Diagnostiek infectieziekten De gouden standaard voor het aantonen van een infectie is in de meeste gevallen de kweek of een daarmee gelijk gestelde methode (zoals PCR). Het opsporen van antistoffen kan een bijkomend hulpmiddel zijn, zeker indien het gaat om moeilijk kweekbare micro-organismen. 1. BACTERIËLE KWEEK • Gramkleuring, cultuur aëroben, cultuur anaëroben en antibiogram moeten afzonderlijk worden aangevraagd! • Op pathogenen met een variabele gevoeligheid wordt een antibiogram uitgevoerd. • Voor variastalen (etter, sputum, oor, …) is het wenselijk om steeds de gramkleuring aan te vragen. De aanwezigheid van normale flora wordt geëvalueerd. • Voor etters (zeker indien slecht riekend) wordt best ook een anaërobe kultuur aangevraagd. • Neisseria meningitidis en Corynebacterium diphteriae in de keel worden enkel op aanvraag opgespoord. 2. PCR Voor de diagnosestelling van een acute Neisseria gonorrhoeae en Chlamydia trachomatisinfectie, hebben we in het MCH een PCR-test ter beschikking. Voor mannen kan deze uitgevoerd worden op een first-stream urinestaal (best ochtendurine) of urethrale wisser. Voor vrouwen wordt voor de detectie van Neisseria gonorrhoeae een cervicale wisser aangeraden. Detectie van Chlamydia trachomatis kan zowel op first-stream urine, cervicale of vaginale wisser. Gebruik voor wisser een e-swab. De detectie van Neisseria gonorrhoeae op een gewone genitale cultuur maakt een gevoeligheidsbepaling mogelijk en is dus nog steeds aangewezen. 3. SEROLOGIE Alle antistofbepalingen gebeuren op een serumtube (rode stop). Gespecialiseerde onderzoeken worden doorgestuurd naar referentielaboratoria. A. BACTERIËLE SEROLOGIE Bartonella henselae (kattekrabziekte) In België komen infecties met Bartonella henselae voor. Deze infecties hebben als belangrijkste kenmerk lymfeklierzwelling en leiden meestal tot spontaan herstel. Serologie wordt uitgevoerd in St-Luc-UCL. Bordetella pertussis (kinkhoest) In België ziet men de laatste jaren een toename van het aantal kinkhoestgevallen. Vaak betreft het oudere kinderen of volwassenen met soms atypische symptomen zoals een langdurige hoest (> 2 weken). Een zekerheidsdiagnose kan pas gesteld worden bij een viervoudige titerstijging. Eenmalige serologiebepaling heeft daarom een beperkte diagnostische waarde. Anderzijds kan de diagnose ook gesteld worden door middel van een positieve cultuur en/of PCR op een nasopharyngeaal staal. Serologie wordt uitgevoerd in het WIV, kweek en PCR aan de VUB. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 10/2011 Borrelia (ziekte van Lyme) In het MCH wordt er gestart met een screeningstest. Een positief resultaat kan men verder laten confirmeren door een specifieke IgM en/of IgG immunoblot in het UZ Gasthuisberg.
versie mei 2012
Bij vermoeden van Lyme-arthritis kan PCR op gewrichtsvocht helpen bij de diagnosestelling (St-Luc-UCL). Bij een duidelijk erythema migrans kan men de diagnose stellen louter op basis van de kliniek. Serologie is in dit geval overbodig en kan in dit vroege stadium zelfs vals negatief zijn. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 09/2005 Brucella (brucellosis) Brucellosis is een zoönose die wordt opgelopen door rechtstreeks contact met vee (landbouwers, veeartsen, slachters) of consumeren van ongepasteuriseerde melk(produkten). In België zijn menselijke brucellosis-gevallen hoofdzakelijk importgevallen. In Europa komt brucellosis vooral voor rond de Middellandse Zee. In het begin van de ziekte zijn hemokulturen vaak positief. Serologie is een bijkomend hulpmiddel en wordt uitgevoerd in St-Luc-UCL. Goed bruikbaar is de reactie van Wright (suggestief vanaf titer 1/160). Bij personen die dikwijls met dieren in contact komen, moet men de resultaten wel voorzichtig interpreteren. Tevens moet men oppassen voor vals negatieve resultaten door een overmaat aan IgG (prozone fenomeen). ELISA-testen voor IgM en IgG zijn mogelijk als confirmatietest. Chlamydia pneumoniae, Chlamydia trachomatis en Chlamydia psittaci Chlamydia-antistoffen (IgG en IgA) voor de verschillende speciës kunnen in het MCH bepaald worden door middel van micro-immuunfluorescentie. Er bestaat wel een kruisreactie tussen de verschillende species en interpretatie van de test is vaak moeilijk. Voor de diagnosestelling van een acute Chlamydia trachomatis-infectie, hebben we in het MCH een PCR-test ter beschikking (zie boven) Clostridium tetani (tetanus) De immuunstatus kan worden nagegaan in het WIV. Corynebacterium diphteriae (difterie) Het is mogelijk om de immuunstatus te laten bepalen in het WIV. Dankzij de vaccinatie komt difterie slechts zeer sporadisch voor in West-Europa. In OostEuropa en Rusland komt difterie nog steeds voor. Bij vermoeden van een acute infectie, kan men de difteriebacil aantonen door middel van cultuur. Hiervoor neemt men best contact op met de klinisch bioloog. Coxiella burnetti (Q-fever) Q-koorts is een zoönose die kan overgaan naar de mens via inhalatie van besmette stofdeeltjes of consumptie van rauwe melk(produkten). Mensen die beroepsmatig met vee in aanraking komen, lopen het meeste risico op besmetting. Q-koorts komt wereldwijd voor (behalve in Nieuw-Zeeland). Symptomen zijn aspecifiek en zeer variabel: subklinisch, griepaal beeld, pneumonie, endocarditis,… Serologie wordt uitgevoerd in het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 10/2008 Francisella tularensis (tularemie) Tularemie is een bacteriële zoönose veroorzaakt door Francisella tularensis die voorkomt tussen de 30ste en de 70ste breedtegraad van het noordelijk halfrond. De ziekteverschijnselen kunnen zich onder 1 of meer van volgende vormen manifesteren: ulceroglandulair, glandulair, orofaryngeaal, intestinaal, typhoidaal (systemisch) en pulmonaal. In België komt tularemie slechts zelden voor. Serologie wordt uitgevoerd in het WIV. Helicobacter pylori H. pylori is een gram negatieve bacil die een rol kan spelen bij het ontstaan van ontstekingen, ulcera en maligniteiten van maag en duodenum. De diagnosestelling gebeurt meestal door middel van een bioptiename. Daarnaast bestaan er ook een ureum-ademtest en een faeces antigentest, beiden beschikbaar in het MCH. Een ureumversie mei 2012
ademtest kan via de pick-up verkregen worden. Er bestaat ook serologie voor Helicobacter pylori, deze wordt uitgevoerd in het UZ-UCL Mont-Godinne. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 04/2010 Legionella (legionellosis) Als eerste test kan er een antigeendetectie op urine worden uitgevoerd (beschikbaar in het MCH). Nadeel van deze test is dat enkel Legionella pneumophila serotype 1 wordt opgespoord (die verantwoordelijk is voor de meerderheid van de infecties). Indien deze test negatief is maar de patiënt is sterk verdacht, dienen andere testen te gebeuren zoals kweek en/of PCR (UZ Gasthuisberg). Er bestaan ook serologische testen voor Legionella (VUB). De diagnose kan echter maar met zekerheid gesteld worden indien men een viervoudige titerstijging kan aantonen. Hiervoor dient men een tweede staal af te nemen 8 tot 12 weken na het begin van de infectie. Serologie is dan ook vooral bruikbaar voor epidemiologische doeleinden en niet voor acute diagnostiek. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 12/2008 Leptospira (leptospirosis, o.a. ziekte van Weil) Leptospirosis wordt meestal opgelopen door contact met ratten of door ratten vervuild water. Risicogroepen zijn oa. rioolwerkers, boswachters, avontuurlijke reizigers die deelnemen aan rafting of jungletrekking,… . Symptomen kunnen sterk variëren gaande van een mild griepachtig beeld tot een zeer ernstige, soms dodelijke vorm. De serologie voor leptospirosis wordt uitgevoerd in het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Het is zeer belangrijk dat het vermoedelijke land van bloostelling wordt meegedeeld. Listeria monocytogenes (listeriosis) Dit beweeglijk grampositief staafje verwekt meningo-encefalitis en/of sepsis en soms gastro-enteritis maar kan ook asymptomatisch verlopen. Besmet voedsel (o.a. kazen) is vrijwel altijd de bron van infectie. Symptomen doen zich vooral voor bij patiënten met verminderde weerstand, zwangeren (ongeboren vrucht) en pasgeborenen. Listeria kan o.a. gekweekt worden uit bloed, liquor en vruchtwater. Serologie wordt uitgevoerd in het WIV doch is klinisch minder bruikbaar vanwege het hoge percentage asymptomatische infecties. Mycoplasma pneumoniae Er bestaan verschillende technieken voor de detectie van Mycoplasma pneumoniaeantistoffen. De interpretatie van deze testen is niet altijd eenvoudig. In twijfelgevallen kan de PCR op respiratoire stalen een bijkomend hulpmiddel zijn. Mycoplasma pneumoniae IgM- en IgG-antistoffen worden uitgevoerd in het MCH; PCR op respiratoire stalen kan worden uitgevoerd in het UZ Gasthuisberg. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 11/2010 Rickettsiae (rickettsiosis) Rickettsiae komen wereldwijd voor en verzoorzaken een groot aantal ziektebeelden waaronder Rocky Mountain spotted fever, vlektyfus, Fièvre boutonneuse, epidemische typhus, … . Deze ziekten worden overgedragen door geleedpotigen zoals luizen, mijten, teken en vlooien. De rickettsiae kunnen verschillende organen aantasten en symptomen zijn dan ook zeer variabel: huid (sjanker, rash), hersenen (meningo-encephalitis), mycocard (myocarditis, hartfalen, hypotensie en shock), bloedvaten (occlusie van arteriën, vasculitis, DIC), nieren (nierfalen), ogen (conjunctivitis, papiloedeem), longen (tachypnoe, dyspnoe, hoest),… Serologie gebeurt aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Salmonella typhi (buiktyfus) Buiktyfus is een ernstig gezondheidprobleem onder de lokale bevolking van de meeste landen in Centraal-en Zuid-Amerika , Afrika en Zuid- en Zuidoost Azië.
versie mei 2012
Voor de diagnose van een acute infectie blijft de hemokultuur eerste keuze. Serologisch onderzoek van het bloed (Widal-test) speelt vrijwel geen rol meer bij de diagnostiek. Anti-streptolysine O (ASLO) antistoffen Acuut gewrichtsreuma en glomerulonefritis zijn zeldzame verwikkelingen van een Streptococcus pyogenes-infectie. De diagnose berust op klinische criteria in associatie met een bewijs van een doorgemaakte streptokokkeninfectie. Dit bewijs kan een positieve kweek zijn maar aangezien deze verwikkelingen weken tot maanden na een acute infectie optreden, zijn culturen vaak negatief. In dit geval kan serologie soms een oplossing bieden. Streptolysine O is een exo-enzyme dat geproduceerd wordt door groep A streptokokken en een antistofproduktie uitlokt bij geïnfecteerde personen. Titers beginnen te stijgen 1 week na de infectie, bereiken een piek na 3-5 weken en zakken terug naar de startwaarde na 6-12 maanden. Interpretatie van deze test is vaak moeilijk. De test wordt uitgevoerd in het MCH. Voor de diagnose van een streptokokkenangina is een ASLO-bepaling niet geschikt. Hiervoor is een bacterieel onderzoek door middel van een antigentest en/of keelcultuur aangewezen.
Treponema pallidum (syfilis) Treponema pallidum kan niet gekweekt worden op voedingsbodems. Diagnostiek gebeurt meestal op basis van serologie. Op het ogenblik van de primaire lesies is het wel mogelijk dat de antistoffen nog niet aantoonbaar zijn. De serologische testen worden in twee groepen onderverdeeld: 1. Niet specifieke testen (VDRL, RPR) Deze testen kunnen naast diagnosestelling ook gebruikt worden voor de follow-up van de therapie: een duidelijke titerdaling (een viervoudige of grotere daling) binnen de zes tot twaalf maanden wordt aanzien als een gunstige respons. 2. Specifieke testen (TPPA, ELISA) Deze testen negativeren gewoonlijk niet meer eens ze positief zijn geweest en zijn dan ook niet geschikt voor follow-up. RPR, TPPA en een ELISA-test worden uitgevoerd in het MCH. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 04/2006 Yersinia enterocolitica en pseudotuberculosis (yersiniosis) In de acute fase van een yersiniosis (voornamelijk gastro-intestinale infecties) is de isolatie van de kiem uit een klinisch staal de ‘gouden standaard’. Serologie daarentegen is een hulpmiddel bij de diagnostiek van de secundaire immunologische sequelen van een Yersinia-infectie (hoofdzakelijk reactieve artritis en erythema nodosum). Serologie wordt uitgevoerd in St-Luc-UCL.
B. SEROLOGIE BIJ MYCOSEN Voor de zeldzame diepe mycosen (zoals de Noord-Amerikaanse mycosen) zijn er serologische bepalingen voorhanden o.a. in het Instituut voor Tropische Geneeskunde.
C. PARASITAIRE AANDOENINGEN Entamoeba histolytica Entamoeba histolytica komt endemisch voor in de tropen en subtropen. Infecties kunnen asymptomatisch verlopen of zich presenteren onder de vorm van een amoebendysenterie, leverabces of zeldzame andere manifestaties. Serologie wordt voornamelijk gebruikt bij de verdenking op een leverabces en wordt uitgevoerd aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde.
versie mei 2012
Fasciola hepatica en Fasciola giganticum (leverbot) Fasciola leeft als volwassen worm in de galwegen van runderen en schapen (soms bij de mens), terwijl de larvale stadia tot ontwikkeling komen in slakken als tussengastheer. Indien de larven de slak verlaten en terecht komen op planten (zoals waterkers), kunnen deze opnieuw vee of mens infecteren via ingestie. Fascioliasis komt wereldwijd voor. Tijdens de migratiefaze ontstaan pijn in de leverstreek, misselijkheid, koorts en een uitgesproken eosinofilie, in een chronisch stadium zien men (licht) gestoorde levertesten. Het parasitologisch faecesonderzoek kan negatief zijn omdat vaak slechts zeer kleine aantallen eieren worden uitgescheiden. Serologie is bijgevolg belangrijk voor de diagnose en gebeurt aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Malaria De diagnose van malaria wordt bij voorkeur gesteld door het aantonen van de parasiet in een dikke druppel. Best wordt ook altijd een EDTA-tube afgenomen voor het uitvoeren van een antigen-detectietest, de telling van de bloedplaatjes en het maken van een uitstrijkje. De serologie is een valabel hulpmiddel bij twijfelgevallen, zoals bv. bij patiënten die een empirische behandeling ondergingen. De interpretatie is veel moeilijker bij patiënten afkomstig uit endemische gebieden. De serologie wordt uitgevoerd aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Toxoplasma gondii (toxoplasmosis) Toxoplasma-infecties verlopen meestal onopgemerkt of aspecifiek. Soms kan de infectie aanleiding geven tot adenopathieën. Tijdens de zwangerschap kan toxoplasmosis overgaan naar de foetus en zo ernstige afwijkingen veroorzaken (congenitale toxoplasmosis). Diagnose van een Toxoplasma-infectie gebeurt aan de hand van serologie. Soms kunnen IgM- antistoffen jaren persisteren. Bij zwangeren is het belangrijk om te weten wanneer de infectie zich heeft voorgedaan. In zo’n geval kan de aviditeitstest een bijkomend hulpmiddel zijn. Toxoplasma IgM- en IgG-antistoffen worden bepaald in het MCH, de aviditeitstest in het UZ Gasthuisberg. Andere parasitosen (Instituut voor Tropische Geneeskunde, Antwerpen) Serologie is eveneens mogelijk voor ascariasis, echinococcosis, filariasis, schistosomiasis, leishmaniosis, cysticercosis (blaaswormziekte door larven van Taenia solium), Toxocara-, Strongyloides-, Trichinella- en Trypanosoma-infecties.
D. VIRALE SEROLOGIE Bof Bof manifesteert zich typisch met lichte koorts, malaise, hoofdpijn, myalgie en parotitis. De parotitis is vaak (90%) bilateraal, maar er kan enkele dagen vertraging zitten op de zwelling van de contralaterale kant. IgG- en IgM-bepalingen zijn beschikbaar in het MCH. Gestegen amylase (te wijten aan speekselfractie) kan de diagnose ondersteunen. Ernstige complicaties van bof, zoals orchitis, meningitis, encephalitis kunnen voorkomen in de afwezigheid van parotitis, wat de diagnose bemoeilijkt. Dengue Dengue komt voor in Azië, de Stille Oceaan, Midden-en Zuid Amerika en Afrika. Er zijn verschillende klinische beelden mogelijk: subklinisch, ongedifferentieerde koorts, ‘Dengue hemorrhagische koorts’ en ‘Dengue shock syndroom’. Er is een sneltest in het MCH ter beschikking. Confirmatie gebeurt aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 11/2007 Hantavirussen (Hantaan, Dobrova, Seoul, Puumala, Sinnombre, Andes,…) Hantavirose is een zoönose die wereldwijd onder knaagdieren voorkomt en, afhankelijk van het virustype, kan leiden tot ernstige pathologie van de nieren en de longen. versie mei 2012
In (Noordelijk) Europa is de meest voorkomende vorm de ‘nephropathia epidemica’ veroorzaakt door het Puumala-virus. Ook in België wordt dit virus aangetroffen, met de hoogste incidentie in Wallonië. Serologie wordt uitgevoerd in het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Hepatitis A, B, C, D, E Hepatitis A De diagnose van een acute infectie wordt gesteld door de aanwezigheid van IgMantistoffen. De evaluatie van de immuniteitsstatus is mogelijk dankzij de bepaling van de IgG-antistoffen. Dit onderzoek is nuttig wanneer een vaccinatie wordt overwogen. Het aantal immune personen is door de verbeterde hygiëne sterk afgenomen. Serologie wordt uitgevoerd in het MCH. Hepatitis B Hepatitis B surface-antigeen (HBsAg) is aanwezig tijdens een acute infectie en bij een chronische carrier (als het HBsAg langer dan 6 maanden aanwezig blijft). Hepatitis B surface-antistoffen (HBsAs) verschijnen in de genezingsfaze. Na vaccinatie zijn het de enige antistoffen die verschijnen. 10 IU zijn beschermend. Een kleine minderheid vertoont ook na herhaalde vaccinaties geen antistoffen. Hepatitis B core-antistoffen (HBcAs) verschijnen tijdens de acute fase en persisteren nadien (in principe) voor het leven. Ze kunnen soms ook alleen aanwezig zijn (vensterfase voor het opkomen van de HBsAs; laattijdig na het verdwijnen van de HBsAs; aspecifiek of vals-positief). Hepatitis B e-antigeen (HBeAg) is aanwezig tijdens de acute fase en verdwijnt gewoonlijk vlugger dan HBsAg. HBeAg wordt aanzien als een merker voor infectiositeit. Men kent een mutant van het Hepatitis B virus, waarbij geen HBeAg wordt aangemaakt spijts een actief proces. Hepatitis B e-antistoffen (HBeAs) verschijnen vroeger dan HBsAs. Bij carriers van HBsAg is de aanwezigheid van HBeAs echter geen absoluut bewijs van genezing. Doorgaans zijn de transaminasen normaal wanneer deze antistof aanwezig is. Serologie wordt uitgevoerd in het MCH. Aanvullend kan er een HBV PCR worden uitgevoerd in het UZ Gasthuisberg. Hepatitis C Screening gebeurt in het MCH. Bevestiging van de serologie en HCV PCR (eventueel met genotypering) gebeurt in het UZ Gasthuisberg. Hepatitis D (Middelandse Zee) Hepatitis D virus vereist ook altijd de aanwezigheid van het hepatitis B virus (HBsAg pos). Serologie gebeurt in het UZ Gasthuisberg. Hepatitis E (Centraal en Zuid-Oost Azië, Noord- en West-Afrika, Mexico) Serologie is beschikbaar in het UZ Gasthuisberg. Herpes-virussen (Herpes simplex virus, Cytomegalovirus, Varicella Zoster virus, Epstein-Barr virus) Het is bekend dat er veel kruisreacties en aspecifieke reacties voorkomen binnen de groep van de Herpes-virussen (maar ook met andere antigenen). Herpes simplex virus (HSV) type 1 en 2 Serologie kan geen onderscheid maken tussen HSV type 1 en 2 en is dikwijls moeilijk te interpreteren. De kweek verdient de voorkeur voor de diagnosestelling. Serologie en virale kweek gebeuren aan het UZ Gasthuisberg. Cytomegalovirus (CMV) CMV-infecties verlopen meestal subklinisch of aspecifiek. Tijdens de zwangerschap kan CMV overgaan naar de foetus en zo ernstige afwijkingen veroorzaken (congenitale CMV). versie mei 2012
Diagnose van een CMV-infectie gebeurt in de eerste plaats aan de hand van serologie. Bij zwangeren is het belangrijk om te weten wanneer de infectie zich heeft voorgedaan. In zo’n geval kan de aviditeitstest een bijkomend hulpmiddel zijn. CMV IgM- en IgG-antistoffen worden bepaald in het MCH, de aviditeitstest in het UZ Gasthuisberg.. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 12/2007 Varicella-Zoster virus (VZV) IgM- en IgG-bepalingen zijn beschikbaar in het MCH. Positieve IgM-antistoffen worden soms (doch zeker niet altijd!) gezien bij zona. Epstein-Barr virus (EBV) EBV is de verwekker van mononucleosis infectiosa (klierkoorts). De laboratoriumdiagnose wordt gesteld op basis van de volgende gegevens: aanwezigheid van een aanzienlijk aantal atypische lymfocyten (virocyten) in de bloedformule, positieve reactie van PaulBunnell (minder betrouwbaar bij kinderen jonger dan 10 jaar), EBV IgM en IgG, en dikwijls gestoorde levertesten (transaminasen van 40-50 U/l en meer). EBNA-antistoffen ontstaan pas enkele maanden na de infectie en kunnen getest worden bij twijfelgevallen. Serologie voor EBV gebeurt in het MCH. Humaan immunodeficiëntie virus (HIV) 1 en 2 De antistoffen verschijnen binnen de 3 (6) maanden. Vals positieven werden beschreven o.a. na influenza-vaccinatie. In het MCH worden er twee screeningstesten uitgevoerd. Verdere confirmatie gebeurt in het UZ gasthuisberg. Voor meer info: www.mcharts.be: labomailing 05/2009 Mazelen IgG- en IgM-bepalingen zijn beschikbaar in het UZ Gasthuisberg. Rubella Sinds de veralgemening van de vaccinatie is het aantal seronegatieve vrouwen fel verminderd. Positieve IgM-antistoffen bij een zwangere worden best geconfirmeerd. IgM- en IgG-bepalingen gebeuren in het MCH, het UZ Gasthuisberg beschikt over een confirmatietest (enkel geïndiceerd bij zwangeren). Andere virussen: adenovirus, coxsackievirus B1-B6, HTLV, (para)influenza, parvovirus, poliovirus, RSV, hemorrhagische koortsen, West Nile fever, chikungunya, gele koorts,… Voor de meeste virussen zijn er serologische testen beschikbaar (Instituut voor Tropische Geneeskunde, UZ Gasthuisberg,…)
E. ZWANGERSCHAP Het valt aan te bevelen om voor/tijdens de zwangerschap diverse microbiologische bepalingen te laten uitvoeren: Rubella IgG, CMV IgG, Toxoplasma IgG, Hepatitis B surface-antigeen (zo antistoffen niet positief), HIV, screening naar asymptomatische urineweginfecties en dragerschap van Streptococcus agalactiae. Bij risicogroepen is onderzoek op Chlamydia trachomatis, Neisseria gonorrhoeae en syfilis eveneens aanbevolen. De sera worden in de diepvriezer bewaard gedurende minstens één jaar zodat in geval van twijfel herbepaling mogelijk is.
F. SEROLOGIE NA REIS IN EEN TROPISCH GEBIED De oorzaken van koorts na een reis in de (sub)tropen omvatten zowel tropische ziekten als kosmopolitische infecties. De oorzaken verschillen naargelang de reisbestemming en de aard en duur van verblijf. Tropische infecties (39.2 %)
Kosmopolitische infecties (34.2 %) versie mei 2012
Plasmodium falciparum malaria 22.1% Non-falciparum malaria 5.6 % Rickettsiose 3.3% Dengue 3.0 % Acute schistosomiasis (Katayama) 1.8 % Buiktyfus 0.8 % Invasieve amoebiasis 0.5 %
Luchtwegeninfecties 10.5 % Bacteriële diarree 6.2 % Klierkoortsachtige syndromen 3.9% Huid- en weke deleninfectie 3.6 % Genito-urinaire infectie 3.4 % Tuberculose 1.6 % Q-koorts 0.7 %
Etiologische diagnosen van 1842 koortsepisoden na een (sub)tropenreis. Uit Tijdschrift voor geneeskunde 63, nr 16, 2007. Peetermans W. Koorts na verblijf in het buitenland. PS: Het vermelden van bepaalde laboratoria betekent geenszins dat er geen andere evenwaardige laboratoria zijn. Nuttige websites http://www.mcharts.be: labomailing, afnameinstructies,… http://www.itg.be: website Instituut voor Tropische Geneeskunde met o.a. ook reizigersadviezen http://www.who.int/ith/countries/en: landenlijst WHO reizigersadviezen http://www.rivm.nl/cib/infectieziekten: uitgebreide informatie aangaande infectieziekten http://www.cdc.gov https://nrchm.wiv-isp.be/nl/default.aspx: Op deze website van het WIV kunnen van tal van infectieuze agentia de jaarrapporten geraadpleegd worden Voor vragen ivm infectieuze serologie Marc Lontie: 016/310172 ; Britt Van Meensel:
016/319418 ; Heidi Castryck: 016/319413
versie mei 2012