Kantoor Rotterdam
1 Postbus 50960
3007 BB ROTTERDAM
Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten Piet Heinkade 5 1019 BR Amsterdam
. . . . . . . . . . . . .
Telefoon
0800 - 0543
Datum 30 april 2015 Uw kenmerk
Kenmerk CAO
Betreft cao Theater en Dans 2014 - 2016 Geachte mevrouw,
In het besluit van 17 maart UAW Nr.11646, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepalingen van de cao Theater en Dans 2014-2016 algemeen verbindend verklaard tot en met 1 juli 2016. Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2015. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
Belastingdienst/ Kennisgroep CAO
ON 597- 1Z*1ED
Hoogachtend, namens de inspecteur
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Laan op Zuid 45 ROTTERDAM
Kenmerk
2
CAO
Aanhef van de bijlage In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2015, uitgave 1 april 2015 hierna: (Handboek). U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde cao-beoordelingen zijn ook te vinden op www.belastingdienst.nl ( zoekterm “cao-beoordelingen”). Met ingang van 1 januari 2015 is toepassing van de werkkostenregeling voor elke werkgever verplicht. Het overgangsrecht van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vervallen. De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2015 - 1,2% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in aanmerking mag nemen. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op www.belastingdienst.nl (zoekterm “wkr”).
Artikel 1 Definities De cao zondert uit: werknemers met een nul-uren- of oproepcontract, zzp-ers, stagiair(e)s, vakantiemedewerkers etc. Een zzp-er is in dit verband een natuurlijk persoon die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden verricht. De regels van de loonheffingen zijn van toepassing op alle arbeidsverhoudingen die als dienstbetrekking zijn aan te merken, waaronder mede begrepen werknemers met een nul-uren- of oproepcontract, stagiair(e)s en vakantiemedewerkers. In de loonheffing spreken we meestal van een inhoudingsplichtige. Bij de premieheffing werknemersverzekeringen en de Zvw spreken we meestal van werkgever. In deze beoordeling gebruik ik de term werkgever ook voor de inhoudingsplichtige. Een zzp-er kan onder omstandigheden in dienstbetrekking staan tot zijn opdrachtgever. Er bestaat dan bij de opdrachtgever inhoudingsplicht voor de loonheffingen. Echter, indien de opdrachtgever van deze arbeidskrachten een geldige VAR-WUO of VAR- dga in zijn administratie heeft en tevens aan andere voorwaarden voldoet, blijft de inhoudingsplicht vooralsnog achterwege (Handboek, paragraaf 1.1.6).
Artikel 9/10 Medisch onderzoek Er kan sprake zijn van een (preventief) medisch onderzoek of een aanstellingskeuring. De kosten (inclusief reis- en verblijfkosten) komen ten laste van de werkgever. Een medisch onderzoek of aanstellingskeuring behoort niet tot het loon als zij samenhangt met verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de werknemer voor deze voorzieningen geen eigen bijdrage hoeft te betalen. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.10 van het Handboek. De maximaal onbelaste reiskostenvergoeding, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Reizen met het openbaar vervoer mogen tot de werkelijke kosten vergoed worden. Vergoedingen voor de werkelijke kosten van tijdelijk verblijf buiten de werkplek zijn gericht vrijgesteld.
Kenmerk
2
CAO Artikel 14 Eindejaarsuitkering De werknemer heeft recht op een eindejaarsuitkering van maximaal € 400 bruto per jaar in één termijn uit te betalen. De werknemer kan ervoor kiezen om zijn eindejaarsuitkering in te ruilen voor drie extra vakantiedagen. De eindejaarsuitkering behoort tot het loon. Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de tabellen voor bijzondere beloningen of de tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere beloningen tot een lagere inhouding leiden of als de werkgever uitsluitend premie voor de volksverzekeringen op het loon inhoudt, dan is het gebruik van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek. De eindejaarsuitkering behoort niet tot het loon als de werknemer vóór het genietingsmoment ervan kiest voor drie extra vakantiedagen. Die aanspraken op vakantie(verlof) behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van het kalenderjaar, samen met de andere aanspraken op (compensatie)verlof, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. De doorbetaling tijdens vakantiedagen behoort wel tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.3 van het Handboek. Voor de volledigheid merk ik op dat het ruilen van de eindejaarsuitkering in verlofrechten gevolgen kan hebben voor het pensioengevend salaris. Ik verwijs naar het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
Artikel 31 Beroepskosten De werkgever vergoedt op declaratie de onkosten die gemaakt worden in het kader van de beroepsuitoefening. Er kan sprake zijn van een vaste vergoeding. Een vaste vergoeding vervalt wanneer de werknemer meer dan zes weken geen arbeid verricht. De werkgever kan ook materieel en middelen verstrekken. Een (vaste) kostenvergoeding behoort in beginsel tot het loon. De benaming “beroepskostenvergoeding” betekent niet meer dat er fiscaal sprake is van een onbelaste kostenvergoeding. Er kan wel sprake zijn van een gerichte vrijstelling (Handboek, paragraaf 20) of van intermediaire kosten (Handboek, paragraaf 4.12.2). Ik wijs u met name op de gerichte vrijstelling voor een vergoeding, verstrekking en terbeschikkingstelling van gereedschap (Handboek, paragraaf 20.1.8). Een vaste kostenvergoeding dient onder meer, voorafgaand aan de betaling, afzonderlijk te zijn vastgesteld en naar de aard en de veronderstelde omvang van de kosten te zijn gespecificeerd. Tevens geldt dat een nieuwe vaste kostenvergoeding voor kosten waarvoor een gerichte vrijstelling geldt gebaseerd moet zijn op een daaraan voorafgaand onderzoek naar de werkelijk gemaakte kosten. Ik verwijs naar paragraaf 4.6.1 van het Handboek.
Artikel 32 Verblijfkosten De cao biedt in bijlage 5 een regeling “Vergoeding Verblijfskosten” . De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met de inflatiepercentages zoals toegepast op de reisregeling (binnenland) voor rijksambtenaren. In bijlage 5 staan de volgende maximum bedragen: Bedragen verblijfskosten Nederland en Nederlandstalig België Bedragen 2014: Ontbijt € 7,35 Kleine kosten component
€ 4,08
Lunchcomponent Dinercomponent Avondcomponent technici
€ 11,90 € 19,74 € 5,83
Kenmerk
3
CAO
Bedragen verblijfskosten buitenland Bedragen 2014: Ontbijt Kleine kosten component Lunchcomponent Dinercomponent Avondcomponent technici
€ 9,41 € 5,22 € 15,23 € 25,27 € 7,46
De werkgever kan, conform het Reisbesluit binnenland, onder voorwaarden een gericht vrijgestelde vergoeding geven bij werkzaamheden buiten de standplaats ten bedrage van (in 2015): – kleine kosten: € 4,06; – een lunch: € 8,42; – een avondmaaltijd: € 21,12. Ik verwijs u naar het Besluit van 17 december 2014, BLKB 2014/1894M paragraaf 3.3.1: “Vergoeding conform Reisbesluit binnenland en Reisbesluit buitenland” (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0036072/). Voor zover de werkgever meer vergoedt, behoort de vergoeding tot het loon maar de werkgever mag dit loon ook als eindheffingsbestanddeel aanwijzen. Die voorwaarden zijn: Het lunchgeld is onbelast als de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer de maaltijd heeft gebruikt in een openbare eetgelegenheid en dat de dienstreis tussen 12.00 en 14.00 viel. Het dinergeld is onbelast als de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer de maaltijd heeft gebruikt in een openbare eetgelegenheid en dat de dienstreis tot 21.00 heeft geduurd. Een schriftelijke verklaring van een werknemer, die inhoudt dat de werknemer in een openbare eetgelegenheid heeft gegeten met daarop de duur van de dienstreis, kan als voldoende bewijs dienen, mits de werkgever op de juistheid van de verklaring toeziet. De daggeldvergoeding is onbelast als de werkgever aannemelijk maakt dat een dienstreis langer dan vier uur heeft geduurd. Bij een dienstreis binnen de standplaats dient de werkgever tevens aannemelijk te maken dat de reisbestemming niet op minder dan 1 kilometer van de plaats van tewerkstelling lag. De hier bovenstaande fiscale gevolgen zijn anders als: * een werknemer doorgaans op ten minste één dag per week heen en weer reist tussen zijn woning en dezelfde arbeidsplaats en hij dat op meer dan 20 dagen doet (het 20-dagencriterium). * de werkgever tijdens de dienstreis (gratis) maaltijden verstrekt De reisbesluiten regelen die situaties niet. Ik verwijs dan voor de fiscale gevolgen voor de loonheffingen naar het Handboek Loonheffingen 2015, paragraaf 20.1.2 en 20.1.3. Een nieuwe vaste kostenvergoeding voor kosten waarvoor een gerichte vrijstelling geldt moet gebaseerd moet zijn op een daaraan voorafgaand onderzoek naar de werkelijk gemaakte kosten. Ik verwijs naar paragraaf 4.6.1 van het Handboek. De cao kent een “Avondcomponent technici (werkzaamheden na 22.00 uur) € 7,46.” De reisbesluiten kennen ook een avondcomponent € 8,16 (en een ontbijtcomponent € 8,43). Die componenten kunnen slechts worden toegekend, indien mede wordt voldaan aan de voorwaarde dat een overnachting in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt. De werkgever dient daarom in voorkomende gevallen aannemelijk te kunnen maken dat er sprake is van werkzaamheden door technici na 22.00 uur en dat er sprake is van een gerichte vrijstelling. Dit laatste is het geval als de technicus op aanwijzing van de werkgever blijft overnachten. In andere gevallen moet de werkgever aannemelijk kunnen maken dat er gewoonlijk sprake is van doorgaans € 5,83, resp. € 7,46 aan extra kosten van tijdelijk verblijf.
Artikel 33 lid 4 Naburige Rechten
Kenmerk
4
CAO
De werknemer heeft recht op een billijke vergoeding op grond van de Wet op de Naburige Rechten als hij meewerkt aan registraties van beeld en geluid. De vergoeding behoort tot het loon.
Artikel 34 Vakbondscontributie De werkgever vergoedt, zolang dit fiscaal is toegestaan, de netto vakbondscontributie van de werknemer onder gelijktijdige vermindering van het brutoloon. Het is fiscaal toegestaan dat een werkgever de werknemer een vergoeding geeft voor de vakbondscontributie. Die vergoeding behoort tot het loon. De werkgever kan deze vergoeding eventueel aanwijzen als eindheffingsloon. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers ook vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon is het loon fiscaal reeds genoten, en wel voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Ik verwijs naar de inleiding van hoofdstuk 4 en paragraaf 4.15 van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029532/). Een loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Onder voorwaarden kan deze verlaging achterwege blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
Artikel 35 loopbaanbudget De werknemer spaart maximaal 24 uur per jaar met een maximum van 24 dagen voor bijvoorbeeld scholing, zorgverlof of reductie van de werktijd ( tot maximaal 50%) direct voorafgaand aan pensionering. Aanspraken op vakantie(verlof) behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van het kalenderjaar, samen met aanspraken op compensatieverlof, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. De doorbetaling tijdens vakantiedagen behoort in dat geval tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.3 van het Handboek. Als een werknemer voortijdig stopt met - in voldoende mate - werken kan in fiscaal opzicht sprake zijn van een regeling voor vervroegd uittreden (hierna: RVU). In geval van een RVU is de werkgever, naast de reguliere heffing, een eindheffing verschuldigd van 52% over de werkgeversbijdrage aan die regeling. Ik verwijs naar de paragrafen 19.4.2 en 24.7 van het Handboek. In bepaalde situaties leidt het (tijdelijk) minder werken of zelfs volledig stoppen met werken niet tot een RVU. Van een RVU is onder meer geen sprake als de vermindering van de arbeidsduur volledig het gevolg is van het opnemen van levensloopverlof.
Kenmerk
5
CAO
Evenmin kan een RVU ontstaan enkel door het opnemen van stuwmeerverlof, mits aan elke van de volgende voorwaarden is voldaan: - de aanspraken op verlof bedragen niet meer dan de arbeidsduur per week gerekend over een periode van vijftig weken; - de verlofaanspraken worden niet op een zodanig moment toegezegd dat opname alleen nog mogelijk is voorafgaande aan het pensioen; - aan het toekennen van de (extra) verlofaanspraken wordt niet de voorwaarde verbonden dat de werknemer het verlof voorafgaande aan het pensioen moet opnemen. Ook combinaties van levensloopverlof en stuwmeerverlof (bijvoorbeeld wekelijks twee dagen levensloopverlof en drie dagen stuwmeerverlof) leiden niet tot een RVU. Echter, bij samenloop van bovenbedoelde verlofsoorten met een seniorenregeling kan wèl een RVU ontstaan. Bij zo'n samenloop is van belang dat de werknemer wekelijks in voldoende mate feitelijk blijft werken. Voldoende betekent: ten minste de helft van de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. Daarbij hoeft de werkgever overigens geen rekening te houden met ziekte, arbeidsongeschiktheid of in het (betreffende) kalenderjaar toegekend (regulier) vakantieverlof. Ik verwijs naar V&A 12-003 op www.belastingdienstpensioensite.nl (V&A Handreikingen pensioen LB), zoals in september 2013 geactualiseerd. Voor de volledigheid merk ik op dat het aankopen van verlofrechten gevolgen kan hebben voor het pensioengevend salaris. Ik verwijs naar het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/).
Artikel 36 Bijscholing De kosten van bijscholingsactiviteiten in opdracht van de werkgever zijn voor rekening van de werkgever. In andere gevallen draagt de werknemer een deel van de kosten van studie. Er is sprake van een terugbetalingsregeling bij het einde van de dienstbetrekking binnen een bepaalde termijn. Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een vergoeding die niet tot het loon behoort, komt niet in mindering op het loon. Zie de paragrafen 4.9.2 en 20.1.5 van het Handboek. Zie ook onderdeel 4 van het besluit van 17 december 2014, nr. BLKB2014/1894M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0036072/). Artikel 37 Sociaal plan regeling Bij ontslag kan sprake zijn van een aanvulling op de WW van 15% door de werkgever. De werknemer kan geld voor outplacementbegeleiding dan wel voor omscholing krijgen. De werkgever betaalt een aanvulling op de uitkering van het UWV. Ik wijs u op de tekst van het Handboek, paragraaf 7.6.3. “UWV betaalt een uitkering rechtstreeks aan een (ex-)werknemer van u en u betaalt een aanvulling”. Vergoedingen of verstrekkingen die u uw werknemer geeft voor het onderhouden en verbeteren van zijn kennis en vaardigheden die nodig zijn voor een beroep in de toekomst, zoals cursussen, congressen en vakliteratuur, zijn onbelast. Dat geldt ook voor outplacementbegeleiding. Artikel 38 Algemene verplichtingen De werkgever stelt onder omstandigheden elektronische en digitale informatiedragers ter beschikking . Deze blijven eigendom van de werkgever . De terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende zaken behoort niet tot het loon als dit voldoet aan het noodzakelijkheidscriterium.
Kenmerk
6
CAO
Dat is het geval als: - de voorziening naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk is voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en - de werkgever de voorziening betaalt en niet doorberekent aan de werknemer; en - de werknemer de voorziening aan de werkgever teruggeeft of hem de restwaarde vergoedt als hij de voorziening niet meer nodig heeft voor zijn dienstbetrekking. Voor een nadere toelichting van het noodzakelijkheidscriterium verwijs ik naar paragraaf 20.1.8 van het Handboek.
Artikel 39 / 40 Werken voor derden / Uitlening Een werknemer kan tijdelijk worden uitgeleend aan een andere werkgever. Er kan sprake zijn van een schriftelijke uitleenovereenkomst. In het geval van uitlening hangt het sterk af van de feiten en omstandigheden tot wie een werknemer fiscaal in dienstbetrekking staat en wie als werkgever is aan te merken. Die werkgever moet de loonheffingen inhouden, aangeven en afdragen. Een inlener kan onder omstandigheden aansprakelijk worden gesteld voor, onder meer, de loonheffingen die betrekking hebben op de door de werknemer verrichte werkzaamheden. Artikel 41 Wettelijke aansprakelijkheid De werkgever is in beginsel verplicht de schade van de werknemer te vergoeden, welke deze heeft opgelopen als gevolg van de uitoefening van de dienstbetrekking. De werkgever sluit daarvoor op grond van het eerste onderdeel van dit artikel een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering af. Een vergoeding voor schade aan of verlies van persoonlijke zaken behoort niet tot het loon indien de schade of het verlies is ontstaan door een bijzondere gebeurtenis die samenhangt met de dienstbetrekking. Ik verwijs naar paragraaf 4.12.3 van het Handboek. Deze aansprakelijkheidsverzekering hoort tot het loon voor zover de kosten zijn toe te rekenen aan de persoonlijke risico’s van de individuele werknemers. De betaling door de werknemer aan zijn werkgever van een schadevergoeding bij opzet of bewuste roekeloosheid vloeit voort meer in het algemeen uit het civiele recht en vormt geen negatief loon. Als de werkgever geen gebruik maakt van zijn verhaalsmogelijkheden is in beginsel sprake van loon.
Artikel 45 Stagiair(e)s Studenten ontvangen een stagevergoeding van maximaal € 300 bruto per maand. Als een stagiair voor zijn werkzaamheden een beloning ontvangt die niet uitsluitend bestaat uit het ontvangen van onderricht is hij voor de toepassing van de loonheffingen in dienstbetrekking. Dit kan een echte dienstbetrekking zijn of een fictieve dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.1 en 1.1.2 van het Handboek. Als er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking kunnen werkgevers stagebeloningen onder voorwaarden toch onbelast uitkeren. Ik verwijs naar paragraaf 16.10 van het Handboek. Voor algemene heffingsaspecten met betrekking tot de inkomsten van stagiairs verwijs ik tevens naar het besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/2202M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029134/).