Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem
Patrick Vander Weyden
IPSoM-bulletin 2001/6 Instituut voor Politieke Sociologie en Methodologie (IPSoM) Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Katholieke Universiteit Brussel
Juli 2001 _____________________________________________________________________ IPSoM/KUBrussel, Vrijheidslaan 17, 1081 Brussel (tel 0032-2-4124338, fax 0032-24124200) _____________________________________________________________________ Copyright berust bij de auteurs. Het is niet toegelaten dit werk, of delen ervan, (via gelijk welk medium) te kopiëren en/of te verspreiden zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteurs.
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Inhoud 1 2
Inleiding..................................................................................................................3 Kiessysteem............................................................................................................4 2.1 Definiëring..........................................................................................................4 2.2 Districtsstructuur ................................................................................................5 2.3 Electorale Formule .............................................................................................7 3 Disproportionaliteit ..............................................................................................11 3.1 Definiëring........................................................................................................11 3.2 Analyseniveau..................................................................................................11 3.3 Hypothesen.......................................................................................................12 3.4 D’Hondt-Index : Operationalisering & Resultaten..........................................12 3.4.1 D'Hondt-Index..........................................................................................12 3.4.2 Vergelijkingen met andere verkiezingen en andere landen.....................15 4 Kiesdrempels & Proportionaliteitsgrafieken........................................................16 4.1 Provincie Antwerpen........................................................................................18 4.2 Provincie Limburg............................................................................................21 4.3 Provincie West-Vlaanderen..............................................................................23 4.4 Provincie Oost-Vlaanderen..............................................................................25 4.5 Luik ..................................................................................................................27 4.6 Provincie Henegouwen....................................................................................29 4.7 Provincie Namen..............................................................................................31 4.8 Provincie Luxemburg.......................................................................................33 4.9 Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven-Nijvel..........................................................35 5 Conclusies & Politieke Consequenties.................................................................37 BIBLIOGRAFIE ...............................................................................................................41 Appendix A..................................................................................................................42
2
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
DISPROPORTIONALITEIT VAN HET BELGISCHE KIESSYSTEEM
1 Inleiding In de media worden door opinieleiders en politieke actoren vaak tegengestelde meningen uitgesproken over de effecten het Belgische kiessysteem. Sommigen menen dat het Belgisch kiessysteem te proportioneel is, anderen menen dat het niet proportioneel genoeg is. De bedoeling van deze paper is het (dis)proportionele karakter van het Belgisch kiessysteem empirisch te analyseren.
De vraag naar het (dis)proportionele karakter van een kiessysteem is belangrijk om de volgende redenen. Zowel in de politicologische literatuur als in de politieke wereld wordt er een verband gelegd tussen het disproportionele karakter van een kiessysteem en het aantal parlementaire partijen.Onder andere Rae en later Lijphart hebben vastgesteld dat er inderdaad een correlatie bestaat, namelijk hoe disproportioneler het kiessysteem, hoe kleiner het aantal parlementaire partijen. Het aantal politieke partijen en de sterkte van deze partijen is uiteraard van onmiddellijk belang voor de relaties tussen de politieke partijen: hoe beleid tot stand komt, hoe compromissen kunnen worden gemaakt, welke strategische keuzen politieke partijen maken in regerings- en verkiezingstijden, ... Ten tweede kan het een maatstaf zijn voor een meer politiek-ideologische discussie. In welke mate beantwoordt het Belgische kiessysteem aan de vooropgestelde disproportionaliteit of proportionaliteit van het door politici ontworpen kiessysteem. Een kiessysteem vertaalt de stemmen in parlementaire zetels. Deze vertaling gaat altijd gepaard met een zekere spanning tussen een vertaling van de voorkeuren van heel de bevolking en het draagvlak dat bepaalde kandidaten/politieke partijen moeten hebben om vertegenwoordigd te zijn en de bestuurbaarheid van een land/regio. Een analyse van disproportionaliteit kan de discussie naar de hervorming van het Belgisch kiessysteem alleen maar wetenschappelijk onderbouwen. In dit artikel wordt na het definiëren en operationaliseren van de concepten een analyse uitgevoerd aan de hand van vier methodes: de D’Hondtdisproportionaliteitsindex, de effectieve provinciale kiesdrempels, de wettelijke kieskringdrempels en de proportionaliteitsgrafieken per provincie. We zullen de analyse uitvoeren voor de verkiezingsuitslagen in de periode 1977-1995. Nadien trachten we de consequenties van de disporportionaliteit in het Belgisch kiessysteem te beschrijven.
3
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
2 Kiessysteem 2.1 Definiëring In de literatuur over kiessystemen wordt in het algemeen een onderscheid gemaakt tussen kiessystemen en kieswetten. Kieswetten omvat het geheel van regels die het verkiezingsproces regelen, zoals bv. de organisatie van de verkiezingen (indeling van stembureaus, telbureaus, ...), de wijze waarop stemmen worden geteld, wie stemgerechtigd is, de voorwaarde om als kandidaat of partij deel te nemen aan de verkiezingen, regels i.v.m. de campagne, enz.... Binnen dit geheel van regels is er een set van regels dat met het verkiezingsproces zelf te maken heeft, namelijk deze regels die bepalen hoe kiezers hun voorkeuren voor bepaalde politieke partijen en/of kandidaten dienen uit te drukken en hoe deze uitgebrachte voorkeuren uiteindelijk worden omgezet in politieke mandaten. Vertrekkend vanuit deze definitie worden meestal de volgende dimensies van kiessystemen onderscheiden (Blais, 1988:100; zie ook Ware, 1996; Farrell, 1997:3): • Stemstructuur (de wijze van stemmen, op welke wijze brengen kiezers een geldige stem uit) • Districtsgrootte (het aantal te verdelen mandaten per kiesdistrict) • Electorale formule (de gehanteerde formule bij het omzetten van stemmen in zetels, met de eventueel daarbijhorende wettelijke kiesdrempels) Op basis van deze dimensies komt men vaak tot sterk vereenvoudigde typologieën of classificaties van kiessystemen. Een voorbeeld hiervan is de klassieke indeling in drie klassen van systemen, namelijk (1) het systeem van relatieve meerderheid, (2) absolute meerderheid en (3) evenredige (of proportionele) vertegenwoordiging. Maar dat deze klassen niet altijd alles vertellen kan het volgende voorbeeld illustreren. Bij de parlementsverkiezingen in Cambodja van 1998 werd de door de Belg ontworpen electorale formule D’Hondt toegepast. Deze formule wordt beschouwd als een formule binnen de klasse van evenredige vertegenwoordiging. In Cambodja werden evenwel een aantal kieskringen gecreëerd waar maar één mandaat te begeven viel. D’Hondt, en uiteraard eender welke formule van evenredige vertegenwoordiging, toepassen in zo’n kieskring komt neer op een systeem van relatieve meerderheid (Vander Weyden, 2000). Belangrijk in elk onderzoek is dat we afhankelijk van de analyses en/of consequenties die men wil bestuderen, men zich moet afvragen welke dimensies relevant zijn, hoe zij zich tot elkaar verhouden en hoe we deze dimensies gaan operationaliseren. Dit kan een uiterst moeilijke opdracht zijn, zeker in vergelijkend landenonderzoek. Voor onze analyse van (dis)proportionaliteit in het Belgische kiessysteem zijn twee dimensies belangrijk, namelijk de electorale formule en districtsgrootte. Voor een analyse van disproportionaliteit vertrekken we van de uitgebrachte stemmen. Disproportionaliteit treedt op wanneer deze stemmen worden omgezet in zetels, hiervoor zijn de electorale formule (en de wettelijke kiesdrempels) en districtsgrootte van cruciaal belang. De stemstructuur valt hier buiten, waarbij we zeker niet het belang van deze dimensie op de stemverhoudingen tussen de partijen willen ontkennen, alhoewel het onderzoek van de effecten van deze dimensie op het stemgedrag beperkt zijn. Aangezien we geïnteresseerd zijn in de
4
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
disproportionaliteitseffecten bij de omzetting van stemmen in zetels, kunnen we ons voor deze analyse dus beperken tot districtsstructuur en electorale formule.
2.2 Districtsstructuur In navolging van Cox (1997) kunnen we een onderscheid maken tussen primaire en secundaire kiesdistricten. Wanneer een district niet kan onderverdeeld worden in kleinere districten waarin stemmen worden samengeteld en waar allocatie van zetels gebeurt dan wordt dit een primair district genoemd. Een secundair district is een district dat in twee of meerdere primaire districten kan worden onderverdeeld. Gewoonlijk worden eerst zetels toegekend in de primaire districten en indien niet alle zetels op dit niveau zijn verdeeld, worden de restzetels op secundaire districtsniveau verder verdeeld. Cox haalt zelf het Belgische kiessysteem als voorbeeld aan. De primaire en secundaire districten in België zijn hiërarchisch geordend, niet enkel in die zin dat de secundaire districten een aantal primaire districten omvatten, maar ook in die zin dat zetels en stemmen worden getransfereerd naar het secundaire district voor een verdere toekenning/berekening van de zetelverdeling (Cox, 1997:48-49). Concreet voor het Belgisch kiessysteem betekent dit dat de provincies (met uitzondering van Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven-Nijvel sedert de verkiezingen van 1995) als secundaire districten worden beschouwd en de kieskringen (voormalige arrondissementen) binnen deze provincies als primaire districten worden aangeduid. Vanaf de verkiezingen van 1995 zijn bovendien ook de kiesarrondissementen binnen de provincies Limburg, Namen, Luxemburg samengevoegd, waardoor deze provincies dienst doen als primaire districten en er dus direct op provinciaal niveau een toekenning van zetels gebeurt. Het aantal zetels die in de kieskringen (primaire districten) dient te worden verdeeld, verschilt grondig van kieskring tot kieskring. In tabel 2.1 worden de kieskringen per provincie weergegeven met hun respectievelijk aantal zetels voor de kamerverkiezingen van 1977-1981 (3 verkiezingen), de verkiezingen tussen 1985 tot 1991 (3 verkiezingen) en de verkiezingen van 19951999. Voor de verkiezingen van de periode 1977-1981 en de periode 1985-1991 blijven de kieskringen ongewijzigd, maar verschillen het aantal zetels voor enkele kieskringen. Voor de twee periodes 1977-1981 en 1985-1991 moesten er in het totaal 212 mandatarissen in de Kamer van Volksvertegenwoordiger worden verkozen. Bij de hervorming van de instellingen in 1993 werd de kamer gereduceerd tot 150 leden. Dit betekent dat het aantal te verkiezen leden in de kieskringen sterk daalde. Om te vermijden dat er heel kleine kieskringen (uitgedrukt in mandaten) zouden ontstaan, werden verschillende kieskringen binnen de provincies samengevoegd. Deze 'nieuwe' kieskringen worden in de tabel schuingedrukt. Het aantal zetels dat per provincie te verdelen valt, wordt tussen haakjes vermeld voor de 3 afzonderlijke periodes.
5
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Tabel 2.1. Arrondissementen/kieskringen en aantal arrondissement/kieskring & provincie, periode 1981-1999, Volksvertegenwoordigers Provincie Zetels) Antwerpen (33-34-24)
(totaal
W.-Vlaand. (23-23-17)
O.-Vlaand. (29-28-21)
Limburg (14-16-11)
Luik (22-21-15) Henegouwen (30-28-19)
Namen (8-9-6)
Luxemburg (5-5-3)
Brussel-HalleVilvoorde-LeuvenNijvel (48-48-34)
Arrondissement/ kieskring Antwerpen Mechelen Turnhout Mechelen-Turhout Brugge Veurne-DiksmuideOostende Roeselare-Tielt Kortrijk Ieper Kortrijk-RoeselareTielt Veurne-DiksmuideIeper-Oostende Gent-Eeklo Dendermonde Sint-Niklaas Oudenaarde Aalst Sint-NiklaasDendermonde Aalst-Oudenaarde Hasselt Tongeren-Maaseik Hasselt-TongerenMaaseik Luik Hoei-Borgworm Verviers Bergen Zennik Doornik-AatMoeskroen Charleroi Thuin Bergen-Zennik Charleroi-Thuin Namen Dinant-Philippeville Namen-DinantPhilippeville Aarlen-Marche-enFamenne-Bastenaken Neufchâteau-Virton Arlen-Marche-enFamenne-BastenakenNeufchâteau-Virton Brussel-HalleVilvoorde Leuven Nijvel
Zetels 1977-1981 20 6 7
Zetels 1985-1991 20 6 8
5 5
5 5
5 6 2
5 6 2
zetels Kamer
per van
Zetels 1995-1999 14
10 4
8 5 12 4 4 3 6
12 4 4 2 6
9
6 6 7 7
8 8 11
14 3 5 6 4 7
13 3 5 5 4 6
10 3
10 3
9 2 4
4
6 9 5 3
6 3 6
3
3
2
2 3
34
33
22
9 5
9 6
7 5
6
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
2.3 Electorale Formule Sedert de verkiezingen van 1995 wordt België voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers opgedeeld in 20 kieskringen (primaire kiesdistricten) waarvan 17 kieskringen verbonden worden in 6 secundaire kiesdistricten, namelijk vijf provincies (Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Henegouwen, Luik en de nieuwe provincies Vlaams en Waals Brabant samengebracht met de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde). Sedert de verkiezingen van 1995 wordt in de provincies Limburg, Namen en Luxemburg (en tevens voor de Senaat en de Europese parlementsverkiezingen) onmiddellijk de traditionele delerreeks D'Hondt toegepast. Voor de andere kieskringen en provincies wordt D'Hondt op alternatieve wijze toegepast. We zullen eerst de traditionele delerreeks D'Hondt beschrijven om vervolgens in grote lijnen de alternatieve wijze D'Hondt te bespreken. Voor de traditionele delerreeks D'Hondt nemen we het voorbeeld van de verkiezingsuitslagen van 1995 voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor de kieskring Hasselt-Tongeren-Maaseik (= Provincie Limburg).
Tabel 2.2. Zetelverdeling Provincie Limburg, Kamer van Volksvertegenwoordigers 1995
Kiesdeler Stemcijfers, V :1 :2 :3 :4 Totale Zetelverdeling
Agalev
SP
26858 26858
0
VlBlok
VU
VLD
CVP
108228 46130 108228 (2) 46130 (8) 54114 (5) 36076 (10)
37627 37627 (9)
98518 98518 (3) 49259 (6)
142842 142842 (1) 71421 (4) 47614 (7) 35711 (11)
3
1
2
4
1
Totaal te verdelen zetels: 11 In de eerste rij vinden we de stemcijfers van de verschillende partijen. De CVP heeft het grootste "gemiddelde"1 met 142.842 stemmen. De eerste zetel van de elf wordt toegekend aan de CVP. Vervolgens wordt het stemcijfer gedeeld door twee, wat resulteert in een nieuw gemiddelde van 71421. Het tweede grootste gemiddelde is dat van de SP met 108.228. De tweede zetel gaat naar de SP, waarna het stemcijfer van de SP gedeeld wordt door 2, wat een nieuw gemiddelde oplevert van 54.114. Omwille van de duidelijkheid zijn enkel de elf grootste gemiddelden weergegeven. Deze werkwijze resulteert in 3 zetels voor SP. Telkens één zetel voor de VU en het Vlaams Blok, twee zetels voor de VLD en vier zetels voor de CVP. Het laatst toegekende gemiddelde, 35711 want het elfde grootste gemiddelde, kan als kiesdeler beschouwd 1
De quotiënten bij toepassing van de delerreeksen worden in de literatuur met de term 'gemiddelde' aangeduid.
7
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
worden. Wanneer men nu de stemcijfers van de partijen deelt door dit gemiddelde dan bekomt men dezelfde uitkomst als bij de bewerking met de delerreeks.
Voor de andere provincies en kieskringen en voor alle kieskringen en provincies in de periode van 1991 wordt D'Hondt evenwel op alternatieve wijze toegepast, dit omdat, zoals reeds beschreven werd, er primaire districten (arrondissementen/kieskringen) bestaan binnen de secundaire districten (provincies). Elders heb ik reeds uitvoerig aangetoond dat zowel de alternatieve methode D'Hondt als de traditionele delerreeks D'Hondt in feite dezelfde methode zijn en (indien geen kiesdrempel zou bestaan) hetzelfde resultaat oplevert op geaggregeerd provinciaal niveau (Vander Weyden 2001). In de eerstvolgende paragrafen wordt kort het Belgisch systeem uitgelegd. Voor een meer volledige beschrijving van het Belgische kiessysteem zie Appendix A. Voor de duidelijkheid van de verdere uiteenzetting nemen we de provincie Antwerpen als voorbeeld. In tabel 2.3 wordt voor de provincie Antwerpen aangeduid hoe de zetelverdeling tussen de partijen tot stand komt. De provincie Antwerpen is onderverdeeld in twee kieskringen: de kieskring Antwerpen en de kieskring Mechelen-Turnhout. In de totale provincie Antwerpen moeten 24 zetels verdeeld worden, waarvan er 10 naar Mechelen-Turnhout gaan en 14 naar Antwerpen. In een eerste fase wordt de Hare-quota (in de tabel weergegeven door Q) berekend voor zowel de kieskring Antwerpen (Quota voor kieskring Antwerpen = 41451) als voor de kieskring Mechelen-Turnhout (Quota voor de kieskring Mechelen-Turnhout = 45548). De Hare-quota wordt berekend op de volgende wijze: het aantal geldige stemmen per kieskring (V) (voor de kieskring Antwerpen 580323 en voor de kieskring Mechelen-Turnhout 455.487) gedeeld door het aantal zetels te verdelen in de kieskring (M)(te verdelen zetels in de kieskring Antwerpen is 14, in Mechelen 10). Vervolgens wordt het stemcijfer van elke partij (Vi) op kieskringniveau gedeeld door de Hare-quota wat een kieskringquotiënt (Ri) oplevert. Als Ri >= 1, dan heeft de partij de quota bereikt. Dit wil zeggen dat het cijfer voor de komma, het aantal zetels aanduiden die een partij heeft gewonnen. Dit heeft meestal tot gevolg dat niet alle zetels verdeeld zullen zijn in de eerste fase. In tabel 3 wordt onder J aangeduid hoeveel zetels in de eerste fase toebedeeld zijn en onder K het aantal nog te verdelen zetels. Theoretisch is het mogelijk dat alle zetels in deze eerste fase verdeeld zijn, mochten alle partijen een veelvoud van de Hare-quota bereiken. In de praktijk zal dit echter nooit voorkomen. Om de resterende zetels te verdelen worden achtereenvolgens de provinciale stemcijfers van de partijen berekend, de provinciale kiesgemiddelden (delerreeks D’Hondt) en als laatste de lokale breuken in de kieskringen. De eerste twee fasen worden hier onder uiteengezet. Voor de derde fase en de volledige uiteenzetting van de zeteltoewijzing in de Belgische verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers verwijs ik naar appendix A. De provinciale kiescijfers worden bekomen door de kiescijfers per partij behaald in de verschillende kieskringen op te tellen. Om voor de Provinciale verbindingen en zetelverdeling in aanmerking te komen, moet de partijen voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers minstens in één van de kieskringen een quotiënt behaald hebben van 0,330 (of 33% van de Hare-quota) voor de periode 1995-1999. Voor de verkiezingen tot 1991 bedroeg de kiesdrempel 0,660 (of 66% van de Hare-quota) 2 . 2
Voor de Vlaamse Raad bedraagt het quorum 0,660 of 66% van de Hare-quota.
8
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Vervolgens worden de provinciale kiesquotiënten berekend door dit provinciale stemcijfer te delen door het aantal zetels behaald in de eerste ronde voor heel de provincie (dus de zetels behaald in de twee kieskringen, onder toepassing van Harequota's in de kieskringen Mechelen-Turnhout en Antwerpen) + 1. Vervolgens wordt dezelfde techniek gebruikt als hierboven aangehaald, maar enkel nog om de resterende zetels te verdelen, in dit voorbeeld worden dus de 8 hoogste gemiddelden er uitgehaald. Bij deze verdeling kennen we de zetelverdeling per partij voor heel de provincie. Namelijk twee zetels voor Agalev, de SP, de VLD en het Vlaams Blok elk vijf, de VU één zetel, en de CVP zeven. We weten echter in deze fase nog niet naar welke kieskring deze verschillende resterende zetels gaan. De toewijzing van deze zetels in een volgende fase is noodzakelijk omdat er geen provinciale lijsten bestaan, enkel kieskringlijsten. Dit gebeurt in het zogenaamde systeem van de lokale breuken. Dit worden verder uitgewerkt in Appendix A. Na deze bewerking van de eerste twee fasen weten we hoeveel zetels elke partij behaalt in heel de provincie. Naar welke lijst deze resterende zetels gaan is in deze discussie voorlopig van secundair belang en wordt verder uitgewerkt in Appendix A. Wat ik heb aangetoond in IPSoM-bulletin 2001/5 is dat de facto dit systeem altijd hetzelfde resultaat geeft (abstractie makend van de ingebouwde kiesdrempel: zie verder) in de zetelverdeling tussen de partijen alsof D'Hondt was toegepast op provinciaal niveau zonder rekening te houden met de kieskringen, maar weliswaar vertrekkend van de provinciale kiescijfers (Vander Weyden 2001).
9
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Tabel 2.3: Zetelverdeling in de provincie Antwerpen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 1995 Kieskringen
A
B
V
M
Q
Agalev
Antwerpen Mech-Turnh. Totalen
606733 492595 1099328
26410 37180 63590
580323 455487 1035810
14 10 24
41451 45548
V1 60525 36191
Provinciale zetelverdeling onder toepassing van Hare (fase 1)
P ROVINCIALE STEMCIJFERS ( FASE 2, S TAP 1) P ROVINCIALE KIESQUOTIËNTEN ( FASE 2, STAP 2)
SP R1 1,460158 0,794568
1
96716 1 2 3 4
V2 107534 80937
48358 32238 24179 19343
R2 2,594244 1,776961
3
188471 (II)
Vlaams Blok V3 128724 60966
47117 37694 31411 26924
VU R3 3,105450 1,338500
4
189690 (III) (VII)
V4 37005 34450
37938 31615 27098 23711
VLD R4 0,892741 0,756345
0
71455 (VI)
V5 100609 73159
71455 35727 23818 17863
CVP R5 2,427179 1,606196
3
173768 (I)
43442 34753 28961 24824
(IV)
5
5
LOKALE BREUKEN ( FASE 2, S TAP 3) Antwerpen
1
0,7301
0,8647
0,7764
2 3 4
0,4867 0,3650 0,2920
0,6486 0,5188 0,4324
0,6211 0,5176 0,4436
0,4464 0,2976 0,2232
0,6068 0,4854 0,4045
0,6661 0,5329 0,4441
1 2 3 4
0,7946 0,3973 0,2649 0,1986
0,6693 0,4462 0,3346 0,2677
0,7563 0,3782 0,2521 0,1891
0,8031 0,5354 0,4015 0,3212
0,8234 0,6587 0,5489 0,4705
3+1=4 1+0=1
0+1=1 0+0=0
2+1=3 1+0=1
2+1=3 3+1=4
(II)
0,8885 0,5923 0,4442 0,3554
(III) (VII)
0,8927
4
43410 37208 32557 28940
2
(VI)
(I)
0,8091
K
R6 2,664592 3,293449
10 6
4 4
5
16
8
260460
TOTALE ZETELVERDELING PER PARTIJ VOOR HEEL DE PROVINCIE
Mech.-Turnh.
1
V6 110450 150010
J
(V) (VIII)
7
(IV)
0,8882
(V)
(VIII)
FINALE ZETELVERDELING OP KIESKRINGNIVEAU Antwerpen Mech.-Turnh.
1+0=1 0+1=1
2+0=2 1+2=3
A: Totaal aantal uitgebrachte stemmen; B: totaal aantal ongeldige en blanco stemmen; V: totaal aantal geldige stemmen; M: Zeteltotaal; Q: Hare-Quota; Vi: partijkiescijfers; Ri: quotiënt na de toepassin van de Hare-quota; J: zetels toegekend na de eerste fase; K: nog te verdelen restzetels, welke moeten toegekend worden in de tweede fase.
10
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
3 Disproportionaliteit
3.1 Definiëring Gallagher definieert perfecte proportionaliteit als: "a situation in which every party recieves exactly the same share of the seats as it won of the votes. Otherwise, some deviation from perfect proportionality, that is to say some disproportionality, is inevitable"(Gallagher, 1991: 33) Ongeacht de invloed van de verschillende aspecten van kiessystemen op de hierboven gedefineerde disproportionaliteit, zal er in de meeste gevallen toch een afwijking tussen de stemverhoudingen en zetelverhoudingen optreden. Omdat eenvoudigweg het aantal zetels dat wordt toegekend aan elke partij een geheel getal moet zijn. Als er bijvoorbeeld 5 zetels verdeeld moeten worden tussen drie partijen met 60, 28 en 12 stemmen, dan impliceert dit dat bij exacte proportionaliteit 3 zetels worden toegekend aan de eerste partij; 1,4 aan de tweede en 0,6 aan de derde partij (Grilli di Cortona et al., 1999: 44). En dit is uiteraard onmogelijk. In die zin zal elk kiessysteem een zekere mate van disproportionaliteit veroorzaken omdat eenvoudigweg niet elke partij die deelneemt en stemmen behaalt, vertegenwoordigd zal kunnen worden in het parlement. Belangrijk is te vermelden dat bij de analyse van (dis)proportionaliteit we te maken hebben met de mechanische effecten van het kiessysteem. De uitgebrachte stemmen en stemverhoudingen vormen het vertrekpunt van de analyse. We analyseren vervolgens hoe het kiessysteem deze stemmen omzet in zetels. De studie naar de effecten van deze omzetting van stemmen in zetels (in de literatuur vaak aangeduid wordt met mechanische effecten van het kiessyteem) kent een bijzonder lange traditie, waarbij vooral de grootte van de kiesdistricten en de keuze van de electorale formule (met wettelijke kiesdrempels) als doorslagevende factoren van disproportionaliteit worden beschouwd (zie o.a. Duverger, 1951; Rae, 1971; Sartori, 1986; Lijphart, 1994) Zonder het dynamische karakter van verkiezingsuitslagen te ontkennen en dus ook niet de effecten van het kiessysteem zelf op het stemgedrag (bv. strategisch stemmen), kan het effect van kiessysteem bij de omzetting naar zetels vrij eenvoudig geanalyseerd worden, dit in tegenstelling tot veel ander sociaal-wetenschappelijk onderzoek waar vaak meer (onbekende) variabelen een verklaring kunnen zijn in maatschappelijke en politieke fenemonen. In de hiernavolgende paragrafen gaan we daar verder op in.
3.2 Analyseniveau Met betrekking tot het analyse-niveau van disproportionaliteit wordt in de meeste studies de nationaal geaggregeerde verkiezingsresultaten als uitgangspunt genomen. Alhoewel verschillende auteurs stellen dat het zeer waardevol zou zijn om analyses van disproportionaliteit uit te voeren op districtsniveau (Cox & Shugart,1991; Taagepera and Shugart, 1989) is er ons slechts één studie bekend, namelijk deze van Shugart (Shugart, 1985), die het disproportionaliteitsprobleem op districtsniveau aanpakt. Het lijkt voor de hand
11
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
liggend dat wanneer we de effecten van (de verschillende dimensies van) kiessystemen op disproportionaliteit willen analyseren, dat we het districtsniveau als startpunt van de analyse gebruiken. Dit omdat het kiessysteem, meer bepaald het toepassen van de electorale formule, zijn werking heeft in de kiesdistricten en niet op het nationaal niveau, als het land tenminste niet bestaat uit één grote kieskring. Laat ons het Belgisch kiessysteem als voorbeeld nemen. De formule D'Hondt wordt niet toegepast op de nationaal geaggregeerde verkiezingsuitslagen, maar op de kieskring- en provinciale uitslagen. Het is in de kieskringen en de provincies dat stemmen worden opgeteld en omgezet in zetels. Het is dan ook in eerste instantie op dit niveau dat de disproportionaliteit moet worden gemeten. Het nationaal geaggregeerde resultaat is dan slechts de resultante van de werking van het kiessysteem in de verschillende kieskringen en provincies.
3.3 Hypothesen Het veronderstelde verband is dat hoe groter de districten (provincies) uitgedrukt in aantal te begeven mandaten, hoe groter de proportionaliteit of hoe kleiner de disproportionaliteit (zie o.a. Rae, 1971; Lijphart, 1994) Concreet betekent dit dat de disproportionaliteit in de kleiner provincies groter zou moeten zijn dan in de grotere provincies en dat vooral bij vergelijking van de periode 1995-1999 de verkiezingen in deze periode een grotere disproportionaliteit zouden moeten vertonen voor alle provincies ten opzichte van de voorgaande verkiezingen. Dezelfde logica dient gevolgd met de effectieve en wettelijke kiesdrempels: hoe groter de kieskringen/provincies (uitgedrukt in mandaten) hoe lager de effectieve en wettelijke kiesdrempels zullen zijn.
3.4 D’Hondt-Index : Operationalisering & Resultaten 3.4.1 D'Hondt-Index
In de jaren negentig is er bij kiessysteemspecialisten een vrij grote eensgezindheid onstaan dat dé 'ideale' maatstaf om disproportionaliteit te meten niet bestaat. De reden hiervoor ligt in het feit dat verschillende methoden van proportionele vertegenwoordiging, verschillende noties van proportionaliteit hanteren en dat bij de traditionele maatstaven telkens één van deze specifieke principes wordt gehanteerd waardoor de maatstaven uiteraard de electorale formule waaruit ze is afgeleid als het minst disproportionele beschouwt (Gallagher 1991; Cox & Shugart 1991; Grilli di Cortona et al. 1999; Pennisi 1998). Dit wordt een probleem wanneer we districten en landen met verschillende electorale formules met elkaar gaan vergelijken. Het is minder een probleem wanneer de disproportionaliteit van bepaalde kiessystemen aan hun eigen principe worden getoetst en we dus voor dezelfde electorale formules in verschillende kiesdistricten of voor dezelfde electorale formules in verschillende landen trachten na te gaan welk district of land onder dezelfde electorale formule het meest disproportioneel is en bijgevolg het sterkst afwijkt van het door de electorale formule opgestelde principe van disproportionaliteit. Laten we het voorgaande even met een voorbeeld verduidelijken, waarbij we de electorale formule D'Hondt als uitgangspunt gebruiken. Zoals reeds werd gesteld is een zekere disproportionaliteit onvermijdbaar (gezien het beperkt vastliggend aantal zetels per 12
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
kiesdistrict) en veroorzaakt daardoor elke electorale formule een oververtegenwoordiging van een partij en een ondervertegenwoordiging van een andere partij. Het richtinggevend proportionaliteitsprincipe van het systeem D'Hondt is dat het vooral de oververtegenwoordiging van de meest oververtegenwoordigde partij zal trachten te minimaliseren (Gallagher 1991: 34). Stel bijvoorbeeld volgende stemverhoudingen in district j (voorbeeld ontleend aan Gallagher 1991: 33-35).
Stemtotalen Partijen Stemtotalen/2 Stemtotalen/3 Stemtotalen/4 Totaal # zetels
Partij A
Partij B
Partij C
60.000 (1) 30.000 (2) 20.000 (4) 15.000 (5) 4
28.000 (3) 14.000
12.000
1
0
Totaal aantal stemmen 100.000
Partij A heeft hier dus 80% van de zetels met 60 % van de stemmen, wat betekent dat A' index van vertegenwoordiging 80/60 is of 1.33. Als nu B de 5de zetel zou hebben toegewezen gekregen dan zou B's index van vertegenwoordiging 40/28 of 1.43 zijn geweest. En mocht C de 5de zetel hebben ontvangen dan zou C' s index gelijk geweest zijn aan 1.67. Vandaar dat voor de D'Hondt-formule de oververtegenwoordiging van A minder onwenselijk is dan de oververtegenwoordiging van B of C. De D'Hondt-Index is dan ook eenvoudigweg te berekenen door het cijfer bekomen door de zetel-stem verhouding van de meest oververtegenwoordigde partij. Dus door eenvoudigweg voor alle partijen de zetelstemverhouding te berekenen kan de hoogste waarde uit dit resultaat beschouwd worden als de D'Hondt-Index (Gallagher 1991: 42-43). Vermits we voor elke electorale formule een disproportionaliteitsindex kunnen afleiden betekent dit ook dat we met deze afgeleide index de disproportionaliteit op districtsniveau binnen één land kunnen meten en de verschillen in disproportionaliteit tussen de districten kunnen vergelijken. Het is duidelijk dat we voor de analyse van het Belgische kiessysteem deze D'Hondt-Index zullen hanteren. Aangezien het provinciale niveau het doorslaggevende niveau is voor de zeteltoewijzing (Lijphart 1994; Vander Weyden 2001), nemen we dit niveau als uitgangspunt van de D'Hondt-Index. Volgens de hypothese zou voor de periode onderscheiden periodes de rangorde van disproportionaliteit de volgende (van laag naar hoog) moeten zijn: Brussel-Halle-VilvoordeNijvel-Leuven; Antwerpen; Henegouwen; Oost-Vlaanderen; West-Vlaanderen; Luik; Limburg; Namen; en Luxemburg. Deze rangorde vinden we niet volledig terug in tabel 3.1. Voor twee periodes (1977-1981 & 1995-1999) stellen we vast dat de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen het minst disproportioneel zijn. West-Vlaanderen komt in de staart terecht voor de periode 1985-1991. Met uitzondering van de periode 1977-1981 zit de provincie Henegouwen in het koppeleton van proportionaliteit, wat we ook volgens onze hypothese veronderstelde. Het probleem stelt zich bij de voormalige provincie Brabant. Brussel-Halle-Vilvoorde-Nijvel-Leuven zit in het middenpeleton, wat niet overeenstemt met de hypothese. Ook de provincie Limburg voldoet niet aan de hypothese. We verwachten immers dat Limburg ergens achteraan zou bengelen en Brussel-Halle-Vilvoorde-NijvelLeuven vooraan. De provincies Namen en Luxemburg bevestigen de hypothese in die zin dat zij de minst disproportionele provincies zijn, alhoewel voor de periode 1977-1981,
13
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Luxemburg als minder disproportioneel dan Namen wordt weergegeven en dit volgens de hypothese niet het geval zou mogen zijn. Verschillende verklaringen voor deze vaststellingen zijn mogelijk. Ten eerste de wettelijke kiesdrempels, die uiteraard vertekeningen kunnen veroorzaken in de D’Hondt-index. Ten tweede en dit is vooral voor Brussel-Halle-Vilvoorde-Nijvel-Leuven het geval, ligt de Harequota voor deze onderscheiden kieskringen te ver uit elkaar waardoor we op provinciaal niveau geen D’Hondt-resultaat krijgen3 (Vander Weyden 2001), wat zou kunnen verklaren waarom Brussel-Halle-Vilvoorde-Nijvel-Leuven in onze rangschikking naar disproportionaliteit niet als meest proportionele ‘provincie’ kan worden beschouwd. Dus bijkomende analyse op het provinciale niveau zijn noodzakelijk en dit doen we in volgende paragraaf met de berekening van de ‘effectieve’ en ‘wettelijke’ kiesdrempels en de proportionaliteitsgrafiek. We voeren de analyses per provincie uit.
Tabel 3.1. Gemiddelde D’Hondt-Index per provincie voor de periodes 1977-1981, 19851991, en 1995-1999. Provincie Antwerpen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Luik Limburg Brussel-HalleVilvoorde-LeuvenNijvel Henegouwen Luxemburg Namen
1977-1981
1985-1991
1995-1999
1,10 1,10 1,10 1,13 1,14 1,16
1,11 1,15 1,28 1,13 1,21 1,15
1,18 1,16 1,18 1,22 1,22 1,25
1,20 1,35 1,39
1,13 1,35 1,27
1,16 1,53 1,38
We kunnen even verder kijken en de gemiddelde D'Hondt-index (gemiddelde van provinciale indexen) berekenen voor België en de vier Vlaamse en Waalse provincies voor de onderscheiden periodes. We kunnen uit tabel 3.2. concluderen dat de gemiddelde Belgische D'Hondt-index op 1,19 ligt voor de periode 1977-1981, op 1,20 voor de periode 1985-1991 en op 1,25 voor de periode 1995-1999. De Vlaamse provincies scoren telkens onder dit gemiddelde (zeer sterk zelfs voor de periode 1977-1981 & 1995-1999) en de Waalse provincies liggen telkens sterk boven dit gemiddelde. Wat we uit vorige tabel onrechtstreeks konden afleiden wordt hier bevestigd. Het kiessysteem is disproportioneler in de Waalse provincies als we ze vergelijken met de Vlaamse provincies, wat aangezien de grotere provinciale kieskringen (uitgedrukt in mandaten) volledig conform de hypothese is. Tabel 3.2. D’Hondt-Index Gemiddelde D’Hondt-Index voor de Vlaamse en Waalse provincies voor de periodes 1977-1981, 1985-1991, en 1995-1999. 1977-1981 België
1,19
1985-1991 1,20
1995-1999 1,25
3
De reden waarom de Hare-quota hier te ver uit elkaar ligt moet gezocht worden in het feit dat de zetels per kieskring worden toegekend op basis van het inwonersaantal. Aangezien de ongeveer 1/3 van de populatie in Brussel van vreemde nationaliteit is, verschilt het uiteindelijke Hare-quota in vergelijking met de kieskringen Nijvel en Leuven te sterk, waardoor er vertekeningen ontstaan.
14
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Vlaamse Provincies Waalse Provincies
1,11 1,27
1,19 1,22
1,18 1,32
3.4.2 Vergelijkingen met andere verkiezingen en andere landen Wat vertelt deze D'Hondt-index ons precies? Is het Belgisch kiessysteem voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers (uitgedrukt in gemiddelde D'Hondt-index) nu sterk disproportioneel of proportioneel? Wat betreft de index op provinciaal niveau, moeten we bijkomende analyses doen. Dit zullen we in de volgende paragraaf doen met de berekeningen van de ‘effectieve’ en ‘wettelijke’ kiesdrempels en de proportionaliteitsgrafieken. In deze paragraaf gaan we eerst verder met het vergelijken van de gemiddelde D’Hondt-index met de verkiezingen voor de Senaat en het Europees Parlement en met de gemiddelde D’Hondt-Index voor Portugal, Spanje en Nederland, welke de enige Westeuropese landen zijn die eveneens de electorale formule D'Hondt toepassen bij hun wetgevende verkiezingen. Deze laatste drie landen gebruiken de traditionele delerreeks D’Hondt in de toekenning van zetels, zij het met verschillende districtgroottes. In Nederland worden de zetels tussen de partijen op nationaal niveau toegekend, waardoor er als het ware één grote kieskring bestaat (althans voor de toekenning van de zetels tussen de politieke partijen, niet voor de aanduiding van de kandidaten). Portugal is onderverdeeld in 20 kieskringen, Spanje in 52. De gemiddelde districtgrootte in Spanje is 6,75, met een minimale districtgrootte gelijk aan 1 en een maximale gelijk aan 33. De gemiddelde districtgrootte in Portugal is gelijk aan 11,3 met een variatie tussen 4 en 50. Als we de gemiddelde districtgrootte in België berekenen (provinciaal niveau, zonder rekening te houden met de eventuele werking van de kiesdrempels) dan bedraagt deze voor de periode 1995-1999, 16,67 zetels. Voor de periode 1985-1991 bedraagt deze gemiddeld maar liefst 23,56 aantal zetels per provincie. In Nederland daarentegen is heel het grondgebied dus één kieskring en is de kieskringgrootte voor de verkiezing van de Tweede Kamer dus gelijk aan 150. Ons hypothese is dan ook dat de proportionaliteit het grootst is in Nederland, gevolgd door België, vervolgens Portugal en als laatste Spanje. De analyse bevestigt deze hypothese. Nederland heeft een D’Hondt-Index van 1,11 (verkiezingen Tweede Kamer 1998); België zoals hierboven reeds werd berekend een index voor de periode 1995-1999 van 1,25; Portugal 1,27 voor de periode 1985-1999 (vier verkiezingen) met een sterkere variatie tussen de verschillende provincies/kieskringen in vergelijking met België, met in de grootste provincies Lisabon en Porto een kleinere afwijking dan bij ons (gemiddelde voor zowel de kieskring Porto en Lissabon 1,07) en de grootste afwijking van Portolegro met een afwijking van zo'n 1,55. De gemiddelde index voor Spanje bedraagt 1,41 voor de periode van 1982-1989 (drie verkiezingen) met een zeer sterke variatie tussen de verschillende provincies 2,63 voor Ceuta (kieskringgrootte gelijk aan 1) en 1,13 voor Barcelona. We kunnen deze resultaten verder vergelijken met de Belgische verkiezingen voor de Senaat en het Europees Parlement. Het is geldig om de Franstalige en Nederlandstalige kiescollege apart te behouden omdat de electorale formule onmiddellijk op dit niveau worden toegepast. Bovendien is het een bijkomende test voor onze hypothese. Voor de Senaat is de kieskringgrootte voor het Franstalige kiescollege gelijk aan 15 en 25 voor het Nederlandstalige kiescollege (dus respectievelijk 15 en 25 mandaten te verdelen). De D'Hondt-Index van 1,13 voor de Nederlandstalig kiescollege en voor het Franstalig kiescollege 1,24 bevestigen opnieuw de hypothese. Voor het Nederlandstalig kiescollege ligt
15
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
de index nog iets hoger dan de D’Hondt-Index voor Nederland, maar lager dan de gemiddelde D’Hondt-index voor België bij de verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Voor het Franstalige kiescollege ligt de index iets lager dan dat gemiddelde, maar is er wel vergelijkbaar mee. De kieskringgrootte van het Franstalige kiescollege is dan ook ongeveer gelijk aan de gemiddelde kieskringgrootte voor de verkiezingen van de Kamer. Voor de verkiezingen van de Belgische vertegenwoordigers in het Europese parlement kreeg het Nederlandse kiescollege 14 zetels toebedeeld, terwijl het Franstalig kiescollege er 10 heeft. 4 Zoals we uit de hypothese kunnen afleiden, gaan zowel de index voor het Nederlandstalig en Franstalig kiescollege omhoog in vergelijking tot de verkiezingen voor de Senaat. De index bedraagt voor het Nederlandse kiescollege 1,19 en voor het Franstalige 1,32. Dit verschil in disproportionaliteit is te verklaren door het feit dat er voor het Nederlandstalig kiescollege 25 zetels te begeven zijn en voor de Franstalige kiescollege slechts 15. De hypothese blijft bevestigd wanneer we deze resultaten inpassen in de analyse van de andere drie landencases. Samenvattend kunnen we stellen dat het Belgisch kiessysteem minder proportioneel is dan het Nederlandse kiessysteem en proportioneler dan het kiessysteem in Portugal en Spanje. Indien we de opsplitsing maken tussen de Nederlandstalige en Franstalige provincies/kiescolleges (Brussel niet werd niet betrokken in de analyse voor de verkiezingen van de Kamer), dan moeten we concluderen dat zowel voor de verkiezingen van de Kamer, Senaat en de vertegenwoordigers in het Europese Parlement de Nederlandstalige provincies/kiescolleges proportioneler zijn dan de Franstalige. De Nederlandstalige provincies/kiescolleges komen dan in de buurt van de waarde van Nederland, terwijl de Franstalige provincies/kiescolleges opschuiven naar de Portugese waarde en deze waarden zelfs in sommige gevallen overschrijden en daardoor deze tussen de waarde van Portugal en Spanje komen te liggen.
4 Kiesdrempels & Proportionaliteitsgrafieken Zoals eerder reeds werd beschreven kent België een ‘wettelijke’ kiesdrempel op kieskringniveau. Sedert de verkiezingen van 1995 werd deze voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 66% van de Hare-quota (kieskring-kiesdeler) verlaagd tot 33%. Omdat de provincies Namen, Luxemburg en Limburg niet meer onderverdeeld zijn in verschillende kieskringen, bestaat in deze provincies geen wettelijke kiesdrempel meer. De wettelijke kiesdrempel houdt in dat in minstens één van de verschillende kieskringen binnen de provincie 33% van de Hare-quota dient bereikt te worden, vooraleer men in aanmerking komt voor de verdeling van de restzetels op provinciaal niveau. In de hierna volgende paragrafen vermelden we voor elke kieskring geordend per provincie welk percentage van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring een partij diende te halen om te kunnen deelnemen aan de tweede fase in de zetelverdeling. Voor alle duidelijk, binnen elke provincie dient minstens één van deze wettelijke kiesdrempels te worden overschreden. We noemen dit in de tabellen, de wettelijke kiesdrempels. Verder berekenen we de effectieve kiesdrempels op provinciaal niveau. Dit is het percentage aan stemmen (in relatie tot het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen op provinciaal niveau) dat een partij dient te behalen om één zetel binnen te halen. Deze effectieve 4
In totaal heeft België 25 vertegenwoordigers in het Europese Parlement. De resterende zetel wordt voorbehouden voor het Duitstalige kiescollege, waar dus de facto een systeem van relatieve meerderheid geldt.
16
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
kiesdrempel is eenvoudig te berekenen voor deze verkiezingen waar de wettelijke kiesdrempel geen effect heeft gehad op de verkiezingsuitslagen. Om het effect van de kiesdrempel na te gaan volgden we de volgende methode: voor elke verkiezing passen we de alternatieve methode D’Hondt, zoals ze nu wordt toegepast, opnieuw toe, maar houden we geen rekening met de wettelijke kiesdrempel. Indien de officiële resultaten exact hetzelfde resultaat weergeven dan onze berekeningswijze zonder toepassing van de kiesdrempel dan kunnen we geldig besluiten dat er geen werkelijk effect optrad van de wettelijke kiesdrempel. Dit betekent dat de laatste provinciale kiesdeler moet gebruikt worden om de effectieve kiesdrempel te berekenen. Want deze laatste provinciale kiesdeler kan als kiesquota worden beschouwd op volgende wijze: indien we de provinciale kiescijfers van elke partij als uitgangspunt zouden nemen en we delen deze door deze laatste provinciale kiesdeler, dan krijgen we exact dezelfde zetelverdeling tussen alle partijen dan de berekingen op alternatieve wijze (Vander Weyden 2001). In de gevallen waar de wettelijke kiesdrempel wel een effect heeft, wordt het bijzonder moeilijk om een effectieve provinciale kiesdrempel te berekenen. Er zijn twee opties mogelijk. Ofwel nemen we opnieuw de laatste kiesdeler van de officiële berekeningen, maar dan ligt de effectieve kiesdrempel te laag vermits een aantal partijen werden uitgesloten door de kiesdrempel zal het laatste provinciale kiesquotiënt iets lager komen te liggen dan wanneer er geen kiesdrempel bestond. In dit geval heeft het ook weinig zin conclusies te trekken uit deze maatstaf. Een andere optie is dat we veronderstellen dat de wettelijke kiesdrempel niet bestaat. Dus voeren we de zetelberekening voor deze gevallen opnieuw uit en maken we abstractie van de wettelijke kiesdrempel. Het laatste provinciale kiesquotiënt wordt dan als uitgangspunt genomen voor de berekening van de effectieve kiesdrempel. In de tabellen wordt de effectieve kiesdrempel in deze gevallen tussen haakjes weergeven. Ook dit cijfer heeft een relatief klein belang, niettemin biedt zij enig houvast in relatie tot de wettelijke kiesdrempels en tot de proportionaliteitsgrafiek waar de effectieve kiesdrempel visueel kunnen aflezen. Naast de berekening van de ‘wettelijke’ en ‘effectieve’ kiesdrempels geven we provincie ook de proportionaliteitsgrafieken weer. In deze grafieken wordt het percentage stemmen (in de X-as) geplaatst tegenover de verhouding tussen het percentage zetels over het percentage stemmen voor elke partij in elke provincie. Wanneer de waarde hoger is dan 1 betekent dit dat de respectievelijk partij oververtegenwoordigd is of anders uitgedrukt dat de partij verhoudingsgewijs meer zetels heeft ontvangen haar verhouding aan stemmen. Omgekeerd, wanneer de waarde lager is dan 1, is zij ondervertegenwoordigd in verhouding tot haar stemmenaandeel. Kortweg in de grafiek duiden alle tekens boven de horizontale lijn de partijen aan die oververtegenwoordigd zijn en alle tekens onder de lijn de partijen die ondervertegenwoordigd zijn. Dit soort grafiek geeft dus aan welke partijen voordeel halen uit de disproportionaliteit van het kiessysteem, hoe de structuur van de disproportionaliteit verloopt (namelijk zijn het de kleine, middelgrote of grote partijen die voordeel halen uit de disproportionaliteit). Bovendien komt in deze grafiek ook de effectieve kiesdrempel in het kiessysteem visueel tot uiting. Voor deze analyses nemen we opnieuw de verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers in de periode tussen 1977-1999 als uitgangspunt. In tegenstelling tot de analyse van de D’Hondt-Index verdelen we deze periode in twee afzonderlijk periodes, namelijk de periode 1977-1991 en de periode 1995-1999. De argumentatie hiervoor is dat er duidelijk een breuk kan vastgesteld worden in de kieskringgroottes (dus het aantal zetels per kieskring/provincie) met de verkiezingen van 1995. De wijzingen aan de arrondissementele districtgroottes is in vergelijking met de periode 1977-1981 te klein om dit als een afzonderlijk kiessysteem te beschouwen.
17
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.1 Provincie Antwerpen •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE ANTWERPEN
De gemiddelde effectieve provinciale kiesdrempel voor de provincie Antwerpen bedraagt voor de periode 1977-1991 2,69% van de stemmen. De wettelijke kiesdrempel bedroeg voor deze periode in de kieskring Antwerpen 3,30%, voor de kieskring Turnhout 8,84% en voor de kieskring Mechelen 11%. In deze periode had de wettelijke kiesdrempel geen effect. Kortweg, met gemiddeld 2,69% van het aantal geldige stemmen (of 28423 stemmen in bv. 1991) in heel de provincie haalde men in de provincie Antwerpen een zetel binnen, indien men in één van de drie arrondissementen de wettelijke kiesdrempel overschreed. Hiermee heeft de provincie Antwerpen, na de voormalige provincie Brabant, de laagste effectieve kiesdrempel. Ook de wettelijke kiesdrempel is in vergelijking met andere kieskringen voor de kieskring Antwerpen, met 3,30 het laagst, na de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
Jaar
Effectieve Prov. Kiesdrempel
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
2,83 2,70 2,70 2,66 2,63 2,64 2,69
Wettelijke Kiesdrempel Arrondissement Antwerpen 3,30 3,30 3,29 3,30 3,30 3,30 3,30
Wettelijke Kiesdrempel Arrondissement Turnhout? 9,43 9,43 9,43 8,25 8,25 8,25 8,84
Wettelijke Kiesdrempel Arrondissement Mechelen? 11 11 11 11 11 11 11
Voor de periode 1995-1999 stijgt de effectieve kiesdrempel voor de provincie Antwerpen tot 3,53%. Dit betekent dat een partij in deze periode met 3,53% van de stemmen in heel de provincie Antwerpen een zetel behaalt indien zij de wettelijke kiesdrempel overschrijdt die voor kieskring Antwerpen daalde naar 2,36% en voor de nieuwe kieskring MechelenTurnhout 3,30% bedraagt. Antwerpen blijft met deze effectieve kiesdrempel opnieuw de laagste kiesdrempel behouden na de kiesomschrijving Brussel-Halle-Vilvoorde-NijvelLeuven. Wat betreft de wettelijke kiesdrempel scoort de kieskring Antwerpen opnieuw het laagste, met uitzondering van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde die nog iets lager scoort. De wettelijke kiesdrempel had geen effect tijdens de periode 1995-1999. Jaar
Effectieve Prov. Kiesdrempel
1995 1999 Gem. 1995-99
3,59 3,48 3,53
Wettelijke Kiesdrempel kieskring Antwerpen 2,36 2,36 2,36
Wettelijke Kiesdrempel kieskring Mechelen-Turhout 3,30 3,30 3,30
18
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITSGRAFIEKEN PROVINCIE ANTWERPEN
In de grafieken wordt voor elke verkiezing het percentage aan stemmen geplaatst tegenover de verhouding zetels-stemmen. Elke partij die aan verschillende verkiezingen heeft deelgenomen in de onderscheiden periode komt, wordt dus meerdere keren weergegeven in de grafiek. De tekens boven de lijn tonen de partijen die een groter aandeel aan zetels hebben behaald dan het aandeel aan stemmen dat ze ontvingen. De proportionaliteitsgrafiek voor de periode 1977-1991 toont duidelijk aan dat de effectieve kiesdrempel rond de 2,5% ligt. Partijen die daaronder zitten behalen geen zetel. De disproportionaliteit van het kiessysteem komt vooral ten goede van partijen die meer 15% van de stemmen behaalden. Het betreft voor de periode 1977-1991 dan vooral de CVP, SP, en in mindere mate VLD. Dit sluit niet uit dat ook partijen die minder dan 15% van de stemmen behalen, soms relatief gezien meer zetels behalen, zoals de grafiek laat zien hebben zowel VU, Agalev, als het Vlaams Blok van dit voordeel kunnen proeven. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Antwerpen 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,2 VU SP
1
VLD 0,8
CVP Agalev
0,6
VL.Blok Rossem
0,4
PVDA KP
0,2
Vivant 0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
% stemmen
Alhoewel we maar twee verkiezingen hebben voor de periode 1995-1999 en dus maar voor elke partij twee weergaves, kunnen we toch enkele voorzichtige conclusies trekken. Het afleiden van de effectieve kiesdrempel is hier moeilijk alhoewel we duidelijk kunnen zien dat vivant met 2,1 % van niet vertegenwoordigd is. Het zijn vooral de partijen boven de 16 à 17 % die in vergelijking met hun relatief stemmenaandeel, relatief meer zetels binnenhalen.Verder merken we op dat het vooral het Vlaams Blok en CVP voordeel halen uit de disproportionaliteit en in mindere mate ook SP en VLD.
19
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Proportionaliteitsgrafiek Provincie Antwerpen 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,4 1,2 VU SP
1
VLD
0,8
CVP 0,6
Agalev
0,4
VL.Blok Vivant
0,2 0 0
5
10
15
20
25
30
% stemmen
20
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.2 Provincie Limburg •
EFFECTIEVE & WETTELIJKEK IESDREMPELS PROVINCIE LIMBURG
De effectieve kiesdrempel voor de provincie Limburg bedroeg voor de periode 1977-1991 gemiddeld 5,84%. Voor de verkiezingen van 1987 en 1991 slaagde evenwel Agalev er niet in de wettelijke kiesdrempel in één van de twee Limburgse kieskringen te overschrijden. De wettelijke kiesdrempel lag gemiddeld voor zowel kieskring Hasselt als de kieskring Tongeren-Maaseik op 8,84%. Dit betekent dus dat men minstens in één van deze twee kieskringen 8,84% van de stemmen moest behalen om in aanmerking te komen voor de verdeling van de restzetels op provinciaal niveau. Indien men hierin slaagde had men gemiddeld 5,84% van de stemmen nodig in heel de provincie Limburg om een zetel te behalen. De provincie Limburg had hierbij één van de grootste effectieve kiesdrempel. Alleen de provincie Namen en Luxemburg scoren nog hoger. Het verschil in de wettelijke kiesdrempel voor de periodes 1977-1981 en 1985-1991 kan verklaard worden door de stijging van het aantal te begeven zetels met telkens 1 voor beide kieskringen, wat meteen ook verklaart waarom de effectieve provinciale kiesdrempel voor de tweede periode lager komt te liggen. Jaar
Effectieve Prov. Kiesdrempel
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 19811991
6,31 6,64 5,90 5,34 (5,42) (5,41) 5,84
Wettelijke Kiesdrempel Arrondissement Hasselt 9,43 9,43 9,43 8,25 8,25 8,25 8,84
Wettelijke Kiesdrempel Arrondissement Tongeren-Maaseik 9,43 9,43 9,43 8,25 8,25 8,25 8,84
Voor de periode 1995-1999 werden alle kieskringen samengevoegd binnen de provincie Limburg. Aangezien er geen kieskringen meer voorhanden zijn, is een wettelijke kiesdrempel hier niet van toepassing. De effectieve kiesdrempel stijgt voor deze periode tot gemiddeld 7,46%, waardoor Limburg de zevende hoogste effectieve provinciale kiesdrempel heeft. Of anders, een partij dient in de provincie Limburg gemiddeld meer dan 7,46% van de stemmen te halen om een zetel te behalen. Jaar 1995 1999 Gem. 19811991
Effectieve Prov. Kiesdrempel 7,52 7,41 7,46
21
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITSGRAFIEK PROVINCIE LIMBURG
De proportionaliteitsgrafiek voor Limburg maakt duidelijk dat partijen die 24 à 25 % van de stemmen halen gegarandeerd een groter deel van hun percentages in zetels behalen. Voor de partijen die tussen de 10 en 24 procent van de stemmen behaalden is er in de meeste gevallen ook een oververtegenwoordiging die in sommige gevallen zelfs sterker is dan bij de grootste partijen (uitgedrukt in percentages stemmen). Het is vooral de CVP die gedurende deze periode in alle verkiezingen is oververtegenwoordigd geweest, gevolgd door de VLD, SP en VU. Door de vrij hoge effectieve en wettelijke kiesdrempels zijn Aglev en Vlaams Blok bij hun eerste electorale deelnames tegengehouden van vertegenwoordiging. Proportionaliteisgrafiek Provincie Limburg 1977-1991 1,4
%zetels/% stemmen
1,2 VU 1
SP VLD
0,8
CVP 0,6
Vl.Blok
0,4
Agalev Rossem
0,2 0 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
%stemmen
De proportionaliteitsgrafiek voor de periode 1995-1999 laat een gelijkaardig beeld zien. Agalev en Vlaams Blok zijn ondervertegenwoordigd. CVP heeft de laatste twee verkiezingen steeds mogen proeven van een oververtegenwoordiging. VLD, SP en VU kenden ook dit voordeel maar slechts in één van de twee verkiezingen. Een percentage van boven de 22 à 23% lijkt een oververtegenwoordiging te garanderen.
Proportionaliteisgrafiek Provincie Limburg 1995-1999 1,4
%zetels/% stemmen
1,2 VU
1
SP 0,8
VLD CVP
0,6
Vl.Blok 0,4
Agalev
0,2 0 0
5
10
15
20
25
30
35
%stemmen
22
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.3 Provincie West-Vlaanderen •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE WEST-VLAANDEREN
Voor de periode 1977-1991 bedroeg de gemiddelde effectieve kiesdrempel voor de provincie West-Vlaanderen 3,94% van de stemmen. Hierbij dient direct opgemerkt dat voor de laatste drie verkiezingen uit deze reeks een aantal partijen de wettelijke kiesdrempels in ten minste één van de onderscheiden kieskringen niet behaalde en het percentage van de effectieve kiesdrempel met een korrel zout dient te worden genomen. De wettelijke kiesdrempels resulteerden in de Westvlaamse kieskringen voor de periode 1977-1991 ook in een bijzonder hoog percentage variërend van 11% in de kieskring Kortrijk tot maar liefst 33% van het totaal aantal geldige stemmen in de kieskring Ieper. Verschillende kleinere partijen werden het slachtoffer van deze wettelijke kiesdrempel in de provincie West-Vlaanderen, waaronder bv in 1991 VU, Agalev, Rossem en het Vlaams Blok. Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Brugge
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
4,11 4,08 3,74 (4,07) (3,74) (3,9) 3,94
13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20
Wettel. Kiesdrempel Arrond. VeurneDiksmuideOostende 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20
Wettel. Kiesdrempel Arrond. RoeselareTielt
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Kortrijk
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Ieper
13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20 13,20
11 11 11 11 11 11 11
33 33 33 33 33 33 33
Voor de periode 1995-1999 kunnen we de effectieve kiesdrempel zonder moeite berekenen en ligt deze op 5% van de stemmen op provinciaal niveau. Met andere woorden een partij met ongeveer 5% van de stemmen kan een zetel binnenhalen in West-Vlaanderen indien zij hetzij in kieskring Brugge 8,25%, hetzij in de kieskring Veurne-Diksmuide-Ieper-Oostende 6,6%, hetzij in de kieskring Kortrijk-Roeselare-Tielt 4,12% van de geldige uitgebrachte stemmen behaalt. Indien we de provincies en hun wettelijke kiesdrempels van hoog naar laag rangschikken dan bekleedt West-Vlaanderen met een vijfde plaats een middenpositie. De wettelijke kiesdrempel had geen effect tijdens deze periode. Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
Wettel. Kiesdrempel kieskring Brugge
1995 1999 Gem. 1995-99
5,21 4,79 5,00
8,25 8,25 8,25
Wettel. Kiesdrempel kieskring VeurneDiksmuideIeperOostende 6,6 6,6 6,6
Wettel. Kies-drempel kieskring Kortrijk-Roeselare-Tielt
4,12 4,13 4,125
23
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITSGRAFIEK PROVINCIE WEST-VLAANDEREN
Voor de periode 1977-1991 lijkt een percentage van boven de 30% een oververtegenwoordiging te garanderen. Een percentage tussen de 18 à 19 en 30% geeft geen eenduidige resultaten; het kan zowel leiden tot een sterke oververtegenwoordiging als een min of meer exacte evenredige vertegenwoordiging. Uit deze grafiek blijkt duidelijk dat de effectieve kiesdrempel rond de 10% van de stemmen lag voor deze periode en niet rond de 3,94 zoals onze eerdere berekening suggereerden. Dit is vooral het gevolg van de hoge wettelijke kiesdrempels in de Westvlaamse arrondissementen. Proportionaliteitsgrafiek Provincie West-Vlaanderen 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,6 1,4
VU
1,2
SP
1
VLD
0,8
CVP
0,6
Vl.Blok
0,4
Agalev
0,2
Rossem
0 0
10
20
30
40
50
% stemmen
Voor de periode 1995-1999 blijkt duidelijk dat de effectieve provinciale kiesdrempel tot rond de 5% is gezakt, maar dat partijen die minder dan 10% van de stemmen halen in de meeste gevallen een lager percentage aan zetels behalen (met één uitzondering Agalev bij één van de twee verkiezingen) en dat partijen die meer dan 10% van de stemmen halen oververtegenwoordigd zijn in het parlement. Proportionaliteitsgrafiek Provincie West-Vlaanderen 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,4 1,2
VU
1
SP VLD
0,8
CVP
0,6
Vl.Blok
0,4
Agalev
0,2
Vivant
0 0
5
10
15
20
25
30
35
% stemmen
24
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.4 Provincie Oost-Vlaanderen •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE OOST-VLAANDEREN
De effectieve kiesdrempel voor de provincie Oost-Vlaanderen bedraagt voor de periode 19771991 3,17%. Dit betekent dat een partij gemiddeld in die periode met 3,17% van de stemmen op provinciaal niveau een eerste zetel binnenhaalde indien zijn ten minste in één van de arrondissementen de wettelijke kiesdrempel overschreed, die gemiddeld variëerde tussen de 5,5% voor arrondissement Gent-Eeklo tot 27,5% in het arrondissement Oudenaarde. De stijging van de wettelijke kiesdrempel in Oudenaarde in 1985 is te verklaren doordat Oudenaarde in de periode 1977-1981 drie zetels te verdelen had en voor de periode 19851991 slechts twee. Jaar
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
Effect. Prov. Kiesdremp. 3,39 3,12 (3,12) 3,1 3,13 (3,17) 3,17
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Gent-Eeklo 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Dendermonde 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. St-Niklaas 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Oudenaarde 22 22 22 33 33 33 27,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Aalst 11 11 11 11 11 11 11
De effectieve kiesdrempel stijgt in Oost-Vlaanderen voor de periode 1995-1999 tot 4% van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in heel de provincie. Dus indien een partij de wettelijke kiesdrempels overschreed in ten minste één van de drie kieskringen, waarbij deze variëerde van 3,66% in de kieskring Gent-Eeklo tot 5,5% in zowel de kieskring St-NiklaasDendermonde als in de kieskring Aalst-Oudenaarde, dan volstaat het om (gemiddeld) 4% van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de provincie om een zetel te bemachtingen. Hiermee heeft Oost-Vlaanderen de derde laagste kiesdrempel. De wettelijke kiesdrempel had geen effect tijdens deze periode Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
Wettel. Kiesdrempel kieskring. Gent-Eeklo
1995 1999 Gem. 19951999
3,96 4,05 4,00
3,66 3,67 3,665
Wettel. Kiesdrempel kieskring St NiklaasDendermonde 5,5 5,5 5,5
Wettel. Kiesdrempel kieskring AalstOudenaarde 5,5 5,5 5,5
25
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEK PROVINCIE OOST-V LAANDEREN
Uit de proportionaliteitsgrafiek voor Oost-Vlaanderen voor de periode 1977-1991 kan worden afgeleid dat vooral partijen die boven de 17 à 18 % van de stemmen behaalden gegarandeerd van een oververtegenwoordiging konden genieten. Het zijn vooral de CVP en in mindere mate de VLD en SP die het meest van deze oververtegenwoordiging in de periode 1977-1991 genoten.
Proportionaliteitsgrafiek Oost-Vlaanderen 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,4
VU
1,2
SP
1
VLD
0,8
CVP
0,6
Vl.Blok
0,4
Agalev Rossem
0,2
KP
0 0
10
20
30
40
50
% stemmen
Voor de periode 1995-1999 is een oververtegenwoordiging eveneens verzekerd indien men meer dan 17 à 18% van de stemmen behaalde. Vooral CVP en VLD halen hieruit een oneverredig voordeel en in mindere mate de SP. Vooral Agalev en het Vlaams Blok en in mindere mate de VU zijn ondervertegenwoordigd. Proportionaliteitsgrafiek Oost-Vlaanderen 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,4 1,2
VU
1
SP VLD
0,8
CVP
0,6
Vl.Blok
0,4
Agalev
0,2
Vivant
0 0
5
10
15
20
25
30
% stemmen
26
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.5 Luik •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE LUIK
De effectieve kiesdrempel lag in de provincie Luik gemiddeld op 4,11% van totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de provincie. Een partij met 4,11% van de stemmen in heel de provincie, behaalde dus een zetel indien zij tenminste één wettelijke kiesdrempel in provincie overschreed. Deze wettelijke kiesdrempel varieerde van 4,89% van de geldig uitgebrachte stemmen in het arrondissement Luik tot maar liefst 22% in het arrondissement HoeiBorgworm. De wettelijke kiesdrempel had voor de periode 1977-1991 geen effect in de provincie Luik.
Jaar
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
Effect. Prov. Kiesdrempel 4,05 4,07 3,9 4,17 4,25 4,22 4,11
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Luik 4,71 4,71 4,7 5,08 5,08 5,08 4,89
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Hoei-Borgworm 22 22 22 22 22 22 22
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Verviers 13,2 13,2 13,2 13,2 13,2 13,2 13,2
Voor de periode 1995-1999 steeg de effectieve kiesdrempel in de provincie Luik tot 5,45% van het geldig aantal uitgebrachte stemmen in de provincie. De wettelijke kiesdrempel variëerde van 3,66% voor de kieskring Luik tot 16,5% in de kieskring Hoei-Borgworm. De wettelijke kiesdrempels hadden geen effect tijdens deze periode. Met een effectieve kiesdrempel van 5,45% bekleedt Luik de zesde hoogste effectieve provinciale kiesdrempel. Alleen Limburg, Namen, en Luxemburg hebben hogere effectieve kiesdrempel dan de provincie Luik.
Jaar
1995 1999 Gem. 1995-99
Effect. Prov. Kiesdrempel 5,54 5,35 5,45
Wettel. Kiesdrempel kieskring Luik 3,66 3,66 3,66
Wettel. Kiesdrempel kieskring Hoei-Borgworm 16,5 16,5 16,5
Wettel. Kiesdrempel kieskring Verviers 8,25 8,25 8,25
27
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEK PROVINCIE LUIK
In Luik bleek een percentage van boven de 20% van de stemmen een garantie voor een oververtegenwoordiging in mandaten. Vooral de PS, en in mindere mate de PSC en de PRL genoten van deze oververtegenwoordiging. Partijen onder de 12% hadden meestal af te rekenen met een ondervertegenwoording, waar vooral Ecolo de prijs voor betaalde. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Luik Kamer 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,4 1,2
KP
1
PS FDF
0,8
PRL
0,6
PSC
0,4
Ecolo
0,2
Agir
0
RA-UDRT 0
10
20
30
40
50
RW
% stemmen
Voor de periode 1995-1999 halen alle partijen boven de 10% van de stemmen een oververtegenwoording, met één uitzondering de PSC dat bij één verkiezing met iets meer dan 20% van de stemmen minder dan 20% van de mandaten binnenhaalde. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Luik Kamer 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,4 1,2
PS
1
PRL
0,8
PSC
0,6
Ecolo
0,4
FN Vivant
0,2 0 0
10
20
30
40
% stemmen
28
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.6 Provincie Henegouwen •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE H ENEGOUWEN
De effectieve kiesdrempel voor bedroeg voor de periode 1977-1991 in de provincie Henegouwen gemiddeld 3,12% van de geldig uitgebrachte stemmen in heel de provincie. Een partij met 3,12% behaalde in dit geval een zetel indien zijn ten minste in één arrondissement de wettelijke kiesdrempel overschreed die variëerde van 6,6% in het arrondissement Charleroi tot 22% in het arrondissement Thuin. De wettelijke kiesdrempel had geen effect met uitzondering van de verkiezingen van 1977 en 1987. Mocht de kiesdrempel niet toegepast zijn, dan had in 1977 de KP twee zetels behaald ten nadele van de PSC en de PS die elk één zetel zouden hebben verloren. In 1987 overschreed Ecolo geen enkele wettelijke kiesdrempel. Mocht geen wettelijke kiesdrempel van kracht zijn geweest, dan had Ecolo één zetel gewonnen ten nadele van de PRL.
Jaar
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
Effect. Prov. Kiesdrempel (3,12) 2,93 2,89 3,31 (3,19) 3,3 3,12
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Mons
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Soignies
11 11 11 13,2 13,2 13,2 12,1
16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5 16,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Tournai-AthMouscron 9,43 9,43 9,5 11 11 11 10,23
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Charleroi
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Thuin
6,6 6,6 6,6 6,6 6,6 6,6 6,6
22 22 22 22 22 22 22
De effectieve kiesdrempel bedraagt voor de periode 1995-1999 gemiddeld 4,36% van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de Provincie Henegouwen. Indien een partij één van de wettelijke kieskringdrempels overschrijdt, die variëren van 3,67 % van het totaal aantal geldige stemmen in de kieskring Charleroi-Thuin tot 8,25 in de kieskring Doornik-AatMoeskroen, dan verwerft zij met 4,36% in heel de provinie Henegouwen een zetel. Hiermee heeft provincie Henegouwen de vierde laagste kiesdrempel. De wettelijke kiesdrempel had geen effect tijdens de periode 1995-1999. Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Mons-Soigies
1995 1999 Gem. 1995-99
4,38 4,34 4,36
5,5 5,5 5,5
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Tournai-AthMouscron 8,25 8,25 8,25
Wettel. Kiesdrempel Arrond. CharleroiThuin 3,66 3,67 3,675
29
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEKEN PROVINCIE H ENEGOUWEN
In Henegouwen bleek voor de periode 1977-1991 een percentage boven de 15% van de stemmen in de meeste gevallen een oververtegenwoording in de zetel in te houden. Dit kwam vooral de PS, PRL en de PSC ten goede. Kleinere partijen, die minder dan 10% van de stemmen behaalden waren meestal ondervertegenwoordigd of helemaal niet vertegenwoordigd. De grafiek maakt duidelijk dat de werkelijke kiesdrempel in de meeste gevallen rond de 8 à 9 % van de stemmen moet hebben gelegen (in tegenstelling tot onze eerdere berekeningen), wat opnieuw te verklaren is door de relatief hoge wettelijke arrondissementele kiesdrempels. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Henegouwen Kamer 19771991
%zetels/%stemmen
1,4 KP
1,2
PS
1
PRL
0,8
PSC
0,6
FDF
0,4
Ecolo
0,2
RW
0 0
10
20
30
40
50
60
% stemmen
Voor de periode 1995-1999 is de oververtegenwoordiging minder uitgeproken. De PS die meer dan 30% van de stemmen haalt is de enige partij die bij de beide verkiezingen is oververtegenwoordigd. Onder de 9 à 10 procent blijkt men ondervertegenwoordigd zoals in het geval van FN. Tussen de 9 en 22% is een oververtegenwoordiging of zeer lichte ondervertegenwoording mogelijk. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Henegouwen Kamer 19951999
%zetels/%stemmen
1,4 1,2 PS
1
PRL
0,8
PSC
0,6
Ecolo
0,4
FN
0,2 0 0
10
20
30
40
% stemmen
30
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.7 Provincie Namen •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE NAMEN
De effectieve kiesdrempel voor de provincie Namen bedroeg voor de periode 1977-1991 gemiddeld 9,45%. De wettelijke kiesdrempel bedroeg voor het arrondissement Namen gemiddeld 12,08% en voor het Arrondissement Dinant-Philippeville iets meer dan 22%. De wettelijke kiesdrempel had een effect in de periode 1977-1981. Mocht in 1977 geen kiesdrempel van kracht zijn geweest dan had de RW één zetel behaald ten nadele van de PRL. In 1978 werd het RW opnieuw tegengehouden door de kiesdrempel. Zonder kiesdrempel had het RW in 1978 één zetel gewonnen ten nadele van de PSC. In 1981 is het FDF aan de beurt. Zonder wettelijke kiesdrempel had het FDF één zetel behaald ten nadele van de PRL. Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Namen
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
(11,08) (10,24) (9,07) 8,52 8,41 9,36 9,45
13,20 13,20 13,1 11 11 11 12,08
Wettel. Kiesdrempel Arrond. DinantPhilippeville 22 22 22 22 23,4 22 22,23
Bij de staatshervorming van 1993 werd voor de verkiezingen vanaf 1995 de verschillende arrondissementen binnen de provincie Namen samengevoegd. Vanaf 1995 wordt de delerreeks D’Hondt onmiddellijk toegepast op de provinciale stemcijfers, en bestaat er dus geen wettelijke kiesdrempel meer. De effectieve kiesdrempel ligt voor de periode 1995-1999 gemiddeld op 12,09% van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de provincie. Hiermee heeft Namen de op één na hoogste effectieve kiesdrempel.
Jaar 1995 1999 Gem. 1995-99
Effect. Prov. Kiesdrempel 11,48 12,69 12,09
31
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEK PROVINCIE NAMEN
De hoge effectieve kiesdrempel in de provincie Namen voor de periode 1977-1991 wordt in de grafiek onmiddellijk duidelijk. Onder de 12% van de stemmen was geen vertegenwoording de regel, wat te verklaren is door de vrij hoge wettelijke kiesdrempel in de kieskringen. Boven de 28 à 29% van de stemmen was een oververtegenwoording de regel, wat vooral de PS en mindere mate de PSC ten goede kwam. Tussen de 19 en de 28 % betekende voor de meeste partijen een oververtegenwoordiging, alhoewel PSC en PRL met een stemmenpercentage hierbinnen een aantal keer ondervertegenwoordigd zijn geweest. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Namen 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,8 1,6
PRL
1,4
PS
1,2
PSC
1 0,8
Ecolo FDF
0,6 0,4
FN
0,2
RA-UDTR
0
KP 0
10
20
30
40
50
RW
%stemmen
Ook voor de periode 1995-1999 valt de hoge kiesdrempel van rond de 11% op. Verder is de oververtegenwoording het sterkst voor partijen die meer dan ongeveer 25% van de stemmen behalen. De grootste partijen zijn evenwel niet het sterkst oververtegenwoordigd. Het is eerder de partij die ongeveer 22% van de stemmen heeft behaald die het sterkst is oververtegenwoordigd en waarbij de grootte van oververtegenwoording vervolgens afneemt naarmate de partij een hoger percentage behaalt. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Namen 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,6 1,4 1,2
PRL
1
PS
0,8
PSC
0,6
Ecolo
0,4
FN
0,2 0 0
5
10
15
20
25
30
35
%stemmen
32
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.8 Provincie Luxemburg •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS PROVINCIE LUXEMBURG
De effectieve kiesdrempel voor de provincie Luxemburg bedroeg voor de periode 1977-1991 gemiddeld 14,84% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen in de provincie. Luxemburg had de hoogste effectieve kiesdrempel in de periode 1977-1991 in vergelijking met de ander provincies. De wettelijke kiesdrempel lag voor de kieskring Arlen-Marche-en-FamenneBastenaken op 22% en in Neufchâteau op 33%. De wettelijke kiesdrempel had geen effect.
Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem.
16,07 14,88 13,55 16,1 14,78 13,73 14,85
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Arlon-MarcheBastogne 22 22 22 22 22 22 22
Wettel. Kiesdrempel Arrond. NeufchateauVirton 33 33 33 33 33 33 33
19811991
Ook in Luxemburg werden de verschillende kieskringen binnen de provincie samengevoegd vanaf de verkiezingen van 1995. Daardoor is er net zoals in de provincie Limburg en Namen geen wettelijke kiesdrempel van kracht. De effectieve kiesdrempel ligt in de provincie Luxemburg bijzonder hoog, namelijk op 22% van het totaal aantal geldige uitgebrachte stemmen. Hierdoor heeft Luxemburg van alle provincies de hoogste effectieve kiesdrempel. Jaar
1995 1999 Gem.
Effect. Prov. Kiesdrempel 24 19,99 22
19951999
33
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEK PROVINCIE LUXEMBURG
Ook in Luxemburg valt meteen de hoge kiesdrempel op. Een oververtegenwoording leek verzekerd met een stemmenpercentage boven de 30%. Een percentage tussen de 20 en de 30% kon zowel tot oververtegenwoording als ondervertegenwoordiging leiden. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Luxemburg 1977-1991
%zetels/%stemmen
1,6
PS
1,4
PRL
1,2
PSC
1
Ecolo
0,8
FDF
0,6
FN
0,4
RA-UDTR
0,2
RW
0 0
10
20
30
40
50
60
%stemmen
De bijzonder hoge kiesdrempel valt onmiddelijk op in de provincie Luxemburg, waar vooral Ecolo en in mindere mate FN het slachtoffer van zijn. Verder is de oververtegenwoording het sterkst voor partijen die meer dan ongeveer 20% van de stemmen behalen. De grootste partijen zijn evenwel niet het sterkst oververtegenwoordigd. Het is eerder de partij die ongeveer 20% van de stemmen heeft behaald die het sterkst is oververtegenwoordigd en waarbij de grootte van oververtegenwoording vervolgens afneemt naarmate de partij een hoger percentage aan stemmen behaalt.
Proportionaliteitsgrafiek Provincie Luxemburg 1995-1999
%zetels/%stemmen
1,8 1,6 1,4
PS
1,2
PRL
1 0,8
PSC Ecolo
0,6
FN
0,4 0,2 0 0
5
10
15
20
25
30
35
%stemmen
34
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
4.9 Brussel-Halle-Vilvoorde-Leuven-Nijvel •
EFFECTIEVE & WETTELIJKE K IESDREMPELS BRUSSEL -HALLE-V ILVOORDE-N IJVEL
De voormalige provincie Brabant heeft voor de periode 1977-1991 de laagste effectieve kiesdrempel van alle provincies, namelijk gemiddeld 1,84% van de stemmen. De wettelijke kiesdrempel ligt ook voor het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde bijzonder laag, namelijk gemiddeld op 1,97% van de stemmen. De wettelijke kiesdrempels in de arrondissementen Leuven (7,24%) en Nijvel (12,1%) liggen evenwel hoger.
Jaar
Effect Prov. Kiesdrempel
1977 1978 1981 1985 1987 1991 Gem. 1981-91
1,86 1,85 1,84 1,84 1,84 1,79 1,84
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Brussel-HalleVilvoorde 1,94 1,94 1,94 2,00 2,00 2,00 1,97
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Leuven
Wettel. Kiesdrempel Arrond. Nijvel
7,33 7,33 7,33 7,33 6,8 7,33 7,24
13,20 13,20 13,20 11 11 11 12,1
Voor de recentere periode van 1995-1999 blijft de voormalige provincie Brabant (BrusselHalle-Vilvoorde-Nijvel) de laagste effectieve kiesdrempel hebben, alhoewel in vergelijking met de periode 1977-1991 deze stijgt tot gemiddeld 2,38% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen in de voormalige provincie. De wettelijke kiesdrempel daalt voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde tot 1,5%, voor Leuven tot 4,7% en voor Nijvel tot 6,6%. De wettelijke kiesdrempels hadden geen effect tijdens deze periode.
Jaar
Effect. Prov. Kiesdrempel
1995 1999 Gem. 1981-91
2,37 2,38 2,375
Wettel. Kiesdrempel kieskring Brussel-HalleVilvoorde 1,5 1,5 1,5
Wettel. Kiesdrempel kieskring Leuven
Wettel. Kiesdrempel kieskring Nijvel
4,7 4,7 4,7
6,6 6,6 6,6
35
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
•
PROPORTIONALITEITS GRAFIEK BRUSSEL -H ALLE-V ILVOORDE-N IJVEL
Zowel voor de periode 1977-1991 als voor de periode 1995-1999 valt onmiddellijk de lage effectieve kiesdrempel op. Een percentage boven de 11 à 12 % blijkt een garantie te zijn voor oververtegenwoording. De sterkste oververtegenwoording komt partijen ten goede die tussen de 11 en 14 % behalen. Proportionaliteitsgrafiek Provincie Brabant Kamer 1977-1991 1,4 %zetels/%stemmen
VU
1,2
SP VLD
1
CVP Vl.Blok
0,8
Agalev PRL
0,6
PS FDF
0,4
PSC Ecolo
0,2
FN RA-UDRT
0
KP
0
5
10
15
20
25
Rossem
% stemmen
%zetels/%stemmen
Proportionaliteitsgrafiek Provincie Brabant Kamer 1995-1999 1,4
VU
1,2
SP VLD
1
CVP
0,8
Vl.Blok Agalev
0,6
PRL
0,4
PS
0,2
PSC Ecolo
0 0
5
10
15
% stemmen
20
25
FN Vivant
36
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
5 Conclusies & Politieke Consequenties
1. Uit onze berekeningen blijkt duidelijk dat de effectieve provinciale kiesdrempels een perfect verband vertonen met de grootte van de provincies (uitgedrukt in het aantal te verdelen mandaten). Hoe groter de provincie, hoe lager de effectieve provinciale kiesdrempel. Anders uitgedrukt, hoe meer zetels er in de provincie te verdelen zijn, hoe lager percentage aan stemmen een partij moet behalen om een zetel te bemachtigen. In tabel 5.1 kunnen we vaststellen dat de voormalige provincie Brabant (Brussel-HalleVilvoorde-Leuven-Nijvel) met het hoogste aantal zetels de laagste effectieve kiesdrempel heeft. Concreet betekent dit dat men in dit kiesdistrict met ongeveer 2,37% van de stemmen een zetel behaalde bij de verkiezingen van 1995 en 1999. De provincie Antwerpen heeft de tweede laagste effectieve kiesdrempel van 3,53%, gevolgd door OostVlaanderen met 4,0%, Henegouwen met 4,36%, West-Vlaanderen 5,00%, Luik 5,54%, Limburg 7,46%, Namen 12,09% en als laatste Luxemburg met maar liefst een effectieve kiesdrempel van 22%. 2. Uit tabel 5.2. blijkt dat er eveneens voor de verkiezingen van 1995-1999 een 100% verband bestaat tussen de kieskringgrootte en de wettelijke kieskringdrempel. Hoe groter de kieskring, hoe lager de wettelijke kiesdrempel. Of anders uitgedrukt, hoe meer zetels er per kieskring zijn toegewezen hoe lager het percentage aan stemmen een partij nodig heeft om de wettelijke kiesdrempel te overschrijden. De wettelijke kiesdrempel is het laagst in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde met 1,5% van het aantal geldige stemmen, gevolgd door de kieskring Antwerpen met 2,36%, Mechelen-Turnhout met 3,3%, Luik, Gent-Eeklo, en Charleroi-Thuin met elk een percentage van 3,66 tot Brugge, DoornikAat-Moeskroen, en Verviers met elk een wettelijke kiesdrempel van 8,25% en HoeiBorgworm met de hoogste wettelijke kiesdrempel van 16,25%. 3. De politieke consequentie van deze vaststellingen is dat wanneer een nieuwe politieke formatie een eerste keer aan de verkiezingen deelneemt, zij door een zorgvuldige keuze bij het inzetten van strategische middelen (zoals boegbeelden, campagnemiddelen, enz.) in bepaalde provincies en kieskringen relatief gezien minder stemmen moet halen om een eerste zetel te behalen. In de eerste plaats kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en Antwerpen zijn uitstekende kieskringen om als nieuwe partij door te breken, dit in tegenstelling tot bv. Limburg. Als men in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde 1,5% van de stemmen behaalt en er in slaagt in het hele kiesdistrict Brussel-Halle-VilvoordeLeuven-Nijvel 2,37% van de stemmen te behalen heeft men zijn eerste zetel binnen. In de kieskring Antwerpen moet men in eerste instantie gemiddeld 2,36% van de stemmen halen om de wettelijke kiesdrempel te overschrijden. Indien men hierin slaagt, dan volstaat het om in heel de provincie Antwerpen 3,35% van de stemmen te behalen om een eerste zetel te verwerven. Dit in tegenstelling tot bv Limburg waar men gemiddeld 7,46% van de stemmen moet halen om eerste zetel te behalen. Dat dit belangrijke politieke consequenties heeft hoeft geen betoog. In kleinere kieskringen met een hoge effectieve kiesdrempel kan het voor partijen voordeliger zijn om electoraal samen te werken. Het hoeft bijvoorbeeld dan ook niet te verbazen dat in Limburg een gemeenschappelijke lijst 37
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
tussen SP en Agalev vanuit strategisch oogpunt voor beide partijen een goede zaak kan zijn. Agalev haalde bij de jongste verkiezingen ongeveer 10% van de stemmen, in 1995 behaalde zij 'slechts' 5,66% van de Limburgse kiezers waarmee zij onder de effectieve kiesdrempel viel en dus geen enkele zetel behaalde. Indien Agalev bij de volgende verkiezingen een percentage haalt dat hier ergens tussenin ligt, dan is het niet uitgesloten dat zij geen enkele vertegenwoordiger overhoudt. Naast alle inhoudelijke discussies over de samenwerking tussen beide partijen vormt de hoge Limburgse effectieve kiesdrempel waarschijnlijk een bijkomend argument waarom beide partijen in Limburg intenties koesteren om electoraal samen te werken. De deelname van Vivant aan de verkiezingen van 1999 is een voorbeeld van het tegenovergestelde, namelijk het strategisch fout inzetten van campagnemiddelen. Vivant haalde in de provincie Antwerpen ongeveer 2,1% van de stemmen. Mocht zij haar inspanning geconcentreerd hebben in de provincie Antwerpen en bv. de kieskring BrusselHalle-Vilvoorde, in plaats van in alle kieskringen en voor alle verkiezingen kandidatenlijsten in te dienen, dan had zij, volgens mij, een niet geringe kans gehad om tijdens de huidige legislatuur vertegenwoordigers in de Kamer van Volksvertegenwoordigers te hebben. 4. Het is geen toeval dat het Vlaams Blok haar doorbraak realiseerde in de provincie Antwerpen, meer bepaald de kieskring Antwerpen omdat de de wettelijke kiesdrempel in Antwerpen op gemiddeld 3,3% lag en de effectieve kiesdrempel voor de provincie Antwerpen op 2,69% in de periode 1977-1991. We kunnen stellen dat de lage kiesdrempels één van de verklarende factoren kan zijn waarom het Vlaams Blok net in de provincie Antwerpen haar doorbraak maakte. Het Vlaams Blok haalde in Antwerpen in 1978 zijn eerste en enige zetel binnen met 'amper' 2,85% van de stemmen. Bij de verkiezingen van 1981 en 1985 doet het Vlaams Blok en meer bepaald Karel Dillen dit opnieuw met een iets hoger percentage van respectievelijk 3,12 % en 3,99% van het aantal geldige stemmen in provincie Antwerpen om dan in 1987 met 5,9% voor het eerst twee zetel binnen te halen. Mocht het Vlaams Blok van Dillen in een andere kieskring of provincie zijn opgekomen (met uitzondering van de voormalige provincie Brabant) of mocht er in de provincie Antwerpen een vergelijkbare effectieve kiesdrempel bestaan zoals in de meeste andere provincies, dan had Karel Dillen noch in 1978, noch in 1981, noch in 1985 verkozen geweest. Het blijft natuurlijk een open vraag of we dan het Vlaams Blok in zijn huidige gedaante als een politieke actor zouden moeten accepteren. Met Agalev ligt het verhaal enigzins anders, omdat zij in 1981 meteen twee verkozenen hebben met ongeveer 5,4% van de stemmen. 5. Wanneer het Belgisch kiessysteem voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers met andere kiessystemen vergelijken, dan konden we concluderen dat het Belgisch kiessysteem minder proportioneel (gemiddelde van de D'Hondt-Indexen per provincie) is dan het Nederlandse kiessysteem en proportioneler dan het kiessysteem in Portugal en Spanje. Indien we de opsplitsing maken tussen de Nederlandstalige en Franstalige provincies/kiescolleges (Brussel werd niet betrokken in de analyse voor de verkiezingen van de Kamer), dan moeten we concluderen dat zowel voor de verkiezingen van de Kamer, Senaat en de vertegenwoordigers in het Europese Parlement de Nederlandstalige provincies/kiescolleges proportioneler zijn dan de Franstalige. De Nederlandstalige provincies/kiescolleges komen dan in de buurt van de waarde van Nederland, terwijl de Franstalige provincies/kiescolleges opschuiven naar de Portugese waarde en deze waarden zelfs in sommige gevallen overschrijden en daardoor deze tussen de waarde van Portugal en Spanje komen te liggen.
38
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
6. De ongelijkheden tussen de provincies in disproportionaliteit, effectieve en wettelijke kiesdrempels veroorzaakt niet alleen een ongelijkheid voor de politieke partijen, maar in belangrijke mate ook in het kiezerskorps. Kortweg het gewicht van een stem van een kiezer in Antwerpen is groter dan bv. een kiezer in Limburg, en het gewicht van een Vlaming die stemt in Vlaanderen weegt gemiddeld meer door dan dit van zijn Waalse landgenoot die een stem uitbrengt in Wallonië. In de discussie bij de hervorming van het Belgische kiessysteem lijkt (want veel duidelijke informatie is tot nog toe niet voorhanden) dit geen bekommernis. Hervormingen naar Nederlands kiessysteem, nationale lijststrekkers, provinciale kieskringen,.... een heel reeks voorstellen zonder dat blijkbaar gedacht wordt aan de consequenties van de hervorming voor het partijlandschap (drempels voor nieuwe partijen, stijging van de proportionaliteit en daarmee gepaard gaande een stijging van het aantal partijen) tenzij de eigen (korte-termijn-) partijstrategieën. Politicologen krijgen nog al eens het verwijt de analyses na de feiten te maken en weinig voorspellingen te maken over de toekomst. De redenen waarom dit het geval is zou een mooi onderwerp kunnen zijn voor een volgende paper. Toch willen we diegene die na het lezen van deze paper op hun honger zijn blijven zitten het voorstel doen om met de volgende criteria rekening te houden bij de hervorming van het Belgische kiessysteem: • Het reduceren van de ongelijkheden in het huidige Belgische kiessysteem. • Het inbouwen van gelijke wettelijke kiesdrempels waardoor het voor nieuwkomers en zeer kleine partijen moeilijker wordt om een eerste zetel te verwerven. Zoals reeds opgemerkt bij de inleiding van deze paper moet er steeds een evenwicht worden gezocht tussen de vertegenwoordiging van verschillende opvattingen en de bestuurbaarheid van een land. We mogen veronderstellen dat een zeker maatschappelijk electoraal draagvlak aanwezig mag zijn om een parlementaire vertegenwoordiging te rechtvaardigen. • Voor politieke formaties die de drempel overschrijden zou er een zo evenredig mogelijke vertegenwoordiging moeten plaatsvinden. • De ontwikkeling van een eenvoudiger kiessysteem. De beste wijze om het kiessysteem volgens deze criteria te hervormen zou er in moeten bestaan om de huidige kieskringen af te schaffen en te gaan naar provinciale kieskringen of nog groter, namelijk een Nederlandstalig en Franstalig kiescollege zoals bij de verkiezingen voor de Senaat en de vertegenwoordigers in het Europees Parlement. 5 Indien men voor provinciale kieskringen opteert, zou men deze groter kunnen maken (door het totaal aantal kamerleden te verhogen, zoals dat voor de verkiezing van de leden van de Vlaamse Raad het geval is), waardoor het disproportionale karakter in de meest disproportionele provincies omlaag gaat. Het afschaffen van de kieskringen en de overstap naar provinciale kieskringen of een Nederlandstalig en Franstalig kiescollege zou volgens ons steeds gepaard moeten gaan met de invoering van een kiesdrempel ofwel op provinciaal niveau ofwel het niveau van de Nederlandstalige en Franstalige kiescolleges van 5%, dit om de effectieve kiesdrempels bij provinciale kieskringen min of meer gelijk te trekken en in het geval van de taalkiescolleges een te grote proportionaliteit (de vertegenwoordiging van zeer kleine partijen) te verhinderen. Aangezien in deze gevallen het aantal te verdelen mandaten ook groter wordt, zal het evenredige karakter van deze 5
Het gaat hier om de verdeling van de mandaten tussen de verschillende partijen. De aanwijzing van de kandidaten, kan gedecentraliseerd (bv. op provinciaal niveau) blijven ook onder een systeem waar de mandaten tussen de partijen per Nederlands of Franstalig kiescollege gebeurt. De vrees voor de almacht van de media of de nationale gecentraliseerde partij-instanties wordt op deze manier geneutraliseerd tot het huidige niveau.
39
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
partijen die de kiesdrempel overschrijden ook groter worden. Ook een de keuze van een andere electorale formule (bv. Saint-Laguë, de aangepaste Saint-Laguë of het Deense systeem,...) behoort tot de mogelijkheden, maar lijkt minder belangrijk in het licht van een vergroting van de kiesdistricten en het inbouwen van kiesdrempels. De mogelijkheden tot hervorming van het kiessysteem zijn schier oneindig, zodat er verschillende creatieve oplossingen (met kieskringgroottes, kiesdrempel en electorale formules als doorslaggevende variabelen) mogelijk zijn om bepaalde doelstelingen te realiseren. Natuurlijk kan naast de aanpassing van het kiessysteem ook de kieswetgeving worden gewijzigd door bijvoorbeeld de toegang tot deelname aan de verkiezingen te bemoeilijken, de mogelijkheid tot lijstenverbinding tussen verschillende partijen mogelijk te maken, etc.., maar dan begeven we ons op het terrein van de kieswetgeving en dit ligt buiten het bereik van deze paper.
Tabel 5.1. Gemiddelde Effectieve Kiesdrempels naar Provincie voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor de periode 1995-1999 en Provinciale districtgrootte. Provincie
Effectieve Provinciale Kiesdrempel (% stemmen van het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen)
Provinciale Districtgrootte (aantal te begeven mandaten per provincie)
Brussel-Halle-Vilvoorde-NijvelLeuven Antwerpen Oost-Vlaanderen Henegouwen West-Vlaanderen Luik Limburg Namen Luxemburg
2,374
34
3,53 4,00 4,36 5,00 5,45 7,46 12,09 22
24 21 19 17 15 11 6 3
Tabel 5.2. Gemiddelde Wettelijke kiesdrempels naar kieskring voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor de periode 1995-1999 Kieskringen
Provincie
Wettelijke kieskringdrempel (%)
Kieskringgrootte
Brussel-Halle-Vilvoorde
Brussel-HalleVilvoordeNijvel-Leuven Antwerpen Antwerpen Luik Oost-Vlaand. Henegouwen West-Vlaand. Brussel-HalleVilvoordeNijvel-Leuven Oost-Vlaand. Oost-Vlaand.
1,5
22
2,36 3,3 3,66 3,665 3,675 4,125 4,7
14 10 9 9 9 8 7
5,5 5,5
6 6
Antwerpen Mechelen-Turnhout Luik Gent-Eeklo Charleroi-Thuin Kortrijk-Roeselare-Tielt Leuven
St-Niklaas-Dendermonde Aalst-Oudenaarde
40
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Bergen-Zennik Veurne-Diksmuide-IeperOostende Nijvel
Brugge Doornik-Aat-Moeskroen Verviers Hoei-Borgworm
Henegouwen West-Vlaand.
5,5 6,6
6 5
Brussel-HalleVilvoordeNijvel-Leuven West-Vlaand. Henegouwen Luik Luik
6,6
5
8,25 8,25 8,25 16,25
4 4 4 2
BIBLIOGRAFIE Duverger, M 1957 [1981]. Les partis politiques. Paris: Librairie Armand Colin Cox, Gary W., and Matthew Soberg Shugart. 1991. “Comment on Gallagher's 'Proportionality, Disproportionality and Electoral Systems'.” Electoral Studies 10:348352. Cox, Gary W. 1997. Making Votes Count. Cambridge: Cambridge University Press Farrell, D. 1997. Comparing Electoral Systems. London: Prentice Hall Gallagher, Michael. 1991. “Proportionality, Disproportionality and Electoral Systems.” Electoral Studies 10:33-51. Grilli di Cortona, Pietro, Cecilia Manzi, Aline Pennisi, Federica Ricca, and Bruno Simeone. 1999. Evaluation and Optimization of Electoral Systems. Philadelphia: SIAM. Lijphart, Arend. 1994. Electoral Systems and Party Systems. A Study of Twenty-Seven Democracies, 1945-1990. Oxford: Oxford University Press. Pennisi, Aline. 1998. “Disproportionality Indexes and Robustness of Proportional Allocation Methods.” Electoral Studies 17:3-19. Rae, D.W. 1971. The Political Consequences of Electoral Laws. London:Yale University Press Shugart, Matthew Soberg. 1985. “The Two Effects of District Magnitude: Venezuela as a Crucial Experiment.” European Journal of Political Research 13:353-364. Taagepera, Rein, and Matthew S. Shugart. 1989. “Desiging Electoral Systems.” Electoral Studies 8:49-58. Taagepera, Rein, and Matthew S. Shugart. 1989. Seats and Votes. The Effects and Determinants of Electoral Systems. London: Yale University Press Vander Weyden, Patrick. 2000 "Parliamentary Elections in Cambodia 1998". Electoral Studies 19:615-622 Vander Weyden, Patrick. 2001. “D'Hondt and Alternative D'Hondt. The Belgian Electoral System.” IPSoM-Bulletin 2001/5 Ware, A. 1996. Political Parties and Party Systems. Oxford: Oxford University Press.
41
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
Appendix A Zetelverdeling bij de Belgische Verkiezingen
Voor de verkiezingen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers wordt het land onderverdeeld in twee districtniveaus. 6 Het kieskringniveau, waar de eerste zetelverdeling wordt berekend en een tweede niveau, het provinciaal niveau, dat verschillende kieskringen omvat. De provincies Vlaams- en Waals Brabant vormen het kieskringniveau voor het tweede niveau (provinciaal niveau) Brussel-Halle-Vilvoorde. Drie provincies, met name Limburg, Namen en Luxemburg bestaan slechts uit één niveau, het provinciaal niveau. In het verloop van deze appendix zullen we de laatste drie provincies aanduiden met de term 'provinciale primaire districten'. De andere provincies en de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, zal worden aangeduid met 'provinciale secundaire districten'. De kieskringen binnen deze 'provinciale secundaire districten worden aangeduid met de term 'primaire districten' In de provinciale primaire districten worden de zetels verdeeld volgens de delerreeks van D’Hondt (delen door vervolgens 1,2,3,...), waarbij de grootste quotiënten worden toegekend volgens het aantal toegewezen zetels aan deze provincies. In tabel 1 werd een voorbeeld uitgewerkt voor de provincie Limburg. In de eerste rij worden de stemcijfers van de verschillende partijen weergegeven, die vervolgens gedeeld worden door 1,2,... tot 11 omdat er 11 zetels toegewezen zijn aan de provincie Limburg. 7 In de tabel zijn slechts de eerste 4 reeks quotiënten weergeven en enkel deze die groot genoeg waren om een zetel te vertegenwoordigen. De grootste 11 quotiënten worden vervolgens aangeduid. Het laatste quotiënt is dan de kiesdeler voor de kieskring, provincie. 35711 voor de CVP is het 11de en laatste quotiënt dat wordt toegewezen. Indien we de stemcijfer van de verschillende partijen delen door de kiesdeler 35711 dan bekomen we inderdaad 0 zetels voor Agalev, 3 zetels voor de SP, het Vlaams Blok en de VU elk 1 zetel, de VLD 2 zetels en de CVP 4 zetels. Dit systeem van zeteltoewijzing is algemeen bekend onder de benaming D’Hondt. In de provinciale secundaire districten verloopt het proces van toewijzing iets ingewikkelder. In tabel 3 vindt u de zeteltoewijzing voor de Provincie Antwerpen. De provincie Antwerpen bestaat uit twee primaire districten, de kieskring Antwerpen en de kiesring MechelenTurnhout. In paragraaf werd uiteengezet hoe de zetels tussen de partijen werden verdeeld op provinciaal niveau (fase 1 & 2 in tabel 3). Maar we weten nog niet naar welk kieskring deze verschillende zetels gaan. In een volgende fase (fase 3), deze van de lokale breuken gaan we dus kijken naar welke kieskringen de resterende zetels gaan. Dus we gaan hier eigenlijk kijken binnen de partijen naar welke lijst de resterende zetels gaan. Dit is ook noodzakelijk omdat we er geen provinciale lijsten bestaan. De kandidaten op de lijst van partij x in de kieskring Antwerpen, verschillen van de kandidaten op de lijst van dezelfde partij x in de kieskring Mechelen-Turnhout. De lokale breuken bepalen naar welke lijst de toekende partijzetels gaan. De lokale breuken worden opnieuw op kieskringniveau berekent door het kieskringquotiënt R te delen door het aantal behaalde zetels + 1. Vervolgens wordt dezelfde 6
Hetzelfde proces vindt plaats bij de verkiezingen van de Vlaamse Raad en de Waalse Gewest- en de Franstalige Gemeenschapsraad. Het aantal zetels per provincie en kieskring wordt toegewezen door de totale bevolking op 1 januari voorafgaand aan het verkiezingsjaar te delen door het totaal aantal zetels in de kamer van volksvertegenwoordigers. Dit quotiënt doet vervolgens dienst als deler om per kieskring/provincie het aantal zetels te bepalen. 7
42
IPSoM-Paper 2001/6 - Disproportionaliteit van het Belgische Kiessysteem - Patrick Vander Weyden
methode D’Hondt toegepast als hierboven beschreven. (kijken naar Waalse tekst hoe dit precies moet gebeuren) Dus nemen we het voorbeeld van Agalev dan wordt 1,460158/(1+1)=0,7301 voor de kieskring Antwerpen. Voor de kieskring Mechelen geeft dit de volgende bewerking: 0,794568/(0+1)=0,7946. Eens we de lokale breuken berekend hebben, gaan we kijken naar de partij met de grootste lokale breuk te beginnen bij de partij die de eerste bijkomende zetel kreeg toegekend op basis van de provinciale kiesquotiënten. In ons voorbeeld was dit de VU met een provinciaal kiesquotiënt van 71455. Vervolgens gaan we de grootste lokale breuk van de VU zoeken, dit is 0,8091. Dit betekent dat de zetel die VU kreeg toegekend wordt aan de VU-lijst in Antwerpen. Vervolgens gaan we kijken naar de partij met het tweede grootste provinciale kiesquotiënt, dit is Agalev met 48.358. De grootste lokale breuk van Agalev is 0,7946 en de tweede zetel van de acht en Agalev’s enige bijkomende zetel gaat naar de Agalev-lijst in de kieskring Mechelen-Turnhout. Het eigenaardig van dit systeem, dat het systeem van apperentering met lokale breuken wordt genoemd, kan treffend worden geïllustreerd met het voorbeeld dat in de tabel 3 is weergeven. Laten we even kijken naar de zesde zetel die werd toegekend op basis van de provinciale kiesquotiënten. Deze gaat naar het Vlaams Blok met een provinciaal kiesquotiënt van 37938. De grootste lokale breuk van het Vlaams Blok is 0,7764. De bijkomende zetel van het Vlaams Blok gaat dus naar de Vlaams Blok lijst in de kieskring Antwerpen. In deze fase zijn er dus nog maar 6 zetels van de 8 verdeeld. Maar alle zetels in de kieskring Antwerpen zijn al opgevuld, namelijk het aantal nog te verdelen zetels in Antwerpen was 4. Dit betekent dat in dit voorbeeld alleen nog de resterende 2 zetels naar de kieskring Mechelen-Turnhout kunnen gaan. De CVP en SP hadden het achtste en zevende grootste provinciale kiesquotiënt, dus elke van deze partij krijgt een zetel toegewezen aan hun lijsten in de kieskring MechelenTurnhout. Dit heeft eigenaardige gevolgen want als we naar de lokale breuken kijken van de SP dan zien we dat zij nog 2 lokale breuken in de kieskring Antwerpen heeft die hoger zijn dan de tweede lokale breuk van de SP in Mechelen-Turnhout, maar omdat de kieskring Antwerpen reeds opgevuld was, moesten de zetels wel gaan naar de SP-lijst in MechelenTurnhout.
43