www.overheidsmanagement.be ACTIVITEITENVERSLAG 2002
INSTITUUT VOOR DE OVERHEID 2002: DIRECTEUR: Geert Bouckaert SECRETARIAAT: Anneke Heylen, Christel Vandeurzen & Annelies Vanparijs ZAP-LEDEN: Marleen Brans, Roger Depré, Annie Hondeghem, Rudolf Maes & Hugo Van Hassel PROJECTLEIDERS: Jarl Kampen, Trui Steen, Wouter Van Reeth, Koen Verhoest WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKERS: Maarten Andriessen, Elke Andriessens, Bart Capéau, Sofie Cromboom, Bart De Peuter, Pedro Facon, Dieter Hoet, Amaury Legrain, Jeroen Maesschalck, Myriam Parys, Christophe Pelgrims, Joris Plessers, Line Putseys, Bram Scheers, Kris Snijkers, Miekatrien Sterck, Nick Thijs, Steven Utsi, Diederik Vancoppenolle, Wouter Vandenabeele, Steven Van de Walle, Tinne Van der Straeten, Wouter van Dooren, Anita Van Gils, Dirk Vervloet, Bram Verschuere, Joris Voets, Ellen Wayenberg VRIJWILLIG WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKERS: Yves Plees, Vital Put, Bart Verbelen
1
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Inhoud
2
VOORWOORD
4
AN EXTERNAL VIEW OF THE PUBLIC MANAGEMENT INSTITUTE
5
1. HET INSTITUUT VOOR DE OVERHEID 1.1. DOELSTELLINGEN 1.2. PROFIEL & SYNERGIE
6 6 6
2. STEUNPUNT BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN 2.1. DOELSTELLINGEN & MISSIE 2.2. ONDERZOEKSPROGRAMMA 2001-2002
7 7 00
3. VORMING, TRAINING EN OPLEIDING 3.1. BASISOPLEIDING ’’OVERHEIDSMANAGEMENT EN BESTUURSKUNDE’’ 3.2. AANVULLENDE OPLEIDING ’’OVERHEIDSMANAGEMENT EN BESTUURSKUNDE’’ 3.3. EMPA: EUROPEAN MASTER OF PUBLIC ADMINISTRATION 3.4. OPEN OPLEIDINGSPROGRAMMA’S 3.4.1. Contractmanagement in de publieke sector 3.4.2. Kwaliteit in de overheid 3.4.3. Overheid en economische activiteit: Recht en beleid 3.4.4. Personeelsmanagement bij de overheid 3.4.5. Resultaatgericht financieel overheidsmanagement 3.5. INTERNE TRAININGEN 3.5.1. BENELUX Economische Unie: Interne communicatie 3.5.2. Ministerie van Binnenlandse Zaken: Managementopleiding 3.5.3. MVG - Departement Coördinatie: Beleidsondersteuning 3.5.4. FOD Personeel en Organisatie - OFO: Beheerscontrole en Boordtabellen 3.5.5. Stad Lier: Evaluatie- & functioneringsgesprekken 3.5.6. Ministerie van Justitie: Managementopleiding 3.6. PUBLIC MANAGEMENT PROGRAMME VOOR FEDERALE AMBTENAREN 3.7. PUBLIEK MANAGEMENT PROGRAMMA VOOR LOKALE BESTUREN 3.8. STUDIEDAGEN 3.8.1. Krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid in de lokale besturen: Verleden en toekomst, een blik vooruit 3.8.2. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen: De burger en zijn overheid 3.8.3. Private bedrijven en de overheid: Partners in kennismanagement 3.8.4. Wervingskracht en arbeidsmarktimago in de overheid 3.8.5. Studiedagen rond de nieuwe financiële beleids- en beheerscyclus
8 9 10 10 11 12 12 13 14 15 16 16 16 17 17 17 18 20 24 25
4. WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK 4.1. DOCTORAATSONDERZOEKEN 4.1.1. Naar een bestuurskundige theorie over ambtelijke ethiek: Een vergelijkend onderzoek 4.1.2. Normatieve modellen gehanteerd door Rekenkamers bij performance audits 4.1.3. Perceptions of Administrative Performance: The Key to Trust in Government? 4.1.4. ’’The Bearable Lightness of Budgeting’’: The uneven implementation of performance-oriented budget reform across agencies 4.1.5. Veranderingen in de Vlaamse centrale-lokale relaties: op weg naar partnerschap? Een kwalitatieve studie van de totstandkoming en uitvoering van sociale impulsfondsen 4.1.6. Verzelfstandiging bij lokale besturen in Vlaanderen 4.1.7. Verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties 4.2. ONDERZOEKSPROJECTEN INSTITUUT VOOR DE OVERHEID 4.2.1. Beheersovereenkomsten binnen de culturele sector 4.2.2. Beleidsoverdracht: Systematisch leren uit buitenlandse ervaringen 4.2.3. Beleidswetenschap en vrouwenstudies: Internationaal vergelijkend onderzoek 4.2.4. Burgergericht besturen: Kwaliteit en vertrouwen in de overheid 4.2.5. De organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding in België 4.2.6. De relatie tussen sociaal-wetenschappelijk onderzoek en overheidsbeleid inzake integratie
31 32 32 34 35
25 26 27 28 29
36 38 39 39 41 41 43 44 45 46 47
4.2.7. De problematiek van de kerntaken 4.2.8. Instroom, doorstroom en uitstroom van hooggekwalificeerden binnen het MVG 4.2.9. (Inter)nationaal vergelijkend onderzoek naar contractmanagement: Naar een contractualisering van de sturingsrelatie en de arbeidsrelatie t.a.v. de leidende ambtenaren 4.2.10. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de federale overheid 4.2.11. Lokaal sociaal beleid in Vlaanderen: Naar een optimale relatie tussen gemeente en OCMW 4.2.12. Materiële beloningssystemen voor lokale uitvoerende mandaten: Een vergelijkende studie van de verwachtingen en effecten van de professionalisering van lokale uitvoerende mandaten 4.2.13. Meten en vergelijken van lokale bestuurlijke ontwikkeling: Een ontwerp van een monitor lokaal bestuur 4.2.14. Taakverdeling tussen overheid en samenleving: Onderbouwing van het kerntakendebat 4.2.15. “The administration of justice in Europe: assessing its quality - The Belgian monograph” 4.2.16. Van effectiviteit van coördinatie naar coördinatie van effectiviteit 4.3. STEUNPUNT BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN 4.3.1. Spoor 1: Bestuurlijke relaties 4.3.2. Spoor 2: Beleid 4.3.3. Spoor 3: Human Resource Management 4.3.4. Spoor 4: Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli 4.3.5. Spoor 5: ICT/e-Government 4.3.6. Spoor 6: Veranderingsmanagement 4.3.7. Spoor 7: Indicatoren en monitoring 4.3.8. Spoor 8: Fiscaliteit 4.3.9. B-project: Financiële meerjarenplanning in gemeenten 4.4. WETENSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING 4.4.1. Internationale gastcolleges & voordrachten 4.4.2. Nationale gastcolleges & voordrachten 4.4.3. Deelname aan jury’s 4.4.4. Wetenschappelijke prijzen
48 50 51 52 54
55 56 58 59 61 63 63 65 66 69 71 72 74 75 76 78 78 80 81 81
5. AANDACHT VOOR EIGEN VORMING EN BIJSCHOLING
82
6. ACADEMISCHE BEZOEKEN
84
7. FORUM FUNCTIES
85
8. PUBLICATIES 2002 8.1. INTERNATIONALE PUBLICATIES 8.1.1. Boeken 8.1.2. Hoofdstukken in boeken & tijdschriftartikelen 8.1.3. Papers voorgesteld op internationale congressen 8.2. ALGEMEEN WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES 8.2.1. Boeken 8.2.2. Hoofdstukken in boeken & tijdschriftartikelen 8.2.3. Interne rapporten & papers voorgesteld op nationale congressen 8.3. PUBLICATIES REEKS OVERHEIDSMANAGEMENT
87 87 87 87 88 89 89 89 90 92
9. STAF
94 102
TOT SLOT: HET INSTITUUT VOOR DE OVERHEID: ONDERZOEK VAN HET MANAGEMENT EN MANAGEMENT VAN HET ONDERZOEK IN DE OVERHEID
103
I
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
N H O U D
3
Voorwoord ’’Politiek en bestuur, overheidsmanagement richt zich en stemt zich af op geïnteresseerde doelgroepen van burgers die efficiënt en kwaliteitsvol moeten worden benaderd in de mate dat ze het kunnen opbrengen.’’
Het staat goed bij ’t jaareind even achterom te kijken en verslag op te maken van wat men deed en, door omissie, van wat men eventueel niet deed het afgelopen jaar. Eigenlijk heeft dit weinig te maken met evaluatie of bijsturing. Het is evenwel een jaarlijks statement ’’hier zijn we, dat zijn we en zo doen we het’’. En verder: doe wel en zie niet om. Waar we naar toe willen, dat kunt u lezen in het jaarverslag van volgend jaar. Collega Roger Depré verwees nog in zijn inleiding op het activiteitenverslag van verleden jaar naar de continuïteit die ligt in de acties van het Instituut op het vlak van onderzoek, vorming en veranderingsacties en deze van het voormalige Vervolmakingscentrum. De context zat hem toen wel anders. Overheidsmanagement lag toen nog ingebed in een maatschappelijk project, het zich bekennen tot het gemenebest, ’’la fonction publique’’, het nastreven van een maakbare utopie, participatief en zo democratisch mogelijk, waarin behoefteonderzoek en een geïntegreerd beleidssysteem (p.p.b.s.) een maakbare evenwichtige wereld, rechtvaardig en solidair, moest nastreven: de welvaartstaat voor de te emanciperen burger.
O
V E R H E I D
Daarom ook structuuraanpassingen en debureaucratisering. Het Vervolmakingscentrum speelde daarbij wel degelijk een rol sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw. Sindsdien is de geschiedenis dood verklaard door Fukuyama. Het gemenebest is in een éénduidig model gewrongen: het marktsysteem als hoogste regulator en norm van de samenleving en dan liefst op het globale wereldniveau. Dit is bezig zich af te tekenen op het politieke en het bestuursniveau.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
Men zegt daar dat programmatisch denken gericht op een ideologisch gefundeerd maatschappijmodel door de markt is verdrongen. Ideologische bekommernissen zijn niet zo belangrijk. Met moet projectmatig, marktconform gaan denken volgens het anglo-Amerikaans kapitalistisch model. Politiek en bestuur, overheidsmanagement richt zich en stemt zich af op geïnteresseerde doelgroepen van burgers die efficiënt en kwaliteitsvol moeten worden benaderd in de mate dat ze het kunnen opbrengen.
4
Prof. em. dr Hugo VAN HASSEL
Doctor Sociale Wetenschappen Voormalig directeur VCOB
Dit kan blijkbaar uitmonden in een soort hip-hopbeleid en populisme waardoor solidariteit, herverdeling en rechtvaardigheid maar matig tot uiting kunnen komen, ook al omdat ze niet meer door een na te streven utopie worden aangebracht en gedragen. De rest van de problemen worden weggemanaged: hic et nunc,
op dit moment. En van dat moment zegt Niklas Luhmann dat het verschrompelt tot ’’eine winzige Differenz zwischen Gegenwart und Zukunft ...Wir können nur sicher sein, daβ wir nicht sicher sein können, ob irgendetwas von dem, was wir als vergangen erinnern, in der Zukunft zu bleiben wird, wie es war’’. Hier baat het niet meer om met Hans Eisler het verleden scherp te doorzien en het om te boetseren in een nieuw toekomstbeeld, wat volgens hem de kunstenaars doen. Des te ontredderd blijven we achter en beheersen weliswaar uitstekend door management en conflictbeheersing onze deelbelangen, maar weten niet of de enig overgebleven utopie al dan niet naar verslaving en chaos leidt. De vragen hieromtrent worden prangend: zelfs waar men momenteel het belang van waarden onderstreept denkt men daarbij niet verder dan dat waarden één van de vele criteria zijn in politiek en management, toegespitst op een veelheid van doelprojecten. Daarmee zal men ook niet ver komen. We weten het niet meer. Welke wereld laten we na? Ik wou aan dit steeds baanbrekend Instituut, waarop ik nog steeds fier ben, de raad geven aan dit uitstekend jaarverslag niet te veel belang te hechten als dusdanig, maar het te gebruiken als toekomstmoment vandaag. Het kritisch en ongebreideld te gebruiken om de toekomst te peilen en om te vormen, in zijn politieke, bestuurlijke elementen, op weg naar een nieuwe utopie om de wereld leefbaar te maken. Hugo Van Hassel, Kessel-Lo
An external view of the Public Management Institute VISIT OF PROF. DR B. GUY PETERS JANUARY - JUNE 2002 ’’This Fellowship provided the opportunity to begin on one major research project, as well as to pursue several other common interests in the analysis of public management.’’
I was fortunate enough to be invited to be a Visiting Fellow at the Institute for Public Management at the Katholieke Universiteit Leuven during the first six months of 2002. Geert Bouckaert and I had been discussing the possibilities for collaboration for some time, and this Fellowship provided the opportunity for us to begin on one major research project, as well as to pursue several other common interests in the analysis of public management. In particular, with Koen Verhoest and Bram Verschuere we embarked on what appears to be a long, but fascinating, journey toward understanding better the characteristics of ″agencies″ and other forms of devolved public administration. The research program that has now been launched will use extensive questionnaires to study the actual degree of autonomy of devolved organizations, as well as the mechanisms that ministries and other external actors use to attempt to steer these organizations.
O F T H E
P U B L I C
M A N A G E M E N T
I N S T I T U T E
University of Pittsburgh Department of Political Science
V I E W
PETERS
E X T E R N A L
Prof. dr B. Guy
As valuable as the interactions with Geert and the other members of this research team were for me, there was the additional benefit of getting to know better and to work with other researchers in the Institute. The opportunity to work with Marleen Brans and Annie Hondeghem, as well as with several of the more junior researchers, expanded my knowledge of Belgian politics and administration greatly, as
B. Guy Peters, Begijnhof, Leuven
N
The on-going research on agencies will begin with the several hundred devolved organizations in Flanders, but will also include a strong comparative component. We have begun active cooperation with scholars at the University of Bergen in Norway, and plan to have cooperation also with scholars in Ireland and Canada. In the process of establishing these cooperative arrangements I was especially glad to have been able to introduce Geert to the glories of the (not so) frozen North in Norway. The comparative component of the research will enable us to determine variations in the extent and types of controls used by political officials and the consequences for programs.
The time in Leuven was a wonderful experience for my wife Sheryn and me. The apartment in the Begijnhof is something that we will always remember. Also, the hospitality and collegiality of the people in the Institute, as well as the efficiency of the staff, made it a pleasant and productive period. Those few months went by far too quickly, but I do hope to continue to come back to Leuven for years to come.
A
The existing literature has a number of assumptions about the degree of autonomy that agencies and analogous organizations enjoy, and this research will examine those assumptions empirically. Further, we will attempt to check perceptual evidence with more objective evidence in order to verify the patterns of control that exist.
well as enhancing my general comparative perspective on public administration. I was able, for example, to learn about Copernicus and the reforms in the Belgian system, as well as the intricate political relationships that exist among the political and administrative actors in Brussels.
5
1. Het Instituut voor de Overheid 1.1. Doelstellingen
1.2. Profiel & synergie
Het Instituut voor de Overheid heeft als voornaamste doelstelling bij te dragen tot de studie en de verbetering van de beleidsvoering, het management en de organisatie in de openbare sector door: 1. Het verrichten van onderzoek op het vlak van de vorming, de organisatie, de beleidsvoering en het management in de overheidssector en hieraan verwante sectoren, 2. Het inrichten van activiteiten met betrekking tot opleiding en recurrent onderwijs ten behoeve van ambtenaren en politici uit alle bestuursgeledingen, 3. Het verlenen van diensten aan de gemeenschap onder de vorm van management-, organisatie- en beleidsadvies, 4. Het vervullen van een forumfunctie tussen de overheid en de universiteit op het vlak van de beleidsvoering en het overheidsmanagement.
Het Instituut voor de Overheid is geclusterd rond een aantal inhoudelijke domeinen omtrent overheidsmanagement, beleid en bestuur: • Beleid en ethiek, • Financieel en prestatiemanagement, • ICT & e-Government, • Institutionele organisatie en organisatiemanagement, • Personeelsmanagement en gender, • Relatie tussen samenleving en burger & kwaliteit, • Veranderingsmanagement.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Het Instituut voor de Overheid past derhalve volledig in het beleid van de K.U.Leuven dat, naast onderwijs en onderzoek, ook van de postacademische vorming gericht op de overheidssector, een belangrijke prioriteit heeft gemaakt.
6
Figuur 1: Profilering van het Instituut voor de Overheid
Uiteraard zijn bovenvermelde domeinen interdependent. Binnen de diverse inhoudelijke domeinen worden verschillende productlijnen georganiseerd, met name: • Fundamenteel en toegepast onderzoek, • Opleiding, vorming en training, • Wetenschappelijke dienstverlening. Hierbij wordt gestreefd naar een circulatie van ideeën, personen en middelen binnen elke cluster. Bovendien wordt een gezamenlijk beleid gevoerd op het gebied van internationalisering en publicaties. Figuur 1 biedt een schematische weergave van deze profilering.
2. Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen Aan het consortium van K.U.Leuven (Instituut voor de Overheid), Universiteit Antwerpen (Onderzoeksgroep Management en Bestuur), Universiteit Gent (Onderzoeksgroep sociaal-wetenschappelijke methodologie) en Hogeschool Gent (Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde) gaf de Vlaamse Gemeenschap in 2001 een erkenning ten behoeve van de uitbouw van een steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek in het kader van ’’Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen’’. Geert Bouckaert treedt hierbij op als promotorcoördinator. De diverse onderzoeken zijn opgestart op 1 oktober 2001 en worden afgerond op 31 december 2006.
Periodiek wordt er een nieuwsbrief vanuit het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen aangemaakt. Deze wordt verspreid tezamen met het ’’Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement’’ (VTOM, Brugge: die Keure). Het jaarboek 2002 van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen heeft als focus ’’Wat kan er vanuit het onderzoek ingebracht worden om de lopende discussies over de hervorming van de Vlaamse overheden te voeden?’’ Indien u het jaarboek of de nieuwsbrief graag ontvangt, kan u dit steeds doorgeven via onze website www.steunpuntbov.be of via het centrale secretariaat:
[email protected].
1.1. Doelstellingen & missie ’’Een doolhof van ongestructureerde informatie op een doeltreffende wijze presenteren, toegankelijk maken en gebruiken, is een opdracht binnen elke organisatie.’’
E S T U U R L I J K E
O R G A N I S A T I E
V L A A N D E R E N
Anita VAN GILS (rechts) Verantwoordelijke Interne & externe communicatie
B
Annelies VANPARIJS (links) Centraal secretariaat SBOV
Het Steunpunt heeft als missie om op basis van wetenschappelijk onderzoek de beleidsvoorbereiding, uitvoering en evaluatie te ondersteunen van de voor het beleid relevante problemen. Om dit te realiseren zal het Steunpunt vanuit een speciale aandacht voor de ondersteuning van de bestuurlijke vernieuwing en binnen het kader van de beleids- en beheerscyclus: • fundamenteel, internationaal vergelijkend en toegepast wetenschappelijk onderzoek verrichten, • binnen deze context een speciale en prioritaire aandacht hebben voor de valorisatie van dit onderzoek naar de Vlaamse overheid toe, • gespecialiseerd en onafhankelijk advies verstrekken, • wetenschappelijke ondersteuning verlenen voor de ontwikkeling van instrumenten van beleid en bestuur, • zijn kennisbasis en netwerk ontwikkelen en ter beschikking stellen.
T E U N P U N T
Specifieke doelstellingen met betrekking tot bestuurlijke vernieuwing: • het geven van onafhankelijk advies m.b.t. de modernisering van bestuur en beleid, • het geven van gespecialiseerd advies over het toepassen van bepaalde beleids- en beheersinstrumenten in de besturen en de samenhang tussen de diverse instrumenten, • het doen van toegepast ondersteunend onderzoek en wetenschappelijk advies in het kader van fundamentele bestuurlijke keuzes,
• wetenschappelijke ondersteuning bij de ontwikkeling van monitoring-systemen en indicatoren (zowel kwalitatief als kwantitatief) die de prestaties van de diverse besturen in Vlaanderen meten.
S
Het Steunpunt beoogt volgende algemene doelstellingen: • het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens, • het uitvoeren van probleemgericht wetenschappelijk onderzoek (korte termijn), • het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, • het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening.
7
2.2. Onderzoeksprogramma 2001-2002 (1) SPOOR: BESTUURLIJKE RELATIES a. Europeanisering van het Vlaamse bestuurlijke systeem b. Interorganisatorische samenwerking in gebiedsgericht beleid c. De verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties (2) SPOOR: BELEID a. Onderzoek naar de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling bij de Vlaamse overheid in een klimaat van vermaatschappelijking b. Evaluatief onderzoek omtrent de noodzaak tot vermaatschappelijking en professionalisering van het lokale beleidsniveau, de kritische evaluatie van beleidsinstrumenten in het licht hiervan en aanbevelingen (3) SPOOR: HUMAN RESOURCE MANAGEMENT a. Deregulering en decentralisering als katalysatoren voor een modern en flexibel personeelsmanagement b. Wetenschappelijke ondersteuning van HRM-beleid, in het bijzonder mbt instroom, doorstroom, uitstroom van overheidspersoneel (4) SPOOR: MODERNISERING VAN FINANCIËLE BELEIDS- EN BEHEERSCYCLI a. Modernisering van de financiële cyclus (begroting) b. Modernisering van de beleids- en beheerscyclus (planning) (5) SPOOR: E-GOVERNMENT (6) SPOOR: VERANDERINGSMANAGEMENT a. (de)Regulatory management en administratieve vereenvoudiging b. Hervormingen inzake management en organisatie en (inter)bestuurlijke relaties (7) SPOOR: INDICATOREN EN MONITORING a. Het systeemniveau: vooruitgang in monitoringsystemen b. Onderzoek naar de inhoud en methodologie van informatiesystemen voor het algemeen regeringsbeleid c. Organisatorische aspecten van een studiedienst voor het algemeen regeringsbeleid V E R H E I D
(8) SPOOR: FISCALITEIT a. Welvaarts- en verdelingseffecten van het fiscaal beleid b. Tax compliance bij vastgoedfiscaliteit
Onderstaande tabel geeft de taakverdeling tussen de diverse leden van het consortium. Voor een verslaggeving van de uitgevoerde activiteiten in 2002 door het Instituut voor de Overheid, verwijzen we naar paragraaf 4: ’’Wetenschappelijk onderzoek’’.
Tabel 1: Taakverdeling en samenwerkingspatronen over inhoudelijke domeinen Spoor
K.U.Leuven
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
(9) B-PROJECTEN & ADVIESVERLENING a. Draagvlakanalyse van het Nieuw Vlaams Gemeentedecreet b. Financiële meerjarenplanning in gemeenten.
8
Bestuurlijke relaties Beleid HRM Financieel management ICT/E-government Verandering Monitoring Fiscaliteit
X X X X X X X X
Universiteit Antwerpen X X X
Universiteit Gent
Hogeschool Gent X X
X X
X X X
3. Vorming, training en opleiding
Prof. dr Annie HONDEGHEM
Verantwoordelijke postacademische vorming - Doctor Sociale Wetenschappen
Het opleidings- en vormingspakket van het Instituut voor de Overheid als deel van het departement Politieke Wetenschappen, bestaat uit: 1. De basisopleiding ’’Overheidsmanagement en Bestuurskunde’’ (1ste en 2de cyclus), 2. De aanvullende opleiding ’’Overheidsmanagement en Bestuurskunde’’, 3. ’’European Master of Public Administration’’ (EMPA), in samenwerking met en gecoördineerd door het Instituut voor Internationaal en Europees Beleid, 4. Open opleidingsprogramma’s, 5. Interne trainingen,
6. ’’Public Management Programme’’ - leersabbat voor federale ambtenaren, 7. Public Management Programma voor lokale besturen, 8. Studiedagen. Een systematisch overzicht van de aangeboden programma’s is opgenomen in de programmabrochure van de Faculteit Sociale Wetenschappen, de vormingsbrochure van het Instituut voor de Overheid en op de website van het Instituut voor de Overheid: www.overheidsmanagement.be.
3.1. Basisopleiding ’’Overheidsmanagement en Bestuurskunde’’ De expertise van de academische staf van het Instituut wordt aangeboden in de vakken van de eerste, tweede en derde cyclus van de opleidingsprogramma’s van het Departement Politieke Wetenschappen van de Faculteit Sociale Wetenschappen: • Prof. dr Geert Bouckaert is titularis van: - Overheidsmanagement, - Beleids- en beheersmethodiek, - Comparative Public Management, - Financiële beleids- en beheerscycli in de overheid, - Sociaal-economisch overheidsbeleid.
• Prof. dr Rudolf Maes is titularis van: - Administratief recht, - Bestuurskunde: relatie bestuur - burger (2de semester 2001-2002).
O R M I N G
• Prof. dr Herman Wuyts is titularis van: - Bestuurskunde (2de semester 2001-2002).
V , T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
’’Een lerende organisatie moet continu investeren in kennis, vaardigheden en attitudes van haar werknemers ter verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening en de arbeidsresultaten.’’
• Prof. dr Marleen Brans is titularis van: - ’’Comparitive public administration’’ (plaatsvervanger: Prof. Tiina RANDMA (University of Tartu, Estonia) & Prof. Ed PAGE (London School of Economics and Political Science, United Kingdom), - ’’Comparitive public policy’’, - Beleidsanalyse, - Bestuurskunde: bestuur en beleid, - Bestuurskunde: relatie bestuur-burger (plaatsvervanger: Frankie Schram), - Bijzondere vraagstukken in de bestuurskunde: sturing van de overheid (plaatsvervanger: Sandra Van Thiel, Erasmus universiteit Rotterdam), - Seminarie bestuurskunde, - Seminarie ’’comparitive public administration’’.
• Prof. dr Annie Hondeghem is titularis van: - Managementpraktijken in de overheid, - Personeelsbeleid en organisatie van de overheid, - Practicum Overheidsmanagement en Bestuurskunde.
9
3.2. Aanvullende Opleiding ’’Overheidsmanagement en Bestuurskunde’’
’’Ik heb nog nooit een man ontmoet die zo onwetend was dat ik niets meer van hem kon leren.’’ Galileo Galilei
• Audit toegepast op het cultureel centrum van Genk, • De integere organisatie, van regelgedreven naar waardenoriëntatie, • Effectiviteit van lokaal overheidsbeleid. Stappenplan om het effect van een geïntegreerd lokaal woonbeleid te meten, • Het interneringsbeleid in België: Een analyse van de implementatie van de interneringsmaatregel, • Indicatoren voor ontwikkeling. Gevalstudie Burkina Faso, • Kritische evaluatie van monitoringsystemen bij lokale politie, • Omgaan met samenspraak, een interactief middenstandsbeleid in de gemeente Willebroek, • Sturen met armen: Over de dialoogmethode: een onontgonnen terrein in de participatietheorie, • Veranderingsmanagement binnen overheidsorganisaties, • Veranderingsproject tot professionalisering en rationalisering van de logistieke functies binnen de FOD Financiën, • Werving en selectie binnen een lokaal openbaar bestuur: De provincie West-Vlaanderen als case-study.
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
3.3. EMPA: European Master of Public Administration
E U V E N
K . U. L
10
Dit postuniversitair programma geeft een systematisch en globaal overzicht van het management en de organisatie van de openbare sectoren. Het is bestemd voor ambtenaren met beleidsverantwoordelijkheid en afgestudeerden van het hoger onderwijs die zich willen bekwamen in het overheidsmanagement. Ze behalen na examens, het universitair diploma van gediplomeerde in de Aanvullende Opleiding in Overheidsmanagement en Bestuurskunde. Het programma kan voltijds (één jaar) of gespreid over twee jaar (deeltijds) gevolgd worden. In het academiejaar 2001-2002 waren er 33 inschrijvingen, waarvan 12 het eerste deel volgden, 6 studenten deel 2 en 15 voltijdse inschrijvingen. Voor het academiejaar 2002-2003 zijn er 39 deelnemers aan het programma (11 eerste deel, 12 tweede deel en 16 voltijds). In het raam van de opleiding wordt door de deelnemers een eindpaper gemaakt die zoveel mogelijk aansluit bij hun praktijk, zoals blijkt uit de voorbeelden opgenomen in onderstaande lijst: • Aanzet tot analyse van de technische controle in Europa, • Aanzetten tot het aanpakken van het ziekteverzuim in het OCMW van Leuven, • Amerika als leerschool voor het zero-tolerance beleid in België,
Christophe PELGRIMS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Dit Engelstalig gespecialiseerd programma biedt een grondige vorming in de vergelijkende studie van de bestuurskunde, het overheidsbeleid en het overheidsmanagement in de Europese context. Door middel van de vergelijkende studie wordt beoogd inzicht te verstrekken in de structuren en processen van het overheidsbeleid en van het management in de publieke sector in de verschillende Europese landen, evenals in de methoden om de bestaande differentiatie te analyseren en te duiden. Centraal staat de vraag welke invloed de kenmerken van de verschillende nationale en subnationale bestuursstelsels uitoefenen op de realisatie, de processen en de instellingen van de Europese integratie, zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten. Het programma wordt gerealiseerd in het kader van een samenwerkingsverband tussen verschillende Europese universiteiten. Het wordt georganiseerd door het Departement Politieke Wetenschappen van de K.U.Leuven in samenwerking met het Instituut voor Europees
Beleid en het Instituut voor de Overheid. Deze instellingen werken in een ruimer Europees verband samen met: • Budapest University of Economic Sciences, Centre for Public Affairs Studies (Hongarije), • Hochschule für Verwaltungswissenschaften Speyer (Duitsland), • Institut d’Etudes Politiques de Paris (Frankrijk), • University of Liverpool (Verenigd Koninkrijk), • University of Tartu (Estonia), • University of Vaasa (Finland), • Erasmus Universiteit Rotterdam (Nederland), • Rijksuniversiteit Leiden (Nederland). In de nabije toekomst wordt dit netwerk nog verder uitgebreid. Het programma wordt gecoördineerd door Frank Delmartino (Instituut voor Europees Beleid) in samenwerking met Marleen Brans en Christophe Pelgrims (Instituut voor de Overheid).
In het academiejaar 2001-2002 waren 23 studenten ingeschreven. In het academiejaar 2002-2003 volgen 50 studenten het programma.
Bijkomende informatie omtrent het EMPA-programma vindt u op volgende web-site: www.kuleuven.ac.be/empa.htm
3.4. Open opleidingsprogramma’s Open opleidingsprogramma’s worden aangeboden aan ambtenaren van verschillende overheidsorganisaties op zowel federaal, Vlaams, provinciaal als lokaal niveau. Ze lopen over drie tot zeven dagen of tijdens avondsessies. De formule bestaat erin dat specialisten vanuit het Instituut voor de Overheid en ook gastsprekers vanuit de praktijk, doceren over onderwerpen als personeelsmanagement, financieel management en beleidsplanning. Het open aanbod bij het Instituut voor de Overheid kent een gestaag succes. Volgende programma’s werden aangeboden in 2002: • Contractmanagement in de publieke sector: 2 dagen, april - mei 2002, • Kwaliteit in de overheid: 3 dagen, mei - juni 2002, • Overheid en economische activiteit: Recht en beleid, 15 sessies, januari 2002 - mei 2002 en 11 sessies november 2002 - februari 2003,
• Personeelsmanagement bij de overheid: 7 dagen, januari - juni 2002, • Resultaatgericht financieel overheidsmanagement: 5 dagen, februari - mei 2002. Figuur 2 toont de evolutie in het aantal gegeven open opleidingsdagen sinds 1999. De cijfers opgenomen in onderstaande figuren zijn inclusief het ’’public management programme’ voor federale ambtenaren en het publiek management programma voor lokale besturen. Een uitbreiding van het aantal gegeven dagen impliceert tevens een stijging van het aantal vormingsdagen in totaliteit gevolgd door de diverse cursisten. Figuur 3 toont de evolutie van het aantal ’’vormingsmensdagen’’ sinds 1999.
Figuur 2: Evolutie aantal opleidingsdagen 1999-2002
V
’’Permanente vorming en bijscholing zijn een onmisbare bron van actuele kennis.’’
O R M I N G
, T R A I N I N G
Figuur 3: Evolutie aantal ’’mensdagen’’ opleidingsprogramma’s 1999-2002
E N O P L E I D I N G
Anneke HEYLEN Administratief verantwoordelijke vorming
11
3.4.1. Contractmanagement in de publieke sector Coördinatie: Geert Bouckaert Inhoudelijk verantwoordelijke: Koen Verhoest Data: 2 dagen: 23 april & 7 mei 2002 Aantal deelnemers: 24
Bouckaert Geert, De Corte Joke (1999). Contractmanagement en Management van contracten. Overheidsmanagement nr 3, Brugge: die Keure, pp. 211
Binnen de publieke sector gebeurt de sturing van intern of extern verzelfstandigde organisaties steeds meer door beheersovereenkomsten of managementcontracten. Met leidinggevende ambtenaren worden individuele mandaatcontracten afgesloten. De opleiding ’’Contractmanagement’’ heeft als centrale doelstelling de cursist inzicht te geven in deze nieuwe vorm van sturing via contracten. Anderzijds wil ze de cursist praktische vaardigheden aanleren om dit instrument toe te passen in de eigen organisatie. De opleiding ’’Contractmanagement’’ richt zich tot mandaathouders op Vlaams en federaal niveau, personen betrokken bij de relatie tussen de centrale overheid en intern/extern verzelfstandigde entiteiten op lokaal, Vlaams en federaal niveau, budgethouders in OCMW’s. De opleiding is gebaseerd op onderzoekservaringen in openbare besturen en biedt naast een theoretische basisvorming expliciete aandacht aan de praktische toepasbaarheid op de eigen organisatie. Dit gebeurt aan de hand van gevalstudies en praktijkoefeningen.
Modules: 1. Internationale, federale en Vlaamse trends in contractmanagement, 2. Inhoud en procesverloop van contractmanagement: theorie en praktijkvoorbeelden, 3. Planning, monitoring, rapportage en evaluatie van contracten: theorie en voorbeelden, 4. Lessen uit bestaande contracten op basis van oefeningen, 5. Hoe schrijf ik een contract? Toepassing van contractmanagement binnen de eigen dienst.
V E R H E I D
3.4.2. Kwaliteit in de overheid
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
Coördinatie: Geert Bouckaert Inhoudelijk verantwoordelijke: Nick Thijs Data: 3 dagen: 28/5 (beginners), 11/6 & 25/6/2002 Aantal deelnemers: 18
12
Bouckaert Geert, Vandeweyer Stijn (1999). Kwaliteit in de overheid. Overheidsmanagement nr 4, Brugge: die Keure, pp. 327
De opleiding ’’Kwaliteit in de overheid’’ richt zich tot personen wiens functie hen in staat stelt om op een zinvolle wijze te reflecteren over en antwoorden te zoeken op kwaliteitsvraagstukken. Als centrale doelstelling wordt het inzichtelijk maken in de complexiteit van het kwaliteitsdenken nagestreefd. Kennis en vaardigheden worden ontwikkeld met betrekking tot de verschillende kwaliteitsconcepten, modellen en technieken. De opleiding bestaat uit vier 4 modules. Ze is gebaseerd op onderzoekservaringen in openbare besturen en biedt naast een theoretische basisvorming expliciete aandacht aan de praktische toepasbaarheid op de eigen organisatie. Dit gebeurt aan de hand van
Modules: 1. Evolutie van het kwaliteitsdenken 2. Praktijkgerichte toepassing van modellen en technieken in een overheidscontext 3. Overzicht van internationale ontwikkelingen getoetst aan Vlaams-Belgische praktijken 4. Praktijkgerichte oefening om kwaliteit in een organisatie te ontwikkelen gevalstudies en praktijkoefeningen. Voor beginners is er een extra dag voorzien. Stijn Vandeweyer (Deloitte & Touche Management Solutions) en Patrick Staes (ABC, Adviesbureau voor Organisatie en Beheer, FOD Personeel en Organisatie) treden op als gastdocenten.
3.4.3. Overheid en economische activiteit: recht en beleid Inhoudelijk verantwoordelijke: David D’Hooghe & Annie Hondeghem Administratieve coördinatie: Joris Plessers Aantal dagen: 2 maal 15 sessies van 3 uur Aantal deelnemers: gemiddeld 20 per sessie De rol van de overheid in de economische activiteit is het laatste decennium sterk geëvolueerd en neemt ook anno 2002 verschillende, uiteenlopende vormen aan. Een aantal belangrijke oorzaken van deze evolutie vloeien voort uit het sterker managen van het overheidsoptreden, het efficiënter aanwenden van de overheidsmiddelen en het demonopoliseren van tal van overheidstaken. Doel van de opleiding ’’Overheid en economische activiteit: recht en beleid’’ is dan ook de cursisten wegwijs te maken in de regelgeving die het optreden van de overheid in het economisch leven vorm geeft. De opleidingsreeks wordt georganiseerd door het Instituut voor Administratief Recht (Prof. dr David D’Hooghe) in samenwerking met het Instituut voor de Overheid (Prof. dr Annie Hondeghem). De opleiding richt zich tot alle geïnteresseerden, in het bijzonder tot ambtenaren van de federale en Vlaamse overheid, provinciale en lokale besturen, overheidsbedrijven, intercommunales, magistraten, advocaten en bedrijfsjuristen. De totale opleiding voorziet in een programma van 45 uur, gespreid over 15 sessies van 3 uur op donderdag.
O R M I N G
, T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
Modules: 1. De rol van de Overheid en economische activiteit: algemeen publiekrechtelijk kader Marc BOES (K.U.Leuven - Instituut voor Administratief Recht) 2. Uitvoering in eigen beheer, uitbesteding aan derden, privatisering, verzelfstandiging, outsourcing: een managementbenadering Koen VERHOEST (Instituut voor de Overheid) 3. Economisch handelen door de Overheid: financieel management (begroting, boekhouding, audit) Wim MOESEN (K.U.Leuven - Departement Economie) & Wouter VAN REETH (Instituut voor de Overheid)
V
In totaal namen 43 personen (al dan niet modulair) deel aan de eerste reeks in 2002 (15 donderdagavondsessies in de periode januari mei 2002). De tweede reeks werd modulair aangeboden vanaf module 5 en startte op 20 november 2002.
4. Overheid en personeel: beleid en juridisch instrumentarium Kaat LEUS (V.U.B. - Faculteit Rechten, Advocaat) & Annie HONDEGHEM (Instituut voor de Overheid) 5. Het (inter)gemeentelijk initiatief gemeentebedrijven en intercommunales Frank JUDO (K.U.Leuven, Instituut voor constitutioneel recht, Advocaat) 6. Autonome overheidsbedrijven en publiekrechtelijke ondernemingen Frederik VANDENDRIESSCHE (Universiteit Gent Vakgroep Publiekrecht, Advocaat) 7. Economisch overheidsoptreden en concurrentierecht Yves VAN GERVEN (Advocaat) 8. Het contractueel beroep op taakvervulling door derden David D’HOOGHE (K.U.Leuven - Instituut voor Administratief Recht, Advocaat) 9. Publiek-private samenwerking en de overheidsopdrachtenreglementering David D’HOOGHE (K.U.Leuven - Instituut voor Administratief Recht, Advocaat ) 10. Privatisering, universele dienstverlening en fiscale aspecten van het overheidsinitiatief Wouter DEVROE (Universiteit Maastricht, Lid van de Raad voor de Mededinging) 11. Liberalisering van de economische activiteit, het voorbeeld van de telecommunicatiesector Inge BERNAERTS (Advocaat) 12. De liberalisering van de sectoren elektriciteit en gas Lennart DERIDDER (K.U.Leuven - Instituut voor Administratief Recht) & Tim VERMEIR (Advocaat) 13. Overheidsbedrijven en eerlijke handelspraktijken Peter WYTINCK (Advocaat) 14. Economische activiteit en bestemmings- en vergunningsvoorschriften Jan BOUCKAERT (Advocaat) 15. Rechtsbescherming tegen overheidsoptreden Sabien LUST (K.U.Leuven - Centrum voor Rechtsmethodiek)
13
3.4.4. Personeelsmanagement bij de overheid Coördinatie: Annie Hondeghem Aantal dagen: 7 Aantal deelnemers: 25
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Het goed functioneren van overheidsorganisaties hangt op de eerste plaats af van de inzet en kwaliteit van het in dienst zijnde personeel. Daar waar personeelsbeleid vroeger beperkt bleef tot personeelsadministratie, worden nu stappen gezet in de richting van een modern Human Resource Management. Dit opleidingsprogramma wil inzicht verschaffen in de basisvisie en de belangrijkste instrumenten van het Human Resource Management. Hierbij wordt uitgegaan van de HRM-cyclus: selectie-prestatie-beoordeling-beloning en ontwikkeling. In het opleidingsprogramma wordt aandacht besteed aan de specificiteit van de openbare sector en de mogelijkheden en beperkingen om in dergelijke omgeving een human resources beleid te voeren. Het programma aangeboden in 2002 bestond uit 6 modules, gespreid over 6 dagen. Daarnaast werd er een aparte sessie georganiseerd voor de bespreking van de eindwerken.
14
Modules: 1. HRM & competentiemanagement 2. Werving & selectie 3. Personeelsplanning 4. Evaluatie 5. Beloning en waardering 6. Vorming, training en opleiding 7. Paper
Volgende papers zijn gepresenteerd op 29 november 2002: • Competentiemanagement: een horizontale en verticale integratie van het personeelsmanagement in defensie, • De evaluatie in het sectoraal akkoord 2002: een praktische toepassing, • De implementatie van de bottom-up evaluatie bij de VDAB, • De opstart en uitbouw van een cel selectie voor contractuele medewerkers, • Een functieomschrijving voor de leden van de sectie Schaduwing van de veiligheid van de staat, • Functietoelagen bij Kind & Gezin, • Loopbaanbeleid in het provinciebestuur West-Vlaanderen, • Personeelsplanning bij de afdeling Vloot aan de hand van een mathematisch model, • Zoektocht van het FANC naar een beter evaluatiesysteem dan het systeem van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. De opleiding in 2002 ging door op 25 januari, 8 en 22 maart, 19 april, 7 en 28 juni met volgende externe gastdocenten: • Wilfried Coene, AWICO - Adviesbureau Wilfried Coene BVBA, • Wim De Smet, Performance Coaching, • Mireille Deziron, Jobpunt Vlaanderen, • Luc Drieghe, TMP Belgium N.V. (TMP De Witte & Morel) - senior manager Government, • Koenraad Van Hee, Hay Management Consultants, • Koen Vanheule, Kind en Gezin Opdrachthouder HRM, • Marcel Vanlerberge, MVG - Departement Algemene Zaken en Financiën - Adviseur Dienst Personeelsontwikkeling.
3.4.5. Resultaatgericht financieel overheidsmanagement Coördinatie: Geert Bouckaert Inhoudelijk verantwoordelijke: Wouter Van Reeth Aantal dagen: 5 Aantal deelnemers: 24
Modules: 1. Prestaties meten in de Overheid (optioneel) 2. Resultaatgericht budgetteren/boekhouden/ auditen 3. Resultaatgericht financieel management
De opleiding ’’Resultaatgericht financieel overheidsmanagement’’ richt zich tot personen wier functie hen in staat stelt om op een zinvolle manier te reflecteren over, en antwoorden te zoeken op vraagstukken inzake effectiviteit, efficiëntie, zuinigheid en kwaliteit. Personen met een managementverantwoordelijkheid, staffunctie of die een dergelijke functie ambiëren, komen het meest in aanmerking. De opleiding heeft tot doel de deelnemers inzicht bij te brengen in concepten en methoden die overheidsdiensten toelaten kosten met resultaten te verbinden, ter ondersteuning van het beleid en het beheer. Inzicht in dit verband wordt meer en meer een kerncompetentie van openbare besturen en dit zowel tijdens de (financiële) voorbereiding (budgettering) van het beleid, als bij de opvolging (boekhouding) en evaluatie (audit) ervan. De opleiding omvat 3 modules. Ze is gebaseerd op onderzoekservaringen in openbare besturen en biedt, naast een theoretische basisvorming, expliciete aandacht aan de praktische toepasbaarheid in de eigen organisatie. Dit gebeurt aan de hand van gevalstudies en praktijkoefeningen. De opleiding bouwt voort op de tweedaagse training ’’Prestaties meten in de Overheid’’. Voor deelnemers die deze opleiding reeds volgden is de gelijknamige eerste module dan ook optioneel. V O R M I N G
, T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
Bouckaert Geert & Van Nuffel Lieve (2000). Financieel Overheidsmanagement: internationale tendensen van begroting, boekhouding en audit. Overheidsmanagement nr. 11, Brugge: die Keure, pp. 270
De opleiding in 2002 ging door op 8 februari, 1 en 15 maart, 19 april en 24 mei. Volgende personen traden op als gastdocent: • Yves Alexander, OCMW Gent - Coördinator Budgettering, • Vital Put, Rekenhof - Auditeur Doelmatigheidsonderzoek, • Herbert Van Keymeulen, MVG - Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Afdelingshoofd Afdeling Bijzondere Jeugdbijstand.
15
3.5. Interne trainingen Diverse openbare instanties wensen hun personeel op te leiden in een aantal managementtechnieken gaande van sociale vaardigheden tot financieel management. Interne trainingen kunnen door overheidsorganisaties in gesloten aanbod worden aangevraagd. Uit een aanbod van een tiental dagcursussen over overheidsmanagement en personeelsbeleid, leiding geven en managementvaardigheden, kan een vormingspakket worden samengesteld van meerdere opleidingsdagen. De oefeningen, lectuur en voorbeelden worden op maat van de desbetreffende organisatie uitgewerkt. Op vraag kan elk thema beperkt worden tot een halve dag of uitgebreid worden tot meerdere vormingsdagen. Deze interne trainingen worden georganiseerd in groepen van 15 deelnemers, zijn interactief van aanpak en praktijkgericht. In 2002 werden 19 dagen interne vorming gegeven aan volgende organisaties: • BENELUX Economische Unie (2 dagen), • Ministerie van Justitie (5 dagen verdediging papers), • Ministerie van Binnenlandse Zaken (4 dagen), • MVG - Departement Coördinatie (3 dagen),
• FOD Personeel en Organisatie - OFO (3 dagen), • Stad Lier (2 dagen). Interne training werd in 2002 gecoördineerd door Joris Plessers. Soms werden, onder coördinatie van het Instituut, freelancers ingeschakeld. Voor bepaalde onderdelen werd tevens samengewerkt met het Leuvens Universitair Centrum voor Interdisciplinaire Navorming in Arbeidssituaties (Lucina, het vroegere HIVA-vorming) en specialisten met bedrijfservaring.
Coördinatie: Joris Plessers Aantal dagen: 2 - Aantal deelnemers: 15 Inhoud: communicatietechnieken & schriftelijke rapportering
Een 2 daagse opleiding omtrent communicatietechnieken werd gegeven door Johan Thibaut (zelfstandig vormingsmedewerker) en Peter Decavele (opleidingsdeskundige IDEWE). Een sessie schriftelijke rapportering ging door op 1 februari 2002, interne communicatie op 26 februari 2002.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
3.5.1. BENELUX Economische Unie: Interne communicatie
16
3.5.2. Ministerie van Binnenlandse Zaken: Managementopleiding Coördinatie: Joris Plessers Aantal dagen: 4 - Aantal deelnemers: 15
De managementopleiding aan leidinggevende ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken omvatte 4 opleidingsdagen met als thema’s ’’human resources management’’, ’’doeltreffend leidinggeven’’, ’’veranderingsmanagement’’ en ’’kwaliteitsmanagement’’. Deze opleidingsdagen gingen door op 18 maart, 20 maart, 25 maart & 16 april 2002. Volgende docenten verleenden hun medewerking: Trui Steen, Roger Depré, Nick Thijs & Patrick Staes (Adviseur FOD P&O, secretaris Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid).
3.5.3. MVG - Departement Coördinatie: Beleidsondersteuning Coördinatie: Marleen Brans Aantal dagen: 3 - Aantal deelnemers: 15
In navolging van de opleiding georganiseerd in 1999 en 2000 organiseerde het Instituut voor de Overheid ook in 2002 in de maanden februari en maart 3 opleidingsdagen voor een groep van 15
ambtenaren van het Departement Coördinatie van het MVG. Deze opleiding ’’beleidsondersteuning’’ was er op gericht de deskundigheid van beleidsondersteunende ambtenaren te versterken. Het programma was als volgt: 1. Professionele beleidsondersteuning: praktijken en uitdagingen voor de Vlaamse administratie (22 februari 2002), 2. Het schrijven van goede beleidsnota’s (1 maart 2002), 3. Beleidsondersteunende methodieken (8 maart 2002). Marleen Brans was verantwoordelijk voor deze opleidingssessie. Naast haarzelf verzorgden de volgende medewerkers van het Instituut voor de Overheid bepaalde onderdelen van de opleiding: Jo Craeghs, Rudolf Maes, Jeroen Maesschalck, Dieter Hoet, Diederik Vancoppenolle, Ellen Wayenberg. Aniel Ramawadh (Beleidsmedewerker, Ministerie van Financiën Nederland, Directie Begrotingszaken) trad op als gastspreker.
Dieter HOET, Jeroen MAESSCHALCK
Ellen WAYENBERG, Marleen BRANS, Wouter VAN REETH
3.5.4. FOD Personeel en Organisatie - OFO: Beheerscontrole en Boordtabellen Coördinatie: Wouter Van Reeth Aantal dagen: 3 - Aantal deelnemers: 50
O R M I N G
De training werd gegeven door Wouter Van Reeth.
V
Een eerste training vond plaats op 12 en 19 juni en stond open voor ambtenaren uit diverse FOD’s. Een tweede sessie ging door op 28 november en was gericht op de Farmaceutische Inspectie. Het programma was als volgt samengesteld:
1. Context van beheerscontrole: de modernisering van de overheidsdiensten in België, 2. Inhoud en kenmerken van beheerscontrolesystemen, 3. Gebruik van boordtabellen, 4. Invoering van een beheerscontrolesysteem.
,
Coördinatie: Joris Plessers Aantal dagen: 2,5 - Aantal deelnemers: 15
E N O P L E I D I N G
De interne training ’’Evaluatie- en functioneringsgesprekken’’ bij de Stad Lier had plaats op 28 en 29 oktober 2002. Na afloop van de opleiding werd een advies geschreven voor de werkgroep ’’evaluatie’’ binnen de administratie van de stad Lier ter wijziging van het huidige evaluatiesysteem.
Op basis van de vastgestelde zwakten in het huidige evaluatiesysteem en met het oog op de aanpassing van het evaluatiesysteem aan de nieuwe sectorale akkoorden van 2002, kan een aanzet gegeven worden tot een modern evaluatiesysteem aangepast aan moderne trends zoals beschreven in de literatuur over modern overheidsmanagement.
T R A I N I N G
3.5.5. Stad Lier: Evaluatie- & functioneringsgesprekken
17
3.5.6. Ministerie van Justitie: Managementopleiding Coördinatie: Roger Depré, Annie Hondeghem & Joris Plessers Aantal dagen: 5 - Aantal deelnemers: 75 Inhoud: Verdediging eindwerken managementopleiding
Joris PLESSERS, Annie HONDEGHEM & Roger DEPRÉ
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
In 1998, 1999, 2000 en 2001 werd door het Instituut voor de Overheid een managementopleiding georganiseerd voor magistraten van parket en zetel en voor griffiers en secretarissen. Het programma omvatte volgende onderwerpen: 1. Management en organisatie, 2. Management en leiding geven, 3. Communicatie: basisprincipes, 4. Communicatie: vergadertechnieken, 5. Motiveren van medewerkers en conflicthantering, 6. Time-management & administratieve organisatie, 7. Management en beleid, 8. Personeelsevaluatie.
18
Voor de griffiers/secretarissen is er tevens een bedrijfsbezoek aan de arrondissementsrechtbank van Maastricht ingelast. De deelnemers maken een eindwerk waarin zij de aangeleerde managementtechnieken vertalen naar een concrete probleemsituatie uit de praktijk. Deze papers werden, onder coördinatie en begeleiding van Roger Depré, Joris Plessers en Annie Hondeghem, verdedigd en gepresenteerd tijdens een slotdag (4/2, 5/2, 7/2, 12/2 & 14/02/2002). Specifieke managementopleidingen worden reeds sinds 1998 georganiseerd voor magistraten die korpsoverste zijn of willen worden. In de periode 1998-2001 hebben 242 Nederlandstalige magistraten deze opleiding bij het Instituut voor
de Overheid met succes gevolgd. De managementopleidingen voor het personeel van de parketten en rechtbanken zijn sinds 2000 ingericht. In de periode 2000-2002 hebben 113 Nederlandstalige hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen en hoofden van dienst de managementopleiding succesvol doorlopen 1.
Valorisatie: Talrijke gesprekken en eindwerken die voortvloeiden uit de managementopleidingen voor magistraten, hoofdgriffiers, hoofdsecretarissen en hoofden van dienst zijn de inspiratiebron geweest om enkele van deze ideeën uit te schrijven en te bundelen. Een eerste initiatief hieromtrent werd genomen in 2000. In dit jaar verscheen het boek ’’Management, bestuur en beleid in de rechterlijke organisatie’’ 2. Deze publicatie vormt een basis voor degenen die professioneel werken op het raakvlak van justitie en overheidsmanagement. Immers, justitie is een eigen wereld met specifieke kenmerken. In 2002 heeft het Instituut voor de Overheid in samenwerking met het Instituut Recht en Samenleving gewerkt aan een publicatie, waarin dieper wordt ingegaan op het kwaliteitsmanagement binnen de justitie. Deze publicatie heeft twee hoofddoelstellingen. Aan de ene kant wil ze het kwaliteitsdenken en de wetenschap van het overheidsmanagement in het algemeen, aan de geïnteresseerde lezer introduceren en de theoretische relevantie hiervan schetsen voor de wereld van het (straf)recht. Anderzijds beoogt het themanummer de concrete impact van een benadering die kwaliteit als uitgangspunt neemt, te schetsen voor de dagdagelijkse praktijk van de parketten en de rechtbanken in ons land. Beide aspecten, de theorie en de toepassingen, kunnen meer en betere inzichten opleveren over de mogelijkheden, en wellicht ook de grenzen, van deze nieuwe benaderingen. Aldus trachten we een debat en een dynamiek op gang te brengen ter bevordering van de kwaliteit van de instellingen in de veiligheidsketen. Om deze doelstellingen te bereiken werd geopteerd voor de redactie van een themanummer van ’’Panopticon - het tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk’’. Met plusminus 1500 abonnees is het een zeer succesvol tijdschrift op
1. Deze cijfers zijn conform de Opleiding Rechterlijke Orde, FOD Justitie, 2002. 2. Depré Roger, Hondeghem Annie (2000). Management, bestuur en beleid in de rechterlijke organisatie. Overheidsmanagement nr. 8, Brugge: die Keure, pp. 237.
zijn domein. Het themanummer is genoemd: ’’Kwaliteitsmanagement in justitie. Van theoretisch concept naar tastbare realiteit’’ 3 Het themanummer is opgebouwd uit drie grote delen. Het eerste brengt een aantal theoretische beschouwingen over kwaliteitszorg en overheidsmanagement. In het tweede deel worden deze theoretische concepten geïllustreerd aan de hand van een aantal initiatieven die de afgelopen jaren in de strafrechtelijke praktijk tot ontwikkeling zijn gekomen. We selecteerden ze met strenge hand uit de tientallen eindwerken van de laatste twee jaargangen van de managementopleiding. Elk van deze praktijkvoorbeelden geeft duidelijk aan dat concrete kwaliteitsacties verre van wereldschokkend hoeven te zijn om toch tot tastbare resultaten te kunnen leiden. Het afsluitend deel poogt uit de voorgaande delen een aantal rode draden te distilleren en in een meer algemene benadering onder te brengen.
De volgende artikels zijn in het themanummer opgenomen: 1. Inleiding tot het themanummer Stephan PARMENTIER & Joris PLESSERS 2. Naar een draagvlak voor kwaliteitsmanagement binnen de Belgische justitie Roger DEPRÉ, Joris PLESSERS & Geert BOUCKAERT, Instituut voor de Overheid 3. Organisatieprocessen en kwaliteit Stephan PARMENTIER & Tina VAN W IN, Instituut Recht en samenleving, K.U.Leuven 4. De mens is de maat van alle dingen, of de stijl van leiding van de sectie kamer van inbeschuldigingstelling Yves LIEGEOIS, advocaat-generaal bij het parket van het hof van beroep te Antwerpen 5. Verwondering met een perspectief. Een verkenning in beelden van het Belgisch justitielandschap Peter DE BEER, officier van Justitie in de arrondissementsrechtbank van Maastricht Peter NEUTEBOOM, luitenant-kolonel en projectofficier bedrijfsvoering bij de Nederlandse Koninklijke Marechaussee 6. Het evaluatiesysteem van de griffiers en parketsecretarissen: appreciatie na ruim twee jaar werking Guido DE ZUTTER, hoofdgriffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge 7. Autonome politionele afhandeling: een taak voor de administratie. Van wenselijkheid naar werkelijkheid. Robert RUYS, hoofdsecretaris bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde 8. Bij wijze van uitleiding Roger DEPRÉ, Instituut voor de Overheid
V O R M I N G
, T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
3. Stephan Parmentier & Joris Plessers (Red.). Panopticon. 2002 (6).
19
3.6. Public Management Programme voor federale ambtenaren Coördinatie: Annie Hondeghem Inhoudelijk verantwoordelijken: Trui Steen, Myriam Parys, Wouter Van Reeth Aantal dagen: 38 + stage + bezoeken Aantal deelnemers: 20
V E R H E I D
De federale overheid staat voor de enorme uitdaging om op korte termijn een traditionele overheidsbureaucratie om te vormen tot een moderne, performante en kwaliteitsvolle administratie. Gelijkaardige ervaringen in binnenen buitenland hebben uitgewezen dat dit proces een inbreng en inspanning vergt van diverse actoren, niet in het minst van de ambtenaren zelf. In opdracht van minister Luc Van den Bossche, minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, wil het Public Management Programme (PUMP) een bijdrage leveren tot dit ambitieuze project door een groep ambtenaren de nodige kennis, vaardigheden en houdingen bij te brengen die nodig zijn om het moderniseringsproces te ondersteunen: • Kennis: visievorming over hoe een moderne administratie er kan uitzien, hierbij vooral verwijzend naar goede praktijkvoorbeelden in binnen- en buitenland, • Vaardigheden: het aanleren van specifieke methoden en technieken ter ondersteuning van het moderniseringsproces, • Houdingen: het aanleren van een veranderingsgerichte mentaliteit.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
Tijdens de maanden januari - november 2001 en 2002 werden telkens 40 ambtenaren opgeleid (20 Nederlandstaligen, 20 Franstaligen). Ook in 2003 zullen 40 beloftevolle ambtenaren deelnemen aan het Public Management Programme. De Franstalige opleiding wordt hierbij verzorgd door de ULB. De inhoudelijke uitwerking van het programma gebeurt in overleg tussen beide universiteiten.
20
Openingssessie PUMP: Minister Luc VAN DEN BOSSCHE, Annie HONDEGHEM & Anne DRUMAUX (ULB)
Voor het programma 2003 dienden 137 ambtenaren van Federale Openbare Diensten en Federale Instellingen van Openbaar Nut (niveau 1) een dossier in. Hieruit werden 20 personen geselecteerd. Bij de selectie werd gestreefd naar een vertegenwoordiging uit de verschillende segmenten van de federale overheid en naar evenwichtige genderverhoudingen. Het programma bestaat uit 6 fasen, gespreid over 10 maanden (januari - november). In totaal worden 38 vormingsdagen voorzien. Een aantal sessies zijn residentieel. De opleiding omvat tevens een aantal bezoeken en een stage. Het programma 2002 omvatte een bezoek aan Zweden en Nederland. De coördinatie van het Nederlandstalige programma gebeurde door Annie Hondeghem, Myriam Parys, Trui Steen en Wouter Van Reeth. Voor actuele informatie omtrent het programma verwijzen we naar www.pump.be. Naast docenten en wetenschappelijke medewerkers verbonden aan het Instituut voor de Overheid, verleenden volgende experten hun medewerking in 2002: • Tom Auwers, Federale Overheidsdienst P&O, Hoofd Beleidsvoorbereidende Cel • Jaak Billiet, K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen - Diensthoofd Dataverzameling en -analyse • J.A. de Bruijn, Technische Universiteit Delft Bestuur & management • Karel De Witte, K.U.Leuven, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Arbeids- en organisatiepsychologie • Peter Debyser, Rekenhof • Frank Delmartino, K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Diensthoofd Departement Politieke wetenschappen - Instituut voor Internationaal en Europees Beleid • Robert Devos, Rekenhof, Eerste auditeur 12de directie • Greet François, K.U.Leuven, Dienst postacademische Vorming, Consulent Studiecentrum Open Universiteit • David Geerts, K.U.Leuven, Verantwoordelijke mediacentrum • Jos Goovaerts, Free lance medewerker • Sarah Helsen, Universitaire Instelling Antwerpen, Wetenschappelijk medewerker Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen • Sylvia Horton, University of Portsmouth - School of social & historical studies • Bart Kerremans, K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Instituut voor Internationaal en Europees Beleid
• Stephan Keukeleire, K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Instituut voor Internationaal en Europees Beleid • Luc Lathouwers, MVG-Departement Leefmilieu en infrastructuur, directeur-generaal Administratie Algemene Administratieve Diensten • George Monard, Voorzitter FOD Personeel en Organisatie - OFO • Christopher Pollitt, Erasmus Universiteit Rotterdam - Professor Faculty of Social Sciences - Public Management • Vital Put, Rekenhof - Auditeur Doelmatigheidsonderzoek • Frank Robben, Administrateur Generaal Kruispuntbank voor de Sociale Zekerheid • Chris Schroeven, K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Diensthoofd Bibliotheek Sociale Wetenschappen
• Anita Slembrouck, Free lance medewerker • Patrick Staes, Adviseur Federale Overheidsdienst P&O, secretaris Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid • Johan Thibaut, Free lance medewerker • Luc Van den Bossche, Federale Overheidsdienst P&O • Ruth Van Duffel, K.U.Leuven - medewerker Mediacentrum • Carla Van Hoyweghen, HR-Expert Ministerie van Justitie • Eddy Van Loocke, Eerste auditeur Rekenhof • Herman Wuyts, Ombudsman College van federale ombudsmannen • Stavros Zouridis, K.U.Brabant - Centrum voor Recht, Bestuur en Informatisering
Fase 1: Unfreezing (Januari) Deze fase heeft een dubbele doelstelling: enerzijds het ontwikkelen van een aantal sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het leerproces in groepsverband: teambuilding, vergadertechnieken, coördinatie, ...; anderzijds het versterken van de capaciteiten van de deelnemers op het vlak van communicatieve
vaardigheden: het schrijven van papers, het geven van een presentatie, ... De interactie gedurende deze eerste fase zal de deelnemers toelaten om elkaar beter te leren kennen en zal de groepsgeest stimuleren. De laatste 4 dagen van deze sessie zijn dan ook residentieel.
Fase 2: Visievorming (Februari - Maart) • • • •
O R M I N G
De overheid in de samenleving, Organisatie en beheer, Beheer van het menselijk potentieel, Resultaatgericht financieel overheidsmanagement, • E-government en relatie met de burger, • Europeanisering van het beleid.
V
De deelnemers worden geconfronteerd met visies op een moderne overheidsadministratie. Daarnaast worden methoden en technieken aangeleerd ter ondersteuning van het moderniseringsproces. Deze fase is modulair opgebouwd waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste uitdagingen voor de federale overheid op het vlak van management. Volgende modules komen aan bod:
, O P L E I D I N G
De volgende groepsbezoeken vonden plaats in 2002: • Den Haag, Nederland, april 2002: - Ministerie van Binnenlandse Zaken, - Ministerie van Financiën. • Zweden, 28 mei - 1 juni 2002: diverse organisaties van de Zweedse administratie.
E N
De deelnemers krijgen de kans om via stage ervaring op te doen in binnen- of buitenlandse organisaties, hetzij in de publieke hetzij in de privé-sector. Daarnaast worden een aantal gezamenlijke bezoeken georganiseerd aan buitenlandse overheden. Doelstelling is vooral de confrontatie met het functioneren van organisaties in een andere culturele context.
T R A I N I N G
Fase 3: Stage (April - Mei)
21
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Deelnemers PUMP 2002: Groepsbezoek naar Zweden
22
De deelnemers voltooiden een individuele stage bij volgende organisaties: • Belgacom, België, E-HR strategie in het kader van BeST (Belgacom e-Strategic Transformation), • Centraal orgaan Opvang Asielzoekers, Nederland, Verzelfstandiging en organisatie van een middelgroot agentschap, • Centre for Management and Policy Studies, UK, strategie CMPS, positionering in competitieve omgeving, marketing strategie, intern HRM beleid, producten en diensten, • De Post, Afdeling Regulatory, België, Strategieformulering in licht van liberaliseringsproces, • Department of Corrections / Youth Units, Nieuw-Zeeland, Hervorming van Department of Corrections en jeugdgevangenissen bezoeken, • Federale ombudsman, België, spreekrecht van ambtenaren, • Hansel, Finland, Informatisering van de volledige aankoopfunctie, • Hoge Raad voor Justitie, België, Functieprofielen voor magistraten en loopbaanbeleid, • Irish Revenue Service, Ierland, Organisatie/ strategie/hrm/change/e-gov/relatie burger, • Johnson & Johnson, Networking and Computing Services Department, België, information management in een gedecentraliseerde organisatie, • Ministerie van Financiën (+ Landbouw, Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken), Nederland, Elektronische belastingaangiften, mensen- en middeleninzet, relaties met burgers, bedrijven en sectoren, • MIVB, België, Modernisering HRM en organisatie verandering en prestatiemeting,
• MVG, Interne communicatie over veranderingsproces, communicatieproducten begeleiden, assisteren in ontwikkeling communicatiestrategie, • National Office for the Information Economy Office for Government Online, Australië, e-procurement, impact op relaties met agencies, • Nieuw-Zeeland, Knowledge management and ICT-applications, HRM, learning organization, • Overheidsloket 2000, Nederland, • Public Sector Benchmarking Service, UK, Organisatie bestuderen, proces analyseren, relatie met andere performance initiatieven, local government benchmarking ’’Sign Posting Service’’, • U.S. Office of Personnel Management, Federal Executive Institute, USA, Decentralisatie van hrm, vorming, • Universiteit Neyenrode, European Institute for Business Ethics, Nederland, Integriteitsbewaking, • World Trade Organisation, Genève: intern en extern functioneren, netwerking met heterogene partners in sector.
Fase 4: Veranderingsmanagement (Juni) Permanente verandering is één van de fundamentele kenmerken van hedendaagse organisaties. Ook publieke organisaties moeten in staat zijn met deze veranderingen om te gaan willen ze in de toekomst performant blijven. Het succesvol kunnen doorvoeren van veranderingsprocessen is dan ook een cruciale competentie.
Deze fase streeft drie objectieven na: • Inzicht verwerven in de principes van veranderingsmanagement, • Vanuit theorie en praktijk wijzen op succes- en faalfactoren bij veranderingsprocessen in publieke organisaties, • Ervaren wat het doormaken van veranderingen met zich mee brengt voor het individu en voor de organisatie, zodanig dat weerstanden tegen verandering beter kunnen worden ingeschat.
Fase 5: Integratieoefening (September) Tijdens deze fase leren de deelnemers om de inzichten verworven in de vorige fasen te integreren en toe te passen op een case. Op die manier wordt de samenhang van veranderingsprocessen in verschillende domeinen van het overheidsmanagement duidelijk. Mogelijke synergieën of conflicten worden via praktijkvoorbeelden bestudeerd. De actoren worden gedurende een aantal dagen geconfronteerd met een reeks betrokkenen die via
presentaties en een rollenspel of debat een reëel beleids- en beheersprobleem presenteren. Deze ’’betrokkenen’’ omvatten bijvoorbeeld instanties of partijen die beslissingen moeten nemen ten opzichte van dit probleem zoals onder meer adviesverleners, belangengroepen of ambtenaren. In 2002 is de case gekozen van het MVG en de Vlaamse Openbare Instellingen, dit in het kader van de reorganisatie ’’Beter Bestuurlijk Beleid’’.
Fase 6: Adviesopdracht (Juni - November)
• •
•
O P L E I D I N G
4. Voor meer informatie verwijzen we naar de website www.pump.be
E N
•
T R A I N I N G
•
,
•
O R M I N G
• Agence Fédérale pour la Sécurité de la Chaîne Alimentaire (AFSCA), Direction générale ’’Côntrole’’: Développer une approche ’’change management’’ pour l’intégration des différents services au sein de l’AFSCA, • Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers: Het opstellen en uitwerken van een algemeen organogram, • Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, werkgroep ICT-FAVV:
•
Opdrachten, structuur en budget voor een informaticadienst van het FAVV, FOD Budget en Beheerscontrole, Dienst Integriteitsbewaking: Interne controle / interne audit en integriteit, FOD Budget en Beheerscontrole, Dienst Managementsupport: Evaluatie van handboek managementplannen en operationele plannen, FOD Kanselarij en Algemene Diensten, Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging: Testen + verbeteren instrument ter vereenvoudiging van regelgeving, FOD P&O: Ondersteuning verdere uitwerking en concretisering van het managementplan, Ministère Affaires sociales, Santé publique et Environnement, Service Personnel: Exploitation des données RH à des fins opérationelles et stratégiques, Ministerie van Financiën, Administratie van de Thesaurie, Dienst Automatisatie: Het evalueren van het intranet van de Thesaurie en het suggesties ter optimaliseren van de interne communicatie, Ministerie van Justitie, Dienst P&O: Uittekenen van een organogram.
V
In een laatste fase brengen de deelnemers de verworven kennis en vaardigheden in de praktijk. Groepen van deelnemers voeren adviesopdrachten uit. Het betreft concrete projecten omtrent de ontwikkeling of uitvoering van veranderingsprocessen. Bij voorkeur gaat het om een actuele problematiek waarbij verschillende instanties met tegenstrijdige belangen en uiteenlopende machtsposities betrokken zijn. De resultaten van de adviesopdracht worden voorgesteld tijdens een slotseminarie. In het kader van het Public Management Programme 2002 werden adviesopdrachten uitgevoerd voor volgende ministeries en diensten van de federale overheid 4:
23
3.7. Publiek management programma voor lokale besturen Coördinatie: Annie Hondeghem Inhoudelijk verantwoordelijken: Trui Steen & Joris Plessers Aantal dagen: 9, bezoek + projectwerk Aantal deelnemers: 25
De opleiding richt zich tot lokale beleids- en managementverantwoordelijken. Zowel leidinggevende ambtenaren en stafmedewerkers, die hun functie uitoefenen op niveau A, als politici van gemeenten, OCMW’s, stadsdistricten, intercommunales en provincies van het Vlaamse Gewest kunnen zich als kandidaat aanbieden. De opleiding ’’Publiek Management Programma voor lokale besturen’’ wordt door het Instituut voor de Overheid gerealiseerd in samenwerking met en met de financiële steun van het vormingscentrum voor Lokale Besturen, Administratie Binnenlandse Aangelegenheden, MVG. Het basisprogramma bestaat uit 3 modules, gespreid over 4 maanden (september december). In totaal worden 9 volledige dagen vorming voorzien. De eerste en de laatste module zijn residentieel. Het facultatief gedeelte van de opleiding bestaat uit een bezoek aan een buitenlands lokaal bestuur. Tevens wordt een projectwerk voorzien dat betrekking heeft op hun eigen bestuur en dat gepresenteerd wordt aan de andere deelnemers.
MODULE/OPLEIDINGSDAG
DATA (R=RESIDENTIEEL)
1. Naar een lokaal bestuur van de toekomst: Visievorming + groepsvorming
september 13-14/9/2002 (R)
2. Toepassing van modern overheidsmanagement in een lokaal bestuur:
sept - december
Strategische planning
20/9/2002
Organisatiemanagement
11/10/2002
Kwaliteitsmanagement
25/10/2002
Human Resources Management
8/11/2002
Financieel overheidsmanagement
22/11/2002
Communicatiemanagement
6/12/2002
3. Veranderingsmanagement in een lokaal bestuur
K . U. L
24
december 13-14/12/2002 (R)
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
OVERZICHT BASISPROGRAMMA 2002
FACULTATIEF PROGRAMMA 2003 4. Bezoek buitenlands lokaal bestuur:
januari - maart 2003
Praktijkbezoek 5. Projectwerk: Presentatie
april - mei 2003
3.8. Studiedagen Elk jaar organiseert het Instituut voor de Overheid één of meerdere studiedagen waarop actuele onderwerpen belicht worden die een ruim ambtenarenpubliek aanbelangen. Doelpubliek zijn zowel mandatarissen, ambtenaren van lokale, regionale en federale besturen als onderzoekers en studenten die hun visie op de nieuwe overheidsdynamieken willen verruimen. In het jaar 2002 kwamen volgende studiedagen aan bod: • Krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid in de lokale besturen: Verleden en toekomst, een blik vooruit (15 januari 2002),
• Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen: De burger en zijn overheid (31 januari 2002), • Private bedrijven en de overheid: Partners in kennismanagement (14 mei 2002), • Wervingskracht en arbeidsmarktimago in de overheid (20 juni 2002), • Financieel Management volgens het Nieuwe Gemeentedecreet (2 december 2002), • De Nieuwe Comptabiliteitswetten en de Nieuwe Budgetcyclus voor de Federale Overheid (10 december 2002).
3.8.1. Krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid in de lokale besturen: verleden en toekomst, een blik vooruit Organisatoren: Instituut voor de Overheid in samenwerking met: Administratie Binnenlandse Aangelegenheden, CCOD & VVSG Coördinatie: Trui Steen & Annie Hondeghem Datum: 15 januari 2002 (Leuven) Aantal deelnemers: 138
Doelgroep: Iedereen met interesse voor het personeelsbeleid in de lokale besturen.
Programma:
, T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
5. Steen Trui (2001). Gemeenten in verandering. De sturing en implementatie van de krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid. Overheidsmanagement nr. 12, Brugge: die Keure, pp. 300.
O R M I N G
13.45 Inleiding: Annie HONDEGHEM, Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven 14.15 De sturing en uitvoering van de krachtlijnen Kelchtermans: lessen voor de Vlaamse overheid, de gemeenten en vakbonden Trui STEEN, Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven 14.45 De nieuwe positie van de Vlaamse gemeenschap als sturende overheid Guido DECOSTER, Directeur-generaal Administratie Binnenlandse Aangelegenheden 15.30 Naar een meer kwaliteitsvol personeelsbeleid in de Vlaamse gemeenten Mark SUYKENS, Directeur VVSG 16.00 De toekomst van de onderhandelingen voor het lokaal personeel Kristien VAN DER GUCHT, Nationaal secretaris lokale besturen CCOD 16.30 Debat gevolgd door conclusies & aanbevelingen
V
De studienamiddag ’’Krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid in de lokale besturen: Verleden en toekomst, een blik vooruit’’ werd georganiseerd in het kader van de voorstelling van het boek ’’Gemeenten in verandering. De sturing en implementatie van de krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid’’ van Trui Steen 5. Doelstelling was een ruimer publiek inzichten te bieden zowel inzake de mogelijkheden tot aansturing van vernieuwing vanwege een centraal bestuursniveau, in casu de Vlaamse overheid, als wat betreft de sterktes en zwaktes van de gemeenten zelf bij het uitvoeren van managementgerichte veranderingen. De studienamiddag ging tevens in op de recente onderhandelingen voor het akkoord 1999-2001
en het sectoraal akkoord 2002-2003 voor het personeel van de regionale en lokale besturen. Er kwamen verschillende sprekers aan bod, die elk vanuit hun eigen positie - de academische wereld, de centrale overheid, de lokale werkgevers en de vakbonden - een blik wierpen op de ontwikkelingen van het personeelsbeleid in de lokale besturen vandaag en in de toekomst.
25
Enkele bevindingen: De studienamiddag vertrok vanuit de bevindingen van het doctoraatsonderzoek van Trui Steen omtrent de invoering van de krachtlijnen Kelchtermans in de Vlaamse gemeenten en bood ruimte voor reactie hierop vanwege de betrokken actoren, m.n. Guido Decoster, directeur-generaal van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden, Mark Suykens, directeur VVSG en Kristien Van der Gucht van het CCOD. In een slotwoord trok prof. Annie Hondeghem enkele conclusies bij de studiedag. Zij wees ondermeer op het belang van wetenschappelijk onderzoek omtrent de lokale besturen, waarbij (het meten van) de kwaliteit van het personeelsbeleid in het bijzonder onze aandacht verdient. Ook de aansturing van de lokale besturen vormt een belangrijk discussiepunt. Er is nood aan een algemeen gemeenschappelijk kader, dat evenwel voldoende ruimte laat voor een individuele aanpak van de lokale besturen en ook zelfsturing vanwege de gemeenten aanmoedigt. Ook de plaats en toekomst van de sectorale akkoorden in dit geheel kwam uitgebreid ter sprake.
3.8.2. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen: de burger en zijn overheid Organisatoren: Instituut voor de Overheid & MVG Coördinatie: Steven Van de Walle & Jarl Kampen Datum: 31 januari 2002 (Brussel) Aantal deelnemers: 81
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Doelgroep:
26
De studiedag ’’Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen: de burger en zijn overheid’’ richtte zich vooral naar mensen met een interesse in vertrouwen in de overheid en burgerbevragingen en ook naar personen betrokken bij gebruikersbevragingen bij de overheid 6.
Doelstelling: Het Instituut voor de Overheid (K.U. Leuven) onderzoekt in opdracht van het MVG de relatie tussen de perceptie van de werking van overheidsdiensten en vertrouwen in de overheid 7. De activiteiten die tot nog toe werden ondernomen richtten zich op kwaliteit en gebruikersbevragingen bij de overheid. In de volgende fase van het onderzoek werd een algemene bevraging bij de Vlaamse bevolking georganiseerd. Op deze studiedag, georganiseerd als kleinschalig seminarie, werd de stand van zaken van het onderzoek voorgesteld. Bovendien stelde de onderzoeksgroep de vragenlijst voor die gebruikt wordt voor de burgersurvey waarin een breed spectrum van factoren die te maken hebben met overheid, politiek, administratie en maatschappij worden bevraagd.
Programma: 14u00 Opening Willy DE WEIRDT, Afdelingshoofd HRM, MVG, Voorzitter van de stuurgroep van het onderzoeksproject ’’Burgergericht besturen: kwaliteit en vertrouwen in de overheid’’ 14u05 Inleiding: het onderzoeksproject ’’Burgergericht besturen: kwaliteit en vertrouwen in de overheid’’ Geert BOUCKAERT, Directeur van het Instituut voor de Overheid 14u20 De relatie tussen de werking van overheidsdiensten en vertrouwen in de overheid Steven VAN DE WALLE, Wetenschappelijk Medewerker, Instituut voor de Overheid 14u50 Burgers en hun overheid: wat wordt gemeten in Vlaanderen, en wat leert dit ons? Burger- en gebruikersbevragingen in Vlaanderen Jarl KAMPEN, Wetenschappelijk Medewerker, Instituut voor de Overheid 15u20 Gebruikersbevragingen over de dienstverlening van de Vlaamse overheid, een evaluatie Geert BOUCKAERT 15u50 Voorstelling van de burgersurvey ’’vertrouwen in de overheid’’ Steven VAN DE WALLE en dr Jarl KAMPEN 16u40 Mogelijkheid tot discussie en stellen van vragen 17u05 Afsluiting en conclusies onder coördinatie van Willy DE WEIRDT
6. Meer informatie vindt u op: http://www.kuleuven.ac.be/io/trust 7. Voor een meer gedetailleerde omschrijving, verwijzen we naar het onderzoeksproject ’’Burgergericht besturen: kwaliteit en vertrouwen in de overheid’’.
3.8.3. Private bedrijven en de overheid: Partners in kennismanagement Organisatoren: Instituut voor de Overheid & ICMS Group Coördinatie: Annie Hondeghem Datum: 14 mei 2002 (Brussel) Aantal deelnemers: 96
Doelgroep: Managers en politieke verantwoordelijken in een overheidsorganisatie (op federaal, gewestelijk, provinciaal, lokaal niveau).
Doelstelling: Kennismanagement staat momenteel ook bij de overheid volop in de belangstelling. Zowel op het federale en het Vlaamse niveau als bij de lokale besturen worden allerlei acties ondernomen om de overheidsdiensten klaar te stomen voor de informatiemaatschappij.
, T R A I N I N G
Resultaten:
O R M I N G
9u00 Introductie door Annie HONDEGHEM (Instituut voor de Overheid) 9u15 De overheid en organisatie van haar kennis en informatie Hans WAEGE (docent SociaalWetenschappelijke Methodologie R.U. Gent, Lid van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, adviseur aan het kabinet van Minister Stevaert) 9u55 Databeheer & datamining Marc DESPONTIN (docent Beleidsinformatica V.U. Brussel, voorzitter Centrum Beleidsinformatica, voorzitter van de Hoge Raad voor de Statistiek) 11u00 Competentiemanagement & competentie-ontwikkeling Lou VAN BEIRENDONCK (Zaakvoerder Quintessence Consulting, Docent UAMS en Ehsal) 11u40 Kennis- en informatiebeheer Jan DE W INTER (Senior Consultant ICMS Group, Docent UBI) 13u30 Parallelle presentatie van 3 cases gevolgd door afsluiting Case 1: Databeheer & data-exploitatie: toepassing bij departement WVC, MVG Luc SILON, MVG, departement Welzijn, Volksgezondheid, Cultuur, afdeling Juridische Aangelegenheden, Gegevensbeheer en Informatica Case 2: Kennis- en informatieuitwisseling: beheer en uitwisseling van technische know-how gekoppeld aan ISO/UCA, toepassing bij Vanhout Geert LORET, directeur der werken Vanhout in samenwerking met ICMS Group Case 3: Competentiebeheer: toepassing bij Stad Antwerpen Ronny HOLSTERS, bestuurscoördinator Stad Antwerpen
V
De drie componenten van kennismanagement kwamen aan bod: • Databeheer & datamining: beheert en ontsluit de data beschikbaar in bestaande databases van uw administratie efficiënter. Ontdek zo trends en evoluties voor een optimale beleidsvoorbereiding. • Competentiebeheer: helpt uw overheidsdienst nieuwe uitdagingen waar te maken door het beheer en de ontwikkeling van noodzakelijke en nieuwe menselijke vaardigheden bij haar medewerkers. • Kennislogistiek: beheert uw kennis en informatie vanaf de creatie tot de ontsluiting op een meer efficiënte wijze door het opzetten van kennislogistieke processen.
Programma:
E N O P L E I D I N G
In de overheid is de drive achter kennismanagement van een andere aard dan in de privé-sector (concurrentie-overwegingen), maar daarom is kennismanagement niet minder dwingend. Het gaat er immers om dat we onze werkprocessen op een meer doelmatige en doeltreffende wijze organiseren zodat we de burger, om wie het allemaal draait, beter kunnen dienen. In overheidsorganisaties is heel wat kennis aanwezig, maar die kennis wordt niet altijd optimaal gebruikt. Kennismanagement heeft ongetwijfeld ook te maken met de cultuur in een organisatie die kennisontwikkeling en kennisdeling stimuleert of afremt.
27
3.8.4. Wervingskracht en arbeidsmarktimago in de overheid Coördinatie: Annie Hondeghem, Wouter Vandenabeele & Myriam Parys Datum: 20 juni 2000 (Leuven) Aantal deelnemers: 77
Topic: De structurele krapte op de arbeidsmarkt dwingt de overheid zich op dit vlak te positioneren. Het arbeidsmarktimago van de overheid is van cruciaal belang voor het aantrekken en houden van goed personeel. Maar hoe is het eigenlijk gesteld met dit imago, zijn er verschillen tussen verschillende organisaties? En wat willen kandidaat-werknemers eigenlijk? Op de studiedag worden de resultaten van twee onderzoeken voorgesteld waarin de wervingskracht van zowel de federale als de Vlaamse overheid werden bestudeerd. Daarnaast gebeurt er een koppeling van deze resultaten met de praktijk, zowel in binnen- als buitenland.
Doelgroep: De studiedag richtte zich tot iedereen die betrokken is bij de werving van overheidspersoneel. Ook personen die niet rechtstreeks betrokken zijn bij deze materie, konden inspiratie putten voor hun bredere HRM-beleid.
Programma: 9.45 Opening door de voorzitter Annie HONDEGHEM, Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven 10.00 Voorstelling onderzoeksresultaten ’’Wervingskracht van de federale overheid’’ Myriam PARYS, Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven 10.45 Voorstelling onderzoeksresultaten ’’Arbeidsoriëntaties en arbeidsmarktimago van de Vlaamse overheid’’ Wouter VANDENABEELE, Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven 11.30 ’’Werven’’ voor de Vlaamse overheid een nieuwe aanpak Mireille DEZIRON, Jobpunt Vlaanderen 13.15 Het Rijk als speler op de Nederlandse arbeidsmarkt Peter VAN DE PARRE, Ministerie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Nederland 14.25 Hoe werft de federale overheid talent? Cindy DEWAELE & Claudia HEREMAN, Selor 15.20 Paneldiscussie: confrontatie tussen theorie en praktijk 16.25 Conclusies
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Enkele conclusies:
28
De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek hebben aangetoond dat er wel degelijk sprake is van krapte op de arbeidsmarkt en dat deze ondanks alle berichten over een economische recessie als een zwaard van Damocles boven het HRM-beleid van overheidsdiensten hangt. Voorbeelden uit binnen- en buitenland (Nederland op kop, in België gaat deze evolutie wat langzamer) tonen echter aan dat de overheid zich steeds meer als ’the employer’ of choice’ wil profileren, om zo in te spelen op deze evolutie en voldoende geschikt personeel aan te werven. De aandacht richten op de specificiteit van de overheid lijkt in deze materie een troef te zijn.
3.8.5. Studiedagen rond de nieuwe financiële beleidsen beheerscyclus Coördinatie: Geert Bouckaert & Wouter Van Reeth 2 december 2002: Financieel Management volgens het Nieuwe Gemeentedecreet 10 december 2002: De Nieuwe Comptabiliteitswetten en de Nieuwe Budgetcyclus voor de Federale Overheid 4 februari 2003: Een Comptabiliteitsdecreet voor de Vlaamse overheid
Doelgroep: De studiedagen richtten zich tot elke gemotiveerde ambtenaar, onderzoeker of consultant, en meer in het bijzonder financiële managers en lijnmanagers: ontvangers, diensthoofden, secretarissen, schepenen van financiën, afdelingshoofden, directeurs-generaal, budgetverantwoordelijken en auditors.
Programma 2 december 2002: Financieel Management volgens het Nieuwe Gemeentedecreet:
Enkele bevindingen:
O R M I N G
, T R A I N I N G E N O P L E I D I N G
De algemene principes en doelstellingen van het financiële luik van het nieuw Gemeentedecreet werden door de sprekers niet in vraag gesteld, maar er werden wel vragen gesteld rond de concrete uitvoering van deze principes. Zo zou de creatie van nieuwe functies een sterke professionalisering van het gemeentepersoneel vereisen en een forse verhoging van de kosten betekenen, wat vooral voor de kleinere besturen een harde noot om te kraken zou vormen. De mogelijkheid om in kleinere besturen functies te cumuleren zou echter de basisprincipes van de functieverdeling ondergraven. Met betrekking tot het budgethouderschap werd vooral de aandacht gevestigd op het in de praktijk moeilijk te trekken onderscheid tussen dagelijks en niet-dagelijks beheer en op het gebrek aan een mogelijkheid tot overruling. Een centraal element in de debatten was de opsplitsing van de ontvangersfunctie. De vermenging van audittaken en controletaken voor de gemeentelijke auditor, het opheffen van de wettigheids- en regelmatigheidscontrole door de financiële beheerder, de asymmetrie met de OCMW-regeling en het gevaar voor het ondergraven van de onafhankelijkheid van de auditor werden aangehaald als de belangrijkste pijnpunten van de regeling. Minister Paul Van Grembergen sloot de studiedag af met een speech waarin hij de basisprincipes van het Nieuw Gemeentedecreet duidelijk onderschreef. De Minister benadrukte daarbij het belang van overleg met de betrokken actoren op het veld voor het creëren van een optimaal draagvlak voor de implementatie van het Nieuw Gemeentedecreet.
V
9.15 Nieuwe trends in financieel overheidsmanagement: voorstellen en vooruitzichten Geert BOUCKAERT, directeur, Instituut voor de Overheid 10:00 De hervorming nader bekeken Johan IDE, Afdelingshoofd, Administratie Binnenlandse Aangelegenheden, MVG 11:00 Een blik vanuit het buitenland A.D. BAC RA, Faculteit der Economische Wetenschappen, K.U. Brabant 11:45 De concrete invoering: sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (1) Daniël VERBEKEN, Stadsontvanger Gent 14:00 De concrete invoering: sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (2) Jan LEROY, Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten 15:00 Paneldiscussie, moderator: Geert BOUCKAERT Filip DELOS, Kabinetsmedewerker van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden Guido DECOSTER, Directeur-generaal van de Administratie Binnenlandse aangelegenheden, MVG Koen VAN DEN HEUVEL, Burgemeester van Puurs Rudi HAECK, Stadssecretaris van Genk Daniël VERBEKEN, Stadsontvanger van Gent Jan LEROY, VVSG 16:15 Slottoespraak door Minister Paul VAN GREMBERGEN, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken
Er werd stilgestaan bij de nieuwe comptabiliteitswetten en de vooruitzichten voor de invoering van de nieuwe budget- en beheerscyclus. De inhoud van deze hervormingen werd uiteengezet door ambtenaren die het voorbije jaar van nabij de totstandkoming van de hervorming hebben kunnen volgen. Daarnaast stonden academici uit binnen- en buitenland en vertegenwoordigers van de betrokken overheid, kritisch stil bij de verdere implementatie en uitdagingen ervan. Er namen 198 mensen deel aan de studiedag op 2 december, 168 op 10 december 2002.
29
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Programma 10 december 2002: De Nieuwe Comptabiliteitswetten en de Nieuwe Budgetcyclus voor de Federale Overheid
30
9:15 Nieuwe trends in financieel overheidsmanagement: voorstellen en vooruitzichten Geert BOUCKAERT, Directeur, Instituut voor de Overheid Wouter VAN REETH, onderzoeksmedewerker, Instituut voor de Overheid 10:00 De hervorming nader bekeken Fons BOON, Directeur-generaal, FOD Financiën 11:00 Een blik vanuit het buitenland Robert O. VOS, Hoofd Afdeling Controle en Financieel Management, Ministerie van Financiën Den Haag 11:45 De concrete invoering: sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (1) Paul VAN SPRUNDEL, Inspecteur-generaal, Interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën 14:00 De concrete invoering: sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (2) Pierre RION, Raadsheer, Rekenhof 15:00 Paneldiscussie, moderator: prof. dr Geert BOUCKAERT Pierre VERKAEREN, Voorzitter FOD Budget en Beheerscontrole Pierre RION, Raadsheer, Rekenhof Paul VAN SPRUNDEL, Inspecteur-generaal, Inspectie van Financiën Tom AUWERS, Hoofd Beleidsvoorbereidende Cel, FOD Personeel en Organisatie 16:15 Slottoespraak door Kris DE W ITTE, Kabinetschef van de minister van begroting, maatschappelijke integratie en sociale economie
Enkele bevindingen: Tijdens deze studiedag werd een overzicht gegeven van de belangrijkste bepalingen van de nieuwe federale comptabiliteitswetten en werd de nieuwe budgettaire beheers- en controlecyclus voorgesteld. De financiële hervormingen werden gesitueerd binnen de bredere Copernicushervorming. De nieuwe comptabiliteitswetten behouden de bestaande begrotingskalender maar voorzien in de invoering van een dubbele boekhouding, de afschaffing van niet-gesplitste kredieten (indeling in vastleggings- en vereffeningskredieten), de ontwikkeling van nieuwe aanrekeningsregels en de oprichting van een interne auditdienst. Er wordt ook een nieuwe budgettaire beheers- en controlecyclus ontwikkeld. De programmabegroting zal aangepast worden aan het nieuwe organogram en de doelstellingen zullen geherdefinieerd worden vanuit de beleidslijnen van de minister en de managementplannen. Er wordt een prestatiebeheerssysteem ingevoerd. Ook de controlecyclus wordt vernieuwd: er is een evolutie van a priori naar a posteriori controle en van externe naar interne controle. Het voorafgaand visum van het Rekenhof wordt afgeschaft en er wordt een interne auditdienst uitgebouwd. De Inspectie van Financiën zal een horizontale knipperlichtfunctie vervullen, ad hoc onderzoeken uitvoeren, het jaarverslag evalueren en onderdeel uitmaken van het auditcomité. De vraag rees of de Inspectie van Financiën ook niet een rol te vervullen heeft in het beleidsadvies en de beleidsevaluatie De belangrijkste uitdagingen bestaan erin de Copernicushervorming, de nieuwe comptabiliteitswetten en de nieuwe budgettaire cyclus af te stemmen en tot één geheel te smeden. Men dient echter te vermijden dat de plannings- en rapporteringsvereisten een nieuwe bureaucratie creëren. Er is ook nood aan een sterk methodologisch, organisatorisch, budgettair en politiek draagvlak om de hervorming te implementeren. De goede overbrugging van de overgang van a priori controle naar a posteriori controle dient ook gewaarborgd te zijn.
4. Wetenschappelijk onderzoek ’’Als je de mensen zegt waar ze heen moeten, maar er niet bij vertelt hoe ze er moeten geraken, sta je versteld van de resultaten.’’ George S. Patton
Het wetenschappelijk onderzoek van het Instituut voor de Overheid bestaat uit fundamenteel onderzoek (met onder meer doctoraatsonderzoek) en toegepast onderzoek. Het onderzoek wordt verspreid via publicaties, nationale en internationale gastcolleges of wetenschappelijke voordrachten en studiedagen. In het werkjaar 2002 is door de onderzoeksmedewerkers onder leiding van één of meerdere onderzoekscoördinatoren, naast de onderzoeksprojecten binnen het SBOV, gewerkt aan 23 projecten en dit in opdracht van onder meer DWTC, FWO en MVG. Figuur 4 toont de verhouding van de toegekende personeelsleden (in VTE) over deze diverse opdrachtgevers.
De projecten hebben betrekking op meerdere beleidsaspecten. Figuur 5 toont de verhouding verdeeld volgens VTE naar volgende hoofddomeinen: • financiën & prestaties, • organisatiemanagement, • personeel, gender & veranderingsmanagement, • beleid & ethiek, • e-government, • relatie tussen burger en samenleving & kwaliteit. Christel Vandeurzen verzorgt hierbij de administratieve organisatie en coördinatie.
Figuur 4: Procentuele verhouding toegekende personeelsleden (VTE) over diverse opdrachtgevers Europees 0,3%
Federaal 14,2%
MVG 81,8%
K.U.Leuven (doctoraat) 3,7%
Figuur 5: Procentuele verdeling van de onderzoeksprojecten naar diverse domeinen
Christel VANDEURZEN Office manager Instituut voor de Overheid
Financiën & Prestaties 33%
O N D E R Z O E K
Organisatiemanagement 23%
ICT & e-Government 4%
E T E N S C H A P P E L I J K
Personeel, gender & verandering 18%
Beleid & Ethiek 7%
W
Relatie tussen burger en samenleving & kwaliteit 15%
31
″Because other issues are more important than ethics, ethics is more important than any issue’’. Dennis F. Thompson
4.1. Doctoraatsonderzoeken 4.1.1. Naar een bestuurskundige theorie over ambtelijke ethiek: Een vergelijkend onderzoek Start: oktober 1999 Doctorandus: Jeroen Maesschalck Promotoren: Annie Hondeghem & Geert Bouckaert
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Probleemstelling:
32
Jeroen MAESSCHALCK Licentiaat Politieke Wetenschappen (Universiteit Gent) Kandidaat Wijsbegeerte (Universiteit Gent) Master of Science in Public Administration and Public Policy (London School of Economics)
De jongste jaren vonden in de meeste Westerse landen ingrijpende veranderingen plaats in de overheidssector (bijvoorbeeld vermarkting, verzelfstandiging, prestatiegerichtheid): het zogenaamde Nieuw Overheidsmanagement. Ondertussen, en gedeeltelijk uit vrees voor een negatieve impact van het Nieuw Overheidsmanagement, is ook in heel wat landen een ″integriteitsbeleid voor ambtenaren″ gelanceerd met instrumenten als ethische codes, trainingen, vertrouwenspersonen, etc. In de literatuur betreffende ambtelijke ethiek heerst de algemene, doch weinig empirisch onderbouwde, veronderstelling dat deze innovaties en de organisatieprocessen in het algemeen een belangrijke impact hebben op de waarden en normen van ambtenaren enerzijds en op de integriteit van hun gedrag anderzijds.
Doelstelling: Dit onderzoek wil de feitelijke impact van deze hervormingen en van organisationele factoren in het algemeen op de ambtelijke ethiek nagaan.
Aanpak: Het onderzoeksproject is gebaseerd op onderstaand model. Dit model en de
operationalisering van elk van de componenten is gebaseerd op de literatuur inzake organisatietheorie (vnl. rond organisatieklimaat en -cultuur) en inzake organisatie-ethiek (onder meer rond ethische besluitvorming). De vier centrale ’’variabelen’’ (in werkelijkheid zijn het ’’sets van variabelen’’) zijn ’’organisatieprocessen’’, ’’ethisch klimaat’’, ’’ethische besluitvorming’’ en ’’onethisch gedrag’’. De ’’omgeving buiten de organisatie’’ (bijvoorbeeld cultuur van het land) en ’’individuele variabelen’’ (bijvoorbeeld geslacht of opleidingsniveau) fungeren als sets van controlevariabelen. We gaan kort in op de vier centrale variabelen. Met ″organisatieprocessen″ verwijzen we naar alle systematische praktijken en procedures in een organisatie die een invloed hebben op ambtelijke integriteit. Zoals hoger vermeld gaat het dan over instrumenten van het Nieuw Overheidsmanagement en van het integriteitsbeleid, maar uiteraard ook over andere organisationele factoren, zoals het (voorbeeld)gedrag van het management of de structuur van de organisatie. Het ’’ethisch klimaat’’ is de, door de medewerkers gedeelde, perceptie van wat van hen verwacht wordt in ethische aangelegenheden. Voor de conceptualisering hiervan wordt gebruik gemaakt van een typologie die is ontwikkeld door Victor en Cullen. De variabele ’’ethische besluitvorming’’ verwijst naar de manier waarop ambtenaren in hun dagelijkse praktijk omgaan met ethische dilemma’s: welke beslissingen ze nemen en op welke gronden. Hiervoor wordt een typologie gebruikt van ethische criteria. De variabele wordt gemeten a.d.h.v. hypothetische ethische dilemma’s in een enquête en op basis van echte dilemma’s zoals
vastgesteld in interviews. De variabele ″onethisch gedrag″ tenslotte, verwijst naar de aanwezigheid van een aantal vormen (ook gevat in een typologie) van manifest onethisch gedrag, die nagegaan worden in de enquête. Uit de bestuurswetenschappelijke literatuur werd een set van proposities (een theorie) gedistilleerd inzake de relatie tussen deze vier centrale factoren van het basismodel. Deze theorie wordt empirisch getest door een vergelijkend onderzoek in drie inspectiediensten in de Vlaamse en de federale overheid. Deze zijn zo geselecteerd dat ze onderling verschillen inzake ″organisatieprocessen’’. Aldus kunnen, volgens de logica van comparatief onderzoek, de proposities worden getest dat veranderingen in de organisatieprocessen een significante en welomschreven impact hebben op het ethisch klimaat, de ethische besluitvorming en het onethisch gedrag. De dataverzameling gebeurt in drie complementaire en grotendeels gelijktijdig uitgevoerde deelonderzoeken in de drie organisaties. Vooreerst wordt de onafhankelijke variabele (’’organisatieprocessen’’) in elke organisatie beschreven met behulp van documentanalyse en een beperkt aantal gerichte interviews. Het tweede deel is kwantitatief en meet ″ethisch klimaat″, ″ethische besluitvorming″ en ″onethisch gedrag″ middels een enquête die verspreid wordt onder alle controleurs en inspecteurs in de drie inspectiediensten. Het derde deel is kwalitatief en meet alle variabelen m.b.v. een beperkt aantal diepte-interviews in telkens twee buitendiensten van elk van de drie inspectiediensten. De bedoeling van dit kwalitatief onderzoek is vooral om een beter inzicht te krijgen in de ″causale mechanismen″ die aan het werk zijn tussen de variabelen.
Gerealiseerde taken 2002: Het empirisch onderzoek in de drie organisaties werd uitgevoerd en afgerond in december 2002.
Valorisatie 2002: • Maesschalck Jeroen (2002). Het instrumentarium voor een integriteitsbeleid in de federale en Vlaamse overheid. VTOM. 7 (1), pp. 12-21. • Maesschalck Jeroen & Bovy Stijn (2002). Een integere lokale administratie. Tijdschrift voor de Vlaamse Gemeentesecretaris, 2, pp. 4-14. • Maesschalck Jeroen (2002). The impact of New Public Management reforms on public servants’ ethics: towards a conceptual framework. Paper gepresenteerd op the conferentie van de American Society for Public Administration, Phoenix AZ, US, maart 2002 en op de conferentie van het International Public Management Network, Siena, Italië, juni 2002.
Planning 2003: In 2003 worden de data geanalyseerd en worden de resultaten gerapporteerd in het proefschrift.
W E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
33
’’Het laatste wat de vis ontdekt is het water waarin hij zwemt.’’
4.1.2. Normatieve modellen gehanteerd door Rekenkamers bij performance audits Start: februari 2002 Doctorandus: Vital Put Promotor: Geert Bouckaert
Fundering: Rekenkamers zijn (grond)wettelijke instellingen, veelal verbonden met een parlement, die de financiële transparantie, de wettigheid en de effectiviteit en efficiëntie van overheidsoptreden beoordelen en daartoe respectievelijk financiële audits, wettigheidsonderzoeken en performance audits uitvoeren. Performance audits kunnen rechtstreeks betrekking hebben op effectiviteit en efficiëntie of op voorwaarden daartoe (waaronder een goed management) of op verantwoordingsinformatie over effectiviteit en efficiëntie.
Doelstelling:
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Rekenkamers vertrekken bij performance audits van (dikwijls impliciete) normatieve opvattingen over hoe een overheid idealiter dient te functioneren. Het onderzoek heeft tot doel deze assumpties te expliciteren en classificeren en vervolgens hypothesen te formuleren die verklaren waarom zij met deze denkkaders werken.
34
Vital PUT Licentiaat Criminologische Wetenschappen (K.U.Leuven, 1986) Aanvullende studies bestuurskunde en overheidsmanagement (VUB, 1998)
Methodologie: Case-study bij drie Rekenkamers. Er wordt een kwalitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd op auditrapporten en andere documenten (handleidingen, jaarverslagen...) van Rekenkamers. Op basis van deze documenten en literatuuronderzoek zullen hypothesen worden geformuleerd. Om de verzamelde informatie te vervolledigen en te valideren worden interviews gebruikt.
Landen: Nederland, Verenigd Koninkrijk, Zweden.
Gerealiseerde taken 2002: Voor 2 van de 3 te onderzoeken rekenkamers werd een uitgebreide database opgebouwd. Een methodiek voor analyse werd uitgewerkt.
Planning 2003: Nadat de database vervolledigd is, zal gestart worden met de analyse. Tegen eind 2003 zullen vermoedelijk reeds de eerste onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Tsze-kung asked about government. The Master said, ″The requisites of government are that there be sufficiency of food, sufficiency of military equipment, and the confidence of the people in their ruler.″ (Confucius, The analects, XII, 7)
4.1.3. Perceptions of Administrative Performance: The Key to Trust in Government? Start: december 2002 Doctorandus: Steven Van de Walle Promotoren: Geert Bouckaert & Bart Maddens
Fundering: Beleidsmakers, journalisten, academici en gewone burgers relateren het vertrouwen in de overheid vaak aan de werking van de overheidsadministratie. Hierbij wordt gemakkelijkshalve verondersteld dat deze administratie slecht werkt, en dat de beeldvorming van de administratie bij de burger derhalve zeer negatief is. Met dit doctoraatsonderzoek wensen we twee aspecten in deze redenering aan verder onderzoek te onderwerpen: 1. Welk beeld heeft de burger van de overheidsadministratie? 2. Welke zijn de voorwaarden en processen die bepalen of en hoe de perceptie van de werking van de overheidsadministratie een invloed heeft op het vertrouwen in de overheid?
de administratie kan worden verklaard, onder andere door gebruik te maken van theorievorming rond stereotype beelden. Om de band tussen vertrouwen in de overheid en de beeldvorming over de administratie bij de burger te onderzoeken zullen we ook trachten na te gaan welke plaats de administratie precies inneemt in het heersende concept ’’overheid’’. Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het onderzoeksproject ’’Burgergericht Besturen: kwaliteit en vertrouwen in de overheid’’.
Gerealiseerde taken 2002: In 2002 werden 1.250 burgers ondervraagd en stuurden 2.100 personen een vragenlijst terug. Meer informatie vindt u bij de beschrijving van het onderzoeksproject of op de website: www.kuleuven.ac.be/io/trust.
Planning 2003: In 2003 zullen de verzamelde enquêtegegevens worden geanalyseerd en worden voorgesteld op een studiedag.
Methodologie: Het onderzoek baseert zich in grote mate op data verzameld door middel van de survey ’’Werken aan de Overheid’’, afgenomen door het Instituut voor de Overheid bij meer dan 3000 Vlamingen door middel van interviews en postenquêtes. Daarnaast neemt de theoretische component een belangrijke plaats in. Meer bepaald zal worden nagegaan hoe het beeld dat de burger heeft van
W E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
Steven VAN DE WALLE Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) EMPA (K.U.Leuven & Budapest University of Economic Science and Public Administration)
35
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
’’Naarmate de informatie-inhoud van de begroting, boekhouding en audits minder op elkaar aansluiten, zal het gebruik ervan voor beleids- en beheersdoeleinden suboptimaal blijven. Het beste wat in dergelijke situatie dan kan verwacht worden, is het rethorisch-politiek gebruik van nieuwe methoden en technieken.’’ Wouter Van Reeth, 1997
36
Wouter VAN REETH Licentiaat Toegepaste Economische Wetenschappen (K.U.Leuven & University College Galway, Ierland) Gegradueerde in de Fiscale Wetenschappen (Fiscale Hogeschool Brussel) Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven)
4.1.4. ’’The Bearable Lightness of Budgeting’’: the uneven implementation of performance-oriented budget reform across agencies Start: oktober 1997 Verdedigd op: 30 april 2002 Doctorandus: Wouter Van Reeth Promotor: Geert Bouckaert
Fundering:
Doelstelling: Doel van het onderzoek is de ontwikkeling van een theoretisch gefundeerde verklaring van de ongelijke invoering van innovaties in begrotingssystemen doorheen administraties. Vanuit die verklaring kunnen suggesties en aanbevelingen worden geformuleerd voor beleidsverantwoordelijken en overheidsmanagers die dergelijke hervormingen trachten aan te sturen.
In ’’The Bearable Lightness of Budgeting’’ wordt stilgestaan bij een actueel thema: het invoeren van meer resultaatgericht financieel management bij de overheid. Actueel, en toch ook al vele Methodologie: decennia aan de gang. Doorheen de tweede helft ste van de 20 eeuw zien we bij overheidsorganiHet MVG startte in 1992 een initiatief saties in zowat alle landen van de OESO ’’Doelmatigheidsanalyse’’, met als doel veranderingsprocessen en moderniseringsinitiaprestatiebegrotingen op te stellen. Na enkele tieven opduiken die tot doel hebben het generaties pilootprojecten (’’proeftuinen’’), en financieel management meer resultaatgericht te een begin van regeringswijde toepassing in 1997 maken. Begrotingen dienen zich niet langer te en 1998, verdween het initiatief van de formele beperken tot opsommingen van hoeveel geld er politieke agenda. Sommige administraties en wordt uitgegeven aan personeel, huur van afdelingen internaliseerden elementen van dit gebouwen, subsidies, ... (de zogenaamde veranderingsproces. Bij anderen kwam het ’’inputbegrotingen’’ of ’’line-item budgets’’). Ze moeilijker van de grond of stierf het een stille dienen beleidsverantwoordelijken en beheerders dood. Dit fenomeen vormde de inspiratiebron van publieke organisaties eveneens te informeren voor het doctoraatsonderzoek, dat trachtte na te wat openbare besturen met dit geld moeten gaan wat de succes- en faalfactoren zijn voor het presteren en welke maatschappelijke resultaten er duurzaam invoeren van dergelijke beleids- en met deze uitgaven moeten worden bereikt beheersinstrumenten. (resultaatgerichte begrotingen of ’’performance Dit gebeurde via een kwalitatieve oriented budgets’’). In privé-bedrijven worden onderzoeksmethode waarbij twee gevalstudies beslissingen over wat organisaties moeten (veranderingsprocessen) werden onderzocht: de presteren tegen welke kostprijs in feite bepaald ’’Government Performance and Results Act’’ bij via het marktmechanisme (de ’’wet van vraag en de Amerikaanse federale overheid en het project aanbod’’). Defensie, gezondheidszorg, ’’Doelmatigheidsanalyse en Prestatiebegroting’’ milieubeheer, voedselveiligheid, onderwijs, bij de Vlaamse overheid. Daarbij worden twee cultuurbeleid of verkeer behoren tot het publieke theorieën vergeleken op hun verklarende kracht domein, dat in plaats van het marktmechanisme ten aanzien van het bestudeerde fenomeen: een budgetmechanisme gebruikt. Voor de Figuur 6: Trajecten voor budgettaire innovaties modernisering en de verbetering van de werking van de overheid is een performant begrotingsmechanisme, dat aangeeft welke prestaties en resultaten mogen worden verwacht in ruil voor toegekende budgetten, dan ook cruciaal.
agency theorie en structuratietheorie. De conclusie van het onderzoek mondt uit in een reeks factoren die de kans op een duurzame implementatie van een resultaatgericht financieel veranderingsproces beïnvloeden. Als dusdanig zijn de onderzoeksresultaten bruikbaar als leidraad bij de aansturing van dergelijke veranderingsprocessen. In het kader van dit ICM fellowship verbleef Wouter Van Reeth gedurende één jaar in de Verenigde Staten, waar hij samenwerkte met Irene Rubin van de Northern Illinois University in DeKalb, IL.
Landen: Verenigde Staten, België (Vlaanderen).
Valorisatie 2002: • Het doctoraal proefschrift werd neergelegd bij de Faculteit Sociale Wetenschappen op 5 maart en met succes verdedigd op 29 april 2002, • Papers op internationale congressen (European Group of Public Administration, Potsdam, september 2002; Association of Budgeting and Financial Management, Kansas City, oktober 2002), • Uitbreiding & actualisering trainingsaanbod ’’financieel overheidsmanagement’’, • Ontwikkeling onderzoeksagenda voor het spoor ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’ ontwikkeld voor het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, • Advies bij het Voorontwerp van Comptabiliteitsdecreet (november 2002), • Studiedagen te Brussel: - Financieel Management volgens het Nieuwe Gemeentedecreet, 2 december 2002, - Nieuwe Federale Comptabiliteitswet en een Nieuwe Budgettaire Cyclus, 10 december 2002.
Resultaten & aanbevelingen: Het onderzoek resulteerde in een analytisch raamwerk dat een kwalitatieve beschrijving toelaat van evoluties en moderniseringen van budgetsystemen. Deze moderniseringen werden beschreven door aan te geven welke functies zij vervullen, welke budgettaire formattering daarbij wordt gehanteerd, en via welke begrotingsprocedures de besluitvorming verloopt. Het verklarend onderzoek leidde tot 4 groepen van factoren, op basis waarvan kan worden verklaard waarom sommige overheidsorganisaties er beter of minder goed in slagen om een meer resultaatgerichte begrotingssysteem in te voeren. Deze factoren houden verband met (1) de kwaliteit van het hervormingsvoorstel zelf; (2) de kenmerken van de invoeringsstrategie; (3) de bereidheid van dominante politieke en administratieve actoren om de hervorming te steunen; (4) de structurele capaciteit van de organisatie om de hervorming te absorberen. Vooral de mate waarin de modernisering zinvol lijkt voor de administratieve en politieke elite, en hun macht en legitimiteit ondersteunt, blijkt van belang voor de mate waarin nieuwe budgetmethoden ook daadwerkelijk worden gebruikt. Anthony Giddens’ ’structuratietheorie’ bleek dan ook een nuttig theoretisch raamwerk te vormen bij dit verklarend onderzoek. De aanbevelingen voor beheerders en beleidsverantwoordelijken, liggen in het verlengde van de verklarende factoren die door het onderzoek werden geformuleerd.
W E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
37
’’With fewer fires to put out, decision-makers will be able to spend more time on matters that are not urgent but important.’’
4.1.5. Veranderingen in de Vlaamse centrale-lokale relaties: op weg naar partnerschap? Een kwalitatieve studie van de totstandkoming en uitvoering van sociale impulsfondsen Start: oktober 1998 Doctorandus: Ellen Wayenberg Promotor: Rudolf Maes
Valorisatie 2002:
Zowel de huidige als vorige Vlaamse regering hebben zich uitdrukkelijk geëngageerd om de lokale besturen (gemeenten en OCMW’s) als partners te bejegenen. Dat engagement tot partnerschap vloeide voort uit de onvrede van de lokale besturen omtrent hun relatie met de Vlaamse overheid en werd op een expliciete wijze verwoord in het zogenaamde ’’Pact’’. (1999) Intussen is er met o.a. een nieuw gemeentefonds en -decreet recent al wel heel wat veranderd voor de lokale besturen. Maar is er ook echt iets veranderd in hun relatie tot de Vlaamse overheid? En zo ja, waarin liggen dan precies de verschillen met de vroegere interbestuurlijke verhoudingen?
• Wayenberg Ellen (2002). Het convenant als ’’good governance’’-instrument? VIOM studiedag convenant, pp. 19-30. • Wayenberg Ellen & Steen Trui (2002). The impact of the Flemish social welfare covenant on local governance in Leuven, Developing local governance networks in Europe, pp. 137-152. • Van Dooren Wouter, Verschuere Bram, Voets Joris & Wayenberg Ellen (2002). Flanders’ central-local relations in (r-)evolution: local capacity building as an objective of intergovernmental relations’’, EGPA 2002. • Bouckaert Geert, van Dooren Wouter, Verschuere Bram, Voets Joris & Wayenberg Ellen (2002). Trajectories for modernizing local governance - revisiting the Flanders case. Public Management Review, 4 (3), pp. 309-342. • Wayenberg Ellen (2003). Het Vlaamse interbestuurlijke convenant: een reflectie vanuit de beleidstheorie en -praktijk. Terzake.
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Met het doctoraatsonderzoek wordt beoogd om inzicht te verwerven in de dynamiek van de Vlaamse centrale-lokale relaties. Daartoe is een analysemodel ontwikkeld dat werd toegepast op de interbestuurlijke beleidsvoering rond de opeenvolgende zogenaamde ’’sociale impulsfondsen’’ (VFIA / VFIK / SIF).
E U V E N
K . U. L
38
Het empirisch onderzoek bij de Vlaamse overheid en een achttal lokale besturen (gemeenten en OCMW’s) werd uitgevoerd.
Probleemstelling:
Doelstelling & aanpak:
Ellen WAYENBERG Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Gerealiseerde taken 2002:
Planning 2003: Finalisering van het doctoraat.
’’On the one hand, there seems to be a widespread belief, derived from a variety of theoretical traditions, that agentification can unleash performance improvements. On the other hand, systematic evidence for some of the hypothetical benefits is very patchy. Furthermore, the diversity of actual practices in different countries has been so great that there must sometimes be considerable doubt as to whether the basic requirements for successful performance management are being met.’’ Pollitt, Bathgate, Caultield, Smullen & Talbot
4.1.6. Verzelfstandiging bij lokale besturen in Vlaanderen Doctorandus: Yves Plees Promotor: Rudolf Maes
Doelstelling: Algemene doelstelling van dit fundamenteel onderzoek is het verbeteren van het kader voor dienstverlening door lokale besturen. Er wordt nagegaan welke de redenen zijn waarom gemeentebesturen naast de klassieke gemeentelijke organisatie bepaalde diensten verzelfstandigen. Het onderzoek heeft geen betrekking op vormen van verzelfstandiging waarbij meerdere gemeenten zijn betrokken doch voornamelijk op de gemeentebedrijven, de door het cultuurpact beheerste beheersvormen en de gemeentelijke VZW’s.
Methodologie: Literatuuronderzoek, survey, interview.
Gerealiseerde taken 2002: Literatuuronderzoek.
4.1.7. Verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties Start: januari 1998 Verdedigd op: 20 december 2002 Doctorandus: Koen Verhoest Promotor: Geert Bouckaert
Fundering:
Doelstelling:
O N D E R Z O E K
Dit exploratief onderzoek heeft tot doel om deze assumpties theoretisch te expliciteren, ze als hypothesen te formuleren, en de hypothesen aan een eerste toetsing te onderwerpen. Het onderzoek is als dusdanig een eerste belangrijke stap in een ruimer lange termijn onderzoeksprogramma naar verzelfstandiging en sturing. Het onderzoeksveld is de sturing van de Vlaamse regering t.a.v. de Vlaamse Openbare Instellingen in de periode 1992-1999. Een grondige analyse van dit onderzoeksveld gaat na in hoeverre de Vlaamse regering in de beschouwde periode deze sturing heroriënteerde naar resultaatsturing en marktsturing, en welke veronderstellingen ze daarbij hanteerde. Deze heroriëntatie blijkt ondanks een sterkere NPM-retoriek in de periode
E T E N S C H A P P E L I J K
Sedert de tweede helft van de jaren tachtig wijzigt in verschillende OESO-landen de manier waarop overheden hun uitvoerende overheidsorganisaties sturen. De uitvoerende organisaties worden enerzijds steeds minder gestuurd via de traditionele beheersregels inzake het gebruik van inputs (bijv. financiën, personeel) en inzake het structureren van uitvoeringsprocessen. Ze worden met andere woorden ’’verzelfstandigd’’ door het krijgen van onder meer meer autonomie inzake beheer. Anderzijds worden deze organisaties in toenemende mate resultaatgericht gestuurd op basis van onder meer beheersovereenkomsten en de koppeling van de bekostiging aan resultaten. In bepaalde gevallen laat de opdrachtgevende overheid gedeeltelijk de sturing van de verzelfstandigde organisaties over aan de ’’markt’’, bijvoorbeeld door de creatie van markten waarop de betrokken organisaties in competitie staan met andere publieke en private organisaties. Ook in België en Vlaanderen is er een tendens om uitvoerende overheidsorganisaties steeds minder op inputs en processen, maar meer op resultaten en via
marktwerking te sturen. Voorstanders van deze hervormingen veronderstellen dat een dergelijke verschuiving van inputsturing naar resultaatsturing, bekostigingsprikkels en competitie als dominante sturingsmechanismen de resultaten van de uitvoerende overheidsorganisatie zal verbeteren in termen van efficiëntie, effectiviteit en kwaliteit. Dergelijke veronderstellingen vinden hun normatieve onderbouwing in de praktijktheorieën van het New Public Management (NPM). Echter, deze en bijhorende veronderstellingen zijn onvoldoende in hun samenhang getest in het bestaande empirische onderzoek. W
Koen VERHOEST Licentiaat Politieke Wetenschappen (Universiteit Gent) GAS Economische Wetenschappen (K.U.Leuven) EMPA (K.U.Leuven & Hochschule für Verwaltungswissenschaften Speyer) Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven)
De centrale onderzoeksvraag betreft de factoren die bepalen of en op welke manier lokale besturen diensten verzelfstandigen en welke de daarbij relevante contextuele en structurele variabelen zijn. Tevens wordt de onderzoeksvraag geplaatst binnen de bestuurskundige theorievorming met betrekking tot een democratisch gelegitimeerde en doelmatige gemeentelijke bestuursorganisatie.
39
1992-1999 slechts in relatief beperkte mate en op een eerder ad hoc wijze plaats gevonden te hebben.
Methodologie: Binnen dit onderzoeksveld wordt vervolgens één Vlaamse Openbare Instelling als zgn. ’’critical case’’ geselecteerd. Het initieel ontwikkelde agentschapstheoretische model wordt vanuit de confrontatie met de empirie naderhand aangevuld met drie andere theoretische modellen over de relatie van vertrouwen, sturing en resultaatsverwezenlijking. De diepgaande casestudy resulteert in een complex model, waarbij indicaties voor een ruimere geldigheid van het model worden gevonden door onder meer bijkomende beperkte onderzoeken bij drie andere Vlaamse Openbare Instellingen.
Samenvatting resultaten: Het onderzoek toont onder meer aan dat uitvoerende overheidsorganisaties enkel onder welbepaalde omstandigheden tot resultaatsverhogend gedrag worden gemotiveerd door het verlenen van beheersautonomie, gecombineerd met meer resultaatsturing, bekostigingsprikkels en competitie door andere aanbieders. De drang tot vertrouwensopbouw van de uitvoerende overheidsorganisatie t.a.v. haar gebruikers, maar vooral t.a.v. haar politieke principalen (m.n. de ministers, de regering en het parlement), in respons van bepaalde legitimiteitsbedreigende factoren in de omgeving, vormt echter een tweede, meer fundamentele, motivatie tot resultaatsverhogend gedrag. Het onderzoek suggereert enerzijds een aantal verfijningen voor een resultaat- en marktgerichte sturing vanwege de centrale overheid t.a.v. de uitvoerende overheidsorganisaties. Anderzijds worden nieuwe wijzen van sturing t.a.v. uitvoerende overheidsorganisaties aangegeven, gebaseerd op het gericht prikkelen van hun legitimiteitsbehoefte.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Valorisatie 2002:
40
Het doctoraal proefschrift werd met succes verdedigd op 20 december 2002. Op basis van dit en ander onderzoek: • adviseerde Koen Verhoest schriftelijk het Vlaamse ontwerp kaderdecreet ’’Bestuurlijk Beleid’’, • sprak hij onder meer op het VVBB-VB Congres in Tilburg over ″ZBO’s, parastatalen en legitimiteit″ en op de VVBB-studiedag ’’Prestatieafspraken binnen de overheid’’, • wordt een handboek met regels voor contractmanagement voorbereid.
’’I never have found the perfect quote. At best I have been able to find a string of quotations which merely circle the ineffible idea I seek to express.’’ Caldwell O’Keefe
4.2. Onderzoeksprojecten Instituut voor de Overheid 4.2.1. Beheersovereenkomsten binnen de culturele sector Duurtijd: 6 maanden: januari 2002 - juni 2002 Wetenschappelijk medewerker: Joris Voets Projectleiding: Koen Verhoest Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: MVG
Doelstelling:
E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
Joris VOETS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) & EMPA (K.U.Leuven)
Voor het onderzoeksopzet en tijdens het onderzoeksverloop zelf werd gebruik gemaakt van literatuur over beheersovereenkomsten, de contractcyclus en monitoring, alsook van de bestaande expertise hieromtrent aanwezig op het Instituut. Voorts leverde het doctoraatsonderzoek van Koen Verhoest omtrent verzelfstandigde overheidsorganisaties een waardevolle bijdrage. Het onderzoek ging meer bepaald van start met een algemene analyse (eerste luik) van (1) bestaande (studies over) beheersovereenkomsten, zoals de studie van het Rekenhof (Rekenhof, 2001), (2) convenanten in sectoren zoals welzijn en gezondheid, en (3) andere soorten van beheersovereenkomsten die reeds verzameld werden in het kader van ander onderzoek alsook van algemene literatuur rond contractmanagement in de profit-sector, met bijzondere aandacht voor evaluatietechnieken, indicatoren en performantiemaatstaven en resultaatmeting. Er werd tevens onderzocht wat er zich op het algemeen vlak enerzijds en in gelijkaardige sectoren anderzijds in het buitenland afspeelt. Op dit vlak was er reeds werk verricht door het Instituut (OECD, 1999). Uit deze algemene inventaris (nationaal en internationaal) werden de voor cultuur relevante elementen gedistilleerd. Dit resulteerde in een eerste tussentijdse rapportage. Naast deze algemene analyse werd een sectorspecifieke analyse (tweede luik) uitgevoerd op basis van de reeds gemaakte inventaris van beheersovereenkomsten binnen de door de overheid gesubsidieerde cultuursectoren, verzameld door de Cel voor Cultuurbeleid van de administratie Cultuur. Dit resulteerde in een tweede tussentijdse rapportage. Op basis van de resultaten uit het eerste en tweede luik werd vervolgens een algemene sturingsvisie uitgewerkt (derde luik), in de lijn van Beter Bestuurlijk Beleid, met aanbevelingen op korte(re) en lange(re) termijn. Ook werden enkele (aanzetten tot) sjablonen uitgewerkt. De onderzoeksresultaten van het derde luik werden gebundeld in het eindrapport.
W
Deze opdracht kaderde in het streven van de overheid naar een meer transparante regelgeving en een beter gebruik van (beheers-) overeenkomsten. Binnen de gesubsidieerde cultuurdomeinen hanteert de overheid momenteel diverse vormen van overeenkomsten met organisaties en instellingen om bepaalde onderdelen van het cultuurbeleid mee uit te voeren of te ondersteunen. Situatie en opdracht verschillen telkens, en zo ook de overeenkomsten. Toch zijn er ook gelijkenissen: overeenkomsten die eenzelfde vorm van samenwerking beogen, of eenzelfde type van financiering inhouden, en die bijgevolg een aantal gelijkaardige componenten bevatten, enz. Initieel was dit onderzoek erop gericht om voor deze te categoriseren gelijkenissen, één of meerdere sjabloonovereenkomsten op te stellen om de Vlaamse overheid in staat te stellen te werken met meer eenvormige beheersovereenkomsten, in functie van eenduidigheid en een betere dienstverlening. Doorheen het onderzoek werd het onderzoeksopzet echter in overleg met de stuurgroep verruimd naar een meer integrale aanpak van het sturingsvraagstuk. Zo kwam de focus bijvoorbeeld te liggen op de diverse cycli, de randvoorwaarden en de regelgeving. Dit onderzoek heeft, op basis van bestaande (expertise aangaande) beheersovereenkomsten, een integrale aanpak voorgesteld om het instrument beheersovereenkomsten (en overeenkomsten in het algemeen) in de toekomst in de culturele sector op een vereenvoudigde en performantere wijze te kunnen gebruiken.
Methodologie:
41
Gerealiseerde taken 2002: De opgestelde methodologie werd uitgevoerd zoals vooropgesteld en werd regelmatig getoetst aan de stuurgroep. Zoals gezegd omvatte dit onder andere het formuleren van een algemene sturingsvisie en van aanbevelingen omtrent werken met beheersovereenkomsten, alsook enkele sjablonen van overeenkomsten. Doorheen het onderzoek waren er voorts interviews met betrokkenen (actoren uit administratie, kabinet, sector). Het onderzoek omvatte twee tussentijdse rapportages en een eindrapport, dat voorgesteld werd aan de culturele sector.
Valorisatie 2002: De resultaten werden in een eindrapport gebundeld en dit werd op vraag van de opdrachtgever voorgesteld aan de culturele sector (op vrijdag 27 september 2002). Voorts droeg dit onderzoek ook bij tot de inhoud van de vormingscyclus ’’contractmanagement’’.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Resultaten:
42
Vertrekkend vanuit meer operationele vragen heeft het onderzoek, in een verruimd perspectief, een globaal kader uitgewerkt om het werken met (beheers)overeenkomsten in de culturele sector te verbeteren. Binnen dit kader zijn verschillende mogelijkheden uitgewerkt (de sturingsvariant en de autonomievariant). In dit kader werden voorts aanbevelingen voor de Vlaamse overheid geformuleerd, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn. Deze aanbevelingen hebben meer bepaald betrekking op (1) de inhoud van (beheers)overeenkomsten, (2) de randvoorwaarden voor het werken met overeenkomsten, en (3) op de afstemming van regelgeving. Voorts werden enkele (aanzetten tot) sjablonen geconstrueerd. Centraal staat de vaststelling dat het werken met (beheers)overeenkomsten niet louter een kwestie is van het beantwoorden van een aantal operationele vragen maar een breed kader vereist waarin dit instrument gehanteerd wordt. De aanbevelingen zijn daarop gericht.
″Where state or nation X is today, we hope to be tomorrow; their present is meant to become our future.″ Richard Rose
4.2.2. Beleidsoverdracht: Systematisch leren uit buitenlandse ervaringen Duurtijd: 15 maanden: oktober 2001 - december 2002 Wetenschappelijk medewerkers: Dieter Hoet (tot 9/2002) & Pedro Facon (vanaf 1/10/2002) Coördinatie: Marleen Brans Financiering: DWTC
Doelstelling: Dit onderzoeksproject heeft als doel de capaciteit voor endogeen leren, meer bepaald het trekken van lessen uit buitenlandse beleidservaringen, op het niveau van de Belgische federale administratie te versterken. Endogeen leren kan input krijgen van de systematische ex post evaluatie van gevoerd beleid. Steeds meer, echter, trekken actoren die betrokken zijn bij beleidsvoorbereiding ook lessen uit het beleid gevoerd in andere landen (’’policy transfer’’; ’’lesson-drawing’’), met de bedoeling de kwaliteit van de eigen beleidsvoering te verhogen en om te innoveren. Deze vorm van beleidsleren dient dus als input voor de beleidsvoorbereiding in het algemeen en de ex ante evaluatie van beleidsalternatieven in het bijzonder. Dit onderzoeksproject focust op een viertal centrale onderzoeksvragen. 1. Wie leert? Wie zijn de actoren die feitelijk lessen trekken? 2. Wat wordt er geleerd? Wat is het voorwerp van het trekken van lessen? 3. In welke mate wordt er geleerd? 4. Hoe wordt er geleerd? Hoe kan het leerproces bestuurs- en beleidsmatig gekarakteriseerd worden?
In 2003 zal een DWTC-publicatie verschijnen met opname van de onderzoeksresultaten. Daarnaast zal, met het oog op het maximaliseren van de verspreiding van de resultaten, een studiedag plaatsvinden op 15 mei 2003 met als onderwerp ’’beleidsvoorbereiding, beleidsoverdracht en beleidsevaluatie’’. Meer concreet zullen de bevindingen en aanbevelingen van de volgende drie onderzoeken worden gepresenteerd: beleidsvoorbereiding (Instituut voor de Overheid), beleidsoverdracht (Instituut voor de Overheid) en beleidsevaluatie (UCL).
Bevindingen: Algemeen kan gesteld worden dat er in de praktijk inderdaad aan beleidsoverdracht wordt gedaan op het niveau van de Belgische federale overheid. Daartegenover staat het feit dat het gebruiken van ’internationale beleidsprospectie’ nog niet is verankerd in het beleidsvoorbereidingsproces, en het trekken van beleidslessen bovendien vaak op een weinig gesystematiseerde wijze gebeurt. In een poging om deze verankering en systematisering te stimuleren, presenteert het onderzoek onder meer een ’handleiding voor beleidsoverdragers’.
O N D E R Z O E K
Bij dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een theoretische, een positieve en een normatieve analyse. De theoretische analyse bestaat uit een grondige studie van de conceptuele en theoretische kennisaccumulatie omtrent beleidsoverdracht die reeds heeft plaats gevonden. De positieve analyse omvat een onderzoek van het trekken van lessen voor beleidsoverdracht in de Belgische federale overheid aan de hand van een tiental gevalstudies. De normatieve analyse richt zich op het versterken van de capaciteit van de Belgische federale overheid om lessen te trekken uit de buitenlandse ervaringen.
Planning 2003:
E T E N S C H A P P E L I J K
Pedro FACON: Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Methodologie:
In 2002 werd het onderzoeksproject afgewerkt. Concreet houdt dit in dat er een eindverslag werd opgesteld, waarin de voornaamste theoretische, empirische en normatieve bevindingen werden neergeschreven.
W
Dieter HOET Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Gerealiseerde taken 2002:
43
Sofie CROMBOOM Licentiaat Geschiedenis (VUB) & Master European Integration and Development (VUB)
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
″Op het moment dat de emancipatie van de vrouw in de Westerse landen door velen als een ’’mission accomplished’’fenomeen wordt beschouwd, is het blijvend onderzoeken en in de aandacht brengen van structurele ongelijkheden tussen man en vrouw de enige optie om de emancipatie-waakvlam brandend te houden.″
44
Pedro FACON Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven).
4.2.3. Beleidswetenschap en vrouwenstudies: Internationaal vergelijkend onderzoek Duurtijd: 15 maanden: oktober 2001 - december 2002 Wetenschappelijk medewerkers: Sofie Cromboom (11/2001-6/2002) & Pedro Facon (vanaf 7/2002) Coördinatie: Annie Hondeghem Financiering: FWO
Doelstelling: Vele West-Europese landen hebben de laatste jaren de mond vol van ’’gender mainstreaming’’, een beleidsstrategie die sinds de UNO-wereldvrouwenconferentie te Peking in 1995 door verschillende internationale organisaties gepromoot wordt. De Raad van Europa definieert ‘gender mainstreaming’ als ’’the (re)organization, improvement, development and evaluation of policy processes, so that a gender equality perspective is incorporated in all policies at all levels and at all stages by the actors normally involved in policy-making’’ (Raad van Europa, 1998). Op vrij korte termijn heeft het principe van ’’gender mainstreaming’’ grote bekendheid verworven bij nationale overheden, zij het in de meeste gevallen als een beleidsslogan, en minder dan een concrete strategie die ook effectief geïmplementeerd wordt door de centrale beleidsactoren. De onderzoeksvraag die centraal staat, is: ″Wat verklaart het succes of falen van het gelijke-kansenbeleid als facetbeleid?″ Facetbeleid houdt enerzijds het meenemen van een gender-perspectief in algemene maatregelen (‘gender mainstreaming’) in, en anderzijds rekenen we onder facetbeleid ook specifieke maatregelen gericht op vrouwen (of mannen) in de verschillende departementen.
Methodologie & gerealiseerde taken 2002: Het gevoerde onderzoek omvat een theoretisch en praktisch luik. Voor het theoretisch kader van het onderzoek wordt aansluiting gezocht bij de beleidswetenschap en de bestuurskunde. Zowel systeemtheorieën als theorieën inzake coördinatie komen aan bod. Er wordt tevens beroep gedaan op de literatuur binnen het vakgebied genderstudies, vooral van auteurs die onderzoek verrichten op het snijvlak van genderstudies en bestuurskunde. Het praktische luik bestaat uit drie gevalstudies. Aan de ene kant wordt het gelijke-kansenbeleid van Nederland (centraal niveau) en Groot-Brittannië (centraal niveau) aan een grondig onderzoek onderworpen. Deze
landen hebben expliciet geopteerd om hun gelijke-kansenbeleid te voeren via de strategie van het ’’facetbeleid’’. Hierbij wordt zowel de invloed van de maatschappelijk-culturele, de politieke en de economische omgeving op het beleid geanalyseerd, alsook de beleidsactoren, -structuren en -processen die direct betrekking hebben op het gelijke-kansenbeleid zelf. Een algemene literatuurstudie, een analyse van de interne (beleids)documenten, en tot slot een reeks interviews met bevoorrechte getuigen, zowel van binnen de administratie als vanuit het brede maatschappelijke veld, zijn telkens de drie pijlers die de analyse informeren. Naast Nederland en Groot-Brittannië wordt ook het gelijkekansenbeleid van de Vlaamse gemeenschap onderzocht, opnieuw aan de hand van een kritische interne en externe analyse. Vanuit de mogelijkheid tot het trekken van lessen uit buitenlandse beleidservaringen, is het immers erg interessant om het Vlaamse gelijke-kansenbeleid te bestuderen.
Wat de concrete resultaten betreft, verwijzen we naar de publicatie van de onderzoeksresultaten die in 2003 zal verschijnen. Wel kan gesteld worden dat de nieuwe strategie om de emancipatie van de vrouw te realiseren, namelijk ’gender mainstreaming’, en dus ook het facetbeleid in zijn totaliteit, geen eenvoudig te implementeren strategie is. Het stelt immers hoge eisen aan de organisatie en aan de actoren die in de beleidscyclus betrokken zijn. Als deze niet vervuld zijn, verwordt ’gender mainstreaming’ al snel tot een ’verdwijntruc’ van de emancipatieproblematiek.
Valorisatie 2002: Uit de onderzoeksresultaten werden verschillende bijdragen in boeken en wetenschappelijke tijdschriften gedistilleerd.
Planning 2003: Voor 2003 staat de voorbereiding van een boek over ’’gelijke-kansenbeleid als facetbeleid in theorie en praktijk’’ in de steigers. Dit boek zal uiteraard voortbouwen op de verworven inzichten en onderzoeksresultaten.
’’Een oude Antwerpenaar sprak me aan over het plein waarnaar we samen stonden te kijken. Het plein was volledig vernieuwd en had er wellicht nooit beter uitgezien. Ook de sociale woningen aan de rand werden eindelijk grondig gerenoveerd. Toegegeven, de buurt had er lang op moeten wachten, maar de hele woonomgeving van de man werd in een nieuw kleedje gestoken. Het resultaat mocht er zijn. Toch was het betoog van de oude man één grote jammerklacht die hij uiteindelijk zelf kordaat samenvatte als volgt: ’voor ons doen ze nooit niks’.’’ sp.a voorzitter Patrick Janssens in De Morgen, 12 september 2000
Fundering: Beleidsmakers zijn bezorgd omwille van het lage vertrouwen dat de burger heeft in de overheid. De werking van de administratie is een vaak aangehaalde oorzaak van dit wantrouwen. Immers, zo zeggen zij, is de burger niet ontevreden over de dienstverlening van de overheid? Heeft hij geen negatief beeld van ambtenaren? Het ligt dan ook voor de hand dat de modernisering van het overheidsapparaat vaak wordt gemotiveerd vanuit de gepercipieerde noodzaak aan deze legitimatiecrisis tegemoet te komen.
Doelstelling: Het project ’’Burgergericht Besturen’’ wil nagaan wat het beeld is dat de burger heeft van de overheid, en de overheidsadministratie meer in het bijzonder: Hoe is het vertrouwen in de overheid geëvolueerd? Waarom zijn burgers tevreden of ontevreden met de dienstverlening van overheidsadministraties? Wat is de beeldvorming over ambtenaren? Maar bovenal heeft het project tot doelstelling de relatie tussen de werking van overheidsdiensten en vertrouwen in de overheid te onderzoeken. Bestaat deze relatie echt? Indien wel, hoe komt deze dan precies tot stand, indien niet, waarom niet, en hoe kunnen we vertrouwen in de overheid dan wel verklaren?
Methodologie: 1250 Vlamingen kregen tussen maart en juli 2002 een interviewer over de vloer met een vragenlijst over hun opinie over overheid, politiek en administratie. Deze ’’Werken aan de Overheid’’ survey kreeg in de periode juni-december 2002 een vervolg door het versturen van vragenlijsten per post, die door meer dan 2000 Belgen wonende in het Vlaams Gewest werden ingevuld. Tegelijkertijd worden gegevens uit klantentevredenheidsmetingen uitgevoerd binnen het MVG en de VOI’s geanalyseerd.
Gerealiseerde taken 2002: Het jaar 2002 werd vooral besteed aan het verzamelen van data, onder meer aan de hand van een grootschalige bevraging van de bevolking van het Vlaams Gewest. Daarnaast werd het theoretisch kader vervolledigd, en werd verder gezocht naar alternatieve manieren om het wantrouwen van de burger in de overheid te verklaren. Op internationaal vlak bracht de onderzoeksgroep voor de tweede maal een internationale groep experts bijeen in een werkgroep op de conferentie van de European Group of Public Administration (EGPA), om te discussiëren over de band tussen de modernisering van het overheidsapparaat en het vertrouwen van de burger in de overheid.
Valorisatie 2002: De dataverzameling werd voorafgegaan door de studiedag ’’Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen: de burger en zijn overheid’’ (31 januari 2002), waarop de vragenlijst werd gepresenteerd. Daarnaast verschenen twee onderzoeksrapporten, één handelend over theoretische verklaringen voor het vertrouwen in de overheid, het andere over het meten en operationaliseren van vertrouwen in de overheid.
Planning 2003:
O N D E R Z O E K
Het eerste, en belangrijkste, deel van de dataverzameling wordt in januari 2003 beëindigd. De eerste resultaten zullen dan ook in het voorjaar van 2003 worden bekendgemaakt. Aandachtspunten in dit valorisatiemoment zijn het beeld dat de burger heeft van ambtenaren en administraties, de beoordeling van overheidsdienstverlening, en de evoluties in het vertrouwen in de overheid. De analyse van de surveyresultaten zal dan ook de belangrijkste taak zijn in 2003. De internationale samenwerking wordt opgedreven aan de hand van gespecialiseerde bijeenkomsten tijdens de conferenties van de American Society for Public Administration (ASPA) en EGPA.
E T E N S C H A P P E L I J K
Steven VAN DE WALLE (rechts) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) EMPA (K.U.Leuven & Budapest University)
Duurtijd: 4 jaar: november 2000 - oktober 2004 Wetenschappelijk medewerkers: Steven Van de Walle & Jarl Kampen Coördinatie: Geert Bouckaert & Bart Maddens Financiering: Vlaams Programma voor Beleidsgericht Onderzoek Website: www.kuleuven.ac.be/io/trust
W
Jarl KAMPEN (links) Licentiaat Psychologie (Rijksuniversiteit Groningen) Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Brussel & K.U.Leuven)
4.2.4. Burgergericht besturen: Kwaliteit en vertrouwen in de overheid
45
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
″Ministerial cabinets are reduced and the policy role of bureaucrats is strengthened. Yet, the nature of bureaucratic involvement has drastically changed, since bureaucrats become contractualised. This opens a new perspective for combining political control with professional policy advice, which the old informally politicised and inflexible career system did not allow for. Much will depend upon the degree in which professional policy advisers assume their roles as policy professionals and make themselves indispensable within the new organisation, and the working relations they will develop with their political masters.″ Brans, M. & Hoet, D.
46
Dieter HOET LICENTIAAT POLITIEKE WETENSCHAPPEN (K.U.LEUVEN)
4.2.5. De organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding in België Duurtijd: 2 jaar: oktober 2000 - september 2002 Wetenschappelijk medewerker: Dieter Hoet Coördinatie: Marleen Brans Financiering: DWTC
Fundering: Eén van de doelstellingen van het copernicusplan betreft de afbouw van de ministeriële kabinetten. In het kader hiervan is er een internationaal vergelijkend onderzoek opgemaakt dat de voorwaarden voor een professionele beleidsvoorbereiding tracht bloot te leggen.
Doelstelling: De organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding in Nederland en in België worden in kaart gebracht. Op basis van een vergelijking van de beleidsvoorbereiding in België en in Nederland wordt een analyse gemaakt van de voorwaarden van professionele beleidsvoorbereiding in de schoot van de ambtenarij.
Methodologie: Internationaal vergelijkend onderzoek tussen België en Nederland, waarbij gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare casussen van beleidsvoorbereiding in België en in Nederland. Hierbij wordt er voornamelijk ingegaan op de volgende onderzoeksvragen: 1. Welke zijn de sturende principes inzake de organisatie en het management van de beleidsvoorbereidingsfunctie? 2. Waar is de beleidsvoorbereiding gelokaliseerd? 3. Welke actoren zijn er betrokken bij de beleidsvoorbereiding? Welke rol vervullen deze actoren? 4. Welke vaardigheden of analysetechnieken worden gebruikt in de beleidsvoorbereidingsprocessen? 5. Wat is de output van de beleidsvoorbereidingsprocessen? Wat is de kwaliteit en de bruikbaarheid van die output (beleidsnota’s)? 6. Bestaat er een relatie tussen de beleidsinhoud van de beleidsvoorbereiding en de organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding?
Landen: België en Nederland
Gerealiseerde taken 2002: • Afronden van de publicatie: Marleen Brans & Dieter Hoet: ’’De organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding in België. Een vergelijking met Nederland’’. Verschijnt in 2003. • Organiseren van een workshop met betrokken ambtenaren.
Valorisatie: Studiedag 15 mei 2003: Beleidsvoorbereiding, beleidsevaluatie en politiek-ambtelijke verhoudingen bij de federale overheid. Hierop worden de resultaten behandeld van de projecten beleidsvoorbereiding (Instituut voor de Overheid), beleidsoverdracht (Instituut voor de Overheid) en beleidsevaluatie (UCL).
’’Policy analysis is as much an art and a craft as a science.’’ David Weimer
4.2.6. De relatie tussen sociaal-wetenschappelijk onderzoek en overheidsbeleid inzake integratie Duurtijd: 1,5 jaar: januari 2002 - juni 2003 Wetenschappelijk medewerker: Tinne Van der Straeten Coördinatie: Marleen Brans & Marc Swyngedouw (Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek) Financiering: DWTC
Fundering: Het onderzoek kadert in het MOST - programma (Management of Social Transformations Programme) van UNESCO. Een team waar 22 landen deel van uitmaken werken rond de vraag hoe wetenschappelijke kennis wordt aangewend in overheidsbeleid. Deze vraag wordt telkens uitgediept aan de hand van een andere casestudy. België werkt hierin rond het minderhedenvraagstuk.
Doelstelling:
Gerealiseerde taken 2002: Inhoudsanalyse van beleidsdocumenten en onderzoeksrapporten werd grotendeels afgewerkt. Op basis hiervan volgen in 2003 diepte-interviews met onderzoekers en beleidsmakers.
Valorisatie Het eindrapport zal door DWTC uitgebracht worden in boekvorm.
O N D E R Z O E K
Licentiaat Afrikaanse Talen en Culturen (R.U.Gent)
Er worden hoofdzakelijk twee methoden gebruikt: inhoudsanalyse van documenten (onderzoeksverslagen, beleidsdocumenten) enerzijds en diepte-interviews met onderzoekers, beleidsmakers anderzijds.
E T E N S C H A P P E L I J K
Tinne VAN DER STRAETEN
Methodologie:
W
Het onderzoek wil de impact nagaan van onderzoek over migratie en minderheden op het vlak van overheidsbeleid ter zake. Het centraal gehanteerde concept is ’’gebruik van kennis’’ of, ’’Knowledge Utilization’’ (KU). Er zijn 3 centrale vraagstellingen: 1. In welke mate steunt beleidsontwerp op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek? Werden beleidsmakers geïnspireerd door onderzoekers om hun beleid uit te werken, en op welke manier? 2. Wat is de rol van onderzoekers in de implementatie van beleid inzake minderheden? 3. Hoe kan het wederzijds gebruik van kennis tussen onderzoekers, stakeholders en beleidsmakers verbeterd worden, met de bedoeling kwaliteit van zowel onderzoek als beleid te verbeteren?
Het minderhedenveld in België is zeer complex, zowel op beleids- als op onderzoeksvlak. Onderzoekers zijn zeer productief geweest de laatste 15 jaar, en ook het beleid inzake minderheden kwam in een stroomverstelling na de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM) in 1989. Er werd geopteerd om onderzoek en beleid verder af te bakenen in de tijd en naar onderwerp. Als beginpunt werd genomen de oprichting van het KCM in 1989. Verder werden de beleidsdomeinen ’’onderwijs’’ en ’’tewerkstelling’’ gekozen om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
47
’’Het interesseert de burger niet welk overheidsniveau in een dienstverlening voorziet, als het maar een goede dienstverlening is.’’
4.2.7. De problematiek van de kerntaken Duurtijd: 1 jaar: oktober 2001 - september 2002 Wetenschappelijk medewerker: Kris Snijkers in samenwerking met het Hoger Instituut voor de Arbeid Projectleiding: Koen Verhoest & Ellen Wayenberg Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur
Fundering: Dit project kadert in de wijzigende verhoudingen tussen de verschillende bestuursniveaus van een Bestuurlijke Organisatie. Meer en meer worden de strikte hiërarchische relaties van sturing verlaten en wordt er plaats gemaakt voor een samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus op basis van partnerschap en gelijkheid.
Doelstelling:
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Het onderzoeksproject ’’Kerntaken van de verschillende overheden’’ kadert binnen de interbestuurlijke problematiek van de Vlaamse Bestuurlijke Organisatie. Er was vanuit verschillende hoeken steeds meer vraag naar een ’’goede’’ verdeling van taken en bevoegdheden tussen de verschillende bestuursniveaus in Vlaanderen: het Vlaamse (centrale) niveau, de provincies en de gemeenten. Het hoofddoel van het onderzoeksproject bestond erin een methodologie te ontwikkelen op basis waarvan een goed geargumenteerde bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende niveaus kan plaatsvinden.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
Methodologie:
48
Kris SNIJKERS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Het onderzoek kende verschillende stappen: 1. Een eerste stap bestond uit een inventarisatie van begrippen en concepten die in het kader van kerntakendebatten worden gehanteerd. Hierbij gaat de aandacht uit naar de complexiteit van begrippen die vaak te pas en te onpas worden gebruikt. 2. Een tweede stap bestond uit een zoektocht naar en beschrijving van een aantal theorieën die uitspraken doen over de verdeling van taken en bevoegdheden tussen verschillende bestuursniveaus. Hierbij kwamen er theorieën uit verschillende hoeken aan bod: economische theorieën, de politieke vraagtheorie, het bureaucratisch aanbodmodel en de bestuurskundige kwaliteitsmaatstaven. Uit deze
theorieën werd een eerste reeks van criteria afgeleid die gehanteerd zouden kunnen worden bij een feitelijke herverdeling van taken en bevoegdheden. 3. De derde stap bestond uit een empirische analyse van de Vlaamse Bestuurlijke Organisatie in het algemeen en van enkele specifieke beleidssectoren (ruimtelijke ordening, huishoudelijk afvalstoffen, kinderopvang, woonbeleid en het werkgelegenheidsbeleid). Hierbij werden telkens drie aspecten onderzocht: - Het systeem: hoe zijn de bevoegdheden en taken in de sector verdeeld en welke evolutie heeft deze verdeling gedurende de jaren ’90 van de vorige eeuw doorgemaakt? - De factoren: welke zijn de factoren die de sector en de hierin geldende verdeling van taken en bevoegdheden beïnvloeden? - De actoren: welke argumenten halen de verschillende betrokken actoren (bijv. de drie bestuursniveaus) aan om een bepaalde bevoegdheidsverdeling te beargumenteren? Zijn deze argumenten valide? 4. Op basis van een toetsing van de criteria uit de theoretische analyse aan de bevindingen uit de empirie werd er in een vierde stap een methodologie ontwikkeld aan de hand waarvan een kerntakendebat kan gebeuren. Bij zo’n methodologie zijn niet enkel de criteria van belang, maar eveneens de wijze waarop ze worden gestructureerd. De methodologie werd gestructureerd op drie niveaus: een eerste niveau groepeert de criteria die gehanteerd kunnen worden om beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taken aan een bepaald bestuurlijk niveau toe te wijzen. Op het tweede niveau bevindt zich een set criteria waarmee de op het eerste niveau verkregen bevoegdheidsverdeling kan worden beoordeeld. Het derde niveau tenslotte is van belang voor het voeren van integraal beleid: op dit niveau wordt er immers over meerdere beleidsdomeinen heen gekeken. Zo kan worden nagegaan of de taken en bevoegdheden zijn verdeeld op een manier die het voeren van een integraal beleid niet in de weg staat. 5. De vijfde stap bestond uit het toetsen van de ontwikkelde methodologie in de verschillende sectoren. Hierbij werden er lessen getrokken over de toepasbaarheid van de methodologie en de manier waarop het best met zo’n methodologie kan worden omgegaan.
Valorisatie: Begin 2003 wordt het rapport door de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur in boekvorm gepubliceerd.
U kan bij de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur een exemplaar aanvragen: (http:// www.binnenland.vlaanderen.be/HRBB/)
Resultaten: Door de onderzoeksgroep werd gedurende 2002 een methodologie ontwikkeld aan de hand waarvan een kerntakendebat kan verlopen. De methodologie werd gebaseerd op een brede reeks van criteria die uit verschillende theorieën werden afgeleid. Bovendien werden deze criteria getoetst aan de praktijk in vijf beleidssectoren (ruimtelijke ordening, huisvesting, kinderopvang, werkgelegenheid en huishoudelijke afvalstoffen). Door deze brede reeks van criteria is een objectivering van een kerntakendebat mogelijk en worden alternatieven die door de deelnemers worden voorgesteld op hun gevolgen getoetst. De methodologie biedt tevens een zeer genuanceerd beeld over een voorgestelde taakverdeling: er vindt altijd een reflectie plaats van een voorgestelde taakverdeling (vb. is het een transparant voorstel?), en aan de hand van correctiemechanismen kunnen eventuele kleine problemen (vb. een mogelijk belangenconflict) worden opgelost. De methodologie werd niet opgevat als een mechanisch model aan de hand waarvan de centrale overheid op een zuiver rationele manier een bepaalde taakverdeling kan opleggen, maar als een model dat een degelijk overlegproces kan begeleiden. Van groot belang voor het slagen van een kerntakendebat is het overleg tussen de verschillende bestuursniveaus en de mogelijkheid tot taakdifferentiatie (vb. een grote stad heeft niet dezelfde taken als een kleine gemeente). Een taakverdeling is ook geen vaststaand gegeven. Naargelang de eisen die aan de overheid worden gesteld kan het noodzakelijk zijn deze te herbekijken. Een kerntakendebat dient dan ook regelmatig herhaald te worden. W E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
49
’’In de huidige situatie zullen ambtenaren nooit de top van de boom kunnen bereiken. Ambtenaren klimmen tegenwoordig langzamer dan dat bomen kunnen groeien.’’
4.2.8. Instroom, doorstroom en uitstroom van hooggekwalificeerden binnen het MVG Duurtijd: 3 jaar: oktober 1999 - september 2002 Wetenschappelijk medewerkers: Stijn Vandeweyer (tot september 2000) & Wouter Vandenabeele (vanaf oktober 2000) Projectleiding: Trui Steen Coördinatie: Annie Hondeghem Financiering: MVG
Fundering:
D E
O
V E R H E I D
Het personeelsbeleid binnen de overheid wordt de komende jaren geplaatst voor een aantal belangrijke uitdagingen. In het kader van de modernisering van de overheidsdiensten dient verder te worden geëvolueerd van een bureaucratisch georiënteerde personeelsbenadering naar een flexibel Human Resource Management. Zoals in andere OESO-landen is deze trend ook zichtbaar in het MVG. Ondanks deze vernieuwingen heeft het ministerie te maken met rigide structuren. Zo is het ministerie voor de werving van (statutair) personeel nog steeds afhankelijk van het Vast Wervingssecretariaat, tegenwoordig SELOR. De doorstroming verloopt binnen sterk geprogrammeerde carrièrelijnen. De uitstroom wordt bemoeilijkt door de statutaire tewerkstelling en de vastheid van betrekking. Een tweede uitdaging is het nodige gekwalificeerde personeel aan te trekken en te behouden op een arbeidsmarkt die door de demografische evolutie in toenemende mate zal worden gekenmerkt door schaarste. Dit doet vragen stellen naar zowel het aantrekken als het behouden en flexibel inzetten van personeel.
V O O R
Doelstelling:
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
Hiermee sluit het project aan bij één van de centrale aandachtspunten van het Human Resource Management, met name de sturing van personeelsstromen doorheen de organisatie. Samengevat is de probleemstelling: hoe kan men in het MVG de personeelsstromen (instroom, doorstroom, uitstroom) sturen teneinde naar de toekomst te beschikken over het nodige gemotiveerde en bekwaam hoog gekwalificeerd personeel?
50
Methodologie: Wouter VANDENABEELE: Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Eerst werd een insteek ingegeven naar het gebruik van ken- en stuurgetallen binnen het HRM-beleid van een overheidsorganisatie. In een tweede deel werd toegespitst op de arbeidsmarkt in het algemeen en de arbeidsmarktpositie van
het MVG in het bijzonder. In een derde deel werd een survey-onderzoek in twee golven uitgevoerd. In het voorjaar van 2001 werd een eerste dataverzameling bij laatstejaarsstudenten van het hoger onderwijs uitgevoerd, ter bepaling van de concurrentiepositie en het imago van het MVG als werkgever. Hierbij werd een schets gemaakt van het imago van het ministerie als werkgever en van de arbeidsoriëntaties van laatstejaarsstudenten. Een tweede bevraging in 2002 heeft het initiële model verfijnd. Op basis hiervan werd een instrument aangemaakt dat hanteerbaar is om het arbeidsmarktimago op regelmatige basis te meten.
Gerealiseerde taken 2002: Verwerking resultaten 2001 en 2002, uitwerken monitor arbeidsmarktpositie.
Enkele resultaten: In een context van werving en arbeidsmarktimago blijkt dat de overheid duidelijk verschilt van werkgevers uit de private sector. Kandidaatwerknemers hebben naar beide types van werkgevers bijzondere verwachtingen. De klassieke motivatie-strategieën blijken in de openbare sector slechts gedeeltelijk aan te slaan. Een bijkomend aspect van de aantrekkelijkheid van de overheid is te vinden in de klassieke taken die de overheid verricht. Deze houden verband met dienstverlening aan burgers, waken over het algemeen belang en een rechtgeaarde interesse in elementen van de politieke realiteit. Inspelen op deze aspecten in wervingscommunicatie kan een sterk werkgeversimago creëren en een bijkomende troef betekenen in de recrutering.
Valorisatie 2002: • Studiedag 20/6/2002: Wervingskracht en arbeidsmarktimago in de overheid, • Vandenabeele Wouter & Hondeghem Annie (2002). De roep van de Vlaamse overheid arbeidsoriëntaties van hooggeschoolden in Vlaanderen en het imago van de overheid. Overheidsmanagement nr 14, Brugge: die Keure, pp. 256.
Planning 2003: Verspreiden van de in 2002 uitgewerkte monitor bij de doelgroep van Vlaamse ambtenaren die betrokken zijn bij het HRM-beleid met behulp van een publicatie en eventueel een seminarie.
’’Performance is your reality. Forget everything else.’’ Harold Geneen
4.2.9. (Inter)nationaal vergelijkend onderzoek naar contractmanagement: Naar een contractualisering van de sturingsrelatie en de arbeidsrelatie t.a.v. de leidende ambtenaren Duurtijd: 2 jaar: oktober 2000 - september 2002 Wetenschappelijk medewerker: Line Putseys Coördinatie: Annie Hondeghem Financiering: MVG
Fundering: Dit project sluit aan op twee recente onderzoeken van het Instituut voor de Overheid namelijk ’’De nieuwe overheidsmanager’’ en ’’Contractmanagement en management van contracten’’.
Doelstelling: Eén van de centrale vraagstellingen van het onderzoek is hoe de contractualisering van sturingsrelaties (vervanging van traditionele hiërarchische sturing van ambtenaren door contractuele sturing) en van arbeidsrelaties (evolutie van een traditionele statutaire rechtspositie naar een arbeidscontract voor de ambtenaar) samengaan.
Methodologie:
Line PUTSEYS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) Graduaat Landschaps- en Tuinarchitectuur
Gerealiseerde taken 2002: In het eerste jaar van het project werden de cases Nieuw-Zeeland en Nederland grotendeels afgewerkt. In het tweede jaar volgden de cases Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Tevens
Valorisatie 2002: De eindpublicatie ’’(Inter)nationaal vergelijkend onderzoek naar contractmanagement: Naar een contractualisering van de sturingsrelatie en de arbeidsrelatie t.a.v. de leidende ambtenaren’’ is in druk en verschijnt in 2003.
O N D E R Z O E K
Nieuw-Zeeland, Nederland, Denemarken, Verenigd Koninkrijk & België.
Uit de bespreking van de cases komen duidelijk de internationale verschillen in de contractualisering van de sturings- en arbeidsrelatie, evenals de manier waarop beide samengaan, naar voren. Ten tweede blijkt uit het onderzoek dat de rechtspositieregeling van de topambtenaren in de vijf cases aansluit bij de bestuurlijke tradities van het land. Tot slot blijkt uit de cases dat verschillende doelstellingen aan de basis liggen van de invoering van contractmanagementsystemen voor leidende ambtenaren. Op basis van deze vaststellingen evenals op basis van de gepercipieerde voor- en nadelen van de bestudeerde contractmanagementsystemen, werden aanbevelingen voor de invoering van contractmanagement voor topambtenaren in de Vlaamse overheid geformuleerd. Al deze elementen worden uitvoerig behandeld in de te verschijnen publicatie.
E T E N S C H A P P E L I J K
Landen:
Resultaten:
W
Het onderzoeksprogramma heeft zowel een empirisch-descriptief karakter als een prospectief-prescriptief karakter. De onderzoeksmethodologie is dan ook tweeledig namelijk een toestandsanalyse en toekomstverkenning. Het onderzoek is enerzijds een internationaal vergelijkend onderzoek, waarvoor landen worden geselecteerd die reeds een zekere traditie hebben met contractmanagement, of landen waar recentelijk een contractualisering is opgetreden. Voor het nationaal vergelijkend onderzoek wordt de invoering van contractmanagement op het federale bestuursniveau geïnventariseerd en geanalyseerd.
werden in België de ontwikkelingen op het federaal niveau inzake de aanwervingen van de eerste mandaathouders opgevolgd.
51
″A pessimist sees the difficulty in every opportunity. An optimist sees the opportunity in every difficulty.’’ R.J. Stupak & P.M. Leitner
4.2.10. Kwaliteit, Tevredenheid en Vertrouwen in de Federale Overheid Duurtijd: 16 maanden: september 2001 - december 2002 Wetenschappelijk medewerker: Nick Thijs Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: DWTC
Fundering:
V E R H E I D
Moderniseringsprocessen hebben tot doel een verbeterde kwaliteit binnen de overheid te bewerkstelligen en zichtbaar te maken. Dit zou leiden tot een gestegen tevredenheid en dito vertrouwen. Deze stelling is aannemelijk, doch weinig wetenschappelijk onderbouwd. In de onderzoeken die momenteel lopende zijn, stelt men het causale verband tussen deze componenten in vraag. Omdat het onmogelijk was om binnen het kader van dit onderzoek uitgebreid in te gaan op de relatie en samenhang tussen deze drie componenten, werd gefocust op de kwaliteitscomponent. Een verhoging van de kwaliteit zou niet het enige element zijn dat tevredenheid verhoogt, maar het is er zeker één element van. Daarnaast is de aandacht voor kwaliteit vanuit andere opzichten minstens even belangrijk. Zo kan niemand gekant zijn tegen het afleveren van een meer kwalitatief hoogstaande dienstverlening. Net zoals een beter werkende overheid, zowel naar performantie als naar verantwoording van die werking, een streefdoel moet zijn.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
Doelstelling:
52
Nick THIJS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Met de opkomst van de New Public Management stroming in het overheidsmanagement zijn verschillende OESO-landen - niet alle gelijktijdig en niet in dezelfde mate - overgegaan tot de modernisering van de publieke sector om zo een kwaliteitsvolle(re) publieke sector te realiseren. Alhoewel de achterliggende principes in de verschillende landen als gemeenschappelijk gedachtegoed kunnen beschouwd worden, blijken er enorme verschillen te bestaan in de manier van aanpakken en van het opstarten van initiatieven. De verschillen in aanpak hebben ook een weerslag op de verkregen resultaten. In dit onderzoeksproject was het de bedoeling om in een aantal case-landen de gebruikte strategieën te beschrijven en te analyseren. Daarnaast hebben met de opkomst van het New Public Management, kwaliteitsmodellen en -technieken hun intrede gedaan in de publieke sector. Een tweede doelstelling bestond erin om een aantal van deze modellen en technieken
naast elkaar te plaatsen, hun voor- en nadelen in de publieke sector weer te geven en telkens een aantal internationale en nationale toepassingen en voorbeelden te beschrijven. Uiteindelijk moesten lessen kunnen getrokken worden voor de Belgische federale administratie.
Methodologie: De aanpak in dit onderzoek was opgebouwd uit vier fasen: In een eerste fase werd gezocht naar de contouren van het kwaliteitsdebat. Hoe heeft het denken rond kwaliteit vorm gekregen en hoe is het kwaliteitsdenken geëvolueerd. Er wordt gezocht naar een definiëring en naar de aspecten die een hindernis vormen in het debat. In een tweede fase werden enkele kwaliteitsmodellen en -technieken inhoudelijk beschreven, aan de hand van een literatuurstudie. Vervolgens werden deze modellen en technieken geanalyseerd op basis van hun sterktes en zwaktes in relatie tot de publieke sector. Tenslotte werd aan de hand van diepte-interviews gezocht naar toepassingen van deze modellen en technieken in de Belgische overheidscontext. De derde fase bestond uit een internationaal vergelijkend onderzoek naar het opzetten van kwaliteitsinitiatieven en -strategieën in enkele case-landen. In de vierde en laatste fase werd een analyse gemaakt van de initiatieven die ondernomen werden in de Belgische federale overheid. In deze fase werden ook lessen getrokken uit het buitenland en aanbevelingen geformuleerd voor de Belgische federale context.
Landen: België, Canada, Frankrijk, Nederland, Verenigd Koninkrijk.
Valorisatie 2002: Internationale congressen: 1) Innovatie & kwaliteit in de publieke sector, Nijkerk (Nederland), 14 maart 2002. 2) 2nd Quality Conference for Public Administrations in the EU, Kopenhagen (Denemarken), 2-4 oktober 2002. 3) Colloquim ’’L’usage, clé de la Qualité publique et de la modernisation des services publics’’, Parijs (Frankrijk), 13 november 2002. Andere publicaties: 1) Bouckaert Geert, Thijs Nick & van Dooren Wouter (2003). Quality Management and Management of Quality in the European Public
Administrations. In: Löffler, Boivard & Parrado Diez, Public Management and Governance: An Introductory Text, pp. 19. 2) Bouckaert Geert & Thijs Nick (2002). Het Common Assessment Framework. Het evaluatie-instrument geëvalueerd, pp. 56. 3) Het nummer 2002 (2) van het tijdschrift VTOM is volledig gewijd aan kwaliteitsmanagement.
Planning 2003: Het onderzoeksrapport wordt herschreven naar een boek voor kwaliteitsmanagement in de publieke sector dat in 2003 zal verschijnen bij Academia Press.
Resultaten:
W E T E N S C H A P P E L I J K
Uit de verschillende landenstudies is gebleken dat er geen eenduidige oplossing is voor de uitdagingen die zich in de verschillende landen sinds enkele decennia aandienen en dat er ook niet kan gesproken worden van een gelijkaardige aanpak voor kwaliteitsverbeteringen. Gewagen van een ’’one size fits all’’ aanpak zou te eenvoudig zijn. Ondanks het feit dat er geen enig zaligmakende strategie te ontwaren valt, hebben de verschillende landen met dezelfde uitdagingen te kampen en zijn er overeenkomstige elementen en dimensies in de strategieën terug te vinden. Deze gemeenschappelijke trends en kenmerken worden gevat onder de noemer New Public Management (NPM). Als belangrijkste succesfactoren voor de hervormingsinitiatieven zijn twee elementen absoluut noodzakelijk gebleken. Enerzijds is de continuïteit in het gevoerde beleid een belangrijke factor. Daarnaast en zo mogelijk nog belangrijker is de aanwezigheid van een dubbel draagvlak. Hervormingsinitiatieven kunnen slechts slagen als zij gesteund worden door zowel de politieke als de ambtelijke wereld. Uit de lessen uit het buitenland kunnen enkele aanbevelingen weerhouden worden. Zo is er de creatie van een ruim draagvlak zowel op politiek als op ambtelijk niveau. Kwaliteitsdenken moet een essentieel onderdeel vormen van de nieuwe managementcultuur. Daarnaast moet continuïteit in het gevoerde beleid bewaakt worden en moet niet telkens opnieuw het wiel uitgevonden worden. Verder bouwen op en heropnemen van het Handvest van de gebruiker, de Kwaliteitsbarometer, e.d. passen in deze filosofie. Op de derde plaats moet ook gebouwd worden aan een kwaliteitsnetwerk binnen de federale overheid. Dit netwerk vormt een platform voor mensen die binnen de federale overheid met kwaliteit bezig zijn. Dit platform kan een opstap zijn tot het uitwisselen van goede praktijken en het stimuleren van een leereffect. Vervolgens moet de dynamiek verder gezet worden om van elkaar te leren en netwerken op te bouwen op en over alle bestuurskundige niveaus, zowel in binnen- als in buitenland.
O N D E R Z O E K
53
’’Een eerste resultaat dat met dit onderzoek beoogd werd was het klaarheid scheppen in het conceptueel kluwen in de discussie over de relatie tussen gemeente en OCMW vanuit de bekommernis dat de bestaande conceptuele verwarringen de discussie niet faciliteren.’’
4.2.11. Lokaal sociaal beleid in Vlaanderen: Naar een optimale relatie tussen gemeente en OCMW Duurtijd: 12 maanden: januari 2001 - januari 2002 Wetenschappelijk medewerker: Bram Verschuere Projectleiding: Koen Verhoest Coördinatie: Geert Bouckaert & Rudolf Maes Financiering: Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur
Doelstelling:
V E R H E I D
Het onderzoeksveld is het lokaal sociaal beleid in Vlaanderen. Waar er oorspronkelijk aan gedacht werd om het onderzoek te beperken tot de relatie tussen gemeente en OCMW (publieke actoren), is echter in de loop van het onderzoek het besef gegroeid dat het lokaal sociaal beleid veel ruimer is dan die relatie alleen. Vandaar werd het onderzoeksveld verbreed in de richting van niet-publieke actoren die actief zijn op het lokale sociale beleidsdomein en werd er ook aandacht besteed aan de bovengemeentelijke en binnengemeentelijke schalen waarop dit beleid vorm krijgt. Drie vragen stonden in dit onderzoek centraal: (1) Wat zijn de knelpunten en pluspunten van het sociaal beleid zoals dat vandaag georganiseerd wordt? (2) Wat is de juridische context waarin het lokaal sociaal beleid gevoerd en gevormd wordt? (3) Hoe dient het lokaal sociaal beleid in de toekomst idealiter georganiseerd te worden?
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
Methodologie:
54
Bram VERSCHUERE Licentiaat Politieke Wetenschappen (Universiteit Gent) EMPA (K.U.Leuven & University of Liverpool)
Om een antwoord te vinden op de eerste vraag werd er naast een literatuurstudie (wetteksten, opiniestukken, bestaande studies, artikels, ...) ook een uitgebreide batterij interviews afgenomen bij mensen met diverse achtergronden. De bekomen resultaten werden geanalyseerd en gesystematiseerd langs vijf analysevelden: management & organisatie, juridische aspecten, beleidsmatige aspecten, financiële aspecten en democratische aspecten. Vervolgens werden de bekomen resultaten systematisch onderworpen aan hoorzittingen (groepsinterviews) met mensen uit de betrokken sectoren (belanghebbenden). De tweede vraag viel uiteen in twee subvragen: (1) zijn OCMW’s te beschouwen als van de gemeente of als van het centraal bestuur verzelfstandigde instellingen? En (2) wat zijn de bevoegdheden van respectievelijk het Vlaamse en federale bestuursniveau ten opzichte van het OCMW? Tenslotte werd er een poging ondernomen om op basis van de
antwoorden op de eerste twee vragen een aantal organisatiemodellen voor het lokaal sociaal beleid - zowel op korte, middellange als lange termijn te ontwikkelen.
Gerealiseerde taken 2002 & valorisatie: Het onderzoek werd in 2002 gefinaliseerd met kwijting door de stuurgroep, gevolgd door de publicatie van het rapport door de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur. Het rapport is verkrijgbaar bij het secretariaat van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur, website: http://binnenland.vlaanderen.be/HRBB).
Belangrijkste resultaten: Een eerste resultaat dat met dit onderzoek beoogd werd was het scheppen van klaarheid in het conceptueel kluwen in de discussie over de relatie tussen gemeente en OCMW vanuit de bekommernis dat de bestaande conceptuele verwarringen de discussie niet faciliteren. Er werd geprobeerd om zowel de actoren, hun taken als de taakniveaus in de afbakening van het onderzoek te betrekken, om een duidelijke basis te hebben om het verdere onderzoek op te baseren. Een tweede resultaat bestond er in een antwoord te formuleren met betrekking tot twee juridische knelpunten, met name of de OCMW lokale instellingen of instellingen die afhangen van het centrale niveau zijn en ten tweede welke respectievelijk de Vlaamse en federale bevoegdheden zijn ten opzichte van de OCMW (vooral in het licht van de staatshervormingen). Er werd bij de screening van het huidige sociaal beleid rekening gehouden met de diversiteit die er bestaat tussen lokale besturen in Vlaanderen op het vlak van schaalgrootte, socio-economische situatie en aanbod van voorzieningen. De conclusies van dit deel van het onderzoek bleken sterk gekleurd door deze diversiteit. Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek was echter het ontwikkelen van een aantal toekomstige modellen van lokaal sociaal beleid. Uiteraard hebben we bij de uittekening ervan rekening gehouden met de onderzoeksbevindingen uit het juridisch onderzoek, de screening van het lokaal sociaal veld en de door ons ontwikkelde conceptualiseringen. Op korte termijn werd het huidige bipolair model voorgesteld, zij het met een aantal aanpassingen die tot doel hebben de beleidsvoering, het beheer van het lokaal sociaal beleid en het democratisch gehalte te verbeteren. Op middellange en lange
termijn werd er naast het bipolair model een Vlaams - lokaal partnerschap voorgesteld, werd er een extern verzelfstandigde gemeentelijke organisatie voorgesteld en werd er een model van de maximale gemeentelijke autonomie naar voor geschoven. Deze modellen werden bij de belanghebbenden uit het veld (via hoorzittingen) op hun draagvlak getest, maar werden ook aan een wetenschappelijke analyse (toetsing met de diagnose uit de eerste onderzoeksvraag en toets van de juridische haalbaarheid uit de tweede onderzoeksvraag) onderworpen. Van die vier modellen werden er uiteindelijk na toetsing bij de
belanghebbenden twee weerhouden, namelijk het huidige bipolair model waarbij gemeentebestuur en OCMW samen de verantwoordelijkheid voor het sociaal beleid blijven opnemen, en het model van de gemeentelijke extern verzelfstandigde organisatie, waarbij het sociaal beleid een gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt en waarbij een extern verzelfstandigde organisatie met ruime verantwoordelijkheden en mogelijkheden zou instaan voor het operationele en tactische luik van het lokaal sociaal beleid.
4.2.12. Materiële beloningssystemen voor lokale uitvoerende mandaten: Een vergelijkende studie van de verwachtingen en effecten van de professionalisering van lokale uitvoerende mandaten ’’All public services of whatever nature they may be, are paid; so that everyone has not merely a right, but also the means of performing them.’’ Alexis De Tocqueville, Democracy in America
Fundering:
De studie legt zich toe op het verband tussen beloningssystemen voor lokale politici en normatieve concepties van goede representatie en bestuur. Voor België richt de onderzoeksvraag zich specifiek op de verwachtingen van de recente verbetering van het financieel statuut voor Belgische lokale politici. Er wordt onderzocht of de verwachte professionalisering van lokale bestuurders door de verbetering van hun statuut gepaard gaat met wijzigingen in de rolconceptie en -invulling van lokale bestuurders en een nieuwe taakverdeling met mogelijke spanningen tussen lokale bestuurders en de ambtelijke top.
Gerealiseerde taken 2002:
Valorisatie 2002: • Voorbereiding artikel samen met Diederik Vancoppenolle over ’Product- en
O N D E R Z O E K
In 2002 spitste het onderzoek zich toe op de beleidsvoering en de relatie tussen de ambtelijke en politieke top. Hieronder waren begrepen: • Normatief onderzoek naar gemeentelijke modellen van beleidsvoering, • Empirisch onderzoek naar gemeentelijke modellen van beleidsvoering, • Onderzoek naar gemeentelijke beleidsvoering en interactiviteit als voorwerp van spanning professionalisering en vermaatschappelijking: product- en procesevaluatie van drie projecten in de stad Leuven (station, Philips, vaartkom), • Onderzoek naar vermaatschappelijking van beleid bij lokale besturen, • Onderzoek politiek-ambtelijke verhoudingen.
E T E N S C H A P P E L I J K
Dit post-doctorale onderzoek bouwt voort op het doctoraat van Marleen Brans (Europees Universitair Instituut, Florence). Deze studie betrof een vergelijkende studie van systemen van materiële vergoeding van parlementsleden in Nederland en België. Het formeel object van de studie bestond uit het testen van rivaliserende verklarende claims van hedendaagse politiek-wetenschappelijke benaderingen: rational choice, institutionalisme en culturele analyse. Het materieel object betrof materiële beloningssystemen voor parlementsleden in België en Nederland. Het postdoctoraal project bouwt voort op de bevindingen van het doctoraat en diept een aantal theoretische en methodologische vraagstukken verder uit. Het materieel object wordt gewijzigd naar beloningssystemen van een categorie van actoren op een ander bestuursniveau: burgemeesters en schepenen. Dit zijn secundaire actoren. Voor het ontwerp en wijzigingen van hun beloning zijn zij grotendeels afhankelijk van de beslissingen van andere beleidsbepalers. Zij kunnen slechts in beperkte mate zelf hun beloning verbeteren via onder meer onkostenvergoedingen, intrinsieke beloning en inkomenssupplementatie door lokale mandaten.
Doelstelling:
W
Marleen BRANS Doctor Politieke en Sociale Wetenschappen (Europees Universitair Instituut, Florence, Italy) Master of Politics (University of Hull, Verenigd Koninkrijk) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Duurtijd: 36 maanden: oktober 1999 - september 2002 Wetenschappelijk medewerker: Marleen Brans Financiering: F.W.O.
55
procesevaluatie van vermaatschappelijkt beleid in lokale besturen’, • Conferentie paper: ’’Abolishing ministerial cabinets for re-inventing them: comparative observations on the professionalisation of policy advice and political control’. Paper voorgesteld op het Van Ryper Symposium, 63th Annual conference of the ’American Society for Public Administration’, maart 2002, Phoenix, panel voorgezeten door Bert Rockman,
• Paper: ’Professional policy-making and politico-administrative relations in Belgium’, voor Nispacee conferentie, April 2002, Krakau, panel van Lazlo Vass. Zal worden gepubliceerd als bijdrage in boek van Lazlo Vass en Tony Verheijen over ’politico-administrative relations in coalition systems’ uit te geven 2003 bij Routledge.
4.2.13. Meten en vergelijken van lokale bestuurlijke ontwikkeling: een ontwerp van een monitor lokaal bestuur
V E R H E I D
’’James Hacker (prime minister): ’’The statistics are unarguable.’’ Humphrey Appleby (cabinet secretary): ’’Statistics! You can prove anything with statistics.’’ Hacker: ’’Even the truth’’, uit: Yes Minister, BBC
Fundering: Vanuit de versterkte aandacht voor het sturen op resultaten en effecten van haar beleid, wil de Vlaamse overheid inzicht krijgen in de theoretische mogelijkheden en praktijkvoorbeelden van een gecoördineerd monitoringsysteem voor de lokale besturen.
Doelstelling:
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
In dit onderzoek richten we de theorie en de praktijk rond prestatiemeting op de lokale besturen. Hierbij staan twee onderzoeksvragen centraal: • Hoe kan de ontwikkeling van lokale besturen gemeten worden? • Hoe kunnen lokale besturen vergeleken worden?
E U V E N
K . U. L
56
Duurtijd: 21 maanden: maart 2001 - december 2002 Wetenschappelijk medewerker: Bart De Peuter Projectleiding: Wouter van Dooren Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: Vlaams Programma Beleidsgericht Onderzoek
Bart DE PEUTER Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) EMPA (K.U.Leuven)
We onderzoeken ten eerste de vorm van meet- en vergelijkingssystemen. Met de vorm bedoelen we de context, de historiek en de kenmerken van het meet- en vergelijkingssysteem (invoering, meetpunten, kwaliteitsbewaking, audits, presentatie en evaluatie). Een specifiek aandachtspunt is het gebruik van meet- en vergelijkingsgegevens. Ten tweede onderzoeken we de inhoud van meeten vergelijkingssystemen van lokale ontwikkeling. Wat en hoe kan er gemeten en vergeleken worden? Nochtans is het niet de bedoeling een sectorale analyse te maken. We zullen ons in de eerste plaats richten op bestuurskundige
indicatoren, bijvoorbeeld betreffende de financiële functie, het personeelsbeleid, de openbaarheid van bestuur en de communicatie met de burger. We gaan tevens na of de nadruk op middelen, activiteiten, prestaties of effecten ligt. De uiteindelijke bedoeling is het ontwikkelen van een aangepast systeem voor meting en vergelijking van lokale besturen in Vlaanderen. Het project wordt uitgevoerd in opdracht van het MVG. Een stuurgroep van Vlaamse ambtenaren begeleidt de studie onder het voorzitterschap van het kabinet van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden.
Methodologie: • Literatuurstudie, • Internationaal vergelijkend onderzoek, • Lessen en aanbevelingen met het oog op een Vlaams design van een monitoringsysteem voor het lokaal bestuur.
Landen: Het internationaal vergelijkend onderzoek richt zich op een aantal landen die ervaring hebben met het meten van prestaties en/of het vergelijken van prestaties van lokale besturen. Hierbij denken we in de eerste plaats aan: • Australië, • Nederland, • Verenigd Koninkrijk. Verder worden ook een enkele binnen- en buitenlandse bottom-up voorbeelden van monitoring bij de lokale overheid onder de loep genomen.
Gerealiseerde taken 2002: Eind december 2002 werd ter afronding van het onderzoeksproject het eindrapport neergelegd met daarin de resultaten van de literatuurstudie
en de bevindingen uit het internationaal vergelijkend onderzoek. Tevens werden op basis van deze twee componenten lessen getrokken en aanbevelingen geformuleerd met het oog op een Vlaams design van een gecoördineerd monitoringsysteem voor de lokale overheid.
Valorisatie 2002: Naast het neerleggen van het eindrapport bij de opdrachtgever, werd gestart met de voorbereiding van een publicatie met de voornaamste bevindingen uit het onderzoeksproject.
Aanbevelingen: De literatuurstudie geeft te kennen dat een monitoringsysteem een waaier aan mogelijkheden biedt ter ondersteuning van bestuur en beleid, maar tevens ook zijn beperkingen heeft. Uit de vergelijkende landenstudie blijkt dat de verschillende aspecten die men kan onderscheiden bij een door de hogere overheid gecoördineerd monitoringsysteem voor de lokale besturen een uiteenlopende invulling krijgen. Met name gaat het daarbij om de inhoud (dimensies en indicatoren) van het meetsysteem, de procedures voor aanlevering, audit en beheer van data, de vergelijking en analyse ervan, de presentatie en rapportering en tenslotte het gebruik van de output. Ook de implementatiemethodiek verschilt per case. De keuzes omtrent deze aspecten hangen in belangrijke mate af van de opzet die men het monitoringsysteem meegeeft en van de aard van de interbestuurlijke relaties tussen de hogere overheid en de lokale besturen. Deze laatste elementen werden ook beklemtoond bij de formulering van aanbevelingen en randvoorwaarden omtrent alle vermelde aspecten met het oog op een Vlaams design van dergelijk monitoringsysteem. Voor een maximale benutting van de gebruiksmogelijkheden van dergelijk monitoringsysteem geldt tevens als aanbeveling om een maximale afstemming na te streven tussen vraag en aanbod van zowel de hogere als lokale overheid inzake meetgegevens.
Planning 2003:
W E T E N S C H A P P E L I J K
Het onderzoeksproject werd eind 2002 beëindigd, maar krijgt tijdens 2003 een inhoudelijke aanvulling via het B-project binnen het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, getiteld ’’Naar een adequate implementatie van een monitoringsysteem voor het lokaal bestuur in Vlaanderen’’.
O N D E R Z O E K
57
’’Het instrument dient eerder als een gids van aandachtspunten gezien te worden en niet als een instrument dat op een mechanische manier een antwoord zal geven op de taakallocatievraag. Het taakallocatieinstrument is dus te beschouwen als een manier om een politiek-ambtelijk discussie m.b.t. de optimale taakallocatie te structureren aan de hand van relevante vragen en criteria en om het uiteindelijke beslissingsproces te onderbouwen met relevante afwegingen.’’
4.2.14. Taakverdeling tussen overheid en samenleving: Onderbouwing van het kerntakendebat Duurtijd: 18 maanden: oktober 2000 - december 2002 Uitvoerder: An Wauters (tot juni 2001) & Dirk Vervloet (vanaf november 2001) Projectleiding: Koen Verhoest Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: DWTC
Fundering: In de loop van de jaren is de overheid op vraag van de samenleving steeds meer en meer taken gaan uitvoeren. De overheid blijkt echter niet in staat om aan al deze vragen te voldoen en bovendien is er vastgesteld dat de overheid niet altijd de beste uitvoerder blijkt te zijn. Deze vaststelling leidde tot de vragen: Wat moet de overheid doen en wat niet? En indien de overheid het moet doen, hoe moet het dan gebeuren? Deze vragen naar de kerntaken van de overheid en naar de optimale allocatie van taken tussen de overheid en maatschappelijke actoren vormen het onderwerp van dit onderzoek.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Doelstelling:
58
Dirk VERVLOET Gegradueerde Landen Tuinbouw (Katholieke Hogeschool der Kempen) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven), EMPA (K.U.Leuven)
Dit onderzoek heeft tot doel gehad om een concreet bruikbaar analyse-instrument te ontwerpen dat een taakallocatiediscussie op het niveau van de federale overheid technisch zou moeten kunnen ondersteunen. Het onderzoek wil met name een wetenschappelijke onderbouwing geven aan een kerntakenanalyses, door een antwoord te formuleren op de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe is de taakverdeling tussen overheid, particuliere sector, middenveld af te bakenen? Op basis van welke beslissingscriteria wordt de meest optimale taakallocatie voor het uitvoeren van een bepaalde taak gekozen? Welke beslissingscriteria worden concreet door andere buitenlandse overheden in rekening gebracht bij hun keuze? 2. Wat zijn de succes- en faalfactoren bij het taakallocatieproces? Met name, hoe dient de sturing, de opvolging en de evaluatie van de nieuwe dienstverleningsvorm door de overheid te worden gestructureerd, opdat de nieuwe dienstverleningsvorm op een performante manier de haar opgelegde doelen bereikt (vraagstuk van aansturing)? Hiertoe is er een instrument ontwikkeld m.b.t. de beslissingscriteria voor de keuze van de optimale taakallocatievorm voor een bepaalde taak, en een niet exhaustieve checklist m.b.t. het
implementatie- en aansturingsproces bij een taakallocatieoefening.
Methodologie: Op basis van een theoretisch literatuuronderzoek, een internationaal vergelijkend onderzoek en een vergelijkende gevalstudie binnen de federale overheid zijn de analyse-instrumenten ontwikkeld geweest.
Landen: In het internationaal vergelijkend onderzoek zijn het Verenigd Koninkrijk en Nederland bestudeerd m.b.t. hoe zij overheidstaken tussen de verschillende actoren hebben toegekend.
Gerealiseerde taken 2002: De internationaal vergelijkende studie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk is uitgevoerd voor de volgende taakallocatievormen: verzelfstandiging, privatisering, uitbesteding, derde sector en publiek private partnerschappen. Op basis hiervan en de reeds uitgevoerde theoretische literatuurstudie is een eigen taakallocatie-instrument ontwikkeld. Dit instrument is getoetst via een vergelijkende gevalstudie en via validatiegesprekken met federale ambtenaren. De resultaten van deze toetsingsfase zijn opgenomen in de finale versie van het onderzoeksrapport, waarna het onderzoek is afgerond.
Valorisatie 2002: Na de integratie van de verschillende onderzoeksonderdelen en van de resultaten van de toetsingsfase is de finale versie van het onderzoeksproject in januari 2003 neergelegd.
Planning 2003: In de loop van 2003 wordt de publicatie van het eindrapport verwacht. Op 11 juni 2003 zal er een studiedag worden georganiseerd ’’Het kerntakendebat: de allocatie van publieke taken aan overheid, markt en middenveld nader beschouwd’’.
Samenvatting resultaten: Het ontwikkelde taakallocatie-instrument is vergeleken met de binnen de federale overheid bestaande hervormingstechniek, Business process re-engineering. Hierbij is er gekeken in welke mate de verschillende instrumenten een
toegevoegde waarde voor elkaar kunnen zijn en waar er gelijkenissen en verschillen bestaan tussen de beide instrumenten. Daarnaast is het taakallocatie-instrument becommentarieerd door verscheidene ambtenaren uit verschillende federale overheidsdiensten. Hun opmerkingen hebben het mogelijk gemaakt om het instrument
’’An inefficient court does less with its resources than an efficient court, fewer people get justice.’’ Wheeler
4.2.15. ″The administration of justice in Europe: assessing its quality - The Belgian monograph ″ Duurtijd: 10 maanden: maart 2002 - december 2002 Wetenschappelijk medewerker: Joris Plessers Coördinatie: Roger Depré & Annie Hondeghem Financiering: Europese Commissie in samenwerking met the Public Intrest Group ’’Law and Justice’’ van het ministerie van Justitie in Frankrijk
Fundering:
Roger DEPRÉ Doctor Sociale Wetenschappen Voormalig directeur VCOB
Doelstelling:
Aan de hand van een gemeenschappelijk raamwerk schrijft elk participerend team een monografie voor wat betreft de situatie van de kwaliteit van de justitie in eigen land. Vanuit het Instituut voor de Overheid wordt een monografie geschreven voor wat betreft de Belgische justitie. De monografie wordt geschreven op basis van een uitgebreide literatuurstudie en op basis van kwantitatief empirisch onderzoek (bijv. interviews, vragenlijst). Om het realiteitsgehalte van de beschrijvingen in de monografie te verhogen en om de justitiële wereld zelf voldoende bij het uitwerken van de monografie te betrekken, werd aan elk (academisch) participerend team een magistraat toegevoegd. Edith Van Den Broeck, voorzitster van de Hoge Raad voor de Justitie en eerste substituut procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen maakten deel uit van het Belgische team.
Landen: België, Bulgarije, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Québec, Roemenië, Spanje en Turkije.
Gerealiseerde taken 2002: Het algemeen referentiekader van de monografie werd uitgetekend op een ontmoeting van de onderzoekers van de verschillende landen die aan het project participeren (1 maart 2002, te Parijs). Een voorlopige versie van de monografie werd ingediend vóór 30 juni. Op basis van dit tussentijds rapport werd op 4 oktober 2002 een tweede vergadering te Utrecht georganiseerd. Naar aanleiding van deze vergadering werden per land bijkomende topics in de monografie opgenomen. De definitieve versie van de monografie werd eind december 2002 aan de projectcoördinator overhandigd.
O N D E R Z O E K
Het project heeft als bedoeling een analyse te maken van de werking en de kwaliteitsinstrumenten van de verschillende rechterlijke systemen in Europa. De bedoeling is om te zien hoe de puur rechterlijke functie kan verzoend worden met de meer administratieve en managementtaken in het rechterlijk systeem. Door de beschrijving van de elementen die de kwaliteit van de Belgische justitie bepalen en de vergelijking van deze resultaten met de resultaten
Methodologie:
E T E N S C H A P P E L I J K
De Europese Commissie financiert ’’the Public Interest Group’’ (GIP) ’’Law and Justice’’ van het ministerie van Justitie in Frankrijk ter uitvoering van het Grotius II Project ’’Assessing the Quality of Justice in Europe’’. De GIP ’’Law and Justice’’ van het ministerie van Justitie in Frankrijk heeft hierbij de medewerking van de ’’Study Group on Management and Delivery of Justice’’ van de ’’European Group of Public Administration’’ (EGPA) verkregen. De coördinatoren van het Grotius II project zijn bijgevolg de coördinatoren van de ’’Study Group on Management and Delivery of Justice’’ van EGPA: the GIP ’’Law and Justice’’ of the ministry of Justice (Parijs, Frankrijk), the Research Institute on Judicial Systems (Bologna, Italië) en the Faculty of Law, Utrecht University (Utrecht, Nederland). De verantwoordelijken van de GIP ’’Law and Justice’’ en de coördinatoren van het project (Frankrijk, Italië en Nederland) hebben het Instituut voor de Overheid aangesproken om een Belgische bijdrage te leveren.
van andere Europese landen, wordt ernaar gestreefd te komen tot een beter functioneren van het rechterlijke systeem.
W
Joris PLESSERS Licentiaat Criminologische Wetenschappen (K.U.Leuven) Aanvullende Opleiding Overheidsmanagement en Bestuurskunde (K.U.Leuven)
te vervolledigen en bij te schaven. Hierdoor is het instrument gebruiksvriendelijker geworden. Dit zou het voor de gebruiker eenvoudiger moeten maken om via het instrument te kunnen bepalen welke taakalloctievorm bij een bepaald maatschappelijk probleem tot het beste resultaat leidt.
59
De monografie is opgebouwd uit vier hoofdstukken. In de monografie werd, ten eerste, de institutionele context van de Belgische justitie uitgelegd. De drie traditionele machten (de wetgeving, de rechterlijke macht en de uitvoerende macht) en de Hoge Raad voor de Justitie werden beschreven voor wat betreft hun bijdrage tot de verbetering van de kwaliteit van justitie. Er werd stilgestaan bij de problemen betreffende de institutionele context. Vervolgens, werd ingegaan op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van de rechterlijke macht versus de instrumenten van accountability en control. Een derde hoofdstuk omvat wat onder ’’de kwaliteit van de Belgische justitie’’ in enge betekenis van het woord dient verstaan te worden. Een laatste hoofdstuk behandelt de twee meest belangrijke en actuele hervormingen, die een invloed (kunnen) hebben op het Belgische rechterlijke systeem, respectievelijk de Octopushervorming en de Copernicushervorming.
Planning 2003: Van de definitieve versie van de monografie wordt een synthese gemaakt van 15 pagina’s, zowel in het Engels als in het Frans. Op 26-27 mei 2003 te Parijs zal er een conferentie plaatsvinden waarop de verschillende monografieën worden voorgesteld. Op deze conferentie worden beleidsverantwoordelijken uitgenodigd die werkzaam zijn in het rechterlijk systeem of die werkzaam zijn met betrekking tot het management van het rechterlijk systeem.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Valorisatie:
60
• Depré, R., Hondeghem, A., Plessers, J. & Van den Broeck, E. (2002), The Administration of Justice in Europe: Assessing its Quality - The Belgian Monograph, pp. 35. • De monografieën zullen vanaf maart-april 2003 op de website van de GIP ’’Law and Justice’’ beschikbaar zijn (http://www.gip-recherchejustice.fr). • 26-27 mei 2003: conferentie te Parijs waarop de verschillende monografieën worden voorgesteld aan beleidsverantwoordelijken. • Eind 2003: publicatie met de verschillende syntheses van de monografieën van de participerende landen. Een korte bespreking van het debat op de conferentie van 26-27 mei 2003 wordt eveneens in het boek opgenomen.
Enkele bevindingen: Belgische veranderingsinitiatieven vertonen gelijkenissen met de ontwikkelingen in het Belgisch justitieel systeem; de oprichting van een ’’Hoge Raad voor de Justitie’’ die in meerdere of mindere mate dezelfde bevoegdheden vertoont zoals deze in België is opgericht, de invoering van het mandaatsysteem, technieken van modern personeelsmanagement, maatregelen ter afhandeling van een dossier op een redelijke termijn, delegatie van bevoegdheden, ... Specifiek voor België is dat om deze initiatieven te realiseren tal van nieuwe organisaties in het leven geroepen werden, hetgeen de coördinatie en aansturing van een globaal management- en kwaliteitsdenken in justitie bemoeilijkt. Het probleem van de coördinatie en aansturing van een globaal kwaliteitsdenken vinden we terug in de verschillende landen van Europa. De uitdaging is de initiatieven ter invoering van managementen kwaliteitsdenken aan te sturen, te ondersteunen en te coördineren door een integrale visie. De eerste confrontatie tussen de principes van efficiëntie, effectiviteit en accountability en de principes van onafhankelijkheid van de gerechtelijke macht heeft plaats. Maar er is nog een lange weg te gaan om deze principes te verzoenen in de praktijk van de Europese en Belgische justitiële context.
’’A considérer l’intérêt comme cause unique des comportements, on s’interdit de penser la variété des modes de coordination des activés humaines. Pourtant, nombre de relations inter-personnelles, d’actions collectives ne peuvent être comprises à travers la figure du seul intérêt individuel. Ne faut-il pas réintroduire la pluralité des raisons et des façons que les hommes ont d’agir ensemble, en les comprenant dans différents registres de biens communs?’’ Lyon-Caen, A.
4.2.16. Van effectiviteit van coördinatie naar coördinatie van effectiviteit Duurtijd: 16 maanden: september 2001 - december 2002 Wetenschappelijk medewerker: Amaury Legrain Projectleiding: Koen Verhoest Coördinatie: Geert Bouckaert Financiering: DWTC
Dit alles zou moeten resulteren in een lijst van mogelijke in te voeren coördinatie-instrumenten, met beslissingscriteria (keuze) en succesfactoren (voorbereiding, invoering en werking) per instrument om de federale administratie te helpen bij mogelijke coördinatieproblemen.
Fundering: De overheidssector heeft een dubbele evolutie gekend. Op kwantitatief vlak is het aantal overheidsorganisaties sterk toegenomen en op kwalitatief vlak kent de verzelfstandiging van overheidsdiensten een steeds groter succes als sturingsinstrument. De overheidssector is daardoor een heterogeen geheel geworden dat steeds moeilijker te coördineren is. Daarom is het louter geven van instructies geen garantie meer voor een succesvolle beleidsvoering. Nieuwe coördinatiemechanismen dienen gevonden te worden om richting aan de samenwerking en de interacties tussen alle componenten van de overheid te kunnen geven. Het onderzoek baseert zich op een rond deze thematiek reeds gevoerd onderzoek (2000-2001) dat reeds aanleiding gaf tot een publicatie in de reeks Overheidsmanagement 8. Hierin wordt een lijst van de meeste gebruikte coördinatieinstrumenten opgesteld. De evolutie van de initiatieven inzake specialisatie en coördinatie binnen vier landen (UK, Zweden, Nederland en Nieuw-Zeeland) wordt hierin uiteengezet. In plaats van het fenomeen coördinatie algemeen te analyseren (macro-niveau) spitst het huidige onderzoek zich toe op concrete coördinatieinstrumenten (micro-niveau).
Het onderzoek werd in vijf fasen ingedeeld
8. Bouckaert Geert, Verhoest Koen, Wauters An, Pierlé Wim & Vandermeulen Filip (2000). Van effectiviteit van coördinatie naar coördinatie van effectiviteit. Overheidsmanagement nr. 10, Brugge: die Keure, pp. 134.
O N D E R Z O E K
(1) Fase 1: Theoretische analyse. Deze analyse had als doel het herwerken enerzijds van het theoretisch kader voor coördinatie (hiërarchie, markt en netwerk) en anderzijds het herwerken van de door het vorige onderzoek gevonden lijst van coördinatie-instrumenten. (2) Fase 2: Empirisch onderzoek. Deze fase had als doel concrete ervaringen van buitenlandse overheden te analyseren in verband met de keuze van coördinatie-instrumenten en hun invoering. Deze fase bestond uit twee delen. Een eerste deel omvatte een algemene analyse van de evolutie van de coördinatie binnen de publieke sector van de onderzochte landen. Deze analyse werd uitgevoerd als complementering bij het vorige onderzoek. Frankrijk werd in dit onderzoek als nieuw land bijgevoegd. Op basis van deze analyse werden in een tweede deel drie à vijf cases per land gekozen. De cases hadden betrekking op verschillende coördinatie-instrumenten. Het onderzoek resulteerde in beslissingscriteria en succesfactoren. (3) Fase 3: Ontwerpfase. Bij deze fase werden de resultaten van de twee eerste fasen qua beslissingscriteria en succesfactoren samengevoegd om tot bruikbare fiches te komen. (4) Fase 4: Toetsingfase. Aan de hand van drie cases uit de federale administratie (horizontale FOD’s, politiek-ambtelijke relaties en coördinatie tussen ministeries en sociale parastatalen) werden verschillende beslissingscriteria en succesfactoren getest met betrekking tot hun bruikbaarheid voor de federale overheid. (5) Fase 5: Eindrapportering.
E T E N S C H A P P E L I J K
Het onderzoek kende volgende onderzoeksvragen: • Welke coördinatie-instrumenten kunnen worden ingezet om de coördinatie tussen overheidsorganisaties te verbeteren? • Wanneer kunnen deze specifieke instrumenten ingezet worden? Welke beslissingscriteria kan de overheid hanteren om een keuze tussen verschillende instrumenten te maken? • Wat zijn de succes- en faalfactoren van deze instrumenten: Welke factoren kunnen een goede invoering en implementatie van coördinatie-instrumenten beïnvloeden?
Methodologie & gerealiseerde taken 2002:
W
Doelstelling:
Amaury LEGRAIN Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) & Overheidsmanagement en Bestuurskunde (K.U.Leuven)
• Welke capaciteiten dienen hiertoe ontwikkeld te worden binnen de centrale departementen?
61
Landen: België (federaal niveau), Frankrijk, Nederland, Nieuw-Zeeland, Verenigde Koninkrijk, Zweden.
Planning 2003: In 2003 zal het eindrapport gepubliceerd worden. Op 19 juni 2003 wordt er een studiedag georganiseerd: ’’Coördinatie in de publieke sector: lessen voor de federale overheid’’. Hierbij wordt onder meer het eindrapport voorgesteld.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Enkele resultaten:
62
De onderzoeksresultaten werden getest aan de hand van een pilootproject. Daarvoor werden documenten geraadpleegd en interviews gevoerd met topambtenaren, kabinetsleden en Copernicus-specialisten. Drie cases werden geanalyseerd: horizontale FOD’s, politiek-ambtelijke relaties (onder meer de afschaffing van kabinetten door Copernicus) en coördinatie tussen ministeries en sociale parastatalen (onder meer nieuwe coördinatie-initiatieven door Copersoc). Bovendien heeft het onderzoek aanleiding gegeven tot de redactie van een artikel voor het Franse tijdschrift ’’Revue Politiques et Management Public’’ met als titel: ’’Le secteur public en France et en Belgique: de la coordination hiérarchique à la coordination par réseaux’’. Daarin worden de administratieve hervormingen in Frankrijk en België met elkaar vergeleken vanuit het oogpunt van de interorganisationele coördinatie. De stelling van het artikel is dat beide landen verschoven zijn van een zuiver hiërarchisch model naar een gemixt model van hiërarchie en netwerk.
4.3. Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen De diverse structurele onderzoekssporen binnen het Steunpunt beleidsrelevant onderzoek, Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, werden sinds oktober 2001 stelselmatig opgestart. Voor de meeste sporen betekent dit dat het onderzoeksdomein werd verkend en dat het algemeen onderzoekskader werd uitgewerkt. Ook zijn alle stuurgroepen definitief samengesteld.
De vrije onderzoeksruimte (B-projecten) werd in 2002 integraal besteed aan onderzoeksprojecten in verband met lokale besturen: • Draagvlakanalyse van het nieuw gemeentedecreet, • Financiële meerjarenplanning in gemeenten. Voor gedetailleerde informatie aangaande onder meer de gehanteerde methodologie, mijlpalen, samenstelling stuurgroepen en resulterende publicaties verwijzen wij u naar de website www.steunpuntbov.be.
4.3.1. Spoor 1: Bestuurlijke relaties ’’Slowly, quietly, far from the public spotlight, new kinds of public institutions are emerging. They are lean, decentralized, and innovative. They are flexible, adaptable, quick to learn new ways when conditions change. They use competition, customer choice, and other non-bureaucratic mechanisms to get things done as creatively and effectively as possible. And they are our future.’’ Osborne and Gaebler (1993)
’’Bestuurlijke relaties’’ focust op de intergouvernementele institutionalisering als gevolg van de europeanisering, de inter-organisatorische relaties rond gebiedsgerichte beleidsproblemen en intra-organisatorische relaties tussen moederadministraties en verzelfstandigde onderdelen. De verschuivingen tussen hiërarchie, markt en netwerking vormen het algemene conceptuele kader.
Project 1.3. Verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties Algemeen:
Doelstellingen:
O N D E R Z O E K
Het project wil een grondig inzicht verwerven hoe in de Vlaamse en internationale praktijk verzelfstandigde organisaties ingeschakeld worden in de beleidsuitvoering, hoe sturing van verzelfstandigde organisaties gebeurt, wat de evoluties op dat vlak zijn, en onder welke voorwaarden en met welke instrumenten bepaalde sturingsarrangementen succesvol zijn. Op basis van deze inzichten worden beleidsaanbevelingen gedaan en instrumenten aangereikt om de verzelfstandigingspraktijk in Vlaanderen te optimaliseren Gedurende de eerste 15 maanden werden verschillende doelstellingen nagestreefd. Ten eerste het opmaken van een stand van zaken betreffende bestaand nationaal en internationaal
E T E N S C H A P P E L I J K
Dit project richt zich binnen de onderzoekslijn ’’bestuurlijke relaties’’ naar de aard en evolutie van sturingsrelaties tussen centrale overheden en hun verzelfstandigde organisaties. De onderzoeksvragen zijn in globo de volgende: • In welke mate, in welke omstandigheden (activiteiten, beleidssectoren) en in welke vormen (organisatieprincipe, rechtsvorm, beheersstructuren, autonomie) worden er internationaal, nationaal en in Vlaanderen verzelfstandigde organisaties ingeschakeld in de beleidsvoering en hoe worden deze organisaties aangestuurd en gecoördineerd door de betrokken overheid (via inschakeling in markten of netwerken)? • Hoe evolueren deze verzelfstandiging en sturing in de tijd? Hoe beïnvloeden deze factoren het functioneren en van de resultaten van dergelijke verzelfstandigde organisaties als entiteiten en van de betrokken overheid als geheel?
Dit project is een vijfjarig onderzoeksproject dat via fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek inzicht wil bieden in bovenstaande vragen en deze inzichten wil valoriseren W
Bram VERSCHUERE Licentiaat Politieke Wetenschappen (U.Gent) EMPA (K.U.Leuven, University of Liverpool)
Deelprojecten: 1. De impact van europeanisering op het Vlaamse bestuurlijke systeem (U.Antwerpen) 2. Interorganisatorische samenwerking in gebiedsgericht beleid (Hogeschool Gent) 3. Verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties (K.U.Leuven): Coördinatie: Koen Verhoest & Geert Bouckaert Wetenschappelijk medewerker: Bram Verschuere
63
onderzoek inzake verzelfstandiging en sturing van verzelfstandigde organisaties en inventarisatie van belangrijkste inzichten. Ook werd een samenhangend theoretisch, analytisch en conceptueel kader ontwikkeld vanuit relevante theoretische kaders en bestaande kennis. De volgende stap zal het ontwikkelen van testbare hypothesen zijn vanuit die ontwikkelde kaders. Ten derde werden methodologisch onderbouwde meetinstrumenten en formats voor datagaring (bijvoorbeeld documentanalyse, interviews of enquêtes) en een basisformat met betrekking tot een op te bouwen internationaal vergelijkende databank (met het oog op latere benchmarking) ontwikkeld. Tevens werd een aanzet genomen met betrekking tot de uitbouw van een nationaal en internationaal netwerk van academici en stakeholders (primordiaal in de onderzochte landen). Tenslotte werd in samenspraak met de projectstuurgroep de selectie van de te onderzoeken landen (incl. Vlaanderen) en soorten organisaties gedaan en werd een aanvang genomen met de voorbereiding van een internationaal vergelijkend empirisch onderzoek en met een nulmeting van verzelfstandigde organisaties in Vlaanderen. Gedurende het eerste werkingsjaar werden aldus voorbereidingen getroffen voor het grootschalig internationaal vergelijkend onderzoek dat vanaf 2003 loopt.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Terugblik 2001-2002:
64
Gedurende het eerste werkingsjaar werden: (1) het theoretisch en analytisch kader uitgewerkt op basis van literatuurstudie (eindrapport voorjaar 2003, zie ook twee congrespapers), (2) een inventarisatie van de bestaande inzichten uit wetenschappelijk onderzoek gemaakt, (3) de meetinstrumenten voorbereid alsook de databankformat (ontwikkeling van een websurvey), (4) een uitbouw van een internationaal netwerk bevorderd, (5) het internationaal empirisch onderzoek voorbereid door de opmaak van een eerste inventarisatie van de situatie in de geselecteerde landen. Ook werd gestart met de datagaring voor Vlaanderen met een nulmeting via een survey; deze nulmeting wordt in 2005 aangevuld met een longitudinale meting, om de effecten van de hervormingen in het kader van BBB te kunnen duiden.
Aanpak & methodologie: Het project omvat in zijn totaliteit een omvangrijk statisch comparatief internationaal onderzoek (incl. Vlaanderen) waarbij een grote databank m.b.t. verzelfstandiging en sturing in een vijftal landen wordt aangelegd. Deze databank zal gradueel geëxploiteerd worden om beschrijvende en verklarende analyses uit te voeren. De datagaring gebeurt door documentanalyse, netsearch, surveys, en interviews met sleutelfiguren. De data-analyse gebeurt door middel van kwantitatieve en kwalitatieve methodes.
Voorlopige resultaten: Tot nu toe heeft het onderzoek tot resultaten geleid op een drietal vlakken. Er werd in de eerste maanden vooral aandacht besteed aan het ontwikkelen van een conceptueel en operationeel kader waarbinnen het onderzoek naar verzelfstandiging wordt geplaatst. De conceptualiseringen werden afgetoetst bij buitenlandse wetenschappers, ondermeer op een workshop te Leuven georganiseerd, en werden reeds tweemaal voorgesteld op een congres. Het operationeel kader dat daaruit volgde, de survey, loopt momenteel en de eerste resultaten zijn reeds binnen. Uiteraard worden deze kaders in de toekomst verder geëvalueerd en verfijnd, ondermeer op een internationaal seminarie te Leuven in mei 2003. Een eerste screening van de internationale situatie met betrekking tot verzelfstandiging wordt in februari 2003 afgerond. Deze screening is een eerste stap in het kader van het internationaal verzelfstandigingsonderzoek binnen dit project, waarbij case studies en surveys - analoog met wat we in Vlaanderen doen - zullen worden gevoerd, met een primaire focus op Noorwegen en Ierland. Met betrekking tot de situatie in Vlaanderen hebben we, naast het opstarten van de survey, de ontwikkelingen in het kader van Beter Bestuurlijk Beleid gevolgd. Onze bijdrage in het jaarboek 2002 van het SBOV speelt daarop in. Deze resultaten zijn de output van het eerste jaar van het project, dat in het kader stond van het ontwikkelen van een methodologie en van de focus van het onderzoek, de basis waarop ons toekomstig onderzoek zal worden gevoerd.
’’Strikes me a fellow ought to use his insight, not just a chest of tools to make discoveries. A good sailor could find his way at sea even if he didn’t have instruments. Man ought to develop his brain, not depend on tools.’’ ’’Ye-uh, but if there were charts and quadrants in existence, a sailor that cruised off without ’em would be a chump.’’ uit: Sinclair Lewis, Arrowsmith
4.3.2. Spoor 2: Beleid Deelprojecten: 1. Onderzoek naar de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling bij de Vlaamse overheid in een klimaat van vermaatschappelijking (K.U.Leuven): Coördinatie: Marleen Brans Wetenschappelijk medewerker: Diederik Vancoppenolle 2. Evaluatief onderzoek omtrent de noodzaak tot vermaatschappelijking en professionalisering van het lokale beleidsniveau, de kritische evaluatie van beleidsinstrumenten in het licht hiervan en aanbevelingen (U.Antwerpen & Hogeschool Gent)
Het spoor ’’beleid’’ richt zich op een onderzoek naar de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling van de Vlaamse overheid en de Vlaamse lokale besturen in een klimaat van vermaatschappelijking. De beleidslijn laat zich opdelen in twee onderzoeksprojecten. Eén hiervan analyseert de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling bij de Vlaamse overheid in een context van vermaatschappelijking. Het tweede project bestudeert dit vraagstuk op niveau van de Vlaamse lokale besturen. Deze twee projecten maken een analyse van beleid, met als uiteindelijke output concrete aanbevelingen voor beleid.
Project 2.1. Onderzoek naar de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling bij de Vlaamse overheid in een klimaat van vermaatschappelijking
Terugblikkend kunnen we zeggen dat de werkzaamheden van 2002 geleid hebben tot een beter inzicht in het theoretisch kader, tot een
O N D E R Z O E K
Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) Licentiaat Arbeidsen Organisatiepsychologie (K.U.Leuven)
E T E N S C H A P P E L I J K
VANCOPPENOLLE
• Een Vlaamse verkenning: Tenslotte verkenden we op meervoudige wijze ook de Vlaamse beleidsontwikkeling. Eerst en vooral via een inhoudelijke en institutionele analyse van de beleidsdomeinen (op basis van interviews en documentenanalyse). Daarnaast bestudeerden we ook methoden als Strategische Planning en Doelmatigheidsanalyse. In het najaar werd begonnen met de voorbereidingen voor de case-studies en het survey-onderzoek. Hiertoe werden interviews gehouden op DG en Afdelingsniveau en werden mogelijke cases verzameld. • Een methodologische verkenning: Om de onderzoeksactiviteiten systematisch, wetenschappelijk en internationaal erkend voor te bereiden en om valide onderzoeksinstrumenten te ontwikkelen werden verschillende acties ondernomen: - Er werd een opleiding gevolgd over het opstellen van surveys en over het verwerken en analyseren van survey-resulaten. Deze methodologische opleiding dient nog aangevuld te worden met de studie van het programma teneinde de survey ook webgebaseerd te kunnen aanbieden. - Teneinde de cases systematisch te selecteren en te bestuderen, werd de betreffende methodologische literatuur grondig doorgenomen en werden voorbeelden bestudeerd. Dit alles resulteerde in de uitwerking van een onderzoeksprotocol.
W
Diederik
De werkzaamheden in 2002 kunnen het best omschreven worden als ’’Een internationaal vergelijkende verkenning van de capaciteit van professionele beleidsontwikkeling bij de Vlaamse overheid in een klimaat van vermaatschappelijking’’. Die verkenning nam verschillende vormen aan: • Een theoretische verkenning: De eerste maanden werd gestart met een studie van het theoretisch en begrippenkader van de onderzoeksvraag. Daartoe werden de componenten van professionele beleidsontwikkeling en vermaatschappelijking onder de loep genomen en werden de relevante literatuurstromingen doorgenomen (Beleidsontwikkeling, Burgerschap, Governance/Netwerken, Politiek-Ambtelijke verhoudingen, ...). • Een internationale verkenning: Vanaf het tweede kwartaal van het jaar, kwam de nadruk te liggen op de studie van buitenlandse hervormingen inzake beleidsontwikkeling. In verschillende landen was beleidsontwikkeling de laatste jaren immers op de (politieke) agenda komen te staan, veelal met een ’’professionaliseringsintentie’’, maar soms ook vanuit een ’’vermaatschappelijkingsfilosofie’’. Deze (rijksbrede of centrale) initiatieven werden in kaart gebracht en geanalyseerd. Daarnaast werd tevens de institutionele context (Politiek systeem, Regeringsstructuur, Administratieve organisatie) van het land verkend. Onze ’’landenportefeuille’’ bestaat uit Canada, het VK, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Nederland.
65
beter inzicht in de praktijk van beleidsontwikkeling, tot kennis van de internationale ’’moderniseringsagenda’’ met betrekking tot
beleidsontwikkeling en tot een relevante en onderbouwde keuze van onderzoeksmethodes en onderzoeksvragen.
4.3.3. Spoor 3: Human Resource Management Deelprojecten: 1. Deregulering en decentralisering als katalysatoren voor een modern en flexibel personeelsmanagement (U.Antwerpen) 2. Wetenschappelijke ondersteuning van HRM-beleid, in het bijzonder m.b.t. instroom, doorstroom, uitstroom van overheidspersoneel (K.U.Leuven) Coördinatie: Annie Hondeghem & Trui Steen 2.1. Competentiemangement Wetenschappelijk medewerker: Myriam Parys 2.2. Onderzoek naar mandaatsystemen voor topambtenaren Wetenschappelijk medewerker: Line Putseys 2.3. Instroom van hooggeschoolden in de Vlaamse overheid Wetenschappelijk medewerker: Wouter Vandenabeele 2.4. Ken- en stuurgetallen voor HR-beleid Wetenschappelijk medewerker: Wouter Vandenabeele
Fundering: De vraagstelling die in de onderzoekslijn HRM aan bod komt is: hoe kan de Vlaamse overheid een personeelsbeleid voeren dat bijdraagt tot het realiseren van haar strategische doelstellingen? Vertaald naar het onderzoeksproject uitgevoerd aan het Instituut voor de Overheid, luidt deze vraag als volgt: Hoe kan de Vlaamse overheid haar personeelsstromen (instroom, doorstroom, uitstroom) vorm geven zodat ze op de arbeidsmarkt een competitieve werkgever is? Het IDU-onderzoeksveld is dermate complex dat het onderzoeksproject dit veld onmogelijk volledig kan dekken. Daarom worden enkele operationele deelonderzoeken geformuleerd, die inspelen op acute problemen voor de Vlaamse overheden in de komende jaren. Het onderzoek werd tijdens het werkjaar oktober 2001 december 2002 opgedeeld in drie deelthema’s, m.n.: (1) Onderzoek naar competentiemanagement, (2) Onderzoek naar mandaatsystemen voor topambtenaren, (3) Onderzoek naar instroom van hooggeschoolden in de Vlaamse overheid, (4) Ken- en stuurgetallen voor HR-beleid. Een korte terugblik op de eerste 15 maanden voor het project ’Wetenschappelijke ondersteuning van HRM-beleid, in het bijzonder m.b.t. instroom, doorstroom, uitstroom van overheidspersoneel’:
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
’’Man and woman are the principal syllables in management.’’ C.T. McKenzie
66
Wouter VANDENABEELE Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) Line PUTSEYS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) Graduaat Landschaps- en Tuinarchitectuur Trui STEEN Licentiaat Sociologie (U.Gent), Handelsingenieur (K.U.Leuven), Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven) Myriam PARYS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
Project 3.2.1. Onderzoek naar competentiemanagement Competentiemanagement staat toe dat in een organisatie van hoog tot laag op een zelfde manier gecommuniceerd kan worden over de menselijke resources en hoe deze een bijdrage leveren tot het bereiken van de organisatiedoelstellingen. Vernieuwend aan competentiemanagement is dat het een rechtstreekse link legt tussen de kerncompetenties die op strategisch niveau in de organisatie aan bod komen en de individuele competenties van de medewerkers. Op deze manier wordt HRM erkend als een strategische partner. Het competentiedenken kan binnen de openbare besturen dienen als hefboom om bureaucratieën om te turnen tot efficiënte en flexibele organisaties. Het project ’competentiemanagement’ wil de Vlaamse overheid ondersteunen bij haar
voornemen om op een systematische wijze werk te maken van competentiemanagement en hierbij voeling te houden met discussies en projecten inzake competentiemanagement in andere landen. De doelstellingen van het project zijn tweeërlei: lokaliseren en verspreiden van good practices in buitenlandse administraties en meedenken aan de operationalisering van het competentiebeleid in de Vlaamse overheid. Ten behoeve van het lokaliseren en analyseren van goede praktijkvoorbeelden uit het buitenland worden documenten verzameld en toegankelijk gemaakt met betrekking tot het competentiebeleid in buitenlandse overheden. Tevens worden deze documenten aan een kritisch onderzoek onderworpen via interviews met bevoorrechte getuigen.
Project 3.2.2. Onderzoek naar mandaatsystemen voor topambtenaren Dit project is een verderzetting van het beleidsgericht onderzoek:’’(Inter)nationaal vergelijkend onderzoek naar contractmanagement: naar een contractualisering van de sturingsrelatie en de arbeidsrelatie t.a.v. leidende ambtenaren’’ (zie beschrijving van dit project in paragraaf 4). Diverse cases, namelijk Nieuw-Zeeland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken worden verder geanalyseerd, waarbij zowel de contractualisering van de sturingsrelatie als de arbeidsrelatie wordt onderzocht. De contractualisering van de sturingsrelatie heeft betrekking op de vervanging van de traditioneel
hiërarchische sturing van de ambtenaar (bureaucratisch model) door een contractuele sturing, met afspraken omtrent opdrachten en middelen. De contractualisering van de arbeidsrelatie heeft betrekking op het vervangen van de traditionele statutaire rechtspositie van de ambtenaar (publiekrechtelijk model) door een arbeidscontract (privaatrechtelijk model). Bij het internationaal vergelijkend onderzoek van het contractmanagement t.a.v. leidende ambtenaren wordt gebruik gemaakt van literatuurstudie, de studie van (internet)documenten, en het interviewen van bevoorrechte getuigen.
Project 3.2.3. Onderzoek naar instroom van hooggeschoolden in de Vlaamse overheid E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
onderzoek:’’Instroom, doorstroom en uitstroom van hooggekwalificeerden in het MVG’’ (zie beschrijving van dit project in paragraaf 4), waarbij ondermeer gewerkt wordt met jaarlijkse bevraging van afgestudeerden en jonge werkenden naar hun arbeidsoriëntaties. Hierdoor wordt een bijzondere mogelijkheid tot longitudinale gegevensverzameling geboden. Kennisoverdracht inzake het toepassen van methoden en technieken, zoals de arbeidsmarktmonitor aan Vlaamse ambtenaren, vormt een belangrijk valorisatie-element van het project. Zo wordt de Vlaamse overheid immers in staat gesteld zelf gegevens te verzamelen en te verwerken. Ook kan verwezen worden naar de studiedag inzake ’Wervingskracht en arbeidsmarktimago in de overheid’.
W
Het onderzoek naar de instroom van hooggeschoolden in de Vlaamse overheid speelt in op de belangrijke problematiek van de competitiviteit van de overheden op de arbeidsmarkt. Het machtsevenwicht op de arbeidsmarkt verschuift, waarbij wordt overgegaan van een vraaggestuurde markt naar een aanbodgestuurde markt, waar de persoonlijke voorkeuren van de aanbieder sterk doorwegen. Kunnen inspelen op de behoeften van de aanbieders wordt cruciaal bij het aantrekken van medewerkers voor de overheid. Onderzoek naar arbeidsoriëntaties van diverse doelgroepen kan ondersteuning bieden voor de overheid bij het vormgeven van een gericht arbeidsmarktbeleid. Dit deelproject sluit aan bij lopend onderzoek in het kader van het Vlaams programma beleidsgericht onderzoek, m.n. het
67
Project 3.2.4. Ken- en stuurgetallen voor HR-beleid De trend naar New Public Management die ook binnen de Vlaamse overheid optreedt, legt de nadruk op accountability en efficiëntie. Hierdoor ontstaat er echter een toenemende druk tot ’meten’ van verschillende kritische factoren in het beleidsproces. Eén van de meest belangrijke elementen in dit hele proces is de inzet van personeel. Het meten van een dergelijk element is echter niet evident. Het ontwikkelen van een goede methode om deze metingen te verrichten is cruciaal. Het gevaar bestaat immers dat dergelijke monitoring belemmerend werkt voor de prestaties, of dat men afgaat op niet relevante informatie, wat nefast is voor het beleidsproces. Dit benadrukt het belang van beleidsondersteunend onderzoek naar ken- en stuurgetallen voor Human Resources Management.
Het deelproject wil de Vlaamse overheid ondersteunen zodat zij in eigen beheer projecten rond ken- en stuurgetallen voor personeel op een verantwoorde wijze kan doorvoeren. Centraal staat de strategische functie van HRM binnen de overheid en het meten en sturen van de hierdoor gecreëerde toegevoegde waarde. In een eerste fase is het de bedoeling dat er een grondige verkenning van de literatuur gebeurt. Dit moet leiden tot inzichten in verband met meten van de strategische waarde van personeelsbeleid en het toepassen van dergelijke informatie in een HR-beleid. Het project loopt verder in 2003, waar de nadruk zal liggen op het bespreken van een best practice case over de invoering en het functioneren van de Human Capital Scorecard bij het Amerikaanse Office of Personnel Management.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Resultaten:
68
Binnen het deelproject ’competentiemanagement’ werd een literatuurstudie uitgevoerd, een vergelijkende studie gemaakt van competentieraamwerken voor topambtenaren in een aantal OESO-landen, en werd een studie uitgevoerd naar competentieprofielen voor leidende ambtenaren. In een tweede deelproject werd het lopende onderzoek inzake mandaatsystemen voor topambtenaren afgerond en werden aanbevelingen ten aanzien van de invoering van mandaten in de Vlaamse overheid geformuleerd. Het deelproject ’instroom van hooggeschoolden in de Vlaamse overheid’ kon als vervolg op voorgaand onderzoek de onderzoeksresultaten bijkomend valoriseren. De resultaten van een derde survey-bevraging werden geanalyseerd en een instrument werd ontwikkeld met behulp waarvan de administratie haar aantrekkelijkheid als werkgever in kaart kan brengen en continu monitoren. In het deelproject ’ken- en stuurgetallen voor HR-beleid’, tenslotte, werd een verkennende literatuurstudie uitgevoerd. Terugkoppeling naar de HR-professionals binnen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, zowel als naar de leden van de spoorstuurgroep leidde tot een gemeenschappelijke visie op de verdere invulling van het project voor het werkjaar 2003.
’’The relationship between performance and the budget is not straightforward. Performance measures may identify trends and developments that warrant attention, but it takes a more thorough program evaluation to tell whether the cause of poor performance, (or good performance for that matter) has anything to do with funding.’’ Philip G. Joyce, Performance-based budgeting, 1999
Deelprojecten (K.U.Leuven): 1. Modernisering van de financiële cyclus (1.1. begroting) 2. Modernisering van de beleids- en beheerscyclus (2.1. planning) Coördinatie: Wouter Van Reeth & Geert Bouckaert Wetenschappelijk medewerkers: Bram Scheers & Miekatrien Sterck
Problematiek en relevantie voor Vlaanderen: Begroting, boekhouding en audit vormen de hoofdcomponenten van een financieel systeem dat aanwezig is in alle fasen van de beleids- en beheerscyclus (planning, besluitvorming, monitoring, evaluatie). Deze budgettaire of financiële cyclus vormt dan ook het sleutelmechanisme waarmee de overheid middelen toewijst en haar beleid en beheer vormgeeft, en dit zowel bij de voorbereiding en besluitvorming, bij de opvolging en bijsturing, als bij de evaluatie achteraf. Deze financiële cyclus blijkt een belangrijke hefboom te vormen bij de modernisering van diverse overheden binnen de OESO. De tendens naar meer prestatiegerichtheid en meer kosteninformatie is ontegensprekelijk binnen alle OESO-landen. In die zin is er meer en meer sprake van een convergentie van de systemen over de landen heen. Daarnaast worden echter ook verschillen waargenomen inzake zowel de inhoud als de snelheid van de veranderingen, de gekozen veranderingsstrategie, en de impact ervan op de beleids- en beheerscyclus zelf. Beter Bestuurlijk Beleid vereist een betere afstemming tussen de beleidscyclus en de financiële cyclus om resultaatgericht te kunnen
sturen. De ontwikkeling van strategische planning, prestatiemeetsystemen en een nieuw financieel systeem passen in dit kader. Door beschrijving en verklaring van internationale en Vlaamse hervormingen, biedt dit project wetenschappelijke ondersteuning bij de verdere modernisering van de Vlaamse financiële beleidsen beheerscycli.
Fundamentele en toegepaste onderzoeksvragen: Met betrekking tot (1) begroting/planning, (2) boekhouding/monitoring, (3) audit/evaluatie en (4) hun onderlinge samenhang worden de volgende types vragen gesteld en beantwoord: (a) Beschrijvend/descriptief: Wat zijn de kenmerken van het bestaande systeem en de administratieve en politieke context? In welke richting(en) evolueren systemen in binnen- en buitenland? Wat zijn de doelstellingen van deze veranderingsprocessen? Welke impact hebben deze doelstellingen op de informatie-inhoud (formattering) en procedures van de begrotingen, boekhoudingen en audits? Wie stuurt deze evoluties aan? Welke strategieën worden er toegepast? Wat is de snelheid van veranderingsprocessen? Verschillen de geplande van de gerealiseerde hervormingen? (b) Verklarend/positief: Welke factoren zijn van belang voor het verklaren van de richting van de financiële veranderingsprocessen? Wat bepaalt de snelheid van implementatie? Wat zijn de faal- en succesfactoren bij de implementatie van financiële veranderingsprocessen? (c) Sturend/normatief: Welke aanbevelingen genereert het verklarend onderzoek voor
O N D E R Z O E K
Miekatrien STERCK Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) Aanvullende Studies Beleidseconomie (K.U.Leuven)
E T E N S C H A P P E L I J K
Tabel: Sequentie van de onderzoekslijnen in het spoor ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’
W
Bram SCHEERS Licentiaat Toegepaste Economische Wetenschappen (K.U.Leuven) Master International Business Economics (K.U.Leuven)
4.3.4. Spoor 4: Modernisering van financiële beleidsen beheerscycli
69
beleidsverantwoordelijken en overheidsmanagers voor de aansturing van financiële veranderingsprocessen? Welke elementen
verhogen de kans dat de geplande hervormingsdoelstellingen daadwerkelijk worden gerealiseerd?
Modernisering van de begroting en modernisering van de planning Doelstellingen: In verschillende overheidshervormingen in het buitenland gaan moderniseringen van de financiële cyclus zoals de invoering van prestatiebegrotingen en accrual budgeting gepaard met meer resultaatgericht management. De vraag rijst welke factoren een succesvolle afstemming van de financiële cyclus en de beleids- en beheerscyclus beïnvloeden. De projecten ’’Modernisering van de financiële cyclus’’ en ’’Modernisering van de beleids- en beheerscyclus’’ beogen de volgende doelstellingen in 2001-2002: • Beschrijving van de modernisering van de begrotings- en planningssystemen in 8 OESO-landen aan de hand van de parameters functies, procedures, formattering en implementatiestrategie, • Vergelijking van de tendensen inzake begroting en planning met de stand van zaken en de hervormingen in Vlaanderen, • Punctuele ondersteuning van veranderingsprocessen in Vlaanderen.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Terugblik 2001 - 2002:
70
• Beschrijving van de systemen van begroting en planning en de onderlinge samenhang in 8 OESO-landen en in Vlaanderen: - Context van de hervormingen: sociaal-economische context, politieke context en administratieve context, - Functies van begroting en planning: historiek van de initiatieven, actoren, aanleiding, doelstellingen, begrotingsfuncties en gebruik van beleids- en beheersinformatie, - Procedures van begroting en planning: dominante actoren, centralisatiegraad, frequentie en samenhang begrotingsproces en planningsproces, - Formattering van begrotings- en planningsdocumenten: structuur, inhoudelijke focus (MAPE), tijdshorizon, aanrekeningsbasis en samenhang begrotings- en planningsdocumenten, - Implementatiestrategie: aansturing, organisatorische dekkingsgraad, ritme, uniformiteit, wettelijke verankering en organisatorische en financiële ondersteuning, • Onderscheiding van internationale tendensen inzake begroting en planning en situering van de begroting en planning in Vlaanderen ten
opzichte van de internationale tendensen, • Punctuele ondersteuning van veranderingsprocessen in Vlaanderen: o.a. oplijsting knelpunten Voorontwerp Comptabiliteitsdecreet, toelevering data aan Rekenhof voor vergelijkend onderzoek, advies ABAFIM bij formuleren jaardoelstellingen 2003.
Aanpak & methodologie: • Ontwikkeling theoretisch kader en analytisch raamwerk, • Beschrijvend onderzoek naar begrotings- en planningshervormingen aan de hand van secundaire data in 8 OESO-landen (Australië, Canada, Finland, Nederland, Nieuw-Zeeland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten & Zweden), • Inventarisatie en beschrijving van planning en begroting in Vlaanderen aan de hand van documentenanalyse en verkennende interviews bij het MVG, • Vergelijking van de bevindingen van het internationaal vergelijkend onderzoek met de begrotings- en planningshervormingen in Vlaanderen en bij de federale overheid.
Voorlopige resultaten: Er is een trend naar meer resultaatgerichte begrotingen in de onderzochte OESO-landen. De begrotingen bevatten immers in toenemende mate informatie over de outputs en de outcomes, naast de traditionele informatie over de inputs en de activiteiten. Deze toegenomen focus op de prestaties gaat gepaard met een nauwere samenhang tussen het begrotings- en planningsproces. Ook de begrotings- en planningsdocumenten worden steeds meer geïntegreerd. Een andere trend is dat er steeds meer kosteninformatie in de begrotings- en planningsdocumenten wordt opgenomen. Er is dus een evolutie van een aanrekening op kas- en verplichtingenbasis naar een aanrekening op accrual-basis. De verschillende functies, procedures en formatteringen dienen met elkaar te worden verzoend opdat de hervormingen niet zouden mislukken. De uitdaging bestaat er dan ook in te evolueren naar hybride begrotings- en planningssystemen waaruit verschillende documenten kunnen worden gegenereerd voor verschillende gebruikers.
″Informatization is effectuating important transformations with regard to all aspects of the basic doctrines of public administration, its organizational framework, its operations and its processes.″ van de Donk W.B.J.H. & Snellen I.Th.M. (1998)
4.3.5. Spoor 5: ICT/e-Government Deelprojecten (K.U.Leuven, Hogeschool Gent, U.Antwerpen): 1. Inventarisatie bestaande toepassingen (inventarisatie) 2. Evaluatie bestaande toepassingen (reflectie) 3. De informatiesamenleving (projectie) Wetenschappelijk medewerkers K.U.Leuven: Steven Utsi & Jarl Kampen
Doelstelling: Het spoor eGovernment van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV) heeft als algemene doelstelling de expertise van Vlaamse overheden inzake elektronisch openbaar bestuur te vergroten en te ondersteunen, zowel wat de academische (onderzoek) als wat de beleidsondersteunende capaciteit betreft. Daartoe dienen initiatieven, lopende projecten en best practices in Vlaanderen vergeleken te worden met de eGovernment praktijk in Europa en de wereld, met name OESO-landen. De opdracht veronderstelt dat de krachtlijnen van het Vlaamse eGovernment voldoende gekend zijn, dat met andere woorden eGovernment in Vlaanderen kan worden gestereotypeerd. Het wetenschappelijke onderzoek uitgevoerd door het spoor eGovernment zal rusten op drie peilers: actualisering en beschrijving (wat is er in het verleden gebeurd; een inventarisatie), reflectie en verklaring (waar hebben de ontwikkelingen toe geleid; een evaluatie) en projectie voor beleid en beheer (waar gaat het in de toekomst naartoe). Steven UTSI Licentiaat Psychologie (K.U.Leuven)
Voorlopige resultaten:
O N D E R Z O E K
Om greep te krijgen op de diverse processen die dwars door elkaar de impact van ICT op de samenleving en de overheid bepalen is een opdeling nodig naast die in de algemeen wetenschappelijke aspecten actualisering, reflectie en projectie. Er is gekozen voor een onderscheid in termen van het overheidsperspectief en te spreken over intrabestuurlijke aspecten, waarmee de gevolgen van het digitaliseren bij administraties intern worden bedoeld; interbestuurlijke aspecten die betrekking hebben op (macro) bestuurlijke innovaties en horizontalisering; en, tot slot, extrabestuurlijke aspecten, die de rol van de burger in de digitalisering van de samenleving betreffen. In het eerste tussenrapport ’’eGovernment in Vlaanderen: een stand van zaken (2002)’’ wordt in hoofdstuk 6 (Bestuurlijke aandachtspunten binnen het spoor eGovernment) hierop dieper ingegaan.
E T E N S C H A P P E L I J K
De bijdrage aan de wetenschappelijke vooruitgang in de studie van eGovernment en de informatiesamenleving in Vlaanderen vereist een duidelijke afbakening van themata en een benadering om ze voor bestuurskundig onderzoek te ontsluiten. Themata zoals ’interbestuurlijke samenwerking’ en ’virtuele front- en back-office’ vereisen inventarisatie én evaluatie van bestaande toepassingen om tot gedegen, onderbouwde uitspraken te komen. Toegepast onderzoek leidt uiteindelijk tot de formulering van eGovernment criteria voor de specifiek Vlaamse context. De verscheidene jaren van de spoorwerkzaamheden zullen methodologische identieke onderzoekscycli bevatten. Steeds wordt vertrokken vanuit een internationaal comparatieve landenstudie, die leidt tot kennis en expertise die moet worden overgedragen naar de specifieke Vlaamse situatie. In een derde fase volgt toetsing aan en projectie op de Vlaamse eGovernment praktijk.
Het jaar 2002 stond in het teken van de inventarisering. Tijdens 2001 en 2002 werden de krachtlijnen van het Vlaamse eGovernment beleid ontleed (2001-2002) en werd een internationaal vergelijkende landenstudie uitgevoerd. Op deze manier werd een kennisbasis uitgebouwd en een verzameling kenmerken of criteria aangelegd die een inductieve onderzoeksmethodologie in 2003 dienen te voeden. Van meet af aan werd de uitbouw van een strikt wetenschappelijke benadering voorgesteld die op inductieve wijze (veldonderzoek in beleidsdomeinen) een deductief opgebouwd model (de triade intra-, inter- en extrabestuurlijke aspecten van eGovernment) aan een praktijktoets moet onderwerpen. Fundamentele vraagstelling voor spoor eGovernment: Welke bestuurskundige vragen duiken op basis van de Vlaamse eGovernment-praktijk op? Toegepaste vraagstelling voor spoor eGovernment: Welke kwaliteitsnormen vallen op grond van internationaal vergelijkend en wetenschappelijk onderzoek te formuleren en toe te passen op Vlaams eGovernment? Hoe moeten zij worden ingevuld overeenkomstig de specifieke Vlaamse situatie? Bij deze fundamentele en toegepaste vraagstellingen wordt vertrokken van een evenwichtige driedeling, die zowel intrabestuurlijke aspecten als interbestuurlijke aspecten en extrabestuurlijke aspecten van eGovernment in het licht stelt.
W
Jarl KAMPEN Licentiaat Psychologie (Rijksuniversiteit Groningen) Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Brussel)
Methodologie:
Terugblik 2001-2002:
71
’’De onzekerheid die vanouds gepaard gaat met organisatorische veranderingen wordt nu overtroffen door de onzekerheid over wat er gebeurt wanneer je niets verandert.’’ Quinn R. & K. Cameron
4.3.6. Spoor 6: Veranderingsmanagement Deelprojecten: 1. (de)Regulatory management en administratieve vereenvoudiging (U.Antwerpen) 2. Hervormingen inzake management en organisatie en (inter)bestuurlijke relaties (K.U.Leuven) Coördinatie: Annie Hondeghem & Trui Steen 2.1. Coördinatie van beleid vanuit veranderende politiek-ambtelijke verhoudingen Wetenschappelijk medewerker: Christophe Pelgrims 2.2. Leiderschap vanuit verandering: casestudy La Relève Wetenschappelijk medewerker: Maarten Andriessen
Fundering: De voorbije decennia kenmerken de verschillende overheden binnen de OESO landen zich door een waaier van veranderingen, die voornamelijk worden ingegeven vanuit een New Public Management context. Met het aantreden van de nieuwe Vlaamse Regering in 1999 werd in de
schoot van de regering het akkoord gesloten om de Vlaamse overheid te moderniseren tot één van de koplopers binnen de OESO omgeving. Vooral de afslanking van de ministeriële kabinetten, de afzwakking van de invloed van het middenveld en de versterking van de administratie in haar beleidstaken werden als noodzakelijk aangevoeld. De hieruit voortvloeiende hervormingsplannen werden onder de koepel van Beter Bestuurlijk Beleid gebracht.
Doelstelling: Het onderzoek binnen het spoor veranderingsmanagement heeft als algemene doelstelling om inzichten te verwerven in de principes van veranderingsmanagement, om zo tot praktische aanbevelingen te komen. Deze kunnen de Vlaamse overheid ondersteunen met het oog op het vergroten van haar veranderingsvermogen en kunnen hefbomen aanreiken om de lopende veranderingsprocessen te versterken en, indien nodig, bij te sturen. Door de Leuvense onderzoeksmedewerkers van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen worden veranderingen inzake management en organisatie belicht.
Project 6.2.1.Coördinatie van beleid binnen een veranderende politiek-ambtelijke verhouding
Maarten ANDRIESSEN Licentiaat Bedrijfspsychologie (K.U.Leuven)
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
De veranderingen voorgesteld in het kader van Beter Bestuurlijk beleid hebben ongetwijfeld hun impact op de wijze waarop beleid gecoördineerd wordt en/of op de relaties tussen politici en ambtenaren. Vanuit drie onderzoeksvragen sluit het project hierop aan.
72
Christophe PELGRIMS Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven)
In eerste instantie worden de gevolgen van de voorgestelde veranderingen op het vlak van beleidscoördinatie ontleed. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de ’’hiërarchie-markt-netwerk benadering’’. De focus wordt gelegd op de coördinatie-elementen binnen het MVG. Deze
Figuur 7: Het conceptueel model bij de studie van veranderingen
worden gestructureerd langs drie niveaus van coördinatie, namelijk het politieke niveau, het politiek-ambtelijke niveau en het ambtelijke niveau. Binnen de bestaande structuren wordt bijgevolg aandacht geschonken aan de ministeriële kabinetten, de matrixstructuur en het College van secretarissen-generaal. Binnen de voorgestelde veranderingen worden de volgende elementen onder de loep genomen: de afslanking van de ministeriële kabinetten, de één-op-één relatie, de beleidsraad en het idee van de homogene beleidsdomeinen. In tweede instantie wordt nagegaan wat de voorgestelde veranderingen kunnen betekenen
voor de politiek-ambtelijke verhoudingen. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de in de literatuur aanwezige modellen. In derde instantie heeft het onderzoek de doelstelling om vanuit het geconstrueerde conceptueel model en de operationele checklist, die in samenwerking met het deelproject ’’Leiderschap vanuit verandering: La Relève, Canada’’ werden uitgewerkt, faal- en succesfactoren van veranderingen te formuleren. Het onderzoek sluit af met enkele aanbevelingen inzake het veranderingsproces van de Vlaamse overheid.
Project 6.2.2. Leiderschap vanuit verandering: casestudie La Relève, Canada Dit onderzoek benadert het Canadese leiderschapsproject ’’La Relève’’ vanuit een veranderingsinvalshoek. Op basis van het conceptueel model en de operationele checklist, uitgewerkt in samenwerking met het deelproject ’’Coördinatie van beleid binnen veranderende politiekambtelijke verhoudingen’’, wordt het La Relève-hervormingsproject dat eind jaren negentig in de federale overheid in Canada op poten werd gezet, beschreven. Hierbij wordt de context en voorgeschiedenis aangegeven, wordt gefocust op de inhoudelijke component van La Relève, en in het bijzonder op projecten die betrekking hebben op leiderschap. Verder wordt het proces van de verandering geschetst. Het
veranderingsinitiatief wordt geëvalueerd op basis van de checklist, waarna een aantal succes- en faalfactoren voor verandering op een rij worden geplaatst. Het initiatief in Canada dient vervolgens als referentiepunt waartegen de situatie binnen de Vlaamse overheid kan worden afgezet. De keuze voor La Relève legitimeert zich door de omvang, de integraliteit en de vernieuwende ambitie van het project. De aandacht die binnen dit project naar leiderschap gaat, kan nuttige input geven aan de veranderingen die in de Vlaamse context genomen worden en op stapel staan binnen het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid.
Enkele resultaten:
W E T E N S C H A P P E L I J K
Het deelproject ’coördinatie van beleid binnen een veranderende politiek-ambtelijke verhouding’ toont de gevolgen van de voorgestelde veranderingen in de Vlaamse overheid op het vlak van beleidscoördinatie, evenals de implicaties voor de politiek-ambtelijke verhoudingen. Het deelproject ’Leiderschap vanuit verandering: case-study La Relève, Canada’ beschrijft en evalueert een hervormingsproject dat eind jaren negentig in de federale overheid in Canada werd uitgevoerd. Deze case diende vervolgens als referentiepunt waartegen de situatie binnen de Vlaamse overheid werd afgezet. Beide projecten sluiten af met aanbevelingen inzake het veranderingsproces van de Vlaamse overheid, ondermeer inzake de aansturing van de verandering, de koppeling tussen structurele en culturele veranderingen, de communicatie doorheen het proces en draagvlakcreatie bij het personeel.
O N D E R Z O E K
73
4.3.7. Spoor 7: Indicatoren en monitoring Deelprojecten: 1. Vooruitgang in monitoringsystemen (K.U.Leuven) 2. Onderzoek naar de inhoud en methodologie van informatiesystemen voor het algemeen regeringsbeleid (Universiteit Gent) 3. Organisatorische aspecten van een studiedienst voor het algemeen regeringsbeleid (Universiteit Gent) 4. Modernisering van de beleids- en beheerscyclus (K.U.Leuven)
Wouter VAN DOOREN Licentiaat Politieke en Sociale wetenschappen (K.U.Leuven) Miekatrien STERCK Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) & Aanvullende Studies Beleidseconomie (K.U.Leuven)
V E R H E I D
Project 7.1. Vooruitgang van monitoringsystemen Terugblik 2001 - 2002:
Het project ’’vooruitgang in monitoringsystemen’’ stelt zich tot doel de (verdere) opbouw en uitbouw van monitoringsystemen binnen de Vlaamse overheid te ondersteunen vanuit theorievorming rond monitoringsystemen. Deze theorievorming wordt inductief opgebouwd vanuit internationaal vergelijkend onderzoek. Het project ’’vooruitgang in monitoringsystemen’’ stelt zich tevens tot doel lessen te trekken uit buitenlandse ervaringen voor wat betreft de uitbouw van efficiënte en effectieve monitoringsystemen in Vlaanderen. Hierbij beschrijven we vooruitgang als een betere overeenstemming tussen vraag en aanbod van prestatie-informatie.
In 2002 werd zowel het fundamenteel als het toegepast luik van het onderzoek verder uitgewerkt. De wetenschappelijke onderzoeksvragen werden opgenomen in een databank Prestatiemeetsystemen. Hiertoe wordt het standaard onderzoeksschema dat reeds in voorgaand onderzoek werd ontwikkeld, uitgebreid, verfijnd, en vertaald. Daarnaast werd er gepeild naar wat er aan meetsystemen aanwezig is binnen het MVG. Er wordt ook een analyse gemaakt op secondaire bronnen van twee buitenlandse cases, met name Zweden (VESTA) en Nederland (VBTB).
D E
O
Concrete doelstellingen 2001-2002: • Drie landenonderzoeken op primaire bronnen, • Ontwikkeling van een theoretisch kader om vraag en aanbod van prestatie-informatie te vatten en te verklaren, • Ontwikkeling van een referentie en begrippenkader rond indicatoren en monitoring met ambtenaren van het MVG.
V O O R N S T I T U U T
I E U V E N
K . U. L
74
Doelstellingen:
″Unless you are keeping the score, it is difficult to know whether you are winning or losing. This applies to ball games, card games and no less to government...’’ Harry Hatry, The Urban Institute
De output van 2002 bestaat uit: • een kwalitatieve beschrijving van de ervaringen van het MVG op basis van interviews, • een structuur van een wetenschappelijke databank rond prestatiemeetsystemen, • een beschrijving van de onderzoeksagenda in het licht van de Vlaamse hervormingen, • internationale publicaties.
Aanpak & methodologie: • Literatuurstudie en documentenonderzoek • Internationaal vergelijkend onderzoek
Project 7.4. Modernisering van de beleids- en beheerscyclus Hiervoor verwijzen we naar het spoor ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’.
Enkele bevindingen: Prestatiemeting staat centraal in de hervorming, en het eigentijdse functioneren van overheidsadministraties. Momenteel worden in het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap reeds een aantal initiatieven genomen om prestaties van de overheid op te volgen. De uitbouw van prestatiemeetsystemen wordt echter op een sterk variërende wijze ingevuld. De variatie van de invulling hangt samen met de verschillende gebruikswijzen. Zo wordt bijvoorbeeld prestatie-informatie over beleidseffecten vaak verzameld om te voldoen aan Europese en internationale verplichtingen. Een ander voorbeeld is het gebruik van prestatie-informatie in beheersovereenkomsten, wat heel andere eisen stelt aan het meetsysteem. Prestatie-informatie zal in het laatste geval meer outputgericht, en minder effectgericht zijn. De uitdaging bestaat erin om polyvalente meetsystemen uit te bouwen die aan verschillende vraagcategorieën kunnen voldoen. De BBB hervorming met ondermeer het veralgemeend gebruik van beheersovereenkomsten zal een grote impact hebben op de vraag en het aanbod van prestatieinformatie. ’’Belastingverlagingen zijn niet noodzakelijk welvaartsverhogend.’’
4.3.8. Spoor 8: Fiscaliteit Deelprojecten: 1. Welvaarts- en verdelingseffecten van het fiscaal beleid (K.U.Leuven) Wetenschappelijk medewerker: Bart Capéau o.l.v. André Decoster onderzoeksgroep Economie en Overheid (K.U.Leuven, Centrum voor Economische Studiën) 2. Tax compliance bij vastgoedfiscaliteit (Hogeschool Gent)
Fundering:
Enkele resultaten:
O N D E R Z O E K
Tijdens het eerste werkjaar (2001-2002) werd een descriptieve analyse gemaakt van de woonuitgaven van Belgische gezinnen op basis van de N.I.S. budgetenquête 97-98. Gemiddeld gaat 22.7% van het jaarlijks budget van een Belgisch gezin naar zuivere woonuitgaven (zonder kosten voor water en energie). Daarmee vormt huisvesting veruit de belangrijkste determinant van de levenstandaard, die zowel voeding als vrije tijdsuitgaven ruim overschrijdt. Zowat 75% van de Belgische gezinnen is huiseigenaar, en dat is veel vergeleken bij andere Europese landen. Huurders
E T E N S C H A P P E L I J K
Anderzijds tracht de burger zijn fiscale verplichtingen ook wel eens te ontwijken of zelfs te ontduiken. Een verandering in de huisvestingssituatie zal op haar beurt de vraag naar en het verbruik van andere goederen beïnvloeden. Op die manier hebben fiscale maatregelen een belangrijke impact op de levensstandaard van de burgers.
W
Bart CAPÉAU Licentiaat Wijsbegeerte (K.U.Leuven) Doctor Economische Wetenschappen (K.U.Leuven)
Met de uitbreiding van de fiscale autonomie (Lambermontakkoorden), dringt de vraag zich op welke impact Vlaamse fiscale maatregelen op de welvaart en het welzijn van de burger zullen hebben. De moderne publieke economie brengt zowel efficiëntie- als verdelingsaspecten in rekening bij de beoordeling van fiscale maatregelen. Fiscale en parafiscale fondsen dienen in eerste instantie ter financiering van de publieke goederen (sociale voorzieningen, onderwijs, wegeninfrastructuur, veiligheid ...). Maar, gegeven het overheidsbudget, heeft de manier waarop deze fondsen geïnd worden ook belangrijke gevolgen voor de welvaart van de burgers. Vooreerst is er de vraag wie belastingen betaalt. Zijn het wel altijd de sterkste schouders die de zwaarste lasten dragen? De burger reageert ook op de fiscale maatregelen van de overheid. Bij een verlaging van de registratierechten op aankoop van een woonhuis, wordt verwacht dat de vraag naar koopwoningen zal stijgen, zodat de overheid een deel van de gederfde inkomsten zal terugwinnen.
″De belastingontvangers″ Schilderij van Quinten Metsys, De geldwisselaar en zijn vrouw, 1514
75
zijn over het algemeen armer dan eigenaars, maar ook in de rijkere decielen zijn nog heel wat huurders te vinden. In het Brussels gewest is de huurmarkt veel omvangrijker dan in Vlaanderen of Wallonië. Mede omwille van de belastingvoordelen verbonden aan een hypothecair krediet betalen eigenaars gemiddeld minder voor een zelfde woning dan huurders, maar het idee dat huurders ook in slechtere woningen zouden leven dan eigenaars dient toch enigszins genuanceerd, indien men corrigeert voor het feit dat vele huurders aan het begin van de levenscyclus staan en derhalve kleinere gezinnen vormen. Er zijn ook eigenaars die meer moeten betalen voor een zelfde woning dan huurders, en dat zijn niet noodzakelijk altijd de rijkeren. Vervolgens gingen we de impact na van de verlaging van de registratierechten in Vlaanderen.
’’Een klein begin geeft groot gewin.’’
4.3.9. B-project: Financiële meerjarenplanning in gemeenten Duurtijd: 1 jaar Periode: januari 2002 - januari 2003 Coördinatie: Geert Bouckaert Wetenschappelijk medewerker: Elke Andriessens (K.U.Leuven)
Fundering:
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
De gemeenten dienen jaarlijks een begroting op te stellen. De gemeentebegroting is het juridisch document dat de financiële weergave bevat van het beleid dat de gemeente het komende financieel dienstjaar zal voeren. Aangezien de begroting slechts betrekking heeft op één dienstjaar, komt de werkelijke financiële toestand van de gemeente slechts in beperkte mate tot uiting in de begroting. Daarom dienen de gemeenten als bijlage bij de gemeentebegroting een meerjarig financieel beleidsplan toe te voegen. Het beleidsplan schetst de verwachte financiële ontwikkeling van de gemeente gedurende de periode waarvoor het is opgemaakt. Bijgevolg dienen de opeenvolgende gemeentebegrotingen nauw aan te sluiten bij dit plan. Zij dienen in feite de afgeleiden te zijn van het beleidsplan.
K . U. L
Doelstelling:
76
Elke ANDRIESSENS Handelsingenieur (K.U.Leuven)
Het impacteffect is eerder regressief: de grotere winnaars zijn gemiddeld rijker dan de grotere verliezers. Maar de 10% grootste winnaars zijn dan weer even rijk als de tien percent grootste verliezers. We vermoeden dat hier het effect van de invoering van een vrijstelling van € 12.500 meespeelt. Het verlagen van de registratierechten heeft echter ook een impact op het moment waarop een woning gekocht wordt. Hoewel op er op een bepaald moment in de tijd ongeveer 75% van de gezinnen eigenaar zijn, wordt meer dan 80% van de gezinnen ooit eigenaar van zijn woonhuis. Of de huidige huurders sneller eigenaar zullen worden ingevolge de fiscale hervorming, wordt in het volgende werkjaar bestudeerd.
De doelstelling van dit onderzoek is tweeërlei. Enerzijds wordt nagegaan in welke mate de gemeentebegrotingen en als verlengstuk van de gemeentebegrotingen de begrotingsrekeningen afgeleid zijn van het meerjarig financieel
beleidsplan. De bedoeling van deze analyse is de voorspellende kracht van het beleidsplan in kaart te brengen. Anderzijds wordt, op basis van de resultaten van voorgaande analyse, een verbeteringsstrategie uitgewerkt. De bedoeling is de gemeenten in staat te stellen hun toekomstige inkomsten en uitgaven beter te onderkennen en alzo een meerjarenplan op te stellen dat nauwer aansluit bij de werkelijkheid en een betere ondersteuning van het financieel beheer en beleid toelaat.
Methodologie: Teneinde de voorspellende kracht van het beleidsplan te bepalen, werd een verschillenanalyse voor de steden Genk, Gent en Leuven uitgevoerd en dit voor de dienstjaren 1999, 2000 en 2001. Deze analyse heeft tot doel de bedragen die opgenomen zijn in de opeenvolgende meerjarige financiële beleidsplannen onderling te vergelijken alsook ze te vergelijken met de bedragen ingeschreven in de begroting, de begroting na laatste begrotingswijziging en de begrotingsrekening. Deze verschillenanalyse werd uitgevoerd op twee niveaus, met name de financiële verschillenanalyse en de beleidsmatige verschillenanalyse. De financiële verschillenanalyse gebeurt op het niveau van de economische groepen die onderscheiden worden in het beleidsplan. De bedoeling van deze verschillenanalyse is te achterhalen of: • er grote verschillen zijn tussen de economische groepen onderling (gewone ontvangsten,
gewone uitgaven, buitengewone ontvangsten en buitengewone uitgaven), • er grote verschillen zijn binnen een economische groep (zijn alle bedragen vermeld in de economische subgroepen van een bepaalde economische groep onder- of overschat of springen er slechts enkele subgroepen uit). De beleidsmatige verschillenanalyse, daarentegen, vindt plaats op het niveau van de functionele groepen opgenomen in de samenvattende tabellen van de begroting. De bedoeling van de beleidsmatige verschillenanalyse is te onderzoeken of: • sommige beleidsdomeinen globaal genomen beter of slechter scoren dan andere beleidsdomeinen, • er grote verschillen zijn binnen een beleidsdomein (zijn alle bedragen vermeld in de economische subgroepen van een bepaald beleidsdomein onder- of overschat of springen er slechts enkele subgroepen uit). Er dient opgemerkt te worden dat de beleidsplannen enkel economisch ingedeeld zijn. Bijgevolg kon de beleidsmatige verschillenanalyse enkel gebeuren op basis van de cijfergegevens opgenomen in de begroting, de begroting na laatste begrotingswijziging en de begrotingsrekening. Naast de verschillenanalyse, werden er diepte-interviews met de gemeenteontvangers georganiseerd. Deze interviews zijn nuttig voor het verwerven van achtergrondinformatie: enerzijds om de verschillen te verklaren waarvoor geen verklaring of geen afdoende verklaring kon gevonden worden in de documenten zelf, anderzijds om meer inzicht te krijgen in het proces van de totstandkoming van het meerjarig financieel beleidsplan.
Om inzicht te krijgen in de gebruiks- en nutswaarde van het meerjarig financieel beleidsplan, werd een telefonische bevraging van 58 gemeenteontvangers georganiseerd. Er werd gepeild naar: • welke diensten betrokken zijn bij het opstellen van het meerjarig financieel beleidsplan, • hoeveel keer het meerjarig financieel beleidsplan aangepast werd gedurende het laatste begrotingsjaar en of deze aanpassing het gevolg is van een begrotingswijziging, • hoeveel personen betrokken zijn bij het opstellen, opvolgen en bijsturen van het meerjarig financieel beleidsplan en hoeveel tijd hier jaarlijks aan besteed wordt (in werkdagen), • welk softwareprogramma gebruikt wordt om het meerjarig financieel beleidsplan op te stellen en of het softwareprogramma gekoppeld is aan het boekhoudprogramma, • welk document het eerst werd opgesteld gedurende het laatste begrotingsjaar, de begroting of het meerjarig financieel beleidsplan.
Resultaten:
W E T E N S C H A P P E L I J K
De resultaten van de verschillenanalyse en de informatie verzameld uit de diepte-interviews met de gemeenteontvangers en de telefonische enquête tonen aan dat het merendeel van de Vlaamse gemeenten het meerjarig financieel beleidsplan niet hanteren als een beleidsinstrument. Het huidig beleidsplan is enkel gegroepeerd naar kostensoorten en gebaseerd op een ongewijzigde beleidssituatie. Het geeft geen inzicht in de beleidsdoelstellingen en beleidsprogramma’s van de gemeente. Vanuit deze wetenschap werden een aantal voorstellen ter verbetering geformuleerd. Deze voorstellen plaatsen de beleidsnota en het meerjarig financieel beleidsplan centraal in de begrotingscyclus en pleiten enerzijds voor een degelijk planningsproces en anderzijds voor de presentatie per functie van zowel de beleidsnota als het financieel beleidsplan.
O N D E R Z O E K
77
4.4. Wetenschappelijke dienstverlening 4.4.1. Internationale gastcolleges & voordrachten 63rd Conference of the American Society for Public Administration (ASPA) Public Service/Public Trust, Phoenix, USA, 23 - 26 maart 2002: Deelname door: Steven Van de Walle & Jarl Kampen met paper: ’’Service Delivery Satisfaction and Trust in Government: the Micro-Performance Hypothesis’’. Jeroen Maesschalck met paper: ’’The impact of New Public Management reforms on public servants’ ethics: towards a conceptual framework’’. Marleen Brans met paper: ’’Abolishing Ministerial cabinets for reinventing them’’.
Fifth International Research Symposium on Public Management, Edinburgh, UK, 8-12 april 2002: Deelname door Wouter van Dooren met paper: ’’Progress and Regress in Performance Measurement Systems’’.
Deelname door: Geert Bouckaert: Keynote opening speech: ’’Renewing public leadership: the context for public service delivery reform’’. Workshop speech: ’’Quality management and management of quality in public administration’’. Marleen Brans, Dieter Hoet & Christophe Pelgrims met paper: ’’Politico-Administrative Relations Under Coalition Governments The Case of Belgium’’. Wouter van Dooren & Steven Van de Walle met paper: ’’Self Promotion by Self Assessment? A Study of the Motives Underlying the Use of the Common Assessment Framework (CAF) in Belgian Public Agencies’’.
Politicologen-Etmaal, Noordwijkhout, Nederland, 23-24 mei 2002:
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
NISPACee Annual Conference, Krakow, Polen, 25 - 27 april 2002:
78
Deelname door: Marleen Brans & Dieter Hoet met paper: ’’De organisatie van het management en de beleidsvoorbereiding in België en Nederland’’. Jeroen Maesschalck & Christophe Pelgrims met paper: ’’De evolutie naar een ‘nieuwe politieke cultuur’ in België: Een beleidswetenschappelijke analyse’’. Koen Verhoest & Sandra van Thiel met paper: ’’Herstel van het primaat van de politiek: een
vergelijking van de ontwikkelingen in de sturingsrelaties tussen verzelfstandigde organisaties en centrale overheid in Nederland en Vlaanderen’’. Marleen Brans organiseerde mede de workshop: ’’Bestuurlijke vernieuwing’’.
International Seminar on Effectiveness Auditing organised by the Dutch Court of Audit, Den Haag, Nederland, 30 mei 2002: Lezing door Geert Bouckaert.
Quality of modernisation and modernisation of quality in the public sector, Zeist, Nederland, 31 mei 2002: Lezing door Geert Bouckaert voor topambtenaren, Nederlands Ministerie van Binnenlandse Zaken.
TNPA/EPAN. Universiteit Granada, Spanje, 14-15 juni 2002: Deelname door: Geert Bouckaert met lezing: ’’the Joint Module of Public Management’’. Marleen Brans & Christophe Pelgrims met paper: ’’Building Better European Programmes: Experiences From a ’’European Master of Public Administration Programme’’.
Conference of the International Public Management Network, Siena, Italië, 26-28 Juni 2002: Deelname door Jeroen Maesschalck met paper: ’’The impact of New Public Management reforms on public servants’ ethics: towards a conceptual framework’’.
Workshop ’’Politico-administrative relations in the low countries’’, Juni 2002, Leuven: Georganiseerd door Marleen Brans samen met B. Guy Peters als voorbereiding op voorstel special issue over hetzelfde thema.
Volkswagen Foundation Summerschool 2002, Potsdam, Duitsland, 4 juli 2002: Lezing door Geert Bouckaert: ’’Assessing the quality of governance: Developing the Common Assessment Framework for CEE countries’’ (in co-operation with NISPACee).
Potsdam Summerschool, Duitsland, 14 juli 2002: Lezing door Geert Bouckaert: ’’Changing public management and public management of change: assessing the concept and the result’’.
EPAN/ECPR (European Public Administration Network/ European Consortium for Political Research) Summerschool on Comparative Public Management in Europe, Universiteit Leiden, Nederland, 22-23 Augustus 2002: Lezing door Geert Bouckaert. Les en seminarie gegeven door Marleen Brans en Bart Verbelen over ’Using cases for teaching’.
Civil Service Research: the Next Generation, Leiden, Nederland, 2-14 september 2002: Deelname door Marleen Brans & Diederik Vancoppenolle met de paper: ’’Policy Professionalisation and Challenges to the Civil Service: an Exploration’’.
MPM (Master of Public Management), International Programme Summerschool, Bocconi University, Milaan, Italië., 2 september 2002:
medewerker van het Instituut voor de Overheid: German Panel Meeting on the modernisation of the German State (Geert Bouckaert met de Duitse federale stadssecretaris voor modernisering), Quality and Productivity in the Public Sector (Geert Bouckaert), Personnel Policies (Annie Hondeghem), Public Finance and Management (Wouter Van Reeth).
DPMA (Direction du Personnel, de la Modernisation et de l’Administration), ministère d’economie, finance et de l’industrie, Parijs, Frankrijk, 17 september 2002: Lezing door Geert Bouckaert: ’’Qualité et performance des services publics en Europe’’.
Maxwell School of Syracuse University Government Performance Project Seminar Conference, Washington, USA, 3-4 oktober 2002: Deelname door Geert Bouckaert met paper: ’’Government Performance and a Decentralised Public Sector’’.
Openingslezing door Geert Bouckaert.
ABFM Conference. Kansas City, Missouri, USA, 10-12 oktober 2002:
European Group of Public Administration (EGPA, Permanent Study Group on Quality and Productivity in the Public Sector) Conference, Postdam, Duitsland, 4-7 september 2002:
Deelname door Wouter Van Reeth met paper: ’’Pathologies of Performance Budgeting’’.
Deelname door: Jarl Kampen, Steven Van de Walle & Geert Bouckaert met paper: ’’Intra and Extra Governmental Determinants of Trust in Government’’. Steven Van de Walle & Geert Bouckaert met paper: Public service performance and trust in government: the problem of causality Myriam Parys met paper: ’’Staff Participation and Involvement in the Public Sector Reform of the Belgian Federal Government: the Case of the Artemis-Enquiry’’. Bram Scheers, Miekatrien Sterck & Wouter Van Reeth met paper: ’’Modernizing Financial Management and Policy Cycles’’. Wouter Van Reeth met paper: ’’Budget Reform: A Multi-Functional or Dysfunctional Phenomenon?’’ Wouter van Dooren, Bram Verschuere, Joris Voets & Ellen Wayenberg met paper: ’’Flanders’ central - local relation in (r)evolution: local capacity building as an objective of intergovernmental relations’’. Tevens werden volgende werkgroepen of panels voorgezeten of mede voorgezeten door een
Deelname door Koen Verhoest & Bram Verschuere met paper: ’’Agencification: Pending questions and How to address them?’’ Deelname door Koen Verhoest met paper: ’’The control of autonomous public organisations: the problem of agency and trust’’.
NIG Conference, Rotterdam, Nederland, 30-31 oktober 2002:
Lezing door Annie Hondeghem over ’’Tendances dans la gestion des Ressources Humaines dans le secteur public’’.
D I E N S T V E R L E N I N G
Conferentie ’’Sens et paradoxes de l’emploi public’’, IDHEAP, Lausanne, Zwitserland, 15 november 2002:
E T E N S C H A P P E L I J K E
Lezing door Geert Bouckaert: ’’Prestatiemeting in de overheid’’ voor Nederlandse ambtenaren.
W
Master of Public Management of the University of Twente, Utrecht, 8 november 2002:
79
4.4.2. Nationale gastcolleges & voordrachten VIOM-studiedag rond convenants, Brussel, 16 januari 2002: Uiteenzetting door Ellen Wayenberg getiteld ’’Het convenant als ‘good governance’ -instrument’’.
Hoge raad van Binnenlands Bestuur, Brussel, 30 januari 2002: Lezing door Koen Verhoest en Bram Verschuere over ’’De optimale verhouding gemeente-OCMW’’.
Opleiding: HRM voor lokale besturen, UAMS, Antwerpen, 19 februari 2002: Wouter Vandenabeele verzorgde de les: ’’Werven op een krappe arbeidsmarkt’’.
Colloqium ’’Association Belge de Sciences Politiques’’, Brussel, 15 maart 2002: Deelname door Diederik Vancoppenolle met paper: ’’Les discours et les pratiques managériales: Comparaison Flandre-Wallonie’’.
MOVI, Brussel, 23 april 2002: Deelname door Annie Hondeghem en Line Putseys met paper ’’Het mandaat ter responsabilisering van de overheidsmanager: een internationale vergelijking’’.
Deelname door Rudolf Maes aan de hoorzitting over het kerntakendebat.
Vergadering OCMW secretarissen Vlaams-Brabant Kraainem, 7 mei 2002: Presentatie door Bram Verschuere in het kader van een project gemeente - OCMW.
VVBB symposium ’’Interne en externe managementafspraken: de weg naar een meer performante overheid?’’, Brussel, 17 mei 2002: Lezing door Koen Verhoest ’’Contractmanagement: lessen uit binnen- en buitenland’’.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Milieu- en natuurraad van Vlaanderen, Brussel, 23 april 2002:
80
Doctoral workshop of the European Business Ethics Network, Brussel, 31 augustus 2002: Deelname door Jeroen Maesschalck, met voorstelling van zijn doctoraatsonderzoek
’’Naar een bestuurskundige theorie over ambtelijke ethiek: Een vergelijkend onderzoek’’.
lezing voor leidinggevenden uit de culturele sector, Brussel, 27 september 2002: Lezing door Koen Verhoest en Joris Voets over ’’Beheersovereenkomsten binnen de culturele sector’’.
Personeelsmanagement in de Vlaamse gemeenten, Hogeschool Gent, 29 november 2002: Gastcollege door Trui Steen over het personeelsmanagement in de Vlaamse gemeenten.
Colloquim Interdiciplinair centrum voor ombudsmannen over de ombudsman in België na een decennium, Brussel, 4 december 2002: Deelname door: • Geert Bouckaert met uiteenzetting: ’’Modernisering versus ombud: laagtij, hoogtij of springtij?’’, • Rudolf Maes uiteenzetting: ’’De ombudsinstelling op federaal, gewestelijk en gemeenschapsvlak. Meerwaarde voor de burger’’.
Congres Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid over ’’mandaten voor topamtenaren: gewikt en gewogen’’, Brussel, 6 december 2002: Lezing door Line Putseys over ’’Mandaatsystemen: internationale vergelijking’’, Deelname aan het panelgesprek door Annie Hondeghem.
Hoge raad voor Binnenlands Bestuur, Kabinet van de minister-president van de Vlaamse regering, Brussel, 11 december 2002: Lezing door KoenVerhoest en Kris Snijkers over ’’Kerntaken van de verschillende overheden’’.
Steunpunt gelijke kansenbeleid, Antwerpen, 11 december 2002: Wouter Vandenabeele verzorgde het seminarie indicatoren: ken- en stuurgetallen: ’’Gebruik van diversitiviteitsindicatoren binnen de overheidsorganisatie en gevalstudie in het UK’’.
4.4.3. Deelname aan jury’s Trui Steen maakte deel uit van de jury bij de aanwerving van een koepelverantwoordelijke interne zaken, stadsbestuur Veurne. Annie Hondeghem maakte deel uit van de jury
voor de aanwerving van een N-2 verantwoordelijke competentienetwerken van de FOD P&O.
4.4.4. Wetenschappelijke prijzen Trui STEEN Licentiaat Sociologie (U.Gent) Handelsingenieur (K.U.Leuven) Doctor Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven)
Op 29 november mocht Trui Steen de derde prijs Yvan Berghmans in ontvangst nemen voor haar doctoraatsonderzoek ’’Gemeenten in verandering. De sturing en implementatie van de krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid’’. De stichting Yvan Berghmans wil met deze prijs de herinnering aan het sociaal engagement en het wetenschappelijk en bestuurlijk werk van de overleden Dilbeekse gemeentesecretaris levendig
houden. De prijs bekroont een studie of initiatief dat een originele en belangrijke bijdrage vormt tot de verbetering of vernieuwing van het gemeentelijk beheer in de meest ruime zin. Het bekroonde onderzoek legt een aantal belangrijke factoren voor succes en falen van de hervorming van het lokale personeelsbeleid bloot. Annie Hondeghem trad op als promotor van het doctoraal proefschrift 9.
W E T E N S C H A P P E L I J K O N D E R Z O E K
9. Steen Trui (2000). Krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid in de Vlaamse gemeenten. Een studie naar de sturing en implementatie van veranderingsprocessen bij de overheid. Doctoraatsthesis, Departement Politieke Wetenschappen, K.U.Leuven, pp. 345 + bijlagen
81
5. Aandacht voor eigen vorming en bijscholing Train the trainer, Instituut voor de Overheid, 7 & 8 februari 2002, Leuven: Deelname door: Maarten Andriessen, Amaury Legrain, Kris Snijckers, Nick Thijs, Steven Utsi, Diederik Vancoppenolle, Wouter van Dooren en Bram Verschuere.
Train the trainer, Instituut voor de Overheid, 21 & 22 februari 2002, Leuven: Deelname door Elke Andriessens, Bart De Peuter, Christophe Pelgrims, Line Putseys, Bram Scheers, Miekatrien Sterck, Tinne Van der Straeten, Steven Van de Walle en Joris Voets.
Conferentie, ’’The administration of justice in Europe: assessing its quality’’, 1 maart 2002, Parijs, Frankrijk (Organisator: the Public Interest Group (GIP) ’’Law and Justice’’ van het ministerie van Justitie in Frankrijk): Deelname door Joris Plessers en Roger Depré.
Innovatie & kwaliteit in de publieke sector, 14 maart 2002, Nijkerk (Nederland): Deelname door Nick Thijs.
EPAN working group ’’Politicoadministrative relations’’, Glasgow, 23 - 24 maart 2002:
Netwerkcafé voor het lijnmanagement van de Vlaamse overheid. Debat ’’het beeld van de overheid in de media’’ 18 april 2002, Vlaams Parlement (organisator: MVG):
D E V O O R N S T I T U U T
I E U V E N
K . U. L
82
Deelname door Steven Van de Walle.
Workshop omtrent het samenspel van representatieve en participatieve democratie, expertisebureau XPIN, Den Haag, Nederland, 14 juni 2002: Deelname door Diederik Vancoppenolle.
EPAN/ECPR Summer school ’’Europeanisation, Institutional Analysis and Public Management’’, Leiden, 19 - 29 augustus 2002: Deelname door Christophe Pelgrims, Diederik Vancoppenolle & Bram Verschuere.
European ethics summit: Sustaining humanity beyond humanism, Europees Parlement, 29-30 augustus 2002, Brussel: Deelname door Jeroen Maesschalck.
Joint International Workshop-Conference: ’’Reforming Local Government: Closing the Gap between Democracy and Efficiency’’, 25-27 september 2002, Stuttgart (Duitsland, Organisator: IPSA RC 05 on the ″Comparative Study of Local Politics and Government″ and the German Political Science Association’s Workgroup on ″Local Politics″): Deelname door Bart De Peuter.
Deelname door Steven Van de Walle.
O
V E R H E I D
Deelname door Christophe Pelgrims.
Studiedag Transparante Overheidsinformatie 6 juni 2002 Huis van Chièvres, Leuven (departement communicatiewetenschappen & ICRI, K.U.Leuven):
Hervorming van het openbaar ambt/La reforme de la fonction publique, 25 april 2002, Brussel (vrije universiteit Brussel & universite catholique de Louvain-la-Neuve):
2nd Quality Conference for Public Administrations in the EU, 2-4 oktober 2002, Kopenhagen (Denemarken): Deelname door Maarten Andriessen, Trui Steen en Nick Thijs.
Deelname door Line Putseys.
IPSOM-lezing ’’Social capital, voluntary association and democracy’’, prof. dr Jean Cohen (Columbia University, NY), 17 mei 2002, K.U.Brussel:
Conferentie, ’’The administration of justice in Europe: assessing its quality’’, 4 oktober 2002, Utrecht, Nederland (Organisator: Faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Utrecht):
Deelname door Steven Van de Walle.
Deelname door Joris Plessers en Roger Depré.
Seminarie georganiseerd door Britse Cabinet Office en London School of Economics, mei 2002:
Studiedag ’’Gérer le changement managérial dans les organisations publiques pour répondre à la lassitude face aux réformes’’, 10 oktober 2002, Parijs (Frankrijk, Organisator: L’Institut de Management Public):
Deelname door Marleen Brans als voorbereiding op artikel in Public Administration (2003) over ’’Competency management in the Belgian administrations’’.
Deelname door Trui Steen.
Fifth biennial conference of the European Evaluation Society, 10-12 oktober 2002, Sevilla: Deelname door Diederik Vancoppenolle.
Colloquium Algemeen Rijksarchief: Bestuurlijke autonomie en gedecentraliseerde openbare instellingen in Europa, 16 oktober 2002, Brussel: Deelname door Bram Verschuere.
Seminarie ’’Modernising Government’’ georganiseerd door British Council, Oktober 2002, Krakow: Deelname door Marleen Brans.
Train the trainer, Instituut voor de Overheid, 4-5 november 2002, Leuven: Deelname door Pedro Facon, Jarl Kampen, Joris Plessers, Wouter Van Reeth, Koen Verhoest en Dirk Vervloet.
Colloquim ’’L’usage, clé de la Qualité publique et de la modernisation des services publics’’, 13 november 2002, Parijs: Deelname door Nick Thijs.
Symposium ’’Publieke Rekenschap II’’, 18 november 2002, Den Haag: Deelname door Koen Verhoest & Wouter Vandooren. A V O R M I N G
Putseys Line, Parys Myriam en Vandenabeele Wouter bezochten op 28 november het Human Capital Forum in Flanders Expo. Trui Steen bracht hieraan een bezoek op 29 november 2002.
E I G E N
Human Capital Forum in Flanders Expo, Brussel, 28-29 november 2002:
V O O R
Deelname door Jeroen Maesschalck.
A N D A C H T
Research workshop on public management policy change, 28-30 november 2002, London, Organisator: London School of Economics:
E N B I J S C H O L I N G
83
6. Academische bezoeken Zoals reeds blijkt uit het voorwoord van Prof. dr B. Guy Peters en paragraaf 4.3. ’’Nationale en internationale gastcolleges en voordrachten’’ heeft het Instituut voor de Overheid ook een internationale dimensie. Verschillende collega’s bezochten het Instituut in 2002 voor korte of langere studieverblijven:
Januari: • Sanneke KUYPERS, Universiteit Leiden, in het kader van haar onderzoek ’’Laggards of the Low Lands’’, • Kristiina TOx NNISSON, University of Tartu, Estonia (7-15 jan), in het kader van een onderzoek naar Public Sector Marketing.
Januari - Juni: • Prof. B. Guy PETERS, University of Pittsburgh, Department of Political Science, Pennsylvania, verbleef gedurende 6 maanden op het Instituut in het kader van een senior fellowship van de Onderzoeksraad.
Mei:
V E R H E I D
• Prof. dr György JENEI, dr Mihály HOx GYE & dr Laszlo VARADI (Budapest University of Economic Sciences and Public Policy, Center for Public Affairs Studies, Hongarije) brachten een bezoek aan het Instituut in het kader van Erasmus van 21 tot en met 24 mei. Ze verzorgden een lunchcauserie voor het departement Politieke Wetenschappen over ’Modernisation of contemporary Hungary’.
September:
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
• Prof. Melvin DUBNICK (Rutgers Universiteit of New Jersey - Newark, USA) gaf enkele gastcolleges en werkte mee aan de voorbereiding van een Amerikaans-Europese conferentie over ambtelijke integriteit die in juni 2005 zal georganiseerd worden door het Instituut voor de Overheid, • Dr Paul RONESS, dr Vidar ROLLAND & dr John AGOTNES (University of Bergen, Department of Administration and Organization Theory, Noorwegen) bezochten het Instituut op 13 en 14 september in het kader van het steunpuntproject ’’verzelfstandiging’’.
K . U. L
E U V E N
September - november: • Dr Frederik UYS (Universiteit Stellenbosch, School of Public Management, Zuid Afrika) deed onderzoek naar interbestuurlijke relaties. Prof. dr Christopher POLLITT
84
Erasmus Universiteit Rotterdam
Oktober - december: • Dr Sandra VAN THIEL (Erasmus Universiteit Rotterdam, Faculteit der Sociale
Wetenschappen, Nederland) doceerde in het eerste semester van het academiejaar 2002-2003 aan licentiestudenten en studenten aanvullende studies voor het vak: Bijzondere bestuurskundige vraagstukken: ’’Sturen op afstand, hoe doe je dat?’’
November: • Prof. dr Tiina RANDMA (University of Tartu, Department of Public Administration and Social Policy, Estonia) doceerde in het EMPA programma ’’Comparative public administration’’.
December: • Prof. dr Ed PAGE (London School of Economics and Political Science, Department of Government, United Kingdom) & The University of Hull, Faculty of Social Sciences, Great Britain) doceerde in het EMPA programma ’’Comparative public administration’’. Volgende internationale experten deelden hun kennis bij het Public Management Programme, leersabbat voor federale ambtenaren: • Prof.mr.dr J.A. DE BRUIJN, Technische Universiteit Delft - Bestuur & management, Nederland, • Prof. dr Sylvia HORTON, University of Portsmouth - School of social & historical studies, United Kingdom, • Prof. dr Christopher POLLITT, Erasmus Universiteit Rotterdam - Faculty of Social Sciences - Public Management, Nederland, • Dr Stavros ZOURIDIS, Katholieke Universiteit Brabant - Centrum voor Recht, Bestuur en Informatisering, Nederland.
7. Forum Functies Prof. dr Geert Bouckaert is:
Prof. dr Marleen Brans is:
• Academisch secretaris van de Faculteit Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven), • Algemeen coördinator van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, • Lid van de Onderzoeksraad van de K.U.Leuven, • Verkozen lid van de Board van de European Group of Public Administration, • Co-voorzitter van de ’’Permanent Study Group on Productivity and Quality in the Public Sector’’ van de European Group of Public Administration (EGPA) samen met Prof. dr Per Laegreid (University of Bergen, Noorwegen), • Stichtend bestuurslid en voorzitter van de Accrediteringscommissie van de European Association of Public Administration Accreditation (EAPAA), • Voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid (VVBB), • Voorzitter van de Nederlandse Onderzoeksvisitatiecommissie in opdracht van de VSNU (Nederlandse Vereniging van Universiteiten) en de Koninklijke Nederlandse Academie der Wetenschappen (KNAW), • Uitgenodigd lid van de Raad van Bestuur van de Vlerick Leuven Gent Management School, • Lid van de Redactie van Bestuurskunde (Vereniging voor Bestuurskunde, Nederland), • Lid van de Editorial Board of Administrative Theory & Praxis (Public Administration Theory Network, USA), • Lid van de Editorial Board of Public Performance and Management Review (American Society of Public Administration, USA), • Lid van de Editorial Board of Public Voices (Public Performance Press, New York), • Lid van de Beleidsraad van de Belgische Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie (FOD P&O) onder voorzitterschap van Minister Van den Bossche, • Bestuurslid van het Belgische Instituut voor Bestuurswetenschappen, • Lid van de wetenschappelijke raad van het Forschungsinstitut für Verwaltungswissenschaften in Speyer, Duitsland, • Lid van de wetenschappelijke raad van het Institut de la Gestion Publique et du Développement Economique van het Franse Ministère de l’Economie, Finance et de l’Industrie in Parijs, Frankrijk, • Stichtend Hoofdredacteur van het Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement (die Keure/Vlaams Instituut voor Overheidsmanagement) sedert 1996, samen met Prof. Jean Dujardin (V.U.B.).
• Lid van de Association Belge de Science Politique, • Lid van de Vlaamse kamer van jury van het Belgacomfonds voor de dialoog tussen burger en lokaal bestuur, Koning Boudewijnstichting, • Gastredacteur van het Nederlands tijdschrift Bestuurskunde, • Lid van het Steering Committee van het European Thematic Network for Public Administration.
Sofie Cromboom is: • Lid van Nederlandse SISWO- netwerk ’’Vrouwenstudies en Beleidswetenschap’’, • Lid van de Cel Beleid van de Werkgroep ’’Vrouw en Universiteit’’ van de K.U.Leuven.
Prof. em. dr Roger Depré is: • Lid van de raad van bestuur van het Belgisch Instituut voor Bestuurswetenschappen, • Lid van de Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid.
Prof. dr Annie Hondeghem is: • Co-voorzitter van de studiegroep Personeelsbeleid van de European Group of Public Administration, • Lid van de Raad van Bestuur van De Post, • Lid van de redactie van het Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement, • Vertegenwoordiger Postacademische Vorming van de Faculteit Sociale Wetenschappen en het Instituut voor de Overheid in de Raad Postacademische Vorming, • Gastredacteur van het Nederlands tijdschrift Bestuurskunde, • Mainstreamingsverantwoordelijke in de Faculteit Sociale Wetenschappen.
Amaury Legrain is: • Afgevaardigde van het assisterend academisch personeel en het bijzonder academisch personeel in de Permanente Onderwijscommissie Politieke Wetenschappen. O R U M
F U N C T I E S
• Lid van de Hoge Raad voor het Binnenlands Bestuur, • Voorzitter van het Belgacomfonds voor de dialoog tussen burger en lokaal bestuur.
F
Prof. dr Rudolf Maes is:
85
Jeroen Maesschalck is:
Wouter Vandenabeele is:
• Co-voorzitter van ″Permanent Study group on Ethics and Integrity of Governance″ van de European Group of Public Administration.
• Afgevaardigde van het assisterend en bijzonder assisterend personeel in de Permanente onderwijscommissie van het departement politieke wetenschappen.
Christophe Pelgrims is: • AAP/BAP vertegenwoordiger in de faculteitsraad.
Prof. em. dr Hugo Van Hassel is:
• Afgevaardigde van het assisterend academisch personeel en het bijzonder academisch personeel in de departementsraad Politieke Wetenschappen K.U.Leuven.
• Ere-voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid (VVBB), • Lid van het Bureau van het Belgisch Instituut voor Bestuurswetenschappen, • Gewezen voorzitter van het Politologisch Instituut, Vereniging van Vlaamse Politologen, • Past president van het Steering Committee van de European Group of Public Administration (EGPA-IIAS), • Gewezen president van Study Group of European Public Service Training Agencies (SGEPSTA).
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
• Lid van de kernredactie van VFG-Forum, het tijdschrift van de Vlaamse Federatie van Gemeentesecretarissen, • Ondervoorzitter van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur. Trui Steen werd op 29 november door Minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken Paul Van Grembergen benoemd tot nieuwe ondervoorzitter voor de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur. De Hoge Raad adviseert de Vlaamse regering over aangelegenheden die verband houden met de lokale besturen.
K . U. L
• AAP/BAP vertegenwoordiger in de facultaire bibliotheekcommissie.
Line Putseys is:
Dr Trui Steen is:
86
Steven Van De Walle is:
Dr Wouter Van Reeth is: • Co-chair van de Study Group ’’Public Finance and Management’’ van de European Group of Public Administration, • Lid van het Belgisch Instituut voor Openbare Financiën.
8. Publicaties 2002 8.1. Internationale Publicaties 8.1.1. Boeken Bouckaert, G., Bogason, P., Denhardt, R., De Winter, L., Klingemann, H.-D., Roe, K., Van Woerkum, C. & Van Galen, S. (2002). Public Administration, Political Science and Communication Science, Assessment of Research Quality. Utrecht: Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU), pp. 130. Pollitt, C. & Bouckaert, G. (2002). La Riforma Del Management Pubblico. Milan: Universita Bocconi Editore, pp. 425.
Hondeghem, A. & Nelen, S. (2002). L’égalité des sexes et la politique du personnel dans le secteur public. Paris: L’Harmattan, pp. 159. Horton, S., Hondeghem, A. & Farnham, D. (Eds.) (2002). Competency Management in the Public Sector. Amsterdam, Brussel: IOS, IIAS, pp. 208.
8.1.2. Hoofdstukken in boeken & tijdschriftartikelen
U B L I C A T I E S
2 0 0 2
management in the public sector. Amsterdam, Brussel: IOS, IIAS, pp. 185-194. Hondeghem, A., Nelen, S. & Cromboom, S. (2002). Gender equality policy as horizontal policy: a comparative study of the Netherlands and the United Kingdom. Management International, 7 (2)1: pp 67-77. Hondeghem, A. & Nelen, S. (2002). Een beleid op weg. Situering van het gelijke-kansenbeleid in België. In: Benschop, Y., Droes, F. (Eds.). Op de voet gevolgd: gender en emancipatiebeleid. Amsterdam: SWP, pp 35-56. Kampen, J. K. & Snijders, T. (2002). Estimation of the Wing-Kristofferson model for discrete motor responses. British journal of mathematical and statistical psychology, 55: pp. 159-68. Maesschalck, J. (2002). Van de bende van Nijvel tot Dutroux: Een beleidswetenschappelijke analyse van de politiehervorming in de jaren ’80 en ’90. Res Publica, XLIV (1): pp. 27-47. Maesschalck, J. (2002). When do scandals have an impact on policy making? A case study of the police reform following the Dutroux scandal in Belgium. International public management journal, 5(2): pp. 169-193. Pelgrims, C. (2002). Ministeriële kabinetten als flexibele brug tussen politiek en administratie. Een onderzoek naar de instroom in de ministeriële kabinetten. Res Publica, 4: pp. 629-652. Wayenberg, E. & Steen, T. (2002). The Impact of the Flemish Social Welfare ’’Convenant’’ on Local Governance in Leuven. In: Boivard, T., Löffler, E. & Parrado-Diez, S. (Eds.). Developing Local Governance Networks in Europe. Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft, 2002, pp.137-152.
P
Bouckaert, G. (2002). Administrative convergence in the EU: Some conclusions for CEEC’s. In: Van den Berg, F., György, J. & LeLoup T. Lance (Eds.), East-West co-operation in public sector reform: Cases and results in Central and Eastern Europe. Brussel, Amsterdam: IIAS, IOS, pp. 59-68. Bouckaert, G. (2002). Modernising the Rechtsstaat: Paradoxes of the management agenda. In: Sommermann, K.P. & Ziekow, J. (Hrgs.), Perspectiven der Verwaltungsforschung. Berlin: Duncker & Humblot, pp. 71-83. Bouckaert, G. (2002). Reform of budgetary systems in the public sector. In: Högye, M. (Ed.), Local government budgeting. Budapest: OSI/LGI, Open Society Institute (Local Government and Public Service Reform Initiative), pp. 17-42. Bouckaert, G. & Peters, B. G. (2002). Performance measurement and management: The Achilles’ heel in administrative modernization. Public performance & management review. London: Sage, 25(4): pp. 359-62. Bouckaert Geert & van Dooren Wouter (2002). Performance measurement. Getting results. Public Performance and Management Review. Londen: Sage, 25(3): pp. 329-335. Bouckaert, G., van Dooren, W., Verschuere, B., Voets, J. & Wayenberg, E. (2002). Trajectories for modernising local governance - revisiting the Flanders case. Public management review. Londen: Routledge, 4(3): pp. 309-342. Hondeghem, A. & Parys, M. (2002). Competency management: the Flemish and federal governments on the move. In: Horton, S., Hondeghem, A. & Farnham, D. (Eds.). Competency management in the public sector. Amsterdam, Brussel: IOS, IIAS, pp. 57-74. Hondeghem, A. (2002). Competency management: the state of the art in the public sector. In: Horton, S., Hondeghem, A. & Farnham, D. (Eds.) (2002). Competency
87
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
8.1.3. Papers voorgesteld op internationale congressen
88
Bouckaert, G., Peters, B. G., Verhoest, K. & Verschuere, B. (2002). Government performance and a decentralised public sector. Maxwell School GPP conference, Washington, USA, 3-4 oktober 2002, pp. 24. Brans, M., Hoet, D. & Pelgrims, C. (2002). Politico-administrative relations under coalition Governments The case of Belgium. NISPACee, Krakow, Polen, 25-27 april 2002, pp. 36 Brans, M., Hoet, D. & Pelgrims, C. (2002). Abolishing ministerial cabinets for reinventing them. ASPA, Phoenix, US, 23-26 maart 2002, pp. 32 Brans, M. & Pelgrims, C. (2002). Building better European programmes: Experiences from a ’’European Master of Public Administration Programme. TNPA/EPAN, Universiteit Granada, Spanje, 14 juni 2002, pp. 8. Brans, M. & Vancoppenolle, D. (2002). Policy professionalisation and challenges to the civil service: an exploration. Civil service research: the next generation. Leiden, Nederland, 2-14 september 2002, pp. 24. Hondeghem, A., Maesschalck, J. & Pelgrims C. (2002). De evolutie naar een ’’nieuwe politieke cultuur’’ in België: Een beleidswetenschappelijke analyse. Politicologen-Etmaal, Noordwijkhout, Nederland, 23-24 mei 2002, pp. 26. Hondeghem, A. & Putseys, L. (2002). Topfuncties in de Nederlandse en Belgische rijksoverheid: naar een contractualisering van de arbeids- en sturingsrelatie van topambtenaren? Politicologen-Etmaal. Noordwijkhout, Nederland. 23-24 mei 2002, pp. 21. Kampen, J. K., Van de Walle, S., Maddens, B. & Bouckaert, G. (2002). Intra and extra governmental determinants of trust in government. EGPA conference, Postdam, Duitsland, 4-7 september 2002, pp. 11. Maesschalck, J. (2002). The impact of new public management reforms on public servants’ ethics: towards a conceptual framework. Conference of the American Society for Public Administration, Phoenix, US, pp. 34. Maesschalck, J. (2002). The impact of new public management reforms on public servants’ ethics: Towards a conceptual framework. International Public Management Network, Siena, Italië, pp. 36. Parys, M. (2002). Staff participation and involvement in the public sector reform of the Belgian federal government: the case of the Artemis-enquiry. EGPA, Study group on public personnel policies, Potsdam, Duitsland, 4-7 september 2002, pp. 19.
Scheers, B., Sterck, M. & Van Reeth, W. (2002). Modernizing financial management and policy cycles: Building blocks for a comparitive research. Annual EGPA Conference - Study Group Public Finance and Management, Potsdam, Duitsland, 4-6 september 2002, pp. 31. Van de Walle, S., Kampen, J. K., Bouckaert, G. & Maddens, B. (2002). Service delivery satisfaction and trust in government: the micro-performance hypothesis. ASPA’s 63rd National conference public service/public trust. Phoenix, US, 23-26 maart 2002, pp. 25. Van de Walle, S. & Bouckaert, G. (2002). Public service performance and trust in government: the problem of causality. EGPA Conference. Postdam, Duitsland, 4-7 september 2002, pp. 19. Van Dooren, W. & Bouckaert, G. (2002). Progress and regress in performance measurement systems. IRSPM V. Edinburgh, UK, 2002, pp. 28. Van Dooren, W., Verschuere, B., Voets, J. & Wayenberg, E. (2002). Flanders’ central - local relation in (r)evolution: local capacity building as an objective of intergovernmental relations. EGPA conference. Potsdam, Duitsland, 4-7 september, pp. 12. Van Dooren, W. & Van de Walle, S. (2002). Self promotion by self assessment? A study of the motives underlying the use of the common assessment framework (CAF) in Belgian public agencies. NISPACee Annual Conference. Krakow, Polen, 25 tot 27 april 2002, pp. 17. Van Reeth, W. (2002). Budget reform: a multi-functional or dysfunctional phenomenon? Annual EGPA Conference Study Group Public Finance and Management, Potsdam, Duitsland, 4-6 september 2002, pp. 12. Van Reeth, W. (2002). Pathologies of performance budgeting. ABFM conference. Kansas City, Missouri, US, 10-12 oktober 2002, pp. 16. Verhoest K. (2002). The control of autonomous public organisations: the problem of agency and trust. NOB-conferentie, Rotterdam, Nederland, 30-31 oktober 2002, pp. 29. Verhoest, K. & Van Thiel, S. (2002), Herstel van het primaat van de politiek: een vergelijking van de ontwikkelingen in de sturingsrelaties tussen verzelfstandigde organisaties en centrale overheid in Nederland en Vlaanderen. Politicologenetmaal, Nederland, 23-24 mei 2002, pp. 20. Verhoest, K. & Verschuere, B. (2002). Agencification: pending questions and how to address them? NOB Conferentie, Rotterdam, Nederland, 30-31 oktober 2002, pp. 25.
8.2. Algemeen Wetenschappelijke Publicaties 8.2.1. Boeken Berings, D. & Steen, T. (2002). Mens en organisatie. Antwerpen: De Boeck, pp. 328. Hondeghem, A. & Parys, M. m.m.v. Steen, T. & Vandenabeele, W. (2002). De wervingskracht van de federale overheid. Gent: Academia Press, pp.171. Maesschalck, J., Biscop, S. & Van Vynckt, V. (Red.). (2002). Naar een beter bestuur. Liber
Amicorum Prof. Dr R. Van Hooland. Gent: Story Scientia, pp. 277. Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. m.m.v. Steen, T. & Parys, M. (2002). De roep van de Vlaamse overheid - Arbeidsoriëntaties van hooggeschoolden in Vlaanderen en het imago van de overheid. Overheidsmanagement nr 14. Brugge: die Keure, pp. 256.
8.2.2. Hoofdstukken in boeken & tijdschriftartikelen
U B L I C A T I E S
2 0 0 2
Maesschalck, J. (2002). Omgaan met organisationele dilemma’s of hoe praktisch een goede theorie kan zijn. In: Maesschalck, J., Biscop, S., & Vynckt, V. (Red.). Naar een beter bestuur (Liber Amicorum Prof. dr B. Van Hooland). Gent: Story Scientia, pp. 199-214. Maesschalck, J. (2002). Slotbedenkingen. In: Maesschalck, J., Biscop, S., & Vynckt, V. (Red.). Naar een beter bestuur (Liber Amicorum Prof. dr B. Van Hooland). Gent: Story Scientia, pp. 199-214. Maesschalck, J., Biscop, S. & Van Vynckt, V. (2002). Inleiding. In: Maesschalck, J., Biscop, S., & Vynckt, V. (Red.). Naar een beter bestuur (Liber Amicorum Prof. dr B. Van Hooland). Gent: Story Scientia, pp. xi-xviii. Maesschalck, J. (2002). Het instrumentarium voor een integriteitsbeleid in de federale en Vlaamse overheid. VTOM. 7 (1), pp. 12-21. Maesschalck, J & Bovy, S. (2002). Een integere lokale administratie. Tijdschrift voor de Vlaamse Gemeentesecretaris. 2, pp. 1-14. Parmentier, S. & Plessers, J. (Red.). (2002). Kwaliteitsmanagement in Justitie: van theoretisch concept naar tastbare realiteit. Panopticon, 24 (6), pp. 469-564. Parmentier, S. & Plessers, J. (2002), Inleiding tot het themanummer, Panopticon, 24 (6), pp. 469-472. Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Electronisch documentenbeheer in de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie. VTOM. 2, pp. 16-20. Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Het EFQM-model in AOSO van het departement LIN van het MVG. VTOM. 2, pp. 37-42. Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Het kwaliteitssysteem & het ISO-certificaat van de directie chemische risico’s. VTOM. 2, pp. 25-28.
P
Bouckaert, G. (2002). Lokale besturen in de toekomst: Bestuurskracht als voorwaarde voor een effectieve autonomie (L’avenir des pouvoirs locaux: une administration performante, garant d’une autonomie effective). In: Koninklijke Federatie van de Gemeente-ontvangers en de Ontvangers van de OCMW. De Lokale Besturen in de Toekomst. Deinze: Schaubroeck, pp. 9-13. Bouckaert, G. (2002). Modernisering versus ombud: laagtij, hoogtij of springtij? In: Andersen, R. & Hubeau, B. (Red.). De Ombudsman in België na een Decennium. Brugge: die Keure, pp. 165-179. Bouckaert, G. (2002). Prestatiemeting en prestatiemanagement: Een nieuwe Sysiphusmythe? In: Maesschalck, J., Biscop, S., & Vynckt, V. (Red.). Naar een beter bestuur (Liber Amicorum Prof. dr B. Van Hooland). Gent: Story Scientia, pp. 215-231. Brans, M. & Hoet, D. (2002). Modernisering van de beleidsvoering. VTOM. 7 (3), pp. 12-17. Depré, R. Plessers, J. & Bouckaert, G. (2002). Naar een draagvlak voor kwaliteitsmanagement binnen de Belgische justitie. Panopticon. 24 (6), pp. 473-494. Depré, R. (2002). De toekomst van justitie Panopticon. 24 (6), pp. 549-558. Kampen, J. K. & Molenberghs, G. (2002). Vertrouwen in de regering en tevredenheid met het gevoerde beleid. In: Marc Swyngedouw & Jaak Billiet (Red.). De kiezer heeft zijn redenen: 13 juni 1999 en de politieke opvattingen van Vlamingen. Leuven: ACCO, pp. 179-92. Maes, R. (2002). De ombudsinstelling op federaal, gewestelijk en gemeenschapsvlak Meerwaarde voor de burger. In: Andersen R. & Hubeau B. (Red.). De ombudsman in België na een decennium - L’ombudsman en Belgique après une décennie. Brugge: die Keure, pp. 191-221.
89
Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Het managementinformatiesysteem van het departement WVC. VTOM. 2, pp. 29-32. Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Het moderniseringsproces van de dienst voor inschrijving van de voortuigen van het Ministerie van Verkeer & Infrastructuur. VTOM. 2, pp. 33-36. Staes, P., Dochot, J.-M. & Thijs, N. (2002). Participatief management in de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe. VTOM. 2, pp. 21-24. Thijs, N. (2002). Een evaluatie van de Belgische CAF-oefening. VTOM. 2, pp. 43-52. Van de Walle, S. & Kampen, J. K. (2002). Zijn ontevreden klanten ontevreden: Over zin en onzin van gebruikersbevragingen bij de overheid. Tijdschrift voor Politiek, Beleid en Maatschappij. 29 (3), pp. 146-155.
Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. (2002). Wie wil nog ambtenaar worden: De roep van de Vlaamse overheid - Arbeidsoriëntaties van hooggeschoolden in Vlaanderen en het imago van de overheid. Over.werk, 12 (4), pp. 107-109 Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. (2002). Wervingskracht en arbeidsmarktpositie van de Vlaamse en federale overheid op de Vlaamse arbeidsmarkt. In: Vandenbroucke, G., Dossier arbeidsmarktonderzoekersdag - verslagboek. Leuven: Steunpunt WAV, pp. 365-398. Verschuere, B. & Verhoest, K. (2002). Een nieuw model voor de organisatie van het lokaal sociaal beleid in Vlaanderen. VTOM. 7 (3), pp. 26-43.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
8.2.3. Interne rapporten & papers voorgesteld op nationale congressen
90
Bouckaert, G., Maes, R., Verhoest, K. & Verschuere, B. (2002). Naar een optimale verhouding tussen gemeente en OCMW. Studie in opdracht van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur, pp. 179. Bouckaert, G. & Thijs, N. (2002). Het Common Assessment Framework. Het evaluatieinstrument geëvalueerd. pp. 56. Bouckaert, G. & Thijs, N. (2002). Kwaliteit, tevredenheid & vertrouwen in de federale overheid. pp. 302. Bouckaert, G., Scheers, B., Sterck, M. & Van Reeth, W. (2002). Ontwerp Comptabiliteitsdecreet: Oplijsting van Knelpunten. pp. 20. Bouckaert, G., Scheers, B., Sterck, M. & Van Reeth, W. (2002). Internationaal vergelijkend onderzoek naar de modernisering van de financiële cyclus en de beleids- en beheerscyclus: begroting en planning. pp. 339. Bouckaert, G., Van de Walle, S., Maddens, B. & Kampen, J. K. (2002). Identity vs Performance: An Overview of Theories Explaining Trust in Government. pp. 67 Bouckaert, G., Verhoest, K. & Voets, J. (2002). Beheersovereenkomsten binnen de culturele sector. Studie in opdracht van MVG, administratie Cultuur, pp. 114. Capéau, B. & Decoster, A. (2002). On the user cost of owner-occupied houses. With an application to Belgium. pp. 8. Capéau, B. & Decoster, A. (2002). Huisbezit en ongelijkheid in woonconsumptie in Vlaanderen en Wallonië: wat kunnen we leren van een analyse van doorsnedegegevens? Workshop 28/11/2002: Taxing Houses: a First Attempt to
Assess Distributional Consequences of Tax Reforms in the Housing Sector. pp. 18. Capéau, B. & Decoster, A. (2002). Een verdelingsprofiel van woonuitgaven en woonkosten in België. Workshop 28/11/2002: Taxing Houses: a First Attempt to Assess Distributional Consequences of Tax Reforms in the Housing Sector. pp. 10. Capéau, B. & Decoster, A. (2002). On the user cost of owner-occupied houses. Workshop 28/11/2002: Taxing Houses: a First Attempt to Assess Distributional Consequences of Tax Reforms in the Housing Sector. pp. 12. Capéau, B. (2002). A small comment on F. Hayashi, T. Ito and J. Slemrod, ’’Housing Finance Imperfections, Taxation, and Private Saving: A comparative Simulation Analysis of the United States an Japan’’, Journal of the Japanese and International Economies, 1988, 2, 215-238. Technical Note. pp. 8. Capéau, B. (2002). De prijs(evolutie) van woningen op de secundaire markt. pp. 8. Capéau, B. (2002). Micro-simulaties, korte en iets langere termijn effecten van fiscale beleidsmaatregelen: Data vereisten. pp. 28. Depré, R., Hondeghem, A., Plessers, J. & Van den Broeck, E. (2002). The Administration of Justice in Europe: Assessing its Quality - The Belgian Monograph. pp. 35. Depré, R., Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. (2002). Ken- en stuurgetallen voor human resources management in de Vlaamse overheid. pp. 19. Hondeghem, A. & Putseys, L. (2002). Het mandaat ter responsabilisering van de overheidsmanager: een internationale
vergelijking. MOVI, Brussel, 23 april 2002, pp. 49. Hondeghem, A. & Putseys, L. (2002). Contracten met leidende ambtenaren, Cases: De algemene bestuursdienst in Nederland & de Chief Executives in Nieuw-Zeeland. pp. 230. Hondeghem, A. & Putseys, L. (2002). Contracten met leidende ambtenaren, Cases: De Senior Civil Contracten met leidende ambtenaren, Cases: De Senior Civil Service in het Verenigd Koninkrijk & Topambtenaren in Denemarken. pp. 177. Hondeghem, A. & Putseys, L. (2002). Mandaatcontracten in internationaal perspectief - tips voor de Vlaamse en federale overheid. pp. 29. Hondeghem, A., Steen, T., Van Reeth, W., Heylen, A. & Parys, M. (Red.) (2002). Federale ambtenaren op zoek naar nieuwe ideeën. Stages in het kader van het Public Management Programme 2001. pp. 152. Hondeghem, A. & Parys, M. (2002). Focusgroepen bij het Ministerie van Financiën: arbeidskwaliteit en imago in kaart gebracht. pp. 105. Janssen, D., Kampen, J. K., Rotthier, S. & Utsi, S. (2002). eGovernment in Vlaanderen: een stand van zaken. pp. 108. Kampen, J. K., Maddens, B., Bouckaert, G. & Van de Walle, S. (2002). Meten en operationaliseren van de concepten tevredenheid met en vertrouwen in de overheid binnen de context van survey-onderzoek. pp. 62 Maes, R. (2002). De federale, Vlaamse en Waalse ombudsmannen en -diensten. Differentiatie, meerwaarde en knelpunten. Les médiateurs et services de médiation fédéraux, flamands et wallons. Différenciation, plus-value et problèmes. Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers. Colloquium De Ombud - Colloque La Médiation publique, 15 januari 2001, Brussel, pp. 27-95. Maes, R. (2002). De federale, Vlaamse en Waalse ombudsmannen en -diensten. Algemeen Besluit. Belgische Kamer van Volksvertgen-
woordigers, Colloquium De Ombud, 15 januari 2001, Brussel, pp. 153-163. Scheers, B., Sterck, M., Van Reeth, W. & Bouckaert, G. (2002). Modernisering van de Financiële Cyclus en de Beleids- en Beheerscyclus: Relevantie van het Internationaal Vergelijkend Onderzoek voor de Vlaamse Hervormingen. pp. 67. Sterck, M., van Dooren, W. & Bouckaert, G. (2002). De onderzoeksagenda ’’Vooruitgang in prestatiemeetsystemen’’ in het licht van de recente Vlaamse hervormingen. pp. 39. Swyngedouw, M., Abts, K. & Kampen, J. K. (2002). Coalitiesteun in lokale verkiezingen. ISPO, pp. 37. Vancoppenolle Diederik (2002). Les discours et les pratiques managériales: Comparaison Flandre-Wallonie. Colloqium ’’Association Belge de Sciences Politiques’’. 15 maart 2002, pp. 5 Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. (2002). Instroom, doorstroom en uitstroom van hooggekwalificeerd personeel in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - tussentijds rapport analyse van de bevraging van laatstejaarsstudenten en jong werkenden. pp. 109. Vandenabeele, W. & Hondeghem, A. (2002). Arbeidsmarktmonitor voor de overheid: Instrument voor het meten van het arbeidsmarktimago. pp. 50. Van Reeth, W., Scheers, B., Sterck, M. & Bouckaert, G. (2002). Spoor Modernisering van Financiële Beleids- en Beheerscycli Onderzoeksprogramma 2002. pp. 15. Verhoest, K. (2002). Resultaatgericht verzelfstandigen. Een analyse vanuit een verruimd principaal-agent perspectief. Doctoraal proefschrift, Faculteit Sociale Wetenschappen, K.U.Leuven, pp. 353 + bijlage. Wayenberg E. (2002). Het convenant als ’’good governance’’-instrument?. VIOM - studiedag convenant, Brussel, 16 januari 2002, pp. 19-30.
P U B L I C A T I E S
2 0 0 2
91
8.3. Publicaties reeks Overheidsmanagement Alle publicaties van het Instituut voor de Overheid in de reeks ’Overheidsmanagement’ kunnen besteld worden bij: die Keure (Brugge), Tel: 050 47 12 72, email:
[email protected], internet: www.diekeure.be
1.
Bouckaert Geert & Van Nuffel Lieve (1999). Nieuw OCMW-beleid: scenario voor modernisering. Overheidsmanagement nr 1, Brugge: die Keure, pp. 193, € 33,47 Handig draaiboek dat de huidige en de toekomstige regels van de werking van de OCMW’s bundelt en aan de hand van schema’s en een trefwoordenregister de materie verduidelijkt.
2.
Bouckaert Geert & Auwers Tom (1999). De modernisering van de Vlaamse overheid. Overheidsmanagement nr 2, Brugge: die Keure, pp. 60, € 9,79 Studie die een globaal inzicht tracht mee te geven omtrent de veranderingsdynamiek binnen de Vlaamse overheid voor wat betreft haar administratie.
4.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
3.
92
5.
Bouckaert Geert & De Corte Joke (1999). Contractmanagement en Management van contracten. Overheidsmanagement nr 3, Brugge: die Keure, pp. 211, € 45,86 Studie die de recente praktijk van het contractmanagement binnen de centrale overheid in Finland, Groot-Britannië, Nederland en Nieuw-Zeeland vergelijkt en de conclusies van deze analyse confronteert met de situatie binnen de Vlaamse Gemeenschap. Bouckaert Geert & Vandeweyer Stijn (1999). Kwaliteit in de overheid. Overheidsmanagement nr 4, Brugge: die Keure, pp. 327, € 55,78 Studie van een internationale analyse van het kwaliteitsbeleid binnen Canada, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten die getoetst worden aan de Vlaams-Belgische context en de grondslag vormt voor enkele suggesties aan de politieke en ambtelijke verantwoordelijken. Bouckaert Geert & Auwers Tom (1999). Prestaties meten in de overheid. Overheidsmanagement nr 5, Brugge: die Keure, pp. 205, € 28,51 Handboek dat de leer op inductieve wijze vertrouwd maakt met de centrale concepten en modellen uit de prestatiemetingsliteratuur. Bespreekt uitvoerig de ontwikkeling van prestatiemeetsystemen tot het daadwerkelijke gebruik in de dagdagelijkse praktijk.
6.
Hondeghem Annie & Nelen Sarah (1999). Emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheidssector: Naar meer gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Overheidsmanagement nr 6, Brugge: die Keure, pp. 109, € 23,55 Handboek dat een bijdrage wil leveren tot een effectiever emancipatiegericht personeelsbeleid in de overheid en hiertoe zowel theoretische inzichten als concrete instrumenten en voorbeeldcases aanreikt.
7.
Hondeghem Annie & Vandermeulen Filip (2000). Perspectieven voor het Human Resource Management in de Vlaamse overheid. Overheidsmanagement nr. 7, Brugge: die Keure, pp. 130, € 24,17 Vijf grote thema’s worden in het boek uitgediept: de structurering van de HRM-functie, competentiemanagement, employability, de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden en de positie van het topmanagement. Deze thema’s worden onderzocht voor zes landen (Canada, Finland, Frankrijk, Nederland, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk) en worden getoetst aan het MVG.
8.
Depré Roger & Hondeghem Annie (2000). Management, bestuur en beleid in de rechterlijke organisatie. Overheidsmanagement nr. 8, Brugge: die Keure, pp. 237, € 35,94 Het management, bestuur en beleid in de rechterlijke organisatie worden kritisch onderzocht en mogelijke oplossingen voor een betere organisatie van de rechtbanken en de parketten worden voorgesteld.
9.
Bouckaert Geert, Hoet Dieter & Ulens Wim (2000). Prestatiemeetsystemen in de overheid: een internationale vergelijking. Overheidsmanagement nr. 9, Brugge: die Keure, pp. 314, € 48,34 Dit boek bevat een vergelijking van de bestaande praktijken inzake prestatiemeting in acht landen met name: Australië, Canada, Finland, Frankrijk, Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Zweden. In een eerste hoofdstuk worden de belangrijkste vormingsinitiatieven in kaart gebracht. In het tweede hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de organisatie van de prestatiemeetsystemen zelf. In een derde hoofdstuk wordt er nagegaan in
welke mate de prestatie-informatie ook daadwerkelijk gebruikt wordt in de beleidsen beheerscyclus van de overheid. In een laatste hoofdstuk worden de voornaamste resultaten van dit onderzoek getoetst aan de Vlaamse situatie.
10.
11.
Bouckaert Geert, Verhoest Koen, Wauters An, Pierlé Wim & Vandermeulen Filip (2000). Van effectiviteit van coördinatie naar coördinatie van effectiviteit. Overheidsmanagement nr. 10, Brugge: die Keure, pp. 134, € 45,86 Dit boek is het resultaat van een vergelijkende internationale studie die vier landen omvat: Nederland, Nieuw-Zeeland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het eerste hoofdstuk bevat de theoretische achtergrond en geeft een typologie van coördinatie-instrumenten aan. Het tweede hoofdstuk beschrijft de structuur en de organisatie van de overheidssector in de onderzochte landen en duidt de daar gebruikte instrumenten voor coördinatie en specialisatie aan. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op enkele aspecten van deze instrumenten.
13.
Pelgrims Christophe (2001). Ministeriële kabinetsleden en hun loopbaan: Tussen mythe en realiteit. Overheidsmanagement nr. 13, Brugge: die Keure, pp. 128, € 29 In de literatuur over ministeriële kabinetten worden zelden de kabinetsleden in kaart gebracht. Daardoor ontstaan er vele vooroordelen en veronderstellingen t.a.v. ministeriële kabinetsleden. Vooral de loopbaan wordt door velen op de korrel genomen. Dit onderzoek tracht de loopbaan van de kabinetsleden te reconstrueren aan de hand van drie kernwoorden nl. instroom, doorstroom en uitstroom om op deze manier een wetenschappelijk fundering te bieden.
14.
Vandenabeele Wouter & Hondeghem Annie (2002). De roep van de Vlaamse overheid - arbeidsoriëntaties van hooggeschoolden in Vlaanderen en het imago van de overheid. Overheidsmanagement nr 14, Brugge: die Keure, pp. 256, € 33 In dit boek wordt de situatie op de arbeidsmarkt nader bestudeerd. Vraag- en aanbodevolutie op de Vlaamse arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor de situatie van de hooggeschoolden, worden gekoppeld aan toekomstperspectieven en prognoses. De resultaten van twee grootschalige bevragingen naar arbeidsoriëntaties en arbeidsimago’s worden besproken. Er wordt ingegaan op de vraag wat potentiële werkgevers zoeken in een job en hoe zij staan tegenover een betrekking bij de overheid.
U B L I C A T I E S
Steen Trui (2001). Gemeenten in verandering. De sturing en implementatie van de krachtlijnen voor een nieuw personeelsbeleid. Overheidsmanagement nr. 12, Brugge: die Keure, pp. 300, € 45 In dit boek gaat men op zoek naar een verklaring voor succes en falen van veranderingsprocessen bij de overheid. Belangrijke aspecten bij veranderingsprocessen blijken onder meer de motivatie van de gemeenten bij het opstarten van het proces en de inzet van actoren in de gemeenten bij de implementatie van de hervormingen.
P
Bouckaert Geert & Van Nuffel Lieve (2000). Financieel Overheidsmanagement: internationale tendensen van begroting, boekhouding en audit. Overheidsmanagement nr. 11, Brugge: die Keure, pp. 270, € 55,78 Dit boek bevat een vergelijking van de bestaande praktijken inzake financieel overheidsmanagement in de Commonwealth of Australia, de staten Victoria en Western Australia, de Verenigde Staten, Zweden en Vlaanderen. In de eerste hoofdstukken wordt het financieel overheidsmanagement geplaatst in de context van het nieuw overheidsmanagement. In de volgende hoofdstukken komen de begroting, de boekhouding, de audit en de samenhang van deze drie pijlers in de financiële cyclus aan bod. In deze hoofdstukken worden de voornaamste resultaten getoetst aan de Vlaamse situatie en worden aanbevelingen gegeven voor Vlaanderen.
12.
2 0 0 2
93
9. Staf MAARTEN ANDRIESSEN (° 1976): Licentiaat Psychologie (1999, K.U.Leuven). Maarten werkt sinds oktober 1999 aan het Departement Psychologie (K.U.Leuven) waar hij onder andere onderzoek doet naar de organisatie van een kwaliteitsbeleid in de sectoren van uitzendkantoren en wervings- en selectiebureaus. Van half november 2001 tot eind december 2002 was hij deeltijds medewerker op het Instituut voor de Overheid en werkt rond het thema ’’leiderschap’’ binnen het spoor ’’veranderingsmanagement’’ van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen.
ELKE ANDRIESSENS (° 1977) Handelsingenieur (2000, K.U.Leuven). Van 1 februari 2002 tot eind januari 2003 werkt ze op het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen aan het B-project ’’financiële meerjarenplanning in gemeenten’’. Voordien was zij werkzaam in het corporate tax department van PriceWaterhouseCoopers.
MARLEEN BRANS (° 1965) Doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen (Europees Universitair Instituut, Florence, Italy), Master of Politics with special reference to policy processes in industrial societies (University of Hull, Verenigd Koninkrijk) en licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven). Marleen Brans publiceerde reeds over lokale bestuursreorganisatie, Luhmanniaanse bestuurskunde, sturing en verzelfstandigingen over ’’comparatieve bestuurskunde’’.
BART CAPÉAU (° 1963) Licentiaat Wijsbegeerte (1985, K.U.Leuven) en Doctor in de Economische Wetenschappen (2001, K.U.Leuven). Bart Capéau was wetenschappelijk medewerker aan het Centrum voor Economie en Ethiek (Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen, K.U.Leuven) van 1991 tot 1995. Hij werkte er mee aan het onderzoek inzake opvattingen omtrent rechtvaardige verdeling. Nadien was hij van 1995 tot september 2001 als assistent verbonden aan het Centrum voor Economische Studiën (Departement Economie, K.U.Leuven) en promoveerde er in oktober 2001 met een proefschrift over de interactie tussen consumptie- en productiebeslissingen van landbouwers. Van 1 november 2001 tot eind december 2002 werd hij door het Instituut voor de Overheid aangeworven voor de uitbouw van het fiscaal spoor van het SBOV. Hij bestudeerde de welvaarts- en verdelingseffecten van belastinghervormingen in het verschiet van de Vlaamse overheid.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
GEERT BOUCKAERT (° 1958) Doctor in de Sociale Wetenschappen, licentiaat Wijsbegeerte en Handelsingenieur. Hij is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Politieke Wetenschappen van de K.U.Leuven, directeur van het Instituut voor de Overheid, algemeen coördinator van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen en academisch secretaris van de Faculteit. Zijn onderzoek situeert zich op het vlak van het overheidsmanagement en betreft meer bepaald prestatiemeetsystemen en financiële beleids- en beheerscycli in de overheid.
94
SOFIE CROMBOOM (° 1977) Licentiaat Geschiedenis (VUB, 2000), Master of European Integration and Development (Politics and Social Integration) (VUB, 2001). Sofie is sinds oktober 2001 verbonden aan het Instituut voor de Overheid. Haar onderzoeksinteresses zijn ’’gelijke kansenbeleid’’, ’’gender mainstreaming’’, en ’’gender en personeelsbeleid’’. Tot juni 2002 werkte zij aan het onderzoeksproject ’’Succes en falen van gelijke kansenbeleid als facetbeleid: internationaal vergelijkend onderzoek’’.
BART DE PEUTER (° 1977) Licentiaat Politieke Wetenschappen (1999, K.U.Leuven), EMPA (2000, K.U.LEUVEN). Sinds november 2001 is Bart werkzaam als voltijdswetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor de Overheid. Daarvoor zette hij zich in bij het Instituut voor Europees Beleid (K.U.Leuven) en bij de dienst mobiliteit van de Provincie Vlaams-Brabant. Bart zet het project ″Meten en vergelijken van lokale bestuurlijke ontwikkeling″ verder. Dit onderzoek concentreert zich op prestatiemeting en -monitoring bij de lokale overheid.
ROGER DEPRÉ (° 1929) Doctor in de Sociale Wetenschappen. Hij is voormalig directeur van het Vervolmakingscentrum voor Overheidsmanagement en Beleid (VCOB, thans Instituut voor de Overheid), met het personeelsbeleid en organisatie als onderzoeksdomein. Hij doceerde onder meer sociaal-economisch overheidsbeleid, beleidsmethodieken, methoden en organisatietechnieken in overheidsorganisaties. Ook na zijn emeritaat in 1995 werkt prof. Depré nog steeds actief mee aan de managementopleiding in het ministerie van Financiën en Justitie (managementopleiding magistraten en griffiers) en aan de opleidingsprogramma’s ’’Public Management Programme’’ en ’’Personeelsmanagement bij de Overheid’’. ANNEKE HEYLEN (° 1979) Graduaat bedrijfscommunicatie. Anneke is sinds december 2001 secretariaatsmedewerker van het Instituut. Zij is administratief verantwoordelijk voor de open opleidingen en studiedagen.
DIETER HOET (° 1976) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven). Dieter was van september 1998 tot september 2002 verbonden aan het Instituut. Binnen het Instituut voerde onderzoek omtrent het meten van prestaties binnen de overheid en omtrent de organisatie en het management van de beleidsvoorbereiding. Sinds september is Dieter coördinator Westhoekoverleg.
ANNIE HONDEGHEM (° 1960) Doctor in de Sociale Wetenschappen. Zij is deeltijds hoofddocent aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Politieke Wetenschappen van de K.U.Leuven en deeltijds hoofddocent aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de K.U.Brussel. Haar onderwijsopdracht situeert zich op het domein van de bestuurskunde en het overheidsmanagement. Annie is sinds 1983 verbonden aan het Instituut en verricht voornamelijk onderzoek op het vlak van het personeelsmanagement bij de overheid en het beleid inzake gelijke kansen.
S T A F
PEDRO FACON (1981) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven, 2002). Sinds juli 2002 is hij als voltijds wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Instituut voor de Overheid. Zijn onderzoeksdomein situeert zich op vlak van de analyse en de ontwikkeling van beleid. Eerste werkte Pedro aan het FWO-project ″Beleidswetenschap en vrouwenstudies: een internationaal vergelijkend onderzoek naar het gelijke-kansenbeleid in een aantal landen″. Daarna voerde hij het DWTC-onderzoek ″Beleidsoverdracht: systematisch leren uit buitenlandse ervaringen″ verder uit.
95
JARL KAMPEN (° 1970) Licentiaat Psychologie, afstudeerrichting Methodologie (Rijksuniversiteit Groningen), promoveerde aan de K.U.Brussel met de dissertatie ’’The Adequacy and Interpretation of Models for Ordinal Association’’ (K.U.Brussel/K.U.Leuven, 2001). Als voltijds onderzoeker aan het Instituut voor de Overheid werkt Jarl aan het project ’’Burgergericht besturen: Kwaliteit en Vertrouwen in de overheid’’. Daarnaast is hij projectbegeleider van het onderzoeksspoor E-government van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen. In opdracht van de VRT, De Tijd en het ISPO is hij tevens betrokken bij het onderzoek naar stemmotieven van Vlaamse kiezers tijdens de laatste nationale en regionale verkiezingen.
AMAURY LEGRAIN (° 1977) Licentiaat Politieke Wetenschappen (2000, K.U.Leuven) en gediplomeerd in de Aanvullende Studies Overheidsmanagement en Bestuurskunde (2001, K.U.Leuven) en sinds 15 september 2001 verbonden aan het Instituut. Tot december 2002 voerde Amaury Legrain een DWTC-onderzoek omtrent de coördinatiemechanismen binnen de overheidssector (project ’’Van effectiviteit van coördinatie naar coördinatie van effectiviteit’’). Nu is hij bezig met een B-Project rond beheersovereenkomsten voor het Spoor Bestuurlijke Relaties van het Steunpunt. Voor het tweede jaar is hij Afgevaardigde van het assisterend academisch personeel en het bijzonder academisch personeel in de Permanente Onderwijscommissie Politieke Wetenschappen.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
RUDOLF MAES (° 1938) Doctor in de Rechten en doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen. Hij doceert bestuursrecht en bestuurskunde aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de K.U.Leuven. Zijn onderzoek betreft de territoriale decentralisatie in Europees vergelijkend perspectief, de intergemeentelijke samenwerking, de plaats van de gemeenten en van de provincies in de bestuurlijke organisatie en de bestuurlijke vernieuwingen op het gebied van het lokaal bestuur.
96
JEROEN MAESSCHALCK (° 1975) Licenciaat Politieke Wetenschappen optie Bestuurswetenschappen (Universiteit Gent), Kandidaat in de Wijsbegeerte (Universiteit Gent) en Master of Science in Public Administration and Public Policy (London School of Economics). Hij is sinds oktober 1999 verbonden aan het Instituut en verricht, als FWO-aspirant, een doctoraatsonderzoek naar ambtelijke ethiek. Hij werkt tevens mee aan interne opleidingen betreffende ambtelijke ethiek en is verantwoordelijk voor het seminarie ’’Comparative Public Administration’’ dat wordt gedoceerd binnen het programma European Master of Public Administration.
MYRIAM PARYS (° 1974) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven - 1997), EMPA (K.U.Leuven - Erasmus Universiteit Rotterdam - 1998), Europees en Internationaal Recht (V.U.B.-1999). Sinds oktober 2000 is Myriam medewerkster bij het Instituut voor de Overheid. Voordien werkte zij als federaal ambtenaar op het ministerie van Ambtenarenzaken. Momenteel werkt Myriam aan een project rond ″De wervingskracht van de federale overheid″.
CHRISTOPHE PELGRIMS (° 1978) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven). Christophe is deeltijds medewerker op het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen waar hij onderzoek doet naar de vernieuwde vormen van coördinatie binnen de relatie politiek en administratie. Daarnaast bereidt hij een doctoraat voor over politiek-ambtelijke verhoudingen binnen de recente hervormingen van de administratie op Vlaams en federaal vlak. Vanuit deze optiek staat hij in voor de wetenschappelijke begeleiding van het seminarie Bestuurskunde in de eerste licentie Politieke Wetenschappen. Daarnaast ondersteunt hij ook het practicum in de tweede kandidatuur Politieke Wetenschappen en is hij tevens EMPA coördinator.
YVES PLEES (° 1967) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven), M.A. in European Integration and Co-operation (Hull). Zijn werkdomein binnen het Instituut voor de Overheid situeerde zich rond de verzelfstandiging bij lokale besturen, en de positie, rol, en taakopvatting van de gemeentesecretaris in Europees perspectief. Einde maart ’99 verliet Yves het Instituut en verkreeg het statuut van vrijwillig wetenschappelijk medewerker. Hij werkt verder aan zijn doctoraat ’’Verzelfstandiging bij lokale besturen in Vlaanderen’’.
JORIS PLESSERS (° 1977) Licentiaat Criminologische Wetenschappen (K.U.Leuven - 1999), Gediplomeerde in de Aanvullende Opleiding Overheidsmanagement en Bestuurskunde (K.U.Leuven - 2000). Joris is sinds 1 oktober 2000 verbonden aan het Instituut. Hij coördineert mede de interne trainingen (bijv. vorming van magistraten en griffiers/secretarissen bij het ministerie van Justitie). Zijn interesses gaan in het bijzonder naar management en kwaliteitsdenken in justitie. In 2002 heeft hij meegewerkt aan het project ’’The administration of justice in Europe: assessing its quality - The Belgian monograph’’. Dit project werd uitgevoerd onder leiding van Roger Depré en Annie Hondgehem (Instituut voor de Overheid) en met samenwerking van het Edith Van Den Broeck van de Hoge Raad voor de Justitie. VITAL PUT (° 1962) Licentiaat Criminologische Wetenschappen (K.U.Leuven, 1986), Aanvullende studies bestuurskunde en overheidsmanagement (VUB, 1998). Vital startte in februari 2002 zijn doctoraat over de normatieve modellen die Rekenkamers hanteren bij performance audits. In deze hoedanigheid is Vital vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor de Overheid. Vital werkte van 1987 tot en met 1998 bij verschillende federale ministeries (Justitie, Tewerkstelling en Arbeid, Sociale Zaken) en was in de periode 1989 - 1991 tevens deeltijds wetenschappelijk medewerker aan de K.U. Leuven. Sinds 1998 werkt hij als adjunct-auditeur bij het Rekenhof, waar hij zich bezig houdt met performance audit.
LINE PUTSEYS (° 1974) Licenciaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven - 2000), Graduaat Landschaps- en Tuinarchitectuur (1996). Line leidt mede het project: (inter)nationaal vergelijkend onderzoek naar contractmanagement: naar een contractualisering van de sturingsrelatie en de arbeidsrelatie t.a.v. leidende ambtenaren.
BRAM SCHEERS (° 1978) Licentiaat Toegepaste Economische Wetenschappen (2000, K.U.Leuven) en Master of International Business Economics (2001, K.U.Leuven). Hij werkt sinds 20 december 2001 op het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen. Eerder was hij aan de slag als junior consultant bij Management Consulting Leuven. Bram werkt aan een project binnen het spoor ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’.
KRIS SNIJKERS (° 1979) Licentiaat Politieke Wetenschappen (2001, K.U.Leuven). Kris werkt mee aan het wetenschappelijk onderzoek voor de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur over de problematiek van de kerntaken van de verschillende overheden in de Vlaamse bestuursorganisatie. Bij dit project gaat het om de kerntaken in verticale zin: wat dient er door de Vlaamse overheid, de provincies en door de gemeenten uitgevoerd te worden. S T A F
97
TRUI STEEN (° 1971) Doctor Sociale Wetenschappen, handelsingenieur (K.U.Leuven) en licentiaat Sociologie (Universiteit Gent). Zij werkt sinds november 1995 bij het Instituut. Haar belangstelling gaat uit naar organisatie en personeelsbeleid in de overheid, veranderingsprocessen en management van de lokale besturen. Zij deed een doctoraatsproject rond veranderingen in de publieke sector, met toepassing op het personeelsbeleid in de Vlaamse gemeenten.
MIEKATRIEN STERCK (° 1978) Licentiaat Politieke Wetenschappen en Gediplomeerde in de Aanvullende Studies Beleidseconomie. Ze werkt sinds 1 november 2001 op het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen binnen de sporen ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’ en ’’Indicatoren en monitoring’’
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
NICK THIJS (° 1979) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven, 2001). Sinds september 2001 is hij als voltijds wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Instituut voor de Overheid. Zijn onderzoeksdomein situeert zich op het vlak van het kwaliteitsmanagement en de kwaliteitsprocessen en -systemen in de publieke sector. Momenteel werkt hij aan het DWTC-onderzoeksproject: ’’Kwaliteit, Tevredenheid en Vertrouwen in de Federale Overheid’’.
98
STEVEN UTSI (° 1973) Licentiaat Psychologie (1996, K.U.Leuven) en Gegradueerde Media- en Informatiekunde (1998). Hij ontwikkelde het theoretische kader voor FLEX, een EU - project ten dienste van afstandsonderwijs voor kinderen van reizende ouders. Nadien ontwierp en ontwikkelde hij de webstek voor het OOI - project ’’Forum Leeronderzoek’’ van het Departement Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven. Binnen het Instituut voor de Overheid werkte hij sinds november 2001 tot eind december 2002 voor het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen rond het thema ’’E-government’’.
DIEDERIK VANCOPPENOLLE (° 1975) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven, 2001) en Licentiaat Arbeids- en Organisatiepsychologie (K.U.Leuven, 1998). Diederik voert onderzoek naar de organisatie en het management van beleidsontwikkeling in Vlaanderen, meer bepaald vanuit het dubbele perspectief ’’professionalisering en vermaatschappelijking van beleidsontwikkeling’’. Dit onderzoeksproject vindt plaats binnen het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen en bestrijkt vijf jaren (start 2001). Vroeger onderzoek (in het kader van een licentiaatsverhandeling) handelde over de modernisering van de Waalse overheden.
WOUTER VANDENABEELE (° 1978) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven, 2000). Zijn interesses liggen op het gebied van Human Resource Management en ’’gender en personeelsbeleid’’. Wouter concentreert zich op het project: ″Instroom, doorstroom en uitstroom van hooggekwalificeerden binnen het MVG″. Cruciale kernthema’s zijn dan ook de aantrekkingskracht van organisaties als werkgevers en het concept″ public service motivation″.
TINNE VAN DER STRAETE (° 1978) Licentiaat Afrikaanse Talen en Culturen (2000, Gent). Tinne is sinds 1 januari 2002 verbonden aan het Instituut. Voordien werkte ze als onderzoekster aan de UCL, Unité de Sociologie et d’Anthropologie. Momenteel werkt ze aan een DWTC-project over ″Gebruik van resultaten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek door het beleid op het domein van migratie en asiel″. Dit project wordt gepromoot door Prof. dr Marleen Brans (Instituut voor de Overheid) en Prof. dr Marc Swyngedouw (Instituut voor sociaal en politiek opinieonderzoek).
CHRISTEL VANDEURZEN (° 1971) Graduaat bedrijfsvertaler. Als ’’Office Manager’’ verzorgt ze sinds 1996 het secretariaat van het Instituut.
STEVEN VAN DE WALLE (° 1977) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) en volgde het EMPAprogramma (K.U.Leuven en Budapest University of Economic Science and Public Administration). Hij is sinds 1 november 2000 verbonden aan het Instituut en verricht onderzoek naar kwaliteit en vertrouwen in de overheid. Zijn project is ″Burgergericht besturen: kwaliteit en vertrouwen in de overheid″.
WOUTER VAN DOOREN (° 1977) Licentiaat Politieke en Sociale Wetenschappen en geaggregeerde voor het secundair onderwijs (K.U.Leuven). Hij is sinds 1 januari 2000 verbonden aan het Instituut voor de Overheid en deed onderzoek naar subsidiëring, financiering en monitoring van lokale besturen. Momenteel doet hij onderzoek naar monitoring en indicatoren in het kader van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen.
ANITA VAN GILS (° 1960) Handelsingenieur (K.U.Leuven). In de periode 1982 - 1985 was zij assistent toegepaste economische wetenschappen (K.U.Leuven). Anita was 10 jaar werkzaam als informatieanalist & gegevensbeheerder in het Vlaams Brabant Informatica Centrum (Vlabric - COI). Van november 1995 tot maart 1998 was Anita stafmedewerker bij OEVER (Overleg Ethisch Vermogensbeheer). Sinds maart 1998 is zij onderzoeksmedewerker aan het Instituut voor de Overheid. Haar onderzoeksprojecten situeren zich binnen de administratieve organisatie: ’’Administratieve taakbelasting in het basisonderwijs’’ (1998), ’’Organisatiestudie vertrouwenscentra kindermishandeling’’ (1998 - 1999), ’’Organisatiestudie personeelsdienst VGC’’ (2001). Momenteel verzorgt zij mede intern de organisatorische en administratieve ondersteuning.
S T A F
HUGO VAN HASSEL (° 1932) Doctor in de Sociale Wetenschappen. Hij is voormalig directeur van het Vervolmakingscentrum voor Overheidsmanagement en Beleid (VCOB, thans het Instituut voor de Overheid). Hij doceerde ondermeer overheidsmanagement, organisatieleer en centrale besturen. Ook na zijn emeritaat is prof. em. Van Hassel nog actief binnen internationale organisaties als IIAS en EGPA en internationale samenwerkingsverbanden.
99
ANNELIES VANPARIJS (° 1973) Graduaat communicatiemanagement. Annelies verzorgt sinds november 2001 het secretariaat van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen.
WOUTER VAN REETH (° 1969) Licentiaat Toegepaste Economische Wetenschappen (K.U.Leuven en University College Galway, Ierland), gegradueerde in de Fiscale Wetenschappen (Fiscale Hogeschool Brussel). Wouter promoveerde op 29 april tot doctor in de Sociale Wetenschappen met de dissertatie ’’The bearable lightness of budgeting: the uneven implementation of performance-oriented budget reform across agencies’’. Hij begeleidde de ontwikkeling en implementatie van het project ″Doelmatigheidsanalyse en prestatiebegroting″ in het MVG. Wouter coördineert mee het ’’Public Management Programme - Leersabbat voor federale ambtenaren’’, geeft training rond prestatiemeting en financieel overheidsmanagement en begeleidt de projecten van het onderzoeksspoor ’’Modernisering van financiële beleids- en beheerscycli’’ van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen.
KOEN VERHOEST (° 1970) Licentiaat Politieke Wetenschappen (Universiteit Gent), gediplomeerd in GAS in Economische Wetenschappen (K.U.Leuven), EMPA (K.U.Leuven - ’’Hochschule für Verwaltungswissenschaften Speyer’’) en doctor in de Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven). Hij werkt sinds 1994 bij het Instituut en was betrokken bij de voorbereiding en pilootgewijze implementatie van organisatieveranderingen, evaluatiesystemen op het vlak van leefmilieu en armoedebeleid en prestatiebegrotingen in het MVG. In december 2002 verdedigde hij zijn doctoraatsonderzoek naar verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties. Momenteel staat hij in voor de projectleiding van onderzoeksprojecten inzake verzelfstandiging, kerntaken, coördinatie en contractmanagement. Verder geeft hij training met betrekking tot verzelfstandiging, contractmanagement en marktwerking binnen de overheid.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
BART VERBELEN (1966) Kandidaat Rechten (UFSAL/K.U.Brussel), Licentiaat Politieke en Sociale Wetenschappen (K.U.Leuven). In de periode 1993-1995 was Bart wetenschappelijk medewerker (evaluatie VFIK en doelmatigheidsanalyse). Bart is ’’Teaching Associate’’ aan de ’’School of Policy Planning and Development’’ (University of Southern California, L.A.) waar hij onderzoek doet over sociale zekerheidsprogramma’s en les geeft over beleidsevaluatie. Bart is sinds 1995 tevens vrijwillig wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor de Overheid. Zijn doctoraat handelt over ’’Public private financing of health care systems: an exploratory comparative analysis of Australia, Belgium, Canada, Germany and the United States″.
100
BRAM VERSCHUERE (° 1977) Licentiaat Politieke Wetenschappen (Universiteit Gent, 1999) en EMPA (K.U.Leuven & University of Liverpool, 2000). Bram werkte mee aan het project: ’’Naar een optimale verhouding tussen gemeente en OCMW’’ en is momenteel actief op het project ’’Verzelfstandiging en sturing van overheidsorganisaties’’ binnen het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen.
DIRK VERVLOET (° 1975) Gegradueerde in de Land- en Tuinbouw (1996, Katholieke Hogeschool der Kempen), Licentiaat Politieke Wetenschappen (2000, K.U.Leuven) en EMPA (2001, K.U.Leuven). Dirk zet sinds november 2001 het project: ″Taakverdeling tussen overheid & samenleving: onderbouwing van het kerntakendebat″ verder.
JORIS VOETS (° 1975) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven, 1999) en EMPA (K.U.Leuven, 2000). Hij begon in december 2000 aan het Instituut. In 2002 werkte hij aan een project omtrent beheersovereenkomsten binnen de culturele sector. Daarnaast stond hij in voor de opvolging van de Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid (VVBB) en de redactie van het Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement (VTOM). Eind oktober verliet hij het Instituut en stapte hij in een onderzoeksproject in het kader van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen aan de Hogeschool Gent. Hij blijft wel verbonden aan het Instituut als vrijwilliger medewerker.
ELLEN WAYENBERG (° 1976) Licentiaat Politieke Wetenschappen (K.U.Leuven) en heeft de implementatie van de vernieuwingen in de interbestuurlijke verhoudingen in Vlaanderen als onderzoeksdomein.
S T A F
101
Gebruikte afkortingen APSA ASPA BBB DPMA DWTC
EAPAA EES EGPA EIPA EMPA EPAN EVA FOD FWO HIVA HRM ICM ICOM IIAS IRSPM
IVA KNAW Lucina
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
ISPO
102
MOVI MSSD MVG NIG
American Political Science Association American Science of Public Administration Beter Bestuurlijk Beleid Direction du Personnel, de la Modernisation et de l’Administration Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele aangelegenheden European Association of Public Administration Accreditation European Evaluation Society European Group of Public Administration European Institute of Public Administration European Master of Public Administration European Public Administration Network Extern Verzelfstandigde Agentschap Federale OverheidsDienst Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Hoger Instituut voor de Arbeid Human Resource Management Interuniversitair College voor Managementwetenschappen Interdisciplinair Centrum voor 0mbudsmanstudies International Institute of Administrative Sciences International Research Symposium for Public Management Interuniversitair Steunpunt voor Politieke Opinie-onderzoek Intern Verzelfstandigde Agentschap Koninklijke Nederlandse Academie der Wetenschappen Leuvens Universitair Centrum voor Interdisciplinaire Navorming in Arbeidssituaties Netwerk voor Management in de Openbare Vlaamse Instellingen Most Similar Systems Design ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Netherlands Institute forGovernant
NOB
Nederlandse Onderzoeksschool voor Bestuurskunde NSOB Nederlandse School voor Openbaar Bestuur OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Engels: Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) OFO Opleidingsinstituut voor de Federale Overheid PMS PrestatieMeetSystemen PPBS Planning Programming Budgeting System SBOV Steunpunt beleidsrelevant onderzoek, Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen SGEPSTA Study Group of European Public Service Training Agencies TNPA Thematic Network of Public Administration UG Universiteit Gent UAMS Universiteit Antwerpen Management School UCL Université Catholique de Louvain UKES UK Evaluation Society ULB Université Libre de Bruxelles UNO United Nations Organization (Organisatie der Verenigde Naties) VDAB Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding VIZO Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen VLM Vlaamse LandMaatschappij VLOR Vlaamse OnderwijsRaad VSNU Vereniging van Nederlandse Universiteiten VOI Vlaamse Openbare Instelling VRT Vlaamse Radio & Televisieomroep VTO Vorming, Training & Opleiding VTOM Vlaams Tijdschrift voor Overheidsmanagement VUB. Vrije Universiteit Brussel VVBB Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid VVSG Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten VWM Vlaamse WaterMaatschappij ZAP Zelfstandig Academisch Personeel ZEG Zelf-Evaluatie Gender
Tot Slot: Het Instituut voor de Overheid: Onderzoek van het management en management van het onderzoek in de overheid ’’Woorden wekken, voorbeelden trekken, ook in de hervorming van de overheid.’’
electronisering van de productie van onderzoek versterkt deze evolutie alleen maar. De conclusie is dat het onderzoeksaanbod niet enkel meer in de academische organisatie ligt (de klassieke onderzoekscentra), maar ook en meer en meer binnen private bedrijven, netwerken en markten.
Vooreerst is er het zich snel wijzigende aanbod van de traditionele academische outputs op het vlak van het onderzoek. Het klassieke model gaat uit van een monopolie van universiteiten, academies en academische denktanks. Vertrekkend van stabiele en éénduidige financiering van een relatief gesloten academische gemeenschap konden onderzoeksorganisaties een redelijk onafhankelijk aanbod van onderzoeksprestaties garanderen.
De vraag naar onderzoek evolueert eveneens. De evolutie van een relatief stabiele, voorspelbare en éénduidige vraag naar een dynamische, moeilijk voorspelbare en complexe vraag impliceert de noodzaak om die vraag professioneel te kennen. Dit leidt tot entiteiten die een helpdesk-functie hebben en antwoorden op offertes helpen schrijven.
Het nieuwe model vertrekt niet enkel van academische onderzoeksorganisaties binnen de klassieke faculteiten, maar van een variëteit van organisaties, academische en andere, binnen een vernetwerkte en vermarkte context. De proliferatie binnen de universiteit neemt interfacultaire of suprafacultaire dimensies aan. Buiten de universiteiten positioneren hogescholen zich meer en meer op de klassieke functies van fundamenteel en toegepast onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening. Binnen de privé-sector verruimen de consultingfirma’s hun productgamma door vergelijkend onderzoek, meestal vanuit een benchmarkingidee, aan te bieden. Heel wat beroepsorganisaties bieden zelf methodologisch en practisch onderzoek in functie van audits, evaluaties of accrediteringen. De overheid zelf tenslotte betreedt de piste van de geprofessionaliseerde stafdiensten en denktanks. Het gevolg is een breed gamma van gefragmenteerde en concurrerende onderzoekscapaciteit die wel deels complementair is maar ook overlappend kan zijn.
Door de wijziging van de aard van vraag en aanbod van onderzoek krijgt de koppeling van die vraag en dat aanbod een ander karakter. Onderzoeksmakelaars die vraag en aanbod samenbrengen, die de problematiek van het bouwen van consortia beheersen en die het uitbesteden en inbesteden van onderzoek incalculeren, worden een noodzaak. Zij kennen de verschillende organisaties en beheersen de vernetwerking en de vermarkting van het onderzoek, maar ook van de vorming en de wetenschappelijke dienstverlening.
S L O T
:
Dit leidt ook tot een groter bewustzijn van de prijsmechanismen. Competitieve prijszetting, kostenreducerende maatregelen, prestatiegerichtheid en klantenoriëntatie behoren meer en meer tot de vaardigheden van de onderzoeksmanager.
O T
Dit leidt tot een vermarkting van het onderzoek, maar ook van de vorming, waarbij concurrerende offertes en wetten op overheidsopdrachten sturende vehikels zijn bij het verwerven van opdrachten. Dit leidt ook tot een vernetwerking van het onderzoek met concurrerende partnerschappen in onderzoeksfora, zomerseminaries, geleerde genootschappen, inclusief de hieraan verbonden tijdschriften. De
De eenduidigheid van de vraag naar of fundamentele, of toegepaste, of valoriserende activiteiten (zoals actie-onderzoek met vorming, advies of implementatie) wordt minder eenduidig door de koppeling van deze diverse activiteitentypes te eisen. Het beleidsondersteunend onderzoek is meestal toegepast, maar moet zowel een valoriserende dimensie voor de functionele opdrachtgever, als een fundamentele dimensie voor de wetenschappelijke opdrachtgever hebben. De verstrengeling van de activiteitentypes kan zowel leiden tot de verdringing van een evenwichtige verhouding als tot een noodzakelijke kruisbestuiving.
T
Geert BOUCKAERT Directeur Instituut voor de Overheid, Algemeen coördinator Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, Doctor Sociale Wetenschappen, Licentiaat Wijsbegeerte, Handelsingenieur (K.U.Leuven)
Het aanbod van en de vraag naar kennis en kunde op het vlak van beleid en beheer in de overheid heeft vanaf de laatste decade van de vorige eeuw een drastische evolutie ondergaan. Het Instituut voor de Overheid probeert hierop in te spelen en te anticiperen. De diverse activiteiten van het afgelopen 2002 bewijzen dit eens te meer.
103
In een internationale context wordt de schaal waarop onderzoek gebeurt hierdoor belangrijk. Het scheppen van een kritische massa van onderzoek, de vorming van teams van onderzoekers en zelfs netwerken van (internationale) teams, het bewaken van de onderzoekskwaliteit en het garanderen van een goede onderzoeksinfrastructuur worden essentiële elementen in het realiseren van een succesvolle onderzoeksstrategie.
K . U. L
E U V E N
-
I
N S T I T U U T
V O O R
D E
O
V E R H E I D
Binnen dit verschuivend veld realiseert het Instituut voor de Overheid haar eigen identiteit. Het is een onafhankelijk, multidisciplinair en internationaal platform dat vertrekt van vergelijkend, empirisch, en toegepast onderzoek om van daaruit het noodzakelijke fundamenteel onderzoek te kunnen doen, en om de even noodzakelijke vorming, opleiding en wetenschappelijke dienstverlening te kunnen aanbieden. De focus is specifiek gericht op de overheid in een internationaal vergelijkende context waardoor een cumulatieve expertise rond beleid en beheer wordt opgebouwd.
104
2002 was een belangrijk jaar met de doctoraten van Wouter Van Reeth en Koen Verhoest. Een groot volume aan onderzoek, waaronder de projecten van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen, werd tot een goed einde gebracht. De internationale zichtbaarheid van het Instituut, door publicaties, papers op internationale congressen, buitenlandse onderzoeksfellows en gastcolleges is vergroot. De vorming en opleiding is verder gegroeid, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. De federale en de lokale leersabatten zijn hier een duidelijk bewijs van. Het realiseren van onze missie kan niet zonder dat de vraag, dit zijn de Belgische, maar vooral ook de Vlaamse overheid, vertrouwen in ons heeft. Dit kan ook niet zonder het vertrouwen van het aanbod, dit zijn al onze gemotiveerde medewerkers. Hun gedrevenheid en geloof in deze missie zien we door hun overtuigde dagdagelijkse inzet. Voor 2003 hoop ik dat, net zoals in 2002, onze woorden blijven wekken en de voorbeelden blijven trekken, tot nut van het algemeen belang. Geert Bouckaert Directeur Instituut voor de Overheid
Locatie De locatie van het Instituut voor de Overheid E. Van Evenstraat 2a - 3000 Leuven is terug te vinden op onderstaand stratenplan:
Bijkomende informatie Voor bijkomende informatie kan u steeds terecht op het secretariaat van het INSTITUUT VOOR DE OVERHEID: E. Van Evenstraat 2a - 3000 Leuven Christel Vandeurzen & Anneke Heylen
[email protected] Tel: 016 32 32 70 - Fax: 016 32 32 67 Bezoek onze web-site via: www.instituutvoordeoverheid.be www.overheidsmanagement.be www.publicmanagement.be www.kuleuven.ac.be/io STEUNPUNT BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN: E. Van Evenstraat 2c - 3000 Leuven Annelies Vanparijs
[email protected] Tel: 016 32 36 10 - Fax: 016 32 36 11 www.steunpuntbov.be
Verantwoordelijke uitgever Prof. dr Geert Bouckaert E. Van Evenstraat 2a B-3000 Leuven
Drukwerk Drukkerij Van der Poorten Diestsesteenweg 624 - 3010 Kessel-Lo Tel: 016 35 91 50
[email protected]
Doelstellingen Instituut voor de Overheid
De overheid als specialiteit
Het Instituut voor de Overheid heeft als voornaamste doel-
de overheidssector. Dit betekent dat zowel de diverse onder-
stelling bij te dragen tot een verbetering van de beleidsvoe-
zoeksprojecten als de vormingscursussen inhoudelijk
ring, het management en de organisatie in de openbare sec-
aspecten van management, beleid en bestuurskunde behan-
tor door:
delen, toegespitst op de uniciteit van de overheidsector.
Het Instituut voor de Overheid heeft als doelpubliek en klant
1. Het verrichten van onderzoek op het vlak van de vorming, de organisatie, de beleidsvoering en het management in de overheidssector en hieraan verwante sectoren, 2. Het inrichten van activiteiten met betrekking tot opleiding en recurrent onderwijs ten behoeve van ambtenaren en politici uit alle bestuursgeledingen, 3. Het verlenen van diensten aan de gemeenschap onder de vorm van management-, organisatie- en beleidsadvies, 4. Het vervullen van een forum-functie tussen de overheid en de universiteit op het vlak van de beleidsvoering en
Synergie tussen onderzoek, vorming en dienstverlening Aangezien het Instituut voor de Overheid actief is op drie terreinen zijnde vorming, onderzoek en adviesverlening kan het Instituut voor de Overheid spreken met kennis van zaken vanuit de dagdagelijkse praktijk. Het Instituut voor de Overheid beschikt over een aantal vaste vormingsmedewerkers en doet bijkomend beroep op
het overheidsmanagement. Het Instituut voor de Overheid past derhalve volledig in het beleid van de K.U.Leuven dat van de universitaire permanente vorming in het algemeen en ook van de permanente vorming gericht op de overheidssector een belangrijke prio-
gastsprekers die specialisten in de inhoudelijke vakdomeinen zijn. De medewerkers van het Instituut voor de Overheid, gespecialiseerd in onderzoek en adviesverlening, worden eveneens bij Vorming, Training en Opleiding (VTO) betrokken, waardoor zij hun opgedane kennis van en ervar-
riteit heeft gemaakt.
ing met de overheid, aan de ambtenaren kunnen doorgeven.
Instituut voor de Overheid Departement Politieke Wetenschappen Faculteit Sociale Wetenschappen
Public Management Institute Department of Political Sciences Faculty of Social Sciences
E. Van Evenstraat 2a B-3000 Leuven - België Tel: 0032 16 32 32 70 Fax: 0032 16 32 32 67 E-mail:
[email protected] www.kuleuven.ac.be/io www.overheidsmanagement.be www.instituutvoordeoverheid.be www.publicmanagement.be