer. De uitvoer van landbouwproducten (hoofdzakelijk vis, vlees en zuivelproducten) is vooral bestemd voor de nieuwe onafhankelijke Staten (65 %) en voor de EU (29 %). Estland is netto-importeur van landbouwproducten en in 1995 had de EU op de handelsbalans met Estland een overschot van 157 miljoen ecu. Suiker, dranken, oliën en vetten zijn de belangrijkste invoerproducten. 71
Landbouwbeleid Voor 1995 bedroeg het door de OESO berekende PSE (Producenten-SubsidieEquivalent) 3 %, tegenover 49 % voor de EU. Tot nu toe heeft Estland een zeer liberaal beleid gevoerd op landbouwgebied. Hoewel het Parlement diverse wetten heeft goedgekeurd betreffende verhoogde steunverlening voor de landbouwers, zijn die wetten tot nu toe slechts in zeer beperkte mate ook uitgevoerd en bleef het aandeel van de landbouw in de begrotingsuitgaven relatief gering (16,4 miljoen ecu, d.i. 3,4 % van de totale begroting in 1993). Slechts voor enkele producten is er een specifiek steunbeleid. De programma’s zijn vooral gericht op de verbetering van de kwaliteit van zaaizaad en fokmateriaal, op registratie en op scholing. De steunverlening in de landbouw verloopt hoofdzakelijk via het Fonds voor Kredietverlening ten behoeve van Landbouw en Platteland dat geld beschikbaar stelt aan landbouwbedrijven en aan de verwerkende industrie. De enige vorm van openbare interventie zijn de staatsaankopen voor het aanleggen van een nationale graanreserve die overeenkomt met een menselijke consumptie van zes maanden (50 000 ton). In de praktijk is dat doel evenwel nooit bereikt. De landbouwprijzen zijn niet gereglementeerd en liggen aanzienlijk lager dan die in de EG, hoewel zij sedert 1992 zijn gestegen (in 1995 bedroeg de prijs voor tarwe 73 % van de gemiddelde EG-prijs, die voor rundvlees 38 %, die voor varkensvlees 88,6 % en die voor melk 47 %). Over een beleid voor de ontwikkeling van het platteland zijn de besprekingen nog steeds aan de gang en er is nog geen ministerie dat verantwoordelijk is voor de uitwerking van dat beleid. Estland huldigt een vrijhandelsbeleid zonder douanebescherming aan de grens. De Vrijhandelsovereenkomst tussen Estland en de Europese Gemeenschap is van kracht geworden op 1 januari 1995. Estland heeft de toegang tot zijn markt volledig geliberaliseerd terwijl de Gemeenschap concessies heeft verleend hetzij met onbeperkte toegang hetzij in het kader van tariefcontingenten. Tot nu toe heeft de Vrijhandelsovereenkomst betreffende dierlijke producten uitsluitend gevolgen gehad voor de zuivelsector, de enige sector waar een aantal producten (b.v. melkpoeder) voldoet aan de door de EU vastgestelde minimumnormen inzake hygiëne. Sedert 1996 is de Baltische Vrijhandelsovereenkomst uitgebreid tot landbouwproducten. Deze overeenkomst is in werking getreden op 1 januari 1997 en vormt de eerste stap naar de totstandbrenging van een douane-unie. In mei 1995 heeft Estland een vrijhandelsovereenkomst met Oekraïne geratificeerd. Momenteel onderhandelt Estland over lidmaatschap van de WTO. Estland is begonnen met de invoering van de wetgeving zoals aangegeven in het Witboek. Evaluatie en prognose In de graansector kunnen zowel de productie als de opbrengst zodanig aantrekken dat op middellange termijn weer in de eigen behoefte kan worden voorzien en Estland heeft ook 72
het nodige potentieel om zijn veehouderij te ontwikkelen. De mogelijkheden op het gebied van de uitvoer van zuivelproducten en producten van de veehouderij naar de EG kunnen pas ten volle worden benut wanneer aan de door de EG vastgestelde normen inzake kwaliteit en hygiëne wordt voldaan. Overcapaciteit en verouderde technologie zijn er de oorzaak van dat deze sector nog niet volledig participeert in het algemene herstel. De belangrijkste in de EG toegepaste beleidsinstrumenten inzake marktbeheer worden in Estland niet toegepast. Het gaat hierbij om uiterst belangrijke instrumenten zoals zuivelquota, instrumenten in het kader van het akkerbouwprogramma (basisareaal, braaklegging, compensatiebedragen), premies voor de rundveehouderij en programma’s voor de ontwikkeling van het platteland en van de landbouwstructuur. Voor het beheer van en de controle op deze maatregelen zijn tamelijk gesofisticeerde administratieve systemen vereist, met name een adequaat grondregister en een identificatie- en registratiesysteem voor runderen. In het algemeen is het duidelijk dat de administratieve diensten aanzienlijk moeten worden uitgebreid om de betrokken maatregelen ook in Estland te kunnen toepassen; de officiële Graanraad moet worden opgeheven. Een prognose met betrekking tot de ontwikkeling van de ondersteuningsprijzen in de landbouw in Estland in de periode vóór de toetreding kan momenteel moeilijk worden gemaakt; alles hangt namelijk af van een aantal factoren waaronder de binnenlandse economie, de situatie op de uitvoermarkten en de ontwikkeling van de prijsondersteuning in de Unie. Estland werkt aan de invoering van de wetgeving zoals aangegeven in het Witboek. Op veterinair gebied moet nog heel wat worden gedaan om de nationale wetgeving van Estland aan te passen aan de voorschriften van de EG. Gewerkt moet worden aan de harmonisatie van de wetgeving (streefdatum voor voltooiing is 1998) en moet worden gezorgd voor laboratoriumvoorzieningen en een volwaardige officiële veterinaire dienst, inclusief efficiënte controles zowel in inspectieposten aan de grens als bij doorvoer van goederen. Certificeringsprocedures en de invoering van een doeltreffend identificatiesysteem voor dieren behoeven ook verdere uitwerking. Wetgeving met betrekking tot de gezondheid van dieren is vereist. Modernisering in de levensmiddelenindustrie is noodzakelijk, zowel in inrichtingen voor de uitvoer als in die voor de binnenlandse markt. Met betrekking tot de diervoeding lijkt de huidige wetgeving onverenigbaar met de communautaire voorschriften. Met de harmonisatie van de wetgeving is nog maar pas begonnen en er is nog geen tijdschema voor de voltooiing ervan. De wetgeving inzake gewasbeschermingsproducten en biologische landbouw is nog niet in overeenstemming gebracht met de EG-wetgeving, maar wel is reeds een aanvang gemaakt met het wetgevend werk terzake. Gebleken is dat in Estland nog niet wordt gecontroleerd op residuen van bestrijdingsmiddelen. De wetgeving inzake zaaizaad, plantgoed en vermeerderingsmateriaal zou in overeenstemming moeten zijn met de EG-regelgeving ter zake. In Estland is evenwel nog 73
voor geen enkele soort communautaire gelijkwaardigheid erkend en er is nog een lange weg te gaan voordat harmonisatie en een behoorlijk ontwikkelde infrastructuur een feit zijn. De fytosanitaire wetgeving zou eind 1996 volledig moeten zijn afgestemd op de EGwetgeving. Conclusie De wetgeving moet nog verder op het acquis worden afgestemd, maar op het gebied van de vaststelling van de in het Witboek vermelde maatregelen is reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt. Er is nog een bijzondere inspanning vereist op het gebied van: -
de implementering van de voorschriften op veterinair en fytosanitair gebied en het toezicht op de naleving ervan, en de modernisering van de inrichtingen om aan de EG-normen te voldoen; dit is vooral belangrijk met betrekking tot de keuringen en controles in het kader van de bescherming aan de buitengrenzen van de EU;
-
de versterking van het administratief apparaat om te bereiken dat de instrumenten van het GLB kunnen worden toegepast en dat toezicht kan worden gehouden op de naleving van de voorschriften;
-
een verdere ingrijpende herstructurering van de agrovoeding, om het concurrentievermogen van deze sector te verbeteren.
Aangezien momenteel slechts enkele regelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden toegepast, dient het landbouwbeleid in Estland ingrijpend te worden hervormd en dient een aanzienlijke inspanning te worden gedaan om een toetreding op middellange termijn voor te bereiden. Visserij Het gemeenschappelijk visserijbeleid omvat gemeenschappelijke marktordeningen, een structuurbeleid, overeenkomsten met derde landen, instandhouding en beheer van de visbestanden, alsmede wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van deze activiteiten. De Europa-Overeenkomst omvat bepalingen inzake handel in visserijproducten met de Gemeenschap en voorziet in samenwerking. In het Witboek zijn geen maatregelen terzake opgenomen.
Situatieschets In 1995 had de visserij van Estland een aandeel van 2,6% in het BBP. Er werken ongeveer 20.000 werknemers in de visserijsector. Estland heeft de gehele visserijsector geprivatiseerd. Het aantal vaartuigen voor de verre zeevisserij (noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan) is teruggelopen van 75 in 1991 tot 31 per 1 januari 1996; er was een 74
overeenkomstige daling van de gevangen hoeveelheid, namelijk van 230.000 ton naar 70.000 ton, die volledig werd geëxporteerd. De vangst bestond hoofdzakelijk uit horsmakreel, roodbaars en blauwe wijting (voornamelijk uit het NAFO-gebied). In de Oostzee visten 161 vaartuigen van kleine particuliere bedrijven; daarnaast zijn er 500 schepen met een lengte van minder dan 12 meter voor de kustvisserij. In 1995 werd in totaal 60.000 ton gevangen (voornamelijk haring, sprot en kabeljauw - drie soorten waarvoor quota gelden). Meer dan de helft van de vloot is ruim 20 jaar oud. De visserij heeft een vrij groot aandeel in de voedingsindustrie van Estland; toch wordt slechts 40 à 50% van de capaciteit benut. In 1994 zorgden 120 bedrijven voor een productie van 102.000 ton (tegenover 233.000 ton in 1990); hiervan werd 30.000 ton verwerkt tot conserven. De productie aan de wal bedroeg 34.000 ton en maakt met het oog op de gewenste verscheidenheid en de instandhouding van de capaciteit gebruik van ingevoerde producten. In deze sector zijn er in totaal 8.000 arbeidsplaatsen. De productie van de aquacultuur (hoofdzakelijk forel en karper) is van het hoogtepunt met 1.700 ton in 1989 teruggevallen op 317 ton (waarde : 0,4 miljoen ecu). In deze sector werken in totaal 2.000 personen. Als handelspartner van de Gemeenschap heeft Estland een aandeel van 0,15% in de totale EU-invoer (ongeacht de oorsprong) van visserijproducten en een aandeel van 6% in de EU-invoer van visserijproducten uit de kandidaat-lidstaten. Estland heeft (op basis van de waarde) een aandeel van 0,13% in de totale EU-uitvoer van visserijproducten en een aandeel van 1,5% in de EU-uitvoer van deze producten naar de kandidaat-lidstaten. De bestanden in de Oostzee worden momenteel door de EU en Estland beheerd in het kader van dezelfde instantie, de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee. Er worden geen protectionistische maatregelen bij invoer of nationale subsidies toegepast. Evaluatie en prognose De cijfers voor de productie en buitenlandse handel van Estland zijn in vergelijking met de overeenkomstige EU-cijfers laag en zullen vermoedelijk geen beduidend effect hebben op de Gemeenchap als geheel. Aanpassing van de capaciteit van de vloot, modernisering van de gehele sector en vaststelling van de nodige steun voor structuurmaatregelen zullen kernpunten worden. Uitgaande van de gegevens die in verband met de gesloten visserijovereenkomsten beschikbaar zijn en van het feit dat Estland aangesloten is bij internationale of regionale visserijorganisaties, worden geen belanrijke problemen verwacht. Estland zal een visserijdienst moeten instellen die in staat is het gemeenschappelijk visserijbeleid uit te voeren, en die met name kan zorgen voor het beheer van de bestanden, het bijhouden van een register van vissersvaartuigen, de toepassing van het structuurbeleid voor de sector, het beheer van de marktregeling en het verzamelen van alle statistische gegevens, en het EU-beleid inzake gezondheid, hygiëne en milieu. Conclusie 75
De modernisering en de uitvoering van het acquis zullen veel inspanning vergen. Er worden geen ernstige problemen verwacht wanneer Estland zal overgaan tot uitvoering van het visserijbeleid van de Gemeenschap. Energie De hoofddoelstellingen van de EU op het gebied van het energiebeleid, zoals aangegeven in het Witboek van de Commissie “Een energiebeleid voor de Europese Unie”, zijn vergroting van de concurrentiekracht, een betrouwbare energievoorziening en milieuzorg. De kernelementen van het acquis op energiegebied omvatten Verdragsbepalingen en afgeleid recht, met name met betrekking tot mededinging en steunmaatregelen van de staten, de interne energiemarkt (met inbegrip van de richtlijnen inzake electriciteit), doorzichtigheid van de prijzen, doorvoer van gas en elektriciteit, koolwaterstoffen, verlening van vergunningen, voorzorgsmaatregelen voor noodsituaties waaronder het verplicht aanleggen van buffervoorraden, enz.), kernenergie, alsook energie-efficiëntie en milieuvoorschriften. Andere belangrijke onderdelen van het energiebeleid zijn de ontwikkeling van Trans-Europese energienetwerken en de ondersteuning van O & O op energiegebied. Nog aan de gang zijnde ontwikkelingen zijn onder andere de liberalisering van de gassector, de overname van het acquis inzake energie-efficiëntie en de uitvoering van het programma “Auto oil”. Op kernenergiegebied heeft het communautaire acquis zich ontwikkeld van het oorspronkelijke EGA-Verdrag tot een breed kader van juridische en politieke instrumenten, waaronder internationale overeenkomsten. Tot het toepassingsgebied daarvan behoren thans vraagstukken met betrekking tot veiligheid en gezondheid, inclusief stralingsbescherming, veiligheid van kerninstallaties, beheer van radioactief afval, investeringen, onder andere via financiële instrumenten van EURATOM, bevordering van onderzoek, de gemeenschappelijke markt voor kernenergie, voorziening, veiligheidscontrole en internationale betrekkingen. De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking met het oog op een geleidelijke integratie van de energiemarkten in Europa en bevat bepalingen inzake het verlenen van steun op de desbetreffende beleidsterreinen. In het Witboek over de voorbereiding van de Midden- en Oost-Europese landen op de interne energiemarkt wordt benadrukt dat de basisrichtlijnen met betrekking tot de interne markt integraal moeten worden toegepast in combinatie met de EG-wetgeving inzake mededinging. Wat de kernenergiesector betreft, worden in het Witboek de aspecten voorziening, veiligheidscontrole en het vervoer van kernafval genoemd. Situatieschets De energiesector van Estland, en met name de electriciteitsproductie wordt gedomineerd door de inheemse olieschalie (een vaste brandstof die geologisch niet met steenkool is verwant). Het gebruik van turf en hout uit het land zelf en van wind neemt toe en is nu goed voor 5% van de energiebalans van het land. Voor de resterende 35% van zijn behoeften, met name aan olie en gas, maar ook aan steenkool, is het land van Rusland afhankelijk. Electriciteit van nucleaire oorsprong wordt in Estland niet opgewekt.
76
De energiesector is twee- tot viermaal minder efficiënt dan het EU-gemiddelde, wat te wijten is aan de van oudsher lage prijzen, een inadequaat beleid en verouderde technieken. Estland tracht thans een betere verbinding van zijn energienetwerk met de EU te verkrijgen. Ofschoon een Baltische electriciteitsring in de toekomst eventueel aan een dergelijke verbinding zou kunnen bijdragen, wordt verwacht dat Estland op de middellange termijn met het Russische energienet verbonden zal blijven. Evaluatie en prognose De doelstellingen van het energiebeleid van Estland zijn in overeenstemming met die van de EU en omvatten de continuïteit van de energievoorziening, met inbegrip van diversifiëring; een meer marktgerichte werkwijze; milieubescherming, een grotere doelmatigheid en een nauwere samenwerking met de andere Baltische staten op energiegebied. Juist in de energiesector is een samenwerking tussen de Baltische staten zeer voordelig daar de betrokken landen elkaar aanvullen. Het mededingingskader in de energiesector voldoet nog niet aan de richtlijnen betreffende de interne energiemarkt in combinatie met de EG-wetgeving inzake mededinging. Hoewel de Mededingingswet van Estland van 1993 op de energiesector van toepassing is, zijn er geen wettelijke of bestuursrechtelijk bepalingen die specifiek op de energiesector van toepassing zijn en die aan de EU-wetgeving (inclusief de voorschriften voor de interne energiemarkt) aangepast zou kunnen worden. De huidige inspanningen om een Energiewet, en daarvan afgeleide voorschriften, tot stand te brengen; dienen derhalve te worden voortgezet. De tenuitvoerlegging van deze wet zou Estland dichter bij het EUacquis brengen. De energiesector wordt in het algemeen, met uitzondering van de handel in olie en steenkool, gekenmerkt door staatsmonopolies. Steeds meer bedrijven worden echter geprivatiseerd, waaronder waarschijnlijk ook grote energiebedrijven. De energieprijzen zijn aanzienlijk gestegen maar de prijzen voor privé-huishoudens moeten verder worden aangepast om kostendekkend te zijn. Voorzorgsmaatregelen voor noodsituaties, waaronder de verplichting een voorraad olie voor negentig dagen aan te houden, zijn niet in overeenstemming met het acquis. Ofschoon het werk intern reeds is aangevangen, is er nog geen tijdschema of investeringsfonds om aan dit deel van het acquis te voldoen. Zowel het winnen als het verbranden van olieschalie zijn inefficiënt en belastend voor het milieu: ze zijn goed voor twee derde van de totale SO2-uitstoot in Estland. Er zal een ingrijpend herstructureringsprogramma nodig zijn om de afhankelijkheid van olieschalie te verminderen en Estland zal een oplossing moeten vinden voor de daaruit voortvloeiende socio-regionale gevolgen. Het land zal zijn inspanningen moeten intensiveren om aan de EU-normen inzake energieefficiëntie (bijv. etikettering van apparaten en normen voor minimale efficiëntie) en milieubescherming (bijv. brandstofkwaliteit) te voldoen. Estland heeft geen kernenergieprogramma, maar het land zal moeten voldoen aan het Euratom-Verdrag en het aanverwante beleid op gebieden zoals het beheer van radioactief 77
afval, bestralingsbescherming, de levering van kernmaterialen, veiligheidscontrole en toetreding tot de door Euratom gesloten internationale verdragen. Daar Estland geen kernenergieprogramma heeft, is het geen partij bij internationale verdragen en andere regelingen op nucleair gebied of heeft het de verdragen waarbij het wel partij is (Verdrag inzake de Fysieke Bescherming tegen Kernmaterialen en het Verdrag van Wenen inzake Burgerlijke Aansprakelijkheid) niet ten uitvoer gelegd. Estland heeft geen volwaardige splijtstofbewakingsovereenkomst met de IAEA, maar het land is partij bij het Verdrag tegen de verspreiding van kernwapens en bereidt zich voor op volwaardige splijtstofbewakingsmaatregelen. Daar Estland geen kernreactoren heeft noch enige nucleaire industrie, worden geen bijzondere problemen verwacht bij de toepassing van de EG-wetgeving betreffende de voorziening en de gemeenschappelijke markt voor kernenergie of de toepassing van de splijtstofbewakingsmaatregelen van Euratom in Estland. Conclusie De kernafvalsituatie van de voormalige Sovjet-basis voor onderzeeërs te Paldiski dient nauwlettend in het oog te worden gehouden. Mits de huidige inspanningen worden geïntensiveerd, wordt niet verwacht dat er zich grote problemen zullen voordoen bij de aanpassing aan het energie-acquis op middellange termijn. In de periode voor de toetreding dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan de aanpassing van monopolies, ook op het gebied van in- en uitvoer, toegang tot netwerken; energietarieven; overheidsinterventies, herstructurering van de olieschaliesector, voorzorgsmaatregelen voor noodsituaties, inclusief het verplicht aanhouden van olievoorraden; energie-efficiëntie en milieunormen. Wat de aanpassing aan de Euratom-voorschriften betreft, worden geen grote moeilijkheden verwacht.
Vervoer Het vervoerbeleid van de Gemeenschap omvat beleidsmaatregelen en initiatieven op drie hoofdgebieden : -
kwaliteitsverbetering door de ontwikkeling van geïntegreerde en concurrerende vervoersystemen op basis van geavanceerde technologieën die ook bijdragen tot het realiseren van milieu- en veiligheidsdoelstellingen;
-
verbetering van het functioneren van de interne markt ter bevordering van de efficiency van, keuzemogelijkheden voor en een gebruikersvriendelijk aanbod van vervoersdiensten, met inachtneming van de sociale normen;
78
-
verruiming van de externe dimensie door verbetering van vervoersverbindingen met derde landen en bevordering van de toegang van ondernemers uit de EU tot andere vervoersmarkten (Het Gemeenschappelijk Vervoerbeleid 1 Actieprogramma 1995-2000) .
De Europa-Overeenkomst voorziet in aanpassing van de wetgeving aan het Gemeenschapsrecht en samenwerking met het doel de vervoersector te herstructureren en te moderniseren, de toegang tot de vervoersmarkt te verbeteren, het transitovervoer te vergemakkelijken en de exploitatie op een niveau te brengen dat vergelijkbaar is met dat in de Gemeenschap. Het Witboek is toegespitst op maatregelen om de vervoersector te laten functioneren volgens de op de interne markt geldende voorwaarden, onder andere wat concurrentie, harmonisatie van de wetgeving en normalisatie betreft. Situatieschets Door zijn vrijwel ijsvrije Oostzeehavens was Estland een belangrijke doorvoerroute voor de handel tussen de voormalige Sovjet-Unie en het Westen. Hierdoor ontwikkelden de havens capaciteiten voor speciale trafieken die thans niet meer ten volle worden benut. De rol van het land als transitocorridor tussen West-Europa en Rusland en de CentraalAziatische landen is echter afhankelijk van de betrekkingen met Rusland die dit vervoer niet altijd hebben vergemakkelijkt. Ook de vaststelling van nieuwe grenzen met Rusland en Letland heeft het concurrentievermogen van Estland als doorvoerroute aangetast. Estland moet daarom investeren in verbeteringen in zijn Oost-West-spoorwegnet en de infrastructuur van de overgangen aan alle nieuwe grenzen en ook in de havens verbeteren. Het grondgebied van Estland wordt doorkruist door een Paneuropese Vervoerscorridor die op de Paneuropese Vervoersconferentie in Kreta is vastgesteld. Hoewel het aandeel van het vervoer in het BBP door de algemene verbetering van de economie van Estland is vergroot, hebben de veranderingen in de economische situatie van het land na de openstelling tot een scherpe daling van de absolute vraag naar vervoer geleid. De vraag gaat thans echter opnieuw in stijgende lijn zonder evenwel het vroegere peil te bereiken. Terzelfdertijd doet zich in versneld tempo een wijziging voor in de modal split en vergroot het aandeel van het goederenvervoer over de weg terwijl dat van het vervoer per spoor en over de binnenwateren afneemt. Het gebruik van particuliere auto’s is snel toegenomen en overheerst thans het personenvervoer, deels als gevolg van de betrekkelijk lage benzineprijzen, wat aanleiding geeft tot meer congestie in de steden en daarrond en ook aan sommige grensovergangen. Evaluatie en prognose Wat de totstandbrenging van de interne markt betreft, heeft Estland zich aanzienlijke inspanningen getroost met betrekking tot de overname van het acquis. In de Estlandse sector van het internationaal vervoer worden reeds regels toegepast die vergelijkbaar zijn met die van de Unie, met name voor de binnenvaart en het gecombineerd vervoer. Wat het personenvervoer over de weg betreft, zou Estland geen problemen mogen ondervinden op voorwaarde dat het snel de communautaire voorschriften inzake de toegang tot het beroep aanneemt. Wat de spoorwegen betreft, moet er de komende jaren op worden toegezien
1
COM(95)302def 79
dat het acquis communautaire inzake openbare dienst en normalisering van de rekeningstelsels daadwerkelijk wordt toegepast. Het goederenvervoer over de weg zou voor de toetreding van Estland geen belangrijke problemen mogen opleveren op voorwaarde dat de Estlandse autoriteiten in de periode vóór de toetreding hun wetgeving op het gebied van afmetingen en gewichten en de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg aanpassen aan het Gemeenschapsrecht. Estland moet zich ook wat de technische controle van wegvoertuigen betreft aan de Gemeenschap aanpassen. Wat het zeevervoer betreft, moet Estland nog verdergaan met de overname van het acquis inzake veiligheid. In de luchtvaartsector is aanzienlijke vooruitgang geboekt, inzonderheid wat betreft de reorganisatie van die sector en, indien op de ingeslagen weg wordt verdergegaan, zou deze sector geen belangrijke problemen meer mogen opleveren voor de toetreding op voorwaarde dat het grootste gedeelte van de voorziene voorschriften daadwerkelijk in 1998/1999 in werking treden. De ontwikkeling van een geïntegreerd en concurrerend vervoersysteem is een doelstelling die door de Estlandse autoriteiten wordt onderschreven; de twee belangrijkste randvoorwaarden zullen waarschijnlijk zijn dat het vervoer op een behoorlijk veiligheidsniveau moet worden gebracht en dat het vervoerssysteem optimaal moet worden gebruikt. Wat veiligheid betreft, heeft Estland reeds bevredigende resultaten geboekt. De beoogde samenhang van het vervoersysteem daarentegen lijkt moeilijker te verwezenlijken; het wegvervoer zal in Estland waarschijnlijk uitbreiding blijven nemen en het land moet zijn inspanningen concentreren op het gebruik van het spoorvervoer. Wat de verbetering van de verbindingen met de lidstaten van de Unie en de buurlanden betreft, is Estland voornemens om tussen 1995 en 1999 ongeveer 100 miljoen ecu uit de eigen begroting te investeren in infrastructuur voor het internationaal vervoer, met name Paneuropese corridors. Dit bedrag komt overeen met ongeveer 0,7% van het BNP, hetgeen niet zal volstaan om in de behoeften te voorzien. Conclusie Estland heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de overname van het acquis inzake vervoer. Indien het land inspanningen levert (ook wat betreft de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het acquis) op het gebied van het goederenvervoer over de weg (toegang tot het beroep, afmetingen en gewichten), het zeevervoer (veiligheid) en, in mindere mate, het luchtvervoer en indien er in de sector van het spoorvervoer meer financiële doorzichtigheid komt, zal de vervoersector waarschijnlijk geen grote moeilijkheden opleveren voor de overname van het acquis inzake de interne markt. Ook zal erop moeten worden toegezien dat de nodige middelen beschikbaar worden gesteld voor de totstandbrenging van de basis van het toekomstig tot de nieuwe lidstaten uitgebreide transeuropese vervoersnetwerk, wat op dit ogenblik weleens niet het geval zou kunnen zijn. Ook zullen de Estlandse administratieve structuren, inclusief de controleinstanties, zoals die welke bevoegd zijn voor de veiligheid, snel moeten worden versterkt. Midden- en kleinbedrijf 80
Het ondernemingsbeleid van de EU beoogt het stimuleren van een klimaat dat gunstig is voor de ontwikkeling van het MKB in de hele EU, het vergroten van zijn concurrentievermogen en het aanmoedigen van zijn europeanisering en internationalisering. Het wordt gekenmerkt door een hoge graad van subsidiariteit. De aanvullende rol van de Gemeenschap wordt omschreven en ten uitvoer gelegd door middel van een meerjarenprogramma voor het MKB in de EU. Dit programma bevat de juridische en budgettaire grondslag voor de specifieke beleidsmaatregelen van de Gemeenschap voor het MKB. Het acquis bleef tot dusverre beperkt tot aanbevelingen op specifieke gebieden, hoewel wetgeving in andere sectoren ook van invloed is op het MKB (b.v. mededinging, milieu, vennootschapsrecht). De Europa-Overeenkomst behelst samenwerking voor het ontwikkelen en versterken van het MKB, in het bijzonder in de particuliere sector, onder meer door middel van voorlichting en bijstand in verband met de juridische, administratieve en fiscale voorwaarden. Het Witboek bevat geen specifieke maatregelen. Situatieschets Naar aanleiding van het hervormingsbeleid gericht op het tot stand brengen van een markteconomie en het daarmee gepaard gaande privatiseringsproces is het aantal particuliere ondernemingen vanaf het einde van de jaren tachtig snel toegenomen. In 1995 werden 10.000 nieuwe ondernemingen opgericht. De kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) vormen de meerderheid in de bouwsector, de groot- en kleinhandel en andere diensten. Hun bijdrage tot de werkgelegenheid is van jaar tot jaar toegenomen. Tegen eind 1995 kwam die bijdrage overeen met 54%. Ofschoon het aandeel van de grote ondernemingen in de economie aanzienlijk is afgenomen, overweegt hun aanwezigheid nog in de industrie en de energieproductie. Het Estlandse ondernemingsbeleid draagt een vrij algemeen karakter aangezien het gericht is op het bevorderen van het ondernemingsklimaat voor alle ondernemingen ongeacht hun omvang. De wet op de staatsteun voor ondernemerschap voorziet evenwel in de oprichting van een Leen- en Garantiefonds voor het Kleinbedrijf en van een Kredietfonds voor het Platteland en de Landbouw. Er bestaan geen speciale boekhoudkundige voorschriften voor de KMO’s behalve dat zeer kleine ondernemingen worden vrijgesteld van de financiële controles. De KMO’s kunnen steun ontvangen via het MKB-bureau van het Ministerie van Economie en de Afdeling Plaatselijk Bestuur en Regionale Ontwikkeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, evenals via nietgouvernementele bemiddelende instellingen zoals de Estlandse Bond van Kleine Bedrijven, de Kamer van Koophandel en de commerciële adviescentra. Evaluatie en prognose De basisvoorzieningen voor het MKB zijn aanwezig maar er is behoefte aan verdere verfijning en grotere samenhang in het beleid, vereenvoudiging van de wetgeving met het oog op een grotere MKB-vriendelijkheid, uitbreiding van de ondersteunende infrastructuur, verbetering van de fiscale voorwaarden en meer toegang tot kredietfaciliteiten voor het MKB. Naar aanleiding van het liberale handelsstelsel in Estland ondervindt het MKB zelfs op de binnenlandse markt reeds in aanzienlijk mate de druk van de internationale concurrentie. 81
Die concurrentie zal echter waarschijnlijk nog toenemen wanneer Estland in de interne markt wordt geïntegreerd. De aan de gang zijnde maatregelen om het MKB tijdens de aan de toetreding voorafgaande periode te versterken dienen daarom te worden gecontinueerd. Conclusie Wat de integratie van Estland in de MKB-programma’s van de Gemeenschap betreft, worden geen speciale problemen verwacht.
3.5. Economische en sociale cohesie Werkgelegenheid en sociale zaken Het sociale beleid van de Gemeenschap heeft vaste vorm gekregen via diverse instrumenten, zoals wettelijke bepalingen, het Europees Sociaal Fonds en specifieke maatregelen met betrekking tot, onder andere, volksgezondheid, armoede en invaliden. Er is een juridisch acquis op de gebieden veiligheid en gezondheid op het werk, arbeidsrecht en arbeidsvoorwaarden, gelijke kansen voor mannen en vrouwen, sociale zekerheid van migrerende werknemers en tabaksproducten. Kenmerkend voor de sociale wetgeving in de Unie is de vaststelling van minimumvoorschriften. Voorts is het zo dat in het EU-Verdrag (artikel 118B) een bepaling is opgenomen inzake de dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau en wordt in het protocol betreffende de sociale politiek verwezen naar de raadpleging van de sociale partners en maatregelen om de sociale dialoog te vergemakkelijken. De Europa-Overeenkomst voorziet in convergentie van de nationale wetgevingen en de communautaire wetgeving, en in samenwerking voor de verbetering van het peil van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt en de modernisering van het stelsel van sociale zekerheid. Zij bepaalt ook dat legaal in Estland werkzame arbeidskrachten uit de Gemeenschap niet discriminerend mogen wordenbehandeld op grond van hun nationaliteit, wat hun arbeidsvoorwaarden betreft. Het Witboek behelst maatregelen met het oog op convergentie op alle deelgebieden van het acquis.
Situatieschets De sociale dialoog heeft zowel op tweepartijen- als op driepartijenniveau plaats. Daarbij zijn hoofdzakelijk twee vakbonden betrokken, met regelmatige contacten met hetEuropees Verbond van Vakverenigingen (EVV), en twee werkgeversorganisaties die geen leden van de Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties in Europa (UNICE) zijn. De sociale dialoog lijkt zich goed te ontwikkelen. Volgens de methoden van de IAO werd de werkloosheid in 1994 op ongeveer 7,6% geschat (meest recente cijfers). Een in 1995 door het Arbeidsmarktbureau volgens EUnormen ingesteld arbeidsmarktonderzoek toont echter aan dat de werkloosheid nagenoeg 9% bedraagt. Daarbij vallen er aanzienlijke regionale verschillen te constateren. 82
Om een actief arbeidsmarktbeleid te voeren heeft Estland een netwerk van geregionaliseerde arbeidsbureaus opgezet. Dat is een eerste voorwaarde voor een goede werking van de arbeidsmarkten, die moet worden aangevuld met een aantal maatregelen op het gebied van arbeidsmarktbeleid om ervoor te zorgen dat de arbeid efficiënt wordt verdeeld en dat de arbeidsmarkt zich voortdurend aan de structurele wijzigingen aanpast. Estland is bezig een aantal sociale hervormingen voor te bereiden, die vroegere wetten moeten vervangen. Er komt een wetsontwerp over sociale zekerheid, dat het kader voor sociale wetgeving zal vormen en waarmee de grondslag zal worden gelegd voor besprekingen over nieuwe financieringsregelingen en de hervorming van het pensioenstelsel. Momenteel worden de sociale premies alleen door de werkgevers betaald, in de vorm van een speciale belasting, terwijl onder het nieuwe systeem de werkgevers en de werknemers de kosten zouden kunnen delen. Er zijn nieuwe wetten in voorbereiding over de sociale uitkeringen aan invaliden en inzake pensioenen. Men zal moeite moeten blijven doen om ervoor te zorgen dat er sociale beschermingsmaatregelen worden uitgewerkt. Het gezondheidsstelsel in Estland dient aanzienlijk te worden verbeterd. Evaluatie en prognose In december 1996 hechtte Estland zijn goedkeuring aan een nieuwe wet inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek, waarin de grondbeginselen waren neergelegd voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, waarvoor de kaderrichtlijn van de EU model stond. Maar veel van de specifieke maatregelen zijn nog altijd niet getroffen. Sommige schijnen nog in voorbereiding te zijn. Estland heeft een plan op stapel gezet om ervoor te zorgen dat de convergentie op sociaal gebied tegen 1999 tot een goed einde wordt gebracht. Tot dusver zijn er nog geen onafhankelijke inspectiestructuren in overeenstemming met de IAO-voorschriften ingevoerd, maar dat zal in 1998 naar verwachting wel het geval zijn. Estland heeft reeds sommige van de voornaamste beginselen van de communautaire arbeidswetgeving in zijn nationale wetgeving opgenomen. Maar er zijn nieuwe wetten en substantiële aanpassingen van bestaande wetten nodig om te verzekeren dat de wetgeving van dit land in overeenstemming is met het acquis inzake collectief ontslag, de overgang van ondernemingen en de bescherming van werknemers in geval van faillissement van de werkgever. Op een aantal andere terreinen, zoals de informatie die van toepassing is op het arbeidscontract of op de arbeidsrelatie en de arbeidstijd, zullen nog meer stappen moeten worden gedaan om ervoor te zorgen dat een en ander verenigbaar is met het acquis. Ook dient er kracht te worden bijgezet aan de voorlichting en raadpleging van werknemers op bedrijfsniveau, zoals in een aantal EG-richtlijnen wordt verlangd. De grondregels van de EG-wet ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen worden door de Estlandse wetgeving gedekt. Het niet-discriminatiebeginsel wordt in de praktijk niet altijd nageleefd, in het bijzonder wat gelijke betaling voor gelijk werk betreft en bij geslachtsgebonden reclame. Het verschil in betaling tussen vrouwen en mannen is aanzienlijk. Ook op het gebied van ouderschapsverlof voor vaders dient de situatie te worden aangepast. 83
Inzake het recht opvrij verkeer van werknemers schijnt niets Estland te beletten de bepalingen van het acquis op dat gebied toe te passen. De invoering van het recht op vrij verkeer voor werknemers vereist echter aanpassing van de nationale wetgeving, met name wat betreft de toegang tot het arbeidsproces en gelijke behandeling, ongeacht de nationaliteit. Op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers zal de toetreding in beginsel geen wezenlijke problemen opleveren. Wel zullen er bepaalde technische aanpassingen nodig zijn. Van groter belang is het vermogen van de administratie om bij samenwerking met andere landen de gedetailleerde coördinatieprocedures toe te passen. Estland blijkt te beschikken over het merendeel van de administratieve structuren die voor het vervullen van de desbetreffende taken vereist zijn, al zullen vóór de toetreding verdere voorbereidselen moeten worden gertroffen en opleidingen moeten worden verstrekt. De twee Europese richtlijnen inzake de op sigarettenverpakkingen aan te brengen waarschuwing en het maximale teergehalte zijn nog niet in de nationale wetgeving omgezet. De Estlandse overheid heeft aangekondigd dat er wetten in voorbereiding zijn, die de richtlijnen dekken. Deze wetten zullen naar verwachting vóór eind 1997 worden goedgekeurd. Conclusie De sociale hervormingen dienen te worden voortgezet, en het openbare gezondheidszorgstelsel moet aanzienlijk worden verbeterd. Bovendien zou de sociale dialoog verder moeten worden uitgebreid. Estland zal moeite moeten doen om ervoor te zorgen dat zijn wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met de EG-vereisten op gebieden als gezondheidszorg en veiligheid, arbeidsrecht en gelijke kansen, en de structuren voor een daadwerkelijke toepassing van de wetgeving blijven ontwikkelen. Zet Estland zijn streven voort, dan zou het op middellange termijn de aan een EUlidmaatschap verbonden verplichtingen op zich kunnen nemen.
Regionaal beleid en cohesie Overeenkomstig titel XIV van het Verdrag steunt de Gemeenschap de cohesie, hoofdzakelijk via de Structuurfondsen. Estland zal deze instrumenten daadwerkelijk moeten toepassen en zich daarbij moeten houden aan de beginselen, doelstellingen en procedures die op het tijdstip van de toetreding gelden. De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking inzake regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening, met name via de uitwisseling van informatie tussen plaatselijke, regionale en nationale overheden en de uitwisseling van ambtenaren en deskundigen. Het Witboek behelst geen specifieke bepalingen terzake. Situatieschets In 1995 bedroeg het BBP van Estland ongeveer 23% van het EU-gemiddelde. Ondanks dat dit een klein land is, bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de regio’s, wat hun 84
economische ontwikkeling betreft. Die verschillen kunnen in het algemeen worden weergegeven als een kloof tussen het Oosten van dit land en de meer welvarende Westelijke delen. Estland bestaat uit 15 regionale bestuursdistricten - de “maakond” - en uit 254 zichzelf besturende gemeentes, met onafhankelijke begrotingen en het recht om plaatselijke belasting te heffen. In 1994 hechtte de regering van dit land zijn goedkeuring aan richtsnoeren voor het regionaal beleid, terwijl het Parlement in 1995 hetzelfde deed. Estland getroost zich bijzondere inspanningen in gebieden met specifieke economische problemen : • bestuursdistricten in Oost- en Zuid-Estland, • de kleine eilanden • de grensgebieden • monofunctionele industriegebieden Estlands regionale ontwikkelingsbeleid is een wezenlijk onderdeel van zijn nationale ontwikkelingsbeleid. De regionale ontwikkelingsinitiatieven worden namelijk, overeenkomstig de “richtsnoeren voor het regionaal beleid”, via sectorale beleidsmaatregelen uitgevoerd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken draagt de algemene verantwoordelijkheid voor regionale ontwikkelingsacties. De Nationale Raad voor Regionaal Beleid, die uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries bestaat, zorgt voor de vereiste coördinatie tussen de ministeries. De ruimtelijke ordening valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Milieubescherming. Er zijn regeringsprogramma’s op gang gebracht om de ontwikkeling te stimuleren op gebieden als de omschakeling van grote industriecomplexen, van vroegere militaire activiteiten, de integratie van de niet-Estlandse bevolking en dorpsontwikkeling. Ook is er een netwerk van regionale centra ter bevordering van het bedrijfsleven opgericht. Estlands regionale beleidsinstrumentarium is zeer beperkt. Bovendien kan het aandeel van de totale uitgaven in verband met ontwikkelingsactiviteiten, die eventueel als tegenwaardemiddelen voor het structureel beleid van de EU kunnen dienen, nog niet worden vastgesteld. Derhalve kan Estlands medefinancieringscapaciteit momenteel nog niet betrouwbaar genoeg worden geëvalueerd. Evaluatie en prognose In het kader van zijn nationaal economisch beleid heeft Estland een aantal regionale ontwikkelingsinitiatieven genomen en is het met de uitvoering daarvan bezig. De financiële middelen waarover het voor die initiatieven beschikt zijn echter zeer beperkt en dienen met het oog op de toetreding van dit land te worden aangevuld, om gelijke tred te houden met de structurele initiatieven van de EU. De ministeriële verantwoordelijkheid schijnt goed verankerd te zijn, maar de procedures om voor een behoorlijke coördinatie tussen de Ministeries te zorgen kunnen niet alleen van de Nationale Raad voor Regionaal Beleid afhangen. Bovendien zouden er administratieve en begrotingsprocedures moeten worden ingevoerd, opdat Estland de EUmaatregelen kan kanaliseren. 85
Conclusie De vooruitgang die Estland met de totstandbrenging van een regionaal ontwikkelingsbeleid heeft geboekt, is beperkt. Er zou een gedifferentieerd beleid moeten worden ingevoerd, om de regionale verschillen aan te pakken. Bovendien zou het regionale beleid van Estland, gezien de omvang van dit land, een wezenlijk onderdeel van de nationale ontwikkelingsstrategie moeten blijven uitmaken. Toch beschikt Estland over een zodanige bestuurscapaciteit dat, mits het daarbij de nodige politieke steun krijgt, dit land de bestuurs- en begrotingsstructuren zou kunnen instellen om de geïntegreerde structuurmaatregelen van de EG te beheren. Zo zou Estland dus, mits het tot de nodige hervormingen overgaat, op middellange termijn gereed moeten zijn om de communautaire voorschriften toe te passen en de middelen van het EG-structuurbeleid efficiënt te kanaliseren.
3.6 Levenskwaliteit en milieu Milieu Het milieubeleid van de Gemeenschap vloeit voort uit het Verdrag en is gericht op duurzaamheid, op basis van de integratie van milieubescherming in het sectoriële beleid van de EU, preventieve actie, het principe dat de vervuiler betaalt, de bestrijding van milieuschade aan de bron, en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het acquis omvat bij benadering 200 rechtsinstrumenten op allerlei terreinen, zoals water- en luchtvervuiling, afvalbeheer en chemicaliën, biotechnologie, stralingsbescherming en natuurbescherming. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een milieu-effectbeoordeling wordt uitgevoerd alvorens toestemming voor het ontwikkelen van bepaalde particuliere en overheidsprojecten wordt gegeven. De Europa-Overeenkomst bepaalt dat het Estlandse ontwikkelingsbeleid geleid wordt door het principe van duurzame ontwikkeling en dat milieu-overwegingen volledig in het beleid zijn geïntegreerd. De overeenkomst bepaalt tevens dat het milieu een prioriteit is voor bilaterale samenwerking en dat de wetgeving op dit terrein moet worden aangepast aan die van de Gemeenschap. Het Witboek omvat slechts een klein deel van het acquis op milieugebied, namelijk wetgeving in verband met producten, die direct in verband staat met het vrije verkeer van goederen. Situatieschets De situatie van het milieu in Estland is de laatste jaren verbeterd en is nu relatief goed, deels als gevolg van de snelle daling van de industriële en landbouwproductie in de laatste jaren, en deels als gevolg van grote investeringen in het milieu. Er zijn echter nog steeds belangrijke problemen, waarbij vooral de sterk vervuilende olieschalie-industrie, die een belangrijk deel van de energie produceert, een grote uitdaging vormt. Hoewel sinds 1990 de zwavelemissies van de fabrieken zijn gehalveerd als gevolg van een vermindering van stroomopwekking, is Estland nog steeds een netto-exporteur van 86
zwaveldioxide. Een aanzienlijke verbetering, o.a. door middel van ontzwaveling van rookgas en deeltjesfilters, is noodzakelijk. Het gebruik van olielei leidt ook tot het uitspoelen van giftige asstortplaatsen en vervuiling van landbouwgrond. De regering overweegt momenteel de oude ketels te vervangen door nieuwe technologie, maar er is geen tijdschema vastgesteld. In de loop der jaren hebben zich in Estland aanzienlijke hoeveelheden afval opgehoopt, onder andere militair, industrieel en gevaarlijk afval. Er is een programma vastgesteld voor technische en financiële hulp aan gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening. Estland heeft de Verdragen van Helsinki van 1974 en 1992 inzake bescherming van de Oostzee geratificeerd en heeft een goed begin gemaakt met het terugdringen van lozingen van onbehandeld afvalwater in de Oostzee. Er is een internationale werkgroep opgezet om Estland bij te staan op het gebied van radioactief afval bij het sluiten van de Paldiski-installatie (een voormalig opleidingscentrum van de Sovjet-marine). Het land kent grote biodiversiteit, in de zee, in de meren en de bossen. De overheidsuitgaven voor het milieu als percentage van het BBP zijn hoog vergeleken met het gemiddelde EG-niveau en de regering heeft zich ertoe verbonden investeringen in het milieu te doen, vooral met het oog op de “hot spots” in de Oostzee. Estland heeft met veel succes buitenlandse hulp binnengehaald : ongeveer 40 % van de investeringen wordt gefinancierd door internationale leningen. De bevolking is zeer milieubewust, maar bijzondere aandacht is nodig voor problemen die zouden kunnen ontstaan als gevolg van een ongecontroleerde economische ontwikkeling. Estland begon met projectontwikkeling alvorens zijn wetgeving te hervormen. In 1994 werd echter belangrijke milieuwetgeving aangenomen, onder andere een waterwet, een wet op lozingen van afvalwater en inzake de bewegingen van gevaarlijk afval; voorts werd een milieufonds ingesteld. In 1995 volgde de wet op duurzame ontwikkeling. Recentelijk werd een nationale milieustrategie vastgesteld, en momenteel wordt een uitvoerig nationaal milieu-actieplan uitgevoerd. Hoewel sectoriële wetgeving is vastgesteld zijn de toegepaste normen en regelgeving nog dikwijls die van de voormalige Sovjet-Unie. De nieuwe wetgeving is meestal kaderwetgeving die moet worden aangevuld met normen, uitvoeringsbepalingen en bestuurlijke structuren. Evaluatie en prognose Er wordt gewerkt aan de harmonisatie van de Estlandse milieuwetgeving aan het EGacquis; deze zou op de middellange termijn moeten kunnen worden verwezenlijkt. De doelstelling van de regering is tegen eind 1998 alle Witboek-wetgeving te hebben vastgesteld. Voor het eind van 1998 zou een harmonisatiestrategie voor niet-Witboekwetgeving gereed moeten zijn. Inspanningen zullen nodig zijn om de recente wetgeving op het gebied van afval, water en natuur volledig verenigbaar te maken met EUwetgeving. Wetgeving op het gebied van stralingsbescherming en radioactief afval ontbreekt nog steeds. Op dit gebied is er een algemeen gebrek aan veiligheidscultuur. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de snelle omzetting van de kaderrichtlijnen op het gebied van lucht, afval en water, aan de Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van vervuiling (IPPC), en aan het opstellen van financieringsstrategieën voor de wetgeving inzake de water-, lucht- en afvalsectoren, waar grote investeringen nodig zijn. 87
Daadwerkelijke naleving van het EG-acquis zal het moeilijkst zijn op het gebied van de grote verbrandingsinstallaties, en in de watersector (vooral de behandeling van afvalwater van kleine en middelgrote steden), omdat grote investeringen nodig zijn. Ook in de industrie zijn grote investeringen nodig. Op het gebied van stedelijke luchtvervuiling, het beheer van vast en gevaarlijk afval, en het beheer van gemeentelijk afval zijn investeringen nodig, en ook een groter milieubewustzijn bij het publiek. Adequate structuren voor de tenuitvoerlegging en de naleving zullen moeten worden ontwikkeld. Een belangrijk struikelblok waarvoor een oplossing gevonden moet worden is het gebrek aan personen met deskundigheid van het harmonisatieproces. De toetredingsstrategie op milieugebied dient tijdschema’s voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen te omvatten in verband met de overname van het EG-acquis op milieugebied, te beginnen met onder andere de tenuitvoerlegging van de bovengenoemde kaderrichtlijnen en de IPPC-richtlijn. Conclusie Gezien de huidige trend van innoverende beleidshervorming en relatief hoge investeringen, en met een grote inspanning bij het ontwikkelen van structuren voor de handhaving van de wetgeving, zou Estland in staat moeten zijn op de middellange termijn het milieu-acquis volledig over te nemen, en aanzienlijke vooruitgang te boeken bij een daadwerkelijke naleving ervan. Daadwerkelijke naleving van een aantal wetten waarvoor een blijvend hoog investeringsniveau vereist is (bijvoorbeeld de behandeling van stedelijk afvalwater, drinkwater, aspecten van afvalbeheer en wetgeving op het gebied van luchtverontreiniging) kan echter pas op de lange termijn worden bereikt. Consumentenbescherming Het acquis omvat de bescherming van de economische belangen van consumenten (o.a. wat betreft misleidende reclame, prijsaanduiding, consumentenkrediet, oneerlijke contractvoorwaarden, televerkoop, pakketreizen, verkoop buiten normale verkoopruimten en timesharing), evenals de algemene veiligheid van producten en de specifieke sectoren cosmetica, textieletiketten en speelgoed. De Europa-Overeenkomst voorziet in de aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap en samenwerking met het oog op het tot stand brengen van volledige overeenstemming tussen de systemen voor consumentenbescherming in Estland en de Gemeenschap. Fase-I-maatregelen van het Witboek richten zich op verbetering van de productveiligheid, o.a. wat betreft cosmetica, textieletiketten en speelgoed, en op de bescherming van de economische belangen van de consument, vooral op het gebied van misleidende reclame, consumentenkrediet, oneerlijke contractvoorwaarden en prijsaanduiding. Fase-II-maatregelen houden verband met pakketreizen, verkoop buiten normale verkoopruimten en timesharing. Ook moet rekening worden gehouden met nieuwe EG-wetgeving die onlangs is vastgesteld (televerkoop) of binnenkort zal worden vastgesteld (vergelijkende reclame, prijsaanduiding). Situatieschets Het ministerie van Economie draagt de algemene verantwoordelijkheid voor het consumentenbeleid. Onder het ministerie ressorteert de Raad Consumentenbescherming, een overheidsorgaan met de bevoegdheid consumenten te beschermen en hun klachten te 88
behandelen. De wet Consumentenbescherming van 1993 omschrijft de rechten van consumenten in transacties met handelaren, producenten en tussenpersonen, en stelt een institutioneel kader in voor consumentenbescherming. Diverse andere rechtsinstrumenten en regels reguleren specifieke aspecten van consumentenbescherming. De Estlandse Unie voor Consumentenbescherming is een onafhankelijke vrijwilligersorganisatie, die streeft naar voorlichting en bescherming van de belangen van de consument en naar samenwerking met lokale en overheidsorganen. De organisatie is vertegenwoordigd in de Consumentenadviesraad, die de Raad Consumentenbescherming adviseert, maar is relatief zwak als gevolg van een tekort aan middelen. Evaluatie en prognose Hoewel de Wet Consumentenbescherming aanzienlijke bescherming van de consumentenbelangen biedt, moet Estland een aantal aanpassingen doorvoeren zodat de wetgeving voldoet aan de EU-normen. Wat betreft de bescherming van de economische belangen zijn de bestaande regels inzake prijsaanduiding en misleidende reclame in het algemeen in overeenstemming met de bepalingen van de Gemeenschap, hoewel nog steeds wijzigingen nodig zijn op fundamentele terreinen om tot volledige overeenstemming met het EG-acquis te komen. Nieuwe wetgeving is nodig op gebieden als verkoop buiten normale verkoopruimten, televerkoop, pakketreizen en timesharing. In sommige gevallen wordt ontwerp-wetgeving voorbereid. Bestaande regels betreffende oneerlijke voorwaarden van consumentencontracten en consumentenkrediet moeten worden gewijzigd met het oog op een betere bescherming van consumenten. De bepalingen van de Wet Consumentenbescherming betreffende algemene productveiligheid zijn onvoldoende en moeten verder worden uitgewerkt, waarbij onder andere de overheid ruimere bevoegdheden moet krijgen. Nieuwe wetgeving is aangekondigd. Ontwerp-wetten in de specifieke sectoren cosmetica en de veiligheid van speelgoed worden besproken. De invoering van het acquis zal gepaard moeten gaan met een sterke en onafhankelijke, door de overheid gesteunde consumentenbeweging. Conclusie Bij het aanpassen van de wetgeving op het gebied van consumentenbescherming aan het acquis is belangrijke vooruitgang geboekt. De hervorming van de Estlandse wetgeving zal echter moeten worden voortgezet, aangezien de huidige wetgeving slechts in beperkte mate aan het acquis voldoet. Op institutioneel niveau lijkt Estland te beschikken over de structuren en organen om consumentenbeleid uit te voeren. Het is niet waarschijnlijk dat de overname van het consumentenbeleid op de middellange termijn belangrijke problemen voor Estland zal creëren.
3.7. Justitie en Binnenlandse Zaken Huidige bepalingen Het acquis betreffende justitie en binnenlandse zaken (JBZ) steunt hoofdzakelijk op het 89
kader voor samenwerking omschreven in Titel VI (artikel K) van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) (de “derde pijler”), ofschoon het eveneens aansluit bij een aantal voorschriften en wettelijke bepalingen van de “eerste pijler” (het EG-Verdrag). Het JBZ-kader van de EU heeft hoofdzakelijk betrekking op asiel, controle aan de buitengrenzen en immigratie, douanesamenwerking en politiële samenwerking ter bestrijding van zware criminaliteit met inbegrip van de illegale drugshandel, en justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en strafzaken. In het VEU wordt aangegeven van welke basisbeginselen voor die samenwerking wordt uitgegaan, te weten de beginselen vervat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen. Impliciet wordt eveneens uitgegaan van een aantal internationale overeenkomsten op de genoemde gebieden, met name die van de Raad van Europa, van de Verenigde Naties en van de Conferentie van Den Haag. De wetgevingsaspecten van het acquis van de derde pijler verschillen van die van de eerste pijler. Het acquis van de derde pijler bestaat namelijk uit overeenkomsten, gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten en resoluties (waaronder eveneens de reeds goedgekeurde gedeelten van ontwerp-besluiten waarover nog wordt onderhandeld). Een aantal EU-overeenkomsten (met inbegrip van de Overeenkomst van Dublin van 1990 en overeenkomsten inzake uitlevering, fraude en EUROPOL) zijn door de Raad goedgekeurd en worden thans in het kader van de bekrachtigingsprocedures behandeld door de nationale parlementen. Verschillende andere overeenkomsten, met inbegrip van een overeenkomst betreffende de buitengrenzen, bevinden zich in diverse onderhandelingsstadia bij de Raad. Het JBZ-acquis impliceert zowel een hoge graad van praktische samenwerking als wetgeving en de daarmee verband houdende effectieve tenuitvoerlegging.
Het nieuwe Verdrag Voor verschillende van de bovenvermelde materies zal bij het in werking treden van het uit de Intergouvernementele Conferentie van Amsterdam voortgekomen Verdrag het huidige samenwerkingskader ver zijn voorbijgestreefd. In het nieuwe Verdrag worden namelijk, via de bevestiging van het streven naar de ontwikkeling van de Unie als “een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, bedoelde materies, en met name het vrije verkeer van personen, asiel en immigratie, in de communautaire sfeer geplaatst. Met betrekking tot het vrije verkeer van personen in het bijzonder voorziet het nieuwe Verdrag in de opneming van het Schengen-acquis in het kader van de Europese Unie, alsook in de volledige overname van dat acquis door elke kandidaat voor het EUlidmaatschap. Met betrekking tot de materies welke in de samenwerkingssfeer blijven, te weten de politiële en strafrechterlijke aangelegenheden, voorziet het nieuwe Verdrag in een versterking van het samenwerkingssysteem. De Europa-Overeenkomst en het Witboek
90
De Europa-Overeenkomst voorziet eveneens in samenwerking met betrekking tot de bestrijding van drugsmisbruik en het witwassen van geld. In het Witboek worden geen derde-pijler thema’s expliciet behandeld maar wordt verwezen naar eerste-pijler materies, zoals het witwassen van geld en het vrije verkeer van personen, welke nauw verband houden met de belangrijke onderwerpen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het bevat eveneens verwijzingen naar de overeenkomsten van Brussel en Rome. Situatieschets Eerste vereisten voor de JBZ-samenwerking Estland is in 1993 toegetreden tot de Raad van Europa en heeft de belangrijkste akten op het gebied van de mensenrechten ondertekend en geratificeerd. De grondwet voorziet in een rechterlijke macht welke, in overeenstemming met de beginselen van de rechtsstaat, onafhankelijk is. Met betrekking tot de JBZ-instellingen zijn hervormingen aan de gang en op het gebied van de grensbescherming is voortgang gemaakt. De regering heeft een JBZstrategie uitgewerkt en in februari 1997 een interministeriële werkgroep opgezet. Estland heeft het Verdrag van 1990 inzake de bescherming van persoonsgegevens nog niet bekrachtigd maar het Estlandse parlement heeft in juni 1996 een wet op de bescherming van persoonsgegevens aangenomen (zie eveneens onder “Interne markt zonder grenzen”). Asiel Estland heeft het Verdrag van Genève en het Protocol van 1967 in februari 1997 geratificeerd. Het Estlandse parlement heeft tegelijk zijn goedkeuring gehecht aan de wet op de vluchtelingen waarbij aan genoemd Verdrag uitvoering wordt gegeven. De Estlandse autoriteiten zijn thans bezig met het treffen van de voor de toepassing van de wet nodige maatregelen en met de aanstellingen en opleiding voor een bevoegde autoriteit (de Raad voor Staatsburgerschap en Migratie). De wet is gebaseerd op het Verdrag van Genève en bevat eveneens een aantal bepalingen welke uit het EU-acquis werden overgenomen (zoals met name het begrip “veilig land”). Immigratie/grenscontrole Estland heeft overeenkomsten inzake vrijstelling van visumplicht met het VK, Ierland, Denemarken, Finland, Zweden, Noorwegen, IJsland en verschillende Midden-Europese landen met inbegrip van Letland en Litouwen, waarmee het een “gemeenschappelijke visumruimte” vormt. Over vrijstelling van de visumplicht wordt met andere EU-lidstaten nog onderhandeld. Estland heeft de EU-lijst van derde landen met visumplicht overgenomen. De Estlandse administratie voor immigratie werd gestroomlijnd en er werd een registratiedienst opgezet voor de afgifte van permanente en tijdelijke verblijfsvergunningen aan personen die niet het Estlandse staatsburgerschap bezitten. Er bestaan terugname-overeenkomsten met Finland, Zweden, Denemarken, Noorwegen, Letland en Litouwen. Er zijn onderhandelingen aan de gang met andere EU-landen. Met betrekking tot het grenstoezicht is voortgang gemaakt, is met name de organisatie van de 91
grenswacht grondig hervormd, en zijn nog verdere verbeteringen te verwachten. In samenwerking met de Noordse landen wordt een grenscontrolesysteem uitgewerkt. Estland heeft het gebruik van machinaal leesbare paspoorten ingevoerd. Estland en Rusland werken samen in verband met het toezicht op de gemeenschappelijke grens, ofschoon naar aanleiding van het ontbreken van een terugname-overeenkomst met Rusland moeilijkheden blijven bestaan. Politiële samenwerking In Estland komt georganiseerde criminaliteit voor met betrekking tot de illegale drugshandel, het witwassen van geld, autodiefstal, veiligheidsdiensten en fraude. Voor het doeltreffender bestrijden van de georganiseerde misdaad (en met drugs verband houdende criminaliteit) werden bij de politie speciale eenheden opgericht en werd de samenwerking tussen alle bij de strafvervolging betrokken diensten verbeterd. Er komt een hervorming van de politie. De opleiding op specifieke gebieden zoals de drugsbestrijding, economische criminaliteit en het witwassen van geld wordt geïntensiveerd met bijstand van verschillende EU-landen en aan de hand van bilaterale opleidingsprogramma’s. Estland bereidt zich voor op de ratificering van het Verdrag van 1990 inzake het witwassen van opbrengsten van misdrijven (zie eveneens onder “Interne markt zonder grenzen”). Estland heeft nog niet te maken gekregen met binnenlands of internationaal terrorisme. Het heeft met betrekking tot terrorisme de belangrijkste internationale overeenkomsten geratificeerd en nationale wetgeving vastgesteld. Drugs Estland wordt als doorvoerland voor de illegale drugshandel gebruikt. Het heeft een kleine binnenlandse markt en een bescheiden amfetamineproductie. Estland heeft de belangrijkste internationale overeenkomsten inzake drugs geratificeerd, of bevindt zich in het voorstadium van die ratificatie, en neemt deel aan de drugsbestrijdingsprogamma’s van het UNDCP en van PHARE. Op dit ogenblik worden wetgeving en systemen op het gebied van de drugsbestrijding uitgewerkt en hebben met betrekking tot een wet op verdovende middelen en psychotrope stoffen de voorbereidende werkzaamheden plaats. Justitiële samenwerking Estland heeft aanzienlijke voortgang gemaakt in het voorbereiden van zijn rechtswezen op de toetreding tot de Europese Unie met betrekking tot de JBZ-aangelegenheden. Estland heeft vier Overeenkomsten van Den Haag (verkrijging van bewijs in het buitenland, betekening en kennisgeving van stukken, toegang tot de rechter, en onderhoudsverplichtingen) bekrachtigd en zal een verzoek om toetreding tot de Overeenkomst van Lugano indienen. Estland heeft in april 1997 eveneens een aantal belangrijke overeenkomsten van de Raad van Europa inzake strafzaken en de aan die overeenkomsten toegevoegde protocols geratificeerd. Evaluatie en prognose Een aantal belangrijke leemten in de Estlandse wetgeving dienen nog te worden aangevuld maar de gemaakte voortgang is verdienstelijk. Een belangrijke prioriteit voor de nabije toekomst is de bekrachtiging en toepassing van de noodzakelijke internationale juridische instrumenten en verbeteringen in het onderwijsniveau en de ervaring van de magistratuur. 92
De belangrijkste institutionele problemen hebben betrekking op het gebrek aan personele en financiële middelen. De regering onderneemt stappen om de instellingen op deelneming aan het JBZ-proces voor te bereiden door bijvoorbeeld ambtenaren vertrouwd te maken met het praktisch samenwerken met EU-ambtgenoten, speciaal onderricht en praktische opleiding. Er zijn nog inspanningen nodig met betrekking tot een betere behandeling door de administratie van problemen in verband met vluchtelingen en asielzoekers, alsook de verdere uitwerking van systemen voor het bestrijden van de georganiseerde misdaad en het witwassen van geld. Conclusie Estland heeft met betrekking tot de aanpassing aan het (huidige en toekomstige) JBZacquis een zeer lange weg voor de boeg. Er zijn een aantal bemoedigende indicaties van vooruitgang, vooral op het gebied van de grenscontrole, maar Estland zal een aangehouden belangrijke inspanning moeten leveren om zich op middellange termijn volledig aan het acquis betreffende justitie en binnenlandse zaken te kunnen aanpassen.
3.8 Buitenlandse Zaken Handel en internationale economische betrekkingen Het acquis op dit gebied bestaat hoofdzakelijk uit de multilaterale en bilaterale verplichtingen inzake handelsbeleid van de Gemeenschap en haar autonome instrumenten ter bescherming van het handelsverkeer. De Europa-Overeenkomst bevat bepalingen op verschillende terreinen die de partijen verplichten in overeenstemming met de beginselen van de WTO/GATT of andere relevante internationale verplichtingen te handelen. Het Witboek bevat geen bepalingen op dit gebied. Situatieschets Estland heeft een open handelseconomie ontwikkeld en verwacht wordt dat het tegen eind 1997 lid zal zijn van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Estland heeft de status van waarnemer bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten en zal bij toetreding de verplichtingen moeten naleven van de plurilaterale WTO-overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is. Estland past momenteel geen kwantitatieve beperkingen toe op textiel- of kledingproducten. Bij de toetreding zal het textielbeleid van de Gemeenschap tot Estland 93
worden uitgebreid; de communautaire beperkingen die dan nog gelden zullen moeten worden aangepast om rekening te houden met de toetreding van Estland. Evaluatie en prognose Estland past op dit ogenblik geen invoerrechten toe. Bij zijn toetreding zal Estland het gemeenschappelijk douanetarief van de Gemeenschap moeten toepassen, alsook de bepalingen inzake buitenlandse handel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het gewogen gemiddelde van de douanetarieven voor industrieproducten voor de meestbegunstigde naties van na de Uruguay-Ronde bedraagt 3,6 % voor de Gemeenschap. In zijn betrekkingen met internationale organisaties dient Estland ervoor te zorgen dat zijn handelingen en verbintenissen in overeenstemming zijn met de Europa-Overeenkomst en dat het zijn toekomstige verplichtingen als lid van de Gemeenschap nakomt. Als lidstaat wordt Estland partij bij de verschillende preferentiële overeenkomsten van de Gemeenschap. De preferentiële overeenkomsten tussen Estland en derde landen moeten in de regel bij de toetreding worden beëindigd. Op het gebied van de handel in diensten en de vestigingsvoorwaarden, wordt verwacht dat Estland spoedig zal aansluiten bij de GATS onder voorwaarden die grotendeels overeenkomen met die van de Gemeenschap en het moet mogelijk zijn om voor alle resterende belangrijke onverenigbaarheden tussen de verplichtingen van Estland en die van de Gemeenschap een oplossing te vinden. Bij de toetreding zal Estland zijn nationale wetgeving op het gebied van instrumenten ter bescherming van het handelsverkeer moeten intrekken en de EG-wetgeving toepassen. Bij vroegere toetredingen is gebleken dat een automatische uitbreiding van de bestaande antidumpingmaatregelen tot de nieuwe lidstaten bij derde landen vragen doet rijzen over de verenigbaarheid van deze aanpak met de desbetreffende WTO-voorschriften. Voorts is gebleken dat de toetreding mogelijkheden schept om de maatregelen die de Gemeenschap inzake handelsbescherming heeft genomen, te omzeilen. Dit doet zich voor wanneer vóór de toetreding grote hoeveelheden van aan deze maatregelen onderworpen producten naar het grondgebied van de toekomstige lidstaat worden uitgevoerd en dan na de toetreding automatisch in het vrije verkeer komen in het uitgebreide douanegebied. Deze twee problemen moeten in de aan de toetreding van Estland voorafgaande fase worden aangepakt. Estland is geen lid van een non-proliferatieregeling hoewel het heeft medegedeeld belangstelling daarvoor te hebben. De controlelijst van goederen voor tweeërlei gebruik van Estland lijkt op die van de Gemeenschap. Ook op de wapenuitvoer wordt toezicht gehouden. Er zijn in beginsel geen hinderpalen voor Estland om de EG-wetgeving op dit gebied toe te passen. Conclusie Estland bevindt zich in een gunstige positie om binnen de eerstvolgende jaren te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de Gemeenschap op dit gebied. 94
Ontwikkeling Het “acquis” in de ontwikkelingssector bestaat hoofdzakelijk uit de Overeenkomst van Lomé, die tot begin 2000 geldig is. Noch de Europa-Overeenkomst, noch het Witboek, behelzen bepalingen op dit gebied. Situatieschets Estland heeft geen preferentiële handelsovereenkomsten met ACS-landen en er zijn ook geen SAP-regelingen van toepassing. Toch is de toegang tot de Estlandse markt zeer liberaal. Estland heeft geen budget voor ontwikkelingshulp, ook al heeft het wel financieel tot de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina bijgedragen. Evaluatie en prognose Mocht Estland toetreden, dan zou het zijn preferentiële handelsregeling ook tot de ACSStaten moeten uitbreiden en, samen met de andere lidstaten, moeten deelnemen aan de financiering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat financiële steun verleent krachtens de Overeenkomst van Lomé. De toepassing van de Lomé-handelsregeling zou in het algemeen geen bron van moeilijkheden moeten zijn voor Estland. Normalerwijze treden nieuwe lidstaten op de dag van hun toetreding tot de EU ook door middel van een Protocol tot de Overeenkomst van Lomé toe. Conclusie Estland zal waarschijnlijk in de komende jaren aan de EU-vereisten op dit gebied kunnen voldoen. Douane Het acquis in deze sector bestaat uit het Communautair Douanewetboek en de uitvoeringsbepalingen van dit wetboek; de gecombineerde nomenclatuur van de EG; het gemeenschappelijk douanetarief met inbegrip van preferentiële tarieven, tariefcontingenten en geschorste douanerechten; en andere wetgeving op douanegebied buiten het toepassingsgebied van het douanewetboek. De Europa-Overeenkomst voorziet in de totstandbrenging van een vrijhandelszone met de Gemeenschap en de geleidelijke afschaffing van de douanerechten op een groot aantal producten, volgens duidelijke tijdschema’s die aanvangen op de dag van inwerkingtreding van de overeenkomst. Volgens het Witboek worden in fase I maatregelen genomen om het bij de EuropaOvereenkomst tot stand gebrachte vrijhandelsverkeer te consolideren en te stroomlijnen, 95
met inbegrip van wetgeving die in overeenstemming is met het Douanewetboek, de gecombineerde nomenclatuur enz.. In fase II dient de gehele EU-wetgeving te worden overgenomen, zodat het land bij toetreding deel van de douane-unie kan uitmaken. Situatieschets Bij toetreding dienen de douaneautoriteiten van Estland alle verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de bescherming van en het toezicht op hun deel van de buitengrens van de EU. Deze douaneautoriteiten zullen verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het gemeenschappelijke handelsbeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijke visserijbeleid enz.. aan de buitengrens van de Gemeenschap. Daarnaast dienen ze de voorschriften inzake indirecte belastingen toe te passen. Om het acquis volledig te kunnen toepassen, dient Estland in staat te zijn de EUwetgeving over te nemen en ten uitvoer te leggen en dient het land over een toereikende infrastructuur en voldoende uitrusting te beschikken (met name computers en opsporingsmiddelen) en over een efficiënte douane-organisatie met voldoende personeel dat zowel gekwalificeerd als gemotiveerd is en een hoge mate van integriteit bezit. Met de technische bijstand in het kader van de douaneprogramma’s, is Estland thans bezig met de verbetering van zijn douanewetboek en de voorbereiding van 38 uitvoeringswetten. De huidige wetgeving is niet compatibel met die van EG. Voorts heeft het land geen wetgeving inzake nagemaakte en ongeoorloofd gekopieerde goederen. Estland is bijna klaar met de aanpassing van zijn nationale goederennomenclatuur aan die van de Gemeenschap. Voorts zal Estland het in de EG gebruikte systeem van de bindende tariefinlichtingen moeten overnemen. Estland heeft op 1 april 1997 het nieuwe systeem van de cumulatie van de oorsprong tussen Europese landen aangenomen. Estland heeft gevraagd te mogen toetreden tot de EG/EVA Overeenkomst inzake Gemeenschappelijk Douanevervoer en de Overeenkomst inzake het Enig Document. Een Task Force van de Gemeenschap verleent Estland hulp op dit gebied. Evaluatie en prognose Estland zal zijn nationale procedures moeten aanpassen aan de EU-wetgeving inzake schorsende en economische douaneregelingen. Bij toetreding zullen overgangsregelingen getroffen moeten worden, met name voor transacties waarmee voor de datum van toetreding een aanvang is gemaakt, maar die eerst na die datum worden beëindigd. Estland zal zijn tariefstructuur aan die van het gemeenschappelijk douanetarief moeten aanpassen. Estland is niet vertrouwd met tariefschorsingen of met het beheer van tariefcontingenten en plafonds, die fundamenteel zijn voor de toepassing van het gemeenschappelijk handelsbeleid. Dit leidt tot ernstige bezorgheid over de kwestie of Estland in staat zal zijn de complexe EU-regelingen op dit gebied toe te passen.
96
Het is van groot belang dat de douaneautoriteiten van Estland leren met de verschillende computersystemen om te gaan die in het kader van de douane-unie/interne markt nodig zijn voor de toepassing van de voorschriften inzake douane en indirecte belastingen en met de computersystemen voor de wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douane, landbouw en indirecte belastingen. De automatisering bevindt zich in Estland nog in een beginstadium. Bij toetreding zou Estland de douanecontroles aan de grenzen met de lidstaten van de EU en de andere toetredende landen moeten afschaffen. Bij het bepalen van de douanestrategie moet rekening worden gehouden met de middelen die nodig zijn voor de versterking van de grensposten aan de grenzen met andere staten dan de lidstaten van de EU. Conclusie Estland zal grote inspanningen moeten blijven leveren om zijn douanewetgeving aan die van de Gemeenschap aan te passen en zijn organisatie en personeel voor te bereiden op de taken die een moderne douaneadministratie moet uitvoeren. Indien Estland dit doet, is het mogelijk dat het land op middellange termijn aan de EU-eisen voldoet. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid Estland heeft sedert het herstel van zijn onafhankelijkheid in 1991 zijn buitenlands en veiligheidsbeleid op de EU en de NAVO afgestemd. Ook de verbetering van de betrekkingen met de buurlanden was een prioriteit voor Estland. Estland heeft actief deelgenomen aan de dialoog in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en heeft telkens wanneer het daarom werd verzocht het EUbeleid in dat verband gesteund. Estland is lid van de VN, de OVSE, de Raad van Europa en talrijke andere internationale organisaties. Het is een geassocieerd partner van de WEU, neemt deel aan de NACC en het PVV en heeft de wens te kennen gegeven om zo snel mogelijk tot de WEU en de NAVO toe te treden. Het heeft troepen gestuurd om deel te nemen aan de IFOR/SFORoperaties en heeft steun verleend voor de wederopbouw van Bosnië na de oorlog. Het land is ook lid van een aantal regionale organisaties waaronder de Raad van Oostzeestaten. Er bestaan geen territoriale geschillen tussen Estland en een lid van de Unie hoewel de zeegrens met Finland en Zweden nog niet formeel is afgebakend. Estland heeft ook geen belangrijke geschillen met aangrenzende geassocieerde landen. De onderhandelingen over de afbakening van de zeegrenzen met Letland zijn afgerond en wachten op ratificatie. De ontwikkeling van goede betrekkingen met Rusland is een sleutelelement van het buitenlands beleid van Estland. Belangrijke positieve elementen zijn de overeenkomst inzake de terugtrekking van de Russische troepen uit Estland en de begeleidende overeenkomst inzake de behandeling van (Russische) gepensioneerde militairen. Een belangrijke kwestie tussen Estland en Rusland die nog moet worden geregeld is het ontbreken van een grensovereenkomst. De onderhandelingen over de grensregeling zijn in het laatste kwartaal van 1996 goed opgeschoten omdat Estland heeft afgezien van zijn eis om herkenning door Rusland van de geldigheid van het Vredesverdrag van Tartu van 97
1920. In de ontwerp-grensovereenkomst is een volledige beschrijving opgenomen van de grens die, met slechts enkele kleine wijzigingen, de huidige grenslijn volgt. De regering van Estland heeft zich bereid verklaard de overeenkomst te ondertekenen zodra Rusland daartoe bereid is. Estland heeft een nieuwe en kleine diplomatieke dienst met beperkte ervaring en middelen. Te zijner tijd zou het echter zijn rol als lid van de Unie ten volle moeten kunnen vervullen. Het heeft 23 vertegenwoordigingen in het buitenland en heeft ongeveer 220 personen in diplomatieke dienst. Estland steunt de non-proliferatie van kernwapens, biologische en chemische wapens en heeft alle relevante internationale overeenkomsten inzake wapenbeheersing ondertekend. Estland zelf produceert noch exporteert wapens. Het kleine Estlandse leger, dat onder democratische controle staat, wordt thans gereorganiseerd om te voldoen aan de NAVOvoorwaarden. Estland is lid van het Baltisch vredesbataljon (BALTBAT) en heeft in 1996 deelgenomen aan een belangrijke PVV-oefening (Baltic Challenge). In de verklaring bij het verzoek om toetreding tot de Unie heeft de regering van Estland bevestigd dat zij bereid en in staat is om ten volle en actief deel te nemen aan het GBVB van de Unie. Op grond van de evaluatie van het buitenlands en veiligheidsbeleid dat Estland tot op heden heeft gevolgd, mag worden aangenomen dat het als lid zijn verplichtingen op dit gebied zal kunnen nakomen.
3.9.
Financiële aspecten
Financiële controle Voor de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid, vooral op het gebied van de landbouw en de structuurfondsen, is het noodzakelijk over efficiënte systemen te beschikken voor het beheer en de controle van de openbare uitgaven, en over voorzieningen om fraude te bestrijden. Bovendien is een aanpassing van de wetgeving vereist om het systeem van de ‘eigen middelen’ te kunnen invoeren en moeten de daarvoor benodigde boekhoudkundige voorzieningen worden getroffen. De Europa-Overeenkomst voorziet in samenwerking op het gebied van boekhoudkundige en financiële controle en in technische bijstand van de Gemeenschap, indien dit nodig mocht blijken. In het Witboek wordt dit onderwerp niet behandeld. Situatieschets De in 1990 opgerichte Rekenkamer is de voornaamste onafhankelijke externe instantie voor financiële controle in Estland. Deze Rekenkamer is in 1992 lid geworden van de Internationale Organisatie van Rekenkamers, waarvan de normen in de Wet op de Rekenkamer van 1995 werden opgenomen. De Rekenkamer brengt verslag uit bij het parlement over de wijze waarop ministeries, staatsinstellingen en staatsbedrijven de staatsmiddelen en andere middelen hebben gebruikt 98
en geboekt. De Rekenkamer ziet voorts toe op het gebruik en de terugbetaling van buitenlandse leningen die de staat is aangegaan en het gebruik van de buitenlandse hulp. Het toezicht vindt achteraf plaats. De Nationale Belastingraad oefent intern toezicht uit op de inning van de belastingen overeenkomstig internationale controlenormen. De Nationale Douaneraad is verantwoordelijk voor het innen van de invoerrechten. Een controlecomité, dat door de raad van elk plaatselijk bestuur wordt benoemd, oefent toezicht uit op de economische activiteiten van de plaatselijke besturen. Binnen de ministeries, staatsinstellingen, staatsondernemingen en soortgelijke organisaties zullen onafhankelijke, interne controlemechanismes worden ingesteld. Er zijn verschillende wetten die straffen stellen op fraude ten nadele van financiële en economische belangen, maar er is geen centrale autoriteit die met fraudebestrijding is belast. Evaluatie en prognose Estland zal ervoor moeten zorgen over de nodige instrumenten te beschikken om het EUbeleid correct te kunnen toepassen, waaronder de nodige interne mechanismen voor financiële controle. Voor een efficiënt beheer van de ‘eigen middelen’ zullen de autoriteiten van Estland het bestaande boekhoudsysteem moeten wijzigen. Het verdient aanbeveling de samenwerking met de Commissie op dit gebied voort te zetten. Conclusie De financiële controle lijkt geen hinderpaal te zijn voor een toetreding op middellange termijn, hoewel de instelling van mechanismen voor beheer en controle, die voor een goede tenuitvoerlegging van het EU-beleid noodzakelijk zijn; nog veel inspanningen zal vergen. Gevolgen voor de begroting In de mededeling “Agenda 2000” wordt het financiële kader aangegeven voor de uitbreiding van de Unie op middellange termijn, op zodanige wijze dat de gevolgen van die uitbreiding, in samenhang met de voorgestelde oriëntaties van het communautair beleid, binnen redelijke begrotingsgrenzen blijven. In het huidige stadium is het moeilijk en zeker voorbarig om de gevolgen voor de begroting van de toetreding van elk kandidaat-land afzonderlijk nauwkeurig te ramen. Deze gevolgen zullen immers grotendeels afhangen van een geheel van factoren : -
de datum waarop de toetreding van elk kandidaat-land plaatsvindt;
-
de ontwikkeling van het communautair beleid, in het bijzonder de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de nieuwe beleidslijnen inzake structuurmaatregelen;
-
de vooruitgang van de kandidaat-landen op het gebied van groei, concurrentievermogen, productiviteit en vermogen om het ‘acquis’ over te nemen;
-
de overgangsmaatregelen die uit de onderhandelingen kunnen voortkomen. 99
Slechts enkele ordes van grootte, voor enkele begrotingscategorieën, en een globale raming kunnen louter ter illustratie worden gegeven. Uitgaven Bij een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid volgens de door de Commissie uitgestippelde oriëntaties zou de toetreding van Estland, in een jaar van volledige toepassing van deze hervorming en uitsluitend voor de interventies op de markten, extra uitgaven met zich brengen die slechts marginaal zouden zijn in vergelijking met de overeenkomstige uitgaven die voor de huidige vijftien lidstaten te verwachten zijn. Na een aanloopperiode zouden de toewijzingen uit de structuurfondsen ten behoeve van Estland ongeveer 4% van zijn BNP bedragen. De toepassing van het overige interne communautaire beleid op de nieuwe lidstaten zal extra uitgaven met zich brengen die waarschijnlijk hoger zullen zijn dan hun relatieve gewicht in het BNP van de Unie, aangezien de extra kosten voor de tenuitvoerlegging van sommige onderdelen van het interne beleid ten dele ook afhangen van de bevolking, de geografische uitgestrektheid en het aantal lidstaten waarmee coördinatie- en harmonisatie-acties worden gevoerd. Ter illustratie zij vermeld dat het BNP van Estland momenteel minder dan 0,1% bedraagt van dat van de Unie. Daarentegen zou de toetreding van Estland normalerwijze geen aanzienlijke extra uitgaven met zich brengen wat het externe optreden van de Unie betreft. Tenslotte wordt erop gewezen dat de toetreding van elk kandidaat-land zal leiden tot het wegvallen van uitgaven ten laste van de communautaire begroting waarvoor het land in aanmerking had kunnen komen uit hoofde van de programma’s ter voorbereiding van de toetreding, bijv. het PHARE-programma. Gezien het bovenstaande worden de uitgaven op de drie genoemde gebieden die uit de toetreding van Estland zullen voortvloeien in totaal op 0,3 tot 0,4 miljard ecu per jaar geraamd in de jaren 2005-2006 (tegen constante prijzen van 1997). Ontvangsten De bijdragen van de nieuwe lidstaten aan de EG-begroting zullen, bij volledige toepassing van het stelsel van de eigen middelen op het BNP en de BTW - wat de BTW betreft rekening houdend met de aftoppingsregels -, ongeveer overeenstemmen met hun aandeel in het BNP van de Unie (voor Estland minder dan 0,1 %). De bijdrage van Estland aan de traditionele eigen middelen zal afhangen van de structuur van zijn handelsstromen op het moment van toetreding. Om ervoor te zorgen dat de traditionele eigen middelen volgens de EG-voorschriften worden vastgesteld, gecontroleerd en ter beschikking gesteld, zal het huidige douanestelsel van Estland moeten worden aangepast. Voorts zal het voor de juiste berekening van het BNP noodzakelijk zijn de betrouwbaarheid, homogeniteit en volledigheid van de nationale rekeningen aanzienlijk te verhogen. Verbeteringen van de statistieken zullen ook noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de grondslag van de 100
eigen-middelenbron BTW. Bovendien zal het BTW-stelsel van Estland geheel aan de EGrichtlijnen moeten worden aangepast.
101
4. Bestuurlijke capaciteit om het acquis toe te passen Op de in december 1995 te Madrid gehouden Europese Raad kwam men tot de conclusie dat het voor een harmonieuze integratie in de EU van de landen uit Midden-en OostEuropa die zich kandidaat hebben gesteld, met name nodig zal zijn dat hun bestuurlijke structuren worden aangepast. In dit hoofdstuk wordt bezien hoe het is gesteld met het overheidsapparaat in Estland, waarbij tevens relevante aspecten van het gerechtelijk apparaat onder de loep worden genomen, en wordt het huidige en toekomstige vermogen van deze apparaten beoordeeld om de taken uit te voeren die daarvan in een moderne democratische staat worden verwacht; in het bijzonder wordt de noodzaak benadrukt van het beheren van de met het acquis verband houdende zaken.
4.1. Bestuurlijke structuren Een beschrijving van de constitutionele structuren in Estland, hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden, inclusief die van het regionaal en lokaal bestuur, is te vinden in hoofdstuk 1. Het centrale bestuur van Estland bestaat uit 14 ministeries en een aantal bestuurslichamen en inspectiediensten. De Rijkskanselarij, dat is het bureau van de Eerste minister, speelt een belangrijke rol bij het evalueren en coördineren van het werk van alle overheidsambtenaren. Het Bureau voor Europese Integratie, dat rechtsstreekse verantwoording verschuldigd is aan de Eerste Minister, is er een permanente instelling die verantwoordelijk is voor de technische ondersteuning en coördinatie van zaken verband houdende met toetreding tot de Europese Unie. De wet op de regering en het besluit inzake de openbare dienst, die beide in januari 1996 van kracht werden, omschrijven de betrekkingen tussen de ministeries en tussen de centrale en de plaatselijke bestuursniveau’s en de rol en voorwaarden voor ambtenaren en bij de openbare dienst werkzamen. In Estland wordt het beginsel van politieke onafhankelijkheid van het ambtenarenapparaat erkend, hoewel partijpolitieke invloed bij hoge posten meestal toch een zekere rol speelt. Sedert 1991 werd het aantal personeelsleden bij de overheid aanzienlijk ingekort. Bij de ministeries zijn er 2.150 personeelsleden in dienst, bij overheidsorganen 9.620 en bij de regionale raden 1.390; er zijn geen cijfers beschikbaar van personeelsleden in dienst bij de lokale overheden. De bezoldiging is bij de overheidssector veel lager dan in de particuliere sector. Met internationale steun werden er door de regering opleidingsprogramma’s uitgevoerd om het personeel bij de overheid bij te scholen op het gebied van met de Europese Unie verbandhoudende zaken en efficiënt beheer in een democratische samenleving die is gebaseerd op een markteconomie; een en ander resulteerde in een aanzienlijke verhoging van de personeelsclassificaties. Ter coördinatie van de hervormingen werd er door de regering een specifieke bestuurlijke structuur in het leven geroepen bestaande uit een ministeriële commissie die het beleid uitstippelt en voorstellen voor de regering indient alsmede uit een Raad van Hoge Ambtenaren die de voornaamste betrokken ministeries 102
vertegenwoordigt. Er is een nationaal opleidingsinstituut voor ambtenaren dat onder het gezag van de kanselarij staat. Ondanks zijn beperkt personeelsbestand ontwikkelde het Bureau voor Europese Integratie geleidelijk zijn coördinatiecapaciteit (zie eveneens het deel in de inleiding betreffende de betrekkingen tussen de Europese Unie en Estland).
4.2. Bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit Litouwen maakte tot 1991 deel uit van de Sovjet-Unie en kende tot dan toe een centrale planning. Door het communistisch systeem werd de rechtsstaat afgewezen en werden recht en overheidsapparaat ondergeschikt gemaakt aan de uitvoering van de partijpolitiek. Tegen deze achtergrond werden zowel het overheidsapparaat als het recht zelf in toenemende mate door het publiek gezien als instrumenten om politieke controle uit te oefenen. De structuren en systemen van het Estlandse overheidsapparaat moeten nog fors worden uitgebreid. Toch moet het reeds verwezenlijkte niet moeten worden onderschat. Ondanks de problemen en wellicht ten dele wegens de noodzaak van het in het leven roepen van nieuwe structuren heeft het Estlandse ambtenarenapparaat zich veelal zeer flexibel betoond. De meester ministeries zijn klein en overladen met werk. Het efficiënt functioneren van een ministerie is vaak meer een zaak van de kwaliteit van het leidinggevend personeel dan van de structuren van de instelling zelf. Alle ministeries hebben voortdurend te kampen met kortschietende financiering. De begroting van 1997 begunstigde vooral het ministerie van Defensie, waardoor dit ministerie zijn actieradius en capaciteit kon uitbreiden. De Rijkskanselarij ontwikkelt zijn rol nog met internationale hulp. Over het geheel genomen bestaat er reeds een hoog niveau van invoering van de informatietechnologieën bij het Estlandse overheidsapparaat. De juridische grondslag voor het ambtenarenapparaat is adequaat. Er is sprake van aanzienlijke politieke druk op ambtenaren, met name op gemeentelijk niveau, maar ook in de centrale ministeries. Niettemin blijkt de ontwikkeling in de richting van versterking van de onafhankelijkheid van het ambtenarenapparaat te gaan. Er zijn te weinig ambtenaren. Hoewel de beperkte omvang van het Estlandse overheidsapparaat in sommige opzichten de uitbreiding van het personeel en hervormingen van de bestuurlijke structuur vergemakkelijken, betekent het kleine aantal personeelsleden ook dat belangrijke functies vaak worden toebedeeld aan een zeer beperkt aantal mensen, hetgeen de ministeries gevoelig maakt voor “brain drain” naar de particuliere sector (met name veroorzaakt door het bezoldigingsniveau); dit kan vragen oproepen omtrent het vermogen van de ministeries zich tenvolle van hun taken te kwijten. Er is niet gezorgd voor vertrouwen van het publiek in het ambtenarenapparaat. Er is grote ontevredenheid over mistanden op overheidsniveau, zoals bijvoorbeeld op het niveau van lokale overheden. Vaak ontbreekt gedetailleerd bewijsmateriaal om dergelijke vermeende misstanden te staven, hoewel er wel overtuigende voorbeelden bestaan. 103
Hoewel met de hervormingsinitiatieven van de regering de goede weg is ingeslagen, zullend eze beter moeten worden gericht en sterk moeten worden geïntensiveerd in het kader van de strategie ter voorbereiding van de toetreding. Het vakbekwaamheids- en opleidingsniveau lopen sterk uiteen. Op deze terreinen wordt aanzienlijke internationale hulp geboden. Het ernstigste probleem dat zich op dit gebied in het kader van de toetreding tot de EU voordoet, is het zeer grote aantal wettelijke en bestuursrechtelijke initiatieven die tezelfdertijd moeten worden genomen en de coördinatie waarvan een grote uitdaging voor de Estlandse overheid zal zijn. De aanpak van de regering omvat een samenhangend, maar niet uitputtend plan voor de in het Witboek van de Commissie geschetste uitvoeringsmaatregelen. Het Bureau voor Europese Integratie zal personeelsuitbreiding behoeven. Sleutelterreinen voor de uitvoering van het acquis De uniforme toepassing van het EG-recht : de doelmatige toepassing van het acquis veronderstelt dat de gerechtelijke instanties in de lidstaten in staat zijn om de bepalingen van het Verdrag welke betrekking hebben op het waarborgen van de eenheid en de toepassing van het acquis toe te passen, en in het algemeen de goede werking van de interne markt en het communautaire beleid te verzekeren. Een efficiënt, goed opgeleid en goed toegerust gerechtelijke apparaat is noodzakelijk voor de toepassing door de rechtbanken van het EG-recht, waaronder zaken waarbij het om de rechtstreekse werking van het Gemeenschapsrecht gaat, en zaken die uit hoofde van artikel 177 van het EGVerdrag voor een prejudiciële beslissing aan het Europees Hof van Justitie worden voorgelegd. Het rechtsstelsel in Estland vertoont belangrijke tekortkomingen, met name op het gebied van de middelen en terzake doende deskundigheid. Deze situatie in aanmerking genomen heeft de Commissie grote twijfels over het vermogen van het stelsel te zorgen voor de effectieve toepassing van het acquis Interne markt: het vermogen van Estland om op de interne markt de correcte toepassing van de communautaire voorschriften te verzekeren, met name met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten veronderstelt het bestaan van goed ontwikkelde en efficiënt werkende instanties op het gebied van regelgeving, normalisatie, certificering en het houden van toezicht, die in staat zijn om volledig in overeenstemming met de EGregels te werk te gaan. Voor een analyse van deze punten zie hoofdstuk 3.1 (“de vier vrijheden”). Wat de bestuurlijke capaciteit voor het vrije verkeer van goederen betreft, is de situatie in Estland nog niet bevredigend, met name als gevolg van personeelsbeperkingen. Er wordt voortgang geboekt met de scheiding van de functies van beoordeling en certificatie waardoor de verenigbaarheid met het EU-systeem beter wordt. De situatie op het gebied van het vrije verkeer van diensten is in enkele opzichten bevredigend, maar terwijl de toezichthoudende organen van de Centrale Bank en particuliere banken goed functioneren (bij de Bank van Estland 28 personeelsleden), hebben de toezichthoudende instantie van verzekeringen met 14 controleurs, en de inspectieverzekeringen, met 12 personeelsleden, te kampen met onderbezetting. 104
Om te beantwoorden aan de EU-eisen op dit gebied zal aanzienlijke personeelsuitbreiding vereist zijn. Mededinging : zoals in hoofdstuk 3.1 (onder het hoofd “Mededinging”) is uitgelegd, vereist de naleving van de mededingingsregels de oprichting van instanties welke toezicht houden op de antitrustwetgeving en de staatssteun, terwijl bovendien vereist is dat het gerechtelijk apparaat, de overheidsdiensten en de relevante economische subjecten de wetten en het beleid op het gebied van de mededinging in voldoende mate begrijpen. In Estland is de centrale instantie de Concurrentieraad met 22 personeelsleden, dit is onvoldoende. Het deskundigheidsniveau is niet hoog, hoewel de Concurrentieraad momenteel op bevredigende wijze functioneert. Het vermogen tot het uitvoeren van EUvoorschriften op dit terrein zal personeelsuitbreiding vereisen. Telecommunicatie : Om de talrijke in het acquis begrepen verordeningen die liberalisering ten doel hebben te kunnen opstellen en ten uitvoer te kunnen leggen, dient te worden beschikt over een regelgevend en beleidsbepalend orgaan waarvoor op doelmatige wijze het losstaan van de exploitatiemaatschappijen is geregeld. In Estland berust de bevoegdheid op telecommunicatiegebied bij het ministerie van Vervoer en Telecommunicatie (60 personeelsleden, waarvan er 4 zich bezighouden met telecommunicatie) en bij de inspectie telecommunicatie (35 personeelsleden), die het gebruik van radiofrequenties, standaardgoedkeuringen voor radio-uitrusting en controle op het gebruik van radio-uitrusting regelt. Over het geheel genomen lijken deze diensten de potentiële capaciteit vereist voor het beheren van het acquis op telecommunicatiegebied te bezitten. Indirecte belastingen : een efficiënt beheer van het acquis op het gebied van de indirecte belastingen veronderstelt structuren waarmee uitvoering kan worden gegeven aan de EGwetgeving betreffende de harmonisering van de belasting op de toegevoegde waarde en de accijnzen waarbij in ogenschouw moet worden genomen dat de fiscale controles aan de binnengrenzen van de EU zijn afgeschaft en het stelsel van accijnzen is gebaseerd op de belasting-entrepots, waarbij de rechten tegen het plaatselijke tarief moeten worden betaald in de lidstaat op het moment waarop goederen verbruikt worden. Dit vereist een goed ontwikkelde, goed opgeleide en goed toegeruste dienst, die een grote mate van integriteit aan de dag weet te leggen. In Estland is de desbetreffende instantie het ministerie van Financiën waarbij 800 mensen werken. Als gevolg van een sterk personeelsverloop, ten dele voortvloeiende ut het door de particuliere sector aantrekken van de beter opgeleiden, valt de capaciteit van het huidige personeelsbestand moeilijk te ramen. Om het efficiënte beheer van het acquis op dit terrein te verzekeren, zullen de algehele vakbekwaamheidsniveaus van het personeel moeten worden geconsolideerd en verbeterd, inclusief via opleidingsmaatregelen en loonsverhogingen. Landbouw : De bestuurlijke eisen op het gebied van de landbouw hebben in de eerste plaats betrekking op diergeneeskundige en fytosanitaire controle, om de volksgezondheid te beschermen en het vrije verkeer van landbouwproducten te verzekeren; verder dient ook te worden nagegaan of men in staat is de mechanismen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te beheren en aan de voorwaarden daarvan te voldoen, hetgeen onder 105
meer het verrichten van een hoogwaardige financiële controle inhoudt en het opmaken van officiële statistieken. Deze punten worden behandeld in hoofdstuk 3.4 (onder het hoofd “Landbouw”); de algemene normen op statistisch gebied komen verder aan bod in hoofdstuk 3.3 (onder het hoofd “Statistieken”). In Estland moet de bestuurlijke capaciteit met betrekking tot de veterinaire en phytosanitaire controle aanzienlijk verder ontwikkeld worden. De Staatsinspectie voor Veterinaire en Voedselcontrole heeft een personeelsbestand van 571 en de drie belangrijkste instellingen op phytosanitair gebied hebben 106 personeelsleden. Teneinde te voldoen aan de bestuurlijke verplichtingen die voortvloeien uit het Gemeenschappelijke Landbouw Beleid zullen de geëigende structuren moeten worden opgezet. Het Ministerie van Landbouw telt 115 personeelsleden. Op dit gebied zullen er forse verbeteringen moeten worden doorgevoerd om aan de EUeisen te beantwoorden. Vervoer : De toepassing op de vervoersector van de EG-voorschriften op het gebied van de interne markt en mededinging, de ontwikkeling van relevante infrastructuurproducten en andere aspecten van het acquis op vervoergebied zullen uit bestuurlijk oogpunt een uitdaging voor de nieuwe lidstaten vormen. De verantwoordelijke overheidsinstantie in Estland is het ministerie van Vervoer en Telecommunicatie met 60 personeelsleden (waarvan er 56 op het gebied van het vervoer werkzaam zijn). Er zijn problemen als gevolg aan gebrek aan geschoold personeel. Dit geeft met name aanleiding tot problemen bij het doen naleven van veiligheidscontroles. Werkgelegenheid en sociaal beleid : Een belangrijke bestuurlijke vereiste ten aanzien van het acquis op dit gebied is dat er voldoende inspectiecapaciteit beschikbaar dient te zijn, met name betreffende gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats. De arbeidsinspectie (77 inspecteurs) in Estland behoeft aanzienlijke personeelsuitbreiding en meer deskundigheid. Regionaal beleid en samenhang : De voornaamste bestuurlijke vereisten op dit gebied zijn het bestaan van passende en efficiënte bestuurlijke organen, en met name een hoge mate van vakbekwaamheid en integriteit bij het beheer van de communautaire fondsen. De afdeling Plaatselijk Bestuur en Regionale Ontwikkeling van het Estlandse ministerie van Binnenlandse Zaken coördineert met 20 personeelsleden de regionale ontwikkeling van initiatieven. Een en ander functioneert nog niet op bevredigende wijze. Ook de situatie op het gebied van de financiële controle is nog niet bevredigend (zie het deel hieronder betreffende “financiële controle”). Het effectieve beheer van het acquis op dit terrein zal met name het in het leven roepen veeisen van de nodige bestuurlijke, budgettaire en controlekaders. Milieu : Omdat het milieubeleid van de EG de integratie van milieubescherming in het sectoriële beleid van de EG met zich meebrengt, kunnen de bestuurlijke eisen hier verreikend zijn en zich uitstrekken tot tal van organen die zich gewoonlijk niet met milieubescherming bezighouden. De voornaamste verantwoordelijkheid ligt evenwel bij de ministeries van Milieu en verschillende daarvan afhangende organen.
106
Het ministerie voor Milieuzaken heeft 105 personeelsleden in dienst. De controle wordt uitgeoefend door sectoriëlen instanties, de naleving wordt gecontroleerd door de Rijksinspectie en 17 regionale milieuafdelingen. Een en ander functioneert nog niet op bevredigende wijze, aangezien de diensten geen wetgeving kunnen doen naleven. Het effectieve beheer van het acquis op dit terrein vereist betere opleidingen, een betere uitrusting en grotere investeringen in menselijk potentieel. Consumentenbescherming : Op dit gebied vereist een efficiënt beheer van het acquis dat de algehele verantwoordelijkheid wordt toevertrouwd aan een specifiek staatsorgaan dat zich bezig kan houden met het opstellen, ten uitvoer leggen en doen naleven van het consumentenbeleid en de wetgeving inzake consumentenbescherming. In Estland is er gedeelte verantwoordelijkheid voor consumentenaangelegenheden tussen de afdeling Interne Markt van het ministerie van Economische Zaken en de semionafhankelijke consumentenbeschermingsraad (55 personeelsleden). Nietgouvernementele consumentenorganen spelen nog steeds een ondergeschikte rol in Estland. Er ebstaat nog steeds verwarring over het precieze werkterrein en de precieze doelen van consumentenbeleid. Dit verklaart ten dele de moeilijkheden bij het daadwerkelijk doen naleven van consumentenwetten; andere factoren waaraan aandacht moet worden besteed zijn evenwel een gebrek aan deskundig personeel, organisatorische tekortkomingen en het gebrek aan aandacht voor consumentenaangelegenheden bij de rechterlijke macht. Justitie en binnenlandse zaken : De supervisie voor vraagstukken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken berust bij de desbetreffende ministeries. De bestuurlijke structuren moeten op een efficiënte manier zaken kunnen afhandelen op het gebied van asielverlening en migratie, grensbeheer en samenwerking op het vlak van politie en op justitieel gebied. Er is grote behoefte aan goed geschoold personeel met een hoge mate van integriteit. In Estland hebben het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken voldoende personeel het vermogen om asiel- en migratievraagstukken af te handelen berust nog niet bij de Raad staatsburgerschap en migratie, maar er worden vorderingen geboekt. Er vinden hervormingen plaats op het gebied van het grensbeheer en verdere verbeteringen staan op stapel. Ook binnen de politie vinden er hervormingen plaats en werden specialistische eenheden opgericht. Er werd aanzienlijke voorgang geboekt met de verbetering op het gebied van justitiële samenwerking. Voor het effectief beheer van het acquis op dit gebied zou een groter financieel en menselijk potentieel vereist zijn en zullen de huidige hervormingsinspanningen moeten worden geïntensiveerd. Douane : De toepassing van het acquis op dit terrein vereist een adequaat infrastructureel en uitrustingsniveau, inclusief automatisering en opsporingsmiddelen, terwijl er een efficiënte douane-organisatie moet worden opgezet met een voldoende aantal geschoolde en gemotiveerde personeelsleden die een hoge mate van integriteit bezitten. In Estland zijn bij de douane 1.100 personeelsleden in dienst. Wegens het sterke personeelsverloop valt hun efficiency moeilijk te beoordelen en dus ook de vraag of het personeelsniveau voldoende is. Het effectief beheer van het acquis op dit terrein zal geschoold en deskundig personeel vereisen en een inzet van meer middelen voor het uitoefenen van douanecontrole aan de grenzen. 107
Financiële controle : Voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap zijn nodig : het opzetten van fraudebestrijdingsdiensten, de opleiding van specialisten (opsporingsambtenaren, rechters) en versterking van de specifieke samenwerkingssystemen. De tenuitvoerlegging van het communautair beleid vraagt, met name voor wat de landbouw en de structuurfondsen betreft, om efficiënte beheer- en controlesystemen voor openbare uitgaven en om voorzieningen om bedrog tegen te gaan. Uit bestuurlijk oogpunt is het van groot belang de externe en de interne controle duidelijk van elkaar te scheiden. De politie en de justitiële autoriteiten moeten in staat zijn om op doelmatige wijze ingewikkelde gevallen van transnationale financiële misdaad (zoals fraude, corruptie en het witwassen van geld), die de belangen van de Gemeenschap kunnen schaden, te behandelen. In Estland is het voornaamste orgaan voor externe controle met 80 personeelsleden. Dit is niet veel gezien de veelheid aan taken. Het effectief beheer van het acquis op dit terrein zou aanzienlijke inspanningen vereisen om de nodige beheer- en controlemechanismen tot stand te brengen. 4.3. Algemene evaluatie Er zullen ingrijpende hervormingen in de administratieve structuren van Estland moeten plaatsvinden, wil men op middellange termijn beschikken over een passende capaciteit om het acquis op doelmatige wijze te beheren. Het is in dit stadium nog moeilijk om te beoordelen of de capaciteit van het justitieel apparaat toereikend is om het gemeenschapsrecht op doelmatige wijze toe te passen.
108
C. SAMENVATTING EN CONCLUSIE Estland heeft op 24 november 1995 bij de Europese Unie het verzoek om toetreding ingediend. Dit verzoek, onderdeel van het historische proces dat een eind heeft gemaakt aan de deling van Europa, is een bewijs van het feit dat de democratie in dit land is verankerd. Overeenkomstig artikel O van het Verdrag heeft de Commissie, op verzoek van de Raad, een advies opgesteld over het verzoek om toetreding van Estland. De toetreding van Estland werd in het bijzonder door de op 1 januari 1995 in werking getreden Vrijhandelsovereenkomst voorbereid. De Europese Unie en Estland hebben op 12 juni 1995 de Europa-Overeenkomst ondertekend, die in werking zal treden zodra de ratificatieprocedures zijn beëindigd. De Vrijhandelsovereenkomst zal dan komen te vervallen. Het Witboek over de interne markt; van mei 1995, een ander essentieel element van de pre-toetredingsstrategie, wordt uitgevoerd op grond van een actieplan dat de regering in juni 1996 heeft goedgekeurd. De regering heeft nationale coördinatiestructuren ingesteld die belast zijn met het Europese integratiebeleid. Het verzoek om toetreding is beoordeeld aan de hand van de criteria die de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 heeft vastgesteld. Volgens de conclusies van die Raad kunnen de Midden- en Oost-Europese landen die daartoe de wens te kennen geven tot de Europese Unie toetreden indien ze : stabiele instellingen hebben die waarborgen dat de beginselen van de democratie, van de rechtsstaat en de mensenrechten worden geëerbiedigd en dat minderheden worden gerespecteerd en beschermd; een levensvatbare markteconomie hebben en in staat zijn de concurrentie en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden; in staat zijn aan de verplichtingen te voldoen die aan de toetreding zijn verbonden, met name door de doelstellingen van de politieke, economische en monetaire unie te onderschrijven. De beoordeling van deze drie criteria - een van politieke aard, een van economische aard, en het vermogen het acquis over te nemen - kan niet los worden gezien van de beoordeling van het vermogen van de uitvoerende en wetgevende organen om de beginselen van de democratie en de markteconomie in praktijk te brengen en het acquis in de praktijk toe te passen en te doen naleven. De methode die hierbij werd gevolgd bestond uit een onderzoek van de vooruitzichten op middellange termijn van elk kandidaat-land, met inachtneming van de vorderingen en de hervormingen tot dusver. Wat betreft de politieke voorwaarden heeft de Commissie de huidige situatie beoordeeld, waarbij ze zich niet tot een formele beschrijving van de instellingen heeft beperkt, maar de werking van de democratie in de praktijk heeft beoordeeld.
1)
Politieke criteria 109
De Estlandse instellingen zijn stabiel en functioneren naar behoren, nemen de grenzen van hun bevoegdheden in acht en werken samen. De verkiezingen van 1992 en 1995 zijn vrij en eerlijk geweest en hebben in 1995 tot een machtswisseling geleid. Er moet nog het een en ander worden gedaan om de werking van de rechterlijke macht te verbeteren en de corruptie beter te kunnen bestrijden. Op het gebied van de fundamentele rechten zijn er geen grote problemen, maar Estland dient de naturalisatieprocedures te versnellen zodat de Russisch-sprekenden die nog geen staatsburger zijn, beter in de Estlandse maatschappij geïntegreerd kunnen worden. Estland vertoont de kenmerken van een democratie met stabiele instellingen die waarborgen dat de beginselen van de rechtsstaat worden nageleefd en de mensenrechten worden geëerbiedigd. 2)
Economische criteria
Na de sterke daling van de productie die volgde op de onafhankelijkheid maakt de economie sinds de tweede helft van 1993 weer een groei door (+ 4% in 1996). De regering heeft min of meer een evenwicht in de overheidsfinanciën weten te handhaven. De buitenlandse schuld is niet hoog, maar er is een aanzienlijk tekort op de handelsbalans. De inflatie is de laatste jaren afgenomen, maar bedroeg in 1996 nog altijd 23,1%. Het BNP per inwoner is 23% van het gemiddelde van de Europese Unie voor een bevolking van 1,5 miljoen personen. 8% van de beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw, die goed is voor 7% van de toegevoegde waarde. 54% van de Estlandse export gaat naar de Europese Unie, terwijl 66% van de invoer uit de Europese Unie komt. Wat de economische criteria betreft die de Europese Raad van Kopenhagen heeft vastgesteld is de situatie van Estland als volgt: Estland kan beschouwd worden als een levensvatbare markteconomie. Estland heeft de buitenlandse handel geliberaliseerd en de overheidssector geprivatiseerd. De prijzen zijn in hoge mate geliberaliseerd. Het “currency board”-systeem en het voorzichtige begrotingsbeleid hebben bijgedragen aan het terugdringen van de inflatie. Het wettelijk kader is grotendeels aanwezig. De landhervormingen verlopen echter langzaam en de hervorming van het pensioenstelsel is nog niet begonnen. Estland zou in staat moeten zijn de nodige vooruitgang te boeken om op de middellange termijn het hoofd te bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie, mits met name de exportbasis wordt verbreed. Het instellen van een lage wisselkoers en lage loonkosten hebben de overgang naar lichte industrie als bron van buitenlandse reserves vergemakkelijkt. De banksector is gezond en breidt zich sterk uit. Er zijn veel directe buitenlandse investeringen in Estland, hoewel de instroom recentelijk is afgenomen. De exportbasis blijft echter nogal smal en de noodzaak om de stijgende tekorten op de handelsbalans en op de lopende rekening te financieren baart zorgen.
110
3)
Het vermogen om aan de verplichtingen die aan de toetreding zijn verbonden te voldoen
De overname van het ‘acquis’ is aan de hand van verschillende indicatoren beoordeeld: -
de Europa-Overeenkomst, die met name voorziet in verplichtingen betreffende recht van vestiging, nationale behandeling, vrijhandel, intellectuele eigendom en overheidsopdrachten;
-
de in het Witboek vermelde maatregelen die essentieel zijn voor de totstandbrenging van de interne markt;
-
de geleidelijke omzetting van de andere delen van het ‘acquis’ in het nationale recht.
Reeds voor de inwerkingtreding van de Europa-Overeenkomst heeft Estland aanzienlijke inspanningen gedaan om aan bepaalde daarin vermelde verplichtingen te voldoen. Estland komt zijn verplichtingen in het kader van de Vrijhandelsovereenkomst na en houdt zich aan het vastgestelde tijdschema. Op bilateraal niveau heeft zich geen enkel ernstig probleem voorgedaan. Estland heeft eveneens belangrijke elementen van de eengemaakte markt overgenomen en een bevredigend begin gemaakt met de omzetting van de in het Witboek vermelde verordeningen en richtlijnen. Binnenkort zal Estland het wettelijk kader instellen op het gebied van het vennootschapsrecht, de financiële verslaggeving, de gegevensbescherming en de liberalisering van de kapitaalmarkten. Er moet nog veel werk verricht worden op het gebied van overheidsopdrachten, intellectuele eigendom, financiële diensten, belastingen en concurrentie (met name de transparantie van de overheidssteun). Ondanks de vorderingen bij de omzetting van wetgeving blijft er twijfel bestaan over het vermogen van de Estlandse overheidsdiensten om het wettelijk kader ten uitvoer te leggen. De aanzienlijke zwakke plekken die zijn vastgesteld zijn echter waarschijnlijk van tijdelijke aard, gezien de kwaliteit van het huidige overheidspersoneel. Wat de andere delen van het acquis betreft zal Estland, indien het zijn voorbereidingen op de toetreding voortzet, geen bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de toepassing van het acquis op de middellange termijn op de volgende gebieden: onderwijs, jongerenvorming, beroepsopleiding, onderzoek en technologische ontwikkeling, audiovisuele sector, midden- en kleinbedrijf, buitenlandse handel en ontwikkeling. Daarentegen moet Estland nog forse inspanningen leveren op het gebied van de statistiek, de visserij, de consumentenbescherming en de douane. Estland heeft vooruitgang geboekt bij de herstructurering van zijn industrie. Als de huidige inspanningen worden voortgezet zou het land op de middellange termijn moeten kunnen integreren in de eengemaakte markt. Estland heeft snel een begin gemaakt met de liberalisering van de telecommunicatiesector. Indien de huidige inspanningen op het gebied van liberalisering en omzetting van wetgeving worden gehandhaafd, zou het land op de middellange termijn het acquis moeten kunnen toepassen. Op milieugebied zullen zeer grote inspanningen noodzakelijk zijn, o.a. zeer hoge investeringen en de versterking van de bestuurlijke capaciteit om de wetgeving 111
daadwerkelijk toe te passen. Op de middellange termijn zou een deel van het acquis kunnen worden overgenomen. Op de lange termijn zou het volledig kunnen worden overgenomen. Estland heeft vooruitgang geboekt bij het overnemen van het acquis in de transportsector, maar verbeteringen zijn nodig bij het wegtransport van goederen en het zeevervoer; ook veiligheidskwesties verdienen bijzondere aandacht. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal toetreding op middellange termijn niet voor grote problemen zorgen. Investeringen zijn echter nodig om de TENs uit te breiden met het oog op een goed functioneren van de eengemaakte markt. Estland zou het huidige acquis op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken op de middellange termijn kunnen toepassen, als zij haar wetgeving in overeenstemming brengt met de EU-normen, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid en veiligheid op de werkplek en de arbeidswetgeving. Wat betreft het regionaal en cohesiebeleid : als Estland het noodzakelijke kader op bestuurlijk en begrotingsgebied schept en adequate structuren voor financiële controle instelt, zal het op de middellange termijn in staat zijn gebruik te maken van de regionale fondsen en de structuurfondsen teneinde zijn eigen ontwikkeling effectief te ondersteunen. De landbouwsector moet geherstructureerd worden en er bestaat slechts een beperkt aantal mechanismen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Aanzienlijke inspanningen zullen nodig zijn om de toetreding op middellange termijn voor te bereiden. Op energiegebied heeft Estland geen nucleair programma, en er wordt geen enkel probleem verwacht bij het respecteren van het EURATOM-Verdrag. Estland zou in staat moeten zijn het grootste deel van het energie-acquis over te nemen als het zijn maatregelen neemt in sectoren met monopolies, en op het gebied van toegang tot netwerken, vaststelling van prijzen en de herstructurering van zijn olieschalie-industrie. Gelet op de beoordeling van alle betrokken terreinen is het op dit moment moeilijk te voorspellen op welke termijn Estland in staat zal zijn alle maatregelen over te nemen en uit te voeren die nodig zijn voor het opheffen van de controles aan de binnengrenzen en het verplaatsen van deze controles naar de buitengrens van de Unie. Deelname van Estland aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, hetgeen coördinatie van het economisch beleid en volledige liberalisering van kapitaalverkeer impliceert, zou op de middellange termijn enkele problemen kunnen opleveren. Het valt nog niet te zeggen of Estland bij zijn toetreding in staat zal zijn deel uit te maken van de euro-zone : of het aan de convergentiecriteria kan voldoen is afhankelijk van het succes van de lopende structurele hervormingen; dit is echter geen voorwaarde voor toetreding. Estland had een zwakke basis op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en heeft bemoedigende vooruitgang geboekt, vooral wat betreft de grenscontroles. Grote en langdurige inspanningen zullen echter nodig zijn als Estland op de middellange termijn het acquis wil toepassen.
112
Estland zou in staat moeten zijn zonder problemen te voldoen aan de verplichtingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Estland heeft geen grensconflicten met lidstaten of met andere toetredingskandidaten. Estland geeft hoge prioriteit aan zijn betrekkingen met Rusland en heeft belangrijke vooruitgang geboekt op dit terrein, hoewel een overeenkomst over de bepaling van hun gemeenschappelijke grens nog niet is ondertekend. 4) Bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit Estland moet veel hervormingen doorvoeren om op middellange termijn te beschikken over de noodzakelijke bestuurlijke structuren om het acquis op effectieve wijze toe te passen en uit te voeren. De capaciteit van het gerechtelijk apparaat om een uniforme toepassing van het communautair recht te waarborgen is een belangrijk element, vooral voor de verwezenlijking van de eengemaakte markt. Het is in deze fase moeilijk een beoordeling van deze sector te geven, hoewel Estland onlangs een programma heeft ingesteld voor het rekruteren van nieuwe rechters. Conclusie Na afloop van haar onderzoek concludeert de Commissie het volgende: Estland vertoont de kenmerken van een democratie met stabiele instellingen die waarborgen dat de beginselen van de rechtsstaat en de mensenrechten worden geëerbiedigd en dat minderheden worden gerespecteerd en beschermd. Maar er dienen maatregelen te worden genomen om de naturalisatie van de Russisch-sprekenden die nog geen staatsburger zijn te versnellen om deze beter in de Estlandse maatschappij te integreren; Estland kan worden beschouwd als een levensvatbare markteconomie en zou in staat moeten zijn de nodige vooruitgang te boeken om op middellange termijn het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie; Estland heeft vorderingen gemaakt bij de omzetting en de toepassing van het ‘acquis’, met name op het gebied van de interne markt. Indien de inspanningen worden voortgezet, kan het land op middellange termijn volwaardig aan de eengemaakte markt deelnemen. Bijzondere inspanningen, met name in termen van investeringen, zullen nodig zijn om het ‘acquis’ in sectoren zoals milieu volledig toe te passen. De administratieve structuren zullen versterkt moeten worden wil Estland over instrumenten beschikken om het ‘acquis’ daadwerkelijk toe te passen en te doen naleven. Derhalve beveelt de Commissie aan toetredingsonderhandelingen met Estland te beginnen. Een verstrekte pre-toetredingsstrategie zal ertoe bijdragen dat Estland zich sneller kan voorbereiden op de verplichtingen die aan een toetreding zijn verbonden, waarbij vooral aandacht zal worden besteed aan de zwakke punten die in het advies zijn vermeld. De Commissie zal uiterlijk einde 1998 verslag uitbrengen over de vorderingen die Estland heeft gemaakt.
113
BIJLAGEN Samenstelling Parlement
Politieke partij
Zetels
Coalitie- en Boereneenheidspartij
41
Hervormingspartij
19
Centrumpartij
16
“Moederland” (Isamaa)
8
Gematigden
6
“Ons huis is Estland”
6
Rechts
5
114
Interne markt : Maatregelen op grond van het Witboek Deze tabel is gebaseerd op de door de Estlandse autoriteiten meegedeelde en door hen bevestigde gegevens betreffende de situatie per eind juni 1997. De Commissie is het niet noodzakelijk met deze gegevens eens. De tabel bevat verwijzingen naar de in het Witboek genoemde richtlijnen en verordeningen (899 in totaal). Bij de indeling is uitgegaan van de in het Witboek aangehouden indeling op basis van de beleidssectoren. Uit de tabel kan telkens worden afgelezen voor hoeveel maatregelen de Estlandse autoriteiten wetgeving hebben gemeld die in zekere mate verenigbaar is met de overeenkomstige in het Witboek aangegeven maatregelen.
Hoofdstukken in het Witboek
Richtlijnen Fase I
1. Vrij verkeer van kapitaal 2. Vrij verkeer en veiligheid van industrieproducten 3. Concurrentiebeleid 4. Sociaal beleid 5. Landbouw
7. Audiovisuele sector 8. Milieu 9. Telecommunicatie 10. Directe belastingen 11. Vrij verkeer van goederen 12. Overheidsopdrachten 13. Financiële diensten 14. Bescherming van persoonsgegevens 15. Vennootschapsrecht 16. Accountantscontrole 17. Civiel recht 18. Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. 19. Intellectuele eigendom 20. Energie 21. Douane 22. Indirecte belastingen
Fase II/III
Fase I
Totaal
Fase II/III
Estland
3
1
0
0
4
Aantal maatregelen Witboek Estland
3
1
0
0
4
16
3
0
0
19
Aantal maatregelen Witboek Estland
56
104
4
1
165
0
0
1
0
1
Aantal maatregelen Witboek
3
0
1
0
4
16
Estland
9
5
0
2
Aantal maatregelen Witboek Estland
12
15
0
2
29
10
0
10
0
20
93
46
62
2
203
Aantal maatregelen Witboek
6. Vervoer
Verordeningen
Estland
3
6
0
0
9
Aantal maatregelen Witboek
19
15
8
13
55
Estland
1
0
0
0
1
Aantal maatregelen Witboek
1
0
0
0
1
Estland
4
0
3
0
7
Aantal maatregelen Witboek
31
7
7
0
45
Estland
0
0
0
0
0
Aantal maatregelen Witboek
9
7
0
0
16
Estland
1
2
0
0
3
Aantal maatregelen Witboek
2
2
0
0
4
Estland
0
0
0
0
0
Aantal maatregelen Witboek
0
0
0
0
0
Estland
2
0
0
0
2
Aantal maatregelen Witboek
5
1
0
0
6
Estland
8
6
0
0
14
Aantal maatregelen Witboek
13
8
0
0
21
Estland
0
2
0
0
2
Aantal maatregelen Witboek
0
2
0
0
2
Estland
2
3
0
0
5
Aantal maatregelen Witboek
2
3
0
1
6
Estland
2
1
0
0
3
Aantal maatregelen Witboek
3
2
0
0
5
Estland
0
0
0
0
0
Aantal maatregelen Witboek
1
1
0
0
2
Estland
0
0
0
0
0
Aantal maatregelen Witboek
2
16
0
0
18
Estland
1
2
0
0
3
Aantal maatregelen Witboek
5
3
0
3
11
Estland
5
1
1
0
7
Aantal maatregelen Witboek
10
2
3
0
15
Estland
0
0
7
112
119
Aantal maatregelen Witboek
2
1
14
184
201
15
26
0
2
43
Estland
23. Consumentenbescherming Totaal
Aantal maatregelen Witboek
15
54
0
6
Estland
5
0
0
0
5
Aantal maatregelen Witboek
8
3
0
0
11
Estland
87
58
22
116
283
Aantal maatregelen Witboek
295
293
99
212
899
116
75
STATISTISCHE GEGEVENS Indien niet uitdrukkelijk anderszins wordt vermeld, zijn de gegevens in deze bijlage verzameld bij het "Bureau voor de statistiek van Estland (EESTI STATISTIKAAMET)", waarmee Eurostat en de bureaus voor de statistiek van de lidstaten in het kader van het Phare-programma al een aantal jaar samenwerken. In het kader van deze samenwerking worden regelmatig gegevens verzameld en verspreid teneinde de wetgeving en de praktijken van de EU op statistisch gebied te kunnen toepassen. Onderstaande gegevens zijn waar mogelijk samengesteld aan de hand van de definities en standaarden van de EU, die soms afwijken van de nationale praktijken. Hierdoor zijn er verschillen mogelijk tussen de hier gepresenteerde gegevens en die welke elders in het advies te vinden zijn, want die zijn in het algemeen gebaseerd op de bijgewerkte antwoorden die de kandidaat-lidstaten zelf hebben verstrekt in reactie op de vragenlijst die zij in april 1996 toegestuurd hebben gekregen. Een volledige compatibiliteit met de statistische standaarden van de EU en dus ook de vergelijkbaarheid met EU-cijfers kunnen nog niet worden gegarandeerd, met name ten aanzien van statistieken die niet via Eurostat, maar rechtstreeks door de betrokken landen zijn geleverd. Indien informatie beschikbaar is, worden in methodologische aantekeningen de inhoud van en bijzonderheden over de statistische gegevens in deze bijlage beschreven. Bij de gegevens gaat het om informatie die in mei 1997 beschikbaar was.
BASISGEGEVENS 1990
1993
1994
1995
1996
1000 ha
4522,7
Totale oppervlakte
4522,7
4522,7
x 1000
Bevolking (eind van de periode) - Totaal
1506,9
1491,6
1476,3
- Vrouwen
803,3
795,7
788,3
- Mannen
703,6
695,9
688,0
per km2
34,7
Bevolkingsdichtheid
32,6 % van de totale bevolking
71,5
Stadsbevolking
69,8 per 1000 personen
Sterftecijfer
14,0
14,8
14,1
Geboortecijfer
10,0
9,5
9,1
ecu
Inkomen en BBP per hoofd van de bevolking - Gemiddeld maandloon per werknemer
150
- BBP per hoofd van de bevolking
1854 % van totale bruto toegevoegde waarde
Productiestructuur: aandeel sector in bruto toegevoegde waarde - landbouw
8,1
- industrie
22,9
- bouwnijverheid
5,3
- diensten
63,7 Aandeel van sector in bruto toegevoegde waarde in 1995
share of branch GVA in 1995 0.0
8.1 -agriculture 22.9
-industry -construction -services
63.7 5.3
landbouw; industrie; bouwnijverheid; diensten; overige Bevolkingsdichtheid: Gegevens over de bevolkingsdichtheid hebben betrekking op het eind van de periode. Stadsbevolking:
Gegevens over de stadsbevolking hebben betrekking op het eind van de periode. 117
- Others
4522,7
NATIONALE REKENINGEN 1990
1991
1992
1993
1994
1995
mln. nationale valuta
797,7
Bruto binnenlands product (lopende prijzen)
1832,0
13157,7
22059,9
30102,9
41503,4
1,4
1,9
2,8
3592,8
3917,2
-1,8
4,3
mld. ecu
Bruto binnenlands product (lopende prijzen)
koopkrachtstandaard per hoofd van de bevolking
3508,9
Bruto binnenlands product
verandering in % t.o.v. het voorgaande jaar
-8,5
Bruto binnenlands product Consumptieve bestedingen - van huishoudens huishoudens - van de overheid
en
van
IZW's
t.b.v.
Investeringen in vaste activa (bruto) Uitvoer van goederen en diensten Invoer van goederen en diensten % van het bruto binnenlands product
Consumptieve bestedingen - van huishoudens huishoudens - van de overheid
en
van
IZW's
t.b.v.
77,7
67,8
71,0
77,8
81,8
81,8
64,4
54,7
55,2
57,5
59,4
58,0
13,2
13,1
15,8
20,3
22,4
23,8
23,9
26,4
25,6
Investeringen in vaste activa (bruto) Uitvoer van goederen en diensten
31,9
60,0
68,9
78,6
75,8
Invoer van goederen en diensten
27,0
54,1
73,1
89,8
84,0
BBP (verandering in % t.o.v. het voorgaande jaar) 6,0 4,0 2,0 0,0 -2,0 -4,0 -6,0 -8,0 -10,0
1991
1992
1993
1994
118
1995
BELANGRIJKSTE ECONOMISCHE INDICATOREN 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
verandering in % t.o.v. het voorgaande jaar
1076
Inflatiecijfer
89,8
47,7
29
23,1
voorgaand jaar = 100
Volume-indexcijfers van de industriële productie
81,3
97
101,9
Volume-indexcijfers van de brutolandbouwproductie
88,3
85,8
98,8
% van de arbeidskrachten
Werkloosheidscijfer (ILO-methode) - Totaal - tot 25 jaar - 25 jaar en ouder
6,6
7,6
11,3
11,8
5,8
6,9
mld. USD
0,022
Bruto buitenlandse schuld
0,17
0,212
mln. USD
Betalingsbalans - Uitvoer van goederen
457
812
1329
1857
2064
- Invoer van goederen
-547
-957
-1684
-2531
-3122
- Handelsbalans
-90
-145
-356
-674
-1058
- Diensten (netto)
42
75
105
379
512
- Inkomen (netto)
-13
-13
-30
3
7
36
22
-165
-166
-443
52
219
167
245
565
-82
-195
-31
-106
-101
- Lopende rekening van de betalingsbalans - Kapitaalrekening en financiële rekening (excl. reserves) - Reserves
Inflatiecijfer: Procentuele verandering van het jaarlijks gemiddelde ten opzichte van het voorgaande jaar - algemeen prijsindexcijfer (de gegevens zijn gebaseerd op nationale ICP's die niet volledig vergelijkbaar zijn). Volume-indexcijfers van de industriële productie: De industriële productie omvat de winning van delfstoffen, de industrie en de productie en distributie van elektriciteit, gas en water (secties C, D en E van de NACE-classificatie). Het indexcijfer van de industriële productie omvat de totale industriële productie, inclusief schattingen voor ondernemingen tot en met 19 werknemers. Volume-indexcijfers van de brutolandbouwproductie: De bruto-output van de landbouw is berekend in prijzen van 1993. Werkloosheidscijfer (ILO-methode): Aandeel van de werklozen in de arbeidskrachten. Ontleend aan de arbeidskrachtenenquête waarbij de volgende ILO-definities en -aanbevelingen in acht zijn genomen: Arbeidskrachten: werkzame personen en werklozen in de zin van onderstaande ILO-definities: Werkzame personen: alle personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieperiode ten minste 1 uur hebben gewerkt voor loon of een andere beloning, als werknemer, ondernemer, lid van een coöperatie of medewerkend gezinslid. Leden van de strijdkrachten en vrouwen met verlof voor kinderverzorging zijn inbegrepen. Werklozen: alle personen van 15 jaar en ouder die gelijktijdig voldoen aan alle drie voorwaarden van de ILO-definitie om als werkloze te worden geclassificeerd: zij moeten (a) zonder baan zijn, (b) actief werk zoeken en (c) beschikbaar zijn om binnen twee weken met werken te beginnen. De gegevens hebben betrekking op de arbeidskrachtenenquête van 1995 in Estland. Deze enquête werd gehouden van januari tot april 1995. De vragen hadden betrekking op 1989-1995. De volgende enquête vindt plaats van april tot juni 1997; hierbij wordt informatie verzameld over de situatie sinds begin 1995. Daarom kunnen voorlopig alleen nog maar jaargemiddelden voor 1993 en 1994 worden gegeven. Bij de enquête van 1995 ging het om mensen die toen 16-75 jaar oud waren. In 1989 waren deze mensen 10-69 en in 1994 15-74 jaar oud. Met het oog op de vergelijkbaarheid van de gegevens tussen 1989 en 1995 hebben de cijfers in de tabellen betrekking op de bevolking van 16-69 jaar. Bruto buitenlandse schuld: De schuld is ontleend aan de desbetreffende statistiek van de OESO (External Debt Statistics). Betalingsbalans: De gegevens zijn ontleend aan de gegevensbank van het IMF. Vergelijkbaarheid met de respectieve EU-statistieken is niet gegarandeerd, maar de betalingsbalans is grotendeels overeenkomstig de standaarden van het IMF opgesteld. De balans van het goederenverkeer is in overeenstemming met de beginselen van de betalingsbalans. In- en uitvoer zijn beide in fob-waarden. Het netto-inkomen omvat inkomsten uit directe investeringen, uit beleggingsportefeuilles en uit andere beleggingen, alsmede de beloning van werknemers. De lopende rekening van de betalingsbalans is in overeenstemming met de definitie van het 5e Handboek van het IMF; kapitaaloverdrachten worden niet in aanmerking genomen. Reserves: dit betreft veranderingen in de reserves gedurende het jaar; (+) betekent een toename en (-) betekent een afname van de reserves.
119
BUITENLANDSE HANDEL 1993
1994
1995
1996
mln. USD
In- en uitvoer (lopende prijzen) - Invoer
894,7
1655,7
2539
- Uitvoer
804,4
1302,7
1836,7
3204,1 2077,9
- Handelsbalans
-90,4
-353
-702,3
-1126,3
voorgaand jaar = 100
Volume-indexcijfers van de buitenlandse handel - Invoer - Uitvoer
% van totale invoer
Structuur van de invoer volgens de SITC (lopende prijzen) - (0+1) voedingswaren en levende dieren, dranken en tabak
13,7
14,8
13,1
14,7
3,2
3
3,7
3,5
- 3 minerale brandstoffen en smeermiddelen
15,2
13,7
11
9,3
- 4 dierlijke en plantaardige oliën en vetten
0,6
0,7
0,7
0,5
- 2 niet-eetbare grondstoffen
- 5 chemische producten
7,7
9,1
9,6
10,8
- 6 fabrikaten, hoofdzakelijk naar grondstof ingedeeld
15,5
18,1
20
19,9
- 7 machines en vervoermaterieel
32,3
28,8
29,8
29,6
- 8 diverse fabrikaten
11,8
11,8
12
11,7
% van totale uitvoer
Structuur van de uitvoer volgens de SITC (lopende prijzen) - (0+1) voedingswaren en levende dieren, dranken en tabak
22,8
21,3
15,7
15,2
- 2 niet-eetbare grondstoffen
10,3
10,8
11,9
10,1
- 3 minerale brandstoffen en smeermiddelen
7
7,1
7,1
6,4
- 4 dierlijke en plantaardige oliën en vetten
0,2
0,2
0,2
0,1
- 5 chemische producten
5,3
7,1
8,3
9,7
- 6 fabrikaten, hoofdzakelijk naar grondstof ingedeeld
18,8
18,5
18,8
20,6
- 7 machines en vervoermaterieel
18,5
16,8
19,9
19,8
17
18,2
18,1
18,1
- 8 diverse fabrikaten
voorgaand jaar = 100
Prijsindexcijfers van de buitenlandse handel - Invoer
137,4
- Uitvoer
141,3
124,7
In- en uitvoer (lopende prijzen); structuur van de buitenlandse handel volgens de SITC (lopende prijzen): De handelsgegevens omvatten niet de rechtstreekse wederuitvoer, de handel in diensten en de handel met vrije zones en evenmin de handel in licenties, knowhow en octrooien. De gegevens hebben betrekking op de speciale handel en worden regelmatig bijgewerkt. Handelsclassificaties: Estland gebruikt de Gecombineerde Nomenclatuur als goederenclassificatie. De invoer wordt op cif-basis opgetekend en geregistreerd op de dag dat de douaneaangifte door de douane wordt geaccepteerd. De uitvoer wordt op fob-basis opgetekend en geregistreerd op de dag dat de douaneaangifte door de douane wordt geaccepteerd. De douanestatistiek wordt gebruikt voor het toezicht op de gegevens over de buitenlandse handel. Eurostat heeft de nationale valuta omgerekend in US-dollars aan de hand van de jaarlijkse gemiddelde wisselkoersen van het Internationaal Monetair Fonds. Prijsindexcijfers van de buitenlandse handel: Voor de berekening van de prijsindexcijfers is de "unit value"-methode toegepast.
120
BUITENLANDSE HANDEL 1993 Structuur van de invoer naar belangrijkste handelspartners (lopende prijzen) 1e handelspartner
1994
1995
1996
% van totale invoer
FI
27,9
FI
29,9
FI
32,6
FI
29,2
2e handelspartner
RU
17,2
RU
16,8
RU
16,1
RU
13,5
3e handelspartner
DE
10,8
DE
10
DE
9,6
DE
10
4e handelspartner
SE
8,9
SE
8,9
SE
8,5
SE
8,2
5e handelspartner
NL
3,6
NL
3,1
NL
3,1
GB
overige
31,6
Structuur van de uitvoer naar belangrijkste handelspartners (lopende prijzen) 1e handelspartner
31,3
30,1
3,3 35,8
% van totale uitvoer
RU
22,6
RU
23,1
FI
21,5
FI
18,4
2e handelspartner
FI
20,7
FI
17,8
RU
17,6
RU
16,5
3e handelspartner
SE
9,5
SE
10,8
SE
10,8
SE
11,6
4e handelspartner
LV
8,6
LV
8,2
LV
7,5
LV
8,3
5e handelspartner
DE
8
DE
6,8
DE
7,2
DE
overige
30,6
Structuur van de uitvoer naar belangrijkste handelspartners in 1996
33,3
35,4
Structuur van de invoer naar belangrijkste handelspartners in 1996
Structure of export by main partners in 1996
Structure of import by main partners in 1996
FI 18.4%
FI 29.2% 35.8%
38.1% RU 16.5%
DE 7.1%
LV 8.3%
GB 3.3% SE 8.2%
SE 11.6%
DE
Duitsland
NL
Nederland
FI
Finland
RU
Russische Federatie
GB
Verenigd Koninkrijk
SE
Zweden
LV
Letland
121
DE 10.0%
RU 13.5%
7,1 38,1
SOCIALE INDICATOREN 1991
1992
1993
1994
1995
x 1000
Bevolking op 1 januari 1570,45
1562,22
1526,53
1506,93
1491,6
% van totale bevolking
Indeling van de bevolking naar leeftijd (1 januari 1995) 0-14 jaar 15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar 65 jaar en ouder
20,7 14,2 28,5 23,5 13,1 totaal aantal
Levendgeborenen Overledenen Zuigelingensterfte - Tot 1 jaar - Doodgeborenen Huwelijken Echtscheidingen
19320 19705
18006 20115
15170 21267
14178 22150
258 148 10292 5738
285 175 8878 6651
239 121 7745 5757
205 126 7378 5606
per 1000 personen
Brutohuwelijkscijfer
6,57
5,75
5,11
4,90
4,7
Bruto-echtscheidingscijfer
3,66
4,31
3,8
3,70
5,0
-0,3 -5,13 -5,37 1,77 13,35 7,6
-1,37 -21,9 -23,27 1,69 15,83 9,63
-4,02 -9,08 -13,1 1,45 15,75 7,91
-5,30 -5,10 -10,40
Natuurlijke groei Nettomigratie Totale bevolkingsgroei Totale vruchtbaarheid Zuigelingensterfte Doodgeborenen (late fase zwangerschap) Levensverwachting - Mannen - Vrouwen
14,50 8,81
14,8
bij de geboorte
61,7 74,3 met 65 jaar
Levensverwachting - Mannen - Vrouwen
12,0 16,1
122
ARBEIDSMARKT 1993
1994
1995
1996
% van de bevolking van 15 jaar en ouder
Beroepsbevolking (ILO-methode) 70,5
70,4 x 1000
Gemiddeld aantal werkzame personen 703
687 % van de arbeidskrachten
Werkloosheidscijfer naar leeftijd (ILO-methode) - totaal - tot 25 jaar - 25 jaar en ouder
6,6 11,3 5,8
7,6 11,8 6,9 % van de beroepsbevolking
Ingeschreven werklozen (eind van de periode) 4
1993 Indexcijfers van het gemiddeld aantal werkzame personen in loondienst naar NACE-klasse - Landbouw, jacht, bosbouw en visserij - Winning van delfstoffen - Industrie - Productie en distributie van elektriciteit, gas en water - Bouwnijverheid - Vervoer, opslag en communicatie Indexcijfers van de maandlonen - reëel - nominaal
4,1
1994
4
1995
4.3
1996
voorgaand jaar = 100
74,7 96,3 86,4 105 88,6 98,8
83,3 101,5 95,2 109,6 95,6 100
Beroepsbevolking (ILO-methode) - Aandeel van de arbeidskrachten in de totale bevolking van 15 jaar en ouder. Ontleend aan de arbeidskrachtenenquête waarbij de volgende ILO-definities en -aanbevelingen in acht zijn genomen: Arbeidskrachten: werkzame personen en werklozen in de zin van onderstaande ILO-definities: Werkzame personen: alle personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieperiode ten minste 1 uur hebben gewerkt voor loon of een andere beloning, als werknemer, ondernemer, lid van een coöperatie of medewerkend gezinslid. Leden van de strijdkrachten en vrouwen met verlof voor kinderverzorging zijn inbegrepen. Werklozen: alle personen van 15 jaar en ouder die gelijktijdig voldoen aan alle drie voorwaarden van de ILO-definitie om als werkloze te worden geclassificeerd: zij moeten (a) zonder baan zijn, (b) actief werk zoeken en (c) beschikbaar zijn om binnen twee weken met werken te beginnen. Werkloosheidscijfer (ILO-methode) - Aandeel van de werklozen in de arbeidskrachten. Gemiddeld aantal werkzame personen en indexcijfers van het gemiddeld aantal werkzame personen in loondienst naar NACE-klasse: De gegevens hebben ook betrekking op gesubsidieerde overheids- en semi-overheidsinstellingen en op personen met een tweede werkkring. De strijdkrachten, leerlingen en werknemers met verlof of extra verlof voor kinderverzorging blijven buiten beschouwing. Werkloosheidscijfer (ILO-methode), gemiddeld aantal werkzame personen en indexcijfers van het gemiddeld aantal werkzame personen in loondienst naar NACE-klasse: De gegevens hebben betrekking op de arbeidskrachtenenquête van 1995 in Estland. Deze enquête werd gehouden van januari tot april 1995. De vragen hadden betrekking op 1989-1995. De volgende enquête vindt plaats van april tot juni 1997; hierbij wordt informatie verzameld over de situatie sinds begin 1995. Daarom kunnen voorlopig alleen nog maar jaargemiddelden voor 1993 en 1994 worden gegeven. Bij de enquête van 1995 ging het om mensen die toen 16-75 jaar oud waren. In 1989 waren deze mensen 10-69 en in 1994 15-74 jaar oud. Met het oog op de vergelijkbaarheid van de gegevens tussen 1989 en 1995 hebben de cijfers in de tabellen betrekking op de bevolking van 16-69 jaar. Ingeschreven werklozen (eind van de periode): Aandeel van de ingeschreven werklozen in de civiele beroepsbevolking, gebaseerd op de steekproefenquête naar de arbeidskrachten. Gegevens van de staatsarbeidsmarktraad. Tot de ingeschreven werklozen behoren werkloze werkzoekenden die bij een staatsarbeidsbureau zijn ingeschreven. Het werkloosheidscijfer is het aandeel van de ingeschreven werkloze werkzoekenden in de bevolking tussen 16 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd.
123
OPENBARE FINANCIËN 1990
1991
1992
1993
1994
1995
mln. nationale valuta
Overheidsbegroting -Geconsolideerde inkomsten van de centrale overheid -Bijdragen -Geconsolideerde uitgaven van de centrale overheid -Geconsolideerde uitgaven van de overheid -Geconsolideerd tekort/overschot van de centrale overheid -Tekort/overschot van de overheid
448,1 14,9 404,7 539,9 58,3 73
Overheidsbegroting -Geconsolideerde uitgaven van de centrale overheid -Geconsolideerde uitgaven van de overheid -Geconsolideerd tekort/overschot van de centrale overheid -Tekort/overschot van de overheid
22,1 29,5 3,2 4,0
2994,8 219,9 3024 3917 190,7 272,4
6320,3 243,7 6088,5 7805,7 475,5 539,2
10566,8 9590,3 11282 976,5 973,4
% van bruto binnenlands product
21,2 27,5 1,3 1,9
27,5 35,3 2,2 2,4
31,9 37,5 3,2 3,2
Overheidsbegroting: Deze gegevens hebben betrekking op de centrale overheid en de overheid in het algemeen, als gepubliceerd in het Government Finance Statistics Yearbook (1996) (GFSY) van het IMF; inbegrepen is ook de presentatie van het land in het GFSY. Omdat het GFSY geen statistieken voor de overheid in het algemeen geeft, maar alleen voor de verschillende niveaus van de overheid afzonderlijk, zijn de hier gepresenteerde geconsolideerde reeksen berekend op basis van gegevens voor de centrale en de lokale overheid en gecorrigeerd voor geïdentificeerde overdrachten binnen de overheid. Ook al komen de statistieken overeen met de in het GFSY gepubliceerde gegevens over de centrale en lokale overheid, toch is de dekking wellicht niet volledig als bepaalde eenheden van de centrale of lokale overheid niet in deze dekking zijn begrepen. De volledigheid van de dekking kan worden gemeten door in het GFSY de voetnoot over de dekking van de gegevens voor elk van de landen te vergelijken met de lijst van eenheden van de centrale en lokale overheid waarvoor gegevens worden verstrekt. Opgemerkt zij dat het tekort/overschot in deze publicatie gelijk is aan inkomsten en bijdragen minus uitgaven, en dat geen rekening wordt gehouden met leningen minus terugbetalingen (zie hieronder). De saldering van overdrachten binnen de overheid in de bijgevoegde tabellen is beperkt tot de inkomens- en kapitaaloverdrachten die bestaan uit geïdentificeerde bijdragen en vermogens- en kapitaalsubsidies tussen de verschillende niveaus van de overheid. Andere soorten transacties tussen deze niveaus, zoals de betaling van belastingen en sociale premies ten laste van werkgevers of de aankopen van goederen en diensten bij elkaar, worden gewoonlijk niet als overdrachten binnen de overheid geclassificeerd en zijn er bij de consolidatie dan ook niet uitgefilterd. Of het ontbreken van gegevens over vermogens- en kapitaaloverdrachten moet worden toegeschreven aan het ontbreken van overdrachten of aan het gebrek aan gegevens is onduidelijk; in alle gevallen is bij het ontbreken van informatie over overdrachten gehandeld alsof er geen overdrachten waren. a. Overheidsuitgaven bestaan uit lopende en investeringsuitgaven van de overheid in geld, rentebetalingen en inkomens- en kapitaaloverdrachten; overdrachten die niet in geld luiden, blijven buiten beschouwing. b. Het tekort/overschot is gelijk aan de inkomsten in geld en de bijdragen in geld minus de uitgaven in geld. Deze meting van het tekort/overschot wijkt af van die van het GFSY, waar het gelijk is aan de inkomsten in geld en de bijdragen in geld, minus de uitgaven in geld, minus het vorderingenoverschot. Deze uitsluiting van het vorderingenoverschot (die in de GFSY-methodologie bestaat in transacties in vorderingen en schulden voor specifieke beleidsdoeleinden en niet met het oog op de liquiditeit) zorgt ervoor dat deze meting van het tekort/overschot dichter bij het begrip vorderingenoverschot (+) c.q. -tekort (-) uit de nationale rekeningen ligt. Als gevolg van deze uitsluiting blijven de ontvangsten uit de privatisering (in de GFSY-methodologie geclassificeerd als terugbetalingen) bij de vaststelling van het tekort/overschot in de bijgevoegde tabellen buiten beschouwing (en verminderen het tekort dus niet).
124
FINANCIËLE SECTOR 1990
1991
1992
1993
1994
Monetaire aggregaten - Monetair aggregaat M1 - Quasi-geld
mld. US-dollars
Totale reserves (excl. goud, eind van de periode)
mln. US-dollars
0,38 0,06 386,12
1995
1996
0,51 0,13
0,72 0,19
0,87 0,27
443,35
579,91
636,82
23,1 11,5 5,4
16 8,7 4,3
13,7 6,1 3,6
% per jaar
Gemiddelde korte rente - op leningen - op deposito's Officieel disconto (eind van de periode) Wisselkoersen met USD
27,3 6,3 1 USD = ...EEK
Gemiddelde voor de periode Eind van de periode
12,912
13,223
12,991
11,465
12,034
13,878
12,39
11,462
12,44
15,484
15,453
14,996
15,758
15,483
15,240
15,064
15,587
1 ECU = ...EEK
Wisselkoersen met ECU Gemiddelde voor de periode Eind van de periode
15,635
Monetaire aggregaten (eind van de periode): Geld (M1): omvat zichtdeposito's en chartaal geld dat buiten de banken in omloop is. Quasi-geld: termijn- en spaardeposito's en deposito's in vreemde valuta. De monetaire aggregaten worden op maandbasis berekend; volgens de monetaire enquête omvat M1 chartaal geld dat buiten de banken in omloop is en zichtdeposito's (m.u.v. deposito's van de overheid) en omvat quasi-geld termijn- en spaardeposito's en deposito's in al dan niet convertibele vreemde valuta (m.u.v. deposito's van de overheid). Eurostat heeft de nationale valuta omgerekend in US-dollars door hierop de wisselkoersen aan het eind van het jaar van het IMF toe te passen. Officieel disconto (eind van de periode): Er is geen officieel disconto en evenmin is er een officiële basisrente van de centrale bank; alle rentepercentages worden door de markt bepaald. Gemiddelde korte rente: De gegevens zijn ontleend aan het maandblad International Financial Statistics (IFS) van het IMF. De gemiddelde rente voor kortlopende leningen of deposito's is het gemiddelde voor de betrokken periode. De rente op leningen betreft in het algemeen de gemiddelde rente voor door de meldende banken verstrekte leningen. De rente op deposito's betreft de gemiddelde rente voor zicht- en termijndeposito's of de gemiddelde rente voor termijndeposito's. De rente is niet altijd volledig van land tot land vergelijkbaar omdat de representatieve waarde van de meldende banken en de weggingsschema's kunnen uiteenlopen. Totale reserves (excl. goud, eind van de periode): De statistieken over de reserves in vreemde valuta zijn ontleend aan het maandblad International Financial Statistics (IFS) van het IMF. De totale reserves (excl. goud) worden gedefinieerd als de som van het bezit van de centrale bank aan vreemde valuta en andere (bruto) vorderingen op niet-ingezetenen; in deze definitie blijven vorderingen op ingezetenen in vreemde valuta buiten beschouwing. Overeenkomstig de definitie worden de reserves in vreemde valuta berekend tegen de marktwisselkoersen en -prijzen die van kracht zijn op het eind van de betrokken periode. De in IFS gepubliceerde totale reserves (excl. goud) kunnen verschillen van de door de nationale autoriteiten gepubliceerde cijfers. Factoren die aan eventuele verschillen bijdragen, zijn de waardering van de reservepositie in het fonds en een andere behandeling van vorderingen in niet-convertibele valuta's. Wisselkoersen met USD: Wisselkoersen van het Internationaal Monetair Fonds, opgenomen in de publicatie: "International Financial Statistics".
125
INFLATIE (ontwikkeling over 12 maanden) Verandering in % van het ICP tussen de desbetreffende maand en dezelfde maand een jaar eerder (t/t-12)
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
1993 1994 1995
39,0
35,9
27,8
25,2
27,2
29,2
27,8
27,4
25,9
28,4
28,2
28,8
1996
28,7
29,5
28,4
29,3
26,7
24,7
23,1
21,8
20,1
17,3
16,4
14,9
Verandering in % van het ICP
Inflation (% change of CPI)
Dec
Nov
Oct
Sep
Aug
Jul
Jun
May
Apr
Mar
Feb
Jan-96
Dec
Nov
Oct
Sep
Aug
Jul
Jun
May
Apr
Mar
Feb
Jan-95
40.0 35.0 30.0 25.0 20.0 15.0 10.0 5.0 0.0
jan 95, feb, mrt, apr, mei, jun, jul, aug, sep, okt, nov, dec, jan 96 enz. Inflatie (ontwikkeling over 12 maanden): Bij het inflatiecijfer (ontwikkeling over 12 maanden) gaat het om de verandering in % van het ICP tussen de desbetreffende maand en dezelfde maand een jaar eerder. De inflatiecijfers zijn gebaseerd op nationale ICP's die niet altijd volkomen vergelijkbaar zijn tussen de kandidaat-landen onderling of met de GICP's van de EU (verschillende methoden, begrippen en praktijken bij de berekening van de ICP's).
126
INDUSTRIE 1993
1994
1995
1996
% van het bruto binnenlands product
Structuur van het BBP naar economische activiteit (NACE, lopende prijzen) - Winning van delfstoffen - Industrie - Productie en distributie van elektriciteit, gas en water
1,7 17,1 3,2
1,6 16,6 2,9
1,5 15,2 3,5
voorgaand jaar = 100
Volume-indexcijfers van de industriële productie naar NACE-klasse - Totaal - Winning van delfstoffen - Industrie - Productie en distributie van elektriciteit, gas en water
81,3
97
101,9
Volume-indexcijfers van de industriële productie naar NACE-klasse: De industriële productie bestrijkt de winning van delfstoffen, de industrie en de productie en distributie van elektriciteit, gas en water (secties C, D en E van de NACE-classificatie). Het indexcijfer van de industriële productie omvat de totale industriële productie, inclusief schattingen voor ondernemingen tot en met 19 werknemers. De productie en distributie van elektriciteit, gas en water betreft alleen de energieproductie (NACE Rev.1: 40101, 40301).
INFRASTRUCTUUR 1985
1990
1995
1996
km per 1000 km2
Spoorwegnet
22,3
22,7
22,6
22,6
64
66
3,9
3,6
km
60
Autosnelwegen
inwoners
Aantal inwoners per personenauto
6,6
6,5
127
LANDBOUW 1992
1993
1994
- oppervlakte land - landbouwgrond - bos - bouwland - blijvend grasland
1995
1996
4522,7 1449,5 2016,2 1127,8 306,9
1127,6 306,9
1000 ha
Bodemgebruik 4522,7 1455 2021,8 1127,6 312,5
4522,7 1454,1 2016,6 1128,9 310,3
4522,7 1449,5 2016,2 1127,8 306,9
% van de landbouwgrond
Landbouwgrond naar wettelijke status - staatsonderneming - coöperatieven - overige
1,9 36,4 61,7
1992
1993
1,9 33,7 64,4
1994
1,3 29,2 69,5
1995
1996
% van het bruto binnenlands product
Aandeel in BBP - Landbouw, jacht, bosbouw en visserij (Nace A+B)
9,8
8,9
7,1
voorgaand jaar = 100
88,3
Volume-indexcijfers van de bruto landbouwproductie - Granen - waarvan: tarwe - Aardappelen - Suikerbieten - Voederhakvruchten
423,1 43,5 46 1
375,1 50,3 43 0
14,1 20,6 144,5
21,6 21,0 126,4 250
1992 Verkoop of aankoop van slachtdieren - varkens - rundvee - gevogelte Veebezetting (eind van de periode) - rundvee - waarvan: koeien - schapen
98,8
319,5 34,2 40 1
304,3 38,6 37 0
290,2 46,9 36 0 8,7
100 kg/ha
Belangrijkste gewassen, opbrengst - Granen - waarvan: tarwe - Aardappelen - Suikerbieten - Voederhakvruchten
85,8 1000 ha
Belangrijkste teelten, oppervlakte
1993
16,0 16,7 141,1 212
1994
16,9 20,0 145,6 317
1995
1996
1000 ton levend gewicht
52,5 90,8 7,5
45,9 64,2 9,9
52,2 54,8 8,5
48,1 52,4 8,3
stuks per 1000 ha landbouwgrond
318 156 57
288 145 42
256 128 34
240 119 29
398,4
278,9
stuks per 1000 ha bouwland
- varkens
376,8
407
Volume-indexcijfers van de brutolandbouwproductie: De brutolandbouwoutput is berekend in prijzen van 1993. Verkoop of aankoop van slachtdieren: Verkoop van slachtdieren, dieren gedood in een onderneming dan wel op een particuliere boerderij of op het eigen erf van een huishouden, voor de verkoop of voor eigen consumptie.
128