Research Report H200408
Aantallen ondernemers en ondernemingen Een bronnenonderzoek
André van Stel Bart Diephuis Zoetermeer, december 2004
ISBN: 90-371-0936-5 Bestelnummer: H200408 Prijs: € 30,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. De auteurs danken Hub Beunen en Rico Konen (beiden CBS) alsmede Wim Verhoeven, Paul Vroonhof en Gerrit de Wit (allen EIM) voor hun nuttige commentaar op eerdere versies van dit rapport.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
S am en v a tt i n g
5
1
Inl ei din g
7
2
De fi n i ti e s
9
2.1 2.2 2.3
Ondernemers Ondernemingen Relaties tussen ondernemers en ondernemingen
9 10 11
3
D a t a v o l g en s v e r sc h i l l en d e b r o n n en
13
3.1 3.2 3.3
Inleiding Aantal ondernemers Aantal ondernemingen
13 13 19
4
V er g e li jk in g aa n t al l e n o n d e rn em e rs en onde rn e min gen
23
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Inleiding Ontwikkeling aantal Ontwikkeling aantal Aantal ondernemers rechtspersonen Aantal ondernemers
ondernemers ondernemingen per onderneming: nietper onderneming: rechtspersonen
23 23 24 26 29
3
Samenvatting In dit rapport zien we dat de begrippen ondernemer en onderneming niet inwisselbaar zijn en dat niveaus en ontwikkelingen van aantallen ondernemers en ondernemingen verschillen per databron en per gekozen definitie. In dit rapport worden de verschillende definities besproken en de verschillende databronnen in kaart gebracht. Wanneer ondernemers- en ondernemingenbegrippen op elkaar afgestemd worden, blijkt dat, over de periode 1993-2000, de verschillen in trendgroei tussen aantallen ondernemers en ondernemingen beperkt zijn. Voor het totale aantal ondernemers (zelfstandigen als hoofdactiviteit en directeuren-grootaandeelhouders) geldt een trendgroei van 2,9% en voor het totale aantal bijbehorende ondernemingen (eenmanszaken, maatschappen, VOF's en BV's) een trendgroei van 3,5% (totale economie exclusief landbouw, jacht, bosbouw en visserij en particuliere huishoudens met personeel). Wanneer we ons beperken tot de zelfstandigen (exclusief dga's) dan zijn deze trendpercentages, voor de periode 1993-2003, 1,8 voor ondernemers en 2,5 voor ondernemingen. Hoewel de aantallen ondernemers en ondernemingen op macroniveau dus ongeveer dezelfde trendgroei vertonen, bestaan er wel verschillen tussen sectoren en tussen rechtsvormen. Zo is voor de groep maatschappen en vennootschappen onder firma het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming de afgelopen jaren gedaald, terwijl dit quotiënt voor besloten vennootschappen gemiddeld genomen juist toegenomen is. Het rapport maakt duidelijk dat een heldere afbakening van begrippen cruciaal is wanneer gebruik gemaakt wordt van cijfers over aantallen ondernemers of ondernemingen.
5
1
Inleiding
Ondernemerschap wordt vaak gezien als motor van economische groei. Meer ondernemers zorgen voor meer concurrentie en meer vernieuwing in een economie en dragen op die manier bij aan een verhoogde economische activiteit. Ondernemerschap is dan ook vaak speerpunt van economisch beleid. Het is daarom opmerkelijk dat er weinig eenduidige informatie beschikbaar is omtrent de aantallen ondernemers of ondernemingen in Nederland. Vaak worden de begrippen ondernemer en onderneming door elkaar gebruikt, alsof ze inwisselbaar zijn. Dat dit een te eenvoudige voorstelling van zaken is, mag blijken uit het feit dat in Nederland het aantal ondernemers aanzienlijk hoger ligt dan het aantal ondernemingen. Ook de ontwikkelingen in de tijd kunnen uit elkaar lopen. Wanneer statistieken bijvoorbeeld aangeven dat het aantal ondernemers sneller groeit dan het aantal ondernemingen, suggereert dit dat het aantal ondernemers per onderneming stijgt, hetgeen kan duiden op bepaalde structuurwijzigingen in het particuliere bedrijfsleven, zoals een toename van het aantal ondernemers dat in teamverband werkt (bijvoorbeeld in vennootschappen onder firma of in maatschappen). Maar de uiteenlopende groeipercentages kunnen ook veroorzaakt worden door definitiekwesties, zoals het al dan niet meetellen in statistieken van ondernemers als nevenactiviteit of zogenaamde 'marginale' bedrijven. Het doel van dit rapport is tweeledig. Ten eerste brengt dit rapport de belangrijkste bronnen omtrent het aantal ondernemers en het aantal ondernemingen in Nederland in kaart. Ten tweede wordt, door de ondernemers- en ondernemingenstatistieken naast elkaar te leggen, onderzocht in hoeverre het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming de laatste jaren veranderd is. Veranderingen in deze verhouding kunnen duiden op veranderingen in de mate waarin mensen alleen (bijvoorbeeld in een eenmanszaak) dan wel gezamenlijk (bijvoorbeeld in een vennootschap onder firma of in een maatschap) het ondernemerschap beoefenen. Het voornaamste probleem in de bepaling van het aantal ondernemers of het aantal ondernemingen is dat er veel verschillende definities van beide begrippen bestaan. Deze definities verschillen meestal per beschikbare databron. Hierbij kan gedacht worden aan het hanteren van de juridische eenheid of de bedrijfseenheid (tellen bedrijven waarin geen feitelijke economische activiteit plaatsvindt mee in het aantal ondernemingen?) of het al dan niet hanteren van een urencriterium dat in sommige gevallen personen die minder dan 12 of 15 uur per week als zelfstandige werken, uitsluit als ondernemer. In dit rapport wordt aandacht besteed aan de definitieverschillen die bestaan tussen de diverse bronnen en de mate waarin dit leidt tot verschillende aantallen ondernemers of ondernemingen. Verder wordt, als gezegd, gekeken in hoeverre het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming de laatste jaren veranderd is. Hiertoe wordt gepoogd zodanige definities en een zodanige afbakening van economische activiteit te kiezen, dat het aantal ondernemers betrekking heeft op het bijbehorende aantal ondernemingen (qua rechtsvorm). Dit maakt een goede vergelijking tussen het aantal ondernemers en het aantal ondernemingen mogelijk, en stelt ons in staat uitspraken te doen over de (ontwikkeling in de) mate waarin het ondernemerschap in teamverband beoefend wordt.
7
De opbouw van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 worden de meest gangbare definities van de begrippen ondernemers en ondernemingen besproken, alsmede de relatie tussen de twee begrippen. In hoofdstuk 3 worden voor de belangrijkste databronnen, het aantal ondernemers en het aantal ondernemingen weergegeven voor de laatste 10 tot 15 jaar. Ook wordt aandacht besteed aan de specifieke invulling van de ondernemers- en ondernemingenbegrippen en de voor- en nadelen van de verschillende bronnen. In hoofdstuk 4 wordt nagegaan in hoeverre er sprake is van veranderingen in het aantal ondernemers per onderneming. Hiertoe worden aantallen ondernemers en ondernemingen zo veel mogelijk vergelijkbaar gemaakt. Deze analyse wordt uitgevoerd afzonderlijk voor de verschillende rechtsvormen en sectoren.
8
2
Definities
In dit hoofdstuk worden de meest gangbare definities van de begrippen 'ondernemer' en 'onderneming' besproken, alsmede de relatie tussen de twee begrippen.
2.1
Ondernemers De belangrijkste componenten van het begrip ondernemer zijn: − Zelfstandige: persoon die voor eigen rekening en eigen risico werkzaam is in eigen bedrijf of praktijk. Het gaat hier om ondernemers in niet-rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen zoals eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen. − Zelfstandige zonder personeel (zzp'er): persoon die zich in de schemerzone tussen zelfstandigheid en (tijdelijk) werknemerschap beweegt en die geen personeel in 2 1 dienst heeft , zoals freelancers, hulpen in de huishouding of krantenbezorgers. − Directeur-grootaandeelhouder (dga): persoon die werkzaam is in een onderneming met rechtspersoonlijkheid (zoals besloten vennootschap of naamloze vennootschap) en die ten minste een belang van 50% in het bedrijf heeft. De dga ontvangt loon uit het eigen bedrijf. − Meewerkend gezinslid: persoon die werkzaam is in bedrijf of praktijk van partner of ouders. In dit rapport hebben de begrippen zelfstandige (zonder personeel), directeurgrootaandeelhouder en meewerkend gezinslid betrekking op bovenstaande definities. Tenzij anders vermeld, gaan we bovendien uit van ondernemerschap als hoofdactiviteit. Dit betekent dat de persoon voor het merendeel van zijn werkweek actief moet zijn (in zijn eigen bedrijf). Personen die voor het merendeel van hun werkweek actief zijn als werknemer, en daarnaast parttime een eigen bedrijf runnen, voortaan de hybride ondernemer genoemd, vallen buiten deze definitie. Het totaal van de werkzame personen is dan opgebouwd uit personeel in loondienst, directeuren-grootaandeelhouders, zelfstandigen (zonder personeel) en meewerkende gezinsleden. Hieruit zijn drie mogelijke ondernemersbegrippen te distilleren, namelijk: 1 zelfstandige (zonder personeel) 2 zelfstandige (zonder personeel) + directeur-grootaandeelhouder 3 zelfstandige (zonder personeel) + directeur-grootaandeelhouder + meewerkend gezinslid.
1
2
De sectoren waarin de zelfstandige zonder personeel voorkomt kenmerken zich door een arbeidsintensief karakter, een grote vraag naar arbeid, lage toetredingsdrempels en een sterke behoefte aan flexibiliteit. Bovendien is er in deze sectoren veelal sprake van welomschreven beroepen zoals in de bouw-, transport- en zorgsector of de (zakelijke) dienstverlening. Anders dan de labels doen vermoeden is het onderscheid tussen een zelfstandige en een zelfstandige zonder personeel (zzp'er) niet gebaseerd op de vraag of de zelfstandige wel of geen personeel in dienst heeft, maar op de vraag of er al dan niet een bedrijfseenheid gekoppeld is aan de ondernemer. Dit is bij zzp'ers niet het geval maar bij zelfstandigen wel. Zie schema 1 in paragraaf 2.3. Veel van de zelfstandigen met een eenmanszaak, VOF of maatschap hebben echter evenals de zzp'er geen personeel in dienst.
9
Afhankelijk van het doel van de analyse rekenen we de directeur-grootaandeelhouder wel of niet tot de ondernemers. De meewerkende gezinsleden beschouwen we als regel niet als ondernemer. Ondanks de eenduidig lijkende definities is het zo dat in bepaalde statistieken een specifieke invulling wordt gegeven aan bovenstaande begrippen. Dit zal in het volgende hoofdstuk beschreven worden.
2.2
Ondernemingen De belangrijkste ondernemingenbegrippen zijn de juridische eenheid, de bedrijfseenheid, het concern en de vestiging. Deze worden op pagina 19 van de CBS-publicatie 'Bedrijven in Nederland 1998' als volgt omschreven: − Juridische eenheid: een rechts- of natuurlijke persoon of een samenwerkingsverband daarvan (en als zodanig een administratieve eenheid) die al dan niet economische activiteiten uitoefent. − Bedrijfseenheid: de feitelijke transactor in het productieproces. Zij wordt gekenmerkt door autonomie, beschrijfbaarheid en externe gerichtheid. Veelal is een bedrijfseenheid gelijk aan een juridische eenheid. Samenvoeging van juridische eenheden vindt plaats op grond van zelfstandigheid met betrekking tot beslissingen betreffende het productieproces, externe gerichtheid en beschrijfbaarheid. In het algemeen worden alle eenheden of combinaties daarvan die gericht zijn op levering van goederen of diensten aan derden als bedrijf beschouwd. Ook instellingen en beoefenaars van vrije beroepen kunnen hiertoe gerekend worden. Franchisenemers worden tot de zelfstandige bedrijven gerekend. Marginaal actieve eenheden, dit zijn bedrijven waarin niemand voor 15 uur of meer per week werkzaam is, worden niet als bedrijf aangemerkt. Verenigingen en stichtingen worden alleen als bedrijf beschouwd indien zij personeel in loondienst hebben. − Concern of ondernemingengroep: het concern is de hoogste top binnen een zeggenschapscluster. Dit is een cluster van natuurlijke personen of rechtspersonen waarover het concern zeggenschap kan uitoefenen. Het belangrijkste kenmerk van een concern is dat het autonoom is ten aanzien van het financieringsproces. − Vestiging: elke afzonderlijk gelegen ruimte, terrein of complex van ruimten of terreinen, benut door een bedrijf voor de uitoefening van activiteiten. Bij de onderverdeling van vestigingen naar economische activiteit wordt uitgegaan van de activiteit van het bedrijf waartoe de vestiging behoort. Een belangrijk verschil tussen de juridische eenheid en de bedrijfseenheid is de zelfstandigheid en de marktgerichtheid. Als een juridische eenheid behoort tot een zeggenschapscluster en de eenheid is niet marktgericht, maar levert alleen diensten binnen het 1 concern, dan beschouwen we dat niet als een aparte bedrijfseenheid. Tenzij anders vermeld, geldt in het huidige rapport het begrip 'bedrijfseenheid' zoals hierboven omschreven als definitie van onderneming. Dit ondernemingenbegrip is het best vergelijkbaar met het ondernemersbegrip omdat er economische activiteit moet plaatsvinden (hoeft niet voor juridische eenheid) en omdat vestigingen in principe zijn samengevoegd.
1
10
In de afgelopen 20 jaar is het verschil tussen juridische structuur en economische structuur vermoedelijk alleen maar toegenomen (holding, loonlijst-BV, onroerendgoed-BV, pensioen-BV). Dat betekent dat de ontwikkeling van het aantal juridische eenheden en bedrijfseenheden uiteenloopt.
2.3
Relaties tussen ondernemers en ondernemingen In deze paragraaf leggen we een relatie tussen de begrippen ondernemer en onderneming. Uitgangspunt is de eerder besproken indeling van het begrip ondernemer. Vervolgens koppelen we daar alle mogelijke ondernemingsvormen aan. Dit leidt tot de volgende relaties. Uitgaande van uitsluitend de zelfstandige als ondernemersbegrip enerzijds en de bedrijfseenheid anderzijds, is de relatie in het onderstaande schema in beeld te brengen. schema 1 Relatie zelfstandigen en bedrijfseenheden Aantal bedrijfseenheden Aantal zelfstandigen
0
1
0
Niet van belang
Overheid, verenigingen, stichtingen, NV, BV
1
zzp'er, marginaal actief
Eenmanszaak
meer
Marginaal actief
VOF, maatschap
Noot: Marginaal actief betekent dat niemand voor 15 uur of meer per week werkzaam is.
Als we van het tweede ondernemersbegrip (zelfstandige + dga) uitgaan, is het relatieschema wat complexer, omdat nu ook meer bedrijfseenheden bij één persoon kunnen voorkomen. Dit is overigens vooral een theoretische mogelijkheid: er kunnen best meerdere juridische eenheden gekoppeld aan één ondernemer voorkomen, maar op het niveau van de bedrijfseenheid zijn die juridische eenheden doorgaans tot één statistische eenheid gebundeld. schema 2 Relatie ondernemers (zelfstandigen + directeuren-grootaandeelhouders) en bedrijfseenheden Aantal bedrijfseenheden Aantal ondernemers
0
1
0
Niet van belang
Overheid, verenigingen,
meer
stichtingen, NV, BV 1
zzp'er, marginaal actief
Eenmanszaak, BV, NV
Combinatie van BV's, NV's of eenmanszaak
meer
Marginaal actief
VOF, maatschap
VOF of maatschap in combinatie met NV's of BV's
Noot: Marginaal actief betekent dat niemand voor 15 uur of meer per week werkzaam is.
Het derde ondernemersbegrip (zelfstandige + dga + meewerkend gezinslid) leidt niet tot een verdere uitbreiding van het relatieschema. Deze gezinsleden komen alleen voor bij meer dan één ondernemer én bij één of meer bedrijfseenheden. De voorkeur voor het begrip ondernemer gaat uit naar de twee eerste begrippen. Hierbij moeten idealiter bij de bepaling van het aantal zelfstandigen per bedrijf, de zelfstandigen die niet aan een bedrijfseenheid gekoppeld zijn buiten beschouwing blijven. De relatief kleine categorie meewerkende gezinsleden zouden we eveneens niet mee moeten nemen.
11
3
Data volgens verschillende bronnen
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de aantallen ondernemers en ondernemingen in Nederland weergegeven volgens de belangrijkste databronnen op dit gebied. Tevens wordt aandacht besteed aan de specifieke invulling van de ondernemers- en ondernemingendefinitie in de verschillende bronnen en wordt geprobeerd om de verschillen in aantallen te verklaren. Ook worden de voor- en nadelen van de verschillende bronnen besproken. In principe hebben in dit rapport alle analyses betrekking op de totale economie exclusief landbouw. Echter, omdat voor één van de bronnen voor het aantal ondernemers (CBS Inkomenspanelonderzoek) een uitsplitsing naar sector moeilijk verkrijgbaar is, heeft paragraaf 3.2 wel betrekking op de gehele economie (inclusief landbouw).
3.2
Aantal ondernemers
3 . 2. 1 Aa n talle n on de rne me rs vo lge ns vie r b ron nen Aangaande het aantal ondernemers in Nederland circuleren meerdere cijfers volgens verschillende definities en afkomstig uit verschillende bronnen. In deze paragraaf presenteren we cijfers van: Enquête Beroepsbevolking (CBS), Labour Force Statistics (CBS/OECD), Nationale Rekeningen (CBS) en Inkomenspanelonderzoek 1 (CBS). Tabel 3.1 presenteert voor de vier bronnen het aantal zelfstandigen plus mee2 werkende gezinsleden. De verschillende bronnen tonen duidelijk verschillende aantal3 len en jaarlijkse groeipercentages. Het niveau is het laagst voor het Inkomenspanelonderzoek en de Enquête Beroepsbevolking, en het hoogst voor de Nationale Rekeningen. In de volgende paragraaf worden een aantal redenen genoemd die de verschillen kunnen verklaren.
1
2
3
In het Inkomenspanelonderzoek zijn twee zelfstandigendefinities mogelijk. Wij kiezen hier voor de definitie 'personen die winst uit onderneming ontvangen'. Dit heeft als voordeel dat starters en 'marginale ondernemers' wel worden meegeteld. Dit in tegenstelling tot de definitie 'personen die in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek' in de aangiften voor de Inkomstenbelasting. Dit is de enige definitie die in alle vier bronnen af te leiden is. Voor sommige bronnen is de definitie echter toch licht afwijkend. Dit wordt besproken in de volgende paragraaf. De trendgroei wordt in dit rapport bepaald met behulp van het commando LINEST in Excel, toegepast op natuurlijke logaritmen. Deze methode bepaalt via OLS-schatting de lineaire trend en verkleint de invloed van uitschieters.
13
tabel 3.1
Aantal zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden volgens vier bronnen, hele economie (x 1.000), 1987-2003
Jaar
Enquête Beroeps-
Labour Force Statis-
Nationale Re-
Inkomenspanel-
bevolking (CBS)
tics (CBS/OECD)
keningen (CBS)
onderzoek (CBS)
1987
698
989
-
1988
699
998
-
1989
701
1.010
512
1990
730
1.021
571
1991
723
1.032
604
1992
627
725
1.051
630
1993
665
765
1.078
648
1994
698
814
1.101
661
1995
706
851
1.123
717
1996
728
873
1.155
715
1997
755
906
1.190
745
1998
737
878
1.184
768
1999
726
859
1.148
763
2000
798
931
1.155
767
2001
771
901
1.167
-
2002
788
928
1.159
-
2003
800
937
1.153
-
Trend 1992-2000
2,3%
2,6%
1,3%
2,7%
Trend 1992-2003
1,9%
2,0%
0,8%
-
Noot:
Voor Nationale Rekeningen zijn de cijfers voor 2002 en 2003 voorlopig.
Noot:
Voor het Inkomenspanelonderzoek geldt als definitie 'winst uit onderneming'; het IPO-cijfer voor 2001 is nog niet beschikbaar.
3 . 2. 2 I nv ulli nge n de fini tie s e n v e rkla rin g ve rs ch illen In deze paragraaf kijken we naar de specifieke invulling van het gemeenschappelijke ondernemersbegrip 'zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden' in de verschillende bronnen. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verificatie van de definitie: wordt daadwerkelijk het aantal zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden gemeten? Ook worden de exacte bronnen/vindplaatsen van de data genoemd en wordt gepoogd de verschillen tussen de kolommen in tabel 3.1 te verklaren. CBS Enquête Beroepsbevolking Bron/vindplaats De cijfers uit de laatste kolom van tabel 3.1 komen uit de Enquête Beroepsbevolking (EBB), via StatLine: volg pad 'Arbeid, inkomen en sociale zekerheid'; 'Arbeidsmarkt'; 'Beroepsbevolking; bedrijfsklassen'; 'Positie in de werkkring'; 'Zelfstandigen 15-64 jaar'. Definitie Onder de 'Zelfstandigen 15-64 jaar' vallen volgens de toelichting op StatLine: − personen die werkzaam zijn in eigen bedrijf of praktijk;
14
− −
personen die werkzaam zijn in bedrijf of praktijk van hun partner of ouders; overige zelfstandigen, personen die niet werknemer zijn en niet werkzaam zijn in eigen bedrijf of praktijk of bedrijf van hun partner/ouders. Tot deze categorie behoren onder meer freelancers. De cijfers bevatten dus in elk geval de zelfstandigen en de meewerkende gezinsleden. Daarnaast is echter ook een (onbekend) deel van het aantal directeuren-grootaandeelhouders van besloten vennootschappen opgenomen. Dit komt doordat de classificatie werknemer/ondernemer in de Enquête Beroepsbevolking door de respondent zelf gedaan wordt, waardoor niet bekend is hoeveel dga's zichzelf als werknemer, en hoeveel zichzelf als ondernemer opgeven. CBS-cijfers ten behoeve van de OECD Labour Force Statistics Bron/vindplaats De cijfers zijn afkomstig uit OECD Labour Force Statistics 1981-2001, het betreft hier de som van de items 'employers and persons working on own account' en 'unpaid family 1 workers'. Definitie De cijfers bevatten minstens de zelfstandigen en de meewerkende gezinsleden. Aangezien de cijfers voor Nederland in OECD Labour Force Statistics gebaseerd zijn op de EBB, geldt ook hier dat een onbekend deel van de directeuren-grootaandeelhouders in het cijfer verwerkt zit. Zie ook OECD Employment Outlook June 2000, hoofdstuk 5, waar wordt aangegeven dat de definitie voor Nederland 'including most owner/managers of incorporated businesses' is. CBS Nationale Rekeningen Bron/vindplaats 2 De cijfers zijn afkomstig uit CBS Nationale Rekeningen en de cijfers zijn berekend door de aantallen 'Totaal aantal werkzame personen' te verminderen met de aantallen 'Totaal aantal werknemers'. Definitie Aangezien het aantal werkzame personen ook het aantal meewerkende gezinsleden bevat, is de definitie dus 'zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden'. Bij deze bron is wel zekerheid over de uitsluiting van de dga's, zie de CBS-publicatie 'Nationale Rekeningen 2001', pagina 249. CBS Inkomenspanelonderzoek Bron/vindplaats De cijfers zijn afkomstig van het CBS en zijn verzameld in het kader van het Inkomenspanelonderzoek (IPO). Dit onderzoek baseert zich op gegevens (aangiftes) van de Belastingdienst. De data zijn in principe bij het CBS voor iedereen opvraagbaar, maar duidelijk minder vrijelijk beschikbaar dan andere statistieken. Het dient telkens apart aange-
1
2
De Nederlandse LFS-cijfers zijn op Statline te vinden via het pad 'Arbeid, inkomen en sociale zekerheid'; 'Arbeidsmarkt'; 'Beroepsbevolking; internat. definitie'; 'Werkzame beroepsbev. vlg. internat. def.'; 'Positie in de werkkring'. Daarna items zelfstandigen en meewerkende gezinsleden kiezen. Het oudst beschikbare jaar op Statline is 2000. De cijfers uit de Nationale Rekeningen zijn op Statline te vinden via het pad: 'Macro-economie, financiële instellingen'; 'Nationale rekeningen jaarcijfers'; 'Arbeidsrekeningen'; en bij de onderwerpen 'Totaal aantal werkzame personen' en 'Totaal aantal werknemers'.
15
vraagd te worden en ook zijn er aan het verkrijgen kosten verbonden. Wel is een be1 perkt aantal gegevens via StatLine te vinden. Definitie in het IPO bestaan twee definities van 'zelfstandigen': 1 Zelfstandigen zijn personen die winst uit onderneming ontvangen. Volgens deze definitie worden starters en marginale ondernemers wél meegenomen. Tevens bevat deze groep zelfstandigen sommige meewerkende gezinsleden. Sommige, maar niet alle, want alleen meewerkende gezinsleden die winst uit de onderneming ontvangen worden tot de zelfstandigen gerekend. Voor meewerkende gezinsleden die voor hun meewerken geen winst uit de onderneming ontvangen, maar alleen met loon worden beloond, geldt dat ze niet tot de zelfstandigen worden gerekend. 2 Zelfstandigen zijn personen die in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek in aangiften voor de Inkomstenbelasting. Hiervoor geldt o.a. een urencriterium om tot de zelfstandigen te mogen worden gerekend. Dit criterium heeft tot gevolg dat er in dit geval sprake is van, zeg maar, fulltime zelfstandigen. De groep starters die in de loop van een jaar beginnen en de marginale ondernemers, welke beide op jaarbasis onvoldoende uren aan de dag leggen, worden vanwege het urencriterium niet tot de zelfstandigen via zelfstandigenaftrek gerekend. Als illustratie worden in tabel 3.2 de reeksen volgens deze twee definities weergegeven. Deze cijfers van het Inkomenspanelonderzoek (IPO) zijn inclusief de zogenaamde 'hybride' ondernemers. Dit zijn zelfstandigen die zowel winst uit onderneming ontvangen als inkomsten uit andere bron. Er zijn in dit verband drie soorten hybride ondernemer, met alledrie een andere alternatieve inkomstenbron (naast winst): loon, uitkering exclusief pensioen en AOW, en uitkering van pensioen of AOW. Deze groepen zijn in 1998 respectievelijk 214.000, 106.000 en 47.000 groot. De groep hybride ondernemers met zowel winst uit onderneming als loon, neemt in omvang toe (van 150.000 in 1993 tot 214.000 in 1998). De groep met zowel winst als uitkering daalt licht (van 111.000 in 1993 tot 106.000 in 1998). Gepensioneerden en AOW'ers vertonen een lichte groei (van 41.000 in 1993 tot 47.000 in 1998).
1
16
De IPO-cijfers zijn op Statline te vinden via het pad 'Arbeid, inkomen en sociale zekerheid'; 'Inkomen, bestedingen en vermogen'; 'Inkomen'; 'Inkomen van huishoudens'.
tabel 3.2
Aantal zelfstandigen volgens twee definities, Inkomenspanelonderzoek (IPO) van CBS, totaal (x 1.000), 1989-2000
Jaar
Zelfstandigen op basis van winst uit onder-
Zelfstandigen op basis van
neming, inclusief alle hybride ondernemers
zelfstandigenaftrek
1989
512
408
1990
571
428
1991
604
460
1992
630
500
1993
648
498
1994
661
489
1995
717
566
1996
715
566
1997
745
580
1998
768
587
1999
-
-
2000
767
540
Trend 1989-2000 Noot:
3,5%
3,0%
Het Inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS is pas vanaf 1989 een panel. Voor beide definities geldt: Het cijfer voor 1999 is bij EIM niet bekend.
Zoals vermeld in hoofdstuk 2 kijken we in dit rapport in principe alleen naar het aantal ondernemers als hoofdactiviteit. Voor de groep hybride ondernemers met zowel winst uit onderneming als loon zou je dus onderscheid willen maken tussen personen die voor het merendeel van hun tijd werkzaam zijn in hun eigen bedrijf (ondernemer als hoofdactiviteit) en personen die voornamelijk in loondienst werken (ondernemer als nevenactiviteit). Deze splitsing is helaas niet mogelijk omdat de verhouding van het aantal uren dat men als ondernemer of als werknemer werkt, niet met het IPO kan worden be1 paald. Dit komt omdat de verhouding van de verschillende inkomstenbronnen niet op basis van het aantal uren wordt gegeven, maar op basis van de waarde van de inkomsten. Het hebben van meer inkomsten uit de ene bron dan uit de andere, wil echter niet 2 zeggen dat er ook meer uren in de eerste activiteit zijn verricht.
1
2
Wat wel kan worden bepaald, is de verhouding van het totaalbedrag aan winst dat de totale groep hybride ondernemers heeft t.o.v. het totaalbedrag aan loon (of uitkering) van de totale groep. Voor de verhouding winst t.o.v. loon is deze ratio ongeveer 2, en voor winst t.o.v. uitkering ongeveer 1. De verhouding winst t.o.v. loon stijgt licht sinds 1993, de verhouding winst t.o.v. uitkering blijft sinds 1993 constant. Daarnaast geldt dat de ratio beschikbaar is voor de totale groep en niet per individuele hybride ondernemer. Een ratio van 2 voor de som van allen kan niet zomaar worden toegepast op alle ondernemers in de groep. Om te komen tot een totale verhouding van 2, zullen sommige hybride ondernemers vier keer zoveel inkomsten uit winst hebben, terwijl voor anderen de ratio zelfs kleiner dan 1 zal uitvallen. Omdat elke ondernemer een verschillend, en onbekend, gewicht in de schaal legt, valt niet te bepalen hoeveel van de hybride ondernemers eigenlijk te weinig uren ondernemen om tot de zelfstandigen te mogen worden gerekend.
17
Verklaring verschillen Er bestaan behoorlijke verschillen tussen de kolommen in tabel 3.1. Deze proberen we hieronder te verklaren. 1 Sector 'particuliere huishoudens met personeel'. Een belangrijke oorzaak voor het hoge cijfer in de Nationale Rekeningen is dat de werkenden in de branche 'particuliere huishoudens met personeel' (bijvoorbeeld schoonmaaksters) als zelfstandigen geteld worden. Dit aantal is 284.000 in het jaar 2000. In de andere bronnen worden deze werkenden niet als zelfstandigen meegerekend. 2 Aantal gewerkte uren per week. Er is een verschil aangaande het aantal uren dat iemand gemiddeld per week moet werken om tot de beroepsbevolking gerekend te 1 worden. In de Enquête Beroepsbevolking is dat 12 uur. In de andere bronnen is geen sprake van een urencriterium (we kozen bij IPO immers voor de definitie winst uit onderneming), hetgeen leidt tot een lager cijfer in EBB ten opzichte van de andere bronnen. 3 Directeuren-grootaandeelhouders. Er is een verschil in definitie wat betreft de opname van dga's in de cijfers. In Labour Force Statistics zijn volgens OECD Employment Outlook June 2000 'most owner/managers of incorporated businesses (OMIBs)' opgenomen in het cijfer. Echter, uit een vergelijking met cijfers uit de voormalige CBS Arbeidsrekeningen blijkt dat het aantal dga's in het Labour Force Statisticscijfer waarschijnlijk aan de lage kant is, zie pagina 32 van het rapport 'COMPENDIA 2000.2: a harmonized data set of business ownership rates in 23 OECD countries', EIM Research Report 200302. Aangezien de Labour Force Statistics-cijfers gebaseerd zijn op de Enquête Beroepsbevolking, geldt dezelfde definitie ('including most OMIBs') ook voor de EBB. Dit leidt tot een (vermoedelijk kleine) overschatting van het cijfer in LFS en EBB. 4 Meewerkenden en ondernemers als nevenactiviteit. Voor het Inkomenspanelonderzoek geldt dat niet alle meewerkende gezinsleden geteld worden (meewerkenden met alleen loon worden niet geteld), hetgeen leidt tot een onderschatting van het cijfer. Anderzijds is er ook een overschatting in het IPO aangezien een onbekend aantal ondernemers als nevenactiviteit meegeteld worden (namelijk de hybride ondernemers met loon en winst die voor het merendeel van hun tijd in loondienst werken). De andere bronnen beperken zich tot ondernemerschap als hoofdactiviteit.
3 . 2. 3 V o o r - e n nad elen va n ver s chi llen de b ro nne n Een belangrijke vraag is welke van de genoemde bronnen de 'beste' is. Dit ligt er uiteraard aan wat men verstaat onder het begrip 'beste'. Daarom noemen we hier de voor- en nadelen van de verschillende bronnen. Voordeel van CBS Enquête Beroepsbevolking (en ook van de op EBB gebaseerde Labour Force Statistics) is dat aantallen ondernemers in principe elk jaar onafhankelijk gemeten worden uit een nieuwe steekproef, hetgeen de bron geschikt maakt als niveaustatistiek. Echter, vanwege de wisselende samenstelling en het kleiner worden van de steekproef is de bron minder geschikt voor het meten van ontwikkelingen over de tijd. Dit geldt met name op lage aggregatieniveaus (sectoren). Daarnaast geldt als gezegd dat het een enquête bij personen is waarbij de classificatie van personen op eigen inzicht plaatsheeft, hetgeen tot fouten kan leiden.
1
18
Het verschil tussen EBB en OECD Labour Force Statistics zit in het aantal uren dat iemand per week moet (willen) werken om tot de beroepsbevolking gerekend te worden. Dit aantal is 12 in EBB en 1 in LFS.
Voordeel van OECD Labour Force Statistics is dat de definitie (in behoorlijke mate) vergelijkbaar is met die in andere landen, hetgeen een vergelijking tussen landen mogelijk maakt. Dit is ook de reden dat deze bron de basis vormt voor de (meerlanden) dataset Compendia van EIM. Een ander voordeel is dat aantallen zelfstandigen en meewerkenden kunnen worden onderscheiden. Nadeel is dat niet bekend is in hoeverre dga's in het ondernemerscijfer verwerkt zitten. Dit komt doordat het gebaseerd is op een persoonsenquête (EBB), waarbij de classificatie van personen op eigen inzicht plaatsheeft. Ook zijn ontwikkelingen in de tijd, met name op lager aggregatieniveau, minder betrouwbaar vanwege roterende panels. Voordeel van CBS Nationale Rekeningen is dat het een integratiestatistiek is, hetgeen de 1 bron goed geschikt maakt voor het meten van ontwikkelingen over de tijd. Een ander voordeel is dat bij de Nationale Rekeningen de cijfers ook op een redelijk laag aggregatieniveau beschikbaar zijn. Nadeel is dat de aantallen zelfstandigen en meewerkende gezinsleden niet kunnen worden onderscheiden (alleen de som kan worden afgeleid). Voordeel van het CBS Inkomenspanelonderzoek is dat, afgezien van de meewerkende gezinsleden, de opname in de bron redelijk objectief is (op basis van belastingaangiften en niet op basis van individuele inschatting). Een ander voordeel is dat in deze statistiek directeuren-grootaandeelhouders kunnen worden onderscheiden. Nadeel is dat er weinig mogelijkheid tot opsplitsing naar sector bestaat. Verder bestaat er onduidelijkheid over hoeveel van de meewerkende gezinsleden zijn opgenomen. Een ander nadeel ligt in de beperkte openbaarheid van deze statistiek. Aangezien we in dit rapport vooral geïnteresseerd zijn in ontwikkelingen van aantal ondernemers, in tegenstelling tot het beschrijven van jaarniveaus, en hechten aan opsplitsbaarheid naar sector en beschikbaarheid, gebruiken we in het vervolg van dit rapport voor ondernemers overwegend CBS Nationale Rekeningen.
3.3
Aantal ondernemingen
3 . 3. 1 Aa n talle n on de rne min gen vol gen s twee b ron nen In deze paragraaf worden aantallen ondernemingen gepresenteerd volgens twee bron2 3 nen: 'Bedrijven in Nederland' (CBS) en 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid' (EIM) . Wat betreft de eerstgenoemde bron gaan we uit van de definitie bedrijfseenheid zoals omschreven in hoofdstuk 2. De jaarlijkse EIM-publicatie 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid' maakt gebruik van gegevens van de Vereniging van Kamers van Koophandel (VVK). Tabel 3.3 toont de aantallen ondernemingen exclusief landbouw, bosbouw en visserij. Te zien is dat zowel niveau als ontwikkeling verschilt tussen beide bronnen.
1
De onderliggende bronnen voor de arbeidsmarktgegevens in de Nationale Rekeningen zijn Enquête Werkgelegenheid en lonen, de Kwartaalstatistiek Werkzame personen, de Enquête Beroepsbevolking en de Statistiek verloonde dagen en loonsommen .
2
3
De cijfers over bedrijven zijn op Statline te vinden via het pad: Bedrijfsleven; Ondernemingen; Demografie van ondernemingen; De data in tabel 3.3 zijn afkomstig uit tabel A.1a van het Tabellenboek behorend bij Editie 2004.
19
tabel 3.3
Aantal ondernemingen volgens twee bronnen (x 1.000), 1987-2004
Jaar
Bedrijven in Nederland (CBS)
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid (EIM)
1987
-
420
1988
-
436
1989
-
453
1990
-
472
1991
-
491
1992
-
513
1993
477
536
1994
492
560
1995
493
583
1996
515
611
1997
533
638
1998
563
665
1999
577
692
2000
589
721
2001
602
756
2002
591
780
2003
590
798
2004
600
808
Trend 1993-2004
2,3%
3,9%
Noot: Totale economie, exclusief Landbouw.
3 . 3. 2 I nv ulli nge n de fini tie s e n v e rkla rin g ve rs ch illen In deze paragraaf besteden we aandacht aan de verschillen tussen de kolommen in tabel 3.3. Te zien is dat zowel het niveau als de ontwikkeling van het aantal ondernemingen lager is voor CBS Bedrijven in Nederland dan voor 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid'. Aangaande het niveau geldt dat in beide bronnen een urencriterium van 15 uur per week geldt. Bij Bedrijven in Nederland gebeurt dit door middel van een enquête hetgeen leidt tot een eliminatie van meer starters, waardoor de waargenomen dynamiek in het aantal ondernemingen ook lager is.
3 . 3. 3 V o o r - e n nad elen va n ver s chi llen de b ro nne n Voor het meten van ontwikkelingen is CBS Bedrijven in Nederland de beste bron. De ontwikkeling van het aantal bedrijven volgens EIM's 'Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid' is gebaseerd op gegevens van de Kamers van Koophandel maar deze bestanden kennen meer vervuiling (het gaat namelijk over juridische eenheden in plaats van bedrijfseenheden). Deze bron heeft toch zijn eigen meerwaarde vanwege het apart beschikbaar zijn van het aantal oprichtingen en opheffingen. Dat is echter geen aandachtspunt in dit onderzoek. Nadeel van CBS Bedrijven in Nederland is dat dochterbedrijven apart geteld worden. Dochterbedrijven hebben feitelijk geen ondernemer aan het hoofd staan en dus zou je ze in een vergelijking met het aantal ondernemers buiten beschouwing moeten laten.
20
Aangezien we in dit rapport met name geïnteresseerd zijn in ontwikkelingen van aantallen (actieve) bedrijven, gebruiken we in het vervolg van dit rapport CBS Bedrijven in Nederland voor het aantal ondernemingen.
21
4
Vergelijking aantallen ondernemers en ondernemingen
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk gaan we de ontwikkelingen van de aantallen ondernemers en ondernemingen vergelijken. Hiertoe worden eerst reeksen gepresenteerd voor ondernemers (paragraaf 4.2) en ondernemingen (paragraaf 4.3) welke betrekking hebben op dezelfde groep mensen, zodat een valide vergelijking tussen de (ontwikkelingen van de) aantallen ondernemers en ondernemingen mogelijk is. Voor ondernemers concentreren we ons op het aantal zelfstandigen waarvan het ondernemerschap de hoofdactiviteit is volgens CBS Nationale Rekeningen. Hierbij zonderen we zowel de hybride ondernemers als de medewerkende gezinsleden uit. We veronderstellen dat de hybride ondernemers in veel gevallen niet het urencriterium van 15 uur per week zullen halen, waardoor er geen bedrijfseenheid gekoppeld is aan zulke ondernemers. Aangezien er natuurlijk toch hybride ondernemers zijn die wél gekoppeld zijn aan een bedrijfseenheid, leidt dit tot een onderschatting van het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming. Anderzijds is het niet mogelijk om ook de zelfstandigen zonder personeel (oftewel zelfstandigen waar geen bedrijfseenheid aan gekoppeld is) te verwijderen, hetgeen leidt tot een overschatting van het aantal ondernemers per onderneming. Voor ondernemingen richten we ons op het aantal bedrijven volgens CBS Bedrijven in Nederland. Hierbij sluiten we de NV's en BV's uit omdat deze geen zelfstandigen als ondernemer kennen. Zoals eerder gezegd zijn bovengenoemde bronnen het meest geschikt voor het meten van ontwikkelingen. In paragraaf 4.4 zullen we aandacht besteden aan ontwikkelingen in het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming voor niet-rechtspersonen. Treden er veranderingen op in de mate waarin in teamverband wordt ondernomen? We maken bij deze analyse onderscheid naar rechtsvorm en sector. In paragraaf 4.5 ten slotte breiden we de analyse van paragraaf 4.4 uit met rechtspersonen en geven we tevens het aantal ondernemers per onderneming voor het totaal van alle rechtsvormen.
4.2
Ontwikkeling aantal ondernemers In deze paragraaf wordt het aantal zelfstandigen afgeleid volgens CBS Nationale Rekeningen. We beperken ons hierbij tot de economie exclusief landbouw, bosbouw en visserij. Tabel 4.1 geeft het aantal zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden (hoofdactiviteit), volgens de Nationale Rekeningen. Deze zijn op basis van de zogenaamde Atabellen berekend door de werkzame personen te verminderen met de werknemers. De kolom wijkt af van de gepresenteerde data van tabel 3.1, dit komt doordat in tabel 4.1 de 'ondernemers' in de sector 'particuliere huishoudens met personeel' zijn weggelaten.
23
In tabel 4.1 zijn ook de meewerkende gezinsleden weergegeven. Hun aantallen zijn afkomstig uit OECD Labour Force Statistics. In de Nationale Rekeningen wordt deze groep 1 niet apart onderscheiden. De meewerkende gezinsleden vormen een krimpende categorie. Zij drukken dus de groei van de zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden. Wanneer we ons bij de beschrijving beperken tot de zelfstandigen, dan zien we een groeipercentage van 1,8% voor 1993-2003. tabel 4.1
Afleiding aantal zelfstandigen (x 1.000), 1993-2003
Jaar
Zelfstandigen plus
Meewerkende gezinsleden
Zelfstandigen
meewerkende gezinsleden
(OECD LFS)
(hoofdactiviteit)
1993
615
60
555
1994
644
62
582
1995
673
72
601
1996
686
59
627
1997
721
56
665
1998
716
49
667
1999
691
48
643
2000
699
58
641
2001
726
48
678
2002
722
49
673
2003
723
43
681
Trend 1993-2003
1,4%
-3,6%
1,8%
Bron: Nationale Rekeningen (CBS); Labour Force Statistic (CBS/OECD). Noot: Totale economie, exclusief Landbouw en huishoudens met personeel.
4.3
Ontwikkeling aantal ondernemingen Zoals we in paragraaf 4.4 zullen zien, is een vergelijking tussen aantallen ondernemers en ondernemingen het meest zinvol als er onderscheid naar rechtsvorm wordt gemaakt. Daarom toont tabel 4.2 een opsplitsing van het aantal bedrijven naar de verschillende rechtsvormen. De gegevens zijn verzameld via StatLine. Tabel 4.2 laat zien dat de verdeling van de bedrijven over de rechtsvormen min of meer constant is; de eenmanszaken vormen 44% van het totaal, de NV/BV's 28% en de resterende rechtsvormen (maatschappen/VOF's en 'overige rechtsvormen') zijn eveneens verantwoordelijk voor 28% van het totaal. Wel valt op dat het aantal maatschappen en VOF's, met name in de eerste jaren, sneller groeit dan de aantallen van de andere rechtsvormen. Het aandeel van de maatschappen en VOF's in het totale aantal bedrijven neemt zo toe van 16% in 1993 tot 21% in 2003. 1
24
Omdat de Nationale Rekeningen geen meewerkende gezinsleden onderscheiden, zijn we genoodzaakt om gegevens uit twee verschillende bronnen van elkaar af te trekken; zelfstandigen plus meewerkende gezinsleden uit Nationale Rekeningen en meewerkende gezinsleden uit Labour Force Statistics. Een alternatief is om de Labour Force Statistics te gebruiken voor het bepalen van een verhoudingsgetal tussen meewerkende gezinsleden en zelfstandigen om deze vervolgens toe te passen op het cijfer volgens de Nationale Rekeningen. Maar dit zou voorbijgaan aan het feit dat de zelfstandigen bij Labour Force Statistics wel (deels) dga's incorporeren, terwijl dat bij de Nationale Rekeningen niet zo is. Dit verschil maakt toepassing van een dergelijk verhoudingsgetal ongeschikt.
tabel 4.2
Aantal bedrijven naar rechtsvorm (x 1.000), 1993-2000 Maatschappen
Overige rechts-
en VOF's
vormen
127
77
42
477
232
128
87
45
492
1995
230
129
89
44
493
1996
233
138
100
45
515
1997
249
136
104
45
533
1998
258
147
113
45
563
1999
265
154
115
43
577
2000
265
161
120
43
589
2001
265
167
124
45
602
2002
257
170
120
44
591
2003
262
164
121
43
590
Jaar
Eenmanszaken
1993
231
1994
Trend 1993-2003 Bron: Noot:
1,6%
NV/BV's
3,3%
4,6%
Totaal
0,0%
2,5%
Bedrijven in Nederland (CBS, verzameld via StatLine). Onder 'Overige rechtsvormen' vallen: coöperatieve verenigingen, stichtingen, commanditaire vennootschappen, buitenlandse rechtsvormen en rechtsvorm onbekend. Ook het aantal overheidsbedrijven is in deze kolom inbegrepen.
Noot:
Totale economie, exclusief Landbouw.
In paragraaf 4.2 kozen we als ondernemersbegrip de zelfstandigen. Daarom beschouwen we nu het aantal bedrijven voor die rechtsvormen die zelfstandigen als ondernemer kennen. Dit zijn de eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma. In tabel 4.3 zien we dat deze groep ondernemingen stijgt van 308.000 in 1993 naar 383.000 in 2003. De trendgroei bedraagt 2,5%. tabel 4.3
Aantal bedrijven: eenmanszaak, maatschap, VOF (x 1.000), 1993-2000
Jaar
Eenmanszaken
Maatschappen
VOF's
Totaal
1993
231
5
71
308
1994
232
5
81
319
1995
230
6
84
319
1996
233
6
94
333
1997
249
7
97
352
1998
258
7
106
371
1999
265
7
108
379
2000
265
7
112
385
2001
265
7
117
389
2002
257
6
114
377
2003
262
6
115
383
Trend 1993-2003
1,6%
2,2%
4,8%
2,5%
Bron: Bedrijven in Nederland (CBS). Noot: Totale economie, excl. Landbouw.
25
We zien dat er een klein verschil is in de trendgroei over de periode 1993-2003 voor het 1 aantal zelfstandigen (1,8%) en het aantal bedrijven (2,5%). Dit kan erop duiden dat ondernemersteams gemiddeld kleiner zijn geworden. Ook kunnen de weggelaten groepen mede het verschil verklaren. Aanvullend onderzoek wijst uit dat het aantal zelfstandigen als nevenactiviteit sneller toeneemt dan het aantal zelfstandigen als hoofdactivi2 teit (trendgroei 5,0% over periode 1993-2000). Voorzover er bedrijfseenheden gekoppeld zijn aan deze hybride ondernemers leidt dit tot een onderschatting van de groei van het aantal zelfstandigen ten opzichte van het aantal bedrijven. Het geringe verschil in groeipercentages tussen aantallen ondernemers en ondernemingen op macroniveau betekent nog niet dat er op het niveau van de rechtsvorm geen ontwikkeling is in het aantal ondernemers per onderneming. Dit wordt nader uitgewerkt in de volgende paragrafen.
4.4
Aantal ondernemers per onderneming: niet-rechtspersonen In deze paragraaf presenteren we voor de verschillende rechtsvormen het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming. We doen dit hier voor alle niet-rechtspersonen. Paragraaf 4.5 breidt deze analyse uit door tevens te kijken naar de verhouding van het aantal directeuren-grootaandeelhouders en de daarbijbehorende ondernemingen (BV's). Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen aantallen ondernemers en ondernemingen, is het belangrijk dat de verschillende databronnen en definities op elkaar afgestemd worden. We hebben het over twee verschillende benaderingen van ondernemerschap (bedrijven versus personen). Het is daarom van groot belang dat de cijfers die we naast elkaar leggen, zo veel mogelijk betrekking hebben op dezelfde groep mensen/bedrijven. Zo dient het aantal zelfstandigen te worden vergeleken met het aantal bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid. Door gebruik te maken van het feit dat een eenmanszaak per definitie één ondernemer heeft, kunnen we het quotiënt ondernemers/ondernemingen ook apart uitrekenen voor de groep maatschappen en vennootschappen onder firma. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.
4 . 4. 1 T otaal nie t-rec h ts perso ne n De tabellen 4.1 en 4.3 geven reeksen met aantallen ondernemers en ondernemingen, welke vergelijkbaar zijn, d.w.z. betrekking hebben op dezelfde groep personen. In tabel 4.4 zijn deze nogmaals weergegeven en is tevens het quotiënt opgenomen van het aantal ondernemers per onderneming. Te zien is dat dit quotiënt rond de 2 fluctueert, dus gemiddeld genomen heeft elke onderneming 2 ondernemers. Dit is echter met inbegrip van eenmanszaken en voor eenmanszaken geldt per definitie dat elke onderneming één ondernemer heeft. Bijna de helft van alle ondernemingen is een eenmanszaak, dus deze groep haalt het gemiddel-
1
2
26
In tegenstelling tot het berekenen van de gemiddelde groei tussen het begin- en eindjaar corrigeert onze berekening van de trendgroei voor uitschieters. Bron voor het aantal zelfstandigen als nevenactiviteit is CBS Nationale Rekeningen (editie 2001). Het aantal zelfstandigen als nevenactiviteit is verkregen door het aantal banen als zelfstandige of meewerkend gezinslid (item ‘Banen van werkzame personen’ (tabel A2.1.1) minus item ‘Banen van werkzame personen: werknemers’ (tabel A2.1.2)) te verminderen met het aantal zelfstandigen en meewerkende gezinsleden (aantal personen: item ‘Aantal werkzame personen’ (tabel A1.1.1) minus item ‘Aantal werkzame personen: werknemers’ (tabel A1.1.2)). Hierbij wordt de veronderstelling gemaakt dat mensen niet meewerkend gezinslid als nevenactiviteit zijn.
de aantal ondernemers per onderneming danig naar beneden. Beter is het dus om een dergelijke analyse uit te voeren afzonderlijk voor de verschillende rechtsvormen. Dit wordt in de volgende subparagrafen uitgewerkt. tabel 4.4
Aantal ondernemers per onderneming: eenmanszaak, maatschap, VOF (aantallen x 1.000), 1993-2003
Jaar
Ondernemers: zelfstandigen,
Ondernemingen: eenmanszaken,
hoofdactiviteit (zie tabel 4.1)
maatschappen, VOF's (zie tabel 4.3)
Quotiënt
1993
555
308
1,80
1994
582
319
1,82
1995
601
319
1,88
1996
627
333
1,88
1997
665
352
1,89
1998
667
371
1,80
1999
643
379
1,70
2000
641
385
1,66
2001
678
389
1,74
2002
673
377
1,79
2003
681
383
1,78
Trend '93-'03 Bron:
1,8%
2,5%
-0,7%
Nationale Rekeningen (CBS), Labour Force Statistics (CBS/OECD) en Bedrijven in Nederland (CBS, StatLine).
Noot:
Totale economie, exclusief Landbouw en huishoudens met personeel.
4 . 4. 2 Ee nma ns zake n Voor eenmanszaken is het duidelijk dat elke onderneming één ondernemer heeft. Een eigenaar van een eenmanszaak kan weliswaar meerdere bedrijven hebben (bijvoorbeeld BV's), maar hij kan slechts eenmaal hoofdelijk aansprakelijk zijn. Hij kan dus niet meerdere eenmanszaken hebben.
4 . 4. 3 Maa ts ch ap pen en v en noo tsc hap pe n on de r fi rm a In tabel 4.2 zagen we dat het aantal maatschappen en VOF's samen sneller groeit dan de andere rechtsvormen. Er komen dus relatief meer bedrijven bij waar in teamverband wordt gewerkt. Dit suggereert dat het aantal ondernemers harder groeit dan het aantal ondernemingen. We zagen eerder echter dat het aantal ondernemers nagenoeg even snel groeit als het aantal ondernemingen, zelfs iets langzamer. Dit kan alleen maar 1 kloppen wanneer het gemiddelde aantal ondernemers per maatschap/VOF afneemt. Is dit ook het geval? Oftewel: geldt daadwerkelijk, voor bedrijven (niet-rechtspersonen) waar het ondernemerschap in teamverband plaatsvindt, dat deze teams kleiner worden?
1
Over het algemeen heeft een maatschap meer ondernemers dan een vennootschap onder firma. Idealiter zou men niveau en ontwikkeling van het gemiddeld aantal ondernemers per onderneming dan ook apart voor maatschappen en VOF's willen uitrekenen. Dit is echter niet mogelijk omdat het aantal ondernemers (zelfstandigen) niet uitgesplitst kan worden naar maatschap en VOF.
27
In tabel 4.5 staat wederom het aantal ondernemers per onderneming weergegeven, 1 maar nu ook exclusief de eenmanszaken. Het aantal zelfstandigen exclusief eenmanszaken neemt in de periode 1993-2003 gemiddeld met 1,9% toe, het aantal maatschappen en VOF's stijgt gemiddeld met 4,6%. Het quotiënt van het aantal ondernemers per onderneming daalt dus inderdaad. Werkten er in 1993 nog gemiddeld 4,2 individuele ondernemers per maatschap of VOF, in 2003 is dit gedaald tot 3,5. Er mogen dan relatief steeds meer ondernemingen komen waarbij het ondernemerschap in teamverband plaatsvindt, het gemiddelde aantal leden dat in een dergelijk team zitting heeft, neemt af. Deze tegengestelde beweging zorgt ervoor dat de groei van het aantal ondernemers redelijk gelijke tred houdt met die van het aantal ondernemingen, zoals we zagen in tabel 4.4. tabel 4.5
Aantal ondernemers per onderneming: maatschap, VOF (aantallen x 1.000), 1993-2003 Ondernemers: zelfstandigen minus eenmanszaken
Ondernemingen: maatschappen en
Jaar
(zie tabel 4.1 en 4.2)
VOF's (zie tabel 4.2)
Quotiënt
1993
324
77
4,2
1994
350
87
4,0
1995
371
89
4,2
1996
394
100
3,9
1997
416
104
4,0
1998
409
113
3,6
1999
378
115
3,3
2000
376
120
3,1
2001
413
124
3,3
2002
416
120
3,5
2003
419
121
Trend '93-'03 Bron:
1,9%
4,6%
3,5 -2,6%
Nationale Rekeningen (CBS), Labour Force Statistics (CBS/OECD) en Bedrijven in Nederland (CBS, StatLine).
Noot:
Totale economie, exclusief Landbouw.
Het hoeft niet zo te zijn dat de waargenomen daling van het quotiënt algemeen geldig is voor alle bedrijfssectoren. Tabel 4.6 presenteert daarom de 'ondernemers per onderneming'-quotiënt afzonderlijk voor de sectoren Industrie; Bouwnijverheid; Handel, horeca en reparatie; Vervoer, opslag en communicatie; Financiële en zakelijke dienstverle2 ning; en Zorg en overige dienstverlening. Ook nu, net als in tabel 4.5, voor de maatschappen en VOF's.
1
2
28
Omdat een eenmanszaak per definitie één ondernemer heeft, mogen we het aantal ondernemers verminderen met het aantal eenmanszaken, ook al gaat het hier om verschillende typen bronnen (ondernemers- versus bedrijvenstatistieken). Voor de resterende sectoren Delfstoffenwinning, Energievoorziening en Overheid en onderwijs geldt dat er dermate weinig zelfstandigen werkzaam zijn, dat een analyse zoals in dit hoofdstuk wordt uitgevoerd voor deze sectoren niet zinvol is. De medewerkende gezinsleden zijn over de sectoren naar rato verminderd op basis van de tabel uit de Nationale Rekeningen: Tijdreeks arbeidsrekening.
Tabel 4.6 laat zien dat de dalende trend van het aantal ondernemers per onderneming geldig is voor alle sectoren. De daling is het sterkst voor de sector Industrie. Verder valt op dat het berekende aantal ondernemers per onderneming in de zorg erg hoog is. Dit komt mogelijk doordat in deze sector veel vrije beroepsbeoefenaars zoals artsen werkzaam zijn. Zij hebben geen registratieplicht voor het Handelsregister, hetgeen mogelijk leidt tot een onderschatting van het aantal bedrijven in deze sector. tabel 4.6
Aantal ondernemers per onderneming naar sector voor maatschappen en VOF's, 1993-2003 Vervoer,
Financiële
Zorg en
Bouw-
Handel,
opslag,
en zakelijke
overige
nijver-
horeca,
commu-
dienst-
dienst-
heid
reparatie
nicatie
verlening
verlening
Jaar
Industrie
1993
5,1
3,9
1,8
3,4
6,3
17,2
1994
4,6
4,3
1,8
3,4
5,8
16,1
1995
4,9
4,1
1,8
3,7
6,3
15,4
1996
3,7
3,7
1,6
3,7
6,1
13,5
1997
4,5
4,1
1,7
3,3
5,6
14,8
1998
3,9
3,3
1,4
2,8
5,1
14,2
1999
3,4
3,0
1,3
2,8
4,3
13,2
2000
3,1
3,3
1,3
2,5
4,0
12,2
2001
2,6
3,0
1,3
2,1
4,0
13,3
2002
2,8
2,9
1,6
2,4
4,4
14,2
2003
2,8
2,9
1,7
2,5
4,2
14,1
Trend '93-'03 Bron:
-6,8%
-4,1%
-2,2%
-5,1%
-5,1%
-2,0%
Nationale Rekeningen (CBS), Labour Force Statistics (CBS/OECD) en Bedrijven in Nederland (CBS, StatLine).
Noot:
4.5
Zorg en overige dienstverlening is exclusief particuliere huishoudens met personeel.
Aantal ondernemers per onderneming: rechtspersonen In deze paragraaf presenteren we de verhouding van het aantal directeuren-grootaandeelhouders en de daarbijbehorende ondernemingen (BV's), en het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming voor alle rechtsvormen tezamen (rechtspersonen en niet-rechtspersonen).
4 . 5. 1 B esl oten ve nn oo tsc hap pe n Cijfers over het aantal besloten vennootschappen zijn beschikbaar via CBS Bedrijven in Nederland, en cijfers over het aantal directeuren-grootaandeelhouders via CBS Inko1 2 menspanelonderzoek. Zie tabel 4.7. Het aantal dga's is kleiner dan het aantal BV's. Dit komt doordat een aantal BV's geen ondernemer kent (denk bijvoorbeeld aan dochterBV's en BV's waar de directeur minder dan 50% van het aandelenkapitaal bezit). We
1
2
Personen die loon krijgen als dga en niet verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen. We laten naamloze vennootschappen (NV's) buiten beschouwing omdat deze over het algemeen geen ondernemer als directeur hebben.
29
zien in de tabel dat het aantal dga's sneller groeit dan het aantal BV's. Dit impliceert een stijging van het gemiddelde aantal dga's per BV. Oftewel het aantal BV's met een directeur-grootaandeelhouder groeit sneller dan het aantal dochter-BV's en BV's waar de directeur niet de alleenzeggenschap heeft. tabel 4.7
Aantal ondernemers per onderneming: BV's (aantallen x 1.000), 1993-2000
Jaar
Directeuren-grootaandeelhouders
BV's
Quotiënt
1993
76
126
0,60
1994
81
127
0,64
1995
89
128
0,70
1996
95
137
0,69
1997
101
135
0,75
1998
107
146
0,73
1999
-
153
-
2000
125
160
0,78
Trend '93-'00 Bron: Noot:
7,0%
3,6%
3,5%
Inkomenspanelonderzoek (CBS), Bedrijven in Nederland (CBS, StatLine). Dga's voor de totale economie, inclusief Landbouw, maar het aantal dga's is in deze sector verwaarloosbaar (aantal BV's is exclusief Landbouw).
4 . 5. 2 T otaal al le re ch ts v ormen Wanneer we tabellen 4.1, 4.3 en 4.7 combineren, dan kunnen we nu ook voor alle rechtsvormen samen (althans, die rechtsvormen waarbij het bedrijf een ondernemer heeft of kan hebben) het gemiddelde aantal ondernemers per onderneming uitrekenen; 1 zie tabel 4.8. Hier zijn aan de ondernemerskant alle ondernemers geteld (zelfstandigen met en zonder eigen bedrijf en dga's), en aan de ondernemingenkant alle eenmanszaken, maatschappen, VOF's en BV's. Deze verhouding kent voor de periode 1993-2000 een trendgroei van -0,6%.
1
30
Beperking is dat ondernemersaantallen uit verschillende bronnen gecombineerd moeten worden, en dat aangenomen moet worden dat het aantal directeuren-grootaandeelhouders in de landbouw verwaarloosbaar is. Verder bevat het totaal aantal bedrijven een onbekend aantal 'ondernemerloze' BV's.
tabel 4.8
Aantal ondernemers per onderneming: totaal (aantallen x 1.000), 19932000 Aantal Zelfstandigen
Jaar
Ondernemingen
onderne-
Onder-
totaal
mers per
hoofdactiviteit
Dga's
nemers
(zie tabellen 4.3
onderne-
(zie tabel 4.1)
(zie tabel 4.7)
totaal
en 4.7)
ming
1993
555
76
631
434
1,45
1994
582
81
663
446
1,49
1995
601
89
690
447
1,54
1996
627
95
722
470
1,54
1997
665
101
766
487
1,57
1998
667
107
774
517
1,5
1999
643
-
-
532
-
2000
641
125
766
545
1,41
Trend '93-'00 Bron:
2,2%
7,0%
2,9%
3,5%
-0,6%
Nationale Rekeningen (CBS), Labour Force Statistics (CBS/OECD), Inkomenspanelonderzoek (CBS), Bedrijven in Nederland (CBS, StatLine).
Noot: Noot:
Totale economie, exclusief Landbouw en huishoudens met personeel. Dga's voor de totale economie (inclusief Landbouw), maar het aantal dga's is in deze sector verwaarloosbaar.
31
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in drie reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports, Strategische Verkenningen en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Research Reports H200407 H200406 H200405 H200404
9-12-2004 9-11-2004 27-10-2004 3-9-2004
H200403 H200402
14-6-2004 4-10-2004
H200401 H200311 H200310
4-10-2004 29-4-2004 16-3-2004
H200309
3-3-2004
H200308
3-3-2004
H200307
3-3-2004
H200306 H200305
31-10-2003 11-9-2003
H200304 H200303 H200302
26-6-2003 18-6-2003 12-5-2003
H200301 H200211 H200210 H200209 H200208 H200207 H200206 H200205
9-5-2003 13-3-2003 28-2-2003 25-2-2003 3-2-2003 21-1-2003 12-12-2002 5-12-2002
H200204 H200203
23-10-2002 16-9-2002
H200202
27-8-2002
H200201 H200111 H200110 H200108
27-8-2002 21-3-2002 21-3-2002 4-3-2002
How do firms innovate? Perception of competition Arbeidsproductiviteit in de Nederlandse dienstensector Academic entrepreneurship : a source of competitive advantage How can leaders trigger bottom-up innovation? Verklaren en voorspellen van naleving: uitwerking van een ex ante schattingsmethode Explaining variation in nascent entrepreneurship Transforming an idea into a strategic decision in SMEs Business dynamics and employment growth: A crosscountry analysis The National Systems of Innovation Approach and Innovation by SMEs Understanding the Role of Willingness to Cannibalize in New Service Development Factors influencing export development of Dutch manufactured products Firm Size Distributions Modelling Entrepreneurship: Unifying the Equilibrium and Entry/Exit Approach Immigrant entrepreneurship in the Netherlands Leadership as a determinant of innovative behaviour COMPENDIA 2000.2: a harmonized data set of business ownership rates in 23 OECD countries Barriers to Entry KTO 2003 FAMOS 2002 Wat is de ontwikkeling van het aantal ondernemers? Strategy and small firm performance Innovation and firm performance Business ownership and sectoral growth Entrepreneurial venture performance and initial capital constraints PRISMA, The Size-Class Module The Use of the Guttman Scale in Development of a Family Business Index Post-Materialism as a Cultural Factor Influencing Entrepreneurial Activity across Nations Gibrat's Law: Are the Services Different? Growth patterns of medium-sized, fast-growing firms MISTRAL Startup activity and employment growth in regions
33
H200107 H200106
34
5-2-2002 18-1-2002
Het model Brunet Precautionary actions within small and medium-sized enterprises